Plan: | Buitengebied, 1e Ontwikkelplan |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0860.BU01aa300000BP2014-VG01 |
Jaarlijks ontvangt de gemeente Veghel diverse verzoeken van mensen die een ruimtelijke of functionele ontwikkeling willen realiseren in het buitengebied. Het merendeel van deze verzoeken ofwel initiatieven passen binnen de geldende regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied' en kunnen rechtstreeks worden verleend. Voor de overige initiatieven, waar dus geen omgevingsvergunning verleend kan worden op basis van het geldende bestemmingsplan, is een nadere afweging nodig. Er dient te worden gekeken of het initiatief ruimtelijk/functioneel past in het buitengebied, een relatie heeft met het buitengebied of kwalitatief bijdraagt aan de ontwikkeling van het buitengebied. Op basis van deze nadere afweging kan het college al dan niet besluiten om in principe medewerking te verlenen.
Voor de initiatieven die niet passen binnen de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied' en waarvoor het college in principe medewerking heeft verleend, is een (partiele) herziening van het bestemmingsplan nodig. Onderhavige rapportage betreft de partiele herziening voor vijf initiatieven. In de onderstaande tabel worden de vijf initiatieven kort beschreven. In hoofdstuk 2 volgt een uitgebreidere beschrijving.
1. | Abenhoefweg 3 | Beeindiging van het agrarische bedrijf en splitsing van de bestaande langgevelboerderij in twee wooneenheden in het kader van behoud cultuurhistorie. |
2. | Bolst 1 | Verruiming van de bouwmogelijkheden binnen het bouwvlak voor de realisatie van een waterbassin. |
3. | Goordonk 3 | Vergroting van het bestemmingsvlak 'Wonen' voor de realisatie van een bijgebouw. |
4. | Morschehoef 19-19a | Afsplitsing van de bestaande bedrijfswoning in het kader van behoud cultuurhistorie. |
5. | Pater Visserslaan 13 | Omzetting van een woning naar een agrarisch bedrijf. |
Tabel 1: Korte beschrijving van de vijf initiatieven
Het plangebied bestaat uit 5 op zichzelf staande locaties. De ligging van deze locaties zijn weergegeven op de navolgende afbeelding. De nummers op de afbeelding corresponderen met de nummers in de tabel hierboven.
Afbeelding 1: Ligging van de planlocaties
Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit 7 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 per initiatief gekeken naar de bestaande en beoogde situatie. In hoofdstuk 3 wordt gekeken naar het ruimtelijk relevante beleid. In hoofdstuk 4 wordt de toelaatbaarheid van de initiatieven vanuit milieu- en omgevingsaspecten beoordeeld. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. In hoofdstuk 6 wordt de financiële uitvoerbaarheid behandeld en in hoofdstuk 7 komt de maatschappelijke uitvoerbaarheid ter sprake.
Voor het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangssituatie, de bestaande situatie, goed in beeld wordt gebracht. In dit hoofdstuk volgt per initiatief een korte beschrijving van de bestaande situatie. Ook volgt een korte beschrijving van de beoogde situatie (planbeschrijving). Voor een uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar de afzonderlijke ruimtelijke onderbouwingen (zie bijlagen 1 t/m 5).
De planlocatie 'Abenhoefweg 3' ligt op enige afstand ten oosten van de kern Eerde. Het omvat een gedeelte van het kadastrale perceel gemeente Veghel, sectie R, nr. 248. Een opvallend element in de directe omgeving is de Rijksweg A50.
Momenteel is op planlocatie een agrarisch bedrijf aanwezig. Het betreft een rundveehouderij. Er staan twee gebouwen. Een langgevelboerderij en een schuur. De langgevelboerderij is 30 meter lang en 10 meter breed en heeft oppervlakte van 300 m². Het meest noordwestelijke deel van de langgevelboerderij is in gebruik als bedrijfswoning. Het andere deel is in gebruik als veestal. De schuur heeft een oppervlakte van 144m2 en staat direct achter de langgevelboerderij. Het terrein rondom de langgevelboerderij en de schuur is deels verhard en deels ingericht als tuin. Zie onderstaande afbeeldingen ter illustratie.
Afbeelding 2: Luchtfoto van de planlocatie Abenhoefweg 3 en directe omgeving
Afbeelding 3: Voorgevel van de langgevelboerderij op de planlocatie Abenhoefweg 3
De initiatiefnemer is voornemens zijn agrarische bedrijf te beeindigen (de milieuvergunning zal worden ingetrokken). De bestaande bedrijfswoning wordt hierbij omgezet naar een burgerwoning. Daarnaast wordt in het kader van behoud cultuurhistorie een extra woning toegevoegd in het huidige stalgedeelte. De huidige schuur achter de langgevelboerderij wordt hierbij gesloopt.
Er ontstaat een nieuwe situatie met betrekking tot bijgebouwen, ontsluiting en parkeren. Op de onderstaande afbeelding is aangegeven hoe de inrichting zal worden na beeindiging van het agrarische bedrijf en splitsing van de langgevelboerderij.
Afbeelding 4: Beoogde situatie voor planlocatie Abenhoefweg 3
De planlocatie 'Bolst 1' ligt ca. 1,3 kilometer ten zuidoosten van de kern Mariaheide. Het omvat de kadastrale percelen gemeente Erp, sectie R, nrs. 182, 183, 719, 1049 en 1050.
De directe omgeving wordt gekenmerkt door overwegend akker- en weilanden en agrarische bedrijven. Er liggen in de directe omgeving weinig burgerwoningen. De planlocatie wordt ontsloten op de Bolst. De Bolst is een verbindingsweg tussen Mariaheide en Erp.
Momenteel is op de planlocatie een agrarisch bedrijf aanwezig. Het betreft een teeltbedrijf. Er worden onder andere frambozen, aardbeien en bessen geteeld. In totaliteit heeft het bedrijf ca. 300 hectare aan grond in gebruik. De verwerking van de producten gebeurd in de op de planlocatie aanwezige bebouwing. In totaal ca. 10.250 m² (verwerkings- en machineloodsen). Ook ligt er een waterbassin met een inhoud van 3.000 m³. Rondom de bebouwing en het waterbassin liggen gronden met teeltondersteunende voorzieningen, zoals trayvelden en (aardbeien)stellingen. Zie onderstaande afbeelding ter illustratie.
Afbeelding 5: Luchtfoto van de planlocatie Bolst 1 en directe omgeving
Het teeltbedrijf op de planlocatie 'Bolst 1' bezit een groot aantal trayvelden. Op grond van het Activiteitenbesluit is het voor trayvelden verplicht om voorzieningen te treffen voor het opvangen van het regenwater en het water dat wordt gebruikt voor de beregening van de trayvelden. Lozen op het oppervlaktewater is niet meer toegestaan. Voor het opvangen van het water wordt gewerkt met waterbassins. Het huidige waterbassin is niet groot genoeg voor het opvangen van al het water. Vandaar dat het teeltbedrijf een extra waterbassin wil realiseren. Het nieuwe waterbassin heeft een lengte van 87 meter en een breedte van 30,5 meter. De diepte is 0,8 meter en de hoogte is 2 meter. Zie onderstaande afbeelding voor de situering en een doorsnede van het nieuwe waterbassin.
Afbeelding 6: Situering van het nieuwe waterbassin op de planlocatie Bolst 1
Afbeelding 7: Doorsnede van het nieuwe watebassin op de planlocatie Bolst 1
De planlocatie 'Goordonk 3' ligt ten oosten van de kern Mariaheide. Het omvat het kadastrale perceel gemeente Veghel, sectie N, nr. 612.
Op de planlocatie staat momenteel een langgevelboerderij. Aan de linkerzijde van de boerderij staan enkele bijgebouwen. De boerderij maakt ruimtelijk gezien deel uit van een ensemble van boerderijen, gelegen aan de Goordonk, een inprikker vanaf de Goordonksedijk. Beide wegen zijn sterk aangezet met beplanting van eiken aan weerszijden van de weg. De erven zijn sober en functioneel ingericht, met de woning aan de voorzijde en beperkt aanwezige erfbeplanting. De noord- en oost kant van de planlocatie zijn (deels) begrensd door een houtwal van voornamelijk eik en berk, die doorloopt tot aan de verharding van de Goordonk. De houtwal verraadt de ligging van een historische ontsluiting die de Goordonk aansloot op de Duifhuizerweg ten noorden van het plangebied. Aan de westkant is het open agrarische karakter van het gebied goed waarneembaar. Vanuit hier zijn de akkers en weiden tot aan de kern van Mariaheide te zien en zelfs de kerktoren is zichtbaar.
Navolgende afbeelding toont een luchtfoto van de planlocatie en de directe omgeving.
Afbeelding 8: Luchtfoto van de planlocatie Goordonk 3 en directe omgeving
De initiatiefnemer wil aan de rechterzijde van de boerderij een bijgebouw oprichten dat kan functioneren als dierenverblijf. Het perceel is echter ondiep en erg breed. Naast de boerderij is op basis van het vigerende bestemmingsplan maar een smalle strook beschikbaar (zie afbeelding 9). Indien binnen deze strook moet worden gebouwd, dan zal het bijgebouw zeer dicht tegen de boerderij aan komen liggen en zal het de inrit die nu daar zit afsluiten. Als het bijgebouw aan de achterzijde wordt geplaatst dan zal deze het uitzicht belemmeren.
De oplossing is om het bestemmingsvlak aan de rechterzijde door te trekken tot 25 meter uit de gevel, zodat er voldoende ruimte is voor het nieuwe bijgebouw met verharding. Hierdoor blijft de noodzakelijke oprit gehandhaafd. Het nieuwe bestemmingsvlak krijgt een oppervlakte van circa 2.770 m² (zie afbeelding 9 en 10)
Afbeelding 9: Huidige en nieuwe situatie van het bestemmingsvlak ter plaatse van planlocatie Goordonk 3
Afbeelding 10: Beoogde situatie voor planlocatie Goordonk 3
De planlocatie 'Morschehoef 19-19a' ligt op ca. 200 meter ten noorden van de kern Erp aan de Morschehoef. Het omvat de kadastrale percelen gemeente Erp, sectie R, nrs. 969, 970 (ged.), 1012 (ged.), 1079 en 1080.
De planlocatie wordt in westelijke richting begrensd door de Morschehoef. Aan de noordzijde grenst de planlocatie aan het perceel Morschehoef 17b. In zuidelijke en oostelijke richting wordt de planlocatie begrensd door wei- en akkerlanden. De directe omgeving wordt gekenmerkt door voornamelijk burgerwoningen.
Op de planlocatie is een champignonkwekerij gevestigd. De aanwezige bebouwing bestaat uit een bedrijfsgebouw van ca. 2.000 m² (Morschehoef 19a), een bedrijfswoning van ca. 300 m² (Morschehoef 19) en enkele bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning van ca. 460 m². Alle bebouwing ligt binnen een agrarisch bouwvlak van ca. 1,15 hectare. De bedrijfswoning is gebouwd in de tweede helft van de negentiende eeuw in een Ambachtelijk-Traditionele bouwtrant. Het is een cultuurhistorisch waardevolle langgevelboerderij. Deze boerderij, die haaks op de straat staat, is een Rijksmonument. Momenteel is de boerderij onbewoond en verkeerd in een bouwkundig slechte staat.
Navolgende afbeelding toont een luchtfoto van de planlocatie en de directe omgeving.
Afbeelding 11: Luchtfoto van de planlocatie Morschehoef 19-19a en directe omgeving
Afbeelding 12: Bestaande langgevelboerderij (links) en bestaande bedrijfsgebouwen (rechts) op de planlocatie Morschehoef 19-19a
Het planvoornemen voorziet in de afsplitsing van de bestaande langgevelboerderij met als doel het behoud van de cultuurhistorische waarden. De langgevelboerderij krijgt de bestemming 'Wonen' met een oppervlakte van ca. 0,3 meter en het agrarisch bouwvlak van de champignonkwekerij wordt verkleind tot 0,85 hectare. De realisatie van een nieuwe bedrijfswoning bij de champignonkwekerij wordt uitgesloten en de bestaande bijgebouwen worden, behoudens 100 m², gesloopt. Zie onderstaande afbeelding voor de bestaande en de beoogde situatie.
Afbeelding 13: Bestaande situatie (links) en beoogde situatie (rechts) voor de planlocatie Morschehoef 19-19a
De planlocatie 'Pater Visserslaan 13' ligt op ca. 650 meter ten noordoosten van de op- en afrit Veghel-Noord. Het betreft het perceel kadastraal bekend als gemeente Veghel, sectie L, nr. 4159.
De planlocatie heeft een oppervlakte van ca. 16.000 m². Hiervan is ca. 1.800 m² voorzien van de bestemming 'Wonen'. De overige 14.200 m² heeft de bestemming 'Agrarisch'. Binnen de bestemming 'Wonen' staat een woning met bijgebouwen. De gronden met bestemming 'Agrarisch' zijn in gebruik als weiland.
De directe omgeving van de planlocatie wordt gekenmerkt door een verspreide ligging van zowel burgerwoningen als agrarische bedrijven. Navolgende afbeelding toont een luchtfoto van de planlocatie en de directe omgeving.
Afbeelding 14: Luchtfoto van de planlocatie Pater Visserslaan 13 en directe omgeving
Het planvoornemen betreft de oprichting van een hippische onderneming. Initiatiefnemers willen op de planlocatie paarden en pony's gaan opfokken, trainen en verhandelen. Om dit te kunnen doen willen initiatiefnemers een trainings- annex handelsstal realiseren. In deze stal komt naast een overdekte rijbak ook een ontvangstruimte met kantine, kantoorruimte, sanitaire voorzieningen (toilet), paardenboxen, twee loopstallen, een wasplaats met solarium en een zadelkamer. Ook wordt voorzien in de realisatie van een buitenrijbak, stapmolen, een opslagplaats voor voer en een opslagplaats voor vaste mest. De bestaande woning wordt omgezet naar een bedrijfswoning. Een deel van de bestaande bijgebouwen wordt hierbij gesloopt.
De hippische onderneming wordt in de toekomstige situatie aan de zuidzijde ontsloten op de Pater Visserslaan. Parkeren wordt geregeld op eigen terrein.
Zie onderstaande afbeelding voor een schets van de beoogde situatie.
Afbeelding 15: Beoogde situatie voor de planlocatie Pater Visserslaan 13
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met het actuele ruimtelijke beleid op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op dit voor de vijf planlocaties kaderstellende beleid. Het betreft hier hoofdzakelijk het integrale ruimtelijk beleid. Het ruimtelijk relevante facet- en sectorbeleid komt in hoofdstuk 4 ter sprake.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Ook vervangt de structuurvisie de ruimtelijke doelen en uitspraken, zoals opgenomen in de Tweede Structuurschema Militaire Terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
De structuurvisie schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk tot 2028 en de ambities tot 2040. Hierbij wil het Rijk zich niet meer met alles bemoeien, maar strategisch op hoofdlijnen sturen. Onder het motto: 'decentraal wat kan, centraal wat moet' hebben decentrale overheden (provincies en gemeenten) meer ruimte gekregen om hun eigen weg te gaan.
Het Rijk gaat uit van de volgende drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Deze hoofddoelen zijn vertaald naar de volgende 13 nationale belangen:
Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. De juridische borging van deze belangen vindt plaats in het Barro.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Het Barro is gericht op doorwerking van de in de Structuuvisie Ruimte en Infrastructuur opgenomen nationale belangen, in gemeentelijke bestemmingsplannen. In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:
De volgende nationale belangen hebben doorwerking in de gemeente Veghel:
Rijksvaarwegen
De belangrijkste vaarwegen van Nederland, waaronder de Zuid-Willemsvaart, vormen samen het Hoofdvaarwegennet (HVWN), dat in beheer is bij het Rijk. Op de Rijksvaarwegen staat een vlotte en veilige doorvaart van de beroepsvaart centraal. Om dit te waarborgen dienen gemeenten bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met het voorkomen van belemmeringen voor:
De zone waarbinnen belemmeringen voorkomen moeten worden (vrijwaringszone) is afhankelijk van de CEMT-klasse van de vaarweg. De Zuid-Willemsvaart is een Rijksvaarweg van CEMT-klasse III. Voor deze CEMT-klasse geldt een vrijwaringszone van 20 meter aan weerszijden van de vaarweg.
Geen van de planlocaties liggen binnen de vrijwaringszone van de Zuid-Willemsvaart.
Defensie
Ten oosten van de gemeente Veghel, in de gemeente Uden, ligt militair luchtvaartterrein 'Volkel'. Een dergelijk luchtvaartterrein kent, vanwege het aan- en uitvliegen van (militaire) vliegtuigen, een indirect ruimtebeslag dat zich uitstrekt tot buiten de inrichting. Dit betreft het zogeheten radarverstoringsgebied en het obstakelbeheergebied. Het obstakelbeheergebied (zie afbeelding 16) bestaat uit de invliegfunnel, het Inner Horizontal Conical Surface (IHCS) en het Instrument Landing System (ILS).
Radarverstoringsgebied
Radarsystemen dienen 'vrij zicht' te hebben om goed te kunnen functioneren. Objecten binnen een straal van 27,8 kilometer gemeten vanaf de positie van de radar kunnen resulteren in een verstoring van het radarbeeld. Binnen dit gebied mogen dan ook geen objecten worden geplaatst (gebouwd) met een hoogte van meer dan 45 meter ten opzichte van de hoogte van het maaiveld ter plaatse van de radar.
Binnen geen van de planlocaties wordt voorzien in de bouw van een bouwwerk met een hoogte van meer dan 45 meter ten opzichte van de hoogte van het maaiveld ter plaatse van de radar.
De invliegfunnel
De invliegfunnel is bedoeld voor de waarborging van veilige vliegprocedures voor startende en landende vliegtuigen. De funnel bestaat uit een obstakelvrije rechthoek (strook) rond de start- en landingsbaan met aansluitend twee zijvlakken, waarvan de hoogte oploopt (1:50) tot 64 meter.
Geen van de planlocaties liggen binnen de invliegfunnel van militair luchtvaartterrein 'Volkel'.
Het Inner Horizontal Conical Surface (IHCS)
Het Inner Horizontal Conical Surface is eveneens bedoeld voor de waarborging van veilige vliegprocedures voor startende en landende vliegtuigen. Het IHCS bestaat uit een horizontaal vlak met een straal van 4 kilometer rond de landingsdrempel, liggend op een hoogte van 64 meter boven NAP met aansluitend een conisch vlak waarvan de hoogte oploopt met een helling van 5% over een afstand van 2 kilometer tot een hoogte van 164 meter boven NAP.
Geen van de planlocaties liggen binnen het IHCS van militair luchtvaartterrein 'Volkel'.
Het Instrument Landing System (ILS)
Het Instrument Landing System is bedoeld voor het nauwkeuriger uitvoeren van een landing onder slechte weersomstandigheden of in noodgevallen. Voor het goed functioneren van het ILS geldt dat een gebied rondom de start- en landingsbaan geen verstoring mag opleveren. Dit gebied bestaat uit een rechthoekig deelgebied waar de maximaal toelaatbare hoogte 0 meter bedraagt, twee aansluitende deelgebieden waar de hoogte 20 meter bedraagt en een trechtervormig deelgebied in het verlengde van de landingsbaan waarin de toelaatbare hoogte oploopt tot een hoogte van 70 meter over een afstand van 6 kilometer. De hoogtes gelden ten opzichte van de hoogte van de landingsbaan.
De locaties Morschehoef 19-19a, Bolst 1 en Abenhoefweg 3 vallen binnen het trechtervormig deelgebied. Binnen geen van deze drie locaties wordt voorzien in de bouw van een bouwwerk met een hoogte van meer dan 20 meter ten opzichte van de hoogte van de landingsbaan.
Afbeelding 16: Obstakelbeheergebied behorende bij militair luchtvaartterrein 'Volkel' (bron: Ministerie van I en M)
Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
De belangrijkste autowegen van Nederland, waaronder de A50, vormen samen het Hoofdwegennet (HWN), dat in beheer is bij het Rijk. Langs de hoofdwegen zijn reserveringsgebieden (vrijwaringszones) aangewezen ten behoeve van mogelijke toekomstige wegverbreding. Voor de A50 geldt een vrijwaringszone van 34 meter aan weerszijden van de weg. Geen van de planlocaties liggen binnen de vrijwaringszone van de A50.
De belangrijkste spoorwegen van Nederland, waaronder het Duits Lijntje, vormen samen het Hoofdspoorwegennet, dat in beheer is bij het Rijk. Reserveringen voor toekomstige spoorverbreding maken geen onderdeel uit van het Barro. Mogelijk zal in de toekomst overwogen worden om deze reserveringen alsnog in het Barro vast te leggen.
Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
Ten zuiden van Boerdonk ligt een voorkeurstrace voor buisleidingen van nationaal belang. Binnen dit trace met een breedte van 70 meter zijn geen nieuwe activiteiten toegestaan die een belemmering vormen voor de aanleg van een buisleiding van nationaal belang. Geen van de planlocaties liggen binnen het voorkeurstrace.
Ecologische hoofdstructuur
De ecologische hoofdstructuur vormt een stelsel van ecologisch hoogwaardige natuurgebieden van (inter)nationaal belang. De ecologische hoofdstructuur stelt het leefgebied van soorten veilig en helpt te voorkomen dat planten en dieren in gebieden geïsoleerd raken en uitsterven.
Om zeker te stellen dat wordt voldaan aan de internationale verplichtingen op het vlak van biodiversiteit en dat de samenhang van het stelsel wordt verzekerd, is borging van een landsbreed planologisch beschermingsregime noodzakelijk. Daarom is de ecologische hoofdstructuur als een nationaal ruimtelijk belang opgenomen in de SVIR.
In het Barro is opgenomen dat de provincies verantwoordelijk zijn voor de aanwijzing en bescherming van de ecologische hoofdstructuur. Provincies moeten verzekeren dat de begrenzing en het planologische beschermingsregime, doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen en de regels daarbij. Deze doorwerking is geregeld in de provinciale Verordening ruimte. In paragraaf 3.2.2 wordt hier nader op ingegaan.
Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant (SVRO) in werking getreden. Deze structuurvisie is in 2014 partieel herzien. In de Structuurvisie ruimtelijke ordening is het provinciaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2025, met een doorkijk naar 2040. De structuurvisie is opgebouwd uit twee delen (A en B). Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. Deze belangen en keuzes zijn gebaseerd op trends en ontwikkelingen. Ook beschrijft de provincie vanuit welke filosofie ze haar doelen wil bereiken. Deel B van de structuurvisie beschrijft de wijze waarop de provincie de visie uit werkt in vier robuuste ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. In de structuren staat hoe de provincie aankijkt tegen de ontwikkeling van functies.
Deel A: Visie en sturing
Visie
De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem. Met aandacht voor hoogwaterbescherming, droogte, biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen. Met aandacht voor cultuurhistorische waarden en de leefbaarheid van kleine kernen. En een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied, met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Met aandacht voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling.
Sturing
De provincie zet voor het realiseren van haar doelen vier manieren van sturen in. Het gaat in de eerste plaats over het regionaal samenwerken, want in de ruimtelijke ontwikkeling van Noord-Brabant hebben de verschillende partijen elkaar hard nodig. Daarnaast neemt de provincie in een aantal gevallen zelf het initiatief bij ruimtelijke ontwikkelingen, door (mee) te gaan ontwikkelen. Ook staat de provincie voor de bescherming van waarden en geeft zij sturing aan de ontwikkeling van functies in bepaalde gebieden. Ten slotte stimuleert de provincie die ruimtelijke ontwikkelingen die een bijdrage leveren aan de realisatie van de provinciale doelen.
De Verordening ruimte is één van de uitvoeringsinstrumenten die de provincie inzet bij de realisatie van haar doelen en het borgen van haar belangen. Bij de keuze voor het instrument verordening is het belangrijk dat dit het enige instrument is voor de provincie dat vooraf aangeeft waarmee de gemeente rekening moet houden én dat rechtstreeks doorwerkt naar de ruimtelijke besluitvorming op gemeentelijk niveau.
Deel B: Structuren: ambitie, beleid en uitvoering
De ruimtelijke belangen en keuzes, zoals opgenomen in deel A, zijn in deel B vertaald in vier concrete ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. De structuren geven een integrale hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies. Maar ook waar functies worden uitgesloten of welke randvoorwaarden de provincie aan functies stelt.
Groenblauwe structuur
De groenblauwe structuur omvat de samenhangende gebieden in Noord-Brabant, waaronder de ecologische hoofdstructuur, waar natuur- en waterfuncties behouden en ontwikkeld worden. Het is de groenblauwe ruggengraat van het landschap, die zowel het landelijk gebied als stedelijk gebied van Noord-Brabant dooradert. Binnen deze groenblauwe structuur wil de provincie het volgende bereiken:
Om dit te bereiken onderscheidt de provincie binnen de groenblauwe structuur de volgende drie perspectieven:
Landelijk gebied
Het landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur zoals steden, dorpen en bedrijventerreinen. Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Binnen dit landelijk gebied wil de provincie het volgende bereiken:
Om dit te bereiken onderscheidt de provincie binnen het landelijk gebied de volgende twee perspectieven:
Afbeelding 17: Uitsnede uit de Structurenkaart (bron: provincie Noord-Brabant)
Stedelijke structuur
De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De verschillen tussen de (middel)grote steden, suburbane kernen, dorpen en plattelandskernen, zowel in ruimtelijk, sociaal als economisch opzicht, zijn een belangrijke kwaliteit van Brabant. Binnen deze stedelijke structuur wil de provincie het volgende bereiken:
Om dit te bereiken onderscheidt de provincie binnen de stedelijke structuur de volgende twee perspectieven:
Infrastructuur
Het infrastructuurnetwerk van de provincie Noord-Brabant bestaat uit een fijnmazig en samenhangend netwerk van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen. Voor deze infrastructuur wil de provincie het volgende bereiken:
De planlocaties vallen onder het perspectief 'gemengd landelijk gebied' (zie afbeelding 17). De juridische borging van dit perspectief vindt plaats in de Verordening ruimte 2014.
De Verordening ruimte Noord-Brabant 2014 is op 7 februari 2014 door Provinciale Staten van Noord-Brabant vastgesteld en op 19 maart 2014 in werking getreden. In deze verordening vertaalt de provincie de in de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant opgenomen visie en structuren in algemene regels waar de gemeenten rekening mee moeten houden bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:
In de Verordening ruimte wordt onderscheid gemaakt in vier structuren. De stedelijke structuur, de ecologische hoofdstructuur, de groenblauwe mantel en het gemengd landelijk gebied. Zoals in de voorgaande paragraaf al gebleken liggen alle planlocaties in het gemengd landelijk gebied.
Hieronder wordt gekeken naar de algemene regels die voor alle planlocaties gelden. Ook wordt kort stilgestaan bij de locatiespecieke regels. Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de afzonderlijke ruimtelijke onderbouwingen (zie bijlagen 1 t/m 5).
Afbeelding 18: Uitsnede Verordening ruimte 2014 (bron: provincie Noord-Brabant)
Algemene regels
De volgende algemene regels uit de Verordening ruimte 2014 zijn geldend voor de beoogde ontwikkelingen in alle planlocaties:
Bevordering ruimtelijke kwaliteit
De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van Brabant bevorderen. Dit betekent dat nieuwe ontwikkelingen een bijdrage leveren aan de kernkwaliteiten van Brabant. Deze kernkwaliteiten zijn in hoofdlijnen beschreven in de Structuurvisie ruimtelijke ordening en meer concreet en specifiek uitgewerkt in de Gebiedspaspoorten.
In de Verordening ruimte is de bevordering van ruimtelijke kwaliteit concreet vertaald in twee principes: zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit (artikel 3.1) en kwaliteitsverbetering van het landschap (artikel 3.2).
Artikel 3.1: Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit
De provincie vraagt gemeenten om bij ruimtelijke afwegingen het principe van zorgvuldig ruimtegebruik toe te passen. Dat betekent dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. Nieuw ruimtebeslag moet zo veel mogelijk voorkomen worden.
In de navolgende tabel wordt per locatie gekeken naar het principe 'zorgvuldig ruimtegebruik'.
1. | Abenhoefweg 3 | De beoogde ontwikkeling op de locatie Abenhoefweg 3 voorziet in de splitsing van een karakteristieke langgevelboerderij en het gebruik van een bestaande bedrijfswoning als burgerwoning. Door gebruik te maken van bestaande bebouwing wordt toepassing gegeven aan het principe van zuinig ruimtegebruik. |
2. | Bolst 1 | De beoogde ontwikkeling op de locatie Bolst 1 voorziet in de realisatie van een waterbassin aansluitend op de bestaande bebouwing. Door aan te sluiten op bestaande bebouwing wordt toepassing gegeven aan het principe van zuinig ruimtegebruik. |
3. | Goordonk 3 | De beoogde ontwikkeling op de locatie Goordonk 3 voorziet in de vergroting van een bestaand bestemmingsvlak 'Wonen'. Door aan te sluiten op de in het bestemmingsvlak aanwezige bebouwing wordt toepassing gegeven aan het principe van zuinig ruimtegebruik. |
4. | Morschehoef 19-19a | De beoogde ontwikkeling op de locatie Morschehoef 19-19a voorziet in de afsplitsing van een karakteristieke langgevelboerderij. Door gebruik te maken van bestaande bebouwing wordt toepassing gegeven aan het principe van zuinig ruimtegebruik. Er is zelfs sprake van ontstening. Bestaande bijgebouwen worden gesloopt. |
5. | Pater Visserslaan 13 | De beoogde ontwikkeling op de locatie Pater Visserslaan 13 voorziet in de oprichting van een hippische onderneming. Er wordt gebruik gemaakt van een bestaand bouwperceel. Ook is op basis van onderzoek aangetoond dat er in de directe omgeving van de planlocatie geen geschikte bestaande bouwvlakken liggen. |
Tabel 2: Zuinig ruimtegebruik per planlocatie
Artikel 3.2: Kwaliteitsverbetering van het landschap
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wil de provincie dat de initiatiefnemer zorgt voor een kwaliteitsverbetering van het landschap om daarmee het verlies aan omgevingskwaliteit te beperken. In onderstaande tabel wordt per locatie gekeken naar het principe 'kwaliteitsverbetering van het landschap'.
1. | Abenhoefweg 3 | De beoogde ontwikkeling op de locatie Abenhoefweg 3 voorziet in de splitsing van een karakteristieke langgevelboerderij en het gebruik van een bestaande bedrijfswoning als burgerwoning. Met de splitsing blijft de karakteristieke langgevelboerderij behouden. Daarnaast wordt de langgevelboerderij voorzien van een landschappelijke inpassing. |
2. | Bolst 1 | De beoogde ontwikkeling op de locatie Bolst 1 voorziet in de realisatie van een waterbassin aansluitend op de bestaande bebouwing op de plek waar nu permanente teeltondersteunende voorzieningen tot maximaal 1,5 meter zijn toegestaan. Gezien de beperkte ruimtelijke impact (waterbassin wordt maximaal 2 meter hoog) is geen inpassing of tegenprestatie nodig. |
3. | Goordonk 3 | De beoogde ontwikkeling op de locatie Goordonk 3 voorziet in de omzetting van de bestemming 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Dit betekent een waardevermeerdering. Deze waardevermeerdering wordt gecompenseerd door te voorzien in landschappelijke inpassing. |
4. | Morschehoef 19-19a | De beoogde ontwikkeling op de locatie Morschehoef 19-19a voorziet in de afsplitsing van een karakteristieke langgevelboerderij. De karakteristieke langgevelboerderij blijft hiermee behouden. Daarnaast is sprake van ontstening (bestaande bijgebouwen worden gesloopt) en wordt voorzien in landschappelijke inpassing. |
5. | Pater Visserslaan 13 | De beoogde ontwikkeling op de locatie Pater Visserslaan 13 voorziet in de oprichting van een hippische onderneming. Dit betekent een waardevermeerdering. Deze waardevermeerdering wordt gecompenseerd door te voorzien in landschappelijke inpassing. |
Tabel 3: Kwaliteitsverbetering per planlocatie
Gemengd landelijk gebied
De provincie geeft binnen de structuur 'Gemengd landelijk gebied' ruimte aan gemeenten om zelf aan te geven in welke gebieden ontwikkelmogelijkheden zijn voor een gevarieerde plattelandsecenomie en in welke gebieden het agrarische gebruik prevaleert. Zoals uit paragraaf 3.3.1 zal blijken ligt een planlocatie in een gebied waar het agrarische gebruik prevaleert en liggen de overige vier planlocaties in een gebied waar ontwikkelingsmogelijkheden zijn voor een gevarieerde plattelandseconomie.
Locatiespecifieke regels
Hieronder wordt per locatie gekeken naar de specifieke regels die geldend zijn voor de beoogde ontwikkelingen.
Abenhoefweg 3
De volgende specifieke regels uit de Verordening ruimte 2014 zijn geldend voor de beoogde ontwikkeling op de locatie Abenhoefweg 3:
Artikel 7.7: Wonen
De beoogde ontwikkeling op de locatie Abenhoefweg 3 voorziet in de splitsing van een karakteristieke boerderij en het gebruik van een bestaande bedrijfswoning als burgerwoning. Dit sluit aan op artikel 7.7, lid 3 en 4 van de Verordening ruimte.
Op grond van artikel 7.7, lid 3 kan een bestemmingsplan voorzien in de vestiging of splitsing van een of meer woonfuncties in cultuurhistorisch waardevolle bebouwing (waaronder karakteristieke boerderijen). Voorwaarde is dat met de vestiging of splitsing het belang van het behoud of herstel van de waardevolle bebouwing gediend is. Het behoud van de cultuurhistorische waardevolle bebouwing wordt verzekerd door het opnemen van een sloopverbod.
Op grond van artikel 7.7, lid 4 kan een bestemmingsplan voorzien in het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, mits is verzekerd dat er geen splitsing in meerdere woonfuncties plaatsvindt en overtollige bebouwing wordt gesloopt. In dit geval geldt de eerste voorwaarde niet omdat het gaat om cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Aan de tweede voorwaarde wordt wel voldaan. De bestaande schuur achter de boerderij wordt gesloopt.
Bolst 1
De volgende specifieke regels uit de Verordening ruimte 2014 zijn geldend voor de beoogde ontwikkeling op de locatie Bolst 1:
Artikel 7.2: (Vollegronds)teeltbedrijven
De beoogde ontwikkeling op de locatie Bolst 1 voorziet in de uitbreiding van een teeltbedrijf met de aanleg van een permanente teeltondersteunende voorziening (waterbassin). Dit sluit aan op artikel 7.2, lid 1 en 2 van de Verordening ruimte.
Op grond van artikel 7.7, lid 1 kan een bestemmingsplan voorzien in een uitbreiding van een (vollegronds)teeltbedrijf mits de toelichting een verantwoording bevat waaruit blijkt dat de omvang noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering. Het teeltbedrijf op de locatie Bolst 1 bezit een groot aantal trayvelden. Op grond van het Activiteitenbesluit is het voor trayvelden verplicht om voorzieningen te treffen voor het opvangen van het regenwater en het water dat wordt gebruikt voor de beregening van de trayvelden.
Op grond van artikel 7.7, lid 2 kan een bestemmingsplan voorzien in de bouw of de uitvoering van permanente teeltondersteunende voorzieningen.
Artikel 17: Boringsvrije zone
De locatie Bolst 1 ligt binnen de aanduiding 'Boringsvrije zone'. Op grond van artikel 17 strekt een bestemmingsplan ter plaatse van deze aanduiding mede tot behoud van de beschermende kleilaag in de bodem. De bescherming van de boringsvrije zone is ook vastgelegd in de Provinciale milieuverordening (Pmv).
De regeling in de Verordening ruimte is aanvullend op de regeling in de Pmv en richt zich specifiek op de regulering van ruimtelijke ontwikkelingen (ruimtelijk spoor). Via de Pmv wordt met name het milieuspoor (kwalitatieve aspecten van grondwaterbescherming) gereguleerd.
Ter bescherming van de boringsvrije zone is op de verbeelding een gebiedsaanduiding ´boringsvrije zone´ opgenomen. In de boringvrije zone geldt de minst strikte vorm van bescherming, namelijk behoud van de beschermende kleilaag in de bodem. Deze aanduiding heeft hoofdzakelijk een signalerende functie. De bescherming is geregeld in de Pmv.
Artikel 27: Doorgroeigebied glastuinbouw
De locatie Bolst 1 ligt binnen de aanduiding 'Doorgroeigebied glastuinbouw'. Artikel 27 is van toepassing op glastuinbouwbedrijven. Aangezien het hier om een teeltbedrijf gaat dat zich richt op het telen in de open lucht is dit artikel niet van toepassing.
Goordonk 3
De volgende specifieke regels uit de Verordening ruimte 2014 zijn geldend voor de beoogde ontwikkeling op de locatie Goordonk 3:
Artikel 17: Boringsvrije zone
De locatie Goordonk 3 ligt binnen de aanduiding 'Boringsvrije zone'. Ook voor deze locatie geldt dat ter bescherming van de boringsvrije zone op de verbeelding een gebiedsaanduiding ´boringsvrije zone´ is opgenomen.
Morschehoef 19-19a
De volgende specifieke regels uit de Verordening ruimte 2014 zijn geldend voor de beoogde ontwikkeling op de locatie Morschehoef 19-19a:
Artikel 7.7: Wonen
De beoogde ontwikkeling op de locatie Morschehoef 19-19a voorziet in de afsplitsing van een karakteristieke boerderij. Dit sluit aan op artikel 7.7, lid 3 en 5 van de Verordening ruimte.
Op grond van artikel 7.7, lid 3 kan een bestemmingsplan voorzien in de vestiging of splitsing van een of meer woonfuncties in cultuurhistorisch waardevolle bebouwing (waaronder karakteristieke boerderijen). Voorwaarde is dat met de vestiging of splitsing het belang van het behoud of herstel van de waardevolle bebouwing gediend is. Het behoud van de cultuurhistorische waardevolle bebouwing wordt verzekerd door het opnemen van een sloopverbod.
Op grond van artikel 7.7, lid 5 kan een bestemmingsplan voorzien in het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, mits is verzekerd dat er geen splitsing in meerdere woonfuncties plaatsvindt en overtollige bebouwing wordt gesloopt. Het is op grond van het bestemmingsplan niet mogelijk om na afsplitsing van de boerderij een nieuwe bedrijfswoning op te richten. De realisatie van een nieuwe eerste bedrijfswoning wordt uitgesloten. Daarnaast wordt de overtollige bebouwing (schuur) achter de boerderij gesloopt.
Artikel 8: Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling
De locatie Morschehoef 19-19a ligt binnen de aanduiding 'Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling'. Op basis van artikel 8 kan een bestemmingsplan ter plaatse van deze aanduiding voorzien in een stedelijke ontwikkeling. Dit artikel is niet van toepassing. De afsplitsing van de langgevelboerderij is niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling.
Pater Visserslaan 13
De volgende specifieke regels uit de Verordening ruimte 2014 zijn geldend voor de beoogde ontwikkeling op de locatie Pater Visserslaan 13:
Artikel 5:
De west- en zuidrand van de planlocatie is in de Verordening ruimte aangewezen als ecologische hoofdstructuur. Deze ruimtelijke structuur is om onduidelijke redenen in het kader van kavelruil toegekend. Bij de kavelruil is abusievelijk een te brede strook bestemd als ecologische hoofdstructuur (zie bijlage 5 voor een uitgebreidere uiteenzetting). In het onderhavige bestemmingsplan wordt de begrenzing van de ecologische hoofdstructuur gecorrigeerd, zodat in een latere fase ook de correctie kan worden doorgevoerd in de Verordening ruimte. Hiervoor is de aanduiding 'overige zone - in Verordening ruimte te verwijderen ecologische hoofdstructuur' in de regels en op de verbeelding opgenomen. Omdat het gaat om een correctie is geen compensatieplan opgesteld ter compensatie van het verlies aan ecologische hoofdstructuur.
Artikel 7.6: Overige agrarische bedrijven
De beoogde ontwikkeling op de locatie Pater Visserslaan 13 voorziet in de oprichting van een hippische onderneming. Dit sluit aan op artikel 7.6, lid 1 van de Verordening ruimte. Een hippische onderneming (fokken en houden van paarden) valt in de Verordening ruimte onder 'overige agrarische bedrijven'. Op grond van artikel 7.6, lid 1 kan een bestemmingsplan voorzien in uitbreiding van, vestiging van of omschakeling naar een overig agrarisch bedrijf tot een omvang van ten hoogste 1,5 hectare bouwperceel, mits de toelichting een verantwoording bevat dat de ontwikkeling noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering.
Er wordt gebruik gemaakt van een bestaand bouwperceel (Pater Visserslaan 13) en het bouwperceel wordt na vestiging ca. 1,1 hectare. Deze ontwikkeling is noodzakelijk, omdat op basis van onderzoek is aangetoond dat er in de directe omgeving van de planlocatie geen geschikte bestaande bouwvlakken liggen.
Op 19 december 2013 is de Structuurvisie Veghel 2030 vastgesteld. In deze structuurvisie worden de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de lange termijn (op hoofdlijnen) vastgelegd. Veghel doet dat voor de periode tot 2030 en voor het hele grondgebied van de gemeente.
Veghel is een gemeente met twee gezichten. Rond de A50, de Zuid-Willemsvaart en de N279 is Veghel vooral een werkstad. Een werkstad die grootschalig is, onderdak biedt aan toonaangevende bedrijven en die (inter)nationaal meetelt. Het andere gezicht van Veghel is juist kleinschalig en dorps en wordt vooral gedragen door het landschap en de woongebieden binnen de gemeente. In die combinatie van klein- en grootschaligheid, van werkstad en woondorpen, daarin schuilt de grote kracht van Veghel. In de structuurvisie wordt er voor gekozen om voort te bouwen op deze typisch Veghelse kwaliteiten. Dat betekent dat de inspanningen erop gericht moeten zijn om Veghel als 'werkstad' op de kaart te houden en als 'woondorp(en)' juist meer op de kaart te zetten. Soms zal de overgang tussen werkstad en woondorpen geleidelijk zijn. In andere gevallen kiest de structuurvisie er heel nadrukkelijk voor om het verschil juist te accentueren. Om deze visie te kunnen realiseren, gelden de volgende uitgangspunten:
Met name uitgangspunt 5 en 6 zijn van belang voor het buitengebied. Deze uitgangspunten hebben geleidt tot een indeling van het buitengebied in de volgende vijf gebiedstypen (zie afbeelding 19):
Aa en Leijgraaf als groenblauwe ruggengraat
De basis voor de gebiedstypen wordt gevormd door de Aa en de Leijgraaf en de bijbehorende beekdalen. In deze groenblauwe ruggengraat zijn landschap en ecologie leidend, andere functies zijn inpasbaar mits ze geen aantasting vormen. Waar mogelijk vindt versterking van de groenblauwe ruggengraat plaats, bijvoorbeeld door de Aa weer meer te laten meanderen, de aanleg van natuurlijke oevers en de inrichting van delen van het gebied voor waterberging.
Geen van de planlocaties liggen binnen het gebiedstype 'Aa en Leijgraaf als groenblauwe ruggengraat'.
Veghels mozaïek
In een brede ring rond Veghel ligt een landschap dat zich kenmerkt door een combinatie van functies, waarbij steeds sprake is van clusters in het landschap. Dit gebiedstype heet daarom het Veghels mozaïek. De kernen Eerde, Zijtaart en Mariaheide liggen binnen dit gebiedstype, evenals het toekomstige woongebied Veghels Buiten. De invulling van de clusters verschilt per deelgebied. Rond Eerde zijn ze bijvoorbeeld veelal gericht op (verblijfs)recreatie en bij Veghels Buiten gaat het vooral om geclusterde woningen. De kwaliteit van het Veghels mozaïek ligt in het evenwicht tussen het landschap, de groenblauwe structuur en de bebouwde clusters. Het gebied vormt hiermee een duidelijke overgangszone tussen de kern Veghel en de overige delen van het buitengebied.
De planlocatie 'Abenhoefweg 3' ligt binnen het gebiedstype 'Veghels mozaïek'. De beoogde ontwikkeling past binnen dit gebiedstype dat wordt gekenmerkt door een gevarieerde plattelandseconomie.
Afbeelding 19: Uitsnede Structuurvisie Veghel 2030
Buitenlandschap Erp
Ten noorden en zuiden van Erp ligt een afwisselend landschap, waarin landbouw, wonen, werken en recreatie in samenhang worden ontwikkeld, met veel onderlinge relaties. Het gebied ten noorden van Erp is bovendien grotendeels aangemerkt als mogelijk doorgroeigebied voor de aanwezige glastuinbouw. Bestaande bedrijven kunnen hier in beperkte mate uitbreiden. In dit 'buitenlandschap' is geen van deze functies dominant. In tegenstelling tot het Veghels mozaïek worden gebouwde functies langs de linten geconcentreerd, voortbouwend op de traditionele wijze waarop het buitengebied is ontwikkeld. Alleen bij glastuinbouw kan in beperkte mate sprake zijn van clusters tussen de linten. Recreatieve voorzieningen worden bij voorkeur aan een van de uitvalswegen van Erp ontwikkeld, zodat de relatie tussen Erp en het buitengebied verder kan worden versterkt en Erp bijna als vanzelfsprekend in recreatieve fietsroutes wordt opgenomen.
De planlocaties 'Bolst 1', 'Goordonk 3' en 'Morschehoef 19-19a' liggen binnen het gebiedstype 'Buitenlandschap Erp'. De beoogde ontwikkelingen passen binnen dit gebiedstype dat wordt gekenmerkt door een gevarieerde plattelandseconomie.
Agrarisch kerngebied
In het meest zuidelijke deel van de gemeente ligt een agrarisch kerngebied. Landbouw en veeteelt zijn hier de leidende functies. Het inpassen van andere functies is mogelijk, mits deze niet beperkend zijn voor de landbouw. Binnen het agrarisch kerngebied liggen drie landbouwontwikkelingsgebieden. Deze zogenaamde LOG's bieden doorgroeimogelijkheden voor met name de intensieve veehouderij. De bijbehorende bebouwing is ook in dit gebiedstype gekoppeld aan de linten, en kan in sommige gevallen grootschalig zijn.
Geen van de planlocaties liggen binnen het gebiedstype 'Agrarisch kerngebied'
Agrarisch landschap noordflank Veghel
In het noorden van de gemeente, ten noorden van de A50, ligt eveneens een agrarisch landschap. Het maakt deel uit van een veel groter agrarisch gebied rond Vorstenbosch en Heeswijk-Dinther. Hoewel minder intensief en dominant dan in het agrarisch kerngebied is de agrarische sector ook hier de drager. De mogelijkheden voor de inpassing van functies als wonen en kleinschalige recreatieve voorzieningen zijn echter groter. Als dit gebeurt, geldt wederom de eis dat de bijbehorende bebouwing aan de linten is gekoppeld.
De planlocatie 'Pater Visserslaan 13' ligt binnen het gebiedstype 'Agrarisch landschap noordflank Veghel'. De beoogde ontwikkeling past binnen dit gebiedstype waar het agrarisch gebruik prevaleert, maar nog steeds mogelijkheden zijn voor de inpassing van andere functies.
In de Gebiedsvisie ´Buitengebied in Ontwikkeling´ is voor de gemeente het beleid uitgewerkt, zoals dat door de provincie Noord Brabant wordt voorgestaan in de Beleidsnota “Buitengebied in ontwikkeling” (20 juli 2004, vastgesteld door GS van Noord-Brabant). De Gebiedsvisie bestaat uit een visie op hoofdlijnen, een achtergronddocument waarin de bestaande gebiedskenmerken beschreven zijn en een regeling over (financiële) tegenprestaties bij ontwikkelingen.
De gebiedsvisie heeft de status van Structuurvisie, zodat deze een wettelijke basis vormt voor locatiegerichte planontwikkeling. De gebiedsvisie bevat voorstellen voor een zonering van het landelijk gebied met per zone mogelijkheden voor functieontwikkeling, functieverandering en hergebruik van gebouwen; dit alles gekoppeld aan een tegenprestatie. Deze tegenprestatie kan bestaan uit (een combinatie van) sloop van overtollige bebouwing, landschapsversterking door erfbeplanting of fondsvorming.
De beoogde ontwikkelingen op de planlocaties passen binnen de visie op hoofdlijnen. Daarnaast geldt voor elke ontwikkeling een specifieke tegenprestatie.
Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient bij het opstellen van een bestemmingsplan te worden verantwoord dat er geen nadelige gevolgen zijn voor de huidige planologische- en milieuhygiënische situatie. Zeker wanneer door middel van een bestemmingsplan wordt voorzien in een nieuwe ontwikkeling.
Artikel 9 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
In principe moet er bij het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan een bodemonderzoek conform NEN 5740 worden uitgevoerd. Er zijn situaties dat de gemeente vrijstelling kan verlenen voor het uitvoeren van een bodemonderzoek. Dit is ondermeer het geval als het bestaande feitelijke gebruik gehandhaafd blijft, als met de wijziging niet wordt voorzien in de oprichting van een woon- of verblijfsfunctie (ruimte waar meer dan 2 uur per dag mensen aanwezig zijn) of als de locatie op de regionale bodemkwaliteitskaart is aangemerkt als 'schone grond' (natuur en landbouw).
Alle planlocaties zijn op de regionale bodemkwaliteitskaart aangemerkt als 'schone grond' (natuur en landbouw). Daarbij komt dat op de planlocatie 'Bolst 1' met de aanleg van een waterbassin niet wordt voorzien in de oprichting van een woon- of verblijfsfunctie. De gemeente kan voor alle planlocaties vrijstelling verlenen voor het uitvoeren van een bodemonderzoek.
Het verlenen van vrijstelling doet de gemeente alleen indien de locatie onverdacht is met betrekking tot bodemverontreiniging. Om dit te kunnen bepalen is voor alle planlocaties een historische toets uitgevoerd. Zie het formulier 'Historische toets t.b.v. vrijstelling bodemonderzoek' dat onderdeel is van de verschillende ruimtelijke onderbouwingen (zie bijlagen 1 t/m 5).
Uit de toetsing is gebleken dat alleen voor de planlocatie 'Morschehoef 19-19a' geen vrijstelling kan worden verleend. Voor deze planlocatie is door 'Bodeminzicht' een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 4). Uit dit onderzoek is gebleken dat de bodemkwaliteit ter plaatse van de planlocatie geen belemmering vormt voor de beoogde wijziging van het bestemmingsplan. Voor de overige planlocaties geldt een vrijstelling voor het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek. Uit de historische toets is al gebleken dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de beoogde wijziging van het bestemmingsplan.
De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag in de Wet geluidhinder en de Wet luchtvaart. In de Wet geluidhinder zijn normen opgenomen voor industrie-, weg- en spoorweglawaai. De Luchtvaartwet stelt normen aan luchtvaartlawaai.
Langs alle wegen bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. In buitenstedelijk gebied geldt voor wegen, bestaande uit vijf of meer rijstroken een zone van 600 m, voor drie of vier rijstroken een zone van 400 m en voor wegen bestaande uit één of twee rijstroken een zone van 250 m, gemeten vanuit de as van de weg. Binnen de zone moet in het geval van een nieuwe situatie, waarbij wordt voorzien in de oprichting van een geluidsgevoelig object, onderzoek worden verricht naar de optredende geluidsbelasting. Een aantal wegen heeft geen zone, te weten:
Alleen bij de planlocatie 'Abenhoefweg 3' wordt voorzien in de oprichting van een geluidsgevoelig object (woning). Voor deze planlocatie is door M & A Milieuadviesbureau BV een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 1). Uit dit onderzoek is gebleken dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van het wegverkeer op de A50 en de Abenhoefweg met maximaal 6 dB wordt overschreden. Voor het buitenstedelijk gebied (buiten bebouwde kom of binnen zone langs autosnelwegen) is onder bepaalde voorwaarden een ontheffing tot maximaal 53 dB mogelijk. Deze maximale grenswaarde van 53 dB wordt alleen overschreden op de voorgevel op een waarneemhoogte van 5 meter (verdieping).
Vanwege de overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde en maximale grenswaarde zijn geluidsreducerende maatregelen overwogen. Bron- en overdrachtsmaatregelen zijn om stedenbouwkundige en financiele redenen niet reeel. Om de woning te kunnen realiseren moet de gemeente Veghel een hogere grenswaarde vaststellen en vastleggen in het kadaster.
Deze hogere grenswaarde is alleen mogelijk als de voorgevel op de verdieping als zogenaamde dove gevel wordt uitgevoerd. Hiervoor is op de verbeelding en in de regels de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding dient de naar de weg gekeerde kap te worden uitgevoerd als dove gevel. Een dove gevel is een gevel waar geen te openen delen aanwezig zijn ter plaatse van verblijfsruimten die hieraan grenzen.
Wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit plan, mits voor Abenhoefweg 3 een hogere grenswaarde wordt vastgesteld en de kap van de voorgevel als dove gevel wordt uitgevoerd.
Langs alle spoorwegen bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de spoorweg getoetst moet worden.
Geen van de planlocaties ligt binnen de geluidszone van een spoorweg. Spoorweglawaai vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
Volgens de Wet geluidhinder moeten alle terreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, gezoneerd zijn. Bedoelde inrichtingen - voorheen ook wel A-inrichtingen genoemd - zijn te vinden in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen geldt een geluidzone die wordt vastgelegd in bestemmingsplannen. Geen van de planlocaties ligt binnen een dergelijke geluidszone. Industrielawaai vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
Ten oosten van de gemeente Veghel, in de gemeente Uden, ligt militair luchtvaartterrein 'Volkel'. Dit militair luchtvaartterrein valt onder het 'Besluit geluidsbelasting grote luchtvaart'. In het kader van dit besluit dient bij de realisatie van geluidgevoelige objecten rekening gehouden te worden met de geluidsbelasting van landende en opstijgende luchtvaartuigen. De maximaal toelaatbare geluidbelasting in het kader van het Besluit geluidsbelasting grote luchtvaart wordt gemeten in Kosteneenheden (Ke). De grens voor de maximaal toelaatbare geluidbelasting voor nieuwe geluidgevoelige objecten bedraagt in principe 35 Ke.
De 35 Ke-geluidzone van militair luchtvaartterrein Volkel ligt voor een klein deel over het grondgebied van de gemeente Veghel. Geen van de planlocaties ligt binnen deze geluidzone. Luchtvaartlawaai vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’) bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit is het geval wanneer:
Een nadere uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het begrip ‘niet in betekende mate’ is vastgelegd in het ‘Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’ en de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’. In de Regeling is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die per definitie niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.
De beoogde ontwikkelingen op de planlocaties 'Abenhoefweg 3', Bolst 1', 'Goordonk 3' en 'Morschehoef 19-19a' vallen binnen de lijst met categorieen van gevallen die per definitie niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. De beoogde ontwikkeling op de planlocatie 'Pater Visserslaan 13' is niet opgenomen in deze lijst. Voor deze ontwikkeling is een berekening uitgevoerd (zie bijlage 5). Hieruit is gebleken dat ook deze ontwikkeling is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties van de betreffende stoffen in de buitenlucht. De luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
Indirect hebben de luchtkwaliteitseisen, zoals opgenomen in de Wet milieubeheer, ook gevolgen voor het realiseren van nieuwe gevoelige objecten. Dit noemen we de 'omgekeerde werking'. Er moet aangetoond worden dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bij het beoordelen van het woon- en leefklimaat wordt gekeken naar de achtergrondconcentratie en het aantal overschrijdingsdagen per jaar. De achtergrondconcentratie mag niet meer bedragen dan 40 microgram/m3 en het aantal overschrijdingsdagen niet meer dan 35 per jaar.
Alleen ter plaatse van de planlocatie 'Abenhoefweg 3' wordt voorzien in de oprichting van een gevoelig object. Uit de gegevens (berekend met standaard rekenmethode ISLa) blijkt dat de achtergrondconcentratie ter plaatse van Abenhoefweg 3 onder de wettelijke norm van 40 microgram/m3 valt. In het overgrote gedeelte van de gemeente heerst een achtergrondconcentratie van maximaal 25 microgram/m3. Ook het aantal overschrijdingsdagen blijft ruimschoots onder de norm van 35 dagen. Ter plaatse van Abenhoefweg 3 is wat betreft luchtkwaliteit sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
De regelgeving voor geur van dierenverblijven ligt vast in de op 1 januari 2007 in werking getreden Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) en het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit). Deze regelgeving, die onderscheid maakt in voorgrondbelasting en vaste afstanden, dient in de eerste plaats voor de vaststelling van de vraag of voor een veehouderij een omgevingsvergunning kan worden verleend of een melding kan worden geaccepteerd.
Voorgrondbelasting
Op grond van artikel 3, lid 1 van de Wgv en artikel 3.115, lid 1 van het Activiteitenbesluit gelden er normen voor de geurbelasting die een individuele veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. Deze geurbelasting, uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht (ouE/m³), wordt 'voorgrondbelasting' genoemd. De maximale voorgrondbelasting is afhankelijk van de ligging (concentratiegebied of niet-concentratiegebied en binnen of buiten de bebouwde kom). De standaardnormen uit de Wgv en het Activiteitenbesluit zijn opgenomen in de onderstaande tabel. Deze normen gelden alleen voor dieren (zoals varkens, vleesvee en pluimvee) waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv).
Tabel 4: Voorgrondbelasting conform Wgv en Activiteitenbesluit
Gemeente Veghel ligt in een concentratiegebied. Er geldt een voorgrondbelasting van 3,0 ouE/m³ of 14,0 ouE/m³. Op grond van artikel 6, lid 1 van de Wgv en artikel 3.118, lid 1 van het Activiteitenbesluit kunnen gemeenten binnen een bepaalde bandbreedte variëren met de bescherming van geurgevoelige objecten. Een eventuele afwijkende gemeentelijke normering dient vastgelegd te worden in een verordening, een gebiedsvisie moet deze verordening onderbouwen. De gebiedsvisie moet aantonen dat een - van de wet afwijkende - gemeentelijke normstelling nodig is om de gewenste ruimtelijke visie te realiseren.
Gemeente Veghel heeft op 21 februari 2008 een geurverordening met bijbehorende gebiedsvisie vastgesteld. Op 23 december 2010 en 13 februari 2015 is deze geurverordening op onderdelen gewijzigd. In artikel 3 van de gemeentelijke geurverordening zijn de in de onderstaande tabel opgenomen (van de wet afwijkende) geurnormen vastgelegd.
Tabel 5: Voorgrondbelasting conform 'Geurverordening'
* van de wettelijke standaardnorm afwijkende norm
Op afbeelding 20 zijn de onderscheiden gebieden weergegeven waar de normen op van toepassing zijn. De bestaande woongebieden zijn rood. De bestaande bedrijventerreinen, zones grenzend aan woongebieden, bebouwingsconcentraties buitengebied en ontwikkelingslocaties woongebieden zijn oranje. De ontwikkelingslocaties bedrijventerreinen, zones grenzend aan bedrijventerreinen, landbouwontwikkelingsgebieden en het overig buitengebied zijn geel.
Afbeelding 20: Normgebieden uit de gemeentelijke geurverordening
Bij geen van de planlocaties wordt voorzien in de oprichting van een veehouderij met dieren met een geuremissiefactor. Er worden ook geen nieuwe geurgevoelige objecten binnen de geurcontour van een bestaande veehouderij met dieren met een geuremissiefactor opgericht. De voorgrondbelasting vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
Vaste afstanden
Voor dieren zonder geuremissiefactor (zoals melkkoeien, paarden en pelsdieren) gelden op grond van artikel 4, lid 1 en lid 2 van de Wgv en artikel 3.117, lid 1 van het Activiteitenbesluit minimaal aan te houden afstanden. Deze minimaal aan te houden afstanden zijn opgenomen in de onderstaande tabel.
Tabel 6: Vaste afstanden conform Wgv en Activiteitenbesluit
* Andere diercategorieen waar geen emissiefactoren voor bekend zijn
** Indien de pelsdieren in emissiearme huisvesting worden gehouden dan worden de afstanden uit de tweede rij van de tabel (buiten bebouwde kom) met 25 meter verkleind.
Op grond van artikel 6, lid 3 en lid 4 van de Wgv en artikel 3.118, lid 1 van het Activiteitenbesluit kunnen gemeenten bepalen dat binnen een deel van het grondgebied een andere afstand van toepassing is, met dien verstande dat deze ten minste de helft bedraagt van de afstand zoals opgenomen in de bovenstaande tabel. Een eventuele afwijkende afstand dient vastgelegd te worden in een verordening, een gebiedsvisie moet deze verordening onderbouwen. De gebiedsvisie moet aantonen dat een - van de wet afwijkende - afstand nodig is om de gewenste ruimtelijke visie te realiseren.
Zoals hierboven ook al aangegeven heeft de gemeente Veghel op 21 februari 2008 een geurverordening met bijbehorende gebiedsvisie vastgesteld. Op 23 december 2010 en 13 februari 2015 is deze geurverordening op onderdelen gewijzigd. In artikel 4 van de gemeentelijke geurverordening zijn van de wet afwijkende vaste afstanden vastgelegd voor Veghels Buiten met een zone daaromheen van 250 meter, de 250 meter zones grenzend aan bestaande woongebieden, de 250 meter zones grenzend aan bestaande bedrijventerreinen en voor de bebouwingsconcentraties Driehuizen, Zondveld en Nieuwe Veldenweg. Op afbeelding 20 zijn de onderscheiden gebieden weergegeven met een blauwe arcering.
De van de wet afwijkende vaste afstanden zijn in de onderstaande tabel opgenomen. Deze afwijkende afstanden gelden niet voor pelsdieren.
Tabel 7: Vaste afstanden conform 'Geurverordening'
* Andere diercategorieen waar geen emissiefactoren voor bekend zijn, behoudens pelsdieren
** Vaste afstand is alleen van toepassing op veehouderijen waarin rechtens:
- minder dan 200 stuks melkrundvee (excl. vrouwelijk jongvee), of
- minder dan 340 stuks vrouwelijk jongvee, of
- minder dan 340 stuks melkvee (melkrundvee en jongvee opgeteld), of
- minder dan 100 paarden (excl. bijbehorende dieren in opfok < 3 jaar), of
- minder dan 50 overige landbouwhuisdieren (niet zijnde melkvee, jongvee en paarden) worden gehouden
Alleen bij de planlocatie 'Pater Visserslaan 13' wordt voorzien in de oprichting van een veehouderij met dieren zonder geuremissiefactor (paarden). Er geldt voor deze locatie buiten de bebouwde kom een vaste afstand van 50 meter. Binnen deze afstand liggen geen geurgevoelige objecten. Er worden ook geen nieuwe geurgevoelige objecten binnen de vaste afstand van een bestaande veehouderij met dieren zonder geuremissiefactor opgericht. De vaste afstand vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
Achtergrondbelasting
Indirect heeft de regelgeving zoals opgenomen in de Wgv en het Activiteitenbesluit ook gevolgen voor het realiseren van nieuwe geurgevoelige objecten in de omgeving van veehouderijen. Dit noemen we de 'omgekeerde werking'. Er moet aangetoond worden dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bij het beoordelen van het woon- en leefklimaat wordt gekeken naar de achtergrondbelasting. De achtergrondbelasting is de gezamenlijke geurbelasting van alle rond een geurgevoelig object gelegen agrarische bedrijven. Voor de achtergrondbelasting gelden geen vastgestelde wettelijke normen. Gemeenten zijn vrij om eigen beleid ten aanzien van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te formuleren. Gemeente Veghel heeft hiertoe op 23 december 2010 de 'Beleidsregel ruimtelijke ontwikkelingen en geurhinder' vastgesteld. In deze beleidsregel zijn de gemeentelijke normen opgenomen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De gemeentelijke normen (toetswaarden) en afwegingsruimte zijn opgenomen in de onderstaande tabel. Hierbij is aangesloten op de door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) bedachte methodiek voor de waardering van het woon- en leefklimaat. De RIVM heeft de achtergrondbelasting vertaald in een kans op geurhinder en heeft hieraan een beoordeling van het woon- en leefklimaat gekoppeld.
Tabel 8: Achtergrondbelasting conform 'Beleidsregel ruimtelijke ontwikkelingen en geurhinder'
Inmiddels is met de vaststelling van de Verordening ruimte 2014 de gemeentelijke normering zoals opgenomen in de 'Beleidsregel ruimtelijke ontwikkelingen en geurhinder' achterhaald. In de verordening is opgenomen dat de kans op geurhinder in de bebouwde kom niet hoger mag zijn dan 12% (10 ouE/m³) en in het buitengebied niet hoger dan 20% (20 ouE/m³), tenzij er - indien blijkt dat de kans op geurhinder hoger is dan voornoemde percentages - maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert.
De geurnormen zijn opgenomen om ervoor te zorgen dat er geen nieuwe overbelastingen voor geurhinder ontstaan en om bij te dragen aan een afname van de belasting waar deze cumulatief te hoog is. Door onder voorwaarde van een proportionele bijdrage aan de afname van geurhinder ontwikkelingen toe te staan neemt de overbelasting af.
Alleen bij de planlocatie 'Abenhoefweg 3' wordt voorzien in de oprichting van een geurgevoelig object. Dit betreft een woning. Deze locatie valt onder 'overig buitengebied'. De kans op geurhinder mag niet hoger zijn dan 20% (20 ouE/m³). Onlangs is voor de gehele gemeente de achtergrondbelasting in beeld gebracht. Uit de gegevens blijkt dat ter plaatse van Abenhoefweg 3 de achtergrondbelasting tussen de 6 en de 10 ouE/m³ ligt. Dit is ruimschoots onder de 20ouE/m³. De achtergrondbelasting vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Deze milieuzonering dient aldus twee doelen:
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Scheiding van milieubelastende en milieugevoelige functies met behulp van milieuzonering is in de omgeving van sterk milieubelastende activiteiten zonder meer noodzakelijk. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).
De twee belangrijkste bouwstenen voor milieuzonering zijn de twee richtafstandenlijsten in bijlage 1 van de VNG-publicatie. Voor een scala aan milieubelastende activiteiten (lijst 1) en opslagen en installaties (lijst 2) zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige woonwijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Daarbij omvat categorie 1 de lichtste en categorie 6 de zwaarste vormen van bedrijvigheid.
De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). De richtafstanden in bijlage 1 van de VNG-publicatie zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor.
Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. De richtafstanden uit bijlage 1 van de VNG-publicatie gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. De afstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Tabel 9: Richtafstanden conform VNG
Alleen voor de planlocaties 'Abenhoefweg 3' en 'Pater Visserslaan 13' is milieuzonering relevant. Op de planlocatie 'Abenhoefweg 3' wordt voorzien in de oprichting van een milieugevoelige functie (woning) en op de planlocatie 'Pater Visserslaan 13' wordt voorzien in de oprichting van een bedrijf. Volgens de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' valt een paardenhouderij (hippische onderneming) onder categorie 3.1. De grootste afstand is 50 meter voor het aspect 'geur'. Binnen deze afstand liggen geen geurgevoelige objecten (burgerwoningen). De milieuzonering van 'Pater Visserslaan 13' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
In de directe omgeving van Abenhoefweg 3 liggen enkele agrarische bedrijven (Abenhoefweg 5/5a, Abenhoefweg 6/9 en Willibrordushoek 13) en een opslagbedrijf (Abenhoefweg 7/7a). Daarnaast ligt aan de andere kant van de A50 bedrijventerrein De Dubbelen. Abenhoefweg 3 ligt volgens de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' binnen de richtafstand van Abenhoefweg 5/5a en Willibrordushoek 13. In beide gevallen gaat het om het aspect 'geur'. Zoals in paragraaf 4.4 al aangetoond vormt dit geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's die mensen lopen door het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen), het vervoer van gevaarlijke stoffen over spoor, weg en water (transportroutes) en het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen in hun omgeving. De meest effectieve manier om die risico's te beperken is het ruimtelijk scheiden van risicobron (inrichtingen, transportroutes, buisleidingen en luchthavens) en risico-ontvanger (kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object). Hiertoe zijn voor inrichtingen, in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), normeringen opgenomen. Voor transportroutes zijn deze normeringen vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en voor buisleidingen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In alle gevallen worden bij de normeringen twee kernbegrippen onderscheiden: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Plaatsgebonden risico (PR)
Bij het PR gaat het om de kans per jaar, die één persoon loopt om op een bepaalde plek dodelijk getroffen te worden door een ongeluk met gevaarlijke stoffen bij een bedrijf of transportas. Voor het PR geldt een 'harde' grenswaarde van 10-6/jaar (PR10-6) die op een kaart kan worden aangeduid met een contour. Binnen deze contour mogen geen kwetsbare objecten worden gebouwd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt het PR niet als grenswaarde, maar als richtwaarde. Dit betekent dat op grond van zwaarwegende motieven van de norm kan worden afgeweken.
Groepsrisico (GR)
Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen (minimaal 10) overlijdt, als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet op kaart worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.
Het gemeentebestuur heeft beleidsruimte bij het toepassen van de hoogte van het GR bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor het GR geldt echter wel een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag (vrijwel altijd gemeentebestuur) dient binnen het invloedsgebied een afweging te maken tussen het belang van de ruimtelijke ontwikkeling ten opzichte van het risico dat een groep mensen komt te overlijden als gevolg van een ramp of incident met gevaarlijke stoffen. Ook eventueel te nemen maatregelen en restrisico's dienen in de verantwoording opgenomen te worden.
Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten
De wetgeving verdeelt gevoelige objecten in beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten. Deze verdeling is gemaakt om bepaalde groepen mensen in het bijzonder te beschermen. Dit onderscheid resulteert enerzijds in een aantal criteria en anderzijds in met naam genoemde objecten. Onderstaand volgt een korte omschrijving van beide objecten.
Kwetsbare objecten
Kwetsbare objecten zijn woningen en gebouwen, waarin (of waarbij) groepen personen verblijven gedurende een aaneengesloten tijd. Ook sommige gebouwen waarin/waarbij kleinere groepen verblijven, worden als kwetsbaar object gezien, wanneer die personen verminderd zelfredzaam zijn (bv. ziekenhuizen, bejaardenhuizen, kinderdagverblijven, etc.).
Beperkt kwetsbare objecten
Beperkt kwetsbare objecten zijn verspreid liggende woningen en bedrijven waarin/waarbij groepen van minder dan 50 personen gedurende een langere aaneengesloten tijd verblijven. In de landelijke wetgeving wordt meer gedetailleerd beschreven wat er onder kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten wordt verstaan. Belangrijk is hierbij dat de opsomming in de wetgeving niet limitatief is, zodat er in verdere uitwerking van het beleid nog enige vrijheid rest.
Beleidsvisie externe veiligheid (2009)
Het gemeentelijke beleid met betrekking tot externe veiligheid is verankerd in de 'Beleidsvisie externe veiligheid' (vastgesteld 27 april 2009). In deze beleidsvisie zijn drie gebiedstypen bepaald, waarbij voor elk gebiedstype een eigen veiligheidsambitie is vastgelegd. Het buitengebied is aangewezen als gemengd gebied. In dit gebied zijn nieuwe risicovolle activiteiten niet toegestaan. Uitzondering hierop zijn propaantanks en LPG-tankstations.
De ontwikkeling van nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen de plaatsgebonden risicocontour van een risicovolle activiteit is ook niet toegestaan. Bij de ontwikkeling van nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit geldt een verantwoordingsplicht van het groepsrisico. Een overschrijding van de orientatiewaarde wordt hierbij niet geaccepteerd.
Inrichtingen
Geen van de planlocaties valt binnen een plaatsgebonden risicontour of het invloedsgebied van een Bevi-inrichting.
Transportroutes
Belangrijke wegen in het kader van externe veiligheid zijn de A50, N279 en het traject Udenseweg-Erpseweg-Boerdonksedijk. De vervoersfrequentie over deze wegen is echter dusdanig laag dat er geen sprake is van een plaatsgebonden risicocontour buiten de weg.
De omvang van het invloedsgebied (1% letaliteitgrens) ligt rond de 200 meter. Wanneer zich binnen het invloedsgebied ontwikkelingen voordoen die kunnen leiden tot een toename van het groepsrisico, dient deze toename van het groepsrisico nader te worden verantwoord.
Alleen de planlocatie 'Abenhoefweg 3' valt binnen het invloedsgebied van een transportroute (A50). Er wordt voorzien in de toevoeging van 1 woning. Het groepsrisico zal niet meer dan 10% toenemen ten opzichte van de huidige situatie. Daarnaast is advies opgevraagd bij de regionale brandweer. De regionale brandweer geeft aan dat de zelfredzaamheid van mensen woonachtig in het buitengebied in zijn algemeenheid goed is en dat de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de inzet van hulpverleningsdiensten in- en in de omgeving van de planlocatie.
De ligging van de planlocatie 'Abenhoefweg 3' binnen het invloedsgebied van de A50 vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
Buisleidingen
Geen van de planlocaties valt binnen een plaatsgebonden risicontour of het invloedsgebied van een buisleiding.
De (wettelijke) bescherming van de flora en fauna verloopt via twee sporen: gebiedsbescherming en soortbescherming. De soort- en gebiedsbescherming staan los van elkaar en hebben ieder hun eigen werking.
Gebiedsbescherming
Bij gebiedsbescherming is onderscheid te maken in planologische- en wettelijke bescherming. De wettelijke bescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB wet). Dit is een Nederlandse wet die oorspronkelijk in 1967 is vastgesteld maar in 1998 ingrijpend is gewijzigd. Op grond van de wet zijn de volgende gebieden aangewezen en beschermd:
- Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden);
- Beschermde Natuurmonumenten;
- Wetlands.
Geen van de planlocaties liggen in of in de directe omgeving van Natura 2000-gebieden, Beschermde natuurmonumenten of Wetlands. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied ligt op circa 15 kilometer (Deurnsche Peel & Mariapeel).
De planologische bescherming is verankerd in de provinciale Verordening ruimte. Dit betreft de ecologische hoofdstructuur, de ecologische verbindingszones en de attentiegebieden EHS.
Ecologische hoofdstructuur
De ecologische hoofdstructuur vormt een stelsel van ecologisch hoogwaardige natuurgebieden van (inter)nationaal belang. De ecologische hoofdstructuur stelt het leefgebied van soorten veilig en helpt te voorkomen dat planten en dieren in gebieden geïsoleerd raken en uitsterven.
Zoals in paragraaf 3.2.2 aangegeven is een deel van de planlocatie 'Pater Visserslaan 13' incorrect aangewezen als ecologische hoofdstructuur. De betreffende gronden hebben geen ecologische waarde. Ze zijn in agrarisch gebruik.
Ecologische verbindingszones
Ecologische verbindingszones betreffen smalle natuurlijk ingerichte verbindingen tussen natuurgebieden (met nieuwe of herstelde natuur). Ecologische verbindingszones worden aangelegd om het migreren van dieren en planten tussen natuurgebieden mogelijk te maken. Door de verbindingszones wordt versnippering en isolatie verminderd en kan onderlinge uitwisseling van populaties plaatsvinden, waardoor de stabiliteit wordt vergroot.
Geen van de planlocaties liggen in of in de directe omgeving van een ecologische verbindingszone.
Attentiegebieden EHS
Rondom de hydrologisch kwetsbare EHS gebieden (natte natuurparels) liggen hydrologische beschermingszones, de zogenaamde attentiegebieden EHS. In deze gebieden worden ingrepen die een negatief effect hebben op de waterhuishouding van de natte natuurparels tegengegaan. Het betreft zowel ingrepen in het waterspoor (grondwateronttrekkingen) als ingrepen in het ruimtelijk spoor (grondverzet).
Geen van de planlocaties liggen in of in de directe omgeving van een attentiegebied EHS.
Soortbescherming
De wettelijke soortbescherming is op nationaal niveau geïmplementeerd in de Flora- en faunawet (Ffw). Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt onderscheid in verschillende categorieën waarin de beschermde soorten flora en fauna zijn onderverdeeld. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de volgende categorieën:
- Soorten van lijst 1 van de Flora- en faunawet;
- Soorten van lijst 2 en/of 3 van de Flora- en faunawet;
- Soorten van de Rode Lijst van het ministerie van ELI.
Voor mogelijk voorkomende soorten die op lijst 1 van de flora- en faunawet staan geldt een vrijstelling. Bij het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen is het voor deze soorten niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen. Voor mogelijk voorkomende soorten die op lijst 2 en/of 3 van de flora- en faunawet staan geldt dat deze ontheffingsplichtig zijn. Het is echter niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen wanneer mitigerende en compenserende maatregelen worden getroffen. Dit houdt in dat maatregelen moeten worden getroffen om mogelijke schade te voorkomen dan wel zoveel mogelijk te beperken. Voor mogelijk voorkomende soorten die op de rode lijst van het Ministerie van LNV staan geldt dat bij het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen geen ontheffing aangevraagd hoeft te worden. Daarnaast zijn voor vogels richtlijnen opgenomen vanuit de Vogelrichtlijn. Alle vogels zijn namelijk beschermd in het kader van de vogelrichtlijn. Werkzaamheden in en in de omgeving van de planlocaties tijdens de broedtijd (15 maart -15 juli) zullen sterke negatieve effecten hebben op de meeste vogelsoorten door vernietiging van broedplaatsen en verstoring van reproductie. Werkzaamheden in deze periode zijn dan ook niet toegestaan. Indien broedvogels binnen het broedseizoen worden verstoord, wordt wettelijk gezien geen ontheffing verleend. Buiten het broedseizoen kan wel ontheffing worden verleend.
In de navolgende tabel wordt per planlocatie aangegeven of er kans bestaat op aantasting, verontrusting of verstoring van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen.
1. | Abenhoefweg 3 | De beoogde ontwikkeling voorziet in beeindiging van het agrarische bedrijf en splitsing van de bestaande langgevelboerderij in het kader van behoud cultuurhistorie. De splitsing betreft een interne verbouwing. Een aantasting, verontrusting of verstoring van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen is niet te verwachten. |
2. | Bolst 1 | De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van een waterbassin. Het waterbassin wordt gerealiseerd op gronden welke in gebruik zijn als trayvelden. De kans dat beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen worden aangetast, verontrust of verstoort is zeer klein. |
3. | Goordonk 3 | De beoogde ontwikkeling voorziet in de vergroting van het bestemmingsvlak 'Wonen' voor de realisatie van een bijgebouw. De gronden zijn in gebruik als grasland. Dit grasland wordt intensief begraasd en is daarmee ongeschikt habitat voor beschermde dier- en plantensoorten. Ook zullen geen vaste verblijf- en rustplaatsen van zwaarder beschermde dieren aanwezig zijn (lijst 2 en 3 Flora- en faunawet). Broedende vogels worden in het intensief begraasde grasland niet verwacht voor te komen en gezien het zeer beperkte oppervlak zijn negatieve effecten op het leefgebied van zwaarder beschermde (vogel)soorten op voorhand uitgesloten. Hooguit zullen enkele licht beschermde soorten (zogenaamde tabel 1 soorten Flora- en faunawet) aanwezig zijn, zoals mol en veldmuis (grondgebonden zoogdieren) en bruine kikker en gewone pad (amfibieën). Voor deze soorten geldt de zorgplicht. |
4. | Morschehoef 19-19a | De beoogde ontwikkeling voorziet in de afsplitsing en renovatie van een bestaande bedrijfswoning en de sloop van enkele bijgebouwen. Op 3 februari 2015 heeft Faunaconsult (zie bijlage 4) de planlocatie bezocht. Uit de inspectie is gebleken dat er in de te slopen of te renoveren gebouwen geen nesten aanwezig zijn van huismussen, uilen, boerenzwaluwen en gierzwaluwen. Gedurende het broedseizoen kunnen er algemene vogels in de bomen en struiken broeden. Om verstoring van vogelnesten te voorkomen dienen deze (indien nodig) buiten het broedseizoen van de meeste vogelsoorten (15 maart – 15 juli) te worden verwijderd. Ook is gebleken dat in de te renoveren boerderij en in een van de te slopen bijgebouwen mogelijk vaste rust- en verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis, de ruige dwergvleermuis, de laatvlieger en de gewone grootoorvleermuis bevinden. Om dit zeker te weten is aanvullend onderzoek nodig. Pas nadat het aanvullende onderzoek is afgerond, mag er worden begonnen met de sloop- en renovatiewerkzaamheden. Het uitvoeren van dit onderzoek voorafgaand aan de vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan is niet nodig. Er zijn voldoende mogelijkheden in het hanteren van een aangepaste werkwijze bij sloop en in het creeren van nieuwe vleermuisverblijven. |
5. | Pater Visserslaan 13 | De beoogde ontwikkeling voorziet in de oprichting van een hippische onderneming. Op 19 augustus 2014 heeft Exlan (zie bijlage 5) de planlocatie bezocht. Uit de inspectie is gebleken dat uitvoering van de werkzaamheden niet zal leiden tot overtreding van de verbodsbepalingen waarvoor vrijstelling geldt of ontheffing zal moeten worden verkregen. |
Tabel 10: Verantwoording en onderzoek flora en fauna
Het behoud van cultuurhistorische waarden is belangrijk. Voor bewoners en toeristen, voor nu en in de toekomst. Het cultuurlandschap maakt immers deel uit van ons cultureel erfgoed.
De wet- en regelgeving met betrekking tot cultuurhistorie is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet regelt de (objectgerichte) bescherming en aanwijzing van monumenten. Recentelijk is de Monumentenwet 1988 gemoderniseerd. Concreet heeft de modernisering geleid tot aanpassing van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
In het Besluit ruimtelijke ordening is vastgelegd dat cultuurhistorische waarden meegewogen dienen te worden bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Het gaat daarbij om het in kaart brengen van historisch-stedenbouwkundige en historisch-geografische waarden en het beschrijven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige waarden en de aanwezige of te verwachten monumenten, in het op te stellen bestemmingsplan wordt omgegaan. Hierbij is onderscheid te maken in historische bouwkunst, historische stedenbouw, historische geografie (vlak, lijn), historisch groen en historische zichtrelaties (molenbiotoop, enz.).
Historische bouwkunst
Met historische bouwkunst worden 'onroerende zaken' bedoeld. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in Rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.
Alleen in of in de directe omgeving van de planlocaties 'Morschehoef 19-19a' en 'Abenhoefweg 3' is historische bouwkunst aanwezig. De boerderij op Morschehoef 19 is aangewezen als Rijksmonument en de boerderij op Abenhoefweg 3 wordt gezien als cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.
De Rijksmonumenten worden beschermd op basis van de Monumentenwet 1988. Om dubbele regelgeving te voorkomen is geen specifieke aanvullende regelgeving en bescherming in het bestemmingsplan opgenomen voor Morschehoef 19. Dit is wel het geval voor Abenhoefweg 3. In de regels is een verbod opgenomen voor het geheel of gedeeltelijk slopen (veranderen) van de langgevelboerderij. Afwijken van het verbod is slechts toelaatbaar indien het delen van een bouwwerk betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken en door sloop ervan geen aantasting plaatsvindt van de karakteristieke hoofdvorm. Of wanneer het bouwwerk of delen van het bouwwerk niet te handhaven zijn vanwege de slechte bouwkundige staat. In beide gevallen moet advies worden ingewonnen bij de Monumentencommissie.
Historische stedenbouw
Deze categorie wordt gevormd door een combinatie van historisch gegroeide ruimtelijke structuren en de historische bebouwing: een gehucht, dorp, stad of industrieel complex. Het gaat om gebieden die door hun samenhang in architectonische en stedenbouwkundige zin een herkenbare eenheid vormen. Geen van de planlocaties ligt in of in de directe omgeving van een dergelijk gebied.
Historische geografie
De gemeente is doorweven met waardevolle vlak- en lijnelementen. Het gaat daarbij om historische paden en wegen (veelal zandwegen), maar ook om verschillende landschapsvormen.
In de directe omgeving van alle planlocaties ligt wel een waardevol lijn element. Het gaat hier om oude wegtraces met een redelijk hoge of hoge waarde of een oude verkaveling. Voor alle planlocaties geldt dat de beoogde ontwikkeling geen afbreuk doet aan deze waardevolle lijnelementen.
Historisch groen
Naast historische bouwkunst is in het buitengebied ook historisch groen aanwezig. Dit betreft zowel solitaire bomen, als bosgebieden. Alleen in of in de directe omgeving van de planlocatie 'Morschehoef 19-19a' is historisch groen aanwezig. Het gaat om een solitaire boom aan de overzijde van de weg. De beoogde ontwikkeling op de planlocatie doet geen afbreuk aan de waarde van deze boom.
Historische zichtrelaties
Historische zichtrelaties betreft niet de grijpbare elementen zelf, maar de directe omgeving ervan. Ze beschrijven bijvoorbeeld de openheid van een bepaald gebied, de onderlinge visuele relatie tussen cultuurhistorische elementen en/of de visuele relatie tussen deze elementen en het omringende landschap. Geen van de planlocaties ligt in of in de directe omgeving van een historische zichtrelatie.
In 1992 werd in Valetta (Malta) door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed', beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend. Het doel van dit verdrag is het archeologische erfgoed (alle overblijfselen, voorwerpen en andere sporen van de mens uit het verleden) te beschermen als bron van het Europese gemeenschappelijk geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. In het verdrag zijn drie uitgangspunten ten aanzien van de omgang met archeologie geïntroduceerd:
Deze uitgangspunten zijn voor Nederland uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Deze op 1 september 2007 in werking getreden wet heeft zijn beslag gekregen via een wijziging van de Monumentenwet 1988, de Ontgrondingenwet, de Wet milieubeheer, de Woningwet en de Wet op de ruimtelijke ordening. In de Wamz is o.a. bepaald dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening moeten houden met vastgestelde (of gekende) archeologische waarden dan wel te verwachten archeologische waarden. Veghel heeft hiertoe voor het gehele grondgebied een archeologische verwachtingskaart vastgesteld. Op deze kaart zijn de volgende categorieën van gebieden te onderscheiden:
AMK-terreinen
Dit zijn terreinen waar in het verleden aangetoond is dat zich hier archeologische resten in de bodem bevinden. Deze terreinen zijn aangegeven op de door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed opgestelde archeologische monumentenkaart (AMK). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen wettelijk beschermde en niet wettelijk beschermde terreinen.
Voor AMK-terreinen geldt dat altijd een archeologisch onderzoek nodig is bij werken en/of werkzaamheden.
Terreinen met een hoge archeologische verwachting
Dit zijn terreinen, waar op grond van de landschappelijke ligging, een grote kans is op het aantreffen van archeologische resten. In het buitengebied van de gemeente Veghel gaat het hierbij om de dekzandruggen en terreinen waarvan op basis van historische gegevens, oude kaarten, archeologische vondsten of nog aanwezige bebouwing bekend is dat er in het verleden belangrijke gebouwen (kastelen, kloosters, kerken, molens en hoeves) hebben gestaan.
Voor terreinen met een hoge archeologische verwachting geldt dat een archeologisch onderzoek nodig is als met de beoogde ontwikkeling wordt voorzien in werken en/of werkzaamheden groter dan 100 m². Deze regeling geldt alleen als het gaat om werken en/of werkzaamheden dieper dan 0,30 m onder maaiveld.
Terreinen met een middelhoge archeologische verwachting
Dit zijn terreinen, waar op grond van de landschappelijke ligging, een middelhoge kans is op het aantreffen van archeologische resten. In het buitengebied van de gemeente Veghel gaat het hierbij om de dekzandwelvingen, delen van beekdalen binnen een straal van 150 meter van dekzandruggen en terreinen binnen een straal van 100 meter van dekzandruggen.
Voor terreinen met een middelhoge archeologische verwachting geldt dat een archeologisch onderzoek nodig is als met de beoogde ontwikkeling wordt voorzien in werken en/of werkzaamheden groter dan 250 m². Deze regeling geldt alleen als het gaat om werken en/of werkzaamheden dieper dan 0,30 m onder maaiveld.
Terreinen met een lage archeologische verwachting
Dit zijn terreinen, waar op grond van de landschappelijke ligging, een kleine kans is op het aantreffen van archeologische resten. In het buitengebied van de gemeente Veghel gaat het hierbij om de dekzandvlakten, delen van beekdalen en laagtes.
Voor terreinen met een lage archeologische verwachting geldt dat een archeologisch onderzoek nodig is als met de beoogde ontwikkeling wordt voorzien in werken en/of werkzaamheden groter dan 10.000 m². Deze regeling geldt alleen als het gaat om werken en/of werkzaamheden dieper dan 0,30 m onder maaiveld.
In de navolgende tabel wordt per planlocatie aangegeven in welk gebied het ligt en of een archeologisch onderzoek nodig.
1. | Abenhoefweg 3 | De beoogde ontwikkeling voorziet in beeindiging van het agrarische bedrijf en splitsing van de bestaande langgevelboerderij in het kader van behoud cultuurhistorie. De planlocatie heeft een lage archeologische verwachting. Een archeologische onderzoek is niet nodig. De grond die wordt geroerd is namelijk niet groter dan 10.000 m2. |
2. | Bolst 1 | De beoogde ontwikkeling op de locatie Bolst 1 voorziet in de realisatie van een waterbassin aansluitend op de bestaande bebouwing. De planlocatie heeft voor een deel een middelhoge archeologische verwachting en voor een deel een lage archeologische verwachting. De locatie van het waterbassin heeft een lage archeologische verwachting. Een archeologische onderzoek is niet nodig. De grond die wordt geroerd is namelijk niet groter dan 10.000 m2. |
3. | Goordonk 3 | De beoogde ontwikkeling voorziet in de vergroting van het bestemmingsvlak 'Wonen' voor de realisatie van een bijgebouw. De planlocatie heeft een middelhoge archeologische verwachting. Een archeologische onderzoek is niet nodig. De grond die wordt geroerd is namelijk niet groter dan 250 m2. |
4. | Morschehoef 19-19a | De beoogde ontwikkeling voorziet in de afsplitsing en renovatie van een bestaande bedrijfswoning en de sloop van enkele bijgebouwen. De planlocatie heeft voor een deel een middelhoge archeologische verwachting en voor een deel een hoge archeologische verwachting. De locatie van de langgevelboerderij en de bijgebouwen heeft een middelhoge archeologische verwachting. Een archeologische onderzoek is niet nodig. De grond die wordt geroerd is namelijk niet groter dan 250 m2. |
5. | Pater Visserslaan 13 | De beoogde ontwikkeling voorziet in de oprichting van een hippische onderneming. De planlocatie heeft een lage archeologische verwachting. Een archeologische onderzoek is niet nodig. De grond die wordt geroerd is namelijk niet groter dan 10.000 m2. |
Tabel 11: Verantwoording en onderzoek archeologie
Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water, het Nationaal Waterplan, het Provinciaal Waterplan en het Waterbeheerplan van het waterschap. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. Water legt een ruimteclaim op het (stads)landschap waaraan voldaan moet worden. De bekende driestapsstrategieën ´vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit)´ en ´voorkomen-scheidden-zuiveren (waterkwaliteit) zijn leidend.
Europese Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is op 22 december 2000 in werking getreden. In deze Kaderrichtlijn wordt aan alle lidstaten gevraagd om resultaten te boeken met het schoonhouden en schoonmaken van het water in stad en land (chemisch kwaliteitsdoel) en het beschermen en ontwikkelen van natuur (ecologisch kwaliteitsdoel). De afspraken moeten er voor zorgen dat iedere lidstaat ervoor zorgt dat de kwaliteit van het oppervlaktewater en het grondwater in 2015 op orde is. Uitgangspunt is een indeling in stroomgebieden. De gemeente Veghel valt onder het deelstroomgebied Maas. In 2009 is het stroomgebiedbeheerplan vastgesteld, waarin de doelen, maatregelen en kosten zijn beschreven om aan het gewenste kwaliteitsniveau voor water te voldoen.
Nationaal Bestuursakkoord Water
Midden jaren negentig ondervinden verschillende delen van Nederland regelmatig overlast van water. Dit heeft maatschappelijk en politiek de vraag doen rijzen of Nederland zijn waterhuishoudkundige situatie nog wel op orde heeft. En of we wel voldoende zijn voorbereid voor de 21e eeuw op de veranderingen in ons klimaat, ruimte en grondgebruik. Naar aanleiding van deze problematiek is de Commissie Waterbeheer 21e eeuw ingesteld. Deze commissie heeft in haar advies van augustus 2000 gepleit voor 'Ruimte voor Water'. Het Kabinet heeft deze aanbevelingen verwoord in het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water' en 'Ruimte voor de Rivier'.
Dit heeft uiteindelijk geleid tot het Nationaal Bestuursakkoord Water. In dit akkoord hebben het Rijk en Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten afspraken gemaakt over een gezamenlijke aanpak van de waterproblematiek. Het akkoord heeft tot doel om in de periode tot 2015 het watersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden.
Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan (NWP) is het rijksplan voor het waterbeleid. Het Nationaal Waterplan is in december 2009 vastgesteld. Het NWP beschrijft de maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
De doelstelling van het NWP is van Nederland een veilige en leefbare delta te maken (houden), nu en in de toekomst. De stroomgebiedbeheerplannen zijn een bijlage van het NWP.
Provinciaal Waterplan (provincie Noord-Brabant)
Het Provinciaal Waterplan bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2010-2015. Het plan doorloopt samen met de plannen van het Rijk en de waterschappen een 6-jarige beleidscyclus die is afgestemd op de verplichtingen uit de Kaderrichtlijn Water. Naast beleidskader is het Provinciaal Waterplan ook toetsingskader voor de taakuitoefening van lagere overheden op het gebied van water. In het plan hanteert de provincie de principes van de people-planet-profitbenadering. In Noord-Brabant zijn deze uitgangspunten vertaald in de Telos-driehoek. Vanuit de sociaal-maatschappelijke invalshoek (people) krijgen veiligheid tegen overstroming, bescherming tegen wateroverlast, een betrouwbare openbare watervoorziening en goede recreatievoorzieningen aandacht. Vanuit de economische invalshoek (profit) heeft dit plan aandacht voor onder meer een goede watervoorziening voor industrie en landbouw en voor het transport over water. De derde invalshoek (planet) gaat uit van het water als voorwaarde voor een gezonde leefomgeving voor mens en natuur. Belangrijke thema's in dat kader zijn de verbetering van de waterkwaliteit, de verdrogingsbestrijding en de meer natuurlijke inrichting van onze watersystemen.
Deze driedeling (people-planet-profit) heeft geleid tot de volgende in ruimtelijk opzicht van belang zijnde wateraspecten:
Waterbeheerplan (waterschap Aa en Maas)
Het waterbeheerplan 2010-2015 maakt inzichtelijk wat waterschap Aa en Maas in de planperiode van zes jaar gaat doen. Het doel is om het watersysteem en de afvalwaterketen op orde te houden. Het beheer van water door het waterschap bepaalt mede dat mensen en dieren leven in een veilige, schone en prettige omgeving. Met haar waterbeleid streeft het waterschap Aa en Maas naar:
Conform het beleid van het waterschap en de provincie dienen nieuwe plannen te voldoen aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen. Dit wil zeggen dat de hydrologische situatie minimaal gelijk moet blijven aan de oorspronkelijke situatie. Hierbij mag de oorspronkelijke afvoer uit het gebied niet overschreden worden en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) niet worden verlaagd. Bij alle bouwplannen dient gestreefd te worden naar een scheiding van vuil water en (schoon) regenwater. Dit is ook het geval indien in openbaar gebied nog steeds een gemengd rioolstelsel aanwezig is. Conform de kwaliteitstrits schoonhouden - scheiden - zuiveren dienen in alle gevallen, en zeker in geval van nieuwbouw, de mogelijkheden van bronmaatregelen (schoonhouden) te worden onderzocht. Bronmaatregelen zijn bijvoorbeeld een zorgvuldige materiaalkeuze (pakket duurzaam bouwen), het voorkomen van de blootstelling van bouwmetalen aan regenwater en verantwoord beheer van de openbare ruimte (weg- en groenbeheer).
Waterplan (gemeente Veghel)
In 2002 heeft de gemeente Veghel het gemeentelijk waterplan vastgesteld. In dit waterplan is het beleid verwoord dat de gemeente wenst te voeren ten aanzien van het gemeentelijk waterbeheer. Het waterplan is gebaseerd op onder andere het waterbeleid van het Rijk, de provincie en het waterschap, alsmede de gemeentelijke visie ten aanzien van water. In het waterplan heeft de gemeente streefbeelden verwoord voor de wijze waarop zij om wil gaan met water binnen de gemeente. Op basis van de streefbeelden in het waterplan van de gemeente zijn de volgende uitgangspunten te benoemen voor de gewenste waterhuishouding:
Verantwoording en onderzoek
Bij de beoordeling van een ruimtelijk plan, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, hanteert het waterschap de zogenaamde watertoets. In deze watertoets staan een aantal beleidsuitgangspunten (thema’s) centraal. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient de initiatiefnemer invulling te geven aan deze uitgangspunten:
Onderstaand wordt op basis van de uitgangspunten gekeken naar de beoogde ontwikkelingen op de planlocaties.
Wateroverlastvrij bestemmen
Bij de locatiekeuze voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met de norm uit het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). In eerste instantie zal bij de locatiekeuze van een ontwikkeling gezocht moeten worden naar een plek ‘die hoog en droog genoeg’ is. Mocht dit echter niet mogelijk of wenselijk zijn, dan zal in de compenserende of mitigerende sfeer gezocht moeten worden naar maatregelen die het gewenste beschermingsniveau tegen wateroverlast helpen realiseren. Liever nog dan mitigeren of compenseren, wordt bij voorkeur gebouwd op locaties die als gevolg van hun ligging nu al voldoen aan de NBW-norm voor de toekomstige functie.
Voor alle planlocaties geldt dat sprake is van een locatie ‘die hoog en droog genoeg’ is.
Gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater
Het streefbeeld is het afvoeren van het vuile water via riolering en het binnen het plangebied verwerken van het schone hemelwater. Afhankelijk van de omstandigheden ter plaatse kan een compromis gesloten worden, waarbij de minimale inzet is om het vuile en het schone water gescheiden aan te bieden op het (reeds aanwezige) rioolstelsel.
Voor alle planlocaties geldt dat het vuile water gescheiden wordt afgevoerd van het schone hemelwater. Het schone hemelwater wordt ter plaatse opgevangen en het vuile water wordt afgevoerd via het bestaande rioolstelsel.
Doorlopen van de afwegingsstappen: ‘hergebruik–infiltratie–buffering–afvoer’
In aansluiting op het landelijke beleid (NW4, WB21) hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Hierbij worden de afwegingsstappen ‘hergebruik–infiltratie–buffering–afvoer’ doorlopen. Bij de planvorming van het watersysteem zijn de volgende mogelijkheden van omgang met het relatief schone hemelwater overwogen:
Voor de planlocaties Abenhoefweg 3, Goordonk 3, Morschehoef 19-19a en Pater Visserslaan 13 is gekozen voor infiltratie. Alleen bij Bolst 1 is hergebruik aan de orde.
Hydrologisch neutraal bouwen
Nieuwe ontwikkelingen dienen te voldoen aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen, waarbij de hydrologische situatie minimaal gelijk moet blijven aan de uitgangssituatie. Hierbij mag de natuurlijke GHG (Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand) niet verlaagd worden en mag bijvoorbeeld bij transformatie van landelijk naar bebouwd gebied de oorspronkelijke landelijke afvoer in de normale situatie niet overschreden worden. Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar de watergangen. Om te voorkomen dat wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang. Zo wordt het verlies aan waterberging in de bodem gecompenseerd.
Alleen bij de planlocatie 'Pater Visserslaan 13' is sprake van een toename in verharding/bebouwing. Het hemelwater afkomstig van de bebouwing en de erfverharding zal ter plekke infiltreren.
‘Meervoudig ruimtegebruik’
Door bij de inrichting van een plangebied ruimte voor twee of meer doeleinden te gebruiken, is de beschikbare ruimte optimaal te benutten. Hoewel er op dit moment geen concrete voorbeelden van meervoudig ruimtegebruik met water zijn, zal de stedebouwkundige overwegen of deze kans zich voordoet.
Voorkomen van vervuiling
Bij de inrichting, het bouwen en het beheer van gebieden wordt het milieu belast. Vanuit zijn wettelijke taak ten aanzien van het waterkwaliteitsbeheer streeft het waterschap ernaar om nieuwe bronnen van verontreiniging zoveel mogelijk te voorkomen. Deze bronaanpak is ook verwoord in het Emissiebeheersplan. Het waterschap besteedt hier reeds aandacht aan in de fase van de watertoets, zodat dit aspect als randvoorwaarde kan worden meegenomen in het verdere ontwerpproces;
Bij de beoogde ontwikkeling dienen de milieuaspecten als gevolg van het direct lozen en/of infiltreren te worden ondervangen. Hierbij is het van belang dat het gebruik van materialen zoals zink, lood, witte pvc en teerhoudend bitumen worden voorkomen dan wel dusdanig behandeld worden dat geen uitloging naar oppervlaktewater en/of bodem kan plaatsvinden.
Waterschapsbelangen
Er zijn ‘waterschapsbelangen’ met een ruimtelijke component. Dit betreft het volgende:
In en in de directe omgeving van de planlocaties liggen geen van dergelijke 'waterschapsbelangen' met een ruimtelijke component.
De aanwezigheid van kabels en/of leidingen in een gebied kunnen de realisatie van eventuele bouwplannen in de weg staan. Buiten de normale huis- en bedrijfsaansluitingen liggen er alleen binnen de planlocaties 'Bolst 1' en 'Pater Visserslaan 13' leidingen die een fysieke belemmering vormen. Het gaat voor beide locaties om een rioolpersleiding. Deze leiding is met een zakelijke rechtsrook van 4 meter aan weerszijden van de leiding opgenomen op de verbeelding en in de regels. Binnen de zakelijke rechtstrook mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd die noodzakelijk zijn voor een doelmatig beheer van de ondergrondse rioolpersleiding, tot een maximale bouwhoogte van 4,5 meter.
Een bestemmingsplan bepaalt wat er in een gemeente met de ruimte mag gebeuren. De verbeelding en de regels vormen in dit geval de juridische basis van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het gebied waarop het bestemmingsplan betrekking heeft, aangegeven en in de regels is bepaald wat er wel en niet mag binnen deze bestemmingen. De toelichting heeft geen juridische status maar vormt een motivering van wat er op de verbeelding en in de regels is vastgelegd.
In dit hoofdstuk worden de bij het bestemmingsplan behorende regels en verbeelding van een toelichting voorzien. Eerst wordt op grond van enkele (wettelijke) verplichtingen/veranderingen ingegaan op de algemene opzet (SVBP 2012 en Wabo). In daaropvolgende paragraaf wordt kort ingegaan op de verbeelding. De rest van het hoofdstuk staat in het teken van de regels.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten te digitaliseren. Hiervoor is de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) ontwikkeld. Onder vorige wetten werden bijna geen regels gesteld over de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan. Hierdoor zijn er in de praktijk zeer verschillende bestemmingsplannen ontstaan. SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Zo zijn bijvoorbeeld de bestemmingen en begripsbepalingen in alfabetische volgorde opgenomen en vloeit de naam van een bestemming voort uit een standaardlijst, waaruit ingevolge de SVBP 2012 gekozen dient te worden. Kenmerk van de bestemmingen is dat het gehele plangebied ermee (vlaksgewijs) is bedekt.
Een bestemmingsplan kan ook dubbelbestemmingen bevatten. Deze overlappen bestemmingen en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen. De dubbelbestemmingen hoeven het gehele plangebied niet te bedekken. Aanduidingen (functie-, bouw- en gebiedsaanduidingen) worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestemming nader of specifieker te regelen. Het gaat hierbij om specificaties met betrekking tot het gebruik of de bouwmogelijkheden.
De SVBP 2012 voorziet overigens uitsluitend in een systematische wijze van bestemmen en er wordt uitdrukkelijk op gewezen dat de standaarden geen betrekking hebben op de inhoud van een bestemmingsplan. Wel kent het SVBP 2012 een aantal onderdelen die verplicht moeten worden overgenomen in een bestemmingsplan, zoals de wijze van meten.
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Het doel van deze wet is om te komen tot een samenhangende beoordeling in één procedure van verschillende activiteiten die invloed hebben op de fysieke leefomgeving. De Wabo heeft tot gevolg dat verschillende vergunningen worden verleend in één besluit, de omgevingsvergunning. Ook de thans in de wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen vergunningen en ontheffingen vallen onder de Wabo. Voor het bestemmingsplan heeft dit gevolgen voor de gebruikte terminologie. De ontheffing heet nu 'omgevingsvergunning voor het afwijken'. De bouwvergunning heet 'omgevingsvergunning voor het bouwen'. De sloop- en
aanlegvergunning zijn gewijzigd in 'omgevingsvergunning voor het slopen' respectievelijk 'omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden´. De terminologie in dit bestemmingsplan is conform de Wabo.
De verbeelding heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de gebruiks- en bouwmogelijkheden binnen de verschillende planlocaties. Daartoe zijn op de verbeelding bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen opgenomen. De verbeelding is zowel digitaal als analoog beschikbaar.
Aan de ondergrondgegevens op de verbeelding, zoals ingetekende gebouwen, kunnen geen rechten worden ontleend. Daar staat tegenover dat het ontbreken van dergelijke ondergrondgegevens ook niet leidt tot een beperking van rechten. De ondergrondgegevens hebben dus uitsluitend een illustratief karakter.
De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
Deze hoofdstukindeling is opgebouwd conform de richtlijnen uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). Hierna worden de hoofdstukken nader toegelicht.
Begrippen (Artikel 1)
In dit artikel is omschreven wat in onderhavig plan onder een aantal van de in de regels gebruikte begrippen wordt verstaan.
Wijze van meten (Artikel 2)
In dit artikel is vastgelegd hoe bij de toepassing van de regels van onderhavig plan moet worden gemeten.
Hoofdbestemmingen (Artikel 3 t/m 5)
Iedere bestemming is opgebouwd conform de richtlijnen uit de SVBP 2012, waarin een vaste opzet voor de bestemmingsregels is vastgelegd. De in dit plan opgenomen bestemmingen zijn:
Dubbelbestemmingen (Artikel 6 t/m 9)
Voor het bestemmingsplan gelden ook een aantal dubbelbestemmingen. De regels uit de hoofdbestemmingen en de dubbelbestemmingen zijn beide van toepassing. Bij strijd tussen de regels prevaleren de regels van de dubbelbestemming. De in dit plan opgenomen dubbelbestemmingen zijn:
Anti-dubbeltelregel (Artikel 10)
Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. Doel van deze zogenaamde anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels (Artikel 11)
In de algemene bouwregels zijn regelingen opgenomen met betrekking tot ondergronds bouwen en met betrekking tot ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, kozijnen, schoorstenen etc.
Algemene gebruiksregels (Artikel 12)
Hierin is bepaald dat het verboden is de gronden en bouwwerken in strijd met de bestemmingen te gebruiken. In de 'Overige regels' is hier een strafbepaling aan gekoppeld.
Algemene aanduidingsregels (Artikel 13)
De algemene aanduidingsregels bevatten regelingen voor de gebiedsaanduidingen die op de verbeelding zijn opgenomen. Dit betreffen gebiedsaanduidingen die doorwerking hebben op meerdere verschillende (hoofd)bestemmingen. De in dit plan opgenomen gebiedsaanduidingen zijn:
Algemene afwijkingsregels (Artikel 14)
In deze regel wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor meerdere dan wel alle bestemmingen in het plan.
Overgangsrecht (Artikel 15)
In deze regel wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht. Deze regeling is op grond van de Wro verplicht.
Slotregel (Artikel 16)
Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsdatum.
Sinds de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro, 1 juli 2008) is de gemeente verplicht tot kostenverhaal in geval in een nieuw bestemmingsplan bouwmogelijkheden worden voorzien als bedoeld in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening. Het gaat hier onder meer om de bouw van een woning.
Met het oog op dit kostenverhaal is de gemeenteraad verplicht bij een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen (artikel 6.12 Wro). Van de vaststelling van een exploitatieplan mag alleen worden afgezien, als het kostenverhaal anderszins is verzekerd, geen locatie-eisen hoeven te worden gesteld en/of geen fasering aan de orde is. Van deze laatste twee punten is geen sprake in dit bestemmingsplan. Anderszins verzekerd is het geval als de gemeente de gronden waarvoor de bedoelde bouwmogelijkheid geldt, in eigendom heeft dan wel de gemeente met de eigenaar van de betreffende gronden een overeenkomst heeft gesloten waarin het kostenverhaal is geregeld.
De gemeente heeft voor alle planlocaties een overeenkomst gesloten waarin het kostenverhaal is geregeld. Dit betekent dat het kostenverhaal in het kader van het onderhavige bestemmingsplan anderszins is geregeld en geen exploitatieplan verplicht is.
Een bestemmingsplan is één van de oorzaken waardoor schade als bedoeld in artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan ontstaan. Door deze planschade kan de economische uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan in het geding komen. Om de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan te waarborgen, is voor alle planlocaties een planschadeovereenkomst afgesloten. Op basis hiervan komt de eventuele planschade voor rekening van de initiatiefnemers.
Een van de uitgangspunten bij het ontwikkelen van een bestemmingsplan is dat het plan handhaafbaar dient te zijn. Handhaving van het ruimtelijk beleid is een voorwaarde voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit.
De handhaving van de regelgeving van het bestemmingsplan is de bevoegdheid van burgemeester en wethouders. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bevat hiervoor de wettelijke grondslag. Het gaat daarbij met name om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. De Wabo bevat een algemeen verbod om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan.
Handhaving is niet alleen van belang om de ruimtelijke kwaliteit in stand te houden, daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid.
De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op de gebruiksactiviteiten.
Een goede handhaving begint al bij de totstandkoming van het bestemmingsplan. Indien bij het maken van het bestemmingsplan met een aantal factoren rekening wordt gehouden, kan de handhaving van het plan na inwerkingtreding worden vereenvoudigd.
7.1 Vooroverleg
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
Het college van burgemeester en wethouders heeft afgezien van een inspraakprocedure over een voorontwerp voorafgaand aan de wettelijke vaststellingsprocedure. Gezien de aard en de omvang (beperkte planologische verandering) van de voorgenomen ontwikkelingen wordt de aan de zienswijzenprocedure voorafgaande inspraakprocedure overgeslagen.
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan dient plaats te vinden volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerpbestemmingsplan zal gedurende een periode van zes weken ter inzage worden gelegd.
Van 17 december 2015 tot en met 27 januari 2016 heeft het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen. Er is een zienswijze ingediend door de provincie. Deze zienswijze heeft geleid tot enkele aanpassingen in het bestemmingsplan. De aanpassingen zijn beschreven in de nota zienswijzen (zie bijlage 6).