direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Waalwijk, bedrijventerrein Scharlo - Maasoever
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0867.BPScharloMaas-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

In dit bestemmingsplan wordt een nieuw bedrijventerrein mogelijk gemaakt. Al geruime tijd is de gemeente Waalwijk eigenaar van de percelen gelegen tussen de Dijkeindenweg en de Achterste Dijk te Waspik. Het betreft perceel nummer 1580, de gronden van "Boons" met een oppervlakte van circa 6,13 ha bruto. Deze gronden zijn in het verleden aangekocht om de vestiging van een bedrijventerrein mogelijk te maken. In de structuurvisie 2025 zijn deze gronden aangeduid als "Ruimtelijke reservering uitbreiding bedrijventerrein/industriegebied/havengebied". Met de ontwikkeling van dit nieuwe bedrijventerrein tussen de reeds bestaande bedrijventerreinen Maasoever en Scharlo, voorziet het voorliggend bestemmingsplan in ruimte voor het midden- en kleinbedrijf in de gemeente. Het te ontwikkelen bedrijventerrein van circa 6,5 hectare heeft een lokale functie. Er kunnen zich bedrijven vestigen van categorie 2 tot en met 3.2. Op een klein deel van het terrein kunnen bedrijven in categorie 1 zich vestigen. Op dit moment is dat volgens het geldende bestemmingsplan niet toegestaan. De percelen hebben namelijk de agrarische bestemming. Met het wijzigen van enkele bestemmingen wordt met dit plan de ontwikkeling juridisch planologisch mogelijk gemaakt.

De vraag naar bedrijvengrond voor het midden- en kleinbedrijf in de gemeente Waalwijk is erg groot. Voor de uitbreiding van het bedrijventerrein Maasoever-Scharlo in Waspik zijn in het verleden gronden verworven. Dit bedrijventerrein kan voorzien in de vraag naar bedrijvengrond voor het midden- en kleinbedrijf in de gemeente Waalwijk. Momenteel is de locatie in gebruik als akkerland met een daarbij gelegen bedrijfswoning.

Daarnaast omvat het plangebied de kadastrale percelen 1957, 1958, 1959, inclusief een (schuin) deel van perceel 1513. Op termijn is een middenspanningsstation nodig in de omgeving van Waalwijk. Om de bedrijfsontwikkeling ter plekke niet te frustreren, zijn deze percelen eveneens opgenomen in het bestemmingsplangebied, als uitwijkmogelijkheid voor het middenspanningsstation. Deze gronden blijven in agrarisch gebruik en ook bestemd als zodanig. Mochten de gronden gebruikt moeten worden voor het middenspanningsstation, dan kan gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid. Wanneer het middenspanningsstation wordt gerealiseerd op de gronden die bestemd zijn als Bedrijventerrein, dan gaat dat ten koste van de percelen voor bedrijven. In dat geval kunnen de percelen met de bestemming Agrarisch met waarden - Openheid worden gewijzigd in de bestemming Bedrijventerrein. Dit kan ter grootte van de oppervlakte van het dan inmiddels gerealiseerde bedrijfsperceel van het middenspanningsstation.

In de Structuurvisie Waalwijk 2025 is verwoord dat Waalwijk een toekomstbestendig regionaal werkgelegenheidscentrum wil zijn en een lokaal krachtige economische functie wil vervullen. Waalwijk heeft een expliciet herkenbare positie in de regio op het gebied van werkgelegenheid en economische groei en wil deze positie behouden en vergroten. De realisatie van nieuwe terreinen is noodzakelijk om aan de vraag van groeiende bestaande bedrijven, verplaatsing van bestaande bedrijven en vestiging van nieuwe bedrijven (van zowel binnen als buiten de gemeente) te voldoen.

1.2 Plangebied

Het plangebied omvat perceelnummer 1580. Dit perceel is opgenomen op onderstaande afbeelding. Daarnaast omvat het plangebied de kadastrale percelen 1957, 1958, 1959, inclusief een (schuin) deel van perceel 1513.

Het plangebied wordt aan de noordelijke zijde begrensd door het bedrijventerrein De Maasoever, een regionaal bedrijventerrein met zowel lichte als zwaardere bedrijvigheid in milieucategorie 3 tot en met 5. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door agrarische gronden. Aan de zuidzijde bevindt zich het, ten opzichte van Maasoever, kleinschalerige bedrijventerrein Scharlo en aan de oostelijke zijde van het plangebied liggen woningen langs de Kerkvaart. Ten zuiden van het plangebied ligt Rijksweg A59. Het plangebied wordt ontsloten door de weg Scharlo.

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.BPScharloMaas-ON01_0001.png"

Figuur: luchtfoto met ligging van het plangebied (rood omlijnd)

1.3 Geldende bestemmingsplannen

De hierna volgende bestemmingsplannen vallen gedeeltelijk in het plangebied Waalwijk, bedrijventerrein Scharlo - Maasoever:

  • Bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld 09-12-2010, in werking getreden 13 mei 2011, onherroepelijk d.d. 3 mei 2012.
  • Bestemmingsplan Bedrijventerreinen , vastgesteld 20 november 2014.

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.BPScharloMaas-ON01_0002.png"

Figuur: kaart van de vigerende bestemmingsplannen inclusief het plangebied

1.4 Proces en leeswijzer

Het bestemmingsplan Waalwijk, bedrijventerrein Scharlo - Maasoever wordt opgesteld, zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Daarbij zijn de procedurele aspecten in afdeling 3.2 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.

Het bestemmingsplan bestaat uit een geometrische plaatsbepaling, regels en voorliggende toelichting. De bestemmingen van de gronden zijn opgenomen in de geometrische plaatsbepaling. De verbeelding geeft een visualisatie van deze geometrische plaatsbepaling. Door middel van kleuren, arceringen en coderingen zijn daarbij de bestemmingen aangegeven. De materiële inhoud van de bestemmingen is opgenomen in de regels van het bestemmingsplan. In voorliggende toelichting van het bestemmingsplan wordt ingegaan op de achtergronden van het plan. Er wordt een beschrijving van het plan gegeven en er wordt ingegaan op het verrichtte onderzoek.

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige en toekomstige situatie. Er wordt eerst aandacht geschonken aan de ruimtelijke en functionele structuur, waarna vervolgens de toekomstige situatie wordt beschreven. Hoofdstuk 3 behandelt het relevante beleid van de hogere overheden en gemeente, inclusief de beleidsuitgangspunten die voortvloeien uit het gemeentelijk beleid. Hoofdstuk 4 gaat in op de diverse omgevingsaspecten, zoals natuur, geluid, externe veiligheid, e.d. In Hoofdstuk 5 wordt een juridische toelichting gegeven op de regels van het bestemmingsplan. Tevens is verslag gedaan van inspraak en overleg en de zienswijzeprocedure in Hoofdstuk 6. In dit hoofdstuk is ook de economische uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Bestaande en toekomstige situatie

2.1 Ruimtelijke structuur

Het plangebied ligt in een agrarisch gebied dat wordt gekenmerkt door noord-zuid gerichte verkaveling. Het ligt in een gebied met kleigronden. De percelen zijn grootschalig met nauwelijks perceels- en laanbeplanting. De omgeving van het plangebied bestaat aan de westzijde eveneens uit agrarisch gebied en aan de noord- en zuidzijde uit bedrijventerreinen. Ten zuiden van het plangebied ligt de A59 die de bedrijventerreinen en het dorp Waspik van elkaar scheidt.

2.2 Functionele structuur

Het plangebied van circa 6,5 hectare bedrijventerrein is grotendeels in gebruik als akkerland, wat momenteel voor intensieve (weide)landbouw gebruikt wordt. Ook de kadastrale percelen 1957, 1958, 1959, inclusief het deel van perceel 1513 is in gebruik als akkerland. Het deel van het plangebied dat ontwikkeld wordt als bedrijventerrein wordt door de noord- zuid- en oostzijde begrensd met een waterhoudende sloot. Aan de oostzijde van het veld ligt een dijk. Aan de westelijke zijde, net buiten het gebied bedoeld voor bedrijven, is langs de sloot een bomenrij aanwezig. Aan de zuidzijde staat langs de weg ook een bomenrij. In het zuidoostelijk deel van het plangebied is een bedrijfswoning aanwezig. Deze bedrijfswoning blijft intact. Rondom deze bedrijfswoning bevindt zich wat jonge begroeiing en enkele bomen. Verder zijn zuidoostelijk nog enkele voormalige voerkuilen aanwezig.

Ten noorden van het plangebied ligt aan een haven het bedrijventerrein Maasoever. Op dit bedrijventerrein zijn de milieucategorieën 3 tot en met 5 mogelijk. Het bedrijventerrein Scharlo ten zuiden van het plangebied heeft voornamelijk een lokale functie en is ook kleinschaliger van opzet. Via de afslag Waspik hebben de bedrijventerreinen een nabije ontsluiting op de Rijksweg A59. Door middel van de Kerkvaart zijn de bedrijventerreinen aangesloten op het waterwegennet. De bedrijventerreinen hebben een directe verbinding naar de Bergsche Maas.

2.3 Toekomstige situatie

In het plangebied wordt de ontwikkeling van een bedrijventerrein voorzien dat aansluit op de bestaande bedrijventerreinen Maasoever en Scharlo. Daarnaast is er op termijn een middenspanningsstation nodig in de omgeving van Waalwijk. Dat is mogelijk binnen de bestemming 'Bedrijventerrein', maar om de bedrijfsontwikkeling ter plekke niet te frustreren, is ook een wijzigingsbevoegdheid opgenomen op de naastgelegen agrarische percelen. Wanneer het middenspanningsstation wordt gerealiseerd op de gronden die bestemd zijn als Bedrijventerrein, dan gaat dat ten koste van de percelen voor bedrijven. In dat geval kunnen de percelen met de bestemming Agrarisch met waarden - Openheid worden gewijzigd in de bestemming Bedrijventerrein. Dit kan ter grootte van de oppervlakte van het dan inmiddels gerealiseerde bedrijfsperceel van het middenspanningsstation.

De volgende beleidsuitgangspunten worden gehanteerd voor het bedrijventerrein:

Beleidsuitgangspunten fysieke omgeving

  • ontwikkeling van een kleinschalig bedrijventerrein met een oppervlakte van 6.5 ha voor het midden- en kleinbedrijf met functionele en stedelijke terreinen voor vraaggerichte ontwikkeling;
  • bedrijven op het nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein hebben een milieucategorie 2 t/m 3.2;
  • met het plan is energieneutraliteit op bedrijfsniveau het uitgangspunt, hierbij worden bijvoorbeeld zonnepanelen in combinatie met groene daken bedoeld;
  • er moet ruimte zijn voor klimaatadaptatie;
  • het dakoppervlak van bedrijfsgebouw wordt, waar mogelijk, beschikbaar gesteld voor de opwek van energie.

Beleidsuitgangspunten proces

  • Industriële Club Waspik (ICW) en overig bedrijfsleven gemeente Waalwijk worden pro-actief geïnformeerd over planvorming;
  • per voorkeur vestiging bedrijven uit gemeente Waalwijk, doelgroep MKB;
  • instellen parkmanagement;
  • bedrijven worden ambtelijk begeleid in het proces van bouwplanontwikkeling en de aankoop van het perceel;
  • uitgifteprijzen zijn marktconform ten opzichte van de regiogemeenten;
  • uitgifteprijzen worden per jaar vastgesteld (en geïndexeerd).

Nadere uitwerking beleidsuitgangspunten fysiek
Wat betreft ruimtelijke uitgangspunten worden met het realiseren van het bedrijventerrein de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • kaveloppervlakte van maximaal 7.500 m², waarbij parkeren, laden en lossen op eigen terrein plaatsvindt. Bedrijven vragen om grotere kavels, maar niet extreem grote. Om deze reden is maximaal 7.500 m2 toegestaan. Vanuit de markt is er behoefte aan kavels tussen de 5000 m2 en 1 ha. Door deze ontwikkeling wordt er invulling gegeven aan de behoefte vanuit de markt;
  • verkeersontsluiting wordt geregeld via de Dijkeindenweg aan de zuidzijde, zodat er geen extra verkeersgeneratie ontstaat richting industriegebied De Maasoever;
  • parkeren, laden en lossen vindt plaats op eigen terrein;
  • geen bedrijfswoningen (met uitzondering van bestaand);
  • hemelwaterafvoer op eigen terrein;
  • wat betreft klimaatadaptatie wordt voldaan aan de vereisten van waterberging die daaraan gesteld worden door het waterschap;
  • geen huisvesting van arbeidsmigranten;
  • voldoende waterberging op gemeentelijk eigendom;
  • maximale bouwhoogte 12 meter voor bedrijfsgebouwen;
  • minimaal bebouwingspercentage 50%, maximaal bebouwingspercentage 70%;
  • er wordt geen beeldkwaliteitsplan opgesteld;
  • op kavelniveau wordt maatwerk geleverd;
  • op een strook aan de oostzijde van het bedrijventerrein is in de planregels opgenomen dat er geen open opslag mag plaatsvinden, zodat het aanzicht van het bedrijventerrein niet onaantrekkelijk wordt.

Aandachtspunt in de uitwerking vormt verhoging van de biodiversiteit.

Voorgaande uitgangspunten hebben geleid tot het hierna volgende ontwerp. In onderstaande afbeelding is een concept weergegeven van het ontwerp van het bedrijventerrein Maasoever-Scharlo:

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.BPScharloMaas-ON01_0003.png"

Ontwerp bedrijventerrein `Scharlo - Maasoever`

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.BPScharloMaas-ON01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.BPScharloMaas-ON01_0005.png"

In hoofdzaak bestaat de ruimtelijke opzet uit twee langgerekte bouwvelden die de strokenverkaveling van het aangrenzende polderlandschap volgen. Deze bouwvelden hebben beide een diepte van ca. 47 m en kunnen verkaveld worden met percelen tot maximaal 5.000 m². Doordat de ontsluitingsstructuur rondom de uit te geven gronden ligt is een oriëntatie en bereikbaarheid van bedrijven naar alle zijden mogelijk. Er worden geen specifieke eisen gesteld aan de architectonische vormgeving van de bebouwing aangezien de bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen relatief beperkt blijft en er aan de randen van het plangebied een voldoende brede zone ingericht zal worden met beplanting en water, waardoor het groen vanuit de omgeving grotendeels het beeld zal bepalen.

Het bedrijventerrein wordt bereikbaar gemaakt door een ontsluiting vanaf de zuidzijde met twee kruisingen aan de Dijkeindenweg, waarvan de meest westelijke in het verlengde ligt van de Blokenweg. Met uitzondering van de huidige uitritten worden er geen nieuwe inritten op de bestaande wegen gerealiseerd. Deze zullen zodoende allen op de nieuwe infrastructuur binnen het plangebied aansluiten.

Doordat de ontsluitingsstructuur geen doodlopende einden heeft, vindt het draaien en keren enkel op eigen terrein plaats. Dit geldt tevens voor de benodigde parkeerplaatsen, aangezien er in de openbare ruimte niet in een parkeercapaciteit voorzien wordt. Hierdoor kan er een kwalitatieve en overzichtelijke ruimtelijke structuur gerealiseerd worden.

Voor langzaamverkeer wordt in een enkelzijdig voetpad in het straatprofiel voorzien.

De overige openbare ruimte krijgt een inrichting met groen en water. Het slotenpatroon sluit daarbij aan bij het omringende slagenlandschap en dient mede als capaciteit voor waterretentie. Met de uitwerking van het beplantingplan zal aandacht besteed worden aan het verbeteren van de biodiversiteit door specifieke gebiedseigen en diverse soorten toe te passen.

Hoofdstuk 3 Beleid

Dit hoofdstuk omvat de beschrijving van relevante ruimtelijke beleidsdocumenten van hogere overheden, de regio en de gemeente. Per document zijn de hoofdlijnen opgenomen voor zover van belang voor dit bedrijventerrein. Tevens bevat dit hoofdstuk een beschrijving van de relevante gemeentelijke ruimtelijke beleidsdocumenten en de gemeentelijke beleidskeuzes ten aanzien van het bedrijventerrein. Het sectorale beleid is beschreven in Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten.

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI, 2020)
Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI, 2020), geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en ontwikkelingen van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI wordt ingegaan op urgente opgaven die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Deze opgaven omvatten onder andere klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Het uitgangspunt in de aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.

Nationale belangen en vier prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Er zijn 21 nationale belangen beschreven waarop de nationale overheid zich in de NOVI richt. Nationale belangen zijn de inhoudelijke belangen bij de fysieke leefomgeving waarbij het Rijk een rol voor zichzelf ziet en waarvoor het kabinet in politieke zin aanspreekbaar is. De behartiging van de nationale belangen en de realisatie van de daaruit voortvloeiende beleidsdoelen en opgaven gebeurt niet alleen door het Rijk.

Er zijn vier prioriteiten waar het Rijk op wil sturen en richting geven:

  • Prioriteit 1: Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • Prioriteit 2: Duurzaam economisch groeipotentieel
  • Prioriteit 3: Sterke en gezonde steden en regio's
  • Prioriteit 4: Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte.

Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.

Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Uitvoering
De NOVI gaat vergezeld van een Uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.

Duurzaamheidsladder (artikel 3.1.6 lid 2 Bro)
Ten aanzien van de ladder voor duurzame verstedelijking is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen (juli 2017): De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het gaat hier met name om 'een goede ruimtelijke ordening' (zie ook 201608869/1/R3, 28 juni 2017). De elementen "actuele" en "regionale behoefte" zijn komen te vervallen sinds 1 juli 2017.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze verplichte toetsing is verder vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De Ladder houdt in dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor de onderliggende vraag in de regio, de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en een multimodale ontsluiting. Per 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden.

De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing als er sprake is van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i Bro: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Als een ruimtelijk besluit, zoals een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning met een goede ruimtelijke onderbouwing, voorziet in nieuwe planologische bouwmogelijkheden, dan kwalificeren deze bouwmogelijkheden in beginsel als een "stedelijke ontwikkeling" als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder i Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Het moet wel gaan om bouwmogelijkheden van enige omvang. Zeer kleinschalige bebouwingsmogelijkheden of functiewijzigingen "sec" die niet voorzien in een toename van het ruimtebeslag kwalificeren niet als een stedelijke ontwikkeling.

Dit bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van ruim 6 hectare bedrijventerrein en mogelijk via de wijzigingsbevoegdheid een middenspanningsstation op de naastgelegen percelen. Bedrijventerreinen zijn als een stedelijke functie aangemerkt. Om deze reden dient een toetsing aan de 'Ladder voor Duurzame Verstedelijking' plaats te vinden.

1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
In de eerste plaats dient onderzocht te worden of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Realisatie van een nieuw bedrijventerrein wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling. Een verdere toetsing aan de hand van de ladder is noodzakelijk.

2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
In de tweede plaats moet onderzocht worden of de stedelijke ontwikkeling nieuw is. Dat is hier het geval. Het plangebied is momenteel in agrarisch gebruik. Een verdere toetsing is noodzakelijk.

3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
Het verzorgingsgebied zal vooral lokaal/ regionaal zijn.

4. Is er behoefte aan de ontwikkeling?
In november 2018 is door de Stec Groep een kwalitatief verdiepingsonderzoek bedrijventerreinen Noord-Brabant uitgevoerd naar vraag en aanbod in de regio's. In regio Midden-Brabant constateren we een tekort aan hard planaanbod om in de kwantitatieve vraag te voldoen. Dit tekort aan (hard) aanbod kan een belemmering vormen voor de groei, met name waar het gaat om (zeer) grootschalige logistiek. Uit de indicatieve confrontatie van vraag en aanbod blijkt daarnaast dat het aanbod voor zowel kleine als middelgrote bedrijven op zoek naar een functioneel of stedelijk milieu beperkt is. Herstructurering van bestaande verouderde bedrijventerrein binnen de gemeente Waalwijk is geen optie. De verouderde bedrijventerreinen in Waalwijk zijn gelegen aan de randen van bestaande woonwijken en daarom in beeld om op de lange termijn te transformeren naar woningbouw. De overige bedrijventerreinen in Waalwijk kenmerken zich door een grootschalige verkavelingsopzet voor grotere bedrijven. Op 2 september 2021 is het onderhavige bestemmingsplan ambtelijk besproken in de daarvoor bestemde werkgroep van de regio Hart van Brabant. Op 29 september 2021 heeft in regioverband bestuurlijke afstemming plaatsgevonden.

5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
Ingevolge de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (geconsolideerd 08-12-2020) zijn de aanduidingen 'stedelijk gebied' en 'landelijke kern' van toepassing. Het plangebied ligt derhalve in bestaand stedelijk gebied.

3.2 Provinciaal beleid

De Brabantse Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant'
De Brabantse Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant' is met ingang van 14 december 2018 in werking getreden. De omgevingsvisie formuleert de ambitie: hoe moet de Brabantse leefomgeving er in 2050 uitzien? En daarbij stellen stelt de omgevingsvisie mobiliserende tussendoelen: wat wil de provincie in 2030 voor elkaar hebben om die ambitie te verwezenlijken?

Om Noord-Brabant in de toekomst welvarend, verbonden en klimaat-proof te laten zijn, onderscheidt de provincie vier hoofdopgaven die nauw met elkaar samenhangen en die op elkaar inwerken:

  • Werken aan de Brabantse energietransitie;
  • Werken aan een klimaatproof Brabant;
  • Werken aan de slimme netwerkstad;
  • Werken aan een concurrerende, duurzame economie.

Voor voorliggend plan zijn alle hoofdopgaven relevant, maar 'werken aan een concurrerende, duurzame economie is het meest van toepassing op de te ontwikkelen bedrijvigheid. Een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om voldoende ruimte en een geschikte omgeving voor de vestiging van nieuwe bedrijven en voor de ontwikkeling van bestaande bedrijven.

De Brabantse Omgevingsvisie zet in op het toekomstbestendig maken van de werklocaties in Brabant. Het (kwalitatief) 'up--to-date' houden van de bestaande werklocaties is van vitaal belang voor een concurrerende economie, innovatie, werkgelegenheid, zorgvuldig ruimtegebruik en realisatie van vergroenings- en duurzaamheidsambities. Op bedrijventerreinen liggen grote opgaven en kansen in het kader van klimaatadaptatie, energietransitie en slimme mobiliteit. Uitbreiding van het areaal bedrijventerreinen wordt vraaggericht opgepakt, vanuit een kwalitatieve insteek.

Al in de voorgaande Structuurvisie RO 2010, partiële herziening 2014 was door de provincie aangegeven dat het plangebied ligt binnen de stedelijke structuur 'Kernen in het landelijk gebied'.

Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
De omgevingsverordening Noord-Brabant is op 25 oktober 2019 vastgesteld. In de interim omgevingsverordening Noord-Brabant staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Onderstaande afbeelding geeft binnen de zwarte cirkel globaal het plangebied op de Themakaart 'Instructieregels gemeenten: stedelijke ontwikkeling en erfgoed weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.BPScharloMaas-ON01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.BPScharloMaas-ON01_0007.png"

Figuur: uitsnede Themakaart stedelijke ontwikkeling, Verordening Ruimte Noord-Brabant

Het plangebied is gelegen binnen het gebied 'Landelijke kern' met het thema verstedelijking. Volgens de Interim Omgevingsverordening valt een landelijke kern onder stedelijk gebied. Uitgangspunt van zorgvuldig ruimtegebruik is dat de ruimte binnen het bestaand stedelijk gebied zo goed mogelijk wordt benut. Verder dient het te gaan om een duurzame stedelijke ontwikkeling. Een duurzame stedelijke ontwikkeling:

  • bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
  • bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
  • geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
  • houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
  • geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
  • draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.

Omgevingskwaliteit en leefomgeving: Bij de zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit gaat het zowel om het beschermen van waarden als het bijdragen aan de ontwikkeling van waarden en functies in een gebied. De zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit omvat een aantal basisprincipes in combinatie met een diepe en ronde manier van kijken, die afkomstig zijn uit de Brabantse omgevingsvisie:

  • zorgvuldig ruimtegebruik
  • toepassing van de lagenbenadering
  • meerwaardecreatie

De goede omgevingskwaliteit en de veilige en gezonde leefomgeving is nader onderbouwd in hoofdstuk 4 en paragraaf 2.3.

Zorgvuldig ruimtegebruik: Bezien is of de lokale vraag geaccommodeerd kan worden op de bestaande bedrijventerreinen. Dat blijkt niet het geval. Herstructurering van bestaande verouderde bedrijventerrein binnen de gemeente Waalwijk is geen optie. De verouderde bedrijventerreinen in Waalwijk zijn gelegen aan de randen van bestaande woonwijken en daarom in beeld om op de lange termijn te transformeren naar woningbouw. De overige bedrijventerreinen in Waalwijk kenmerken zich door een grootschalige verkavelingsopzet voor grotere bedrijven.

Productie en gebruik duurzame energie: Met het plan is energieneutraliteit op bedrijfsniveau het uitgangspunt, hierbij worden bijvoorbeeld zonnepanelen in combinatie met groene daken bedoeld. Het dakoppervlak van bedrijfsgebouw wordt, waar mogelijk, beschikbaar gesteld voor de opwek van energie. Dit betreft geen bestemmingsplan verbrede reikwijdte, waardoor geen energienormen zijn opgenomen in de planregels.

Klimaatverandering: Er moet ruimte zijn voor klimaatadaptatie. Voor wat betreft klimaatverandering wordt voldaan aan de vereisten van waterberging die daaraan gesteld worden door het waterschap.

Mobiliteit: Het bedrijventerrein is niet gelegen in de nabijheid van een spoorlijn, in Waspik is een bushalte. Het terrein is per auto goed bereikbaar. De verkeersontsluiting wordt geregeld via de Dijkeindenweg, waarbij met de ontwikkeling van het plan ook rekening gehouden wordt met langzaamverkeerroutes.

Duurzame concurrerende economie: Het verzorgingsgebied is vooral lokaal/ regionaal. Er is een tekort aan bedrijfskavels in deze categorieën bedrijven. Er is extra aanbod noodzakelijk. Voor meer informatie wordt verwezen naar paragraaf 3.3.

Omgevingsverordening, 2022
De provincie heeft als eerste stap een Interim omgevingsverordening vastgesteld waarin de bestaande regels uit de verschillende verordeningen zijn samengevoegd. De Interim omgevingsverordening geldt totdat de Omgevingswet in werking treedt.

Gedeputeerde Staten hebben op 23 maart 2021 het ontwerp van de Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. Dit ontwerp heeft vanaf 9 april 2021 tot en met 20 mei ter inzage gelegen voor het indienen van reacties. Gedeputeerde Staten hebben deze Brabantse Omgevingsverordening, inclusief de Nota van inspraak, op 15 november vastgesteld en Provinciale Staten hebben de Omgevingsverordening in het voorjaar van 2022 vastgesteld. De verordening treedt gelijktijdig met de Omgevingswet in werking.

De huidige regels in de Interim omgevingsverordening zijn gehanteerd als uitgangspunt. De belangrijkste inhoudelijke wijzigingen zijn:

  • Vanwege het vervallen van de Wet bodembescherming zijn nieuwe regels opgenomen om verontreiniging van het grondwater te voorkomen. Het voorstel is om daarvoor ook voorbeschermingsregels vast te stellen.
  • De aanwijzing van voor verzuring gevoelige kwetsbare gebieden (Wav-kaarten) is vervallen.
  • De rechtstreeks werkende regels voor de ontwikkeling van veehouderij en mestbewerking worden vervangen door voorbeschermingsregels.
  • Er is een attentiezone geluid opgenomen langs provinciale wegen waarbinnen aandacht wordt gevraagd voor het oprichten van geluidgevoelige bebouwing.

De Achterste dijk en de Scharlo is als regionale waterkering aangeduid. De regel die hieraan gekoppeld is, werkt door naar de waterschappen: dit betreft de tijdstippen waarop de regionale waterkeringen “op orde”moeten zijn en er is een veiligheidsnorm (omgevingswaarde) opgenomen, uitgedrukt als gemiddelde overschrijdingskans per jaar van de hoogste waterstand die deze regionale waterkering veilig moet kunnen keren. De Achterste dijk is daarbij aangeduid als 'compartimenteringskering'. Voor een compartimenteringskering geldt als omgevingswaarde waterveiligheid het behoud van het bestaand waterkerend vermogen, het feitelijk profiel, zoals vastgelegd in de legger van het waterschap. De dijk ligt aan de noordzijde van het plangebied en valt niet binnen het plangebied.

Op grond van artikel 2.13 Omgevingswet moeten bij provinciale verordening met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop de regionale wateren moeten zijn ingericht, omgevingswaarden worden vastgesteld met betrekking tot de gemiddelde overstromingskans per jaar uit oppervlaktewateren van daarbij aan te wijzen gebieden. De omgevingswaarde voor Stedelijk gebied is 1/100 per jaar voor gebieden waarvoor in het omgevingsplan functies zijn toebedeeld voor bebouwing, hoofdinfrastructuur en spoorwegen en 1/10 per jaar voor overige gebieden.

Ook in de omgevingsverordening zijn voorwaarden gesteld aan duurzame stedelijke ontwikkeling. De voorwaarden zijn gelijk aan de voorwaarden in de Interim omgevingsverordening, zoals in het voorgaande beschreven.

3.3 Regionaal beleid

Regionaal planningsoverleg
In de Interim omgevingsverordening is bepaald, dat er regionale ruimtelijk overleggen dienen plaats te vinden. Dit is een platform voor een gestructureerd overleg over de hoofdlijnen van het te voeren ruimtelijke beleid van de provincie en de regio. Het overleg heeft tot doel om afspraken te maken over de aanleg van nieuwe bedrijventerreinen. Provinciale prognoses van de ruimtebehoefte aan bedrijventerreinen zijn daarbij richtinggevend.

In Noord-Brabant vindt het regionaal overleg plaats in vier regio's: West-, Midden-, Noordoost- en Zuidoost-Brabant. Waalwijk ligt in de regio Midden-Brabant. Het regionaal ruimtelijk overleg (RRO) voor deze regio sluit aan op de gebiedsindeling van samenwerkende gemeenten in de Regio Hart van Brabant. De 8 gemeenten van deze regio (Dongen, Gilze en Rijen, Goirle, Hilvarenbeek, Loon op Zand, Oisterwijk, Tilburg en Waalwijk), de waterschappen De Dommel en Brabantse Delta, en de provincie nemen deel aan dit overleg. Het waterschap Aa en Maas is agendalid.

In het RRO Hart van Brabant is vastgesteld dat er een omslag moet worden gemaakt van aanbodgericht naar vraaggericht ontwikkelen van bedrijventerreinen.

Op 2 september 2021 is het onderhavige bestemmingsplan ambtelijk besproken in de daarvoor bestemde werkgroep van de regio Hart van Brabant. Op 29 september 2021 heeft in regioverband bestuurlijke afstemming plaatsgevonden (zie Bijlage 8 Verslag Regio Hart van Brabant).

De geldende regionale werkafspraken (Bedrijventerreinafspraken Regio Hart van Brabant 2020-2024 gaan uit van een 'stoplichtenmodel'. In deze afspraken werken we met terreinen die op 'groen' staan (vraaggericht nu) en 'oranje' (vraaggericht toekomst). Groene terreinen zijn terreinen waarvoor reeds een bestemmingsplan is opgesteld of waarvoor een bestemmingsplan, gebaseerd op onderbouwde vraag, mag worden opgesteld. Oranje terreinen zijn terreinen die in beeld zijn om toekomstige vraag te accommoderen. Scharlo-Maasoever heeft een oranje status in het Overzicht terreinen stand 1-1-2020 gebaseerd op IBIS 1-1-2019 dat onderdeel uitmaakt van genoemde werkafspraken. Voor het op groen zetten dient het stappenplan a tot en met d uit de regionale werkafspraken te worden doorlopen:

a. Concrete vraag, accommodatie in bestaande voorraad
Bezien is of de lokale vraag geaccommodeerd kan worden op de bestaande bedrijventerreinen. Dat blijkt niet het geval:

  • Herstructurering van bestaande verouderde bedrijventerrein binnen de gemeente Waalwijk is geen optie. De verouderde bedrijventerreinen in Waalwijk zijn gelegen aan de randen van bestaande woonwijken en daarom in beeld om op de lange termijn te transformeren naar woningbouw. De overige bedrijventerreinen in Waalwijk kenmerken zich door een grootschalige verkavelingsopzet voor grotere bedrijven.
  • De gemeente Waalwijk beschikt over een lijst van bedrijven die zich graag op Scharlo-Maasoever willen (her)vestigen. De gemeentelijke voorraad bedrijfskavels voor het MKB is echter uitgeput (verkocht of onder optie). Er is geen perspectief voor vestiging van deze bedrijven in de regio. De vraag bestaat namelijk uit veelal bedrijven uit Waspik. Deze bedrijven willen zich uitsluitend in Waspik (her)vestigen. Warme overdracht via het regioloket is daarmee niet aan de orde.

b. Concrete vraag, accommodatie op oranje terrein
Bezien is vervolgens of de vestiging van de bedrijven op een van de oranje terreinen mogelijk is. Dat is het geval. Onderhavige ontwikkeling valt onder bedrijventerrein Scharlo-Maasoever, dat op oranje staat in de bijlage bij de regionale werkafspraken.

c. Concrete vraag, accommodatie op nieuw terrein
Vanuit de werkafspraken dient daarnaast bezien te worden of het wenselijk is op deze locatie bedrijventerrein te ontwikkelen. Het is aan de gemeente om daarover een uitspraak te doen.

In de Structuurvisie Waalwijk 2025 is het plangebied al aangewezen als 'ruimtelijke reservering uitbreiding bedrijventerrein'. Ook in de Interim omgevingsverordening is hier rekening mee gehouden. Het plangebied valt onder 'Stedelijk gebied'.

d. Voorwaarden vraaggericht ontwikkelen
Vervolgens is bezien of de ontwikkeling, die niet kan worden opgevangen in de bestaande voorraad, voldoet aan de daarvoor geldende voorwaarden:

  • 1. eindgebruiker of diens intermediair is bekend;
  • 2. bereid tot tekenen intentieovereenkomst tegen lokale marktprijzen;
  • 3. kan financiering aantoonbaar rond krijgen;
  • 4. enige ontbindende voorwaarde niet beschikbaar komen locatie binnen afgesproken tijdpad;
  • 5. geen mogelijkheid vestiging binnen bestaande voorraad;
  • 6. tijdgebonden realisatieplicht kavelkopers op straffe teruglevering of terugbestemming;
  • 7. energieneutraliteit op bedrijfsniveau als uitgangspunt;
  • 8. waar mogelijk dakoppervlak beschikbaar opwek energie;
  • 9. huisvesting arbeidsmigranten aantoonbaar geregeld?

Deze vragen kunnen positief worden beantwoord.

Na vaststelling van het bestemmingsplan Waalwijk, bedrijventerrein Scharlo - Maasoever zal dit worden aangepast in de regionale afspraken.

3.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Waalwijk 2025
Op 4 februari 2016 heeft de raad van Waalwijk de Structuurvisie Waalwijk 2025 vastgesteld op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke Ordening. Doel van de structuurvisie Waalwijk 2025 is een samenhangend ruimtelijk beleid formuleren op hoofdlijnen dat de ambities weergeeft voor 2035 en een visie uitwerkt voor 2025.

Binnen de gemeente zijn er op de totaalkaart voor 2025 een aantal uitbreidingslocaties voor bedrijventerreinen aangewezen. Er is onderscheid gemaakt in locaties waarbij de uitbreiding al planologisch geregeld is (hard) en waarbij dat nog niet het geval is (zacht).

Indien de economische ontwikkeling aantrekt en er in regionaal verband behoefte is aan nieuwe bedrijventerreinen komen voor Waalwijk als eerst uitbreiding ten oosten van Haven (Haven Acht) en ten oosten en westen van Maasoever-Scharlo in beeld. Deze locaties zijn als mogelijke toekomstige uitbreidingslocaties op basis van de provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant aangewezen.

Voor het plangebied is op de totaalkaart voor 2025 de aanduiding 'Ruimtelijke reservering uitbreiding bedrijventerrein/ industriegebied/havengebied' neergelegd. Hiervoor geldt dus dat voor deze locatie de uitbreiding nog niet planologisch geregeld is. In de structuurvisie wordt beschreven dat het te ontwikkelen bedrijventerrein Maasoever-Scharlo uit voorliggend plan vooral gericht is op kleinschalige industrie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.BPScharloMaas-ON01_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.BPScharloMaas-ON01_0009.png"

Figuur: uitsnede Totaalkaart Visie 2025, Structuurvisie Waalwijk 2025

Vanuit de wens om de kwaliteit van het landschap en de kernen een impuls te geven wordt het van belang geacht om een ‘Reserve Kwaliteit fysieke leefomgeving’ te vormen teneinde 'rode’ projecten te laten bijdragen aan ‘groene’ projecten op het gebied van onder andere natuur, landschap en cultuurhistorie. Op deze wijze betaalt ‘rood voor groen’. Op basis van de provinciale Verordening Ruimte is voor een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied een bijdrage nodig voor kwaliteitsverbetering van het landschap. In regionaal verband zijn hierover afspraken gemaakt middels de zogenaamde ‘Werkafspraken Kwaliteitsverbetering Landschap’. Indien een bijdrage volgens de zogenaamde grondwaardemethodiek nodig is, hanteert de gemeente een percentage van 20% over de toename van de (getaxeerde) grondwaarde. De gemeente heeft in het kader van het project GOL via het grondbedrijf de volgende projecten voorgefinancierd:

  • EVZ Drongelens kanaal en EVZ Baardwijkse overlaat door het vervangen en met name het verlengen van de brug over het Drongelens kanaal.
  • Versterken landschappelijke openheid van de Baardwijkse Overlaat door het saneren van bebouwing.

Per project kan besloten worden of de fondsbijdrage ten goede komt aan de genoemde voorgefinanciërde projecten of aan een ander project van het uitvoeringsprogramma met een evenredige maatschappelijke en/of landschappelijke bijdrage aan de fysieke leefomgeving.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Bodem

In een bestemmingsplan dient te worden beschreven wat de bodemkwaliteit van het betreffende gebied is. Is er sprake van een bestemmingswijziging dan wordt de bodemkwaliteit beschreven met behulp van een verkennend bodemonderzoek conform de NVN 5725 en NEN 5740.

Afweging
Er is onderzoek uitgevoerd naar de bodemkwaliteit in het plangebied. De onderzoeken zijn opgenomen in Bijlage 1 Vooronderzoek bodem. Uit het vooronderzoek blijkt dat de onderzoekslocatie tot heden als akkerbouw in gebruik is geweest en dus verdacht is op het voorkomen van verontreinigingen met onder andere bestrijdingsmiddelen (OCB’s). Daarbij ligt op de onderzoekslocatie een bedrijf in grondwerken, waarbij grond op het maaiveld wordt opgeslagen. Aangezien de samenstelling van de opgeslagen grond niet bekend is, is niet uit te sluiten of dit heeft geleid tot bodemverontreinigingen.

Nabij de onderzoekslocatie hebben enkele bodembedreigende activiteiten plaats gevonden of vinden nog steeds plaats. Echter zijn deze in het verleden voldoende onderzocht om uit te sluiten dat deze activiteiten invloed hebben gehad op de bodemkwaliteit van de onderzoekslocatie.

De bodem rondom de woning van Scharlo 3 is op basis van het vooronderzoek asbestverdacht, omdat deze woning in de asbestverdachte periode is gebouwd. Er is voor dit perceel nader asbestonderzoek uitgevoerd en vervolgens is het perceel gesaneerd.

Conclusie
Om de noodzakelijke maatregelen beter in beeld te brengen adviseert het vooronderzoek een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 57404 uit te voeren op de onderzoekslocatie. Dit zal worden uitgevoerd voor verlening van de omgevingsvergunning. Het perceel Scharlo 3 is inmiddels gesaneerd.

4.2 Cultuurhistorie en archeologie

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.2.1 Archeologie

De op 3 februari 2011 vastgestelde erfgoedkaart van de gemeente geeft middels de beleidskaart aan waar en op welke manier onderzoek noodzakelijk is in het ruimtelijk proces. De archeologische beleidskaart – bestaande uit de archeologische verwachtingenkaart en de archeologische maatregelenkaart – moet primair een helder en hanteerbaar beleidsinstrument vormen, en is het resultaat van de inventarisatie en analyse van de op dit moment beschikbare gegevens over het bodemarchief van de gemeente Waalwijk en een gemeentelijke belangenafweging waarbij archeologische kennisvermeerdering en conservering van erfgoed plaats krijgen in een bredere maatschappelijke context.

Op onderstaande afbeelding is op een uitsnede van de Erfgoedkaart het plangebied door middel van een zwarte cirkel ruwweg weergegeven. Op de maatregelenkaart is het gemeentelijk grondgebied onderverdeeld in zes archeologische beleidscategorieën die zijn doorvertaald in planregels:

  • Categorie 1 - Wettelijk beschermd archeologisch monument;
  • Categorie 2 - Gebied van archeologische waarde (archeologisch waardevolle terreinen; mede gebaseerd op cultuurhistorie);
  • Categorie 3 - Gebied met een hoge archeologische verwachting (mede gebaseerd op cultuurhistorie);
  • Categorie 4 - Gebied met een gematigde archeologische verwachting (uitsluitend gebaseerd op reconstructie van het archeologisch landschap);
  • Categorie 5 - Gebied met een lage archeologische verwachting;
  • Categorie 6 - Gebied met zonder archeologische verwachting.

De planlocatie is gelegen in een gebied met 'Categorie 2 Gebied van archeologische waarde', 'Categorie 4 Gebied met een gematigde archeologische verwachting' en 'Categorie 5 Gebied met een lage archeologische verwachting'. Voor deze categorieën gelden de volgende regelingen:

  • Categorie 2 (archeologische waarde): AMK-terreinen, historische bewoningslinten,kasteelterreinen en historische molenlocaties): geen verplichting tot archeologisch vooronderzoek bij ingrepen tot een diepte van 50 cm onder maaiveld, mits het plangebied niet groter is dan 100 m²;
  • Categorie 4: (gematigde archeologische verwachting): geen verplichting tot archeologisch vooronderzoek bij ingrepen tot een diepte van 50 cm onder maaiveld, mits het plangebied niet groter is dan 5.000 m²;
  • Categorie 5 (lage archeologische verwachting): geen verplichting tot archeologisch vooronderzoek, tenzij het een mer-plichtig project betreft.

Voor categorie 5 geldt dat geen onderzoek nodig is mits het geen MER-plichtig project betreft. Zie hiervoor paragraaf 4.12. Voor de oostelijke zijde van het plangebied langs de weg en voor het zuidelijke deel van het plangebied gelden onderzoeksverplichtingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.BPScharloMaas-ON01_0010.png"

Figuur: uitsnede Erfgoedkaart  

Op 7 november 2019 is het inventariserend veldonderzoek d.m.v. proefsleuven voor deze locatie afgerond. Het volledige onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 2. Tijdens het proefsleuvenonderzoek is een archeologische vindplaats aangetroffen die samenhangt met de ontginning en het gebruik van het veenlandschap in het plangebied, vóór de stormvloeden in de 15e eeuw. De vindplaats liet zich herkennen in enkele in het dekzand ingegraven ontginningsgreppels die vervolgens gevuld zijn geraakt met veen. Oorspronkelijk zijn ze door het veen heen tot in de top van het dekzand gegraven om tot ontginning van het veen en veenwinning te komen.

Op basis van het proefsleuvenonderzoek en de bijbehorende waardering van de aangetroffen vindplaats als niet behoudenswaardig adviseert het onderzoek om het plangebied vrij te geven op het gebied van archeologie. Er hoeven daardoor geen archeologische dubbelbestemmingen in dit bestemmingsplan te worden opgenomen. Bovenstaande betreft een selectieadvies. Het nemen van een selectiebesluit is voorbehouden aan de bevoegde overheid, in deze de gemeente Waalwijk. Deze versie van het rapport is voorgelegd aan het bevoegd gezag.

Ook voor vrijgegeven (delen van) plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Het betreft dan vaak kleine sporen of resten die niet door middel van een booronderzoek kunnen worden opgespoord. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed). Een vondstmelding bij de gemeentelijk of provinciaal archeoloog kan ook.

4.2.2 Cultuurhistorie

Op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant zijn in het plangebied geen bijzonderheden ten aanzien van cultuurhistorie geïnventariseerd. De regio is van cultuurhistorisch belang vanwege het unieke slagenlandschap. Het natuurgebied de Langstraat is aangewezen als Belvederegebied. De ontwikkelingsstrategie betreft behoud door ontwikkeling of versterking van de samenhang van de dragende structuren van de regio.

4.2.3 Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie leveren geen belemmering op voor voorliggend bestemmingsplan.

4.3 Water

Het vroegtijdig betrekken van de waterbeheerder en het meewegen van het waterbelang in een ruimtelijk plan is, door middel van de Watertoets, per 1 juli 2008 verankerd in art. 3.1.6 lid 1 sub b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De watertoets is een overlegverplichting tussen initiatiefnemer en waterbeheerder(s) en geldt onder andere voor het vaststellen van een bestemmingsplan, of een wijzigings- en uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub a en b Wro. De watertoets omvat het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op even wichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Het plangebied valt volledig binnen het beheersgebied van Waterschap Brabantse Delta.

4.3.1 Beleid en wetgeving

Waterwet
In de Waterwet (2009) zijn acht oude waterwetten samengebracht. De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen. De waterschappen krijgen een nieuwe bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude- en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten krijgen verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.

Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen. In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en het Waterschap samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen (bijvoorbeeld wateroverlast of verdroging) in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in de ruimtelijke regelgeving zoals Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en is hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. Het bestaande nationale, provinciale en gemeentelijke beleid met betrekking tot de waterhuishouding dient altijd als uitgangspunt. Voorliggend bestemmingsplan mag geen slechtere waterhuishoudkundige situatie creëren dan in dat beleid is vastgelegd.

Beleid waterschap Brabantse Delta
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteits en -kwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepvaartbeheer.

Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het Waterbeheerprogramma 2022–2027, wat is afgestemd op Europees, nationaal en provinciaal beleid. Speerpunten uit het plan zijn een klimaatbestendig en veerkrachtig waterbeheer. Dat waterbeheer draagt bij aan een duurzame ontwikkeling. Water is een belangrijke medebepalende factor bij ruimtelijke ontwikkelingen. Duurzaam betekent rekening houden met het lokale bodem- en watersysteem. Op die manier wordt bijvoorbeeld beter water vastgehouden om verdroging tegen te gaan. Maar dat is ook belangrijk voor de andere taken van het waterschap. Zoals voor de bescherming tegen overstromingen, de zorg voor een goede waterkwaliteit en het versterken van de natuur.

Het waterschap heeft in een toetsingskader RO "De ruimte blauw geordend" aangegeven wat de ruimtelijke consequenties zijn van het waterbeleid.

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009'. Op grond hiervan moeten bestaande sloten die bij de planontwikkeling verloren gaan gecompenseerd worden. Ook de toename van het verhard oppervlak moet gecompenseerd worden. Daarbij wordt de volgende voorkeursvolgorde gehanteerd:

  • 1. Infiltreren.
  • 2. Retentie aanleggen binnen het plangebied.
  • 3. Retentie aanleggen buiten het plangebied.
  • 4. Berging zoeken in bestaand watersysteem.

Een retentievoorziening maakt theoretisch geen deel uit van het watersysteem maar is daarvan geschieden door een knijpvoorziening die de afvoer begrenst. Het water dat gebufferd wordt is niet afkomstig uit het watersysteem, maar van het aangesloten verhard oppervlak. In de hydraulische randvoorwaarden is verwoord dat het in de praktijk echter ook voorkomt dat de retentie niet als een 'echte' aparte voorziening wordt aangelegd, maar als een inhoudsreservering in een bestaande voorziening of waterpartij. Als voorbeeld wordt onder andere genoemd het combineren van retentie met een sierwater in het stedelijk gebied.

Integraal Waterplan Waalwijk 2021-2024
Het Integraal Waterplan Waalwijk (IWW) 2021-2024 is de opvolger van het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) 2016-2020 en omvat de beleidsvoornemens en maatregelen voor het Waalwijkse rioolstelsel. Omdat de interactie met het oppervlaktewater sterk is toegenomen, behoort het oppervlaktewater ook bij dit beleidsplan.

In hoofdlijnen wordt het beleid voortgezet, waarbij samenwerking met interne en externe partijen van belang is om de wateropgaven goed te kunnen uitvoeren. Klimaatadaptatie is daarbij een actueel thema. daarnaast blijft een deugdelijke afvoer van vuilwater cruciaal voor een gezonde samenleving. Samen met een sterke structuur van oppervlaktewater zijn dit dragers van de leefkwaliteit in de gemeente Waalwijk.

De helft van het afwaterend oppervlak is in particulier eigendom. De opgave die gepaard gaat met klimaatadaptatie kan de gemeente Waalwijk niet uitvoeren zonder hulp van bewoners en bedrijven. Conform de wetgeving stelt dit IWW dat iedere perceeleigenaar in beginsel verantwoordelijk is voor de verwerking van het regenwater dat op zijn/haar perceel valt. Bij nieuwbouw en aanbouw vraagt de gemeente om 60 mm (6 liter/m2) berging te maken over de extra verharding. Bewustwording en goede voorlichting zorgen dat bewoners, bedrijven en gemeente samen bouwen aan een robuust watersysteem dat zowel wateroverlast als droogte het hoofd biedt.

4.3.2 Planontwikkeling

Bestaande situatie
De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 6,5 hectare. Het plangebied is grotendeels in gebruik als akkerland. Centraal oostelijk is een bedrijfswoning aanwezig. Verder zijn zuidoostelijk nog enkele voormalige voerkuilen aanwezig.

Grondwater
Uit gegevens van het DINO-loket en de bodemkaart van Nederland is ter plaatse naar verwachting klei aanwezig. Het plangebied ligt in een overgangszone (zie onderstaande afbeelding). Zuidelijk is een Lieerdgrond te verwachten. Dit betreft een getijdenafzetting van klei op veen. Centraal en noordelijk is een kalkrijke poldervaaggrond te verwachten. Centraal ligt deze getijdenafzetting van lichte klei naar verwachting op een pleistoceen zand op ca. 0,4-1,2 m-mv.

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.BPScharloMaas-ON01_0011.png"

Uitsnede bodemkaart met afbakening plangebied (bron: Bodemdata Nederland)

Tot 3 meter beneden maaiveld is kleiige rivierafzetting te verwachten behorende tot de Formatie van Echteld. Hieronder ligt de goed doorlatende grof zandige tot grindige Formatie van Kreftenheye. Volgens de wateratlas van Noord-Brabant is ter plaatse geen infiltratie mogelijk.

Ter plaatse van het plangebied zijn 2 grondwatertrappen aanwezig. Noordelijk en centraal is grondwatertrap IV te verwachten. Hierbij is de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) op >40 centimeter beneden maaiveld ter verwachten en de gemiddeld laagste grondwaterstand op 80-120 cm-mv. Zuidelijk is grondwatertrap IIIb te verwachten met een gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) op 25- 40 centimeter beneden maaiveld en de gemiddeld laagste grondwaterstand op 80-120 cm-mv. Uit de grondwatergegevens van Wateratlas Noord-Brabant is de GHG op ca. 60-80 cm-mv te verwachten. De GLG is dieper ingeschat tot 180 m-mv.

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.BPScharloMaas-ON01_0012.png"

Uitsnede grondwaterstandenkaart GHG en GLG (Bron: Wateratlas Noord-Brabant)

Het plangebied is gelegen in een peil gestuurd gebied. Middels stuwen en in- en uitlaten wordt getracht om het oppervlaktewater op een vast zomer- en winterpeil te reguleren. Het oppervlaktewater heeft een vastgesteld zomerpeil van -0,65 meter NAP en winterpeil op -0,85 meter NAP met een marge van 15 cm. Wijzigingen aan het oppervlaktewaterpeil heeft invloed op de drooglegging binnen het plangebied.

Het oppervlaktewaterpeil staat niet rechtstreeks in relatie tot de grondwaterstand en daaraan gerelateerd de drooglegging van het gebied. Afhankelijk van de doorlatendheid van de bodem is een lage of hoge opbolling aanwezig. Het plangebied is gelegen in een lichte klei waardoor het grondwater binnen het plangebied naar verwachting hoger is dan het peil van het oppervlaktewater. Ter plaatse is regionale (ondiepe) kwel mogelijk vanuit het oppervlaktewater. Het plangebied is niet binnen een (grondwater)beschermingsgebied gelegen.

Bij het bestaande bouwvlak is het maaiveld op ca. 1-1,1 m +NAP gelegen. Ter plaatse is geen grondwateroverlast bekend. Bij nieuwbouw wordt geadviseerd een minimale ontwateringsdiepte van 80 cm te hanteren tot de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG). Dit om grondwateroverlast in de toekomst te voorkomen. Op basis van de gekende gegevens is de GHG ter plaatse op ca. -0,2 tot 0 meter NAP te verwachten. Opgemerkt wordt dat ter plaatse geen veldmetingen zijn uitgevoerd en dat de gekende gegevens enigszins gedateerd zijn. Aanvullend veldonderzoek naar de optredende grondwaterstanden is geadviseerd om een definitief bouwpeil vast te stellen.

Op basis van de gekende gegevens van het plangebied en de omliggende omgeving dient ter plaatse ophoging plaats te vinden tot ca. 1 meter +NAP om te voldoen aan de benodigde drooglegging. Gezien de optredende grondwaterstanden wordt indien vereist best bovengronds voldoende waterberging gerealiseerd te worden.

Tevens is het geadviseerd om drainage aan te leggen ter plaatse van de nieuwe wegen, zodat eventuele hoge grondwaterpieken kunnen worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. De drainage kan aangesloten worden op het RWA-stelsel.

Voor nieuwe ontwikkelingen geldt dat deze de kwaliteit van het grond- of oppervlaktewater niet mogen verslechteren. Hiermee dient rekening gehouden te worden bij de aanleg van het nieuw industrieterrein.

Oppervlaktewater
Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van De Donge als hoofdwatersysteem met een aantal deelwatersystemen. Ten noorden van industrieterrein Maasoever stroomt het kanaal Oude Maasje waarvan oostelijk van het plangebied de langstraatse haven Kerkvaart gelegen is. De Kerkvaart heeft zowel een functie voor de recreatievaart als de beroepsvaart. Bij de beroepsvaart gaat het vooral om aanvoer van grondstoffen naar de havens van de bedrijventerreinen Maasoever-Scharlo.

Het oppervlaktewaterstelsel in en rondom het plangebied bestaat momenteel uit enkele leggerwaterlopen, watervoerende sloten en greppels. De leggerwaterlopen worden beheerd en onderhouden door Waterschap Brabantse Delta. De overige watergangen worden deels onderhouden door de gemeente, deels door de aangrenzende perceelseigenaren.

Onderstaande afbeelding geeft de A- en B-watergangen nabij het plangebied weer. Noordelijk is binnen het plangebied een schouwsloot aanwezig. Zuidelijk loopt een A-watergang (diepte -0,7 m NAP) met enkele duikers. De afwatering vindt plaats in zuidwestelijke richting. Door het plangebied zijn geen sloten aanwezig. Ten westen van het bedrijventerrein Scharlo ligt een voormalige zandwinplas. Hier werd in de jaren 60 van de vorige eeuw zand opgegraven voor de aanleg van de A59.

Voor categorie A oppervlaktewaterlichamen geldt bijvoorbeeld dat er binnen 5 meter vanaf de insteek beperkingen voor het gebruik gelden. Ook is het verboden zonder vergunning van het dagelijks bestuur te lozen op het oppervlaktewater bij een uitbreiding van het verhard oppervlak groter of gelijk aan 2000 m2, binnen een waterkering bepaalde handelingen of werkzaamheden te verrichten die de veiligheid en stabiliteit van de waterkering nadelig kunnen beïnvloeden en water af te voeren naar of aan te voeren uit, te brengen in of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen in de beschermde gebieden zoals die zijn aangegeven op de Keurkaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.BPScharloMaas-ON01_0013.png"

Uitsnede leggerkaart met afbakening plangebied (Bron: waterschap Brabantse Delta)

De waterkeringstaak van het waterschap richt zich vooral op de bescherming van het gebied tegen het water van de grote rivieren. Ter uitvoering van deze taak worden waterkeringen (primaire en regionale) beheerd en onderhouden door het waterschap Brabantse Delta. Door middel van de Keur wordt geregeld wat wel en niet mag op en in de nabijheid van waterkeringen. In de Keur zijn bij waterkeringen twee zones te onderscheiden: de waterkering en de beschermingszone. Voor alle typen waterkeringen geldt dat aan weerszijden van de kernzone een strook grond ligt die van belang is voor de instandhouding van de waterkering (beschermingszone). De breedte van deze strook varieert per type waterkering. Voor de kernzone en beschermingszone zijn alle werkzaamheden verboden die de stabiliteit van de waterkering nadelig beïnvloeden.

Noordelijk van het plangebied ligt de compartimenteringskering S 122 Achterste Dijk (grens industrieterrein Maasoever).De kruinhoogte is 2,5 m +NAP. De afstand tot de benedenteenlijn bedraagt 9,5 meter vanaf het midden. Vanaf de kruin vanaf de Achterste Dijk ligt een zone van 25 meter richting het plangebied die niet kan worden verhard c.q. bebouwd.

Oostelijk is aan beide zijden van de Kerkvaartse haven een regionale Boezemkering S 03 B gelegen. De kruinhoogte bedraagt 1,65 m +NAP met de benedenteenlijn op 9,5 meter vanaf het midden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.BPScharloMaas-ON01_0014.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0867.BPScharloMaas-ON01_0015.png"

Uitsnede waterkeringen met afbakening plangebied (Bron: waterschap Brabantse Delta)

In de Keur zijn bij waterkeringen drie zones te onderscheiden: de waterkering en de beschermingszone. Voor alle typen waterkeringen geldt dat aan weerszijden van de kernzone een strook grond ligt die van belang is voor de instandhouding van de waterkering (beschermingszone). De breedte van deze strook varieert per type waterkering. Voor de kernzone en beschermingszone zijn alle werkzaamheden verboden die de stabiliteit van de waterkering nadelig beïnvloeden. Op bovenstaande afbeelding zijn de genoemde keringen met hun beschermingszone weergegeven.

Retentie
Er ligt een retentieopgave. Het plangebied is nu namelijk in agrarisch gebruik en er ligt nauwelijks verharding. Er is een retentieberekening uitgevoerd:

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.BPScharloMaas-ON01_0016.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.BPScharloMaas-ON01_0017.jpg"

Gezien de ligging in een klei- en peilgebied is verwerking middels infiltratie niet toepasbaar. Geadviseerd is om retentie te voorzien in het oppervlaktewater. Een gezamenlijke voorziening heeft de voorkeur op aparte voorzieningen in verband met het beheer en onderhoud. In totaal zal worden voldaan aan de retentie eis.

De precieze ligging van de retentie is afhankelijk van de toekomstige wegstructuur en percelering. Zuidelijk nabij de A-watergang is reeds ca. 820 m2 bestemd als water. Op basis van het zomerpeil op -0,65 meter NAP en het toekomstige maaiveld op ca. +1,1 meter NAP kan een peilstijging van ca. 1,5 meter plaatsvinden. Om te voorkomen dat bij T=100 buien overlast voor de omgeving ontstaat, wordt geadviseerd een stuw met een kruinhoogte van +0,5 meter NAP te plaatsten. Er kan dan nog 0,6 meter opstuwing op de stuw komen, voordat er overlast voor de omgeving ontstaat.

Omdat een ontsluitingsweg met watergang gerealiseerd wordt binnen de bestemming industrie, kan hierlangs de nog benodigde retentie gerealiseerd worden. Door middel van een stuw met onderin een doorlaat voor de landbouwkundige afvoer wordt een robuuste voorziening gerealiseerd zonder versnelde afvoer uit het plangebied.

Wegprofiel met sloten
Voor het aspect water is het belangrijkste dat het nieuwe benodigde wegprofiel minimaal 13 meter is en er rekening gehouden dient te worden met sloten voor de verdere afwatering. Indien geen retentie op eigen terrein wordt gerealiseerd, dient er rekening gehouden te worden met een bijkomende sloot van 5 meter langs het wegtracé.

Gebruik bouwmaterialen en afvalwater
Uit zorg voor een goede kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater zal bij de bouw afgezien worden van het gebruik van uitlogende (bouw)materialen (bouwen conform het Bouwstoffenbesluit) en dient voldaan te worden aan de milieuhygiënische randvoorwaarden. Het toekomstige industrieterrein zal van een gescheiden stelsel voorzien worden. Het afvalwater dient via een nieuwe DWA-riolering aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel.

Bij het voldoen aan de milieuhygiënische randvoorwaarden (dubo-materialen etc.) kan de afgekoppelde afstromende neerslag rechtstreeks via (mol)goten, lijnafwatering of ander traditioneel afvoermateriaal naar een aan te leggen voorziening stromen. Wel moeten in de afvoersystemen voorzieningen worden gerealiseerd die blad, zand e.d., die verstoppingen kunnen veroorzaken, achterhouden. Deze voorzieningen moeten goed bereikbaar blijven ten behoeve het reinigen en het onderhoud. Regelmatig onderhoud van de aanvoerzijde van de voorzieningen zal noodzakelijk zijn om te garanderen dat de systemen blijven functioneren. Ook moet de (nood)overloop regelmatig worden onderhouden.

Afkoppeling
Alle afgekoppelde neerslag van de daken zal niet of gering verontreinigd zijn. Deze neerslag kan zonder beperkingen rechtstreeks via bijvoorbeeld lijnafwatering of traditionele afvoermaterialen worden afgevoerd naar een hemelwatervoorziening of het omliggende oppervlaktewater. In het stelsel dienen voorzieningen getroffen te worden om bladeren en zand af te vangen bijvoorbeeld door de aanleg van diepere putten. Voor het hemelwater van de overige verhardingen is het geadviseerd deze op de bedrijfskavels langs een zuiverende voorziening of wadi te laten stromen alvorens af te voeren naar de feitelijke retentievoorziening.

Door het hemelwater gescheiden te houden binnen het plangebied en het hemelwater af te koppelen naar een retentievoorziening wordt het planvoornemen hydrologisch neutraal ontwikkeld.

Stedenbouwkundig ontwerp
Bij het stedenbouwkundig ontwerp dient rekening gehouden te worden met de afstroming van het hemelwater van de bebouwing weg naar het hemelwaterstelsel of groen. Daarnaast dienen de vloer- en wegpeilen zorgvuldig te worden bepaald, waarbij het vloerpeil van nieuwbouw minimaal 30 centimeter boven de ashoogte van de aanliggende weg dient te liggen. Hierdoor is geen (grond)wateroverlast te verwachten. Wel wordt geadviseerd om (afhankelijk of een watergang voorzien wordt of niet) drainage aan te leggen ter plaatse van de nieuwe wegen, zodat eventuele hoge grondwaterpieken kunnen worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Hierdoor wordt de GHG in het plangebied tevens afgetopt. De drainage kan aangesloten worden op het RWA-stelsel.

Bij de stedenbouwkundige vergunningsaanvraag wordt geadviseerd om het RWA- en DWA- stelsel gedetailleerd uit te werken in een basisrioleringsplan conform de geldende normen, in overleg met het bevoegd gezag.

4.3.3 Conclusie

In verband met de verwachte grondwaterstanden in het plangebied dient ophoging plaats te vinden. Voor het toekomstige afvalwater dient een uitwerking opgesteld te worden om vast te stellen of de toekomstig verwachte hoeveelheid afvalwater op het bestaande stelsel aangekoppeld kan worden of een drukgemaal aangelegd dient te worden. Voor de uitbreiding van het verhard oppervlak is een compensatievoorziening vereist. Gezien de ligging in een slecht doorlatend gebied met soms kwel wordt dit best gerealiseerd in open water. Planontwikkelingen dienen waterneutraal ontwikkeld te worden. Het hemelwater zal minimaal gescheiden gehouden dienen te worden

4.4 Natuur

Er is onderzoek uitgevoerd naar de natuurwaarden in het plangebied. In deze paragraaf zijn de conclusies van het onderzoek opgenomen. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt in beschermde soorten en beschermde gebieden.

4.4.1 Beschermde soorten

In 2021 en 2022 is door Tauw een natuurtoets opgesteld, zie Bijlage 3. Ten aanzien van het plangebied is de volgende samenvatting van de resultaten van de toetsing van effecten op beschermde soorten gegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.BPScharloMaas-ON01_0018.png"

Er is geen sprake van een ontheffingsplicht in het kader van soortenbescherming onder de Wet natuurbescherming.

Vanwege het voorkomen van vrijgestelde soorten grondgebonden zoogdieren en algemene broedvogels dient wel rekening te worden gehouden met de zorgplicht (Wnb artikel 1.11) en de mogelijke aanwezigheid van algemene broedvogels (Wnb artikel 3.1). Gelet op de algemene zorgplicht dienen voorafgaand aan de werkzaamheden alle maatregelen te worden getroffen om nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk te voorkomen, beperken of ongedaan te maken. Dit geldt altijd en voor alle planten- en diersoorten. Het advies is om vanuit één kant te werken en rekening te houden met broedvogels door buiten het reguliere broedseizoen (maart tot medio september) te werken en een broedvogelcontrole uit te voeren voorafgaand aan het verwijderen van houtachtige beplanting en werkzaamheden aan oevers. De rugstreeppad is een typische pionierssoort, zodat te allen tijde dient te worden voorkomen dat het plangebied tijdens de realisatie van het bedrijventerrein aantrekkelijk wordt voor de vestiging van deze soort. Het tijdens de aanleg- c.q. bouwfase ontstaan van poeltjes en plassen op het terrein dient derhalve gedurende het zomerhalfjaar (vanaf april) te worden voorkomen. Indien een soort die niet in de quickscan wordt genoemd in het terrein wordt geconstateerd bij aanvang van de werkzaamheden, dient hier passend op te worden gereageerd. Het is hierbij nodig om contact op te nemen met een ter zake kundige en een maatregel toe te passen, zodat de wet niet wordt overtreden.

4.4.2 Beschermde gebieden

Natura 2000-gebieden
Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Effecten op Natura 2000-gebied als gevolg van oppervlakteverlies of versnippering zijn uitgesloten. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Langstraat (HR) ligt op 1,7 kilometer van het plangebied. De voortoets wijst uit dat mogelijke effecten op dit Natura 2000-gebied zijn beperkt tot stikstofdepositie en eventueel ook verdroging. Gezien de afstand van het plangebied tot Natura 2000-gebied Langstraat, en de ligging van de A59 in het tussenliggende landschap, zijn significante effecten op dit Natura 2000-gebied als gevolg van overige storingsfactoren (geluid, licht, trilling) uitgesloten. Andere Natura 2000-gebieden zijn gelegen op circa 5 kilometer van het plangebied of op grotere afstand. Alleen storingsfactoren met een reikwijdte van meer dan 5 kilometer kunnen leiden tot effecten in deze Natura 2000-gebieden. Hiervan zijn alleen effecten als gevolg van stikstofdepositie relevant. Om effecten als gevolg van stikstof te beschouwen dient een AERIUS-berekening te worden uitgevoerd.

De berekening en effecten worden in een separaat onderzoek in Bijlage 4 nader beschouwd. De bijdrage aan de stikstofdepositie van het geplande bedrijventerrein Scharlo-Maasoever is berekend met de vigerende versie van het rekeninstrument AERIUS Calculator (versie 2023).

In de bijlagen van Bijlage 4 worden de AERIUS-pdf-uitvoerbestanden gegeven. Deze pdf-uitvoerbestanden zijn tevens als losse bestanden bij de rapportage bijgeleverd.

Aangezien bedrijven op het bedrijventerrein niet aangesloten worden op het gasnet zijn de emissies vanuit stationaire bronnen van deze bedrijven als verwaarloosbaar klein beschouwd. Resterende emissies volgen uit de in te zetten mobiele werktuigen op het terrein en de emissies ten gevolge van de verkeersgeneratie van het bedrijventerrein. Naast een toename in emissies resulteert de realisatie van het bedrijventerrein ook in een reductie van emissies vanwege het wegvallen van ammoniakemissies door bemesting van het huidige akkerland (interne saldering). Er is geen sprake van toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000-habitats ten gevolge van het plan wanneer het interne salderen van landbouwgrond wordt meegenomen in de berekening (Bijlage 4).

Potentieel significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden kunnen op voorhand worden uitgesloten (de netto depositiebijdrage is 0,00 mol/ha/jaar of negatief voor alle hexagonen) wanneer wordt uitgesloten dat de bedrijfstypes uit tabel 3.1 zich vestigen op het bedrijventerrein (zie Bijlage 4). Wanneer een van deze bedrijfstypen zich toch vestigen op het terrein moet de ammoniakemissie uit stationaire bronnen meegenomen worden in de berekening.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0867.BPScharloMaas-ON01_0019.jpg"

Natuur Netwerk Brabant

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.BPScharloMaas-ON01_0020.png"

Afbeelding Natuurnetwerk Brabant, bron (ontwerp) Omgevingsverordening Noord-Brabant

Op circa 300 meter van het plangebied zijn enkele delen van het NNB gelegen. In Noord-Brabant is er sprake van externe werking op het NNB, om die reden dienen mogelijke effecten op het NNB ook getoetst te worden als de ontwikkeling zich niet in het NNB bevindt. Gezien de afstand tot het NNB, het type natuur in het NNB en de aanwezigheid van bestaande bronnen van verstoring in de nabije omgeving, zijn effecten op het NNB als gevolg van externe werking uitgesloten. Er is geen sprake is van een (significante) aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, oppervlak en samenhang van het NNB. Ten aanzien van het NNB zijn geen vervolgstappen benodigd.

Het plangebied behoort niet tot een Natte Natuurparel, Attentiezone waterhuishouding, Werkingsgebied ‘behoud en herstel van watersystemen’ en de Groenblauwe mantel. Een toetsing van effecten op dergelijke gebieden als gevolg van externe werking is niet nodig. Vervolgstappen zijn niet noodzakelijk.

4.4.3 Conclusie

Wat betreft soortenbescherming dienen de hierboven gestelde maatregelen in acht te worden genomen. Wat betreft beschermde gebieden zijn effecten op het Natura 2000-gebied Langstraat uitgesloten, omdat de beoogde ontwikkeling niet in het gebied plaatsvindt. Ook is er vanwege de afstand tot het plangebied geen sprake van effecten als gevolg van andere storingsfactoren. Daarnaast zijn effecten op het NNB als gevolg van de beoogde ontwikkeling ook uitgesloten. Op grond van de stikstofdepositie worden potentieel significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden op voorhand uitgesloten (de netto depositiebijdrage is 0,00 mol/ha/jaar of negatief voor alle hexagonen) wanneer wordt uitgesloten dat de bedrijfstypes uit tabel 3.1 uit Bijlage 4 zich vestigen op het bedrijventerrein.

4.5 Verkeer en parkeren

Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten vanaf Scharlo/Dijkeinderweg aan de zuidwestzijde van het plangebied. Aangenomen wordt dat het verkeer van en naar het bedrijventerrein (in hoofdzaak) zal rijden naar de Rijksweg A59.

De verkeersaantrekkende werking van het plan op een weekdag zal tussen 1690 en 2160 motorvoertuigen per etmaal bedragen. Het middenspanningsstation zal niet of nauwelijks extra verkeer aantrekken. Er wordt daarom uitgegaan van 2160 motorvoertuigen per etmaal (worstcase benadering). Circa 10 % van het verkeer bestaat uit vrachtwagens.

Tabel Verkeersintentsiteiten (dagperiode)
afbeelding "i_NL.IMRO.0867.BPScharloMaas-ON01_0021.png"

Bron: akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai bedrijventerrein Scharlo-Maasoever te Waspik, Tauw bv, 2022

De omliggende wegen kunnen het extra verkeer aan. Omdat het verkeer over de Dijkeinderweg naar de Scharlo wordt geleid, worden de woningen langs Scharlo ook niet extra belast met het verkeer ten gevolge van Maasoever-Scharlo.

De openbare weg mag niet worden gebruikt voor bedrijfsmatige activiteiten. Parkeren van grote voertuigen of aanhanger en opslag van materialen dient te allen tijde op eigen terrein plaats te vinden.

Parkeren
In de planregels is geborgd dat er voldoende parkeergelegenheid op eigen perceel dient te worden gerealiseerd conform de beleidsregels die hieromtrent zijn opgenomen in de gemeentelijke parkeernormennota. Dit betreft een dynamische verwijzing. Als de parkeernormen worden aangepast, dan gelden de meest recente parkeernormen. Op moment van opstellen van het ontwerp bestemmingsplan geldt de Nota Parkeernormen Waalwijk 2015. Hierin staan de volgende parkeernormen voor bedrijven in Waspik:

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.BPScharloMaas-ON01_0022.png"

Conclusie
Er zijn geen aanpassingen nodig voor doorstroming van het verkeer en parkeergelegenheid dient op eigen perceel te worden gerealiseerd. Dit wordt geborgd in de planregels. De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor onderhavig plan.

4.6 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer is opgenomen dat bij bepaalde overheidsbesluiten de gevolgen van dit besluit op de luchtkwaliteit beoordeeld dienen te worden. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld het vaststellen van een bestemmingsplan, het verlenen van een milieuvergunning en het nemen van een wegaanpassingsbesluit. Concreet kan een project doorgang vinden wanneer:

  • voldaan wordt aan de grenswaarden voor vervuilende stoffen, zoals opgenomen in bijlage 2 van de Wet Milieubeheer, of
  • de verslechtering van de luchtkwaliteit als gevolg van het besluit 'niet in betekenende mate' is; er is sprake van een 'niet in betekenende mate' wanneer er een toename van een stof genoemd in bijlage 2 van de Wet milieubeheer is van minder dan 3% ten opzichte van de grenswaarde, of
  • als het plan is opgenomen in het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is bij Kabinetsbesluit vastgesteld op 1 augustus 2009 en sindsdien van kracht.

In Bijlage 5 worden de effecten op de luchtkwaliteit inzichtelijk gemaakt aan de hand van de NIBM-tool ('niet in betekenende mate') en de NSL-monitoringstool. Het middenspanningsstation zal niet of nauwelijks extra verkeer aantrekken en behoeft daarom niet extra te worden berekend. De bijdrage aan de luchtkwaliteit ten gevolge van het project zijn doorgerekend in de NIBM-tool versie 2021.

Het effect van de voorgenomen ontwikkeling draagt minder dan 1,2 ìg/m³ bij aan de jaargemiddelde concentratie PM10. Het effect van de voorgenomen ontwikkeling draagt echter meer dan 1,2 ìg/m³ bij aan de jaargemiddelde concentratie NO2. Het effect op de luchtkwaliteit wordt daarmee beschouwd als ‘mogelijk in betekende mate’. Uit een beschouwing van de gecumuleerde concentraties (inclusief het planeffect) blijkt echter dat de concentraties voldoen aan de grenswaarde van 40 ìg/m³.

Ook de concentratie PM2,5 voldoet ruim aan de grenswaarde van 25 ìg/m³. Het effect van de voorgenomen ontwikkeling is daarom vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit wettelijk inpasbaar op basis van artikel 5.16 lid 1a aan de Wet milieubeheer.

Conclusie
Het effect van de voorgenomen ontwikkeling is vanuit het aspect van luchtkwaliteit wettelijk inpasbaar.

4.7 Geluid

Beleidskader
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een plan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid.

In de Wet geluidhinder (Wgh) is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. Aangezien het plangebied niet gelegen is binnen de zone van een spoorweg, is hieraan geen aandacht besteed.

Het plangebied ligt evenwel in de nabijheid van een gezoneerd industrieterrein en de snelweg A59. Aangenomen wordt dat het verkeer van en naar het bedrijventerrein (in hoofdzaak) zal ontsluiten over de weg Scharlo en de Rijksweg A59.

Wegverkeerslawaai
Aangenomen wordt dat het verkeer van en naar het bedrijventerrein (in hoofdzaak) zal ontsluiten over de Dijkeindenweg, Scharlo en de Rijksweg A59. Om het effect op de geluidbelasting van bestaande woningen ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking van de realisatie van het bedrijventerrein in kaart te brengen zijn twee rekenmodellen opgesteld voor het wegverkeer over de Dijkeindenweg en Scharlo:

  • Situatie zichtjaar 2035 bij autonome groei wegverkeer.
  • Situatie zichtjaar 2035 bij autonome groei wegverkeer en realisatie bedrijventerrein.

Bij een toename van afgerond 2 dB of meer is er sprake van een mogelijk relevante toename van de geluidbelasting en een mogelijk verslechtering van het woon- en leefklimaat voor de omwonenden. Op basis van het onderzoek blijkt dat ten gevolge van de Dijkeindenweg ter plaatse van Scharlo 5, 5165NG te Waspik een toename is van afgerond 6 dB. Dit betekent een dat er sprake is van een duidelijk hoorbare toename. Daarnaast blijkt dat ten gevolge van de Scharlo ter hoogte van circa 22 woningen een relevante toename plaatsvindt van afgerond maximaal 3 dB. Dit is in de praktijk een net hoorbare toename van de geluidbelasting.

Voor de Scharlo en de Dijkeindenweg is de maatregel geluidreducerend wegdek SMA NL8 G+ onderzocht. Bij de Scharlo neemt deze maatregel alle relevante effecten weg, waardoor er geen sprake is van een verslechtering van het woon- en leefklimaat. Bij de Dijkeindenweg wordt het effect beperkt tot 3 dB op Scharlo 5, 5165NG te Waspik. Dit is meer dan 1,5 dB, waardoor er sprake blijft van een relevante toename en verslechtering van het woon- en leefklimaat. Het toepassen van geluidarm asfalt kan (in verband met de wringende werking van het verkeer) op bezwaar van verkeerskundige aard stuiten. Daarnaast dient bekeken te worden of de reductie financieel doelmatig is voor dit plan. Bevoegd gezag dient af te wegen of het toepassen van geluidarm asfalt mogelijk is.
Het toepassen van geluidschermen is in een dergelijke situatie niet gewenst vanuit landschappelijk oogpunt en vanwege de verkeers- en sociale veiligheid. In deze situatie is het toepassen van geluidwallen om dezelfde reden niet mogelijk. Indien maatregelen aan de bron of in de overdracht redelijkerwijs niet mogelijk of onvoldoende doeltreffend zijn, kunnen in laatste instantie maatregelen aan de woningen worden getroffen. De gemeente dient af te wegen of deze toename en de resulterende geluidbelasting toelaatbaar wordt geacht, of dat er maatregelen onderzocht en toegepast worden die de toename op doelmatige en doeltreffende wijze reduceert.

Industrielawaai
Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van het industrieterrein Maasoever. Aan de westzijde van het plangebied zijn woningen gelegen. Deze liggen op een afstand van minder dan 100 m. In de categorisering van de bedrijven is rekening gehouden met de ligging van de woningen. Nabij de woningen worden lichtere bedrijven toegelaten. Dit wordt beschreven in paragraaf 4.8 Milieuzonering.

In het bestemmingsplan is een middenspanningsstation toegelaten. Een middenspanningsstation (zijnde een elektriciteitsdistributiebedrijf, met transformatorvermogen tot maximaal 200 MVA) valt in categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Een elektriciteitsdistributiebedrijf tot 200 MVA is niet geluidzoneringsplichtig. De grootste afstand is de afstand voor geluid en bedraagt 100 m. In de regels is opgenomen dat het geluid afkomstig van het middenspanningstation niet hoger mag zijn dan 50 dB(A) op de terreingrens van de inrichting.

Conclusie
De gemeente dient af te wegen of de toename van de geluidbelasting toelaatbaar wordt geacht, of dat er maatregelen onderzocht en toegepast worden die de toename op doelmatige en doeltreffende wijze reduceert.

4.8 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden en functies, zoals woonbebouwing. Milieuzonering dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkómen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Om het begrip milieuzonering voor de praktijk te concretiseren wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uitgegeven 'Bedrijven en milieuzonering' met daarin opgenomen de Richtafstandenlijsten voor milieubelastende activiteiten. Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven wat de uitstraling is in milieuhygiënisch opzicht. Deze uitstraling wordt bepaald aan de hand van een aantal aspecten. Het gaat hierbij om de aspecten geur, stof, geluid en gevaar, met daarnaast aandacht voor de indices verkeer, visueel, bodem en lucht.

De mate van uitstraling wordt vastgelegd in een zestal milieucategorieën, oplopende van bedrijvigheid met een lichte (categorie 1) naar bedrijvigheid met een zware milieuhygiënische uitstraling (categorie 6). Iedere categorie correspondeert met een bepaalde wenselijke afstand tot milieugevoelige functies.

Andersom geldt ook dat binnen een milieucirkel nieuwbouw van milieugevoelige objecten, zoals woningen, niet zonder meer is toegestaan. Dit enerzijds om de mogelijkheden van het bedrijf niet (verder) te beperken en anderzijds om de milieugevoelige functie te beschermen. Binnen het plangebied worden bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 toegelaten. Hiervoor geldt op basis van de uitgave 'Handreiking Bedrijven en milieuzonering' een bijbehorende richtafstand van 100 m en voor een gemengd gebied 50 m.

Deze functies liggen in een gemengd gebied. De woningen ten oosten van het plangebied vallen namelijk binnen het bestemmingsplan Bedrijventerreinen en liggen tussen de bedrijventerreinen Maasoever en Scharlo.

Richtafstand in meters   Milieucategorie in
rustige woonwijk  
Milieucategorie in
gemengd gebied  
0   -   1  
10   1   2  
30   2   3.1  
50   3.1   3.2  
100   3.2   4.1  

Door de ontwikkeling van het bedrijventerrein Maasoever-Scharlo komen de nieuwe bedrijven wel dichter bij deze woningen langs de weg Scharlo te liggen, dan in de huidige situatie het geval is. De richtafstand van 50 m wordt niet gehaald. In de planregels is daarom geregeld dat geen (onevenredige) aantasting van het woon- en leefklimaat van de betreffende functies wordt toegelaten. Dat is geregeld door in de zone langs de woningen aan Scharlo bedrijven van milieucategorie 2 respectievelijk 3.1 toe te laten in plaats van milieucategorie 3.2. Dit is met een aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - milieucategorie 2 (sbt-2)' en 'specifieke vorm van bedrijventerrein - milieucategorie 2 tot en met 3.1 (sbt-3.1)' op de verbeelding aangegeven.

Het middenspanningsstation is voor milieuzonering relevant in verband met geluidhinder en elektromagnetische straling. De zone in verband met elektromagnetische straling (0,4 micro Tesla) ligt binnen de terreingrens van de inrichting en vormt daarmee verder geen toetsingskader voor het plan. De 50 dB(A) Contour ligt binnen de perceelgrenzen.

Verder is op het bedrijventerrein één bestaande bedrijfswoning aanwezig. De Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning, is net als een gewone woning dus een geluidgevoelig object. Bedrijven in de omgeving (behalve het eigen bedrijf) moeten rekening houden met deze bedrijfswoning. De afstand van de woning tot aan de perceelsgrens is 10 m. Dat betekent dat rondom deze woning bedrijven (in een gemengd gebied) tot categorie 2 toegelaten kunnen worden. Op een afstand van 30 meter of meer kunnen categorie 3.1 bedrijven worden toegelaten. De zonering rond de bedrijfswoning is geborgd in het bestemmingsplan (verbeelding en regels).

Overige gevoelige functies zijn niet in de omgeving aanwezig en worden ook niet binnen het plangebied mogelijk gemaakt.

Conclusie
Het aspect milieuzonering leidt niet tot belemmeringen voor onderhavig bestemmingsplan, omdat de maximale milieucategorie voor bedrijven wordt vastgelegd. Doordat aan de richtafstanden wordt voldaan, is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen en is nader onderzoek niet nodig.

4.9 Externe veiligheid

Inleiding
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke mogelijkheden. Met behulp van de signaleringskaart en de professionele risicokaart zijn de risicobronnen transport, inrichtingen en buisleidingen in kaart gebracht die van invloed zijn op het plangebied.

Per categorie zijn hieronder de externe veiligheidsrisico's beschreven.

Inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht het bevoegde gezag Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Wet ruimtelijke ordening (Wro) – in dezen de gemeente en de provincie – afstanden aan te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Het Bevi heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen, al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Voor de toepassing van het Bevi wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.

Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, zijn het Register risicosituaties gevaarlijke stoffen (RRGS) en de professionele risicokaart geraadpleegd. Het RRGS is een centraal landelijk register met gegevens over risicosituaties die in Nederland bestaan rond het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. De professionele risicokaart laat zien waar risicobronnen liggen. Er blijken volgens de risicokaart geen risicovolle inrichtingen van invloed te zijn op het plangebied.

Een middenspanningsstation is geen risicovolle inrichting zoals bedoeld in het Bevi. De zone in verband met elektromagnetische straling (0,4 micro Tesla) ligt op basis van de regels, binnen de terreingrens van de inrichting en vormt daarmee verder geen toetsingskader voor het plan. Een middenspanningsstation heeft geen gevolgen voor eventuele risicogevoelige objecten in de omgeving.

Transport
Met het in werking treden van de Wet basisnet is ook het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden. Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, water en de weg, vindt vanaf deze datum plaats aan de hand van de Wet basisnet. Hierin zijn grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico, en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico opgenomen.

Vanaf het moment dat het Bevt in werking is getreden, moet voor sommige transportassen rekening worden gehouden met het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Het PAG is het gebied tot 30 meter van de transportas waarin, bij de realisering van nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. Voor bijvoorbeeld een rijksweg wordt de 30 meter voor het PAG gemeten vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook. In het Bouwbesluit is beschreven aan welke voorwaarden het bouwen binnen een PAG moet voldoen.

Als binnen het invloedsgebied van een transportas nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien en er een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico of een significante stijging van het groepsrisico optreedt, dient bij de vaststelling van het ruimtelijke besluit, het groepsrisico te worden verantwoord. Volgens het Bevt gelden geen beperkingen voor het ruimtegebruik voor het gebied dat verder ligt dan 200 m van de transportas.

Het Bevt is ook van toepassing op transportassen die niet onder het basisnet vallen. Het plaatsgebonden risico kan worden berekend of worden bepaald met toepassing van de vuistregels uit de Handleiding risicoanalyse transport (Hart). Ook hier gelden geen beperkingen voor ruimtegebruik voor het (plan)gebied dat verder ligt dan 200 meter van de transportas.

In de omgeving van het plangebied liggen de volgende relevante transportroutes:

  • De Rijksweg A59.
  • Gemeentelijke weg “Scharlo”.

De A59 is gelegen op een afstand van circa 300 meter van het plangebied. Hieronder is in de figuur de ligging van de A59 ten opzicht van het plangebied weergegeven. In het basisnet is voor deze route geen plasbrandaandachtsgebied en geen veiligheidszone vastgesteld.

Het invloedsgebied van de A59 bedraagt 880 meter. Het plangebied is hier volledig in gelegen. Omdat de A59 is gelegen op een afstand van meer dan 200 meter van het plangebied zijn er conform het Bevt geen belemmeringen ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Deze aspecten zijn dan ook niet verder beschouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.BPScharloMaas-ON01_0023.png"

Figuur: ligging A59 ten opzichte van het plangebied (rood)

Formeel dient op grond van het Bevt (Basisnet) een verantwoording van het groepsrisico opgesteld te worden. Aangezien het plangebied buiten de 200 meter is gelegen van de rijksweg kan worden volstaan met een Standaard verantwoording van het groepsrisico. Deze Standaard verantwoording van het groepsrisico van de gemeente Waalwijk is als bijlage bijgevoegd.

De gemeentelijke wegen met transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in het onderzoeksrapport transport over gemeentelijke wegen (d.d. november 2018).

Op de GIS kaart in de bijlage hiervan is te zien dat er sprake is van een gemeentelijke route gevaarlijke stoffen in de nabijheid van het plangebied. Over de gemeentelijke weg “Scharlo” vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats en valt derhalve onder het Bevt. Het plangebied is gelegen op ca. 10 meter van de gemeentelijke weg “Scharlo”.

Uit het onderzoeksrapport kan worden opgemaakt dat het transport van gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied beperkt is (max. 16 transporten Propaan/LPG).

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.BPScharloMaas-ON01_0024.png"

Figuur: uitsnede kaart vervoer gevaarlijke stoffen over gemeentelijke wegen

In het onderzoeksrapport transport over gemeentelijke wegen wordt het volgende geconcludeerd:

In de gemeente Waalwijk is op geen van de gemeentelijke transportroutes sprake van een overschrijding van de normen voor het plaatsgebonden risico.

Voor vrijwel alle wegen kan zonder nader onderzoek gesteld worden dat sprake is van een waarde van het groepsrisico, dat lager is dan 0,1 x OW. Dit betekent dat bij nieuwe kleinschalige ontwikkelingen nabij deze wegen geen inzicht behoeft te worden gegeven in het groepsrisico. Volstaan kan worden met een beschrijving van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Een uitzondering hierop geldt voor de volgende wegen:

  • Locaties aan de Midden-Brabantweg (N261).
  • De wegen waarlangs sprake is van een dichtheid van meer dan 100 personen per hectare;

Voor deze (deeltrajecten van deze) wegen is maatwerk nodig, indien er sprake is van ontwikkelingen binnen 200 meter van deze transportroutes.

Naar aanleiding van deze conclusie kan worden gesteld dat er verder geen onderzoek dient plaats te vinden. De personendichtheid nabij het plangebied is namelijk zeer beperkt. Het groepsrisico zal lager blijven dan 0,1 x OW. Hierdoor is er slechts sprake van een beperkte verantwoordingsplicht waardoor er kan worden volstaan met een Standaard verantwoording van het groepsrisico. Deze Standaard verantwoording van het groepsrisico van de gemeente Waalwijk is als Bijlage 9 bijgevoegd.

Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen is daarmee in lijn gebracht met het beleid voor inrichtingen en voor vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.

Om te bepalen of er in het plangebied of in de directe omgeving buisleidingen zijn gelegen is de professionele risicokaart geraadpleegd. Hieruit is gebleken dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van risicovolle buisleidingen.

Verantwoording groepsrisico
Conform het Bevt moet voor de risicobron A59 en de gemeentelijke weg “Scharlo” het groepsrisico worden verantwoord. Vanwege de grote afstand tot het plangebied van de A59 en het beperkte aantal transporten over de gemeentelijke weg is er sprake van een groepsrisico dat lager zal blijven dan 0,1 x OW. Op grond van het Bevt mag in deze situatie het groepsrisico beperkt worden verantwoord. Om invulling te geven aan deze beperkte verantwoordingsplicht kan volstaan worden met de door de gemeente Waalwijk opgestelde standaard verantwoording groepsrisico. Deze standaard verantwoording groepsrisico is opgenomen in Bijlage 9.

4.10 Technische infrastructuur

Dit aspect betreft de boven- en ondergrondse technische infrastructuur.

Binnen het plangebied zijn geen ruimtelijk relevante leidingen gelegen.

Conclusie
Het aspect technische infrastructuur leidt niet tot belemmeringen voor onderhavig bestemmingsplan.

4.11 Duurzaam bouwen en energie

Beleid gemeente
Al in het voorjaar van 2009 heeft de Raad van de gemeente Waalwijk uitgesproken dat Waalwijk op de lange termijn klimaatneutraal moet zijn. In februari 2020 heeft de gemeente de Visie duurzaam Waalwijk als vervolg hierop vastgesteld.

Adaptatiemaatregelen zijn er op gericht de samenleving zodanig in te richten dat de gevolgen van klimaatverandering die gaat optreden, kunnen worden opgevangen. Een voorbeeld van een adaptatiemaatregel is de aanpassing van het rioolstelsel, zodat hevige regenbuien kunnen worden verwerkt.

Met mitigatiemaatregelen wordt geprobeerd de klimaatverandering beperkt te houden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan beperking van de CO2-uitstoot. Bij mitigatie moet vooral worden gedacht aan verduurzaming van de energiehuishouding. Het belangrijkste daarbij is energiebesparing. Daarna komt de productie van zoveel mogelijk duurzame energie. De gebouwde omgeving speelt hierbij een belangrijke rol. Adaptatie- en mitigatiemaatregelen vormen samen het klimaatbeleid.

In het Bouwbesluit worden wettelijke eisen gesteld aan de kwaliteit van gebouwen. Daarmee zijn ook eisen opgenomen met betrekking tot duurzaam bouwen. Ook onder de Omgevingswet wordt dit voortgezet. In het Omgevingsplan kunnen ook eisen aan duurzaam bouwen worden gesteld.

In de Kadernota Grootschalige Opwek Duurzame Energie is door de gemeente Waalwijk vastgelegd hoe in Waalwijk invulling wordt gegeven aan het opwekken van duurzame energie. De gemeente geeft daarin aan welke mogelijkheden er zijn voor grootschalige opwek van duurzame energie met windturbines en zonnevelden. Onder grootschalige opwek wordt in deze nota verstaan: zonnepanelen op bedrijfsdaken (groter dan 1.000 m²), windturbines met een vermogen groter dan 1 MW en zonnevelden groter dan 2,5 ha. Op 28 januari 2021 is de kadernota vastgesteld met onder meer een aanvulling voor het hanteren van een afstandscriterium. De afstand tussen een windturbine en woningen in het stedelijk gebied moet minimaal 750 meter zijn. Dit om de eventuele overlast voor omwonenden te beperken. Voor onderhavig plangebied is voor de 'zon op dak' van belang. Steeds meer bedrijven gaan over tot het plaatsen van zonnepanelen op hun daken. De gemeente faciliteert hierin door te participeren in de Green Deal. Onderzocht moet worden hoe een versnelling gerealiseerd kan worden. In 2021 wordt hiertoe een actieplan opgesteld.

In het kader van klimaat adaptatie is in de Visie Duurzaamheid is de ambitie opgenomen dat de gemeente in 2030 ten opzichte van 2019 een toename van 10% gemeentelijk groen hebben gerealiseerd en de biodiversiteit met 5% vergroot. Daar waar mogelijk worden meerder functie in het groen geïntegreerd, zoals waterberging, speelfuncties en wandelpaden. De gemeente streeft ernaar dat iedere inwoner binnen 300 meter een toegankelijke groenvoorziening heeft. De ambitie is dat Waalwijk in 2030 de meest urgente stappen uit de stresstest van 2019 uitgevoerd heeft en dat nieuwe ruimtelijke plannen klimaatbestendig worden gerealiseerd.

De Groenbeleidsvisie Groen Leeft (2019) sluit daarop aan. Om in de toekomst klimaatneutraal of klimaatbestendig te zijn moet geïnvesteerd worden in het groen. De waarden die groen heeft voor onder andere een prettig woon- en werkklimaat, het tegengaan van hittestress, wateroverlast en verdroging moeten beter benut worden. Dit betekent ook dat groen een belangrijkere plaats moet innemen bij de inrichting van de openbare ruimte. Het nemen van klimaatmaatregelen kan betekenen dat de woonomgeving er anders uit komt te zien. In dat proces moeten bewoners tijdig worden meegenomen voor het verkrijgen van draagvlak.

Conclusie
De beleidsuitgangspunten zoals opgenomen in paragraaf 2.3 geven invulling aan Duurzaam bouwen en energie. Dit blijkt onder meer uit de volgende beleidsuitgangspunten:

  • met het plan is energieneutraliteit op bedrijfsniveau het uitgangspunt, hierbij worden bijvoorbeeld zonnepanelen in combinatie met groene daken bedoeld.
  • er moet ruimte zijn voor klimaatadaptatie;
  • het dakoppervlak van bedrijfsgebouw wordt, waar mogelijk, beschikbaar gesteld voor de opwek van energie.

In de regels van dit bestemmingsplan is opgenomen dat van de maatvoeringen voor bedrijfsgebouwen kan worden afgeweken met 0,5 meter om energieneutraal en klimaatadaptief te bouwen. Bovendien is in de algemene bouwregels een regeling opgenomen voor energieneutraal en klimaatadaptief bouwen of renoveren van een hoofdgebouw of een aangebouwd bijbehorend bouwwerk.

4.12 M.e.r.-plicht

De beoogde ontwikkeling is niet mogelijk binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan. Om die reden is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Om het milieu een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming van dit bestemmingsplan, moet worden getoetst of in het kader van deze ontwikkeling een milieueffectrapportage nodig is. Uit het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) volgt dat voor deze ontwikkeling een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. In Bijlage 7 is de aanmeldingsnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling van de voorgenomen activiteit opgenomen.

M.e.r.-plicht
De vraag of sprake is van een m.e.r.-plicht omvat twee subvragen:

  • 1. Is het project kaderstellend voor toekomstige m.e.r.(beoordelings)plichtige-activiteiten? In de Wet milieubeheer en in het Besluit m.e.r. wordt onderscheid gemaakt tussen activiteiten die m.e.r.-plichtig zijn (de zogenaamde bijlage C-activiteiten) en activiteiten, die m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn (de zogenaamde bijlage D-activiteiten). M.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten zijn activiteiten waarvoor de beslissing of de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen, niet bij wet vastligt, maar door het bevoegd gezag moet worden genomen. Bevoegd gezag moet bepalen of er sprake is van 'belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu', die het doorlopen van de m.e.r. procedure wenselijk/noodzakelijk maken. De voorgenomen activiteit is opgenomen in bijlage D categorie 11.3 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein) van het Besluit m.e.r., maar blijft onder de drempelwaarde. Daarom is het voor de voorgenomen activiteit noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Dit moet op grond van artikel 2 lid 5 sub b van het Besluit m.e.r. Op grond van dat artikel dient ook voor 'overige gevallen' beoordeeld te worden of sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen.
  • 2. Kan het project leiden tot significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van een nabijgelegen Natura 2000-gebied? Wanneer dit niet op voorhand kan worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd en geldt daarmee ook een m.e.r.-plicht. Deze vraag staat los van de vormvrije m.e.r.-beoordeling. De afstand van de planlocatie tot het Natura 2000-gebied Langstraat is circa 1,7 kilometer. Overige Natura 2000-gebieden zijn op grotere afstand gelegen, minimaal 5 kilometer van het plangebied af. Omdat er geen sprake is van werkzaamheden ín het Natura 2000-gebied is een effect in de vorm van (tijdelijk) oppervlakteverlies of (tijdelijke) versnippering uitgesloten. Daarnaast is er (met uitzondering van stikstofdepositie) geen sprake van activiteiten die de aanwezige habitattypen in het Natura 2000-gebied kunnen beïnvloeden. Effecten op de kwalificerende habitattypen anders dan door stikstofdepositie zijn dus uitgesloten. In dit kader is een Aerius-berekening uitgevoerd. Op basis van de berekeningen wordt geconcludeerd dat de stikstofdepositie 0,00 mol/ha/jaar is ten gevolge van het plan. Daarmee wordt geconcludeerd dat geen negatieve effecten te verwachten zijn op stikstofgevoelige natuur in Natura 2000-gebieden ten gevolge van het plan. Dit betekent dat wat betreft het onderdeel stikstofdepositie geen Wnb-vergunning aangevraagd hoeft te worden. Voor het thema stikstofdepositie worden geen belangrijke nadelige milieugevolgen verwacht en is geen passende beoordeling, gevolgd door een m.e.r. nodig.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is gedaan aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III, EU-richtlijn 2014/52/EU. Dit betreffen 1) de kenmerken van het project, 2) de plaats van het project en 3) de kenmerken van het potentiële effect.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Het project omvat de realisatie van een bedrijventerrein van circa 6,5 hectare op gronden die momenteel in agrarisch gebruik zijn. De voorgenomen ontwikkeling wordt geclassificeerd als de realisatie van een bedrijventerrein, waardoor het onder de D lijst, artikel 11.3, van het Besluit m.e.r. valt.

Artikel 11.3 luidt als volgt: ‘De aanleg, wijziging of uitbreiding van een Industrieterrein’. De volgende drempelwaarde wordt hierbij gehanteerd ‘In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 75 hectare of meer’.
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op een totaaloppervlakte van circa 6,5 hectare. De geplande ontwikkeling blijft dus ver beneden de drempelwaarde van de m.e.r.-beoordelingsplicht.

Voor activiteiten die op de D lijst voorkomen maar onder drempelwaarden liggen, dient wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd. De toetsing van de vormvrije m.e.r.-beoordeling is bijgevoegd in Bijlage 7.

Conclusie
De toetsing aan de selectiecriteria uit bijlage III (EU-richtlijn 2014/52/EU) maakt duidelijk dat er geen sprake is van belangrijke nadelige effecten op het milieu die het opstellen van een projectMER noodzakelijk maken.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Inleiding

De planmethodiek is afgestemd op de Regeling Standaarden Ruimtelijke Ordening, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Daarbij is de indelingsopzet van de aangegeven hoofdgroepen van bestemmingen gehanteerd. Binnen deze systematiek is omwille van uniformiteit en overzichtelijkheid gezocht naar een wijze van bestemmen die aansluit op de regeling voor de bestemmingsplannen Bedrijventerreinen van de gemeente.

5.2 Algemene toelichting verbeelding

Op de verbeelding wordt met lijnen, coderingen en arceringen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn op de verbeelding met aanduidingen nadere regels aangegeven. De verbeelding is volgens IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) getekend. Dit is een eenduidige en technische methode voor het tekenen van kaarten. Hiermee kan ruimtelijke informatie eenvoudig digitaal uitgewisseld worden met andere overheden en samenwerkingspartners. Tevens maakt deze methode het mogelijk om het plan via internet te raadplegen.

5.3 Algemene toelichting regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In dit hoofdstuk is een aantal begrippen verklaard die gebruikt worden in hoofdstuk 2 en 3. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel 'wijze van meten' opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat regels welke op de bestemmingen van hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

ANTI-DUBBELTELREGEL
In dit artikel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.

ALGEMENE BOUWREGELS
In dit artikel zijn algemene bouwregels voor ondergronds bouwen vastgelegd, evenals voor het energieneutraal renoveren van een hoofdgebouw en klimaatadaptatie.

ALGEMENE AFWIJKINGSREGELS
Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen waarin nog een algemene afwijking is opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen een afwijking van 2 m mogelijk te maken.

PARKEREN
Dit artikel bevat algemene regels ten aanzien van parkeren die van toepassing zijn bij een gebruiksverandering of de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.

5.4 Bestemmingen

5.4.1 Bestemming Agrarisch met waarden - Openheid

Door het opnemen van de bestemming 'Bedrijventerrein' is een groot gedeelte van het plangebied voorzien van een bestemming. Naast deze bestemmingen is de bestemming opgenomen 'Agrarisch met waarden - Openheid' opgenomen voor de kadastrale percelen 1957, 1958, 1959, inclusief een (schuin) deel van perceel 1513. De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen. Op deze gronden ligt geen bouwvlak, er zijn dus geen bouwmogelijkheden, anders dan bouwwerken, geen gebouwen zijnde. In de bestemming zijn twee wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Het college is hiermee bevoegd onder voorwaarden de bestemming te wijzigen ten behoeve van de vestiging van een elektriciteitsdistributiebedrijf, zijnde een middenspanningsstation. Wanneer het middenspanningsstation echter wordt gerealiseerd op de gronden die bestemd zijn als Bedrijventerrein, dan gaat dat ten koste van de percelen voor bedrijven. In dat geval kunnen de percelen met de bestemming Agrarisch met waarden - Openheid worden gewijzigd in de bestemming Bedrijventerrein. Dit kan ter grootte van de oppervlakte van het dan inmiddels gerealiseerde bedrijfsperceel van het middenspanningsstation, tot een maximum van 2,5 ha.

5.4.2 Bestemming Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf

Een agrarisch loonbedrijf is specifiek bestemd met de bestemming. Hier zijn ook andere bedrijven mogelijk, mits vergelijkbaar wat betreft milieueffecten als een agrarisch loonbedrijf.

In het bestemmingsplan zijn zowel bestemmingsvlakken als bouwvlakken opgenomen. De bedrijfsgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen de bouwvlakken. De maatvoering van de gebouwen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde (binnen en buiten het bouwvlak), is vastgelegd in regels. Daarnaast is de huidige bedrijfswoning aangeduid. Hiervoor zijn aparte bouwregels opgenomen. Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning zijn ook mogelijk.

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming te kunnen wijzigen in de bestemming 'Bedrijventerrein'.

5.4.3 Bestemming Bedrijventerrein

Het grootste gedeelte van het plangebied is bestemd met de bestemming 'Bedrijventerrein'. Op de gronden bestemd als 'Bedrijventerrein' is kleinschalige bedrijvigheid toegestaan uit milieucategorie 2 tot en met 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, inclusief mogelijkheid voor een elektriciteitsdistributiebedrijf, zijnde het middenspanningsstation. Hiervoor geldt als voorwaarde dat voldaan dient te worden aan normen in de Wet geluidhinder. Dit betekent dat de bedrijvigheid niet mag leiden tot overschrijding van de maximale voorkeursgrenswaarde van 50 dB voor industrielawaai op de gevel van geluidsgevoelige objecten. De zone in verband met elektromagnetische straling (0,4 micro Tesla) ligt op basis van de regels, eveneens binnen de terreingrens van de inrichting.

Ook de toekomstige watergangen aan de west- en zuidkant van het te ontwikkelen bedrijventerrein zijn toegestaan binnen de bestemming 'Bedrijventerrein'. Daarnaast zijn de wegen op het terrein opgenomen en een deel van de Dijkeindenweg.

In de nabijheid van de woningen aan de Scharlo en de bestaande bedrijfswoning zijn de bedrijfsactiviteiten beperkt tot lagere milieucategorieën. De milieucategorieën zijn aangeduid op de verbeelding. Binnen deze aanduidingen zijn uitsluitend bedrijfsactiviteiten die vallen binnen de aangeduide milieucategorieën toegelaten. Deze bedrijfsactiviteiten kunnen overigens wel onderdeel zijn van een naastgelegen bedrijf in een hogere milieucategorie, maar mogen zelf niet meer belastend zijn dan de aangeduide milieucategorie. Het kan bijvoorbeeld gaan om parkeren of een kantoorfunctie, mits het behoord tot en ondergeschikt is aan een naastgelegen bedrijf, zoals opgenomen in artikel 5.1 onder n. Er mag maximaal 50% van het totale brutovloeroppervlak gebruikt worden voor ondergeschikte en niet-zelfstandige kantoren, waarbij geldt dat dit maximaal 2.000 m2 is. Hiermee wordt aangesloten op andere en naastgelegen bedrijventerreinen in de gemeente Waalwijk.

Het bestemmingsplan bevat een afwijkingsbevoegdheid om bedrijven uit milieucategorie 1 te vestigen. Het moet gaat om bedrijven die worden verplaatst van een andere locatie in de gemeente in verband met voorgenomen woningbouw.

In het bestemmingsplan zijn zowel bestemmingsvlakken als bouwvlakken opgenomen. De bedrijfsgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen de bouwvlakken. De maatvoering van de gebouwen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde (binnen en buiten het bouwvlak), is vastgelegd in regels.

De bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag maximaal 10 meter zijn. De bouwhoogte van 30% van de totale oppervlakte van bedrijfsgebouwen mag 12 meter zijn. Voor een strook van 25 meter langs Scharlo geldt dat de bouwhoogte maximaal 8 meter mag zijn. Voor deze strook geldt ook dat open opslag is verboden.

In de algemene bouwregels is een regeling opgenomen waarmee kan worden afgeweken van de maatvoeringen om energieneutraal en klimaatadaptief te bouwen of voor het renoveren van een hoofdgebouw of een aangebouwd bijbehorend bouwwerk.

5.4.4 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie

In het plangebied is een grote kans op sporen van vroegere bewoning en gebruik van deze gronden. Dit geldt niet voor de bovenlaag welke op veel plaatsen al geroerd is door overstromingen, ruilverkaveling, recente bebouwing en agrarische grondbewerking.

Hoofdlijn van het beleid in Waalwijk is op een zorgvuldige en realistische manier met gebieden met archeologische verwachtingswaarde om te gaan.

In de situatie van de gemeente Waalwijk betekent dat alleen aanvullende maatregelen nodig zijn in het archeologisch verwachtingsgebied indien de grond dieper dan 0,70 meter en op meer dan 100 m2 geroerd wordt.

De randvoorwaarden voor instandhouding en de daarvoor bedreigende werken/werkzaamheden betreffen:

  • randvoorwaarden: het behoud van de in de bodem aanwezige sporen van vroegere bewoning (het archeologisch bodemarchief);
  • bedreigende werken/werkzaamheden: ingrepen in de bodem die reliëf en/of bodemstructuur aantasten dieper dan 0,7 meter en meer dan 100 m2, inclusief het aantasten/verwijderen van oppervlaktewateren.

Het plangebied is bestemd als 'Waarde - Archeologie'. Ter bescherming van de archeologische waarden is een passend maatregelenpakket opgenomen. Dit in de vorm van een bestemmingsomschrijving, verbodsbepalingen en een omgevingvergunningstelsel voor aanleggen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

Voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein is een exploitatieberekening gemaakt. De berekening toont aan dat de plannen financieel haalbaar zijn.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan is overleg geweest met diverse betrokkenen. Dit zal worden voortgezet in de procedure van het ontwerp bestemmingsplan.

Er is in het kader van het wettelijke verplichte overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening vooroverleg met de gebruikelijke overlegpartners gevoerd. Bovendien heeft het voorontwerp-bestemmingsplan in het kader van de inspraak met ingang van 20 oktober 2022 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Een ieder is gedurende deze termijn in de gelegenheid gesteld een reactie op het voorontwerpbestemmingsplan in te dienen. Tevens hebben wij op 2 november 2022 een informatiebijeenkomst georganiseerd. Binnen de termijn van terinzagelegging zijn er 16 reacties binnengekomen bij de gemeente. Deze reacties komen inhoudelijk met elkaar overeen. Ook hebben de provincie Noord-Brabant en het waterschap Brabantse Delta in het kader van het wettelijk vooroverleg reacties ingediend op het plan. In de Nota van inspraak en vooroverleg Bedrijventerrein Scharlo Maasoever zijn de reacties beantwoord. Indien de reactie aanleiding heeft gegeven tot het aanpassen van het voorontwerpbestemmingsplan is dit in de conclusies expliciet aangegeven. De Nota van inspraak en vooroverleg Bedrijventerrein Scharlo Maasoever is opgenomen in Bijlage 10.

Het ontwerpbestemmingsplan Waalwijk, bedrijventerrein Scharlo - Maasoever zal gedurende zes weken ter inzage worden gelegd, gedurende welke periode door een ieder zienswijzen kunnen worden ingediend. Uitkomsten hiervan zullen in deze paragraaf worden verwerkt.