direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Foodpark Veghel 2016
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0860.VE10ad010000BP2016-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Veghel heeft het voornemen in het gebied De Kempkens, ten zuiden van de bestaande bedrijventerreinen De Dubbelen en Doornhoek een nieuw bedrijventerrein te ontwikkelen onder de naam Foodpark Veghel.Van 2007 tot begin 2010 heeft de planontwikkeling van Foodpark Veghel, toen bekend als bedrijventerrein De Kempkens vooral in het teken gestaan van de uitbreiding van het Veghelse bedrijvenareaal. De gedachte ging uit naar de ontwikkeling van een traditioneel gemengd, regionaal bedrijventerrein. Veghel biedt hiervoor een uitstekend vestigingsklimaat. In 2010 is het plan voor het ontwikkelen van bedrijventerrein de Kempkens omgezet in de planvorming voor een Foodpark.

Door de gunstige ligging en de multimodale ontsluiting van de kern Veghel is sprake van een goed vestigingsklimaat. Van oudsher hebben zich diverse bedrijven uit onder andere de voedingsmiddelenindustrie gevestigd. De gemeente Veghel wil deze kracht verder uitbouwen (AgriFood Capital1). Het te ontwikkelen Foodpark moet binnen de regio Noordoost-Brabant één van de toplocaties worden waar vernieuwingen op het gebied van 'food en feed' zich gaan concentreren. Foodpark Veghel is onder andere gericht op het aantrekken van nieuwe bedrijven die in de (agro)foodketen opereren, zoals distributiecentra, transportbedrijven en de maakindustrie, maar kan ook ruimte bieden voor andersoortige bedrijven, zoals plaatsing van lokale bedrijven uit Veghel.

De gemeente wil Foodpark Veghel gefaseerd ontwikkelen (fase 1 en fase 2). Fase 1 is vastgelegd in dit bestemmingsplan. Het plangebied is ruim 40 ha groot, waarvan ongeveer 30 hectare wordt ingevuld als bedrijventerrein. Of en wanneer er ook voor fase 2 of een deel ervan een bestemmingsplan wordt ontwikkeld is nu nog onduidelijk.

Eerdere planvorming

In 2013 is een bestemmingsplan opgesteld om de ontwikkeling van de eerste fase van Foodpark Veghel mogelijk te maken. Op 13 februari 2014 heeft de gemeenteraad van Veghel het bestemmingsplan Foodpark Veghel vastgesteld. Hier is beroep tegen ingediend bij de Raad van State. Naar aanleiding van ingediende beroepen is het bestemmingsplan vernietigd door de Raad van State (29 april 2015). De belangrijkste reden voor het vernietigen van het bestemmingsplan is het niet uitvoeren van een formele m.e.r. beoordeling die betrekking heeft op de gehele ontwikkeling van het bedrijventerrein, zowel fase 1 als 2. Hierna zijn de onderwerpen opgenomen die bij de Raad van State zijn aangevochten en naar aanleiding waarvan reclamanten in het gelijk zijn gesteld. Het bestemmingsplan wordt op deze onderdelen gerepareerd.

  • 1. Ontbreken van een formele m.e.r.-beoordeling voor de gehele ontwikkeling van het bedrijventerrein fase 1 en 2;
  • 2. Voorwaardelijke verplichting opnemen om te voorkomen dat aantasting van aangrenzend Natuurnetwerk Nederland (NN, voorheen Ecologische hoofdstructuur (EHS)) wordt voorkomen;
  • 3. Formulering in artikel 6.1 met betrekking tot maximale milieucategorie afstemmen op de verbeelding. Op de verbeelding is de juiste formulering opgenomen.

Ad. 1: Een Plan-MER is opgesteld en als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. Zie bijlage 1. Hiermee komt de noodzaak tot het uitvoeren van een formele m.e.r.-beoordeling te vervallen.

Ad. 2: Een voorwaardelijke verplichting is gekoppeld aan de 'Groen-bestemming' in het bestemmingsplan.

Ad. 3: De formulering in de regels is aangepast op de formulering op de verbeelding.

Verder is er een aantal onderwerpen aangevochten bij de Raad van State maar bleken deze niet steekhoudend te zijn (betogen hebben gefaald). Deze ondewerpen zijn hier niet genoemd.

Actualiteit en voortschrijdend inzicht

Naast de reparatie naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State is het bestemmingsplan op een paar punten geactualiseerd. Het gaat om de volgende punten:

  • Een initiatiefnemer wil zich vestigen op Foodpark Veghel, maar zijn bedrijfsvoering vraagt niet om 10% bebouwing op zijn perceel. Om de vestiging van dit bedrijf toch mogelijk te maken is een aparte regeling opgenomen voor het perceel waar dit bedrijf zich wil vestigen. Dit is in lijn met de omgevingsvergunning die voor dit bedrijf is aangevraagd.
  • In het plangebied van Fase 1 was in het vorige bestemmingsplan aan de oostzijde een 'groene spie' opgenomen. Deze groene spie was hier opgenomen om de groenstructuur van fase 2 hierop aan te kunnen laten sluiten en een gebied te creëren waar werknemers kunnen verblijven / recreëren tijdens de pauzes. Omwille van een efficiënte verkaveling en omdat het niet geheel duidelijk is of, hoe en wanneer fase 2 wordt ontwikkeld, is deze 'groene spie' centraal in het plangebied komen te vervallen. Ter plaatse van de 'groene spie' is in dit nieuwe bestemmingsplan de bestemming 'bedrijventerrein' opgenomen, zoals ook op de aangrenzende gronden. In plaats van deze 'groene spie' is de groenzone aan de zuidoostzijde van het plangebied, ter hoogte van de Biezendijk wat breder gemaakt, om het bedrijventerrein zo nog beter af te schermen richting de woningen aan de Biezendijk. Mensen die werkzaam zijn op het bedrijventerrein kunnen in hun pauzes het buitengebied in lopen voor een wandeling.
  • De in het eerdere bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid met betrekking tot de groenzone om het bedrijventerrein is geschrapt. Mocht het tot ontwikkeling van fase 2 kunnen komen, dan zal zo nodig de bestemming groen met de voor de ontwikkeling van fase 2 noodzakelijke bestemmingsplanherziening worden gewijzigd.

Het bestemmingsplan dat eerder in procedure is gebracht is de basis van voorliggend bestemmingsplan. Alleen daar waar nodig is dit plan aangepast naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State en geactualiseerd daar waar noodzakelijk.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het bestemmingsplangebied bevindt zich in het buitengebied van de gemeente Veghel grenzend aan bestaand bedrijventerreinen en wordt in het westen begrensd door de voormalige weg N265 en de A50, in het noorden door de weg 'Corsica' en in het oosten door de weg 'Biezendijk'. De grillig gevormde zuidelijke grens volgt de perceelsgrenzen. Fase 1 van het te ontwikkelen bedrijventerrein Foodpark wordt in onderliggend bestemmingsplan bestemd als bedrijventerrein. Fase 2 van het bedrijventerrein is nog niet in dit bestemmingsplan meegenomen. Het overige deel van het plangebied, buiten het te ontwikkelen bedrijventerrein, wordt consoliderend bestemd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0860.VE10ad010000BP2016-VG01_0001.jpg"

Afbeelding 1: plangebied bestemmingsplan

Begrenzing bestemmingsplangebied

Het plangebied is vrijwel volledig in gebruik voor agrarische doeleinden (zowel weide- als akkerland) en omvat een woning, een bedrijf met bedrijfswoning, drie agrarische bedrijven met bedrijfswoning en een schuur. Met het oog op realisatie van het Foodpark heeft de gemeente in de afgelopen jaren al diverse gronden en onroerend goed in het plangebied verworven. Een aantal panden en opstallen is gesloopt, het ongebroken puin is verzameld op locatie Kempkens 3. In fase 1 zijn alle opstallen gesloopt, met uitzondering van de opstallen, die op de Kempkens 2 aanwezig zijn.

Ten noorden en ten noordoosten wordt Foodpark Veghel omringd door andere bedrijventerreinen, respectievelijk De Dubbelen en Doornhoek. Ten oosten en ten zuiden van het plangebied ligt landelijk gebied met in het oosten de woonkern Zijtaart en in het zuiden de bossen van Logtenburg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0860.VE10ad010000BP2016-VG01_0002.jpg"

Afbeelding 2: luchtfoto plangebied

1.3 Doel van het bestemmingsplan

Het plan voor het Foodpark Veghel zal gefaseerd worden aangelegd. Het plangebied van fase 1 wordt bestemd als bedrijventerrein.

Fase 1 is op deze wijze begrensd zodat kan worden aangesloten op de bestaande infrastructuur en daarnaast is gekeken naar de mogelijke uitgifte van de bedrijfskavels. Voor fase 1 hoeven in eerste instantie geen extra voorzieningen aangelegd te worden. Het verkeer kan bij aanvang van realisatie van het terrein afgewikkeld worden op de bestaande infrastructuur. Wanneer de ontwikkeling grotere vormen aanneemt, zal de infrastructuur in beperkte mate moeten worden aangepast / opgewaardeerd. Dit is mogelijk binnen de kaders van dit bestemmingsplan. De ontwikkeling van fase 2 van het bedrijventerrein is nog niet zeker, en kan plaatsvinden, grenzend aan fase 1. Hiervoor wordt te zijner tijd een nieuw bestemmingsplan opgesteld. In dit nieuwe bestemmingsplan wordt dan ook de groene inpassing meegenomen, die nu rond het bedrijventerrein van fase 1 is voorzien. Wanneer fase 2 wordt ontwikkeld, wordt deze zone voor groeninpassing, voorzien van een bestemming voor bedrijventerrein.

Fase 1 van het bedrijventerrein is nu in het bestemmingsplan meegenomen met onder andere een bestemming die de vestiging van bedrijven hier mogelijk maakt. De oppervlakte voor fase 1 bedraagt circa 38 ha waarvan ca. 30 ha uitgeefbaar. Het doel van het bestemmingsplan is het bieden van een planologisch/juridische regeling voor het te realiseren bedrijventerrein Foodpark Veghel. Hoe fase 2 eruit komt te zien is op dit moment nog niet duidelijk. Zie ook bijgevoegd MER in bijlage 1. De afbeeldingen hierna laten de verschillende varianten zien die in het kader van de m.e.r. zijn onderzocht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0860.VE10ad010000BP2016-VG01_0003.jpg"

Afbeelding 3: Alternatief 1: Foodpark

afbeelding "i_NL.IMRO.0860.VE10ad010000BP2016-VG01_0004.jpg"

Afbeelding 4: Alternatief 2, variant 2a

afbeelding "i_NL.IMRO.0860.VE10ad010000BP2016-VG01_0005.png"

Afbeelding 5: Alternatief 2, variant 2b

afbeelding "i_NL.IMRO.0860.VE10ad010000BP2016-VG01_0006.jpg"

Afbeelding 6: Alternatief 2, variant 2c

Uit het voorgaande blijkt dat er echt nog verschillende mogelijkheden zijn voor fase 2. Het gebied waar fase 2 te zijner tijd komt, is conserverend bestemd in dit bestemmingsplan. Dit houdt in dat dit gebied met name een agrarische bestemming heeft gekregen, zoals in het geldende bestemmingsplan. Zie paragraaf hierna.

1.4 Vigerend bestemmingsplan

Binnen de grenzen van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied', vastgesteld door de gemeenteraad op 12 maart 2002 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 23 oktober 2002.

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een omschrijving van de huidige situatie van het plangebied. Hierin wordt de ruimtelijke en funtionele structuur besproken. In Hoofdstuk 3 is de visie op de voorgenomen planontwikkeling opgenomen.

In Hoofdstuk 4 wordt het programma aan bedrijven en voorzieningen en een onderbouwing hiervaan weergegeven. In Hoofdstuk 5 is op verschillende niveaus het beleidskader beschreven wat betrekking heeft op het plangebied en de ontwikkeling. Hoofdstuk 6 bevat een omschrijving van de cultuurhistorische en archeologische waarden. In Hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de ecologische waarden in het gebied. Hoofdstuk 8 bevat de waterparagraaf. In Hoofdstuk 9 worden de fysieke belemmeringen benoemd. Hoofdstuk 10 geeft de diverse milieuaspecten weer zoals bodem, geluid, lucht, geur, externe veiligheid, duurzaamheid en energie en explosieven. Hoofdstuk 11 bevat de verkeerstoets. In Hoofdstuk 12 is een omschrijving van de planopzet opgenomen. Hierin worden onder andere de verschillende bestemmingen beschreven. Hoofdstuk 13 bevat de economische uitvoerbaarheid met daarin een omschrijving van het exploitatieplan.Hoofdstuk 14 betreft een onderbouwing van de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Daarnaast zijn er nog de volgende bijlagen opgenomen bij deze toelichting:

  • Bijlage 1 Milieueffectrapport Foodpark Veghel
  • Bijlage 2 Stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitplan
  • Bijlage 3 Onderzoeken m.b.t. behoefte
  • Bijlage 4 Profileringsplan Foodpark Veghel
  • Bijlage 7 Archeologisch onderzoek
  • Bijlage 6 Flora en fauna onderzoek, activiteitenplan
  • Bijlage 7 Voortoets NBwet Foodpark Veghel
  • Bijlage 8 Stikstofdepositieberekeningen
  • Bijlage 9 Waternota
  • Bijlage 14 Historisch bodemonderzoek
  • Bijlage 11 Bodemonderzoeken
  • Bijlage 12 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
  • Bijlage 13 Akoestisch onderzoek industrielawaai
  • Bijlage 14 Onderzoek luchtkwaliteit
  • Bijlage 15 QRA Sligro
  • Bijlage 16 Verantwoording groepsrisico
  • Bijlage 17 Explosieven
  • Bijlage 18 Verkeerstoets

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande situatie

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat allereerst een beschrijving van de huidige ruimtelijke en functionele situatie in het plangebied en de directe omgeving. Voor het conserverend deel van het plangebied wordt aangegeven welke functies zich in het plangebied bevinden. Ook in paragraaf 3.1 van het MER wordt ingegaan op de bestaande situatie in het plangebied. Zowel de juridisch-planologische als de feitelijke situatie komen in deze paragraaf van het MER aan de orde.

2.2 Ruimtelijke hoofdstructuur

Landschap

Het plangebied van Foodpark Veghel is onderdeel van het open landschap tussen Veghel en Zijtaart en wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van kleine landschapselementen. Het gebied is onderdeel van een oud beekdallandschap. Het plangebied zelf heeft van oudsher een kleinschalige agrarische structuur met hoofdzakelijk grasland en maïsakkers, doorsneden door smalle verharde en onverharde wegen met opgaande beplanting. De laatste jaren is met name binnen het gebied waar Fase 1 is voorzien veel gesloopt, gekapt en gesnoeid. Binnen fase 1 zijn alle bomen gekapt, met uitzondering van een treurwilg, alsmede een deel van de houtsingels en -wallen. Ter compensatie van verblijfplaatsen van vleermuizen is een aantal nestkasten opgehangen. Het door de gemeente verworven areaal is deels geëgaliseerd en er liggen enkele zandhopen. De landschappelijke structuur en elementen zijn niet langer aanwezig in het plangebied. Het plangebied is ingezaaid met gras, de perceelranden zijn ingezaaid met kruidenrijk mengsel. Deze gronden worden tijdelijk verpacht aan agrariërs. De braakliggende gronden in fase 1, welke in eigendom zijn van de gemeente worden tijdelijk beheerd door ZLTO. De beplanting binnen Fase 2 is nog grotendeels gewoon aanwezig.

Ten zuiden van dit plangebied ligt Logtenburg dat op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant is aangeduid als historisch bosgebied. Het wegenpatroon en de verkavelingstructuur van Foodpark Veghel was vrij oorspronkelijk en daterend uit de 18e eeuw. Dit is ook herkenbaar in de ontsluiting die ook vrij oorspronkelijk is met bijvoorbeeld de Lage Biezen en Het Heiligt.

Water

Langs de weg Het Helligt aan de zuidzijde van het plangebied ligt de Dubbelenloop, een leggerwatergang van het waterschap. Deze waterloop voert naast overtollig hemelwater in het plangebied ook het water van een klein gebied ten zuidoosten van het plangebied af. Zowel aan de noordoost- als aan de noordwestzijde liggen aan de randen van het plangebied leggerwatergangen om het water uit het plangebied af te voeren naar respectievelijk de Biezenloop en de Dubbelenloop. De Biezenloop, die net buiten het plangebied ligt, is een belangrijke aan- en afvoerende watergang

Verder liggen er geen watergangen in het plangebied die in het beheer zijn bij het waterschap. Wel liggen er voornamelijk aan de noordzijde van het gebied tal van kleine sloten en greppels die in natte periodes kort water afvoeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0860.VE10ad010000BP2016-VG01_0007.jpg" Afbeelding 7: Watersysteem plangebied

2.3 Functionele structuur

Het plangebied bestaat voornamelijk uit agrarische gronden (zowel weide- als akkerland). De afgelopen jaren zijn veel boerenerven binnen het plangebied door de gemeente aangekocht en gesloopt. Daarnaast is het gebied in trek als fiets- en wandelgebied.

Hoofdstuk 3 Visie op het plangebied

3.1 Integrale ruimtelijke visie

Gebiedsvisie

Het Foodpark ligt direct aan de A50 en grenst daarnaast aan de bestaande bedrijventerreinen De Dubbelen, Doornhoek en de Poort van Veghel. Het Foodpark ligt aan de zuidelijke entreeweg van Veghel. Een representatieve of hoogwaardige uitstraling is daarom gewenst, met name aan de buitenranden.

Het bedrijventerrein Foodpark wordt aan alle zijden begrensd door wegen. Aan de noordzijde ligt de weg Corsica, die tevens de toegangsweg vormt vanaf de A50 naar Zijtaart.

De oostelijke grens wordt gevormd door de Biezendijk. Aan de zuidwestzijde en zuidoostzijde vormt mogelijk de in de toekomst om te leggen N279 de begrenzing (er zijn momenteel nog verschillende mogelijkheden in beeld voor omleiding om de kern Veghel) en aan de westzijde de A50 en de (verlengde) Corridor.

Voor Foodpark Veghel fase 1 is een stedenbouwkundige studie gedaan welke een mogelijke uitwerking geeft voor het plangebied. In verband met de uitgifte is gekozen voor een flexibel bestemmingsplan waarbij nog geschoven kan worden met de structuur (met uitzondering van de geplande waterberging aan de Corsica).

Het Stedenbouwkundig plan & beeldkwaliteitplan Foodpark Veghel is als bijlage opgenomen bij het bestemmingsplan. Zie bijlage 4. Het heeft als doel om stedenbouwkundige voorwaarden en ruimtelijk-functionele kwaliteitseisen te benoemen. Daarnaast om inzicht te geven in de kwalitatieve en kwantitatieve potenties voor toekomstige bedrijven. Deze zijn in dit document uitgewerkt tot een schetsontwerp. Het schetsontwerp geeft slechts een indicatie van de mogelijke inrichting van het bedrijventerrein. De ligging van de wegen kan nog verschuiven afhankelijk van de uitgifte. In de verbeelding en de regels is een indicatie van de mogelijke ontsluiting van het plangebied weergegeven met daarbij flexibiliteit in de ligging. Hetzelfde is gedaan voor de groenstructuur die in het schetsontwerp is voorgesteld.

Het Foodpark kent twee fasen waarvan de eerste fase juridisch-planologisch mogelijk wordt gemaakt met dit bestemmingsplan. De ontwikkeling van een eventuele tweede fase, wordt via een apart bestemmingsplan mogelijk gemaakt. De stedenbouwkundige studie geeft een mogelijke invulling van fase 1 weer. De eerste kavel zal zo snel als mogelijk in ontwikkeling worden genomen (naar verwachting nog in 2016). Vooruitlopend op dit bestemmingsplan wordt een aparte procedure doorlopen voor deze kavel. Deze ontwikkeling is ook reeds meegenomen in dit bestemmingsplan.

De totale oppervlakte van het bedrijventerrein (fase 1 en fase 2) omvat tussen de bijna 90 ha en 75 ha bruto en tussen de ca. 75 en 60 ha uitgeefbaar gebied. De uiteindelijke grootte is afhankelijk van de invulling. De oppervlakte voor fase 1 in dit bestemmingsplan bedraagt ca 39 ha waarvan ca 30 ha uitgeefbaar. Ook fase 2 moet net zoals fase 1 een volledig afgerond geheel vormen. Een heldere interne structuur (infrastructuur en groenstructuur) gekoppeld aan robuuste randen (infra, groen of water) vormt de basis voor het stedenbouwkundige plan. In de regels van het bestemmingsplan is voor de afronding van fase 1 een bestemming Groen opgenomen.

Het Foodpark vormt als het ware de entree van Veghel. De as (Corridor) zal hier eindigen. Aan de Zuidwest en zuidoost zijde zal de overgang naar het landschap belangrijk zijn. Aan de Noordzijde zal de grote waterpartij een overgang vormen naar het bedrijventerrein Doornhoek en de Corsica.

De ruimtelijke structuur van het Foodpark wordt naast een 'op maat gesneden' nieuw ontsluitingssysteem in belangrijke mate bepaald door aanwezige overgangen naar het landschap. Hier is het de opgave om de overgang tussen het stedelijk gebied en het open landelijk gebied ruimtelijk zo goed mogelijk vorm te geven.

Ruimtelijke kwaliteit in relatie tot provinciaal beleid

Ook wordt invulling gegeven aan de Verordening Ruimte (artikel 3) van de provincie Noord-Brabant. In het kader van de ontwikkeling van het bedrijventerrein zijn gronden aangekocht, gelegen aan de ecologische hoofdstructuur (Logtenburg). Dit gebied wordt omgezet naar natuur en wordt niet langer ingezet voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein. In paragraaf 3.1 wordt verder ingegaan op hoe invulling wordt gegeven aan de Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant.

3.2 Visie op de belangrijkste ruimtelijke en/of functionele onderdelen

Stedenbouwkundig concept

De structuur van het bedrijventerrein wordt gevormd door de dragers van het gebied. Dit zijn de ontsluitingsstructuur en de groenstructuur. De dragers delen het terrein op in deelgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0860.VE10ad010000BP2016-VG01_0008.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0860.VE10ad010000BP2016-VG01_0009.jpg"

Afbeelding 8: Stedenbouwkundig plan

Entrees

De ontsluiting van het Foodpark geschiedt via de Corridor en de Corsica. De ontsluitingsstructuur van het terrein scheidt de verschillende bedrijfskavels van elkaar. In functioneel opzicht is deze drager daarom het belangrijkst.

Randen & overgangen

De groen- en waterstructuur vormen belangrijke onderdelen van het openbaar domein. Deze zorgen voor een duidelijke begrenzing of geleding van ruimtes en voor een verankering met de omgeving. Zo vormt de waterpartij aan de Noordzijde de overgang naar het bedrijventerrein. Deze waterpartij heeft zowel capaciteit voor fase 1 als voor een eventuele fase 2. Voorzieningen voor waterberging op eigen terrein bij bedrijven is niet nodig. Aan de zuid- en oostzijde komt een groene afscherming. Wanneer fase 2 aan bod komt, zal deze groene afscherming worden verwijderd en zullen deze gronden worden voorzien van een bestemming voor bedrijventerrein. Dan wordt aan de rand van fase 2 een nieuwe groene inpassing voorzien. Hoe deze er dan uit komt te zien is nog niet duidelijk, omdat ook nog niet duidelijk is hoe een eventuele fase 2 er uit komt te zien.

Aan de Westzijde zal de overgang naar de A50 en de afronding van de Corridor het belangrijkste zijn. Het watersysteem is zo ontworpen dat regenwater wordt opgevangen, gereinigd en gebufferd in het gebied. Waterkanten met rietkragen vergroten de biodiversiteit in het gebied. Ook het inzaaien met kruidenrijk mengsel en extensief beheer daar waar het kan, vergroot de biodiversiteit.

Uitstraling

De bedrijfspercelen krijgen een robuust en stoer karakter. Dit uit zich door heldere strakke lijnen te maken en door het toepassen van materialen als asfalt en grote groenstructuren.Het bovenliggende terrein Doornhoek vormt hiervoor een goede referentie.

Fasering

Het gebied wordt gefaseerd aangelegd. Binnen de plangrens van fase 1 wordt de infrastructuur en buitenruimte parallel aangelegd met de ontwikkeling. Alleen wat noodzakelijk is voor de ontsluiting van de locatie en de uitgeefbare kavels is voorzien. In fase 1 wordt bijvoorbeeld de ontsluiting voor vrachtwagens (25m), auto's, fietsers en voetgangers gerealiseerd. In fase 1 wordt het watersysteem geïntroduceerd en zal in een volgende fase worden uitgebreid en vervolmaakt.

Duurzame gebiedsontwikkeling

In het stedenbouwkundig plan zijn ambities ten aanzien van duurzame gebiedsontwikkeling opgenomen. Het concept is gebaseerd op het zoveel mogelijk sluiten van kringlopen. Plaats en schaal bepalen de mogelijkheden en de effectiviteit. In de vervolgfase moet dit verder geconcretiseerd worden en op verschillende schaalniveaus uitgewerkt worden: van regionale inbedding en multimodaliteit tot de vormgeving van waterkanten en de juiste keuze van materialen.

Multimodaal knooppunt

Op de schaal van de locatie zijn de uitgangspunten van het Foodpark geënt op een toekomstbestendige gebiedsontwikkeling en een duurzame ontwikkeling van de food sector. Met de integratie van snelweg, water, in combinatie met hoogwaardig openbaar vervoer langs het gebied en een langzaam verkeerstructuur die aansluit op het openbaar vervoer en het omliggende landschap, ontstaat een multi-modaal knooppunt. De ambities ten aanzien van de modal-split auto - OV/fiets hebben hun weerslag gevonden in het inrichtingsplan in de vormgeving van veilige en comfortabele langzaamverkeersverbindingen (fiets -en voet) en toegankelijke bushaltes.

Ecologie

In het plan is rekening gehouden met de toegevoegde waarde voor natuur: waterkanten met natuuroevers vergroten de biodiversiteit in het gebied. Daarnaast worden lijnvormige beplantingselementen als boomstructuren voor vleermuizen gerealiseerd en vindt aan de zuidzijde van het plangebied een versterking plaats van het aanwezige natuurgebied. Daarnaast zetten we in op tijdelijke natuur op nog niet uitgegeven gronden door het toepassen en inzaaien van kruidenrijke mengsels.


Waterhuishouding

Het sluiten van de kringlopen komt ook tot uiting in het vasthouden, zuiveren en circuleren van gebiedseigen water.

Gesloten grondbalans

In het sluiten van de grondbalans op de locatie wordt grond die vrijkomt bij het graven van bijvoorbeeld sloten en tracés van kabels en leidingen in het gebied zelf verwerkt door plaatselijke ophogingen. De grond die vrijkomt is niet geschikt voor het bouwrijp maken van kavels, daar is zand voor nodig. Vanuit de ambitie van duurzame gebiedsontwikkeling is het de intentie om dit zand in de nabije omgeving te winnen. Hiermee wordt bespaard op CO2 emissie en transportkosten.

Bedrijven/kavels

Het Foodpark biedt ruimte aan een scala van bedrijven die zich zowel op de korte als de langere termijn aanbieden. Een duurzame opzet van het bedrijventerrein vereist inzicht in een typering van te verwachten vormen van bedrijvigheid en de ruimtelijke en logistieke eisen die als vestigingsvoorwaarden belangrijk zijn. Hierna wordt daarom ingegaan op de inrichting van kavels.

Inrichting kavel
Voor de inrichting van de kavel is het uitgangspunt dat de volledige bedrijfsvoering op eigen terrein plaatsvindt. Dit betekent dat expeditie, laden/lossen en parkeren ten behoeve van werknemers en bezoekers op eigen kavel ruimte geboden wordt en aantoonbaar in het inrichtingsontwerp van de kavel verwerkt zijn.

Daarnaast worden afhankelijk van de ligging van de kavel binnen het bedrijvengebied aanvullende terreininrichtingseisen geformuleerd. Voor de bebouwing geldt als algemeen principe dat in architectuur, vorm/materialisering, de vrijheid geboden wordt om het bedrijf individueel een identiteit en bedrijfsimago te bieden. Gestreefd wordt naar het vestigen van meer hoogwaardige bedrijven langs de Corridor en de Corsica. De grotere, meer aaneengesloten en standaard bedrijven, met een massieve uitstraling worden in het binnengebied gevestigd.

3.3 Beeldkwaliteit

Ten behoeve van de ontwikkeling van het Foodpark is een beeldkwaliteitplan opgesteld voor Fase 1. Het beeldkwaliteitplan is opgenomen als bijlage bij het bestemmingsplan. De insteek van dit beeldkwaliteitsplan is dat het als praktische gebruikershandleiding kan worden gehanteerd bij de inrichting- en de uitgifte van de bedrijfskavels. Voor de gemeente is het een handvat bij de inrichting en beheer van de openbare ruimte op het Foodpark. Voor de ondernemers biedt het inspiratie en houvast voor de invulling van hun kavel waarop de gemeente het door hun ingediende plan toetst.


Na de realisatiefase speelt het beeldkwaliteitplan een belangrijke rol in de kwaliteitsbewaking van het gebied in relatie tot het beheer en onderhoud en de naleving van de spelregels met betrekking tot het gebruik van de individuele bedrijfskavel.

Beeldkwaliteitplan

In het beeldkwaliteitplan wordt ingegaan op het openbaar domein. Hierbij wordt ingegaan op de groenstructuur, de waterstructuur, de ontsluitingsstructuur en de inrichtingselementen.

Daarnaast wordt ingegaan op de bedrijven en het uitgeefbaar terrein. Van belang zijn de kavels (grootte en gebruik), representativiteit, zonering, bouwhoogten, entreezijden, oriëntatie gebouwen, verharding, groen, parkeren, buitenopslag/afvalopslag, tussenruimte, hekwerken, verlichting en installaties.

De elementen uit het beeldkwaliteitplan zijn vertaald in de regels van dit bestemmingsplan.

Hierna volgt een verkort overzicht van de spelregels die gelden per kavel in het bedrijventerrein. De spelregels vormen tesamen een toetsdocument voor vestigingsaanvragen en bepalingen bij gronduitgifte door het bedrijvenschap. Daarnaast vormen ze een toetsingskader bij de behandeling van de afzonderlijke bouwaanvragen en een leidraad bij de beoordeling door Welstand.

  • Het streven is een grote diversiteit in het bebouwingsbeeld met een representatieve samenhang (geen voorgeschreven kleur of materiaalgebruik, wel dient gebruik te worden gemaakt van duurzame materialen in combinatie met een duurzame detaillering, zodat het gebouw ook in de tijd kwaliteit blijft uitstralen).
  • Alle gebouwde functies dienen in één en het zelfde bouwvolume ontworpen en gerealiseerd te worden, dan wel een relatie te vertonen aan de hand van één architectonisch concept (geen losstaande kantoren, garages, loodsen e.d.).
  • Het bedrijf presenteert zich herkenbaar naar het openbaar gebied en het biedt in gevelbehandeling inzicht in de aard van de bedrijvigheid.
  • Uitgangspunt is dat de volledige bedrijfsvoering op eigen terrein plaatsvindt. Dit betekent een inrichtingsvoorstel voor de kavel waarbij expeditie, laden/lossen en parkeren voor werknemers en bezoekers aantoonbaar ruimte geboden wordt.
  • Bedrijfstuin: minimaal 4% van het uitgegeven terrein moet worden ingericht als bedrijfstuin als onderdeel van de entree van het bedrijf.
  • Voorgeschreven hekwerken moeten worden toegepast.
  • Buitenopslag/afvalopslag buitenopslag, indien toegestaan, alleen achter de voorgevelrooilijn en aan het zicht vanaf openbaar domein onttrokken.
  • Parkeren: In principe wordt er alleen op eigen terrein geparkeerd.
  • Niet bouwen in de aangegeven groenzones.

Hoofdstuk 4 Nut en noodzaak, behoefte

4.1 Inleiding

In de Verordening Ruimte 2014 (geconsolideerde versie d.d. 1 januari 2016) van de provincie Noord-Brabant is het plangebied aangegeven als 'Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling'. In de verordening is aangegeven welke regels er gelden voor de aanleg van bedrijventerrreinen. Ook zijn in de verordening regels opgenomen met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit en de verbetering hiervan. In paragraaf 5.3.2 wordt ingegaan op het beleidskader dat vanuit de provinciale verordening van toepassing is. Eén van de onderwerpen uit deze Verordening betreft 'de ladder voor duurzame verstedelijking', kortweg 'de ladder'. Aan de hand van 'deze ladder' kan de behoefte aan bedrijventerrein Foodpark Veghel worden aangetoond. Tevens biedt deze ladder inzicht in nut en noodzaak van het bedrijventerrein en biedt deze de onderbouwing van de locatie van het bedrijventerrein. Een belangrijk deel van de motivering van de ontwikkeling van Foodpark fase 1 komt tot uiting bij het doorlopen van 'de ladder voor duurzame verstedelijking'. De volgende paragrafen behandelen Foodpark Veghel in het licht van 'de ladder'.

4.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

4.2.1 Principes ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de Verordening van de provincie Noord-Brabant wordt de ladder voor duurzame verstedelijking aangehaald. De ladder voor duurzame verstedelijking is in het leven geroepen om tot een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming te komen bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Zodoende kan er optimaal ruimtegebruik gerealiseerd worden. In het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking wordt ook onderzocht of daadwerkelijk behoefte bestaat aan de ontwikkeling van het voorgenomen initiatief.


Het begrip stedelijke ontwikkeling: Onder stedelijke ontwikkeling wordt volgens artikel 1.1.1., eerste lid, aanhef en onder i, van het Besluit ruimtelijke ordening elke ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen verstaan. Gelet op de omvang van het bedrijventerrein fase 1 kan geconcludeerd worden van een stedelijke ontwikkeling. Dit betekent dat de treden van de ladder voor duurzame verstedelijking moeten worden doorlopen.


Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat voor bestemmingsplannen die betrekking hebben op een stedelijke ontwikkeling, de treden van de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moeten worden. De treden van de ladder voor duurzame verstedelijking, zoals ook genoemd in de Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant, zijn in het Bro als volgt geformuleerd:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, dan wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

4.2.2 Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking
4.2.2.1 Indeling provincie in 4 regio's (trede a ladder)

Binnen de provincie Noord-Brabant worden vier regio's onderscheiden. Binnen deze regio's worden afspraken tussen de overheden gemaakt om zo te komen tot een integrale ruimtelijke ontwikkeling van deze regio's. De volgende regio's worden onderscheiden: West Brabant, Midden-Brabant, Noordoost Brabant en Zuidoost-Brabant. Veghel valt binnen de regio Noordoost Brabant, zoals zichtbaar in de afbeelding hierna. Bij het bepalen van de behoefte aan bedrijventerrein, het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking is deze regio als 'onderzoeksgebied' gehanteerd. De laatste jaren zijn diverse studies met betrekking tot bedrijventerreinen uitgevoerd, ook specifiek voor deze regio.

afbeelding "i_NL.IMRO.0860.VE10ad010000BP2016-VG01_0010.png"

Afbeelding 9: Regio's Noord-Brabant

4.2.2.2 Kwantitatief overzicht regiobehoefte (trede a ladder)

Bij het omschrijven van de actuele regionale behoefte aan bedrijventerrein is gebruik gemaakt van de volgende rapporten (zie ook bijlage 5):

  • Bureau Buiten, oktober 2014, Behoefteraming Bedrijventerreinen Noord-Brabant 2014-2040
  • Stec-groep, april 2015, Kwalitatief verdiepingsonderzoek bedrijventerreinen Noord-Brabant
  • Buck Consultants International, maart 2016, Actualisatie 'Marktperspectief Foodpark Veghel'

In de tabel hierna is de ruimtebehoefte voor bedrijventerrein weergegeven voor de regio Noordoost-Brabant.

  Regio Noordoost-Brabant   Noord-Brabant  
2014 - 2020   + 178   + 939  
2021 - 2030   +10   + 137  
2031 - 2040   - 60   - 175  
Totaal 2014 - 2040   + 128   + 901  

Tabel 1: Ruimtebehoefte voor bedrijventerrein voor de regio Noordoost-Brabant en voor Noord-Brabant

Bron: Bureau Buiten 2014, Behoefteraming Bedrijventerreinen Noord-Brabant 2014-2040

4.2.2.3 Kwalitatieve analyse regiobehoefte (trede a ladder)

De behoefte aan bedrijventerreinen ten behoeve van groothandel en vervoer en opslag is het grootst in Brabant. Zij bepalen grofweg twee derde van de behoefte aan bedrijventerreinen in de provincie. Zie ook Bureau Buiten 2014, Behoefteraming bedrijventerreinen Noord-Brabant 2014 - 2040. Toegespitst op de regio Noordoost-Brabant ziet de ruimtebehoefte er uit zoals opgenomen in de afbeelding hierna. Ook in de regio kennen groothandel en vervoer en opslag de grootste ruimtebehoefte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0860.VE10ad010000BP2016-VG01_0011.jpg"

Afbeelding 10: Ontwikkeling ruimtebehoefte in netto ha per sector, regio Noordoost-Brabant (bron: Bureau Buiten 2014)

Uit de kwantitatieve prognose blijkt dat er tot en met 2040 behoefte is aan 128 hectare nieuw bedrijventerrein in Noordoost-Brabant. Het overgrote deel van deze ruimtevraag zal zich voordoen in de eerste tien jaar. De ruimtevraag vlakt langzaam af en is in de periode 2031-2040 zelfs licht negatief. Uit de provinciale prognose komt verder naar voren dat enkele sectoren (onder andere logistiek en groothandel) wel blijven groeien (en daarmee ruimte blijven vragen over de hele periode). Op basis van de verdeling van de ruimtevraag per sector heeft de Stec-groep een aantal deelsegmenten onderscheiden en de specifieke ruimtevraag voor die segmenten ingeschat.


Voor Noordoost-Brabant geldt ook dat het grootste deel van de ruimtevraag tot en met 2040 (en op middellange termijn tot 2025) uit het segment zeer grootschalige logistiek en groothandel komt. Bijna 95 hectare uitbreidingsvraag wordt in dit segment verwacht (waarvan 70 tot en met 2025). De overige deelsegmenten laten een lichte krimp zien, die met name na 2030 gestalte krijgt (sector industrie). Tot en met 2040 wordt een krimp in de industrie voorzien van circa 100 hectare. Of en hoeveel ruimte vrijvalt in deze sector zal de toekomst leren en is afhankelijk van de ontwikkelingen in de sector. Reguliere (maak) industrie zal het sterkst krimpen.


Vertaald naar de onderscheiden profielen dan blijkt dat er in Noordoost-Brabant voornamelijk behoefte is aan locaties en terreinen die de vraag naar (zeer) grootschalige logistiek kunnen faciliteren. Voor alle overige profielen is - per saldo - nauwelijks additionele ruimtebehoefte. Bezien moet worden of de locaties en plannen die zich nu (nog) niet richten op deze segmenten in deze ruimtevraag kunnen voorzien (en dus markttechnisch aansluiten bij de vraag en planologisch geschikt gemaakt kunnen worden).


In het kader van dit bestemmingsplan en bijgevoegde milieueffectrapportage heeft de gemeente Buck Consultants International (BCI) opdracht verstrekt om te onderzoeken of het door BCI in 2013 onderzochte marktperspectief nog altijd houdbaar is (Buck Consultants International, maart 2016: Actualisatie 'Marktperspectief Foodpark Veghel'). In de door BCI in 2013 opgestelde rapportage wordt geconcludeerd dat er voldoende marktperspectief bestaat voor de ontwikkeling van de eerste fase van bedrijventerrein Foodpark Veghel. Er wordt door BCI aangegeven dat daarbij wel een ontwikkelingsstrategie nodig is, welke zich richt op een bredere doelgroep dan de waardeketen food en feed uit Veghel en de ruimere regio.


In 2016 is, zoals gezegd, de houdbaarheid van het marktperspectief opnieuw onderzocht. Om de toekomstige vraag naar bedrijventerreinen voor Veghel te bepalen is gekeken naar de historische uitgifte in de periode 2005 - 2014. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van recent uitgevoerde onderzoeken die zich baseren op macro-economische scenario's.


In de afgelopen tien jaar is gemiddeld 6,2 ha per jaar uitgegeven. In de gehele regio Noordoost-Brabant is dat 23 ha per jaar. Indien dit gemiddelde wordt doorgetrokken naar 2030, dan resulteert dat in een ruimtevraag op basis van een historische uitgifte van 93 ha voor de gemeente Veghel en 345 ha voor de regio. Op basis van de huidige concrete leads concludeert BCI dat er zeker beweging in de markt is en dat er concreet in de doelgroepen van Foodpark Veghel ook sprake is van dynamiek.


Zonder uitspraak te doen over exacte hectares voor Veghel in het regionale spectrum herkent BCI een beweging in de markt, zeker in bepaalde grootschalige segmenten. BCI geeft daarover aan dat bestaande bedrijventerreinen moeilijker tegemoet kunnen komen aan de actuele behoefte van bedrijven. Foodpark Veghel mikt echter wel op de doelgroepen waar sprake is van dynamiek en kan daarop met de beoogde propositie goed op inspelen.


BCI concludeert dat de conclusie uit 2013, dat er voldoende marktperspectief bestaat voor de ontwikkeling van de eerste fase van het bedrijventerrein, nog steeds geldt. Veghel komt met de ontwikkeling van het Foodpark tegemoet aan een evidente vraag in de markt die beperkt in de regio kan worden gefaciliteerd.


De afgelopen maanden ziet de gemeente overigens een toenemende interesse voor (grote tot zeer grote) kavels op Foodpark Veghel. Dit betreft interesse vanuit:

  • het buitenland (via de NFIA/BOM) van foodgerelateerde bedrijvigheid,
  • bovenregionale interesse (i.v.m. een uitplaatsing van een bedrijf t.b.v. woningbouw)
  • regionale/lokale interesse (m.n. vraag vanuit een uitbreidingsbehoefte). Daarbij komt dat er in fase 1 reeds 4,3 ha is uitgegeven ten behoeve van de uitbreidingsvraag van een Veghels bedrijf.


Overigens zijn er nog geen concrete ontwikkelingen en gesprekken gaande inzake vestiging van bedrijven in fase 2.

4.2.2.4 Afweging bestaand stedelijk gebied (trede b ladder)

Uit het eerder aangehaalde rapport van de Stec-groep uit 2015 blijkt dat ook Noordoost-Brabant wordt geconfronteerd met relatief veel vraag vanuit de logistiek de komende jaren. Voor het segment zeer grootschalige logistiek (meer dan 5 ha) zijn (delen van) de (bestaande) terreinen Rietvelden, Doornhoek, Vorstengrafdonk en RBT Laarakker markttechnisch aantrekkelijk. Opvallend daarbij is overigens dat deze plekken niet 100% 'top' scoren en mogelijk aangepast/versterkt moeten worden. Dit heeft met diverse aspecten te maken (o.a. afstand tot terminal voor multimodaal vervoer, arbeidsmarkt en verkaveling).


Het zijn vooral de bestaande (bewezen) plekken als Doornhoek in Veghel en Rietvelden in 's-Hertogenbosch die markttechnisch maximaal scoren. Bovendien heeft een locatie als Vorstengrafdonk bij Oss zich met meerdere logistieke vestigers in de afgelopen jaren ook bewezen. De andere hiervoor genoemde locaties komen ook voor het segment 1-5 ha in beeld. Daarnaast scoren ook De Dubbelen (Veghel), Het Hoog II (Heusden) en De Geer Zuid/Oost (Oss) markttechnisch goed voor deze categorie logistieke bedrijven. Op deze locaties kunnen (nieuwe) zeer grootschalige logistieke bedrijven niet uit de voeten omdat de beschikbare kavels kleiner/ongunstiger (afmeting, vorm) zijn. Foodpark Veghel scoort vergelijkbaar met Doornhoek in Veghel en wordt juist geschikt geacht voor zeer grootschalige logistiek. Foodpark Veghel kan juist ook die grotere kavels bieden.


Binnen bestaand vastgoed is slechts een handje vol panden courant en geschikt voor huisvesting van deze doelgroep. Op slechts enkele plekken is - op termijn - mogelijk herontwikkeling of herinvulling aan de orde zodat tegemoet kan worden gekomen aan de vraag om ruimte voor grootschalige logistiek. Hieruit volgt dat met name op nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein gezocht moet worden naar geschikte locaties voor grootschalige logistieke bedrijven.


Ook in Noordoost-Brabant speelt specifiek de vraag of de bestaande voorraad en vrijvallende industriële plekken kansen kunnen bieden voor de vestiging van de logistieke vraag. Hier is nader onderzoek naar gedaan, door eerst te analyseren welke terreinen in de regio Noordoost-Brabant relatief veel industriële bedrijvigheid bevatten (meer dan het gemiddelde van 38%).Vervolgens is in een globale scan gekeken wat de overige kwalitatieve kenmerken van deze locaties zijn. Denk aan bereikbaarheid, ligging, maar ook omvang van de locatie. In lijn met de beoordeling voor de nieuwe plekken, wordt gesteld dat vrijvallende industriële terreinen substantiële massa moeten hebben om voor logistiek aantrekkelijk te kunnen zijn.


Op basis van deze analyse wordt geconcludeerd dat (potentieel) vrijvallende industriële terreinen beperkt kansen bieden voor logistieke vestigers. Dit om de volgende redenen:

  • De leegstand van industrieel vastgoed in Noordoost-Brabant is beperkt. Hoewel specifiek inzicht in de leegstand ontbreekt, kan dit op basis van leegstandsinventarisatie van DTZ, de kwantitatieve behoefteprognose van de provincie en aanvullende research via o.a. Funda In Business en Realnext, in grote lijnen worden geconcludeerd. Het vastgoed dat leeg staat voldoet bovendien vaak niet aan de (moderne) eisen vanuit de logistiek en zal dus eerst herontwikkeld moeten worden. Een nadere leegstandsinventarisatie is nodig om hier definitief grip op te krijgen overigens.
  • De vrijval van industriële ruimte vindt vooral plaats na 2025, terwijl de behoefte vanuit (zeer) grootschalige logistiek nu juist tot 2025 aanzienlijk is.
  • De vrijval van industriële plekken betekent niet dat er in een keer grote industriële plots beschikbaar komen. Het zal gaan om een geleidelijke vrijval, die niet direct vestigingskansen voor (zeer) grootschalige logistiek biedt, maar voor kleinschalige bedrijvigheid / MKB .Zeker wanneer deze vrijvallende plekken liggen op wat meer binnenstedelijk gelegen terreinen. Bovendien veel van deze industriële bedrijven - en daarmee vrijvallende plekken - liggen op locaties die vanuit het vraagprofiel van de moderne logistiek niet meer voldoen.


In zijn algemeenheid blijkt uit het voorgaande dat herontwikkeling of herstructurering van bestaande terreinen ten behoeve van de grootschalige logistiek niet of nauwelijks speelt en dus ook niet reëel wordt geacht voor vestiging van grootschalige logistieke bedrijvigheid. Gemeente Veghel heeft alle verouderde bedrijventerreinen inmiddels geherstructureerd. Laatste herstructurering vond plaats bij bedrijventerrein in Veghel-West (150 ha) en is in 2014 volledig afgerond. Dit motiveert het aansnijden van nieuw bedrijventerrein, zoals Foodpark Veghel voor dit type bedrijvigheid.

4.2.2.5 Beoordeling Foodpark Veghel (trede c ladder)

Wat betreft de positie van Veghel en de eerdere locatie-afweging binnen Veghel zelf wordt hier ook verwezen naar de paragrafen hierna, waar hier nader op in wordt gegaan. De positie van Veghel en deze afweging zijn van belang geweest bij de keuze voor het uiteindelijk in ontwikkeling nemen van Foodpark Veghel. Hier wordt verder toegespitst op de locatie Foodpark Veghel.


In het rapport van de Stec-groep is de beoordeling van de terreinen in Noordoost-Brabant na te lezen. Specifiek voor Foodpark Veghel is het volgende opgenomen. Foodpark Veghel wordt geschikt geacht voor:

  • Logistiek en groothandel (zeer grootschalig, grootschalig en kleinschalig);
  • Industrie en productie (categorie 4, kleinschalig en grootschalig);
  • Bouw.
  • Foodpark Veghel wordt als niet geschikt beoordeeld voor het volgende:
  • Categorie 5 en 6 bedrijvigheid (industrie en productie);
  • Zorg en zakelijke en financiële diensten.


Van alle opgenomen locaties wordt Foodpark Veghel het meest geschikt geacht voor industrie en grootschalige productie. In de Regionale Agenda zijn afspraken gemaakt over hoe wordt omgegaan met de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen in Noordoost-Brabant (Provincie Noord-Brabant, 2012: Regionale agenda bedrijven Noordoost-Brabant). Voor Foodpark is in het ontwikkelprogramma tot 2022 opgenomen dat er 35 ha ontwikkeld zal worden. Wanneer meer inzicht ontstaat in het profiel en de complementariteit tussen de regionale terreinen Heesch-West en Foodpark Veghel, kan dit aanleiding geven de afspraak op dit onderdeel in het RRO aan te passen.


Er is in de regionale afspraken een koppeling gelegd met de uitgifte van bedrijventerrein Doornhoek. Pas als Doornhoek voor meer dan 70% is uitgegeven, dan kan de uitgifte op het Foodpark starten. Inmiddels is ruim 74% van bedrijventerrein Doornhoek uitgegeven, waarmee dus voldaan kan worden aan de genoemde voorwaarde.


De gemeente Veghel is gevraagd een profileringsplan op te stellen, waaruit blijkt op welke wijze het nieuwe bedrijventerrein zich onderscheidt ten opzichte van de overige in de regio in ontwikkeling te nemen bedrijventerreinen (Gemeente Veghel, 2014: Profileringsplan Foodpark, Food zit in ons DNA). Dit profileringsplan is in juni 2013 door de Stuurgroep RRO vastgesteld, waarmee de regio ook de ontwikkeling van het Foodpark onderschrijft. Het profileringsplan onderbouwt het Foodpark vanuit:

  • verwachte marktbehoefte (zowel vanuit regionaal perspectief (Noordoost Brabant), als vanuit subregionaal en lokaal perspectief (Veghel-Uden-Schijndel));
  • de bijdrage aan de Agenda van Brabant;
  • de bijdrage aan Innovatieprogramma Agrofood Brabant 2020;
  • de bijdrage aan de Agenda van Noordoost Noord-Brabant "Richting 2020";
  • de bijdrage van Foodpark en andere initiatieven aan Veghel.


Uit een onderzoek naar het marktperspectief voor het Foodpark Veghel blijkt dat de oorspronkelijke ambitie te groot was (Buck Consultants, 9 december 2013: Houdbaarheid marktperspectief Foodpark Veghel). Er is derhalve gekozen voor het vraaggericht ontwikkelen van het regionaal bedrijventerrein De Kempkens Veghel voor de (regionale) ruimtevraag waarbij ruimte beschikbaar is voor een bredere doelgroep (naast food & feed, tevens ruimte bieden voor regulier MKB (lokaal/regionaal)). Ook is besloten om het terrein gefaseerd te ontwikkelen. Fase 1 van Foodpark Veghel beslaat ongeveer dertig hectare uitgeefbaar gebied.

Foodpark Fase 1 ligt dichtbij, bijna aan de A50 een landelijke, belangrijke verkeersader. De Zuid-Willemsvaart ligt dichtbij, zodat eventueel transport van en naar het Foodpark ook via het water kan plaatsvinden. Het bedrijventerrein wordt dus voor verschillende modaliteiten ontsloten. Wanneer de ontwikkeling van Foodpark fase 1 een hoge vlucht neemt, dient de gemeente hier de lokale infrastructuur (rotonde Corridor / Corsica) rond het te ontwikkelen bedrijventerrein hier nog op aan te passen. Ook de wegen Corsica en Corridor zelf dienen dan te worden opgewaardeerd.

4.3 Situatie en positie Veghel

Door de aanleg van de A50 is de concurrentiepositie van Veghel ten opzichte van de regio's Eindhoven en Oss/Nijmegen toegenomen. Veghel heeft hierdoor voor de vestiging van nieuwe bedrijven een sterkere marktpositie verkregen. Door de directe aansluiting op de A50 treedt een verschuiving op van industriële naar meer logistieke functies. De afgelopen jaren heeft de gemeente vooral bedrijfskavels uitgegeven op bedrijventerrein Doornhoek. Daarnaast is op De Dubbelen nog beperkt areaal aan bedrijfskavels (zichtlocaties t.o.v. de A50) beschikbaar. Afhankelijk van de periode die wordt genomen, kan gesteld worden dat voor de crisisjaren gemiddelde uitgifte van 9 hectare werd behaald en als de crisisjaren worden meegenomen dit aantal terugzakt naar gemiddeld 6 ha per jaar. De gemeente beschikt momenteel nog over circa 18 hectare direct uitgeefbare grond op bedrijventerrein Doornhoek. Over een groot gedeelte van deze gronden (circa 7 hectare) rust een hindercontour, waardoor deze slechts beschikbaar is voor specifieke bedrijven c.q. opslag. Er bestaat vooral een tekort aan relatief grote bedrijfspercelen (vanaf 5 hectare).

Alle grote bestaande bedrijventerreinen binnen Veghel zoals De Dubbelen, De Amert, Dorshout en Eikelkamp zijn aan een herstructureringsproces onderworpen. De maatregelen die hieruit naar voren komen zijn inmiddels voltooid. Deze exercitie heeft vooral op De Dubbelen extra hectaren aan ruimte opgeleverd. Een belangrijk onderdeel van het proces is dat de gevestigde bedrijven worden gestimuleerd om het eigen terrein intensiever te bebouwen.

4.4 Locatiekeuze

Voor het nieuwe bedrijventerrein waren overigens oorspronkelijk twee locaties in beeld, De Amert II en het gebied De Kempkens (Doornhoek II, waar het Foodpark is gepland) (zie afbeelding hierna). De beoogde plangebieden liggen ten noorden van het bestaande bedrijventerrein De Amert c.q. ten zuiden van het bedrijventerrein Doornhoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0860.VE10ad010000BP2016-VG01_0012.jpg"

Afbeelding 11: Ligging Doornhoek II/Kempkens en Amert II

In 2006 is een haalbaarheidsonderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden van uitbreiding van het bedrijventerrein in Veghel. In de haalbaarheidsstudie (Arcadis, 2007: Financieel economische haalbaarheidsvergelijking bedrijventerreinen Doornhoek II en Amert II) is een aantal ruimtelijke, milieutechnische en economische aspecten aan de orde gekomen, die zijn samengevat in de tabel hierna.

afbeelding "i_NL.IMRO.0860.VE10ad010000BP2016-VG01_0013.jpg"

Tabel 2: Vergelijking Amert II en Doornhoek II / Kempkens o.b.v. haalbaarheidsstudie

Op grond van een financiële en ruimtelijke afweging biedt een verdere uitbreiding van het bedrijventerrein Doornhoek met het gebied De Kempkens de beste mogelijkheden. Op grond van de locatiestudie heeft de gemeente Veghel besloten dat de ontwikkeling van De Kempkens (Doornhoek II) de voorkeur verdient. Deze keuze is in december 2013 door de gemeenteraad bestendigt met de vaststelling van de Structuurvisie Veghel 2030. Daarin staat het als volgt verwoord:


"Als gevolg van teruglopende economische groei kampen vrijwel alle gemeenten in Nederland met een overschot aan locaties voor nieuwe bedrijventerreinen. Dat geldt ook voor Veghel. Omdat de provinciale prognoses uitwijzen dat de vraag naar bedrijventerreinen ook op de langere termijn terug loopt moeten keuzes worden gemaakt. Veghel kiest er voor de locatie Amert II niet als bedrijventerrein te ontwikkelen. Foodpark De Kempkens zal tot 2030 (en mogelijk ook daarna) gefaseerd worden ontwikkeld."


Nadien heeft de gemeente Veghel in het gebied De Kempkens diverse percelen verworven ten behoeve van de ontwikkeling van het Foodpark.

Hoofdstuk 5 Beleidskader

5.1 Inleiding

Voor het plangebied zijn diverse beleidsstukken relevant. Het gaat hierbij om gemeentelijk, regionaal, provinciaal en nationaal beleid. Dit hoofdstuk bespreekt de hoofdlijnen van de beleidskaders die specifiek zijn voor deze ontwikkeling van het plan Foodpark Veghel.

5.2 Rijksbeleid

5.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. Het Rijk zet in de SVIR uiteen welke nationale belangen het heeft in het ruimtelijke en mobiliteitsdomein en welke instrumenten hiervoor worden ingezet.

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Met de SVIR wordt een andere koers ingezet in het nationale ruimtelijk beleid. Er is nu vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale benadering met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven en laat dan ook meer over aan provincies en gemeenten.

De SVIR gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Dit betekent dat het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op dertien nationale belangen, waarvoor het verantwoordelijk is en resultaat wil boeken. Buiten deze dertien belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Deze doelen zijn vertaald in nationale belangen, zie 5.2.2.

5.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De nationale belangen die juridisch moeten doorwerken in ruimtelijke plannen van provincies en gemeenten worden vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro). Het Barro is in 2011 deels inwerking getreden.

In het Barro zijn de onderwerpen mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken reeds opgenomen.

Op 1 oktober 2012 is een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

Het plangebied is gelegen in het radarverstoringsgebied en in het obstakelbeheergebied van luchtbasis Volkel. Op basis van artikel 2.6.9. van het Barro gelden in radarverstoringsgebieden bouwhoogtebeperkingen voor bouwwerken die voor hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. Het maaiveld ter hoogte van de radar ligt op 20 meter, daarmee ligt de hoogtebeperking van het radarverstoringsgebied op 65 meter boven NAP. Er worden met het plan geen rijksbelangen geschaad (zie ook Hoofdstuk 9).

Een voornemen tot wijziging van het Barro is recentelijk (december 2015) gepubliceerd. De wijziging heeft met name betrekking op het kustfundament (naar aanleiding van herziening van de Beleidslijn Kust), het hanteren van de benaming Natuurnetwerk Nederland (in plaats van Ecologische Hoofdtructuur (EHS)) en wat andere, meer technische, ondergeschikte aspecten. Wat betreft het kustfundament is het voornemen tot wijziging ingetrokken. Verder is de voorgenomen wijziging van het Barro niet relevant voor voorliggend initiatief.

5.2.3 Nationaal Milieubeleidsplan-4 (NMP-4)

Op 8 juni 2001 is het vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4) door het kabinet vastgesteld. In het NMP4 is het doel gesteld om per 2030 de afwenteling van milieuproblemen, op volgende generaties en op mensen in arme landen, te stoppen. Dit kan worden bereikt door de grote milieuproblemen in clusters aan te pakken: energiehuishouding, biodiversiteit en hulpbronnen, milieudruk door de landbouw, stoffen, externe veiligheid, milieu en gezondheid en milieubeleid en de leefomgeving. Veranderingen kunnen worden georganiseerd via systeeminnovatie.

Milieubeleid en ruimtelijk beleid moeten elkaar versterken. Om de bijdrage van het milieubeleid aan de kwaliteit van de leefomgeving te versterken worden drie veranderingen aangebracht:

  • de samenhang tussen milieu- en ruimtelijk beleid;
  • de samenhang tussen het beleid van verschillende overheden wordt versterkt;
  • de verantwoordelijk van medeoverheden voor de plaatselijke leefomgeving wordt vergroot.


Het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het definieren en realiseren van milieukwaliteit en de uitvoering van het beleid op het meest passende bestuursniveau komt te liggen.


Het NMP4 doet geen gebiedsspecifieke uitspraken. Wel worden voor de verschillende milieuaspecten aandachtspunten gegeven. Hier zal rekening mee moeten worden gehouden bij nieuwe ontwikkelingen.

5.3 Provinciaal beleid

5.3.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 - partiële herziening 2014 (2014)

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 - partiële herziening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. Belangrijke beleidswijzigingen hebben betrekking op de realisatie van natuur en de transitie naar zorgvuldige veehouderij in Brabant. Dé grote uitdaging voor Noord-Brabant is om het (hoog)stedelijk gebied verder te ontwikkelen tot een krachtig netwerk en tegelijkertijd de groene en blauwe waarden van Noord-Brabant te versterken.

De provincie onderscheidt binnen de stedelijke structuur twee ontwikkelingsperspectieven: stedelijk concentratiegebied en kernen in het landelijk gebied. In het stedelijk concentratiegebied, inclusief de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, wordt de bovenlokale verstedelijkingsbehoefte opgevangen. Ze liggen in en rond Eindhoven-Helmond, Waalwijk, 's-Hertogenbosch, Oss, Tilburg, Breda, Oosterhout, Etten-Leur, Uden, Veghel, Bergen op Zoom en Roosendaal. Binnen het stedelijk concentratiegebied is een aantal specifieke aanduidingen opgenomen die richting geven aan stedelijke ontwikkelingen, in relatie tot de infrastructuur.

Naar huidige inzichten – met het perspectief tot 2025 en een doorkijk naar 2040 - is in het stedelijk concentratiegebied (inclusief de zoekgebieden voor verstedelijking) voldoende ruimte om in de verstedelijkingsbehoefte (wonen, werken en voorzieningen) te voorzien. Hier is ruimte voor een grote verscheidenheid aan woon- en werkmilieus, of een menging daarvan, in uiteenlopende dichtheden.


Concentratie van verstedelijking

Brabant heeft de ambitie zich te ontwikkelen tot een top kennis- en innovatieregio op Europees niveau. De provincie vindt het belangrijk dat er verschil blijft tussen de steden en de kernen in het landelijk gebied, de zogenaamde mozaïekstructuur. De provincie wil dat er verschillende kwaliteiten worden ontwikkeld voor wonen en werken rond de steden en in het landelijk gebied. Het op peil houden van het voorzieningenniveau is daarbij een belangrijk aandachtspunt. De fysieke leefomgeving levert een bijdrage aan de gezondheid, bijvoorbeeld door goed toegankelijke voorzieningen, een groene leefomgeving, water, een veilige infrastructuur en biedt ruimte voor vrijetijdsbesteding. Bij de opgave voor wonen en werken wordt het accent sterker verlegd naar de te ontwikkelen kwaliteiten, de inzet op herstructurering en het beheer van het bestaand stedelijk gebied. Rond de steden is de schaal van de verstedelijkingsopgave van een andere orde, dan in de gebieden aan de randen van Brabant. Door de verstedelijking te concentreren zijn er meer mogelijkheden om een hoog voorzieningenniveau in stand te houden en verder te ontwikkelen. Dat gebeurt rond goed ontsloten gebieden, zoals in dynamische stadscentra en op knooppunten van infrastructuur.

De concentratie van verstedelijking vindt plaats in het zogenaamde 'kralensnoer' van steden (met omliggende kleinere kernen) op de overgang van zand naar klei (van Bergen op Zoom tot aan Oss) en rond de steden op het zand (Eindhoven – Helmond, Tilburg en Uden – Veghel). Hier wordt de bovenlokale groei van de verstedelijking opgevangen.


Groene geledingszones tussen steden

In het stedelijke kralensnoer op de overgang van zand naar klei (van Bergen op Zoom tot Oss) en in het verstedelijkte gebied van Tilburg, Eindhoven-Helmond en Uden-Veghel zet de provincie in op behoud en ontwikkeling van groene geledingszones tussen de grote stedelijke kernen. De geledingszones hebben als doel de openheid tussen de stedelijke gebieden te garanderen. Dit wil de provincie bereiken door in te zetten op de verbetering van de groene en recreatieve kwaliteiten van deze gebieden. Dit draagt bij aan een gezond, schoon en aantrekkelijk vestigings- en leefklimaat van Noord-Brabant.

Op de structurenkaart bij de structuurvisie is ter plaatse van het plangebied een aantal aanduidingen opgenomen. Deze zijn hierna omschreven en van een toelichting voorzien (cursief).

Zoekgebied verstedelijking: Op de structurenkaart zijn de zoekgebieden verstedelijking aangegeven. Zolang binnen deze gebieden nog geen verstedelijking heeft plaatsgevonden, is daar feitelijk het perspectief van gemengd landelijk gebied aanwezig.

Binnen de zoekgebieden verstedelijking geldt in principe het beleid met betrekking tot het gemengd landelijk gebied (zie hierna). Extra aandacht wordt gevraagd voor (het beperken van) de ontwikkelingsmogelijkheden van functies die een toekomstige stedelijke ontwikkeling kunnen bemoeilijken.

De ontwikkeling van Foodpark Veghel geeft invulling aan de verstedelijking die hier ook in de structuurvisie van de provincie Noord-Brabant is voorzien en waar deze aanduiding al op voor sorteert. 

Regio-indeling voor regionaal overleg: Gemeenten en provincie voeren regionaal overleg om een goede afstemming van de stedelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) binnen een regio te bevorderen. In het regionaal ruimtelijk overleg zet de provincie in op het intensiveren van ruimtegebruik rondom hoogstedelijke zones, stedelijke en goederen- knooppunten om zo de verknoping van stedelijke ontwikkelingen en infrastructuur te bereiken. In de regionale agenda wordt de relatie met de MIRT Gebiedsagenda Brabant gelegd en worden de afspraken uit de regionale agenda's voor wonen en werken betrokken.

De gemeente Veghel stemt met de andere gemeenten in de regio in het regionaal ruimtelijk overleg af over de ontwikkeling van bedrijventerreinen. Ook de afspraken met betrekking tot bedrijventerrein Foodpark Veghel worden hier gemaakt. Medio 2016 vindt opnieuw een regionaal ruimtelijk overleg plaats, waarbij er vanuit wordt gegaan dat Foodpark Veghel als 'te ontwikkelen' wordt aangemerkt.


Economisch kenniscluster: Om deze clusters te versterken is het economisch programma 2020 vastgesteld. Samen met ondernemers, onderwijsinstellingen en betrokken overheden wordt invulling gegeven aan de ondersteuning van deze clusters. Door een vestigingsklimaat te bieden dat de uitwisseling van kennis tussen bedrijven, overheden en onderwijsinstellingen stimuleert, wordt de positie van de kennisclusters versterkt. Dit zorgt voor een sterkere positie in (inter)nationaal verband.

Tracézone Brainport Oost: in de structuurvisie is de Tracézone Brainport Oost opgenomen. Deze zone was opgenomen in het kader van de ontwikkelingen in de Brainportregio, waar De Ruit (opwaardering N279 en verbinding Helmond - Eindhoven) een onderdeel van was. De plannen met betrekking tot De Ruit zijn inmiddels gewijzigd. Het tracé, dat in het bestuursakkoord van de provincie en het bidbook bereikbaarheid Zuid-Nederland is opgenomen is meegenomen in een van de varianten in de m.e.r. bij dit bestemmingsplan. Zie ook het bijgevoegde MER.

Gemengd landelijk gebied:

Gebied waarbinnen verschillende functies in evenwicht met elkaar worden ontwikkeld. Agrarische functies worden in samenhang met andere functies (in de omgeving) uitgeoefend. In het gemengd landelijk gebied wordt voldaan aan de vraag naar kleinschalige stedelijke voorzieningen, recreatie, toerisme en ondernemen in een groene omgeving. Daarnaast wil de provincie ook dat er ruimte beschikbaar blijft om de agrarische productiestructuur te behouden en te versterken. Aan gemeenten wordt daarom gevraagd deze primair agrarische gebieden te beschermen. Dat betekent dat (stedelijke) functies die ten koste gaan van de ruimte voor agrarisch gebruik of die strijdig zijn met de landbouw in die gebieden geweerd worden. Hierdoor blijft er ruimte gereserveerd voor agrarische ontwikkelingen.

Het perspectief voor gemengd landelijk gebied komt te vervallen met de ontwikkeling van Foodpark Veghel.

Mozaïeklandschap: De opgave is om een goede balans te vinden tussen rode en groene ontwikkelingen en het contrast tussen stad en land, het mozaïek, te behouden en verder te ontwikkelen (groene geledingszones) en door meer in te zetten op verstedelijking die de eigen identiteit van stad of dorp in relatie tot het landschap versterkt.

Wat betreft het Foodpark is zoveel mogelijk aangesloten bij de bestaande aanwezige infrastructuur. Omwille van een rationele verkaveling op het bedrijventerrein zelf, is ook voor het totale bedrijventerrein uitgegaan van een rationele, rechthoekige vorm, grenzend aan de bestaande infrastructuur (ontsluiting van het bedrijventerrein).

5.3.2 Verordening Ruimte 2014

In de Verordening staan onderwerpen uit de provinciale structuurvisie, waarbij is aangegeven welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. Deze verordening bestaat uit kaartmateriaal en regels waarmee gemeenten rekening moeten houden bij het opstellen van ruimtelijke plannen. De verordening bevat algemene regels voor de bevordering van ruimtelijke kwaliteit. Verder worden de volgende structuren onderscheiden:

  • Bestaand stedelijk gebied;
  • Ecologische hoofdstructuur;
  • Groenblauwe mantel;
  • Gemengd landelijk gebied.

De Verordening biedt daarnaast nog regels, gekoppeld aan diverse aanduidingen, uiteenlopend van 'Waterwingebied' tot 'Zoekgebied voor windturbines'. De Verordening kent een aantal rechtstreekswerkende regels, relevant voor de veehouderij / agrarische sector.


De verordening bevat in hoofdzaak instructieregels. Gemeenten dienen deze regels bij het opstellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen waarbij wordt afgeweken van een bestemmingsplan in acht te nemen.

Het plangebied is op de kaart aangewezen als 'Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling - stedelijk concentratiegebied'. Verder gelden regels voor de bevordering van ruimtelijke kwaliteit. In de tabel hierna is de essentie van de relevante artikelen en is aangegeven waar de verwantwoording van de artikelen is terug te lezen. In hoofdstuk 7 wordt expliciet ingegaan op de regels voor de ecologische hoofdstructuur (nu: Natuurnetwerk Brabant).

In de tabel hierna is de kern van deze regels verwoord in de linker kolom. In de rechter kolom is aangegeven in welke paragrafen / hoofdstukken of bijlagen bij dit bestemmingsplan de verantwoording van de regels is opgenomen. Zo wordt voorkomen dat teksten dubbel worden opgenomen. De regels zelf zijn ook na onderstaande tabel wat meer uitgebreid verwoord / opgenomen.

Hieronder is een opsomming gegeven van de benodige verantwoording en waar deze is te vinden:

Benodigde verantwoording   Vindplaats verantwoording  
Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk maakt, bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving.   Zie Hoofdstuk 3, Hoofdstuk 6, Hoofdstuk 7, Hoofdstuk 8 en paragraaf 10.2 van deze toelichting.  
De toelichting bij een bestemmingsplan bevat een verantwoording van de wijze waarop de bedoelde verbetering financieel, juridisch en feitelijk is geborgd.   Zie Hoofdstuk 12, Hoofdstuk 13 en Hoofdstuk 14.  
In het bestemmingsplan is rekening gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden.
De omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, de omvang van de bebouwing en de beoogde functie, past in de omgeving gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft, waaronder de effecten vanwege milieuaspecten en volksgezondheid;
Een op de beoogde ruimtelijke ontwikkeling afgestemde afwikkeling van het personen- en goederenvervoer is verzekerd, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor, inclusief openbaar vervoer.  
Zie Hoofdstuk 3, Hoofdstuk 6, Hoofdstuk 7, Hoofdstuk 8, Hoofdstuk 10, en Hoofdstuk 11 en bijgevoegd MER.  
De stedelijke ontwikkeling sluit aan bij bestaand stedelijk gebied of vindt plaats in een nieuw cluster van stedelijke bebouwing.
Bij de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting wordt rekening wordt gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied zelf en in de naaste omgeving, waaronder mede begrepen de ontwikkeling van een groene geleding ten behoeve van ecologische en landschappelijke verbindingen, door deze in de planontwikkeling te betrekken.  
Zie Hoofdstuk 3 en Hoofdstuk 7.  

Algemene regels voor bevordering ruimtelijke kwaliteit

Artikel 3 Bevordering ruimtelijke kwaliteit

3.1 Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit

1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling bevat een verantwoording dat:

a. het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid;

b. toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.

2. Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik als bedoeld in het eerste lid houdt in ieder geval in dat:

a. een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied gebruik maakt van een bestaand bouwperceel, tenzij in deze verordening uitdrukkelijk anders is bepaald;

b. uitbreiding van het op grond van het geldende bestemmingsplan toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden;

c. ingeval van stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);

d. een bestemmingsplan buiten bestaand stedelijk gebied bepaalt dat gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen binnen het bouwperceel worden opgericht en daarbinnen worden geconcentreerd.

3. Ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit bevat de toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid een verantwoording waaruit blijkt dat:

a. in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden;

b. de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, de omvang van de bebouwing en de beoogde functie, past in de omgeving gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft, waaronder de effecten vanwege milieuaspecten en volksgezondheid;

c. een op de beoogde ruimtelijke ontwikkeling afgestemde afwikkeling van het personen- en goederenvervoer is verzekerd, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor, inclusief openbaar vervoer, een en ander onder onverminderd hetgeen in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en elders in deze verordening is bepaald.

4. Het eerste tot en met derde lid is niet van toepassing op een uitwerking van een bestemmingsplan, mits dat niet ouder is dan tien jaar, als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder b, van de wet.


3.2 Kwaliteitsverbetering van het landschap

1. Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk maakt, bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;

2. De toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een verantwoording:

a. van de wijze waarop de in het eerste lid bedoelde verbetering financieel, juridisch en feitelijk is geborgd;

b. dat de in het eerste lid bedoelde verbetering past binnen de hoofdlijnen van het te voeren ruimtelijk beleid voor dat gebied.

3. De in het eerste lid bedoelde verbetering kan mede betreffen:

a. de landschappelijke inpassing van bebouwing, voor zover expliciet vereist op grond van deze verordening;

b. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;

c. activiteiten, gericht op behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;

d. het wegnemen van verharding;

e. het slopen van bebouwing;

f. een fysieke bijdrage aan de realisering van de ecologische hoofdstructuur en ecologische verbindingszones.

4. Indien een kwaliteitsverbetering als bedoeld in het eerste lid niet is verzekerd, wordt het bestemmingsplan slechts vastgesteld indien een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds is verzekerd en wordt over de werking van dat fonds regelmatig verslag gedaan in het regionaal ruimtelijk overleg.

5. In afwijking van het bepaalde in dit artikel kan de toelichting van een bestemmingsplan een verantwoording bevatten over de wijze waarop de afspraken over de kwaliteitsverbetering van het landschap, die zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg, bedoeld in artikel 37.4, onder b, worden nagekomen.

6. Het eerste tot en met vijfde lid is niet van toepassing op een uitwerking van een bestemmingsplan, mits dat niet ouder is dan tien jaar, als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder b, van de wet.


3.3 Afwijking in verband met maatwerk

1. Een bestemmingsplan kan in een specifiek geval, vanwege bijzondere omstandigheden, een ondergeschikte afwijking bevatten van de maten zoals in deze verordening genoemd, mits hierdoor geen afbreuk wordt gedaan aan de doelstelling van de algemene regel.

2. In afwijking van artikel 3.1, tweede lid onder a kan een bestemmingsplan nieuwvestiging mogelijk maken, mits:

a. dit noodzakelijk is vanwege een groot openbaar belang;

b. is verzekerd dat er elders daadwerkelijk een gelijkwaardige ruimtelijke ontwikkeling planologisch, juridisch en feitelijk wordt opgeheven;

c. de ruimtelijke ontwikkeling zich verhoudt tot de doelstelling van het gebied waarbinnen de ontwikkeling plaatsvindt, mede gelet op de bepalingen die zijn gesteld in hoofdstuk 3 'Structuren' en hoofdstuk 4 'Aanduidingen';

d. er vanwege de nieuwvestiging geen onevenredige aantasting van waarden plaatsvindt;

e. aannemelijk is dat ruimtelijk-economische belangen voor de langere termijn aanwezig zijn;

f. de juridische of feitelijke mogelijkheden voor vestiging op een bestaand bouwperceel in de gemeente en in de omliggende gemeenten ontbreken.


Ecologische hoofdstructuur

Artikel 5 Ecologische hoofdstructuur

5.1 Bescherming ecologische hoofdstructuur

1. Een bestemmingsplan gelegen in de ecologische hoofdstructuur:

a. strekt tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden;

b. stelt regels ter bescherming van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden en houdt daarbij rekening met de overige aanwezige waarden en kenmerken, waaronder de cultuurhistorische waarden en kenmerken;

c. bepaalt dat zolang de ecologische hoofdstructuur niet is gerealiseerd, de bestaande bebouwing en de bestaande planologische gebruiksactiviteit zijn toegelaten.

2. Als ecologische waarden en kenmerken als bedoeld in het eerste lid gelden de natuurbeheertypen zoals vastgelegd op de beheertypenkaart en de ambitiekaart van het natuurbeheerplan.

3. In afwijking van artikel 3.1, tweede lid onder a (verbod nieuwvestiging), kan een bestemmingsplan bepalen dat het oprichten van kleinschalige bebouwing en bouwwerken ten behoeve van de natuurbestemming als bedoeld in het eerste lid, onder a en b, of het recreatieve medegebruik daarvan, zijn toegestaan, mits dit geen aantasting geeft van de ecologische waarden en kenmerken van de ecologische hoofdstructuur.

4. Artikel 3.3, tweede lid (nieuwvestiging), is niet van toepassing.

5. In afwijking van het eerste lid, onder c, stelt de gemeenteraad binnen negen maanden een bestemmingsplan vast waarbij een natuurbestemming wordt aangewezen als de inrichting en het beheer voor natuurdoeleinden zijn verzekerd op grond van een verplichting van Gedeputeerde Staten of van een waterschapsbestuur.

6. Een bestemmingsplan dat is gelegen buiten de ecologische hoofdstructuur en dat leidt tot een aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van de ecologische hoofdstructuur door verstoring, strekt ertoe dat de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende, negatieve effecten worden gecompenseerd overeenkomstig artikel 5.6 (compensatieregels).

Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, stedelijk concentratiegebied

Artikel 8 Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling

8.1 Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling

1. In afwijking van artikel 3.1, tweede lid, onder a (verbod op nieuwvestiging) en artikel 4.2 (stedelijke ontwikkeling) kan een bestemmingsplan, ter plaatse van de aanduiding 'Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling' voorzien in een stedelijke ontwikkeling

2. Een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid strekt ertoe dat:

a. de stedelijke ontwikkeling aansluit bij bestaand stedelijk gebied of plaatsvindt in een nieuw cluster van stedelijke bebouwing;

b. bij de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting rekening wordt gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied zelf en in de naaste omgeving, waaronder mede begrepen de ontwikkeling van een groene geleding ten behoeve van ecologische en landschappelijke verbindingen, door deze in de planontwikkeling te betrekken;

3. Voor zover een bestemmingsplan voorziet in een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, is artikel 2, vierde lid (zwaarste regiem geldt) niet van toepassing en heeft het tweede lid, onder b voorrang op de beschermingsregels die elders in deze verordening zijn opgenomen, behoudens in geval dat artikel 5 (EHS) van toepassing is.

4. Op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid zijn de bepalingen uit artikel 4.3 tot en met artikel 4.11 van overeenkomstige toepassing.

Verder geldt er een aantal regels ter plaatse van het plangebied, toegespitst op het gebruik van het gebied als agrarisch gebied. Voorliggend plan richt zich op de ontwikkeling van fase 1 van Foodpark Veghel en daarmee worden deze regels, gericht op het agrarische gebruik niet relevant geacht. Volledigheidshalve zijn de aanduidingen hierna wel genoemd.

  • Algemene en rechtstreeks werkende regels voor veehouderijen;
  • Algemene en rechtstreeks werkende regels voor mestbewerking;
  • Gemengd landelijk gebied.

5.4 Lokaal en regionaal beleid

5.4.1 Visie 2030 Smaakmakend Veghel

De visie 2030 Smaakmakend Veghel is een leidraad geweest voor het opstellen van beleidsnota’s. De beleidsnota’s moeten passen binnen de drie strategische programma’s, te weten:

  • Stedelijk centrum Veghel;
  • Bedrijvig Veghel;
  • Goed Leven.

De gemeente Veghel wenst in de toekomst onderscheidend en daarmee complementair te zijn ten opzichte van de omliggende gemeenten. Het imago van Veghel is vooral dat van een ‘werkstad’. Veghel is geen typische Bourgondische Brabantse gemeente. Het Veghel van vandaag is een welvarende gemeente. De materiële welvaart is de laatste 50 jaar verdrievoudigd. Bedrijvig Veghel is sterk in de voedings- en agribusiness. Speerpunten zijn industrie, logistiek en dienstverlening. Veghel huisvest een aantal toppers van ondernemend Nederland. De gemeente biedt een goed vestigingsklimaat voor bedrijven. Veghel is daarmee ook een banenmotor, een echte werkstad. Met ruim 22.860 banen verschaft Veghel aan de wijde regio werk. De openstelling van rijksweg A50 heeft de positie van Veghel in de provincie versterkt. In potentie aanwezige ruimtelijke kwaliteiten als de haven, de markt en de Aa die dwars door het centrum stroomt, zouden beter benut kunnen worden.

In 2030 wordt Veghel gekenschetst door de gevarieerde, veelal grootschalige, internationaal georiënteerde bedrijvigheid en onderscheidt zich daarmee van omliggende gemeenten. Ondanks alle veranderingen in de mondiale economie hebben de Veghelse voedings- en logistieke clusters nog altijd een prominente plek in de Europese economie. De Veghelse ondernemingen hebben hun positie weten te behouden in de internationale concurrentieverhoudingen. Dit is mede mogelijk gebleken, omdat de gemeente er in is geslaagd voorwaarden te creëren voor het behoud van een aantrekkelijk vestigings- en werkklimaat. In het kader van de discussie kwaliteit voor kwantiteit is bij het uitgeven van grond en het acquireren van bedrijven gekozen voor een meer zuinig, duurzaam en daarmee selectief gebruik van de beschikbare ruimte. In de visie is aangegeven dat Veghel inzet op het in stand houden, bevorderen en verder uitbreiden van een kwalitatief en aantrekkelijk economisch vestigings- en werkklimaat langs vier programmalijnen:

  • 1. Stimuleren meer robuuste en meer gedifferentieerde economische structuur (o.a grootschalig/kleinschalig, branchering, zonering, cyclisch/niet-cyclisch), waarbij duurzame en kwalitatieve ontwikkeling centraal staat;
  • 2. Voorwaarden scheppen voor een gevarieerde en gekwalificeerde beroepsbevolking;
  • 3. Het regisseren van een duurzame mobiliteit gericht op bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid;
  • 4. Het ordenen (reguleren) van een duurzaam en selectief ruimtegebruik.

Dit bestemmingsplan maakt de uitbreiding van de bedrijvigheid in Veghel mogelijk. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de vier programmalijnen.

5.4.2 Verkenning Kern Veghel (2011)

De gemeente wil met deze Verkenning een bijdrage leveren aan het realiseren van drie belangrijke ambities:

  • Veghel moet in balans zijn;
  • Veghel moet onderscheidend zijn;
  • De trots op Veghel moet worden hersteld.


Alle keuzes, alle projecten en alle ontwikkelingen die in deze Verkenning staan beschreven moeten bijdragen aan deze drie ambities en zijn daarmee kaderstellend voor de Verkenning.

Voor de bedrijventerreinen is de volgende ambitie opgenomen.

Balans

De omvangrijke bedrijventerreinen bezorgen Veghel al vele jaren een top-tien positie in de ranglijst van Nederlandse zakengemeenten. Dat geldt voor de gehele gemeente en zeker voor de kern Veghel. Top-tien noteringen zijn echter geen vanzelfsprekendheid: om deze positie te handhaven moet op verschillende fronten een geduchte inspanning worden geleverd. Het gaat dan in ieder geval om het verbeteren van de bereikbaarheid, de aanwezigheid van opleidingsinstituten en een goed opgeleide beroepsbevolking.

Op het gebied van bedrijventerreinen overtreft het aanbod de vraag. De vraag zal in de komende 10 jaar zo’n 69 hectare netto bedragen, met een mogelijke plus van 13 tot 20 hectare als Veghel er in regionaal verband in slaagt harde afspraken te maken over de vestiging van (enkele of alle) food en feed bedrijven in Veghel. Voor de periode van 2020 tot 2030 wordt een aanzienlijke daling in de vraag naar bedrijventerreinen voorzien. Vooralsnog wordt uitgegaan van ongeveer 20% van de vraag in de komende tien jaar. Dit komt neer op ongeveer 14 hectare. In totaal komt de vraag hiermee voor de periode tot 2030 op 96 tot 103 hectare.

Binnen de kern Veghel is ruimte voor het realiseren van zo’n 140 hectare netto bedrijventerrein. Hiervan is 33 hectare netto restcapaciteit op de bedrijventerreinen Dubbelen en Doornhoek, circa 70 hectare netto in het nieuw te realiseren bedrijventerrein Foodpark en 37 hectare netto in het zoekgebied bedrijventerreinen Amert II. Dit betekent dat er binnen de planperiode een overschot is aan bedrijventerreinen.

Onderscheidend

De tweede ambitie bestaat eruit dat Veghel zich moet richten op onderwerpen of gebieden waarin het goed is. Alleen dan kan Veghel zich onderscheiden van de buurgemeenten en de grote steden in de directe omgeving. Op het gebied van werkgelegenheid ligt het accentueren van de sterke positie op het gebied van de sector Food voor de hand. Dat betekent onder andere dat de beschikbare ruimte op bedrijventerreinen gericht wordt ingezet.

Veghel is sterk op het gebied van bedrijvigheid en dat moet vooral zo blijven. Nog meer dan nu is Veghel in 2030 een belangrijke speler op het gebied van ‘Food’. Het dankt die positie onder andere aan de goede, multimodale ontsluiting, waarbij de A50, de N279 en de Zuid-Willemsvaart een hoofdrol spelen.

In de visie is aangegeven dat op het gebied van uitbreiding van bedrijventerreinen de ontwikkeling van de Kempkens (foodpark) de voorkeur heeft. Hiermee heeft Veghel voldoende ruimte in de aanbieding om tot 2030 aan de vraag naar bedrijventerreinen te voldoen.

De ontwikkeling van het Foodpark is in de Verkenning aangegeven als ontwikkellocatie en vanwege de focus op food past het binnen de ambities van de gemeente Veghel.

5.4.3 Structuurvisie Veghel 2030

De gemeente Veghel heeft sinds maart 2012 aan een nieuwe structuurvisie gewerkt. Deze is op 19 december 2013 vastgesteld door de gemeenteraad. In deze structuurvisie worden de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de lange termijn (op hoofdlijnen) vastgelegd. Veghel doet dat voor de periode tot 2030 en voor het hele grondgebied van de gemeente. In de structuurvisie is het Foodpark als ontwikkellocatie bedrijventerrein meegenomen. Ook is in de structuurvisie opgenomen dat Foodpark tot 2030 (en mogelijk ook daarna) gefaseerd wordt ontwikkeld. Ook geeft de structuurvisie aan dat de landschappelijke inpassing van het bedrijventerrein een aandachtspunt is, mede richting de bewoners ten zuiden van het plangebied / de inwoners van Zijtaart. Het bestemmingsplan voorziet in een groen-bestemming rond het bedrijventerrein, zodat het terrein goed landschappelijk kan worden ingepast en afscherming richting de omgeving biedt. Aan de zuid-westzijde van het plangebied is in dit bestemmingsplan aan gronden de 'natuur-bestemming' toegekend om zo de bestaande natuur te versterken. Gronden zijn hier in eigendom van de gemeente en subsidiegelden zijn hiervoor beschikbaar.

Met de afronding van het project Veghels bedrijventerreinen future proof zijn alle bedrijventerreinen in Veghel geherstructureerd. In relatie tot het opwaarderen van de N279 en de aansluitingen op de A50 is met name de leefbaarheid in de kernen Eerde, Zijtaart en Keldonk een punt van aandacht. Hetzelfde geldt voor de landschappelijke inpassing van mogelijke wegtracé’s rondom deze kernen. Rond Zijtaart is dit nog eens gecombineerd met de landschappelijke inpassingsopgave van het toekomstige Foodpark De Kempkens. De groene ‘blokken’ op de visiekaart, tussen Zijtaart en de Veghelse bedrijventerreinen hebben betrekking op deze opgave. Voor fase 1 wordt de inpassing, zoals deze mogelijk wordt gemaakt middels de 'groen-bestemming' voldoende geacht. Wanneer fase 2 aan bod komt, zal de landschappelijke inpassing hier op aan worden gepast, zodat de afscherming van het bedrijventerrein richting Zijtaart ook dan voldoende is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0860.VE10ad010000BP2016-VG01_0014.jpg"

Afbeelding 12: Visiekaart 2030

Hoofdstuk 6 Cultuurhistorie en archeologie

6.1 Monumenten en waardevolle gebouwen

In het plangebied zijn geen monumenten of waardevolle gebouwen gelegen. De boerderijen die er staan / stonden zijn deels in de 18e en deels in de 19e eeuw gebouwd. Deze boerderijen hebben ondanks hun hoge leeftijd geen beschermde monumentale status (Royal Haskoning, 2011: Foodpark Veghel, Notitie Reikwijdte en Detailniveau). In het plangebied komen ook geen MIP-objecten voor (Monumenten Inventarisatie Project).

Bebouwing binnen het plangebied van fase 1 is reeds gesloopt. Ook is bebouwing buiten fase 2 al deels gesloopt.

6.2 Cultuurhistorische structuren

Cultuurhistorie is de verzamelterm voor historische bouwkunde, historische geografie en archeologie. Van deze disciplines bestaat er wettelijke bescherming voor archeologische waarden en historisch-bouwkundige waarden (monumenten). De meer landschappelijke (historische geografie) waarden zijn niet wettelijk beschermd, maar daarvoor gelden diverse beleidskaders.

Het rijk hecht aan borging en ontwikkeling van gebieden en structuren met zowel (inter)nationaal erkende als voor Nederland kenmerkende cultuurhistorische waarden, waarbij het rijk zich met name richt op de Nationale Landschappen, Unesco werelderfgoed en wederopbouwgebieden.

Foodpark Veghel fase 1 ligt niet in een nationaal landschap, een wederopbouwgebied en staat niet op de lijst van de Unesco werelderfgoed (of komt op deze lijst te staan).

Cultuurhistorische Waardenkaart Provincie Noord-Brabant

De Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW-kaart) van de provincie Noord-Brabant laat zien waar zich cultuurhistorisch interessante en waardevolle patronen en objecten bevinden. Elke tijdsperiode heeft haar weerslag gehad op de vorming van de gebouwde omgeving. Lijnen, punten en vlakken uit het verleden zijn soms nog afleesbaar in het huidige (stads)landschap. De CHW-kaart brengt deze cultuurhistorisch waardevolle patronen en objecten in beeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0860.VE10ad010000BP2016-VG01_0015.jpg"

Afbeelding 13: Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart Provincie Noord-Brabant

Op de Cultuurhistorische Waardenkaart Provincie Noord-Brabant is een deel van het gebied aangegeven als archeologisch landschap 'Dommeldal Nuenen-Gestel'. Dit landschap omvat het rivierdal van de Dommel tussen Sint-Michielsgestel en Nuenen, almede de hierin uitwaterende beken de Groote Beek bij Son, de Grote Waterloop bij Liempde en de Kleine Aa/Smalwater onder Boxtel. Langs beide zijden van de rivier- en beekdalen, op de overgang naar het hoger gelegen dekzandlandschap, ligt een aaneenschakeling van oude bouwland-complexen. Deze zijn ook tot het archeologisch landschap gerekend, evenals de met oude bouwlanden bedekte dekzandrug tussen Best en Nijnsel en een vergelijkbare rug ten noorden van Sint-Oedenrode. Het landschap is één van de archeologisch rijkste landschappen van Noord-Brabant.

Wat betreft cultuurhistorie zijn op de CHW-kaart ter plaatse van het plangebied geen specifieke objecten of patronen aangeduid. Er zijn geen historische groenstructuren aanwezig in het plangebied. De ligging van de huidige perceelsgrenzen komt echter grotendeels overeen met het ontginningspatroon uit de 19e eeuw. Dit is ook herkenbaar in de ontsluiting die ook vrij oorspronkelijk is met bijvoorbeeld de Lage Biezen en Het Heiligt. Wel is een waarde toegekend aan de aanwezige wegenstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0860.VE10ad010000BP2016-VG01_0016.jpg"

Afbeelding 14: Cultuurhistorische waarden (bron: provincie Noord-Brabant: Cultuurhistorische Waardenkaart)

De wegenstructuur binnen het plangebied is voor het grootste deel aangemerkt met redelijk hoge historisch geografische waarde, het zandpad tussen Kempkens 6A en Biezendijk 18B heeft de aanduiding hoge historisch geografische waarde.

Het gebied Logtenburg, ten zuiden van het plangebied, is op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant aangeduid als historisch bosgebied. In Logtenburg liggen enkele wegen met een zeer hoge historisch geografische waarde.

Binnen het plangebied en/of de omgeving liggen geen terreinen die extra aandacht vragen vanuit de archeologische monumentenkaart.

Bij de opzet van fase 1 is verder geen rekening gehouden met de landschappelijke structuur en met kwaliteiten. Deze zijn door aankoop, gevolgd door sloop van panden, door kap van houtwallen en bomen en door aanpassing van percelen, voor een groot deel verdwenen. Verder zijn in het plangebied diverse kwaliteiten aanwezig.

6.3 Archeologie

Verdrag van Valletta, Wet op de Archeologische Monumentenzorg

Op Europees niveau zijn afspraken gemaakt over de bescherming van archeologische waarden in het Verdrag van Valletta (ook bekend als het Verdrag van Malta) [Europese Commissie, 1992b]. Per 1 september 2007 is dit verdrag geïmplementeerd in de nationale wetgeving: de Wet op de archeologische monumentenzorg, geïmplementeerd in (onder meer) de Monumentenwet.

Archeologische waarden dienen zoveel als mogelijk in-situ behouden te blijven. Bij graafwerkzaamheden dient vooraf onderzoek plaats te vinden naar de kans op verstoring van archeologische waarden. Wanneer verstoring van waarden verwacht wordt, dient onderzocht te worden of de planvorming zodanig kan worden aangepast dat de waarden beschermd blijven. Indien dit niet mogelijk is, dienen de waarden die verloren gaan door archeologisch onderzoek gedocumenteerd te worden.


Archeologische verwachtingenkaart Veghel

Volgens de gemeentelijke archeologische verwachtings- en beleidskaart (Gemeente Veghel, 2014 : Actualisatie van de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart, BAAC Rapport V-13.0274), bevinden zich binnen het plangebied terreinen van hoge, middelhoge en lage archeologische verwachting en zones zonder archeologische verwachting. Voor het plangebied van fase 1 geldt grotendeels een lage archeologische verwachting, maar rondom de historische bebouwing geldt een middelhoge verwachting en in het zuidoosten bevinden zich terreinen van zowel middelhoge als hoge archeologische verwachting. In het zuidoosten is het terrein met middelhoge verwachting echter grotendeels mogelijk verstoord. Richting het zuiden van het onderzoeksgebied wordt de verwachting op archeologische resten steeds hoger. Het plangebied van een eventuele fase 2 omvat dus grotere terreinen van middelhoge en hoge verwachting.

Het gemeentelijk beleid van Veghel is gekoppeld aan de archeologische verwachtingskaart. Aan de verschillende verwachtingscategorieën is beleid gekoppeld dat reeds is opgenomen in de bestemmingsplannen. De gemeente maakt onderscheid tussen het bestemmingsplan 'Buitengebied' en overige gebieden:

  • Voor gebieden met een hoge archeologische verwachting geldt voor zowel het bestemmingsplan 'Buitengebied' als de overige gebieden dat bij bodem verstorende activiteiten groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld archeologisch onderzoek vereist is.
  • Voor gebieden met een middelhoge archeologische verwachting geldt in het bestemmingsplan 'Buitengebied' dat bij bodem-verstorende activiteiten groter dan 250 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld archeologisch onderzoek vereist is en in de overige gebieden voor activiteiten groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld.
  • Voor gebieden met een lage archeologische verwachting geldt voor alle gebieden een vrijstelling van archeologisch onderzoek als de bodemverstorende activiteiten een oppervlakte beslaan kleiner dan 10.000 m2 en minder dan 30 cm onder maaiveld.


Bij geplande bodemingrepen, die groter zijn dan de vrijstellingsgrenzen, dient in eerste instantie een bureauonderzoek en verkennend of karterend booronderzoek te worden uitgevoerd. Op basis hiervan wordt bepaald of er verder onderzoek noodzakelijk wordt geacht in de vorm van proefsleuvenonderzoek of een archeologische opgraving (behoud ex situ).

Binnen het plangebied bevinden zich geen archeologische monumenten (AMK-terreinen). Wel zijn er twee waarnemingen gedaan, nummers 442939 (2014, nabij het Heiligt) en 38489 (1996, nabij Logtenburg):

  • Waarneming 38489 betreft de vondst van een Romeinse munt uit de periode 150 tot 270 na Chr. De vondst is aangetroffen in het hooggelegen zuidwestelijke deel van het plangebied. Het is onbekend of de vondst aan het oppervlak, in het esdek of aan de basis van het esdek is aangetroffen (BAAC, 2007).
  • Over waarneming 442939 is geen verdere informatie voorhanden.


Archeologisch onderzoek plangebied Foodpark

In 2007 is door BAAC BV een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd als Bijlage 7. Het doel van dit inventariserend onderzoek is het opstellen van een archeologische specifieke verwachting van het plangebied door middel van het verwerven van informatie aan de hand van bestaande bronnen over bekende en te verwachten archeologische waarden binnen het plangebied.

Het onderzoeksgebied kan op basis van het bureauonderzoek worden opgesplitst in vier categorieën. Het betreft een deel met een lage specifieke archeologische verwachting, een deel met een middelhoge specifieke archeologische verwachting op het aantreffen van archeologische resten vanaf het Laat-Paleolithicum tot heden, een aantal plekken met een middeleeuwse vindplaats (boerderijplaats uit de middeleeuwen/Nieuwe Tijd) en een deel met een hoge specifieke archeologische verwachting op het aantreffen van archeologische resten van het Laat-Paleolithicum tot heden. Deze onderverdeling is het gevolg van de aanwezigheid van dekzandruggen (hoge verwachting), dekzandwelvingen (middelhoge verwachting), oude (boeren)erven (middelhoge verwachting) en een vlakte van verspoeld dekzand met een slechte waterhuishouding (lage verwachting). Tevens zijn binnen het gebied enkele op het AHN zichtbare ontgravingen aanwezig (lage verwachting).

afbeelding "i_NL.IMRO.0860.VE10ad010000BP2016-VG01_0017.jpg"

Afbeelding 15: Specifieke archeologische verwachting

Conclusie

Op basis van de resultaten van het archeologisch bureauonderzoek geldt dat het zuidwestelijk en het zuidoostelijk deel van het plangebied een middelhoge tot hoge verwachting hebben op het aantreffen van vindplaatsen vanaf het Laat-Paleolithicum tot heden (rood en oranje gekleurd). Indien hier bodemverstorende activiteiten worden uitgevoerd, dient hier vervolgonderzoek plaats te vinden in de vorm van karterende boringen.

Voor negen (voormalige) erven geldt op basis van het bureauonderzoek een middelhoge specifieke verwachting op het voorkomen van een middeleeuwse vindplaats (paars gekleurd). Geadviseerd wordt om deze erven buiten de planvorming te laten. Indien dit niet mogelijk is en op de locaties van de erven bodemverstorende activiteiten worden uitgevoerd, dient hier te zijner tijd eveneens vervolgonderzoek plaats te vinden in de vorm van karterende boringen.

Voor het overige deel van het terrein met een lage verwachting hoeft geen vervolgonderzoek plaats te vinden.

Conform de onderzoeksresultaten is een dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen op de verbeelding en in de regels. Ook ter plaatse van de erven binnen het gebied waar de ontwikkeling van fase 1 is voorzien, is een dubbelbestemming met bijbehorende regeling opgenomen. In deze gebieden wordt nader archeologisch onderzoek uitgevoerd op het moment dat hier werken en werkzaamheden worden verricht. Hierbij is een ondergrens aangegeven per waarde. Zie ook paragraaf 12.2.

Hoofdstuk 7 Ecologie

De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Brabant (NNB), die is geïntroduceerd in het 'Natuurbeleidsplan' (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau in de structuurvisie is vastgelegd.

Wettelijk-/beleidskader
Natuurbeschermingswet 1998

Uit een oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten (hier geen sprake van);
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten (hier geen sprake van) .

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van Economische Zaken (EZ)). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Speciale beschermingszones maken onderdeel uit van een samenhangend Europees ecologisch netwerk: Natura 2000. Dit is echter binnen voorliggend plan niet aan de orde. Dit netwerk is vergelijkbaar met het Natuurnetwerk Nederland, echter op Europees niveau.


Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones.

Flora en fauna

Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet regelt de bescherming van wilde dier- en plantensoorten. In de wet zijn de voormalige Jacht- en Vogelwet opgenomen, alsmede de soortbeschermingsparagrafen uit de Natuurbeschermingswet. Tevens is een deel van de verplichtingen op grond van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn opgenomen. De Flora- en faunawet verbiedt om dieren te doden of hun rust- of verblijfplaats te verstoren. Ook legt de wet de zorgplicht van de burger voor de flora en fauna vast. Er zijn vrijstellingsbepalingen, onder andere in verband met ruimtelijke ingrepen. Afwijkingen van de verbodsbepalingen zijn mogelijk indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Foodpark

BTL Advies BV heeft een flora en faunaonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 8 bij dit bestemmingsplan.

Flora en fauna

BTL Advies BV heeft een flora- en faunaonderzoek uitgevoerd in het plangebied. Daarbij is in het najaar van 2012 een quickscan uitgevoerd om te onderzoeken en rapporteren welke beschermde plant- en diersoorten in het plangebied (mogelijk) voorkomen, en welke vervolgstappen hieraan zijn verbonden (rapportage d.d. 17 oktober 2012, projectnummer 222190). Aanvullend is ook een verkennend vleermuisonderzoek uitgevoerd en is aandacht besteed aan de landschappelijke, cultuurhistorische en overige natuurwaarden die op dit moment in het gebied aanwezig zijn. De resultaten hiervan zijn verwerkt in voorgenoemde rapportage.


Ten behoeve van de Gewone dwergvleermuis en Huismus is een ontheffing aangevraagd (en verleend) voor vernietiging van vaste rust- en verlbijfplaatsen. Inmiddels zijn de gebouwen ter plaatse van fase 1 van het bedrijventerrein gesloopt en is beplanting verwijderd. Om dit mogelijk te maken zijn in fase 2 van het bedrijventerrein vervangende verblijfplaatsen aangebracht in de vorm van vleermuiskasten en huismuskasten (rapportage d.d. 2 juli 2014, projectnummer 222190). Doordat de gebouwen in fase 1 en beplantingen zijn verwijderd is het gebied ongeschikt gemaakt voor huismus en gewone dwergvleermuis. Het gebied heeft daarmee alleen nog een marginale betekenis als foerageergebied voor vogels en vleermuizen. Om het gebied in de toekomst geschikt te maken voor vleermuizen en huismus zijn mitigerende en compenserende maatregelen gesteld aan de inrichting van het bedrijventerrein. Deze zijn opgenomen in het activiteitenplan, opgenomen als bijlage 8 (rapportage d.d. 2 juli 2014, projectnummer 222190).

Naar aanleiding van het veldbezoek dat op 23 maart 2016 heeft plaatsgevonden door een ecoloog is de aanwezigheid van rugstreeppad niet uit te sluiten. Er is geschikt voortplantingsbiotoop aanwezig en ook vergraafbare grond (onder andere depots) als overwinteringslocatie. Door aanleg van het bedrijventerrein worden mogelijk geschikte voortplantingsbiotopen vernietigd (water) en geschikte overwinteringslocaties (vergraafbare grond). Voorafgaand aan de werkzaamheden dient een inventarisatie plaats te vinden naar de aanwezigheid van rugstreeppad. De gemeente Veghel zal deze inventarisatie conform de protocollen die hiervoor gelden, uitvoeren om vast te stellen of de soort in het gebied aanwezig is.

Indien de soort wordt aangetroffen, is een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk. Voor het verkrijgen van een ontheffing is het mogelijk noodzakelijk om vervangend leefgebied aan te leggen in de vorm van poelen en vergraafbare grond (bijvoorbeeld in de toekomstige groenstrook en in de vorm van tijdelijke natuur). De inschatting is, gezien de soort, dat een ontheffing verkregen kan worden, indien rugstreeppadden worden aangetroffen.

Toets aan artikel 19j Natuurbeschermingswet 1998

Het plangebied vormt geen onderdeel van een beschermd gebied in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied bevindt zich op ruim 15 kilometer (Kampina & Oisterwijkse vennen). Vanwege mogelijke indirecte c.q. externe effecten is in een zogenoemde 'voortoets' beoordeeld of een passende beoordeling van dat plan moet worden gemaakt (plantoets artikel 19j Natuurbeschermingswet 1998). Deze voortoets is opgenomen als bijlage van deze toelichting. (Zie bijlage 9)


Gezien de afstand tot Natura 2000-gebieden kunnen indirecte effecten als gevolg van verstoring door geluid, licht, versnippering, veranderingen in waterkwaliteit- en kwantiteit eveneens worden uitgesloten. Ook indirecte negatieve effecten vanwege een toename van de stikstofbelasting op Natura2000 gebieden kunnen worden uitgesloten, vanwege de grote afstand tot de Natura2000-gebieden en de sanering van veehouderijen die een onlosmakelijk onderdeel zijn van de ontwikkeling van Foodpark fase 1. Per saldo is er sprake van een afname van de stikstofbelasting. De toename van de stikstofbelasting t.g.v. de industriële emissies en emissies uit verkeer zijn aanzienlijk beperkter dan de afname van de stikstofbelasting (t.g.v. ammoniakemissie uit de stallen) ten gevolge van het saneren van de veehouderijen. In de voortoets is geconcludeerd dat bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein significant negatieve effecten op de Natura 2000-gebieden en Beschermde natuurmonumenten in de omgeving van het plangebied kunnen worden uitgesloten. Een Passende Beoordeling of vervolgprocedure is om die reden niet noodzakelijk.


Toets aan artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998 bij vestiging en uitbreiding van bedrijven

Bij de vergunningverlening voor bedrijven die zich (willen) vestigen zal opnieuw een beoordeling nodig zijn (in het kader van de toets voor projecten op basis van artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998). Bij een dergelijke beoordeling (vergunningsprocedure) dient aangesloten te worden op het Programma Aanpak Stikstof (PAS) en de daarin opgenomen ontwikkelruimte en drempelwaarden. De afname van de stikstofbelasting door de sanering van de veehouderijen wordt in die beoordeling (artikel 19d) niet betrokken. In plaats daarvan kan er ontwikkelruimte uit het Programma Aanpak Stikstof beschikbaar worden gesteld.


Het PAS is op 1 juli 2015 in werking getreden. Essentie van de PAS is dat extra geïnvesteerd wordt in emissiebeperkende maatregelen in de landbouw en in het herstel van habitattypen en leefgebieden binnen de Natura 2000-gebieden. Een deel van de extra daling van de stikstofdepositie die hiermee wordt bereikt, kan opnieuw ingezet worden voor economische ontwikkeling (zogenaamde ontwikkelingsruimte voor projecten), terwijl de herstelmaatregelen waarborgen dat de instandhoudingsdoelen voor de Natura 2000-gebieden worden gerealiseerd. Het PAS maakt stikstofdepositieruimte beschikbaar voor projecten, andere handelingen en overige ontwikkelingen die stikstofdepositie veroorzaken. De depositieruimte bestaat uit twee delen. Een deel van deze algemene depositieruimte is beschikbaar voor projecten en andere handelingen die slechts een geringe stikstofdepositie veroorzaken op Natura 2000-gebieden. Het betreft de "depositieruimte voor grenswaarden". De Natuurbeschermingswet 1998 voorziet erin dat wanneer onder deze grenswaarden wordt gebleven er geen vergunningplicht ex artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998 geldt voor een project of andere handeling. De grenswaarden zijn zodanig vastgesteld dat op voorhand op grond van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat projecten of andere handelingen die onder deze grenswaarden blijven afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied niet zullen aantasten. Wat betreft de ecologische onderbouwing van het gegeven dat het gebruik maken van de depositie voor grenswaarden niet leidt tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van enig Natura 2000-gebied, kan worden verwezen naar de passende beoordeling bij het PAS.


In het kader van de PAS kan er alleen ontwikkelruimte worden toegekend aan projecten en niet aan bestemmingsplannen (met uitzondering van plannen voor prioritaire projecten en bestemmingsplannen die vallen onder de Crisis- en Herstelwet).


Met behulp van de in het PAS voorgeschreven rekenprogramma AERIUS is de mogelijke toename van de stikstofbelasting op de Natura2000 gebieden ten gevolge van emissies van stikstof uit verkeer en uit industrie voor dit bestemmingspln onderzocht. Deze berekeningen zijn in de bijlage van deze toelichting (bijlage 10) opgenomen.


De (maximale) toename van de stikstofbelasting (verkeer en industrie, Foodpark fase 1), zonder rekening te houden met de afname van stikstof t.g.v. de sanering van de veehouderijen, op een voor stikstof gevoelige Natura2000 gebieden (Kampina en Oisterwijkse Vennen) is 0,22 mol/hectare/jaar. De effecten van verkeer en industrie van de totale ontwikkeling van alternatief 1 zijn kleiner dan de in de PAS opgenomen drempelwaarde (grenswaarden) voor de toets van één project / vergunning.


In de planregels van dit bestemmingsplan is een koppeling aangebracht met het Programma Aanpak Stikstof (PAS) en de daarmee samenhangende regelgeving (onder meer de Wet van 8 oktober 2014, houdende wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 (programmatische aanpak stikstof, Staatsblad 2014, 419 en het Besluit grenswaarden programmatische aanpak stikstof). Uit artikel 2 lid 1 van het Besluit grenswaarden programmatische aanpak stikstof volgt dat de drempelwaarde in beginsel 1 mol N/ha/jaar depositie op de desbetreffende habitattypen bedraagt. Als de in het PAS gereserveerde ontwikkelingsruimte voor activiteiten en andere handelingen zodanig is benut dat er 5% of minder resteert, dan zakt de drempelwaarde naar 0,05 mol N/ha/jr (artikel 2 lid 3 Besluit grenswaarden programmatische aanpak stikstof). Wanneer een project of andere handeling minder dan 0,05 mol N/ha/jr depositie veroorzaakt op een gevoelig habitattype, kan gebruik worden gemaakt van artikel 19kh lid 7 Nbw 1998 (hetgeen inhoudt dat geen artikel 19d Nbw 1998-vergunning nodig is). Een melding aan het bevoegd gezag is dan niet nodig. Bedraagt de toename meer dan 0,05 maar minder dan 1 mol N/ha/jr, dan kan eveneens gebruik worden gemaakt van artikel 19kh lid 7 Nbw 1998, maar geldt er wel een meldingsplicht. Het meldingsinstrument heeft enkel tot doel om bij te houden hoeveel ontwikkelingsruimte in het PAS (voor de grenswaardegevallen) nog beschikbaar is.


De grenswaarderegeling ziet niet (mede) op bestemmingsplannen. Artikel 19kh lid 7 Nbw 1998 geeft aan dat artikel 19d Nbw 1998 in voorkomende gevallen niet van toepassing is, maar niet dat artikel 19j Nbw 1998 in die gevallen evenzeer buiten toepassing blijft. Desalniettemin wordt in dit bestemmingsplan aangesloten bij de grenswaarderegeling. Daarmee wordt beoogd om gebruik waarvoor op grond van artikel 19kh lid 7 Nbw 1998 geen Nbw 1998-vergunningplicht geldt, planologisch toe te staan.


Natuurnetwerk Nederland ( voorheen EHS)

Uit de effectbeoordeling (opgenomen als bijlage in dit bestemmingsplan) blijkt dat de negatieve effecten van fase 1 van het bedrijventerrein als gevolg van ruimtebeslag, versnippering, verzuring en vermesting, verontreiniging en verdroging op de omliggende NNN-gebieden op voorhand kunnen worden uitgesloten. Hiervoor zijn geen nadere stappen in het kader van de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant vereist.

Negatieve effecten als gevolg van verstoring door geluid, licht, trilling en mechanische effecten op de aangrenzende en omliggende NNN-gebieden kunnen op voorhand niet worden uitgesloten. Door het nemen van de voorgestelde mitigerende maatregelen wordt voorkomen dat de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN worden aangetast. Om het bedrijventerrein fase 1 wordt een groenstrook aangelegd die als buffer dient. Daarnaast dient verstrooiing van licht voorkomen te worden en dient vleermuisvriendelijke verlichting bij beplantingen gebruikt te worden. Het uitvoeringsplan dient besproken te worden met een ecoloog waarbij gelet wordt dat bijvoorbeeld rijroutes niet nabij NNN worden gesitueerd.

Het bedrijventerrein zelf alsmede de aantrekkende werking voor verkeer kan leiden tot verstoring van het NNN. De verstoring barrière voor soorten ligt vanaf 42 dB voor gesloten gebied, zoals bos, en vanaf 47 dB voor open gebied. Het gebied Logtenburg betreft een bosgebied. De provincie hanteert bij het bepalen van de verstoringscompensatie de "Leidraad mitigatie en compensatie van natuur" van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (2011). In deze leidraad is opgenomen dat het nieuw verstoorde oppervlak bij 42 dB voor 35% dient te worden gecompenseerd. Wanneer de huidige situatie (inclusief autonome ontwikkeling) wordt vergeleken met in gebruik name van fase 1 neemt het verstoord oppervlak toe. De gemeente Veghel onderzoekt hoe zij hiermee om zal gaan. Hiervoor bestaan verschillende maatregelen / mogelijkheden. Het gaat om maatregelen aan de bron en compenserende / mitigerende maatregelen. Hierna worden de verschillende te onderzoeken maatregelen / mogelijkheden omschreven:

Door het bedrijventerrein af te schermen middels geluidschermen kan hinder vanwege het bedrijventerrein worden beperkt en verstoring van NNN worden voorkomen. De gemeente onderzoekt wat de mogelijkheden zijn op dit vlak, wat effectieve maatregelen zijn om verstoring van NNN te voorkomen.

Door het bedrijventerrein qua milieuzonering anders in te delen kan hinder richting het NNN worden beperkt en zelfs worden voorkomen. Door minder belastende bedrijvigheid mogelijk te maken in het bestemmingsplan of de indeling van het bedrijventerrein aan te passen kan verstoring van NNN worden voorkomen. Een meer inwaartse zonering (minst belastend aan de buitenranden) kan helpen bij het voorkomen van verstoring / beïnvloeding van NNN. De gemeente beschouwt of er mogelijkheden zijn om dit te doen.

Wanneer de indeling van het bedrijventerrein in stand blijft en verstoring van NNN niet op voorhand wordt voorkomen zal de gemeente Veghel conform de verplichtingen zoals in het bijzonder de Verordening Ruimte (geconsolideerd op 1 januari 2016) van de provincie Noord-Brabant, die hiervoor gelden moeten compenseren. Compensatie kan fysiek of financieel plaatsvinden. De omvang van de compensatie wordt bepaald door de omvang van het vernietigde areaal waarbij een toeslag op de omvang van het vernietigde areaal wordt berekend, zowel in oppervlak, als in budget. Via deze weg wordt beïnvloeding van het NNN door geluid voorkomen.

Om beïnvloeding van het NNN door licht te voorkomen is in het bestemmingsplan een gebruiksregel opgenomen met de volgende strekking: buitenpandige verlichting is uitsluitend toegestaan wanneer deze natuurvriendelijk is. Van natuurvriendelijke verlichting is sprake indien de kleurstelling en/of hoogte en/of schijnrichting zodanig is/zijn uitgevoerd dat deze verlichting geen negatieve invloed heeft op de aanwezigheid en het gedrag van (nacht)dieren. Op deze manier wordt de beïnvloeding van het NNN door eventuele lichthinder voorkomen.

Verlichting in de vorm van reclame-, illuminatie-, terrein- en openbare verlichting dienen passend te zijn overeenkomstig de functie en dient verspilling van licht en energie tegen te gaan. Van natuurvriendelijke verlichting is sprake indien de kleurstelling en/of hoogte en/of schijnrichting zodanig is/zijn uitgevoerd dat deze verlichting geen negatieve invloed heeft op de aanwezigheid en het gedrag van (nacht)dieren.

De openbare verlichting heeft een maximale lichtpunthoogte van 10 m en is voorzien van energiezuinige armaturen die zo min mogelijk lichthinder veroorzaken in de vorm van lichtuitstraling naar boven en naar natuurgebieden. De installatie wordt zodanig ontworpen dat hinderlijk strooilicht wordt beperkt vanwege de milieuaspecten in het algemeen en specifiek de NNN-gebieden.

De classificaties voor storende verblinding of hinderlijk strooilicht zijn omschreven in de Richtlijn openbare verlichting 2011 (ROVL 2011) van de Nederlands Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV) te Ede. Voor de openbare verlichting geldt minimaal de verblindingsklasse "Glare" G4 of hoger.


De verlichting aan de randen van het bedrijventerrein aan de zijde van het natuur- en NNN-gebied dient natuurvriendelijk te zijn. De armaturen zijn van het natuurgebied afgericht. De hoogte van de lichtmasten dient afgestemd te zijn op de afstand tot de natuur.

In de nabijheid van aanvliegroutes naar en in foerageergebieden van vleermuizen dient de verlichting zoveel mogelijk achterwege te blijven. Wanneer dit omwille van de verkeers- en sociale veiligheid niet mogelijk is dient een amberkleurige ledverlichting te worden toegepast waarbij de armaturen van het natuurgebied zijn afgericht en met een zo laag mogelijke lichtpunthoogte.

Reclame- en illuminatieverlichting dient functioneel, sober en doelmatig te zijn. Specifiek aan de randen van het plangebied gelegen aan de natuur- en NNN-gebied zijde, dienen verlichte illuminatie- en reclame-uitingen tot het minimum te worden beperkt. Verlichte reclame-uitingen en illuminatieverlichting dient te voldoen aan de Richtlijn Lichthinder van de NSVV (2014).

Voor het gehele plangebied geldt dat reclameverlichting met een lichtpunthoogte van 10 m of meer moet worden getoetst aan de Richtlijn lichthinder.
Terreinverlichting moet doelmatig worden ontworpen. Terreinverlichting van distributiebedrijven levert in de regel zeer veel lichthinder op naar de omgeving van wege de zeer hoge lichtmasten. Een meer inwaartse zonering van bedrijven met dergelijke verlichting verdient sterk de voorkeur.

Hoofdstuk 8 Water

8.1 Beleid

8.1.1 Waterplan Veghel

De gemeente Veghel is verantwoordelijk voor de inrichting, het beheer en het onderhoud van de openbare ruimte. Tevens voert zij het beheer over de riolering. In 2002 heeft de gemeente Veghel samen met de gemeenten Deurne en Gemert-Bakel, Waterschap de Aa (nu Aa en Maas), de provincie Noord-Brabant en waterleidingmaatschappij Brabant een waterplan opgesteld. In het waterplan Veghel, dat in 2002 is vastgesteld, is het beleid verwoord voor het waterbeheer binnen de stedelijke omgeving. Het waterplan gaat uit van acht streefbeelden:

  • 1. water als (mede)ordenend principe;
  • 2. water vasthouden;
  • 3. waterkwaliteit bevorderen;
  • 4. waterketen;
  • 5. landschap, natuur en recreatie;
  • 6. beperken van wateroverlast;
  • 7. belevingswaarde van water in de bebouwde kom optimaliseren;
  • 8. betrokkenheid van de inwoners bij 'water' vergroten.

Bij nieuwe ontwikkelingen hanteert de gemeente deze streefbeelden.

8.1.2 Waterschap Aa en Maas

Waterschap Aa en Maas is belast met zowel de kwantitatieve als kwalitatieve aspecten van het beheer en onderhoud van het oppervlaktewatersysteem binnen de grenzen van haar beheergebied. Dit geldt voor zowel watergangen in het landelijk als het stedelijk gebied.


Watertoets

Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, hanteert het waterschap een aantal uitgangspunten ten aanzien van het duurzaam omgaan met water, die van belang zijn als vertrekpunt van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder.

Hieronder is per uitgangspunt aangegeven hoe daar in Foodpark Veghel invulling aan wordt gegeven.

  • 1. Wateroverlastvrij bestemmen

Bij de locatiekeuze voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met de norm uit het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). Een groot deel van Foodpark Veghel ligt hoog genoeg om het gewenste beschermingsniveau tegen wateroverlast te realiseren. In het noorden van het gebied zal waar nodig het gewenste beschermingsniveau door ophoging worden bereikt.

  • 2. Gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater

Het streefbeeld is het afvoeren van het vuile water via de riolering en het binnen het plangebied verwerken van het schone hemelwater. Het wordt in algemene zin niet langer als gewenst beschouwd om dit via de riolering af te voeren, omdat:

  • dit ten eerste leidt tot een periodieke toevoer van afvalwater vermengd met relatief schoon regenwater (zogenaamd “dun water”) naar de RWZI, wat het zuiveringsrendement nadelig beïnvloedt;
  • daarnaast bij grootschalige verharding, zoals in Foodpark Veghel is gepland, de grondwateraanvulling zal afnemen, wat in het kader van het algemene antiverdrogingsbeleid als ongewenst wordt beschouwd.

Om aan deze aspecten op een juiste manier invulling te geven wordt de HNO-tool ingezet.

Indien sprake is van afvoer van regenwater van ontsluitingswegen naar oppervlaktewater dient dit via een bodempassage plaats te vinden. Minder intensief gebruikte wegen en verharde terreinen waar geen specifieke verontreinigende activiteiten plaatsvinden kunnen zonder bodempassage het hemelwater op het oppervlaktewater lozen.

  • 3. Doorlopen van de afwegingsstappen: “hergebruik - infiltratie - buffering -afvoer”

In aansluiting op het landelijke beleid (NW4, WB21) hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Hierbij worden de afwegingsstappen “hergebruik - infiltratie - buffering - afvoer” doorlopen. In foodpark kan gebruik van hemelwater worden overwogen bij grote waterverbruikers. Hoewel de infiltratiecapaciteit te gering wordt geacht uit te gaan van een grote mate van infiltratie, wordt infiltratie vanuit het oppervlaktewatersysteem wel mogelijk. Foodpark Veghel zal het water bufferen en daarmee zorgen voor een gedoseerde afvoer.

  • 4. Hydrologisch neutraal ontwikkelen

Nieuwe ontwikkelingen dienen te voldoen aan het principe van hydrologisch neutraal ontwikkelen, waarbij de hydrologische situatie minimaal gelijk moet blijven aan de uitgangssituatie. Of aan het beleid “hydrologisch neutraal ontwikkelen” wordt voldaan, wordt getoetst met de bijbehorende HNO-tool. Dit resulteert in voorwaarden voor de bergingscapaciteit van de stedelijke waterlopen. Het streefpeil in het gebied sluit aan op het huidige streefpeil.

  • 5. Water als kans

”Water” wordt volgens het waterschap door stedenbouwkundigen bij inrichtingsvraagstukken vaak benaderd als een probleem. In Foodpark wordt het de meerwaarde van water benut, door het water een versterkende rol te laten hebben in de ruimtelijke kwaliteit. Ook krijgt water waar mogelijk een rol in de zonering en afscherming. Door te zorgen voor open water water met een goede kwaliteit is het water een aantrekkelijk element in de ruimte.

  • 6. Meervoudig ruimtegebruik

Door bij de inrichting van een plangebied ruimte voor twee of meer doeleinden te gebruiken, is de beschikbare ruimte optimaal te benutten. Hoewel er op dit moment geen concrete voorbeelden van meervoudig ruimtegebruik met water zijn, zal de stedebouwkundige overwegen of deze kans zich voordoet.

  • 7. Voorkomen van vervuiling

Bij de inrichting, het bouwen en het beheer van gebieden wordt het milieu belast. Vanuit zijn wettelijke taak ten aanzien van het waterkwaliteitsbeheer streeft het waterschap ernaar om nieuwe bronnen van verontreiniging zoveel mogelijk te voorkomen. In Foodpark Veghel is de inrichting van het inzamelsysteem voor hemelwater het aandachtspunt om hieraan invulling te geven. Door het water van de meest vuile oppervlakken te zuiveren, wordt milieubelasting beperkt. De bouwvoorschriften (bouwbesluit, bouwverordening) stellen eisen aan het materiaalgebruik.

  • 8. Waterschapsbelangen

Er zijn ‘waterschapsbelangen’ met een ruimtelijke component. Indien deze belangen een rol spelen moeten deze in de toelichting, de regels en de verbeelding aandacht krijgen. In het bestemmingsplan krijgen waterpartijen, watergangen en bergende voorzieningen de (mede)bestemming water. Ook dient een aanduiding opgenomen te worden dat de onderhoudszones de (mede)bestemming onderhoud krijgen.


Keur

Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de ‘Keur’ van waterschap Aa en Maas van toepassing. De keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat voor ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, de aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, en zijn handelingen binnen 5 meter uit de insteek van leggerwateren alleen toegestaan na een ontheffing van het waterschap. Ook met betrekking tot het dempen van oppervlaktewater dat binnen het peilbesluit valt zijn in de Keur regels opgenomen.

Rekenregels ten behoeve van de waterbergingsopgave en landbouwkundige afvoer zijn toegelicht in het 'Hydrologisch achtergronddocument versnelde afvoer' van de Keur. Samengevat betekent dit voor het plan dat een waterbergingsopgave van 60 mm een landbouwkundige afvoer van 2 l/s/ha. Ten behoeve van stuwconstructies is de minimale maat 4 cm. Bij een uitbreiding van meer dan 10.000 m2 is het plan vergunningplichtig. In het vergunningentraject kan bepaald worden of minder waterberging acceptabel is, mits de wateropgave goed wordt onderbouwd, bijvoorbeeld met doorlatendheidproeven van de bodem. In het vergunningentraject zal waar nodig dus rekening gehouden worden met dit achtergronddocument.

8.2 Watertoets

Ten behoeve van de ontwikkeling van Foodpark Veghel is een Waternota opgesteld (definitief d.d. 3 juni 2013). Deze waternota is als bijlage 11 opgenomen in het bestemmingsplan.

De waternota vormt het waterhuishoudkundig toetsingskader waarbinnen het ruimtelijk ontwerp van Foodpark Veghel kan worden opgesteld. Er worden randvoorwaarden en ontwerpgrondslagen van het waterhuishoudkundig plan gegeven.

Proces van watertoets

De watertoets is vormgegeven door overleg te voeren tussen de gemeente Veghel en haar adviseur enerzijds en het Waterschap Aa en Maas anderzijds. Gesproken is over de te hanteren uitgangspunten en randvoorwaarden. Op basis van deze uitgangspunten zijn principekeuzes gemaakt, vastgelegd in een Waternota Foodpark Veghel. Deze Waternota, d.d. 3 juni 2013, 9X3484.A0, is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd. Op basis van deze inrichtingsprincipes is een stedenbouwkundig plan uitgewerkt, waarbij een globaal waterhuishoudkundig ontwerp is gemaakt en doorgerekend. De resultaten van dit proces - de uitgangspunten, ontwerpprincipes en het ontwerp - zijn beschreven in de Waternota. Het waterschap heeft per mail op 6 april 2016 aangegeven opnieuw in te stemmen met het eerder voorgelegde waterplan. Ook heeft het waterschap aangegeven dat er sinds een jaar gewerkt wordt aan de hand van de 'nieuwe' Keur. Wanneer een vergunning wordt aangevraagd, zal hier aan getoetst worden. Zie ook in de paragraaf hiervoor.

Relatie met andere plannen

De keuze van de uitbreidingslocatie volgt o.a. uit de "Structuurvisie plus Uden/Veghel". In dit document is het watersysteem basis voor de ruimtelijke inrichting van het gebied. Belangrijk vertrekpunt voor de waterhuishouding in Foodpark Veghel is het Waterplan Veghel.


Beschrijving huidige waterhuishoudkundige situatie

Het gebied wordt agrarisch gebruikt. Er liggen enkele sloten langs de randen. Langs veel kavels liggen droge greppels. Het water wordt afgevoerd naar de Den Dubbelenloop. De terreinhoogte loopt af in noordelijke richting. De grondwaterstanden liggen daarom in het noorden dichter bij maaiveld.


Gevolgen van het plan voor de waterhuishouding

Het plangebied bestaat momenteel voor het grootste deel uit agrarisch grasland. Na realisatie van Foodpark Veghel zal een groter deel van het gebied verhard zijn. Dit houdt in dat bij neerslag aanzienlijke hoeveelheden relatief schoon hemelwater tot afstroming komen. Om de versnelde afvoer niet tot benedenstroomse problemen te laten leiden, is slechts een vertraagde afvoer naar buiten het plangebied toegestaan. De berging die benodigd is om dit mogelijk te maken wordt binnen de bestemmingen groen en water gevonden. Hoewel deze berging normaal gesproken boven de GHG dient te worden gerealiseerd, hebben gemeente en waterschap voor deze locatie afgesproken om de bergingsinhoud te bepalen tussen NAP + 9,50 m en NAP + 10,20 m.

Bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein zijn er verder mogelijkheden voor invulling van bovenwettelijke ambities op het watervlak, zoals het creëren van watergebonden biotopen, het toepassen van hemelwater in processen door bijvoorbeeld grote waterverbruikers, het vasthouden en laten infiltreren van water in de bodem (in plaats van afvoer naar de waterberging) en dergelijke. In hoeverre hier invulling aan wordt gegeven hangt enerzijds af van de toekomstige bedrijven op het Foodpark en of die aan dit soort ambities kunnen bijdragen, en anderzijds van de gemeente Veghel die de ambities kan afspreken met deze bedrijven of het zelf kan organiseren in het publieke domein van Foodpark. Wanneer industriële wateronttrekking zal plaatsvinden, dan moet hiervoor een apart traject voor doorlopen worden en is een vergunning aanvraag bij de Provincie Brabant verplicht.


Waterhuishouding versus andere ordenende principes

Aan de eisen van de waterbeheerders wordt volledig voldaan. Er is ruimte geschonken aan een goede waterhuishouding, in combinatie met groene ruimte. De grote robuuste waterberging ligt in het noorden van het plangebied. Droogvallende sloten door het hele plangebied zorgen ervoor dat het water de berging bereikt. Om het watersysteem niet teveel andere functies te laten belemmeren, liggen verbindingen tussen watervoorzieningen ondergronds.


Beschrijving waterhuishouding in plansituatie

Het kunstwerk dat aan de noordzijde de verbinding naar de Biezenloop zal vormen, reguleert de afvoer tot 0,67 l/s/ha. In het watersysteem wordt de benodigde berging gevonden om nieuw verhard oppervlak en te dempen watergangen te compenseren. Het betreft een berging tussen NAP + 9,50 en 10,20 m van minimaal 31.640 m³.

Duurzaamheid

In het plangebied wordt vuilwater gescheiden gehouden van schoon hemelwater. Het vuile water wordt ondergronds ingezameld en via gemaal Doornhoek naar de rioolwaterzuivering gebracht. Het hemelwater wordt in bergende waterpartijen opgevangen. Deze waterpartijen krijgen een natuurvriendelijke inrichting. Het materiaalgebruik is zodanig dat geen onnodige verontreinigingen in het oppervlaktewater terecht komen.


Waterkwaliteit

Doordat watergangen robuuste dimensies krijgen, veelal worden voorzien van natuurvriendelijke onbeschoeide oevers en worden gevoed met relatief schoon water, zal de waterkwaliteit naar verwachting goed zijn. Aangezien er op een bedrijventerrein geen bijzondere eisen worden gesteld voldoet de kwaliteit zeker voor de gebruiksfunctie.


Ruimtebeslag waterhuishouding

De door de waterbeheerders gestelde eisen bepalen de benodigde bergingscapaciteit, en daarmee de ruimtevraag van het water. Als aanvulling hierop wordt echter ook ruimte geclaimd voor beheer en onderhoud. In het ontwerp is aan de eisen van de waterbeheerders voldaan. Het in het ontwerp opgenomen oppervlak voor voorzieningen voor de waterhuishouding is circa 4,5 hectare (waarvan 1,8 ha voor fase 1). Ook in de benodigde ruimte voor het goed kunnen plegen van onderhoud is voorzien.


Beheer en onderhoud

De onderdelen van het watersysteem zullen door de gemeente worden beheerd. Het ontwerp is erop gericht dat beheersactiviteiten als maaien, baggeren, drijfvuil verwijderen en oeverherstel goed mogelijk zijn. Ook de kunstwerken zijn goed toegankelijk.


Eigendom

De watergangen die in het gebied worden aangelegd blijven in eigendom van de gemeente. De gemeente zal deze watergangen, hemel- en vuilwaterleidingen en speciale constructies opnemen in haar eigen systemen voor water-, groen- en rioolbeheer. Voor de aanleg van het nieuwe watersysteem en het dempen van overbodige bestaande watergangen wordt ontheffing van de keur aangevraagd.


Voor de gronden grenzend aan de leggerwatergang aan de oostzijde van het plangebied, dient volgens de keur rekening te worden gehouden met een obstakelvrije zone van 5 meter.

Hoofdstuk 9 Fysieke belemmeringen

In het plangebied liggen de volgende leidingen, die planologisch relevant zijn:

- gasleiding (westzijde, tracé A-521, 914 mm, 66,2 bar);

- hoogspanningsleiding.

Deze leidingen zijn als zodanig bestemd met de daarbij behorende belemmeringenstrook.

afbeelding "i_NL.IMRO.0860.VE10ad010000BP2016-VG01_0018.jpg"

Afbeelding 16: Weergave gasleiding en hoogspanningsleiding in plangebied

Het plangebied is gelegen in het radarverstoringsgebied en in het obstakelbeheergebied van luchtbasis Volkel. Het maaiveld ter hoogte van de radar ligt op 20 meter, daarmee ligt de hoogtebeperking van het radarverstoringsgebied op 65 meter boven NAP. Er worden dus geen rijksbelangen geschaad.

Hoofdstuk 10 Milieuaspecten

10.1 M.e.r.

Zoals is aangegeven, is ter onderbouwing van de besluitvorming over dit bestemmingsplan voor Foodpark Veghel een milieueffectrapport opgesteld. Dit milieueffectrapport is als bijlage 1 toegevoegd bij dit bestemmingsplan. Ook zullen verschillende andere vergunningen en ontheffingen moeten worden aangevraagd. Hieronder staan de verschillende stappen in de m.e.r.-procedure, zoals die voor Foodpark Veghel zijn doorlopen en zullen worden doorlopen, op een rij gezet. Daarna is een korte samenvatting met de conclusies uit het MER opgenomen. De onderzochte alternatieven zijn al kort in beeld gebracht in paragraaf 1.3. Voor de verdere inhoud van het MER wordt hier verwezen naar het MER zelf dat is bijgevoegd.

10.1.1 Stappen m.e.r.-procedure

Notitie Reikwijdte en Detailniveau

Met de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD , 8 september 2015) heeft de initiatiefnemer (het College van B & W van de gemeente Veghel) globale informatie over de achtergronden, aard, omvang en de te verwachten effecten van de voorgenomen ontwikkeling van bedrijventerrein Foodpark Veghel verschaft. Daarnaast vormde het verschijnen van deze Notitie de formele aankondiging en start van de Plan-m.e.r.-procedure. Het bevoegd gezag (de gemeenteraad van de gemeente Veghel) heeft met de NRD alle betrokken bestuursorganen en de bevolking geïnformeerd en geraadpleegd over de te volgen aanpak in het MER. De NRD heeft vanaf 1 oktober 2015 voor een termijn van 6 weken ter visie gelegen.


Ingekomen advies en zienswijzen op de NRD

De Commissie voor de m.e.r. is gevraagd om advies te geven over reikwijdte en detailniveau. Het advies is gepubliceerd op 3 december 2015 (zie website http://www.commissiemer.nl, adviesnr. 3080). Op de NRD zijn 5 zienswijzen binnengekomen. In Bijlage A zijn de essenties uit het advies en uit de zienswijzen opgenomen, waarbij ook is aangegeven hoe daar mee om is gegaan en waar dat in dit MER is te vinden. Op grond van het advies van de Commissie voor de m.e.r. en de ingekomen zienswijzen, is voorliggend MER opgesteld. Op 10 maart 2016 heeft de gemeenteraad de richtlijnen voor de MER vastgesteld.


Vaststelling richtlijnen door gemeenteraad

De gemeenteraad van Veghel heeft op 22 maart 2016 de richtlijnen voor het MER vastgesteld. Deze zijn gelijkluidend aan het advies over reikwijdte en detailniveau ten behoeve van het MER door de Commissie voor de m.e.r. d.d. 3 december 2015, adviesnummer 3080.


MER ter visie

Het ontwerp bestemmingsplan is ter visie gegaan, met daaraan toegevoegd het MER. De Commissie voor de m.e.r. heeft het MER getoetst. Zie paragraaf 14.4 van deze toelichting.


Vaststelling van het bestemmingsplan en verdere stappen

Mede op basis van de inspraakresultaten en adviezen en met in achtneming van de uitkomsten van het MER, stelt het bevoegd gezag vervolgens het definitieve bestemmingsplan vast. Na vaststelling van het bestemmingsplan wordt deze bekend gemaakt en is eventueel beroep mogelijk. Nadat de plannen zijn gerealiseerd, dienen de werkelijk optredende milieueffecten in beeld te worden gebracht en geëvalueerd. In het MER wordt een eerste aanzet gegeven voor evaluatie.


Voor het bouwrijp maken, het ontgronden ten behoeve van de waterpartij, de aanleg van voorzieningen en de vestiging van bedrijven zijn diverse vergunningen aan de orde, zoals ontgrondingsvergunning, ontheffing Flora- en faunawet (al verleend) en omgevings-vergunningen.

10.1.2 Aanpak en conclusies m.e.r.

Op grond van het advies van de Commissie voor de m.e.r. (integraal overgenomen door de gemeenteraad van Veghel) en met toepassing van de beleidskaders, is een tweetal alternatieven met daarbinnen varianten geformuleerd voor Foodpark. Deze zijn kort geduid in de tabel hierna en zijn ook opgenomen in paragraaf 1.3 van deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0860.VE10ad010000BP2016-VG01_0019.jpg"

Tabel 3: Alternatieven en vaianten m.e.r.

Alternatief 1 en de drie varianten van alternatief 2 zijn onderzocht op hun milieueffecten en beoordeeld voor een aantal criteria. Hiervoor is onderstaande aanpak gehanteerd:

  • Voor de thema's luchtkwaliteit, stikstofdepositie en geluid is niet uitgegaan van de vier varianten, maar van een bandbreedte. Een minimale variant en een maximale variant. Dit werkt door in het thema natuur, omdat de uitkomsten van de geluids- en stikstofdepositieberekeningen input is voor de natuurstudie. Door een minimale en maximale variant te beoordelen, is de hele range van potentiële milieueffecten in beeld. De minimale effecten treden op bij alternatief 1. De maximale effecten treden op bij een combinatie van de varianten 2B (voor oppervlakte bedrijventerrein) en 2C (voor de extra ontsluiting).
  • In het MER worden de alternatieven en varianten beoordeeld aan de hand van beoordelingscriteria zoals opgenomen in onderstaand totaaloverzicht. Per milieuaspect zal het effect worden uitgedrukt op basis van een vijfpunts-schaal: ++ sterk positief effect, + positief effect, 0 geen positief en geen negatief effect, - negatief effect en - - sterk negatief effect
  • De beoordeling van de alternatieven en varianten is per criterium een verhouding ten opzichte van de referentie. Er is voor gekozen om de huidige feitelijke situatie als referentie te hanteren , met uitzondering van de verkeerseffecten. Verkeer is beoordeeld tegenover de situatie autonoom 2030.
  • Bij de effectbeoordeling van de fase 2-varianten is sprake van een cumulatieve beoordeling van het effect. Met andere woorden, een variant fase 2 is een optelsom van het effect dat optreedt namens fase 1 én het aanvullende effect van de specifieke toevoeging ten gevolge de fase 2-variant.
  • Per thema is bekeken of er compenserende en mitigerende maatregelen mogelijk of nodig zijn en of er leemten in kennis bestaan, inclusief een aanwijzing of dit aan de besluitvorming over het bestemmingsplan in de weg staat.


10.1.2.1 Resultaten en aanbevelingen

Voor de resultaten van het uitgevoerde onderzoek wordt verwezen naar het MER dat als bijlage bij dit bestemmingsplan is opgenomen. Hierna zijn de conclusies en aanbevelingen opgenomen. Specifiek wordt ingegaan op de conclusies die relevant zijn voor dit bestemmingsplan, de ontwikkeling van Foodpark Veghel fase 1.

De effecten die samenhangen met het bestemmingsplan Foodpark zijn niet ongebruikelijk bij een bedrijfsontwikkeling zoals hier het geval is. Sommige effecten zijn beperkt, dit komt mede doordat het plangebied al grotendeels verworven is door de gemeente en sommige functies feitelijk al zijn beëindigd. De grootste kwaliteiten die mogelijk nog in het geding zijn, treffen we vooral aan in het gebied fase 2. Bij ontwikkeling van fase 2 blijkt ook dat de afwikkeling van verkeer via de A50 (ochtendspits in zuidelijke richting en avondspits in noordelijke richting) en via de Corridor richting Veghel kritisch wordt.


Voor het vervolg wordt het volgende aanbevolen:

  • Leg het bestemmingsplan ter visie, begeleid van dit MER en laat het MER toetsen.
  • Bij de vestiging van bedrijven in de toekomst dient per geval bekeken te worden of het betreffende bedrijf m.e.r.-(beoordelings)plichtig is.
  • Maak goede afspraken in regioverband omtrent de ontwikkeling van Foodpark, mede in afstemming met ontwikkelingen elders in de regio. Bepaal in hoeverre en wanneer fase 2 ontwikkeling aan de orde is en handel hier naar. Mocht fase 2 als geheel niet meer 'aan snee komen', dan is het aan te raden om tot een logische afronding te komen van Foodpark Fase 1. Ook dit in samenspraak met de regionale partners.
  • In het kielzog van deze procedure is de verwachting dat ook de omleiding N279 Zuid langs Veghel verder zal uitkristalliseren. De beide ontwikkelingen dienen goed op elkaar te worden afgestemd, en dus is nauw contact met de provincie Noord-Brabant nodig.
  • Zorg voor kwaliteit op het bedrijvenpark. Er liggen diverse ideeën in bijvoorbeeld het Stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan (Arcadis, 2016) en in het Masterplan Foodpark (BLT, 2013). Een belangrijk aandachtspunt is de afscherming van Foodpark naar Zijtaart.
  • Bij daadwerkelijke ontwikkeling dienen compenserende en mitigerende maatregelen ten aanzien van natuur vooraf in werking te zijn, conform de reeds verkregen ontheffing Flora- en faunawet. Verder is aan te bevelen om bij daadwerkelijke kavelontwikkeling de bodemkwaliteit te bemonsteren en dan vooral ter plaatse van de autosloperij. Bij bodemroerende activiteiten is aan te raden om archeologische begeleiding toe te passen.
  • Wanneer de huidige situatie (inclusief autonome ontwikkeling) wordt vergeleken met in gebruik name van fase 1 neemt het verstoord oppervlak van NNN-gebied toe. De gemeente Veghel onderzoekt hoe zij hiermee om zal gaan. Hiervoor bestaan verschillende maatregelen / mogelijkheden. Het gaat om maatregelen aan de bron en compenserende / mitigerende maatregelen. Hierna worden de verschillende te onderzoeken maatregelen / mogelijkheden omschreven:
  • Door het bedrijventerrein af te schermen middels geluidschermen kan hinder vanwege het bedrijventerrein worden beperkt en verstoring van NNN worden voorkomen. De gemeente onderzoekt wat de mogelijkheden zijn op dit vlak, wat effectieve maatregelen zijn om verstoring van NNN te voorkomen.
  • Door het bedrijventerrein qua milieuzonering anders in te delen kan hinder richting het NNN worden beperkt en zelfs worden voorkomen. Door minder belastende bedrijvigheid mogelijk te maken in het bestemmingsplan of de indeling van het bedrijventerrein aan te passen kan verstoring van NNN worden voorkomen. Een meer inwaartse zonering (minst belastend aan de buitenranden) kan helpen bij het voorkomen van verstoring / beïnvloeding van NNN. De gemeente beschouwt of er mogelijkheden zijn om dit te doen.
  • Wanneer de indeling van het bedrijventerrein in stand blijft en verstoring van NNN niet op voorhand wordt voorkomen zal de gemeente Veghel conform de verplichtingen zoals in het bijzonder de Verordening Ruimte (geconsolideerd op 1 januari 2016) van de provincie Noord-Brabant, die hiervoor gelden moeten compenseren. Compensatie kan fysiek of financieel plaatsvinden. De omvang van de compensatie wordt bepaald door de omvang van het vernietigde areaal waarbij een toeslag op de omvang van het vernietigde areaal wordt berekend, zowel in oppervlak, als in budget. Via deze weg wordt beïnvloeding van het NNN door geluid voorkomen.
  • Om beïnvloeding van het NNN door licht te voorkomen is in het bestemmingsplan een gebruiksregel opgenomen met de volgende strekking: buitenpandige verlichting is uitsluitend toegestaan wanneer deze natuurvriendelijk is. Van natuurvriendelijke verlichting is sprake indien de kleurstelling en/of hoogte en/of schijnrichting zodanig is/zijn uitgevoerd dat deze verlichting geen negatieve invloed heeft op de aanwezigheid en het gedrag van (nacht)dieren. Op deze manier wordt de beïnvloeding van het NNN door eventuele lichthinder voorkomen.
  • De gemeente Veghel hanteert in haar beleid een richtwaarde van 55 dB. Er is geen sprake van een wettelijk kader waaraan getoetst dient te worden. Middels verschillende maatregelen kan geluidhinder op de woningen worden voorkomen. Dit kan door maatregelen te treffen in het veld, zoals:
    • 1. geluidwerende voorzieningen treffen op het bedrijventerrein;
    • 2. isolatie van gevels naar aanleiding van gevelonderzoek.
  • Ook kan ervoor worden gekozen om de indeling van het bedrijventerrein zodanig aan te passen dat de genoemde geluidhinder op de woningen wordt voorkomen en wordt voldaan aan het beleid van de gemeente Veghel (richtwaarde van 55 dB). De gemeente Veghel onderzoekt de wijze waarop zij hiermee om zal gaan om ervoor te zorgen dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, ook ter plaatse van deze woningen.
  • De waarde van 55dB zoals genoemd in het geluidbeleid van de gemeente Veghel is een richtwaarde, waar gemotiveerd van afgeweken kan worden. De gemeenteraad kan bij het vaststellen van het bestemmingsplan van deze mogelijkheid gebruik maken. Hiertoe wordt dan een separaat besluit genomen door de gemeenteraad. Dan zal de gemeente Veghel moeten motiveren waarom zij een geluidbelasting van meer dan 55 dB op de genoemde woningen aanvaardbaar acht, afgewogen tegen het doel van het bedrijventerrein Foodpark Veghel. Bij dit besluit kan de gemeente anticiperen op de Aanvullingswet geluid (nieuwe Wet geluidhinder) en de uitvoeringsregels zoals deze naar verwachting terug komen in de aanstaande Omgevingswet. Deze uitvoeringsregels zijn nog niet definitief, maar hierin wordt vooralsnog uitgegaan van het toestaan van 60 dB op dergelijke woningen in een dergelijke situatie.
  • Ten aanzien van de verkeersinfrastructuur geeft dit MER aan dat er diverse aanpassingen gewenst zijn, die leiden tot een betere ontsluiting: reconstructie van de rotonde Corridor - Corsica, onderzoek naar hoofdwegenstructuur Veghel bij ontwikkeling van fase 2, Interne ontsluiting Foodpark (op Corridor en Corsica) en Externe ontsluiting Foodpark (op de A50).
  • Stel een evaluatie- en monitoringsplan op. Dit kan mede inzicht opleveren in hoeverre de effecten die in dit MER zijn beschreven daadwerkelijk op gaan treden. Belangrijke aandachtspunten zijn:

- de verkeersontwikkelingen en de afwikkeling van verkeer;

- vorm en type bedrijvigheid op Foodpark en hun specifieke contouren en effecten;

- de afscherming van Zijtaart en de beleving vanuit omwonenden.

10.2 Bodemonderzoek

In bijlage 14 en bijlage 15 zijn de bodemonderzoeken toegevoegd. Bijlage 14 bevat het historisch bodemonderzoek. De andere hieronder aangehaalde bodemonderzoeken zijn opgenomen in bijlage 15. Hierna worden de verschillende bodemonderzoeken en de resultaten kort omschreven.

Door BK Bodem is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd (d.d. 7 juni 2012).

Met dit historisch onderzoek is vastgesteld of de onderzoekslocatie Foodpark te Veghel verdacht is op het voorkomen van bodemverontreiniging.

Om het plangebied op een overzichtelijke manier te onderzoeken is deze opgedeeld in een tiental verschillende deellocaties (van circa 10 ha. per deellocatie). Per deellocatie zijn alle beschikbare historische gegeven zoals milieuvergunningen, bouwvergunningen, bodemonderzoeken en dergelijke ingezien.

De gemeente Veghel heeft aan Verhoeven Milieutechniek B.V. de opdracht gegeven om een oriënterend en civieltechnisch onderzoek te verrichten. De resultaten van dit onderzoek zijn verschenen op 31 oktober 2013 in het rapport Oriënterend en civieltechnisch onderzoek, Plangebied Foodpark Veghel. Het onderzoek bestond uit een asfaltonderzoek, een oriënterend grondonderzoek naar de bermen en de grond onder de wegen, geotechnisch onderzoek, verkennend waterbodemonderzoek en een onderzoek naar bodemvreemd materiaal/puin inclusief asbest. Door middel van het rapport is de algemene bodemkwaliteit ter plaatse van een aantal ruimtelijke eenheden in voldoende mate vastgesteld. Op enkele plekken is matige tot sterke verontreiniging vastgesteld. Op enkele locaties is de milieuhygiënische kwaliteit in onvoldoende mate vastgesteld. Uit het geotechnisch onderzoek is vastgesteld dat het zand ter plaatse in het gehele plangebied niet toepasbaar is als straatzand, maar wel onder andere toepasbaar is als zand in aanvulling, ophoging of grondverbetering. In het waterbodemonderzoek is uit verkregen gegevens op te maken dat het waterbodemmonster WB04 niet verspreidbaar is op aangrenzend perceel. Op basis van zink is de waterbodem kwaliteitsklasse B vastgesteld. Het betreft ongeveer 35 m3 verontreinigde waterbodem. Het percentage bodemvreemd materiaal/puin varieert tussen 0 en 100 %, waarvan grotendeels het percentage bodemvreemd materiaal/puin wordt aangetroffen tussen de 5 % en 30 %. Uitgaande van een oppervlakte van circa 36.000m2 wegen en bermen, binnen het plangebied, met een dikte van circa 0,5 meter met puinbijmengingen, blijkt circa 18.000 m3 zand met bodemvreemd materiaal/puin vrij te komen. Het onderzoek sluit af met een aantal aanbevelingen waaronder het uitvoeren van nadere onderzoeken.


In opdracht van Gemeente Veghel is door Aveco de Bondt een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de ontwikkelingslocatie Foodpark Veghel fase 1. De resultaten zijn in december 2013 verschenen in het rapport Actualiserend bodemonderzoek. Foodpark Veghel - fase 1.

Het bodemonderzoek beperkte zich enkel tot de tot dan toe niet onderzochte, verdachte deellocaties uit het historisch bodemonderzoek. Tijdens het onderzoek zijn zowel in de boven- als de ondergrond sporen van puin en ijzer tot en matige bijmenging met puin en ijzer aangetroffen. Daarnaast zijn plaatselijk tevens metaal, plastic en een zwakke bijmenging met kolengruis en beton aangetroffen. In één van de boringen is een matige olie-water reactie geconstateerd. Ook zijn bij minstens twee boringen meerdere asbesthoudende stukjes aangetroffen. Ter plaatse van een andere boring is een sterke verontreiniging met minerale olie gemeten. Deze verontreiniging is zowel horizontaal als verticaal niet afgeperkt. In het onderzoek zijn twee deellocaties (van de zeven) aangewezen waar (mogelijk) sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging met minerale olie en/of asbest. Doordat sterke verontreiniging met minerale olie is gemeten en asbest in de bodem en op het maaiveld is aangetroffen wordt in het onderzoek aanbevolen om nader onderzoek naar aard en omvang van de verontreiniging met minerale olie uit te voeren en een nader onderzoek naar asbest uit te voeren rondom de boring locaties.


In opdracht van Gemeente Veghel is door Verhoeven Milieutechniek B.V. een nader onderzoek naar diverse verontreiniging gedaan in het plangebied Foodpark Veghel. De resultaten van dit onderzoek staan in het rapport Nader onderzoek naar diverse verontreinigingen, Plangebied Foodpark Veghel, verschenen 14 januari 2014 van de hand van Verhoeven Milieutechniek B.V..


Middels het uitgevoerde nader bodem- en asbestonderzoek is de huidige bodemgesteldheid met betrekking tot zware metalen (nikkel, koper, lood, zink), PAK, PCB, minerale olie en asbest ter plaatse van de ruimtelijke eenheden in voldoende mate vastgesteld. Enkele verontreinigingen zijn middels dit rapport aangetoond, maar deze verontreinigingen kennen geen spoedeisendheid. De meeste vormen van verontreiniging zijn aangetroffen in de bovengrond ter plaatse van openbare wegen en/of bermen en vormen geen onaanvaardbare risico's voor mens en natuur. Ook verspreidingsrisico's zijn in het gebied niet aangetoond.

Op 25 juli 2014 is het rapport Milieukundig Bodemonderzoek opgeleverd door Van Dijk Geo- en Milieutechniek B.V., in opdracht van de Gemeente Veghel. Aanleiding voor dit onderzoek was de aanleg van een weg met daaronder een riool. Het bodemonderzoek is uitgevoerd conform het protocol opgesteld door de Gemeente Veghel, waarbij om de 75 m een boring en om de 300 m een boring afgewerkt met een peilfilter is uitgevoerd. Hierbij is de kwaliteit van de grond ter plaatse van bestaande wegen en bermen buiten beschouwing gelaten. In totaal zijn er 52 monsters onderzocht waarbij in verschillende lagen van de grond lichte verontreiniging is gevonden met PCB, zink, nikkel, motorolie en andere stoffen. Daarnaast is het grondwater licht verontreinigd bevonden met onder meer enkele zware metalen en een verhoogde gehalte aan onopgeloste bestanddelen als ijzer, fosfaat, sulfaat en ammonium. Uit het onderzoek bleek milieuhygiënisch gezien geen bezwaar te bestaan tegen de voorziene aanleg van de weg.


In opdracht van gemeente Veghel is op 5 augustus 2015 de definitieve versie verschenen van het Gefaseerd saneringsplan, realisatie Foodpark te Veghel, opgesteld door Van Dijk Geo- en Milieutechniek B.V.. Het plan is opgesteld ten behoeve van voorziene graafwerkzaamheden in sterk verontreinigde grond. In het saneringsplan is een beschrijving gegeven van de voorgenomen werkzaamheden in het plangebied en de gekozen werkwijze, waarbij aandacht wordt besteed aan de technische en milieuhygiënische aspecten van de graafwerkzaamheden. In het plan is onder meer vastgesteld dat de (graaf)werkzaamheden onder milieukundige begeleiding, bestaande uit milieukundige processturing en milieukundige verificatie, worden uitgevoerd. Daarnaast wordt voorgeschreven dat bij grondwerkzaamheden veiligheidsmaatregelen genomen worden ter bescherming van de gezondheid en het milieu. Met het saneringsplan is tevens een meldingsformulier nader onderzoek en/of saneringsplan ingediend bij de omgevingsdienst Zuidoost-Brabant.

Ten behoeve van de sanering is een beschikking verkregen van de omgevingsdienst Zuidoost Brabant: Beschikking nader bodemonderzoek en saneringsplan d.d. 27 januari 2016. Het besluit van de beschikking luidt als volgt:

Er is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging in de grond en/of het grondwater op basis van artikel 29 Wet bodembescherming.

  • 1. De sanering van de verontreiniging is niet spoedeisend zoals bedoeld in artikel 37 Wet bodembescherming.
  • 2. Met het gefaseerd saneringsplan wordt, overeenkomstig artikel 39 Wet bodembescherming, ingestemd.
  • 3. In verband met de tijdgebonden betrouwbaarheid moet binnen vier jaar na inwerkingtreding van deze beschikking met de sanering worden begonnen.
  • 4. Gebruiksbeperkingen zijn op de locatie van toepassing.
  • 5. Er zijn voorschriften aan de sanering verbonden.


Het besluit is in de beschikking verder gemotiveerd.

Conclusie

Aan de hand van de hiervoor aangehaalde bodemonderzoeken en de verkregen beschikking kan worden geconcludeerd dat het aspect bodem de realisatie van Foodpark Veghel, fase 1 niet in de weg staat.

10.3 Geluid

Vanwege de voorgenomen vaststelling van het bestemmingsplan Foodpark Veghel is onderzoek gedaan naar de milieuaspecten wegverkeerslawaai en industrielawaai. De geluidonderzoeken zijn als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Zie bijlage 12 en bijlage 13.

10.3.1 Wegverkeerslawaai

Voorliggend bestemmingsplan maakt de aanleg van fase 1 van het bedrijventerrein mogelijk en staat de aanleg van nieuwe wegen toe. In het kader van de Wet geluidhinder is daarom een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai verricht en is onderzocht of ten gevolge van de nieuwe wegen voldaan wordt aan de wettelijke grenswaarden. Zie bijlage 12 van deze toelichting.

Uitgangspunt voor het onderzoek is dat er aan het bestaande wegennet geen wijzigingen zijn. Mochten er na vaststelling van het bestemmingsplan toch (fysieke) wijzingen nodig zijn (bijvoorbeeld als blijkt na verdere uitwerking van wegontwerpen dat er aanpassingen aan het bestaande wegennet nodig zijn om de aansluiting van een nieuwe weg mogelijk te maken) dan zal aanvullend na vaststelling van het bestemmingsplan nog een zogenoemd 'reconstructieonderzoek' moeten worden verricht.

Nieuwe wegen

Uit het onderzoek volgt dat er ten gevolge van de realisatie van nieuwe wegen binnen het bestemmingsplan bij geen enkele geluidgevoelige bestemming (woning) er sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Het treffen van maatregelen vanwege deze nieuwe wegen is daarom niet nodig.


Verkeersaantrekkende werking

Uit de rekenresultaten volgt dat langs de weg Corsica er deels sprake is van een toename van 2 dB. Omdat er ter hoogte van dit wegdeel geen geluidgevoelige bestemmingen aanwezig zijn of geprojecteerd is deze toename niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Het treffen van geluidmaatregelen om de toename langs dit wegdeel te beperken is daarom niet aan de orde. Langs de overige wegdelen is de toename beperkt tot maximaal 1dB. Een dergelijke beperkte toename is niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Het treffen van geluidmaatregelen is voor deze overige wegdelen niet aan de orde.

10.3.2 Industrielawaai

Hierna zijn de conlusies uit het onderzoek met betrekking tot industrielawaai opgenomen. Het gehele onderzoek is opgenomen als bijlage 13 bij dit bestemmingsplan.

Het bedrijventerrein wordt niet gezoneerd ingevolge artikel 40 van de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder is dus niet van toepassing en er gelden geen wettelijke eisen ten aanzien van de cumulatieve geluidsbelasting.

De ‘Nota industrielawaai gemeente Veghel’ (de nota) kent geen cumulatieve richtwaarde voor een niet
gezoneerd industrieterrein. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het echter van belang om ook de cumulatieve geluidsbelasting te beschouwen.

Voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting op de omgeving op de woningen nabij het bedrijventerrein is aansluiting gezocht bij de geluidsnormen van de Wet geluidhinder en de nota, ofschoon deze formeel niet van toepassing zijn voor de cumulatieve geluidsbelasting.

De Wet geluidhinder kent voor woningen in de zone van een industrieterrein een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) (artikel 44 Wgh). Daarnaast kent de Wet geluidhinder de mogelijkheid (artikel 45 Wgh) om voor aanwezige woningen een hogere waarde van maximaal 60 dB(A) vast te stellen.

In de nota is een richtwaarde van 55 dB(A) etmaalwaarde opgenomen voor de woningen op een niet gezoneerd industrieterrein. Dit komt overeen met de richtwaarde uit de Handreiking industrieterrein en
vergunningverlening (VROM, 1998). Deze waarde geldt voor individuele inrichtingen. Voor een overgangszone van een niet gezoneerd industrieterrein naar woonkern en buitengebied geldt voor
individuele inrichtingen een richtwaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde.

Uit het onderzoek volgt dat ter plaatse van de (bedrijfs-)woningen een etmaalwaarde van ten hoogste 55

dB(A) optreedt. Deze geluidsbelasting is berekend ter plaatse van beoordelingspunt 9 (Biezendijk 13) en 29 (De Kempkens 6). Hiernaast zijn er twee woning met een geluidsbelasting hoger dan 50 dB(A).

In totaal ondervinden 4 bestaande woningen een geluidsbelasting van meer dan 50 dB(A) van het bedrijventerrein Foodpark Veghel. De maximale grenswaarde van 60 dB(A) uit de Wet geluidhinder wordt

nergens overschreden. Ook de richtwaarde van 55 dB(A) uit de geluidnota van de gemeente Veghel wordt niet overschreden.

Om een acceptabel akoestisch klimaat in deze woningen te garanderen mag de geluidbelasting in de
woningen (binnenniveau) niet meer dan 35 dB(A) etmaalwaarde bedragen. Het Bouwbesluit eist bij de bouw van woningen een minimale geluidswering van 20 dB(A). In de Handreiking Industrielawaai en
Vergunningverlening’, oktober 1998 van het voormalige Ministerie van VROM is vermeld dat in de praktijk de geluidswering bij goed onderhouden woningen ten minste 20 dB(A) bedraagt. Daarnaast blijkt uit jurisprudentie (ABRvS 200407054/1 d.d. 29 juni 2005) dat het niet onredelijk is om ook voor oudere

woningen uit te gaan van een geluidswering van 20 dB(A). Op basis hiervan mag verwacht worden dat geen gevelmaatregelen noodzakelijk zijn voor woningen met een gevelbelasting van 55 dB(A) of minder om te voldoen aan een binnenniveau van maximaal 35 dB(A) etmaalwaarde.

10.3.3 Conclusie

De aspecten wegverkeerslawaai en industrielawaai staan voorliggend bestemmingsplan dat de realisatie van bedrijventerrein Foodpark fase 1 mogelijk maakt, niet in de weg.

10.4 Luchtkwaliteit

Vanwege de voorgenomen vaststelling van het bestemmingsplan Foodpark Veghel is onderzoek gedaan naar het milieuaspect luchtkwaliteit. Het rapport is opgenomen als bijlage 16 bij het bestemmingsplan.

De directe invloed van het bedrijventerrein wordt bepaald door het in werking zijn van de bedrijven. Het gaat hierbij om de bedrijfsactiviteiten en de ondersteunende processen (intern transport, ontstoffing/afzuiging/ventilatie en opslag gerelateerd). Naast de bedrijfsactiviteiten en de ondersteunende processen heeft de verkeersaantrekkende werking van de bedrijven een indirecte invloed op de luchtkwaliteit langs de ontsluitingswegen (zowel personenvervoer als aan- en afvoer van grond- en hulpstoffen en producten).


Conclusie

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat het project wel in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen.


De maximale concentraties NO2 bedragen daar waar getoetst dient te worden maximaal 34 µg/m³. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde norm van 40 µg/m³. Er vinden nergens in het studiegebied overschrijdingen plaats van de uurgemiddelde norm voor NO2.


Voor PM10 komen concentraties hoger dan 26 µg/m³ niet voor, daar waar getoetst dient te worden. Hiermee wordt ruimschoots aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM10 van 40 µg/m³ voldaan.


Het aantal overschrijdingen van de 24-uursgemiddelde norm voor PM10 bedraagt daar waar getoetst dient te worden 16 dagen. Dit is lager dan het toegestane aantal overschrijdingen van 35 dagen. Ook aan de grenswaarde voor de 24-uursgemiddelde norm PM10 wordt derhalve voldaan.


Zelfs wanneer de emissies PM10 volledig worden beschouwd als PM2,5, leidt dit niet tot een overschrijding van de jaargemiddelde grenswaarde van 25 µg/m³ voor PM2,5. Hiermee kan gesteld worden dat ook aan de norm voor PM2,5 wordt voldaan.


Luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor de planvorming.

10.5 Geurhinder veehouderijen

Door ARCADIS Nederland BV is onderzoek gedaan naar de geurbelasting van omliggende veehouderijen op het plangebied. De resultaten van dit onderzoek zijn hierna in het kort en in bijgevoegd MER wat meer uitgebreid (bijlage 1) opgenomen.

Wettelijk kader

Wet geurhinder en veehouderij

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet bevat standaardnormen voor de geurbelasting van intensieve veehouderijen op geurgevoelige objecten.

De wettelijke norm voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom is 3 Ou.

Voor bedrijven waar extensieve veehouderij wordt bedreven, geldt een ander toetsingskader. Voor deze bedrijven gelden geen geurnormen, maar vaste afstanden. In de Wet geurhinder en veehouderij is opgenomen dat binnen de bebouwde kom een afstand gehanteerd moet worden van 100 meter naar geurgevoelige objecten.

Gemeentelijke geurverordening

De Wgv biedt aan gemeenten de mogelijkheid om af te wijken van de in de wet gestelde geurnormen. Met een eigen geurbeleid kan de gemeente maatwerk per gebied leveren. De gemeente Veghel heeft een eigen Geurverordening (2010) opgesteld waarin afwijkende normen zijn vastgesteld (zie onderstaande uitsnede).

Voor het te ontwikkelen gebied (grofweg binnen de rode cirkel) geldt een geurnorm van 14 Ou en voor een deel van het te ontwikkelen gebied (gestippelde zone), zijn de vast afstanden gehalveerd; van 50 meter naar 25 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0860.VE10ad010000BP2016-VG01_0020.jpg"

Afbeelding 17: geurnorm plangebied

Bij deze vaste afstanden is echter uitgegaan van de huidige situatie waarbij het gebied is gelegen buiten de bebouwde kom. De gemeentelijke geurverordening kent geen halvering van de vaste afstanden voor gebieden die gelegen zijn in de bebouwde kom. Daarom geldt voor het toekomstige bedrijventerrein als zijnde bebouwde kom, de wettelijke aan te houden vaste afstand van 100 meter tot geurgevoelige objecten.

Geurgevoelige objecten

Enkel geurgevoelige objecten worden beschermd tegen overmatige stankhinder. De Wgv geeft de volgende definitie voor een geurgevoelig object:
Gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

Op basis van deze definitie zijn niet alleen woningen geurgevoelige objecten, maar alle bouwwerken waar sprake is van regelmatig menselijk verblijf. Dit zal ook van toepassing zijn op bedrijven die zich op het toekomstige bedrijventerrein vestigen.

Voorgrondbelasting

De indicatieve geurhindercontouren zijn in onderstaande afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0860.VE10ad010000BP2016-VG01_0021.jpg"

Afbeelding 18: Indicatieve geurhindercontouren 14 ou rondom agrarische bouwblokken of vaste afstand contour 100 m

Uit de kaart blijkt dat de indicatieve geurhindercontouren van de volgende vijf bedrijven (maart 2013/ wederom bevestigd maart 2016) gedeeltelijk of geheel binnen de contour van het plangebied van het bestemmingsplan zijn gelegen, maar niet binnen het gebied waar fase 1 van het bedrijventerrein is voorzien:

  Adres   Aanduiding kaart  
1   Biezendijk 18b   5465LD18b  
2   Biezendijk 19   5465LD19  
3   Biezendijk 20   5465LD20  
4   Biezendijk 25a   5465LD25a  
5   Biezendijk 25   5465LD25  

Tabel 4: bedrijven met indicatieve geurhindercontouren

Realisatie van nieuwe geurgevoelige objecten binnen de contouren van deze bedrijven is niet zonder meer mogelijk. Er is in dat geval sprake van aantasting van de bestaande rechten van desbetreffende veehouderij(en).

De geurhindercontouren zijn alleen gelegen over delen van het plangebied waar de huidige situatie conserverend is bestemd. De uitgeefbare kavels van planfase 1 zijn niet gelegen binnen de indicatieve geurhindercontouren van veehouderijen.

Er zal met de beoogde ontwikkeling van fase 1 van Foodpark Veghel daarom geen sprake zijn van aantasting van vergunde rechten van bestaande, (nog) niet opgekochte veehouderijen.

Voor delen van een eventuele fase 2 van het plangebied (zie afbeelding Indicatieve geurcontouren) geldt dat deze zijn gelegen binnen de vergunde rechten van de huidige, (nog) niet opgekochte veehouderijen. Hierdoor is mogelijk sprake van knelpunten ten aanzien van de vergunde rechten van deze veehouderijen. Realisatie van fase 2 van het toekomstige bedrijventerrein maakt echter geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

Achtergrondbelasting

De berekende achtergrondbelasting (cumulatieve geurbelasting) ten aanzien van geurhinder voor het plangebied is weergegeven in onderstaande afbeelding. De berekeningen zijn uitgevoerd in het programma V-stacks gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0860.VE10ad010000BP2016-VG01_0022.jpg"

Afbeelding 19: Beoordeling leefklimaat op basis van de achtergrondbelasting ten aanzien van geurhinder

Uitgaande van de informatie uit de vigerende vergunningen van de omliggende, veehouderijen, kan het woon- en leefklimaat op basis van de achtergrondbelasting van geurhinder binnen fase 1 worden gekwalificeerd als 'goed' (waarderingsmethodiek van het RIVM die ook is opgenomen in de toelichting bij de Wgv).

De gemeente heeft in 2008 een gebiedsvisie opgesteld die in 2010 is geactualiseerd. In haar geurbeleid heeft de gemeente Veghel vastgelegd wat ze verstaat onder een aanvaardbare achtergrondbelasting. Voor ontwikkellocaties bedrijventerreinen - waartoe het plangebied Foodpark Veghel moet worden gerekend – is dit een achtergrondbelasting van maximaal 20 Ou (hinderpercentage maximaal 20%, classificatie matig). Is de achtergrondbelasting hoger dan deze toetswaarde, dan is er in beginsel geen sprake van een 'aanvaardbaar woon- en leefklimaat'. Uit de kaart met de achtergrondbelasting blijkt dat de achtergrondbelasting niet hoger dan 20 Ou is.

Op basis van bovenstaande is binnen de beoogde uitgeefbare kavels (fase 1) sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

In de uiterste zuidoosthoek van het plangebied (geen uitgeefbare kavels beoogd) is het leefklimaat 'matig' tot 'zeer slecht'. Omdat hier geen uitgeefbare kavels zijn gepland, vormt dit geen ruimtelijke knelpunt.

Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat de indicatieve geurhindercontouren van geen van de omliggende veehouderijen een belemmering vormen voor de voorgenomen realisatie van fase 1 van bedrijventerrein Foodpark Veghel.

De realisatie van fase 2 van het toekomstige bedrijventerrein is op basis van indicatieve geurhindercontouren van de huidige, (nog) niet opgekochte veehouderijen niet zonder meer mogelijk. Fase 2 maakt echter geen onderdeel uit van dit bestemmignsplan.

Op basis van de achtergrondbelasting is binnen Foodpark fase 1 sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

10.6 Milieuzonering

Onderzocht is welke milieucategorie kan worden vastgelegd in het bestemmingsplan zonder dat ruimtelijke knelpunten ontstaan ten opzichte van gevoelige objecten (inwaarts zoneren). Zie ook bijgevoegd MER in bijlage 1 van dit bestemmingsplan. Hierna is de onderbouwing opgenomen voor de inwaartse milieuzonering zoals die ook in de regels en op de verbeelding van dit bestemmingsplan is opgenomen.

Milieuzonering

De noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende functies (bedrijven) en gevoelige objecten (zoals woningen), gericht op bescherming of vergroting van de leefkwaliteit, wordt met behulp van milieuzonering bepaald.

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft met de publicatie Bedrijven en milieuzonering (herziene versie 2009), een hulpmiddel opgesteld voor milieuzonering in de ruimtelijke ordening. Hiermee kan ter bescherming of vergroting van de leefkwaliteit ruimtelijke scheiding aangebracht worden tussen milieubelastende functies (bedrijven) en gevoelige objecten (zoals woningen).

Milieucategorie vastleggen in bestemmingsplannen

Om bij het vaststellen van het bestemmingsplan duidelijkheid en vastigheid te bieden ten aanzien van het soort bedrijvigheid dat zich kan vestigen, wordt vastgelegd tot welke milieucategorie een bedrijf maximaal behoort, om zich hier te mogen vestigen.

Welke categorie bedrijven maximaal kan worden toegestaan is afhankelijk van de afstand tot gevoelige objecten. De richtafstand die per milieucategorie moet worden aangehouden is weergegeven in onderstaande tabel. In het uitgevoerde onderzoek is er van uitgegaan dat afstand dient te worden gehouden van een omgeving die kan worden aangemerkt met het omgevingstype 'gemengd gebied'.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   0  
2   10  
3.1   30  
3.2   50  
4.1   100  
4.2   200  
5.1   300  
5.2   500  
5.3   700  
6   1.000  

Tabel 5: Richtafstanden per milieucategorie (in meters)

Bij het bepalen van de inwaartse milieuzonering zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • 1. Alle gevoelige objecten binnen het plangebied zijn niet meer aanwezig wanneer de beoogde ontwikkeling wordt gerealiseerd.
  • 2. Een deel van het plangebied (van dit bestemmingsplan) of zijn omgeving is aan te merken als gemengd gebied en een deel van het gebied (daar waar sprake is van natuur) is aan te merken als rustige woonwijk of rustig buitengebied.


Conclusie

In het kader van het ontwerpbestemmingsplan is tot een inwaartse zonering gekomen, zoals zichtbaar gemaakt op onderstaande afbeelding. De afbeelding laat zien welke categorie bedrijven maximaal kan worden toegestaan, zonder dat dit tot ruimtelijke knelpunten leidt ten opzichte van bestaande gevoelige objecten in de omgeving. Hierbij is gezien de aanwezige bebouwing en functies in de omgeving (bedrijventerrein, infrastructuur) uitgegaan van de omgevingstypering 'gemengd gebied'.

Uit de afbeelding blijkt dat, op basis van de bestaande gevoelige objecten rond het plangebied, het bedrijventerrein gedeeltelijk maximaal geschikt is voor bedrijven die behoren tot milieucategorie 5.1. zonder dat sprake zou zijn van ruimtelijke knelpunten. Naar de randen van het plangebied toe neemt de maximaal mogelijke milieucategorie stapsgewijs af.

afbeelding "i_NL.IMRO.0860.VE10ad010000BP2016-VG01_0023.jpg"

Afbeelding 20: Inwaartse zonering

Binnen het plangebied zijn in het ontwerp-bestemmingsplan in lijn met de afbeelding met daarop de inwaartse zonering, bedrijven in de categoriën 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2 toegestaan. Dus waar volgens de afbeelding hiervoor categorie 5.1 bedrijven mogelijk zijn, maakte het ontwerp-bestemmingsplan bedrijven mogelijk van maximaal categorie 4.2.

Wel is in de regels van het bestemmingsplan een mogelijkheid tot afwijken opgenomen om onder voorwaarden categorie 5.1 bedrijven toe te staan. Alleen wanneer de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving niet toeneemt en wanneer de milieubelasting van een bedrijf wat betreft de volgende aspecten is betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar. Hierbij kan tevens gekeken worden naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking. Geluidzoneringsplichtige inrichtingen zijn niet mogelijk middels de mogelijkheid tot afwijken.

Naar aanleiding van nader onderzoek met betrekking tot industrielawaai, een ingediende zienswijze en een verleende omgevingsvergunning is de zonering aangepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0860.VE10ad010000BP2016-VG01_0024.jpg"

Afbeelding 21: aangepaste inwaartse zonering, basis voor bestemmingsplan

Uit het onderzoek bleek dat niet geheel kon worden voldaan aan het gemeentelijk beleid inzake de gevelbelasting van woningen. Aan de hand daarvan is opnieuw onderzocht wat de mogelijkheden en beperkingen zijn voor de inwaartse zonering van het bedrijventerrein, zodat wel aan gemeentelijk beleid (55dB op de gevel van woningen) kan worden voldaan. Hierbij is ook rekening gehouden met de vestiging van een bedrijf aan de noordzijde van het plangebied. Voor dit bedrijf is een omgevingsvergunning verleend, waarin rekening is gehouden met bedrijvigheid in een lagere milieucategorie dan in eerste instantie voorzien in het ontwerpbestemmingsplan. Zie afbeelding hiervoor, voor de inwaartse zonering zoals deze is doorvertaald in de regeling van dit bestemmingsplan en als basis heeft gediend voor diverse onderzoeken (luchtkwaliteit, industrielawaai, stikstofdepositie).

Zie ook bijlage 13 van dit bestemmingsplan.

10.7 Externe veiligheid

Vanwege de voorgenomen vaststelling van het bestemmingsplan Foodpark Veghel is onderzoek gedaan naar externe veiligheid. Hierna wordt ingegaan op het uitgevoerde onderzoek en de resultaten. In het MER in bijlage 1 wordt hier ook op ingegaan.

In de omgeving van het plangebied liggen diverse risicovolle inrichtingen

Sligro Foodgroup Nederland BV

De Sligro aan de Doornhoek 4050 heeft drie PGS15 opslagruimtes en een koolstofdioxide/ ammoniakkoelinstallatie waarmee de inrichting onder het Bevi valt. In het kader van de MER en het bestemmingsplan Foodpark Veghel is de QRA uit 2007 geactualiseerd. De actuele QRA van de Sligro Foodgroup Nederland BV is bijgevoegd.

LNG-tankstation

Ten zuiden van Doornhoek 4050 ligt het LNG (Liquid Natural Gas) tankstation. Sinds 28 januari 2015 is de Circulaire externe veiligheid LNG tankstations van kracht en moeten de risico's van LNG tankstations in beeld worden gebracht.

Overige inrichtingen

Overige inrichtingen liggen op een dermate grote afstand dat deze geen invloed hebben op de ontwikkeling van Foodpark Veghel.

Snelweg A50

Het plangebied Foodpark Veghel ligt langs de snelweg A50. De externe veiligheidsrisico's van transportassen dienen te worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid en de regeling Basisnet. Er is voor deze route geen PR10-6 plafond aanwezig, als ook geen PAG (plasbrandaandachtsgebied) Dit betekent dat er geen beperkingen aan de gebouwen worden opgelegd, als er binnen 30 meter van de snelweg gebouwd zou worden. Daarnaast is conform de Regeling Basisnet een indicatieve groepsrisico berekening uitgevoerd omdat de toekomstige situatie gedeeltelijk binnen het invloedsgebied van de snelweg A50 ligt. Om deze reden is een indicatieve kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd.

Het plangebied in fase 1 heeft geen invloed op de hoogte van het hoogste groepsrisico per kilometer van de A50, want met de te verwachten invulling van het plangebied in fase 1 neemt het groepsrisico niet toe.

Conclusie

De snelweg A50 levert geen beperkingen op vanuit het aspect externe veiligheid voor de ontwikkeling van het Foodpark Veghel.

De actuele QRA voor Sligro aan de Doornhoek 4050 is bijgevoegd als bijlage bij het bestemmingsplan. De geprojecteerde objecten binnen het plangebied liggen niet binnen de PR10-6 contour en hiermee wordt voldaan aan de norm voor het plaatsgebonden risico. Het bevoegd gezag moet de verantwoording groepsrisico uitwerken voor de Sligro aan de Doornhoek 4050, omdat het groepsrisico toeneemt als gevolg van de realisatie van het Foodpark Veghel.

Verantwoording groepsrisico

Door de gemeente is de verantwoording groepsrisico uitgewerkt. Zie bijlage 18 van deze toelichting. De resultaten hiervan zijn opgenomen in de bijlagen bij dit bestemminsplan. De verantwoording van het groepsrisico spitst zich toe op de risico's van de bedrijven Sligro en het LNG-tankstation.

Sligro Foodgroup Nederland BV

Het groepsrisico ligt in de huidige situatie onder de oriëntatiewaarde. Na ontwikkeling van Foodpark fase 1 overschrijdt het groepsrisico de oriëntatiewaarde

LNG-tankstation

Het groepsrisico ligt in de huidige situatie onder de oriëntatiewaarde. Na ontwikkeling van Foodpark Fase 1 stijgt het groepsrisico minimaal.

Voor de verantwoording van het groepsrisico zijn de volgende aspecten meegenomen:

  • Er is gekeken naar de mogelijkheden in het plangebied om door een goede ruimtelijke ordening de nadelige gevolgen van incidenten met bepaalde gevaarlijke stoffen zoveel mogelijk te voorkomen.
  • De mogelijkheden tot voorbereiding op en bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval is bekeken.
  • Zelfredzaamheid van personen.
  • De voor- en nadelen van andere mogelijkheden tot ruimtelijke ontwikkeling met een lager groepsrisico
  • De mogelijkheden en voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst

Restrisico

Er is gekeken of ruimtelijke maatregelen mogelijk zijn die de toename van het groepsrisico beperkt houden. De adviezen van de Veiligheidsregio zijn zorgvuldig in de afwegingen betrokkenen. Het voorgaande in acht nemende, het maatschappelijke belang dat door het bestemmingsplan wordt gediend en het maatschappelijk en economisch belang van de risicobronnen, rechtvaardigen het aanwezige niveau van het groepsrisico. De gemeente heeft besloten dat het groepsrisico, gelet op de generiek aanwezige veiligheidsmaatregelen voor het onderhavige besluit, maatschappelijk aanvaardbaar is.

10.8 Duurzaamheid en energie

In het stedenbouwkundig plan zijn er ambities ten aanzien van duurzame gebiedsontwikkeling. Het concept is gebaseerd op het zoveel mogelijk sluiten van kringlopen. Plaats en schaal bepalen de mogelijkheden en de effectiviteit. In de vervolgfase moet dit verder geconcretiseerd worden en op verschillende schaalniveaus uitgewerkt worden: van regionale inbedding en multimodaliteit tot de vormgeving van waterkanten en de juiste keuze van materialen.

In het openbaar gebied is het concept duurzaamheid vertaald in onder meer materialisering. Zo wordt bijvoorbeeld in het kader van duurzaamheid de voorkeur gegeven aan LED verlichting (met mogelijkheden voor gevarieerde schalingen; bij ’s nachts na 12:00 op 50 %) en voor armaturen die vervangbaarheid en langdurige verkrijgbaarheid garanderen.

Voor de bedrijfskavels heeft de gemeente Veghel ook een ambitieniveau. Veghel staat bekend om haar uitstekende ondernemersklimaat. Het Foodpark wil dit ook uitstralen, ook als het gaat over een flexibele verkaveling, het stimuleren van duurzaamheid en het gunstig implementeren van de geldende regelgeving voor (food)bedrijven. Aan de te vestigen bedrijven wordt een beroep gedaan op het zo duurzaam mogelijk inrichten van de bedrijfskavel. Zo dient gebruik te worden gemaakt van duurzame materialen in combinatie met een duurzame detaillering, zodat het bedrijfsgebouw ook in de tijd kwaliteit blijft uitstralen.

10.9 Explosieven

Door IDDS Explosieven is onderzoek uitgevoerd naar het risico op het aantreffen van Conventionele Explosieven (CE) in het onderzoeksgebied 'Foodpark veghel' (januari 2013). Het rapport is opgenomen in bijlage 19 van dit bestemmingsplan.

Doelstelling van het vooronderzoek is om met behulp van historisch feitenmateriaal als literatuur, archief- en luchtfotomateriaal een zo zorgvuldige inschatting te maken of er een verhoogde kans bestaat op het aantreffen van achtergebleven explosieven in het onderzoeksgebied.

Uit het onderzoek blijkt dat er diverse indicaties zijn achterhaald die aantonen dat het onderzoeksgebied verdacht is op de aanwezigheid van CE. De locaties van naoorlogs herbouwde en gebouwende woningen en stallen zijn onverdachte locaties. Op de verdachte locaties kan er sprake zijn van gedumpte, verschoten en gegooide CE. De hoeveelheid hiervan is niet feitelijk vast te stellen.

IDDS Explosieven adviseert om een vervolgonderzoek in de vorm van opsporingsonderzoek uit te voeren indien er bodemroerende activiteiten plaats gaan vinden in of nabij de als verdacht aangemerkte locaties. De opsporingsmaatregelen hangen sterk af van de voorgenomen werkzaamheden en de gekozen werkmethodiek.

De wijze van uitvoering is sterk afhankelijk van de voorgenomen bodemingrepen. Tevens speelt de wijze van uitvoering van de voorgenomen bodemingrepen hierin een belangrijke rol.

Op basis van de uitkomsten van voornoemd onderzoek is er in het kader van de ontwikkeling van fase 1 nog een detectieonderzoek (incl. evt. benadering van projectielen) worden uitgevoerd.

Dit detectie onderzoek is uitgevoerd door T&A Survey, in opdracht van de Gemeente Veghel. Resultaten van dit onderzoek zijn verschenen in het rapport Opsporing Explosieven, op 16 april 2014. Zie ook bijlage 19 bij deze toelichting. De geografische data uit het onderzoek zijn geanalyseerd op aanwezigheid van (metalen) objecten, waarvan niet kan worden uitgesloten dat het explosieven betreffen. In dit onderzoek zijn enkele verdachte objecten aangetroffen. Naar aanleiding van dit onderzoek is een kaart opgesteld waarop deze verdachte objecten zijn weergegeven met een uniek identificatienummer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0860.VE10ad010000BP2016-VG01_0025.jpg"

Afbeelding 22: kaart met verdachte objecten

Daarnaast zijn gebieden gearceerd welke vrij zijn tot onderzoeksdiepte met uitzondering van de verdachte objecten in dit gebied. Na verwijdering van deze verdachte objecten is dit gebied vrij van explosieven tot onderzoeksdiepte. Ook zijn gebieden gearceerd waarin meetdata verstoord is door mogelijk aanwezige kabels en leidingen en puinfunderingen. Hierdoor kan er ter plaatse geen uitspraak gedaan worden over mogelijk aanwezige explosieven. De laatste categorie gearceerde gebieden betreffen niet ingemeten gronden uit overleg met gemeente, door het ontbreken van betredingstoestemming of door ontoegankelijk terrein (smalle sloten).


Afsluitend wordt in het onderzoek geadviseerd om verdachte objecten voor aanvang van grondroerende werkzaamheden te benaderen, identificeren en, indien van toepassing, tijdelijk veilig te stellen. Hiertoe dient fase 3 van het explosievenonderzoek te worden uitgevoerd. Ter plaatse van het verstoorde gebied wordt aanbevolen indien er grondroerende werkzaamheden in naoorlogs niet geroerd gebied plaatsvinden, om de bekende verstorende bovengrondse objecten, zoals het hekwerk, of verstorende kabels en leidingen te verwijderen en opnieuw metingen uit te voeren. Daar waar geen bekende verstorende objecten aanwezig zijn, wordt geadviseerd om de individueel te onderscheiden verdachte objecten binnen verstoord gebied eerst te benaderen. De vervolgstrategie kan worden gebaseerd op de in de bodem aangetroffen objecten. Hiertoe dient fase 3 van het explosievenonderzoek te worden uitgevoerd.

Hoofdstuk 11 Verkeer

Door ARCADIS is een verkeerstoets uitgevoerd ten behoeve van de ontwikkeling van Foodpark Veghel. De totale rapportage is toegevoegd in bijlage 20.

11.1 Verkeersstructuur

Structuur voor gemotoriseerd verkeer

Ontsluiting op bestaande wegennet

Het Foodpark Veghel wordt ontwikkeld nabij de rotonde Eerdsebaan - Corridor - Corsica (wegvak Doornhoek - Corridor). Deze drie wegen zijn gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg. De wegen op de bestaande bedrijventerreinen hebben binnen de categorisering als extra functionaliteit om het zakelijke verkeer te faciliteren. De gemeente Veghel wordt momenteel met 3 aansluitingen ontsloten op het rijkswegennet / A50. Het bestaande Bedrijventerrein Dubbelen / Doornhoek wordt ontsloten via de aansluiting Eerde. Recentelijk is deze aansluiting uitgebreid met extra (opstel)capaciteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0860.VE10ad010000BP2016-VG01_0026.jpg"

Afbeelding 23: ontsluiting Foodpark Veghel

Het Foodpark krijgt twee ontsluitingen op het bestaande wegennet. Voor hulpdiensten betekent dit dat een calamiteit in het plangebied vanaf twee zijden benaderbaar is. De eerste ontsluiting is gelegen aan de zuidwestzijde van het plangebied en sluit aan op de Corridor. Deze aansluiting wordt vormgegeven als voorrangskruispunt. De tweede ontsluiting is gelegen aan de noordoostzijde van het plangebied en wordt ontsloten op de Corsica. Dit kruispunt wordt eveneens een voorrangskruispunt. Het gemotoriseerde verkeer afkomstig van Foodpark dient voorrang te verlenen aan het gemotoriseerde verkeer (en aan het fietsverkeer op het aanwezige fietspad) op respectievelijk Corsica en de Corridor.

Ter hoogte van de aansluiting is de Corsica een erftoegangsweg 60km/h, die minder geschikt is voor hogere verkeersstromen en voor de ontsluiting van vrachtverkeer. De Corsica sluit verder aan als een T-kruising op de Doornhoek. Verkeer vanuit de Corsica dient voorrang te verlenen op het overige verkeer (gemotoriseerd- en fietsverkeer). De weg is onvoldoende breed voor vrachtverkeer om elkaar goed te kunnen passeren. Verder ligt het vrij liggende fietspad ten zuiden van de Corsica. Verkeer van het Foodpark zal het fietspad hierdoor altijd moeten kruisen.

De ontsluiting van Foodpark op de Corridor ten zuiden van de MacArthurweg is van een beter niveau. De Corridor is ook hier een erftoegangsweg buiten de bebouwde kom (60km/h), maar de weg is hier breder opgezet omdat er al reeds bedrijven zijn ontsloten op deze route. Dit is ook te zien aan het feit dat er langsparkeren voor vrachtverkeer mogelijk is. Dit zorgt ervoor dat de wegbreedte geen beperking is voor de ontwikkeling van het Foodpark.

Interne ontsluitingstructuur

De wegen op het bedrijventerrein worden gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom. Er mag vanuit worden gegaan dat hier de basiskenmerken wegontwerp volledig worden toegepast. Dit zal leiden tot een verkeersveilige weginrichting op Foodpark. De "gele" verbinding laat het principe van de interne structuur zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0860.VE10ad010000BP2016-VG01_0027.jpg"

Afbeelding 24: interne ontsluiting

Openbaar vervoer

De verbinding door het bedrijventerrein, Eerdsebaan - Corridor - Rembrandtlaan is een belangrijke route voor het busverkeer (lijndiensten 152, 157, 159, en de HOV lijnen 305 en 306). Het busverkeer wordt gemengd afgewikkeld met het overige gemotoriseerde verkeer. De bus halteert op de Corridor (nabij de rotondes met de Corsica en Kennedylaan). Tijdens drukke spitsmomenten zal de bus meer moeite hebben om in te voegen in de stroom van auto's. Een verslechtering van de verkeersafwikkeling (als gevolg van meer autoverkeer) zal ook van invloed zijn op de afwikkeling van het busverkeer.


Nabij de rotonde Corridor - Corsica halteren diverse(streek)buslijnen. De loopafstand van de halte tot het Foodpark varieert tussen de 200 meter en 1,5 kilometer (via de interne ontsluiting Foodpark). Een loopafstand tot 500 meter wordt acceptabel geacht, maar dient zo kort mogelijk te zijn.


Langzaam verkeer

Naast de Eerdsebaan, de Corsica en de Corridor liggen, conform de huidige situatie, vrijliggende in twee richtingen bereden fietspaden. De fietspaden naast de Corsica en de Corridor maken deel uit van een regionale fietsroute. Fietsverkeer moet bij het kruisen van genoemde wegen voorrang verlenen aan het gemotoriseerd verkeer. De provincie heeft de route op de Corridor als kansrijke snelfietsroute aangewezen. Voorts lopen door het plangebied twee recreatieve fietsroutes. Deze routes maken gebruik van de rijbaan van De Kempkens en de rijbaan van de Biezendijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0860.VE10ad010000BP2016-VG01_0028.jpg"

Afbeelding 25: Uitsnede fietsnetwerk Veghel

11.2 Verkeersgeneratie Foodpark fase 1

Verkeersgeneratie

Gebruik is gemaakt van het provinciale verkeersmodel zoals verkregen van de gemeente Veghel, te weten Brabant Brede Model Aanpak - Noordoost, kortweg BBMA-NO. Om de productie en attractie van de voorgenomen activiteit (Foodpark fase 1) te bepalen is gebruik gemaakt van kentallen zoals samengesteld door het CROW publicatie 317 (Kencijfers Parkeren en Verkeersgeneratie). De gemeente veronderstelt voor fase 1 van Foodpark een 40-60% verdeling ten aanzien van type werkmilieu: 40% (zware) industrie en 60% distributie / logistiek. Deze zijn beide agrofood gerelateerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0860.VE10ad010000BP2016-VG01_0029.jpg"

Tabel 6: CROW publicatie 317 'kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'


Foodpark Fase 1 betreft circa 30 hectare netto uitgeefbaar (milieucategorie 3 en 4). De generatie van verkeer (productie / attractie) betreft 6.590 mvt /etmaal (werkdaggemiddelde). Dit betreft meer gemotoriseerd verkeer.

11.3 Verkeersintensiteiten

Onderstaande tabel geeft de ontwikkeling weer van de verkeersintensiteiten voor Fase 1 Foodpark ten opzichte van de situatie 2030 zonder ontwikkeling van het Foodpark (autonome ontwikkeling). De nummers van de wegvakken komen overeen met de afbeelding hierna.


De realisatie van Foodpark fase 1 heeft op het gemeentelijk wegennet vooral lokale effecten, geconcentreerd op de wegen Eerdsebaan, Corsica en Corridor. Gemiddeld genomen nemen de verkeersintensiteiten op het wegennet toe met circa 2 tot 5%. Daar waar Fase 1 Foodpark wordt gerealiseerd stijgen de verkeersintensiteiten. De toename varieert tussen de 10 a 50% afhankelijk van het wegvak (Corsica of Corridor). Absoluut is de toename op een gemiddelde werkdag etmaal tussen de 3.000 en 4.500 motorvoertuigen.


afbeelding "i_NL.IMRO.0860.VE10ad010000BP2016-VG01_0030.jpg"

Afbeelding 26: genummerde wegvakken

afbeelding "i_NL.IMRO.0860.VE10ad010000BP2016-VG01_0031.jpg"

Tabel 7: Verkeersintensiteiten en indices t.o.v. autonome ontwikkeling 2030

11.3.1 Verkeersafwikkeling

Op wegvakken
Aan de hand van de I/C verhouding voor de ochtend- en avondspits is het effect van de realisatie van Foodpark fase 1 in kaart gebracht.

  • A50: De verkeersafwikkeling op de A50 is slecht, gesproken kan worden van een structureel knelpunt. Ten opzichte van de autonome situatie is op de A50 sprake van een beperkte verslechtering op het wegvak tussen de aansluitingen Eerde en Veghel/N279, veroorzaakt door het extra verkeer als gevolg van de realisatie van Foodpark fase 1. Toenemende congestie op de A50 leidt tot meer sluipverkeer op de route Rembrandtlaan - Corridor door Veghel.
  • Eerdsebaan / aansluiting Eerde: De verkeerslichten onder aan de toe en afritten in de aansluiting hebben voldoende capaciteit om het verkeer af te wikkelen. Het afwikkelingsprobleem is meer gesitueerd op de rijbanen van de A50. Op de A50 is sprake van een autonoom structureel afwikkelingsprobleem. Doordat hier filevorming optreedt tijdens de spits kan het oprijdend verkeer vanaf de Eerdsebaan niet of onvoldoende de A50 oprijden, waardoor terugslag op de toerit optreedt. De aansluiting Eerde functioneert daarmee minder. In de autonome situatie is dit al een structureel probleem. Realisatie van Foodpark zal dit autonome afwikkelingsprobleem beperkt vergroten.
  • Corridor - Rembrandtlaan. De route Corridor - Rembrandtlaan heeft in de autonome situatie te maken met een matige tot slechte verkeersafwikkeling. Realisatie van Foodpark leidt tot beperkt extra verkeer op deze route (Foodpark verkeer en extra sluipverkeer door toenemende congestie op de A50), waardoor de afwikkeling verder onder druk komt te staan.
  • N279 (door Veghel). Realisatie van Foodpark heeft geen / beperkt effect op de verkeersafwikkeling op de N279 door Veghel. De verkeersafwikkeling is vergelijkbaar met de autonome situatie. Foodpark wordt daarmee volledig ontsloten via aansluiting Eerde, de N279 en de aansluiting Veghel/N279 spelen hierin zeek beperkte rol.


Kruispunten

Voor de rotonde Corsica - Corridor en voor de geregelde kruispunten van de aansluiting Eerde zijn capaciteitsberekeningen uitgevoerd (Rotondeverkenner, COCON). De rotonde zal als gevolg van de realisatie van Foodpark fase 1 extra belast raken. Bij een verzadigingsgraad van 0.7 is sprake van een slechte verkeersafwikkeling (mede rekening houdend met de aanwezigheid van fietsverkeer). De problematiek op genoemde rotonde zal zich vooral manifesteren tijdens de avondspits.

De verkeerslichten op de aansluiting Eerde (zowel west als oostkant) kan het extra verkeer als gevolg van Foodpark fase 1 verwerken. Het probleem is niet gelokaliseerd op de kruispunten, maar op de afwikkeling op de hoofdrijbanen op de A50. Doordat de afwikkeling op de A50 tijdens de spitsen structureel slecht is, heeft dit gevolgen voor het functioneren van de aansluiting Eerde. Oprijdend verkeer kan de A50 niet op waardoor terugslag plaatsvindt richting de toerit en kruisingsvlak. Dit kan/heeft blokkades tot gevolg hebben op de kruispunten van de aansluiting Eerde met de Eerdsebaan.

11.4 Parkeren

Parkeren voor de bedrijven vindt plaats op eigen terrein.

11.5 Conclusie en aanbevelingen

Realisatie van Foodpark fase 1 leidt tot meer verkeer. Foodpark Fase 1 betreft circa 30 hectare netto uitgeefbaar (milieucategorie 3 en 4). De extra generatie van verkeer (productie / attractie) betreft 6.590 mvt /etmaal (werkdaggemiddelde). Dit betreft meer gemotoriseerd verkeer ten opzichte van de autonome situatie 2030. Het extra gegenereerde verkeer heeft beperkt gevolgen voor de intensiteiten en verkeersafwikkeling op het beschouwde wegennet:

  • Verkeersintensiteiten: Volledige invulling van Foodpark fase 1 genereert extra verkeer (productie / attractie). Het betreft circa 6.590 mvt /etmaal (werkdaggemiddelde). Het verkeerskundig effect van Foodpark is lokaal van aard en is vooral manifest op het gemeentelijk wegennet, te weten op de wegen Eerdsebaan, Corsica en Corridor. De toename op genoemde wegen varieert tussen de 10 a 50% afhankelijk van het wegvak (Corsica of Corridor). Absoluut is de toename op een gemiddelde werkdag etmaal tussen de 3.000 en 4.500 motorvoertuigen. Dit correspondeert met de verwachte productie en attractie.
  • Verkeersafwikkeling gemeentelijke wegen. Het extra gegenereerde verkeer heeft effect op de verkeersafwikkeling op wegen en kruispunten in de directe omgeving van Foodpark. Het meest urgente punt is de rotonde Corsica - Corridor. Op termijn zal deze rotonde, ten behoeve van de afwikkeling en verkeersveiligheid, omgebouwd moeten worden naar een geregeld kruispunt met verkeerslichten. Capaciteitsberekeningen tonen aan dat een verkeerslicht het verkeer op deze locatie kan verwerken. Deze ombouw zal naar verwachting nodig zijn wanneer 30 a 40% van Foodpark fase 1 is ontwikkeld.
  • Corsica / Corridor. Foodpark fase 1 wordt met 2 voorrangskruisingen (T-kruising) aangesloten op het bestaande wegennet. Zowel de Corridor als Corsica zijn ter plekke ingericht als erftoegangswegen. De bestaande vorming is daardoor minder geschikt voor hogere verkeersstromen en voor de ontsluiting van vrachtverkeer. Gewenst is dat de gemeente genoemde wegen opwaardeert tot gebiedsontsluitingswegen (tot aan de T-kruisingen met de toegangswegen van het Foodpark).
  • Aansluiting Eerde. De verkeerslichten onder aan de toe en afritten in de aansluiting kunnen het verkeer. Het afwikkelingsprobleem is meer gesitueerd op de rijbanen van de A50. Doordat hier filevorming optreedt tijdens de spits kan het oprijdend verkeer vanaf de Eerdsebaan niet of onvoldoende de A50 oprijden, waardoor terugslag op de toerit optreedt. De aansluiting Eerde functioneert daarmee minder. In de autonome situatie is dit al een structureel probleem.


De volgende maatregelen zullen moeten worden getroffen. Ombouw van de rotonde tot verkeerslichten dient bij realisatie van 30 tot 40% van het bedrijventerrein plaats te vinden. De gemeente zal bezien wanneer dit precies nodig is. De opwaardering van de Corsica en de Corridor dient bij aanvang van de ontwikkeling plaats te vinden.

Hoofdstuk 12 Planopzet

12.1 Inleiding

Het bestemmingsplan Foodpark Veghel bestaat uit een aantal onderdelen:

De toelichting

Een planbeschrijving, aangevuld met een toelichting op de juridische opzet en een korte beschrijving van de handhavings- en uitvoeringsaspecten.


De bestemmingsregels

De bouw- en gebruiksregels binnen de verschillende bestemmingen. Daarnaast zijn afwijking- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen, om het plan de benodigde flexibiliteit te geven.


De verbeelding

Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen opgenomen. Deze kunnen niet los van de regels worden gelezen.

De opzet van het plan

Het bestemmingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de burgers en voor de overheid. Bij de overwegingen over de gewenste opzet van het bestemmingsplan staat men voor het dilemma dat er enerzijds een duidelijke behoefte is aan minder regelgeving. Daarnaast moet het plan flexibel zijn om op toekomstige ontwikkelingen in te spelen. Daarvoor zijn afwijking- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Deze regelingen bieden weliswaar ruimte voor bepaalde ontwikkelingen, er kunnen echter geen directe rechten en/ of plichten aan worden ontleend. Er zal altijd een belangenafweging plaatsvinden. Als echter wordt voldaan kan worden aan de gestelde voorwaarden, is die afweging marginaal.

12.2 De regels

De systematiek van de regels

De systematiek van de regels kan worden samengevat aan de hand van de hoofdstukindeling.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk 1 'Inleidende Regels' gaat in op de begripsomschrijvingen en de wijze van meten c.q. berekenen.
  • In hoofdstuk 2 van de regels - 'Bestemmingsregels'- wordt een regeling gegeven voor het nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein en voor de bestaande functies in het plangebied die positief zijn bestemd. Bepaald is welke vormen van gebruik en bouwwerken rechtstreeks (dus zonder voorafgaande wijziging of afwijking) zijn toegestaan.
  • In hoofdstuk 3 zijn de algemene regels weergegeven (anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels etc.).
  • In hoofdstuk 4 zijn de overgangs- en slotbepalingen opgenomen.

12.3 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel is omschreven wat in onderhavig plan onder een aantal van de in de regels gebruikte begrippen wordt verstaan.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel is vastgelegd hoe bij de toepassing van de bouwregels van onderhavig plan moet worden gemeten.

12.4 Beschrijving per bestemming

Op basis van het voorgaande worden de volgende bestemmingen onderscheiden:

Artikel 3 Agrarisch

Binnen deze bestemming zijn bedrijven met een agrarische bedrijfsvoering toegestaan. Bebouwing is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak zoals opgenomen op de verbeelding. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is een bedrijfswoning toegestaan.

De regeling voor agrarische bedrijven is in lijn met de Programmatische aanpak stikstof (PAS) opgesteld om zo toename van stikstofemissie te voorkomen.

Artikel 4 Agrarisch met waarden

Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' is agrarische bedrijfsuitoefening toegestaan. Daarnaast is het mede bestemd voor de instandhouding van natuurlijke en abiotische waarden in combinatie met agrarische bedrijfsuitoefening en de intstandhouding van leefgebied van amfibieën. Op de voor 'Agrarisch met waarden' bestemde gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke noodzakelijk zijn uit een oogpunt van beheer en onderhoud overeenkomstig de doeleinden.

Artikel 5 Bedrijf

Ter plaase van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - stucadoorsbedrijf' is een stucadoorsbedrijf toegestaan. En tevens zijn bijbehorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, wegen en paden toegestaan.

Artikel 6 Bedrijventerrein

Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bedrijven toegestaan met daaraan ondergeschikt kantoren, dienstverlening en een kantine ten dienste van het met de bestemming beoogde gebruik. Het bedrijventerrein is verdeeld in verschillende zones. Bij het aanwijzen van de zones is gekeken naar de invloed van hinder van de bedrijven op het woon en leefklimaat in de omgeving van het plangebied. Voor bedrijven die meer hinder veroorzaken is het wenselijk deze op ruimere afstand van een woonwijk te realiseren dan bedrijven met meer minder impact op de omgeving. In het bestemmingsplan is uitgegaan van de volgende categorieën, die als zodanig op de verbeelding zijn aangegeven:

- Bedrijf van categorie 3.1;

- Bedrijf van categorie 3.2;

- Bedrijf van categorie 4.1;

- Bedrijf van categorie 4.2.

In de regels is de afstand tot de zijdelingse bouwgrens aangegeven. Daarnaast zijn de maximale bouwhoogtes op de verbeelding weergegeven. Onder voorwaarden kan worden afgeweken van de maximale hoogtes voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Hiervoor moet een aparte procedure worden doorlopen.

Daarnaast is er een aanduiding opgenomen voor ontsluitingswegen en de inrichting van waterberging. Voor de ontsluitingswegen is in de regels een mate van flexibiliteit opgenomen aangezien nog niet bekend is waar de ontsluitingswegen exact komt te liggen.

Middels een afwijking is het onder voorwaarden mogelijk om op een groot deel van het bedrijventerrein (zoals aangeduid op de verbeelding) 5 meter hogere bebouwing op te richten, dan aangegeven op de verbeelding.

Artikel 7 Groen

De bestemming Groen is gebruikt voor de groenstructuur in het plangebied, met name voor de afronding voor fase 1 van het bedrijventerrein. Het betreft hier openbaar groen. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd in deze bestemming. Tevens is aan de zuidoostzijde van het plangebied een extra robuuste groenvoorziening bestemd, om zo het bedrijventerrein af te schermen voor woningen aan de Biezendijk.

Artikel 8 Natuur

Binnen deze bestemming zijn het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van natuurwetenschappelijke waarde en/of ecologische waarde, met daaraan ondergeschikt agrarisch medegebruik, recreatief medegebruik en educatief medegebruik toegestaan.

De gronden aan de zuidwestzijde van het plangebied van dit bestemmingsplan, zijn in tegenstelling tot de eerdere versie van het bestemmingsplan, ook voorzien van de bestemming 'Natuur'. Gronden zijn in eigendom van de gemeente en gelden (subsidie) zijn hiervoor beschikbaar. De rand die de bestemming 'Natuur' heeft gekregen staat de ontwikkeling van één van de alternatieven uit het MER niet in de weg. Hier is bij de begrenzing rekening mee gehouden.

Artikel 9 Verkeer

Onder andere parkeervoorzieningen, wegen en paden in het plangebied zijn bestemd als ‘Verkeer’. Er zijn uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen toegestaan. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn de maximale hoogtes in de regels opgenomen.

Artikel 10 Water

Waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder watergangen en waterberging zijn bestemd als ‘Water’. Om de watergangen te beschermen, is een vergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden opgenomen. Binnen deze bepaling is aangegeven voor welke werkzaamheden een verbod geldt, en dus een vergunning noodzakelijk is.

Artikel 11 Wonen

Binnen de bestemming 'Wonen' is wonen in woningen toegestaan. Daarnaast is beroep aan huis toegestaan. Voor hoofdgebouwen en bijbehorende bijgebouwen zijn aparte bouwregels opgenomen.

Artikel 12 Leiding – Gas

Binnen het plangebied is een gasleiding gelegen. Deze is door middel van een dubbelbestemming beschermd. Naast de betreffende dubbelbestemming hebben de betrokken gronden altijd nog een hoofdbestemming. De bepalingen van de hoofdbestemming en de dubbelbestemming zijn dan beide van toepassing. Aan weerszijden van de leidingen (met een breedte van 5 meter aan beide kanten) is deze dubbelbestemming opgenomen. Aan deze bestemming is een vergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden opgenomen. opgenomen. Binnen deze bepaling is aangegeven voor welke werkzaamheden een verbod geldt, en dus een vergunning noodzakelijk is.

Artikel 13 Leiding - Hoogspanningsverbinding

Ter bescherming van hoogspanningsleiding is deze dubbelbestemming opgenomen. Binnen de belemmerende strook van deze leiding mogen geen werkzaamheden worden uitgevoerd zonder schriftelijke toestemming van de leidingbeheerder.

Artikel 14 Waarde - Archeologie

Om de binnen het plangebied gelegen archeologische waarden te beschermen is een vergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden opgenomen. Naast de betreffende dubbelbestemming hebben de betrokken gronden altijd nog een hoofdbestemming, zoals bijvoorbeeld ‘Bedrijventerrein’. De bepalingen van de hoofdbestemming en de dubbelbestemming zijn dan beide van toepassing. Binnen deze bepaling is aangegeven voor welke werkzaamheden een verbod geldt, en dus een vergunning noodzakelijk is.

Staat van bedrijfsactiviteiten (SBI)

Voor de in het bestemmingsplan toegestane bedrijfsactiviteiten is gebruik gemaakt van de brochure 'Bedrijven en Milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten' uit 2009. Daarin is een categorale bedrijfsindeling opgenomen, die is gebaseerd op het aanhouden van bepaalde afstanden ten opzichte van gemengd gebied. Daarbij zijn als indicatoren om de afstand te bepalen geur, stof, geluid en gevaar gebruikt. In dit bestemmingsplangebied is de categorie 3.1 t/m 4.2 direct toegestaan. Middels afwijking kan ook categorie 5 bedrijvigheid worden toegestaan mits invloed richting omgeving gelijk is aan categorie 4.2. In de bijlage bij de regels, Staat van bedrijfsactiviteiten, zijn de toegelaten bedrijfsactiviteiten in de categorie(ën) 3.1 t/m 5.1 in de vorm van een positieve lijst opgenomen.

12.5 Algemene regels

Artikel 15 – Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 16 – Algemene bouwregels

Deze bepaling bevat algemene regels met betrekking tot ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, kozijnen, schoorstenen etc. Daarnaast is een bepaling opgenomen ten behoeve van ondergronds bouwen.

Artikel 17 – Algemene gebruiksregels

In deze bepaling wordt geregeld welke gebruiken in elk geval verboden zijn. Hiervan kan worden afgeweken indien strikte toepassing ervan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, dat niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Verder zijn gebruiksregels opgenomen die toezien op het gebruik van verlichting en toezien op voldoende parkeergelegenheid in het plangebied.

Artikel 18 – Algemene aanduidingsregels

Op de verbeelding zijn aanduidingen opgenomen ten behoeve van Vrijwaringszone - weg, Vrijwaringszone - overlegzone weg en Vrijwaringszone - radar.


Artikel 19 – Algemene afwijkingsregels

In deze bepaling wordt het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsbepalingen die gelden voor meerdere dan wel alle bestemmingen in het plan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, worden aangegeven.

Artikel 20 – Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om de in het plan opgenomen bestemming te wijzigen. Wanneer van deze bevoegdheid gebruik gemaakt kan worden, wordt beschreven in de regels.

Artikel 21 – Overige regels

In de overige regels is een strafbepaling opgenomen.

12.6 Overgangs- en slotregels

Artikel 22 – Overgangsrecht

In deze bepaling wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht. Deze regeling is op grond van de Wro verplicht.

Artikel 23 – Slotregel

Als laatste is de slotbepaling opgenomen. Deze bepaling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsbepaling.

Hoofdstuk 13 Economische uitvoerbaarheid

13.1 Exploitatie

Uit het in opdracht van de gemeente door Buck consultants international uitgevoerde marktbehoefteonderzoek blijkt dat er de komende periode voldoende vraag naar bedrijventerrein is te verwachten. Het verhaal van kosten in het kader van de ontwikkeling van het bedrijventerrein zal mede geschieden aan de hand van het tegelijkertijd met het bestemmingsplan vast te stellen exploitatieplan. De mogelijkheid bestaat dat de gemeente voor vaststelling van het bestemmingsplan een of meerdere anterieure overeenkomsten aangaat.

13.2 Handhaving

In het kader van de actualisering van bestemmingsplannen dient ingevolge aanbeveling 4 van de IRO een handhavingsparagraaf te worden opgenomen. Deze handhavingsparagraaf bestaat uit een samenvatting van de, op 19 oktober 2004 door het college van burgemeester en wethouders, vastgestelde "Handhavingsnotitie Bestemmingsplannen" en voor het overgrote gedeelte uit de te handhaven zaken in het betreffende bestemmingsplan. Voor elk plan ligt dat anders; elk plan heeft zo zijn eigen bijzonderheden van bestemmingen en gebruik.


Handhaving op het gebied van ruimtelijke ordening spitst zich toe op het gebruik van de gronden en opstallen en het uitvoeren van werken en werkzaamheden waarvoor een vergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig is.


Handhaving kan kortweg worden omschreven als: elke handeling die erop gericht is de naleving van rechtsregels te bevorderen of een overtreding te beëindigen.


Handhaving kan ook worden gezien als:

  • het stellen van normen c.q. grenzen;
  • het uitvoeren van normen (vergunningverlening) c.q. norm conform handelen;
  • het houden van toezicht;
  • het opleggen van sancties.


Handhaving wordt om meerdere redenen door bestuursorganen toegepast. Genoemd kunnen worden:

  • handhaving levert een wezenlijke bijdrage aan het bereiken van de doelstelling van beleid, door middel van wet- en regelgeving;
  • handhaving leidt tot toename van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid;
  • handhaving leidt tot toename van een grotere acceptatie van wet- en regelgeving;
  • handhaving leidt tot toename van geloofwaardigheid, betrouwbaarheid en integriteit van de overheid.


Het niet naleven van een bestemmingsplan komt neer op het ondergraven van één van de meest waardevolle en invloedrijkste instrumenten van de gemeentelijke overheid. Daarnaast is een dergelijke inbreuk een aantasting van één van de belangrijkste waarborgen die de burger op gemeentelijk niveau heeft. De burger mag immers verwachten, veelal eisen, van de gemeentelijke overheid dat zij de regelgeving die zij in het bestemmingsplan heeft opgenomen ook zal handhaven. Bovendien tast het niet naleven en handhaven van het bestemmingsplan de geloofwaardigheid van de gemeente in het algemeen aan. Om deze redenen is het noodzakelijk de handhaving van de bestemmingsplannen ter hand te nemen en blijven nemen.


Het ruimtelijke beleid, zoals de gemeente Veghel dat voor haar grondgebied heeft vastgesteld, vindt voor het belangrijkste deel haar weerslag in de vastgestelde bestemmingsplannen. Hierin is voor het stedelijk- en landelijk gebied, de kernen, de industrieterreinen en de verschillende individuele percelen het juridische toetsingskader neergelegd die het gemeentebestuur in die gebieden wil verwezenlijken. Aan het vaststellen van een bestemmingsplan gaat een uitgebreide en zorgvuldige voorbereiding vooraf. Er wordt een "uitgebreide" inventarisatie gemaakt van de bestaande situatie binnen het plangebied, teneinde deze, op te kunnen nemen in het bestemmingsplan. Bovendien vindt er uitgebreid overleg plaats met belanghebbenden, door middel van overleg- en inspraakrondes inzake het voorontwerp en ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan, voorafgaand aan het vaststellen van het bestemmingsplan.


Deze uitgebreide voorbereidingen hebben een duidelijk doel. Het bestemmingsplan dient een zorgvuldig opgesteld plan te zijn, waarin de verworvenheden van de democratische rechtsstaat doorklinken. Het bestemmingsplan heeft immers, zodra het rechtskracht heeft, een enorme impact op het gemeentelijke grondgebied. Deze werking wordt, met name door burgers, nogal eens onderschat. Het bestemmingsplan kan bijvoorbeeld het gebruik van in eigendom zijnde onroerende zaken zowel beperken als verruimen. Bovendien is het bestemmingsplan een criterium waaraan bouwplannen moeten worden getoetst en kan het een grondslag zijn voor het toepassen van strafrechtelijke, privaatrechtelijke en bestuursrechtelijke dwangmiddelen, waarvan de kosten veelal verhaald kunnen worden op de overtreder. De juridische status van het bestemmingsplan kan dan ook het best verduidelijkt worden met de lekenterm: "gemeentelijke wet". In onderhavig bestemmingsplan is gekeken naar de bestaande situatie en zijn geen illegale activiteiten aangetroffen. De thans opgenomen bestemmingsregeling past in de ruimtelijke-functionele visie van de gemeente ten aanzien van dit gebied.

Hoofdstuk 14 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

14.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

Gronden binnen het plangebied zijn voornamelijk aangekocht door de gemeente zodat de uitvoering van het plan, en ook de landschappelijke inpassing feitelijk gerealiseerd kunnen worden.

14.2 Vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Er is vooroverleg gevoerd met het Waterschap Aa en Maas en met de provincie Noord-Brabant. Met name is richting provincie en Waterschap inzichtelijk gemaakt wat de wijzigingen zijn ten opzichte van het eerder in procedure gebrachte bestemmingsplan voor Foodpark. De essentie van voorliggend bestemmingsplan is immers nagenoeg gelijk aan de essentie van het eerdere bestemmingsplan voor Foodpark Veghel.

Het Waterschap heeft wat actuele informatie aangeleverd met betrekking tot hydrologisch neutraal bouwen en de nieuwe Keur. De provincie heeft geen opmerkingen geplaatst en aangegeven hier verder geen aanleiding toe te zien.

14.3 Vaststellingsprocedure

Het ontwerpbestemmingsplan 'Foodpark Veghel 2016' is op 20 april 2016 gepubliceerd in Gemeenteblad Veghel en de Staatscourant. In de periode van 21 april 2016 tot en met 1 juni 2016 heeft het ontwerp bestemmingsplan 'Foodpark Veghel 2016' ter voldoening aan artikel 3.8. van de Wet op de ruimtelijke ordening voor een ieder ter inzage gelegen. Daarnaast is het ontwerp digitaal raadpleegbaar geweest via www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende deze termijn kon een ieder naar keuze schriftelijk of mondeling een zienswijze op het ontwerp bestemmingsplan kenbaar maken aan burgemeester en wethouders van de gemeente Veghel. In deze periode zijn er 5 zienswijzen ingediend. In de nota van zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en ontwerpexploitatieplan zijn de zienswijzen voorzien van een reactie. Ook is aangegeven wanneer een zienswijze heeft geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan of exploitatieplan. De nota van zienswijzen is als bijlage 21 toegevoegd aan dit bestemmingsplan. Zie ook bijlage 22.

14.4 Commissie voor de m.e.r.

De Commissie voor de m.e.r. (de Commissie) heeft het MER (zie bijlage 1) en de binnengekomen zienswijzen beoordeeld.


Op 30 juni 2016 heeft de commissie een concept toetsingsadvies uitgebracht. In bijlage 2 is een memo opgenomen die ingaat op het concept toetsingsadvies van de Commissie. Dat memo gaat over de mogelijke effecten van stikstofemissies op Europees beschermde natuurgebieden door de vestiging van bedrijven in Foodpark fase 1 en fase 2 en de daarmee samenhangende toename van verkeer. In de memo is o.a. aan de hand van voorbeeldberekeningen, samen met de informatie uit het MER, onderbouwd dat het bestemmingsplan Foodpark fase 1 uitvoerbaar is binnen de kaders van de Natuurbeschermingswet.


Het definitieve toetsingsadvies van de Commissie is opgenomen in bijlage 3.


Daarnaast doet de Commissie een aanbeveling: 'De gecumuleerde industriële geluidbelasting ter hoogte van woningen op korte afstand van het voornemen in fase 1 is relatief hoog en wordt ook in het MER als zodanig beoordeeld. Er is geen sprake van een wettelijke grenswaarde voor een dergelijke cumulatieve geluidbelasting. Geadviseerd wordt in de verdere besluitvorming nader te onderbouwen waarom een dergelijke geluidbelasting acceptabel wordt geacht binnen het geluidbeleid van de gemeente Veghel en eventuele mitigerende maatregelen aan te geven.'

De milieuzonering van het bedrijventerrein is zodanig aangepast dat er geen sprake is van een afwijking van het gemeentelijk beleid met betrekking tot icumulatie van industrielawaai op woningen. Deze aangepaste milieuzonering is ook vertaald in regels en verbeelding van voorliggend bestemmingsplan.