direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Maastrichterweg 11
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend om een bijzondere woonomgeving te maken waarin wonen en zorg samenkomen in een groen privédomein ter plaatse van de plan locatie, plaatselijk bekend Maastrichterweg 11.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0001.png"

Afbeelding 1.1: luchtfoto van de huidige situatie plan locatie

Op 24 november 2020 heeft het college van burgemeester en wethouders een positief besluit genomen over het betreffende principe verzoek.

De planontwikkeling behelst de ontwikkeling van seniorenhuisvesting en zorgwonen in 52 te realiseren wooneenheden met buitenruimten, parkeervoorzieningen en maatschappelijke dienstverlening gericht op zorg met de daarbij behorende gebouwen, overige bouwwerken, gebouwen zijnde en voorzieningen.

De plan locatie is op dit moment deels bebouwd en deels voorzien van verharding en boombeplanting. De bestaande bebouwing staat leeg en verkeert in een slechte staat van onderhoud.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0002.png"

Afbeelding 1.2: impressie van de huidige situatie

Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past in het gebied.

Er zal nader ingegaan worden op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) elementen welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer. Zie voor meer informatie hierover hoofdstuk 7.

1.2 Plankarakter

Dit bestemmingsplan is een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan. De bestaande juridisch-planologische rechten komen daarmee te vervallen. Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, verbeelding en regels. De regels en verbeelding vormen samen het nieuwe juridisch-planologische kader. Het bestemmingsplan sluit qua systematiek zoveel mogelijk aan bij de standaard voor bestemmingsplannen in de gemeente Valkenswaard.

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de situering van het plangebied. Hoofdstuk 3 geeft inzicht in het relevante beleidskader voor het bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 wordt een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied gegeven en in hoofdstuk 5 de beoogde planontwikkeling. Hierbij gaat het zowel om de ruimtelijke structuur als de aanwezige functies. In hoofdstuk 6 wordt inzicht gegeven in de fysieke omgevingswaarden met onder meer de milieutechnische randvoorwaarden en de historische kwaliteiten. Hoofdstuk 7 bevat de juridische planopzet en daarbij behorende planregeling. De uitvoeringsaspecten handhaving en de economische uitvoerbaarheid worden besproken in hoofdstuk 8. Als laatste komt in hoofdstuk 9 de bugerparticipatie en het plaatsgevonden (voor)overleg aan bod alsmede de procedure tot totstandkoming van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Plangebied

2.1 Situering

Het plangebied is gelegen direct ten zuiden van de Markt/het centrumgebied van de kern Valkenswaard en is gesitueerd aan de Maastrichterweg. De plan locatie wordt als volgt begrensd:

  • aan de noord- en noordwestzijde voornamelijk achtertuinen behorende bij de woonhuizen gesitueerd aan de Maastrichterweg en Peperstraat;
  • aan de oostzijde tuinen, garageboxen en terreininrichting behorende bij de omliggende woningen/bedrijven;
  • aan de zuid- en zuidwestzijde 'nspiration Point' en tuinen;
  • aan de westzijde de Maastrichterweg.

Op onderstaande afbeelding 2.1 is de positionering van het plan locatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0003.png" Afbeelding 2.1: plangebied

Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Valkenswaard, sectie F, nummer 2548, 3199, 3689 en deels 1330. Op onderstaande afbeelding 2.2 is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0004.png"

Afbeelding 2.2: plangebied

2.2 Bestaande juridische regeling

Dit bestemmingsplan vervangt op de plan locatie het bestemmingsplan 'Maastrichterweg 11', vastgesteld door de gemeenteraad van Valkenswaard op 24 september 2015.

Daarnaast ligt een klein deel van het plangebied in het bestemmingsplan 'Centrum' vastgesteld door de gemeenteraad op 28 maart 2013 en onherroepelijk geworden bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 11 juni 2014.

Op het plangebied is van toepassing de bestemming 'Horeca' (oranje vlak) met een bouwvlak en voor een klein deel de bestemming 'Wonen' (geel vlak).

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0005.png"

Afbeelding 2.3: uitsnede van vigerende plan verbeelding met bestemming 'Horeca' en 'Wonen'

De beoogde planontwikkeling met 52 appartementen/woningen ten behoeve van intra- en extramurale zorg met daarbij behorende dienstverlening, parkeer-, en groenvoorzieningen en een ontsluiting op de Maastrichterweg kan niet ten volle gerealiseerd worden op basis van de planregels van het vigerende bestemmingsplan. Er dient dientengevolge ter plaatse van het plangebied een planherziening doorgevoerd te worden om de beoogde planontwikkelingen zowel wat betreft het functioneel gebruik als wat betreft bebouwing mogelijk te maken.

Hoofdstuk 3 Planologisch kader

Het beleid van de gemeente Valkenswaard vormt het kader waarbinnen de functionele en ruimtelijke ontwikkelingen van de kom van Valkenswaard worden vastgesteld. De ruimtelijke ontwikkelingsplannen van rijk, provincie en regio vormen randvoorwaarden voor het gemeentelijke beleid. Voor dit bestemmingsplan worden in de volgende paragrafen het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid toegelicht.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. De SVIR bepaalt welke kader stellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormings- mogelijkheden op lokaal niveau. Deze zijn opgenomen in het Barro. In de visie worden ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden.

Van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect (dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie) door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.

De hoofdlijn van de SVIR is dat het Rijk op het gebied van de ruimtelijke ordening terugtreedt en dat gemeenten en provincies op dit taakveld een meer prominente rol krijgen. In het SVIR staat centraal dat alleen nog een taak voor het Rijk is weggelegd wanneer sprake is van nationale baten en/of lasten, internationale verplichtingen (bijvoorbeeld werelderfgoederen) of provincie- c.q. landoverschrijdende onderwerpen.

Het Rijk heeft 13 onderwerpen benoemd waar het, aan de hand van de bovenstaande criteria, een taak voor zichzelf ziet weggelegd. Door het nemen van verantwoordelijkheid ten aanzien van deze onderwerpen stelt het Rijk zich voor de middellange (2028) en lange termijn (2040) tot doel Nederland concurrerend, veilig en leefbaar te houden.

De onderwerpen die een nationaal belang betreffen zijn het creëren van een internationaal bereikbaar vestigingsklimaat, ruimte bieden voor het hoofdnetwerk van (duurzame) energievoorziening en het vervoer van stoffen via buisleidingen en een efficiënt gebruik van de ondergrond. Daarnaast zijn ook het creëren van een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor- en vaarwegen, het beter benutten en in stand houden van het bestaande mobiliteitssysteem met bijbehorende hoofdinfrastructuur, het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid en klimaatbestendige ontwikkeling, ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationaal unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten, ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten en ruimte voor militaire terreinen en activiteiten van nationaal belang. Tenslotte vindt het Rijk zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij ruimtelijke plannen belangrijk.

De structuurvisie is relevant wanneer de gemeente in haar bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk maakt die van nationaal belang zijn.

Beoordeling

Op het plangebied is geen van de onderwerpen die door het Rijk zijn aangemerkt als nationaal belang, van toepassing. Het beleid van het Rijk wordt geëffectueerd door het Barro en het Rarro.

3.1.2 Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro) vloeit voort uit de SVIR. Om de nationale belangen uit de SVIR door te laten werken in ruimtelijke plannen van lagere overheden is naast de SVIR het Barro in werking getreden. Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken van provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Het gaat daarbij om het beschermen van de nationale belangen. Deze algemene regels, vastgelegd in het Barro, werken zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Als directe doorwerking niet mogelijk is, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze 14 nationale belangen zijn:

1. Rijksvaarwegen;

2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;

3. Kustfundament;

4. Grote rivieren;

5. Waddenzee en waddengebied;

6. Defensie;

7. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;

8. Elektriciteitsvoorziening;

9. Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;

10. Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur);

11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;

12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);

13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;

14. Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Beoordeling

Op de plan locatie leveren de nationale belangen géén belemmering op voor de planontwikkeling.

Conclusie

Er zijn géén regels uit het Barro van toepassing op de planontwikkeling.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening een 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder vormt daarmee een bindend toetsingskader voor alle gemeentelijke bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen en provinciale ruimtelijke verordeningen.

Tot 1 juli 2017 kende de in artikel 3.1.6 lid 2 Bro vastgelegde ladder drie treden, waarmee achtereenvolgens werd beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorzag in een actuele regionale behoefte, in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kon worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, dan wel indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kon plaatsvinden, in hoeverre werd voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Per 1 juli 2017 is artikel 3.1.6. lid 2 Bro gewijzigd en komen te luiden als volgt :

“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”

Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd en dat eerst als dat niet mogelijk is wordt gemotiveerd waarom die ontwikkeling niet in bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. Dit betekent dat alleen bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied een nadrukkelijke motivering nodig is. De verwachting is dat de Ladder daarmee beter hanteerbaar zal zijn en tot minder onderzoekslasten zal leiden.

De eerste vraag die -ook onder de werking van de nieuwe ladder- aan de orde is, is -op basis van planvergelijking- of het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hierbij is van belang wat het voorgaande bestemmingsplan reeds aan ruimtelijke mogelijkheden bood en in hoeverre het nieuwe bestemmingsplan hierop een toevoeging of wijziging mogelijk maakt.

In het Bro (artikel 1.1.1, lid 1, onder i) is voor stedelijke ontwikkeling een definitie opgenomen: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”.

Als een bestemmingsplan voorziet in functie wijziging en nieuwbouw van een zekere omvang dan is in beginsel sprake van een “stedelijke ontwikkeling” als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder i Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Consequentie daarvan is dat dan de plantoelichting een verantwoording aan de Ladder moet bevatten (artikel 3.1.6 lid 2 Bro). Zeer kleinschalige bebouwingsmogelijkheden of functiewijzigingen “sec” die niet voorzien in een toename van het ruimtebeslag kwalificeert men niet als een stedelijke ontwikkeling. In dat geval hoeft de Ladder niet te worden toegepast.

Het voorafgaande betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing.

De gemeente Valkenswaard heeft ontwikkelingen op basis van de ladder voor duurzame verstedelijking verdeeld in de volgende vier categorieën:

  • 1. Categorie 1: binnenstedelijke plannen die niet gezien worden als een stedelijke ontwikkeling en daarmee de toets aan de ladder duurzame verstedelijking niet hoeven te doorlopen.
  • 2. Categorie 2: plannen die niet binnenstedelijk zijn en niet worden gezien als een stedelijke ontwikkeling. Ook deze plannen hoeven de toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet te doorlopen.
  • 3. Categorie 3: plannen die gezien worden als een stedelijke ontwikkeling en die binnenstedelijk zijn. Deze categorie moet en kan de toets aan de ladder duurzame verstedelijking doorlopen.
  • 4. Categorie 4: plannen die gezien worden als een stedelijke ontwikkeling en die niet binnenstedelijk zijn. Deze categorie moet getoetst worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking, maar kan deze toets niet doorstaan.

Voorliggend bestemmingsplan maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve aan de orde.

Beoordeling

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving c.q. of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was of kon worden gerealiseerd

Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Het bestemmingsplan voorziet in een transformatie van een locatie met de bestemming 'Horeca' naar een bestemming 'Wonen' ten behoeve van de huisvesting van senioren en zorgwoningen. Het plan is gelegen op een binnenstedelijke locatie (bestaand stedelijk gebied).

Uit een vergelijking van de mogelijkheden van het voorgaande bestemmingsplan en het onderhavige bestemmingsplan kan worden geconcludeerd, dat ter plaatse de ruimtelijke mogelijkheden op het gebied van horeca worden ingevuld ten koste van wonen. Evident is dat gezien de hoeveelheid woningen in het plangebied de planontwikkeling dusdanig van omvang is dat er zeker sprake is van een ontwikkeling die de grens van een kleinschalige ontwikkeling overstijgt.

Regelmatig worden samen met de provincie Noord-Brabant door de gemeente Valkenswaard afspraken gemaakt over het woningbouwprogramma voor de komende jaren. Naar aanleiding van de vastgestelde provinciale prognose naar de bevolkings- en huishoudensontwikkeling tot en met 2024 blijkt dat voor Valkenswaard nog een duidelijke groei in huishoudens wordt verwacht tot 2030. Het betreft hier vooral éénpersoonshuishoudens (voor personen in de leeftijd tot 30 jaar en 55+). Daarnaast zal er een sterke groeiende vraag zijn naar huisvesting van senioren en zorgwoningen, gelet op de vergrijzing. Op basis van de thans beschikbare woningbouwplanning, kan de gemeente Valkenswaard in het gebied nog woningen realiseren.

Een toevoeging van 52 woningen in het plangebied, met specifiek 32 (gesloten) zorgwoningen en 20 woningen voor de zelfstandige huisvesting van senioren, past binnen de bestaande en toekomstig (te maken) woningbouwafspraken.

Het betreft dan niet alleen de kwantitatieve afspraak qua regionale behoefte passend binnen de bestaande beschikbare (regionale) beleidsstukken. Maar de toevoeging past ook binnen de lokale/regionale kwalitatieve behoefte, aangezien de woningtypen en het woonmilieu aansluiten op het doel en de ambitie om, in het kader van de demografische ontwikkeling, de groeiende groep senioren en bewoners met een zorgbehoefte binnen Valkenswaard te kunnen huisvesten in een dynamisch onderscheidend woonconcept waar wonen en zorg samenkomen. Het programma wordt bovendien op een zeer aantrekkelijke locatie in de directe nabijheid van het centrum ontwikkeld. Een zeer gewilde combinatie in de markt. De marktbehoefte voor het aangeboden type woningen op deze plan locatie is bovendien groot, temeer het woningtype nauwelijks en/of in beperkte mate wordt aangeboden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0006.png"

Afbeelding 3.1: plan locatie met voorzieningen in de directe omgeving

Conclusie

De beoogde woningbouwontwikkeling ziet op het realiseren van (zorg)woningen, die gelet op de te bereiken specifieke doelgroep, passen binnen de provinciale c.q. lokale/regionale woningbouw- afspraken. Het plan wordt gekenmerkt door diverse onderdelen, die op een harmonieuze manier tot een samenhangende ontwikkeling met wonen-zorg- maatschappelijke dienstverlening worden gesmeed in een veilige besloten leefplek midden in Valkenswaard. Naast de vraag naar dit type wooneenheden zal deze ontwikkeling ook voor doorstroming in de huidige woningmarkt (kunnen) zorgen. Door de ontwikkeling vindt er tevens een substantiële opwaardering van de locatie plaats.

De voorgenomen ontwikkeling voldoet derhalve aan de eisen van artikel 3.1.6. lid 2 Bro. Dit vanwege het gegeven dat er voorzien wordt in de behoefte (kwantitatief en kwalitatief) aan woningen voor een specifieke doelgroep binnen bestaand stedelijk gebied.

3.1.4 Waterbeleid

Kaderrichtlijn water

Een belangrijk onderwerp in het rijksbeleid is duurzaam waterbeheer. De Europese Kaderrichtlijn Water, die sinds 2000 van kracht is, speelt hierbij een belangrijke rol. De richtlijn moet er immers voor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is. Dit betekent dat de rijksoverheid streeft naar een watersysteem dat zoveel mogelijk de natuurlijke situatie (zonder ingrepen van de mens) benadert. Het streven is onder andere gericht op het behouden en vergroten van de ruimte voor water, waar mogelijk vasthouden van water en verbetering van de waterkwaliteit. De waterbeheerders spelen hierbij een belangrijke rol. In de ruimtelijke plannen, waaronder het bestemmingsplan, wordt een waterparagraaf opgenomen.

In deze toelichting wordt op het aspect waterhuishouding nader ingegaan in paragraaf 6.2.

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid. In de Waterwet is vastgelegd dat het rijk dit plan eens in de zes jaar opstelt. Het is de opvolger van de Vierde Nota waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota’s waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan bevat tevens de stroomgebiedbeheerplannen die op grond van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens structuurvisie. De grondgedachte voor duurzaam waterbeheer wordt ‘meebewegen met natuurlijke processen waar het kan, weerstand bieden waar het moet en kansen voor welvaart en welzijn benutten’. Voor een duurzaam en integraal waterbeleid is het belangrijk om waar nodig en mogelijk water de ruimte te geven en mee te bewegen met en gebruik te maken van natuurlijke processen, zoals dit bijvoorbeeld wordt toegepast bij Ruimte voor de Rivier.

Het rijk vindt het daarbij van belang dat bij alle wateropgaven en -maatregelen maximaal wordt meegekoppeld met andere opgaven en maatregelen en dat problemen zo min mogelijk worden afgewenteld.

3.1.5 Wet milieubeheer

Op de grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm), in samenhang met het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.), moet bij de initiatieven voor bepaalde activiteiten worden beoordeeld of er sprake is van milieueffecten.

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken en plaats van de projecten en de kenmerken van potentiële effecten.

In deze toelichting wordt op het aspect m.e.r.-beoordeling nader ingegaan in paragraaf 6.11.

3.1.6 Overig wettelijk kader

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de Wet luchtkwaliteitseisen, Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), de Natuurbeschermingswet, Besluit externe veiligheid, Wet geluidhinder, etc.

Op deze aspecten zal in hoofdstuk 6 nader worden ingegaan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening

In 2010 hebben Provinciale Staten de Structuurvisie ruimtelijke ordening (Svro) vastgesteld. De Svro is in 2014 partieel herzien, waarbij onder andere het gewijzigde beleid op het gebied van natuur (realisering van het natuurnetwerk) en veehouderij (transitie naar zorgvuldige veehouderij) zijn verwerkt. De Svro 2014 is in werking getreden op 19 maart 2014. De Svro bevat de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025, met een doorkijk naar 2040. De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie Noord-Brabant en vormt de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. Eén van deze instrumenten is de Verordening ruimte, waarin de kaderstellende elementen uit de Svro zijn vertaald in concrete regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen.

De Svro gaat in op de ruimtelijke kwaliteiten van de provincie Noord-Brabant. Mens, markt en milieu zijn binnen de provincie in evenwicht. Daarom kiest de provincie in haar ruimtelijk beleid tot 2025 voor de verdere ontwikkeling van gevarieerde en aantrekkelijke woon-, werk- en leefmilieus en voor een kennisinnovatieve economie met als basis een klimaatbestendig en duurzaam Brabant. Het principe van behoud en ontwikkeling van het landschap is in de structuurvisie de 'rode' draad die de ruimtelijke ontwikkelingen stuurt. De provincie wil het contrastrijke Brabantse landschap herkenbaar houden en verder versterken. Daarom wordt ingezet op de ontwikkeling van robuuste landschappen, een beleefbaar landschap vanaf het hoofdwegennet en behoud en versterking van aanwezige landschapskwaliteiten.

Binnen de stedelijke structuur worden 2 ontwikkelingsperspectieven onderscheiden:

  • Stedelijk concentratiegebied (stedelijke regio's): in het stedelijk concentratiegebied, inclusief de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, wordt de bovenlokale verstedelijkingsbehoefte opgevangen. Enerzijds om de steden voldoende draagvlak te geven voor hun functie als economische en culturele motor, anderzijds om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan.
  • Overig stedelijk gebied (landelijke regio's): het overig stedelijk gebied, met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, voorziet in de opvang van de lokale verstedelijkingsbehoefte. Ontwikkelingen voor wonen, werken en voorzieningen zijn in dit gebied gericht op de eigen behoefte.

De provincie ziet de stedelijke concentratiegebieden en de daarbij behorende zoekgebieden als ruimtelijk samenhangende verstedelijkte gebieden. Binnen deze gebieden liggen mogelijkheden voor verdere verstedelijking. Bij de begrenzing van de concentratiegebieden is aangesloten op bestaande, veelal historisch gegroeide, grote stedelijke concentraties alsmede de aanwezige natuur- en landschapswaarden. Daarnaast is de ligging aan belangrijke wegen, spoorwegen en vaarwater van belang omdat de stedelijke concentraties ook in de toekomst goed bereikbaar moeten zijn.

Het provinciale uitgangspunt van zorgvuldig ruimtegebruik is dat de ruimte binnen het bestaand stedelijk gebied zo goed mogelijk wordt benut. Als er toch nieuw ruimtebeslag nodig is dan kan dit in de ‘zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling ('stedelijk afweegbaar'). Deze zoekgebieden zijn gebieden waar, gelet op de ruimtelijke kwaliteiten, in beginsel verantwoorde uitbreidingsmogelijkheden liggen.

Er wordt ingezet op zorgvuldig ruimtegebruik door de ruimte zo goed mogelijk te benutten. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de gebiedskenmerken en kwaliteiten van de omgeving. Gemeenten en de provincie voeren in regionaal verband overleg om te komen tot een goede afstemming van de stedelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) binnen de regio.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0007.png"

Afbeelding 3.2: uitsnede uit kaartbeeld Svro (plangebied met ster aangegeven)

Beoordeling

Met de beoogde ontwikkeling wordt een bijdrage geleverd aan de door de provincie vastgelegde ruimtelijke belangen 'concentratie van verstedelijking' en 'sterk stedelijk netwerk' (Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014). Bij de opgave voor wonen ligt het accent op de herstructurering en transformatie in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is geheel gelegen in het door de provincie aangewezen 'bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied' en voorziet in de mogelijkheid tot woningbouw- ontwikkeling rekening houdende met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied zelf en in de naaste omgeving.

3.2.2 Brabantse omgevingsvisie

Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.

De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:

  • De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.
  • Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.
  • Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.
  • Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken?
  • Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.

Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's.

Beoordeling

Elk van de vijf hoofdopgaven van de Brabantse Omgevingsvisie zijn uitgewerkt in specifieke aandachtspunten. Voor de beoogde ontwikkeling kunnen de volgende aandachtspunten een rol spelen.

  • De provincie gaat uit van meervoudig en zorgvuldig ruimtegebruik. Door een integrale benadering wordt de claim op de schaarse ruimte zo beperkt mogelijk gehouden.
  • De provincie streeft naar een stedelijk netwerk dat de gezondheid en het leefklimaat van de Brabanders versterkt. Dat betekent dat de provincie aandacht heeft voor de milieukwaliteit en een aantrekkelijke en bereikbare groene omgeving en voorzieningenstructuur. Nabijheid en menging van wonen, werken, voorzieningen, parken en natuur draagt niet alleen bij aan gezondheid, maar nodigt ook uit tot sociale contacten en draagt daardoor bij aan de sociale cohesie binnen steden en dorpen.
  • De provincie zet in op het vergroten van nabijheid als strategie om groei van de (auto)mobiliteit te beperken. Nabijheid en functie menging van wonen, werken en voorzieningen dragen bij aan de ontwikkeling van nieuwe (en vernieuwing van) economische activiteiten.
3.2.3 Interim omgevingsverordening Brabant

Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning vanaf 01-07-2022) echt klaar te zijn, is er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt.

De provincie heeft deze Interim omgevingsverordening vastgesteld op 25 oktober 2019 (in werking getreden op 5 november 2019), waarin de bestaande regels m.b.t de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd in één verordening. Het betreft de regels van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuur- bescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.

De Interim omgevingsverordening is relatief beleidsneutraal van karakter. Dit betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen (beleidsarm) zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.

Voordat de Omgevingswet in werking treedt, zal de definitieve omgevingsverordening vastgesteld worden. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt.

De Omgevingsverordening zal bestaan uit omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waar een gemeente rekening mee moet houden bij het ontwikkelen van b.v. bestemmingsplannen en besluiten).

Volgens de Interim omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant is het plangebied gelegen in stedelijk gebied. Zie hiervoor afbeelding 3.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0008.png"

Afbeelding 3.3: ligging plangebied (rood kruis) in 'stedelijk gebied' (bron: kaartbeeld Interim verordening Noord-Brabant)

Toepassingsbereik

Uit de rechtstreeks werkende regels voor activiteiten (hoofdstuk 2) en de instructieregels aan gemeenten (hoofdstuk 3), die gelden vanwege de van toepassing zijnde structuur en aanduidingen, en artikel 3.1 'Toepassingsbereik' van de 'Interim verordening Noord-Brabant' blijkt dat de Interim verordening Ruimte Noord-Brabant toegepast moet worden.

Artikel 3.1 Toepassingsbereik

Lid 1 : Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder bestemmingsplan tevens begrepen:

  • a. een wijzigings- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, Wet ruimtelijke ordening;
  • b. een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.38 Wet ruimtelijke ordening;
  • c. een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken;
  • d. een projectuitvoeringsbesluit als bedoeld in artikel 2.10 Crisis- en herstelwet.

Artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling

Dit artikel geeft aan dat een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen gesitueerd binnen 'Stedelijk gebied 'en bevat een onderbouwing dat:

  • a. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken (Regionaal samenwerken);
  • b. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.

Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:

  • bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
  • bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
  • geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
  • houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
  • geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
  • draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.

Beoordeling

Het betreft een sedert langere tijd niet in gebruik zijnde plan locatie met leegstaande en in slechte staat verkerende bebouwing dat in het kader van een zorgvuldig gebruik van de ruimte om een herontwikkeling vraagt. De plan locatie vormt in het bestaande lint van de Maastrichterweg nu nog een ‘leeg gat’ in de bebouwingsstructuur. Met de beoogde ontwikkeling wordt het aanwezige ruimtebeslag optimaal binnenstedelijk benut.

Ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit is in deze toelichting op het bestemmingsplan een verantwoording opgenomen, waaruit blijkt dat rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen en de naastliggende gronden, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, waterhuishouding, archeologische en cultuurhistorische waarden en ecologische waarden,

Daarnaast is, gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft, de omvang van de ruimtelijke ontwikkeling ingepast in de omgeving, met name wat betreft de milieu aspecten en volksgezondheid. De toetsing van de gevolgen van het initiatief op bovengenoemde aspecten is uitgebreid uiteengezet in hoofdstuk 6. Hieruit is gebleken dat deze aspecten niet zorgen voor belemmeringen inzake de beoogde planontwikkeling.

3.2.4 Woningbeleid - provincie Noord-Brabant

De provincie Noord-Brabant wenst bij te dragen aan een goed functionerende woningmarkt, waarbij de behoefte aan nieuwe woonruimte (met ruimte voor nieuwe woonvormen en zelfbouw) zorgvuldig wordt ingepast. Zo blijft het fijn wonen in Brabant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0009.png"

Beoordeling

Met de planontwikkeling wordt ingespeeld op een groeiende behoefte/woonwens naar wonen met zorg.

3.2.5 Ontwerp Omgevingsverordening Noord-Brabant

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben op 23 maart 2021 het ontwerp van de Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. Vanaf 9 april tot en met 20 mei heeft het ontwerp van de Omgevingsverordening Noord-Brabant ter inzage. Iedereen heeft in die periode op het ontwerp kunnen reageren. Het ontwerp is opgesteld om te voldoen aan de nieuwe Omgevingswet.

In het ontwerp Omgevingsverordening Noord-Brabant zijn de huidige regels zoals opgenomen in de Interim omgevingsverordening gehanteerd als uitgangspunt. Daarnaast zijn er een aantal wijzigingen doorgevoerd:

  • Er is aansluiting gezocht bij de opbouw van de rijksregels. Diverse nadere regelingen zijn in de Omgevingsverordening verwerkt.
  • Vanwege het vervallen van de Wet bodembescherming zijn nieuwe regels opgenomen om verontreiniging van het grondwater te voorkomen, onder meer voorbeschermingsregels.
  • De aanwijzing van voor verzuring gevoelige kwetsbare gebieden (Wav-kaarten) is vervallen
  • De rechtstreeks werkende regels voor de ontwikkeling van veehouderij en mestbewerking is vervallen en vervangen door voorbeschermingsregels.
  • Er is een attentiezone geluid opgenomen langs provinciale wegen waarbinnen aandacht wordt gevraagd voor het oprichten van geluidgevoelige bebouwing.
  • Er zijn regels opgenomen voor een maximale boordiepte voor bodemenergie- systemen.
  • Er zijn regels opgenomen voor grondverzet in grondwaterbeschermingszones, inclusief de toepassing voor PFAS-houdende grond
  • De regels voor het kappen van houtopstanden zijn aangepast vanwege de Brabantse Bossenstrategie.
  • Omgevingskwaliteit heeft een centrale plek gekregen bij de instructieregels voor het omgevingsplan aan gemeenten. Hierbij is een bouw-sloop regeling vormgegeven en is een ruime maatwerkregeling opgenomen ter versterking van omgevingskwaliteit.
  • De mogelijkheden voor collectieve woonvormen in het buitengebied zijn verruimd.
  • Er zijn wijzigingen doorgevoerd in de gebieden op de kaart die aangeven waar welke regels gelden. Naast actualisaties zijn er ook gebieden vervallen of samengevoegd

Beoordeling

Er zijn géén provinciale belangen die een belemmering opleveren ten aanzien van de voorgestane planontwikkeling tengevolge van de ontwerp Omgevingsverordening Noord-Brabant.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Valkenswaard

De gemeenteraad van Valkenswaard heeft op 2 juli 2012 de Structuurvisie Valkenswaard, deel A nieuwe stijl vastgesteld. Dit deel van de structuurvisie dient als ruimtelijk toetsingskader en als visie op hoofdlijnen gericht op de lange termijn. Deel A van de structuurvisie formuleert niet alleen de ontwikkelingskoers voor de lange termijn, maar biedt tevens het casco voor concrete projecten en plannen. Het is dus een toetsingskader, maar tegelijkertijd ook een inspiratiekader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het ruimtelijk-functioneel programma van deel A is (financieel) uitgewerkt in deel B van de structuurvisie: de uitvoeringsparagraaf. Dit deel van de structuurvisie is op 28 november 2013 vastgesteld.

In deel A is de toekomstvisie opgesteld. Hiermee wordt richting gegeven aan de toekomst van Valkenswaard naar 2030. De wijze hoe daar ruimtelijk invulling aan wordt gegeven is in verschillende thema's beschreven. De thema's zijn: bestuur, wonen, werken, vrije tijd en welzijn. Deze thema's kunnen echter niet los van elkaar worden gezien. Immers, de ruimte is schaars en het is van belang rekening te houden met de verschillen tussen de verschillende gebieden. Daarom is ook voor het stedelijk gebied, de uitbreidingen en voor het buitengebied aangegeven wat de ambities zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0010.png"

Afbeelding 3.4: kaart Stedelijk gebied Structuurvisie deel A

De plan locatie valt in het stedelijk gebied. Het algemene uitgangspunt voor woonwijken is dat bij eventuele nieuwe inbreidingsmogelijkheden de ontwikkeling dient aan te sluiten bij de bestaande omgeving. Een ander deel van het plangebied valt binnen structureel groen.

In deel B (de uitvoeringsparagraaf) is aangegeven op welke wijze de gemeente haar ruimtelijke doelen kan verwezenlijken: via actief, faciliterend en passief grondbeleid. Er is tevens aangegeven welke investeringen in de gemeente worden voorzien: bovenwijkse voorzieningen, bovenplanse kosten en ruimtelijke ontwikkelingen.

Veel nieuwe ontwikkelingen ontstaan door initiatieven van derden (ondernemers, instellingen of burgers). Feitelijk zijn deze ontwikkelingen geen gemeentelijke speerpunten, maar die kunnen wel bijdragen aan de toekomstvisie van Valkenswaard. De gemeente wil in staat zijn de kansen die zich voor deze ontwikkelingen voordoen zo goed mogelijk te benutten ten behoeve van goed wonen, leven, werken en recreëren in de gemeente Valkenswaard. De gemeente wil daarom in staat zijn deze ontwikkelingen en initiatieven van derden te kunnen afwegen en daar waar nodig sturing te geven aan de kwaliteit van het initiatief.

Beoordeling

Onderhavige planontwikkeling betreft een inbreiding op een voormalige bedrijfslocatie die goed aansluit bij de bestaande omgeving, waarbij de leefomgeving en de leefkwaliteit niet benadeeld wordt. Bij de planontwikkeling wordt rekening gehouden met de inpassing van kwalitatief groen (grond- en gebouwgebonden) en voorziet de woningbouw in een groeiende behoefte/woonwens aan wonen met zorg.

3.3.2 Toekomstvisie 2030

De gemeente Valkenswaard heeft een Toekomstvisie Valkenswaard 2030 opgesteld. Valkenswaard wil zich ook in 2030 kenmerken door haar dorpse karakter en landelijke uitstraling, maar beseft heel goed dat Valkenswaard aan de rand van het stedelijk gebied ligt. Daarmee kan Valkenswaard het beste van twee werelden bieden. In de toekomstvisie is het volgende toekomstbeeld geschetst:

"Het centrum heeft namelijk een behoorlijke kwaliteitsimpuls gekregen. Het centrum heeft een groen en vooral ook intiem karakter gekregen. Er is meer eenheid in beeldkwaliteit. De mix van detailhandel en horeca en de culturele uitstraling van de markt en omgeving vormen het kloppend hart voor inwoners en bezoekers van onze gemeente. Voor bezoekers zijn ook andere voorzieningen in Valkenswaard beter bereikbaar geworden. Niet alleen zijn er voor het bedrijfsleven en forenzen logischere verbindingen ontstaan met het wegennet om Valkenswaard heen, maar ook heeft de recreatieve sector hier zijn voordeel mee gedaan: meer hoogwaardige verblijfsrecreatie in het centrum en in het buitengebied, hoogwaardige geclusterde sportvoorzieningen, zoals de vestiging van een wellnesscentrum en goed bereikbare dagrecreatie en evenementen."

Beoordeling

De realisatie van zorgwoningen en senioren huisvesting in de directe nabijheid van het centrumgebied met een breed aanbod aan voorzieningen past binnen de Toekomstvisie 2030 van de gemeente Valkenswaard.

3.3.3 Masterplan Centrumgebied

De gemeente Valkenswaard heeft een Masterplan voor het centrumgebied van Valkenswaard opgesteld. Dit plan vormt het ruimtelijke en economische ontwikkelingskader voor het centrum tot 2020. Het Masterplan is opgesteld in lijn met de Structuurvisie en de Toekomstvisie van de gemeente Valkenswaard. Concrete uitgangspunten worden niet geformuleerd voor de ontwikkelingen in het plangebied. Afbeelding 3.5 toont een uitsnede van de Masterplankaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0011.png"

Afbeelding 3.5: uitsnede uit kaartbeeld Masterplan Centrum

Beoordeling

In het Masterplan wordt zeer nadrukkelijk de wens uitgesproken voor een centrum met meer groen. Dit kan op verschillende manieren worden vormgegeven, zoals: een groene inrichting van buitenterrein, groene daken en meer groen in de openbare ruimte.

Met de beoogde planontwikkeling wordt rekening gehouden met de wens van de gemeente. De randen van het binnenterrein worden groen vormgegeven en de bebouwing zal worden voorzien van groen elementen (groen houdende bebouwing). Zie hiervoor tevens hoofdstuk 5.

3.3.4 Gemeentelijk woningbouwbeleid

Op 27 november 2014 is door de gemeenteraad de "Woonvisie gemeente Valkenswaard: 'Samen aan de slag met de woonopgaven' 2014 – 2020" vastgesteld. Als basis voor het in deze visie opgenomen beleid heeft onder meer een woningmarktonderzoek gediend; dit onderzoek dateert uit 2013. Dit onderzoek had tot doel de ontwikkeling van de woningbehoefte tot 2020 in zowel kwantitatieve als kwalitatieve zin in kaart te brengen.

Aan de hand van de onderzoeksresultaten heeft de gemeente een Woonvisie 2014-2020 opgesteld. Enkele conclusies uit de woonvisie zijn:

  • het aantal huishoudens groeit binnen de gemeente door de afname van het aantal personen per huishouden;
  • gezinnen nemen wat betreft aandeel en aantal af, maar blijven in absolute zin een grote groep huishoudens. De vergrijzing zet duidelijk in. Daarnaast blijkt uit het verleden dat jongeren wegtrekken uit Valkenswaard;
  • naast reguliere woningen, ligt er een forse opgave in de bouw van nultredenwoningen en is er een behoefte naar zorgwoningen;
  • uit een Kwalitatief Woningmarktonderzoek uit 2011 blijkt dat in de gemeente Valkenswaard een grote behoefte is aan starterswoningen.

Naar aanleiding van de vastgestelde provinciale prognose naar de bevolkings- en huishoudensontwikkeling van oktober 2014 en de reeds in 2014 gebouwde/ gesloopte aantallen woningen geldt voor de gemeente Valkenswaard een woningbouwbehoefte van 877 woningen in de periode 2015 tot en met 2024. De gemeente conformeert zich bij raadsbesluit van 24 september 2015 aan de prognoses en heeft middels ditzelfde raadsbesluit haar woningbouwplannen geprioriteerd. Hierbij is beoordeeld in hoeverre de woningbouwplannen aansluiten bij de behoefte (totaal voor Valkenswaard), bij de voor Valkenswaard relevante doelgroepen, bij de marktvraag en bij de noodzaak om de plannen daadwerkelijk tot realisatie te kunnen brengen. Ook zijn de plannen integraal getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking en ruimtelijke, kwalitatieve criteria. Het woning- bouwprogramma richt zich op de nieuwbouwplannen. Projecten kunnen daarbij worden geprioriteerd danwel gefaseerd. De criteria zijn: voldoen van een project aan het doelgroepenbeleid (starters, senioren, jonge gezinnen), strategische en maatschappelijke relevantie (bijdrage aan het invullen van ‘lege plekken’, mate van versterking van het centrum en de bijdrage aan de herstructureringsopgave) en flexibiliteit.

Beoordeling

Dit bestemmingsplan is gericht op het toevoegen van extra woningen aan de bestaande woningvoorraad, waarbij een lege plek (locatie met sloop van leegstaande panden) wordt heringevuld op basis van zorgvuldig ruimtegebruik.

In Valkenswaard is de komende decennia sprake van een sterk vergrijzende bevolking en een daarmee samenhangende toename van de behoefte aan levensloopbestendige huisvesting met een bijbehorende zorgvraag. De groei van de zorgvraag zal zowel terug te zien zijn in de behoefte aan thuiszorg alsook in de noodzaak voor intensieve intramurale zorg, bijvoorbeeld vanwege de toename van dementie onder de bevolking.

Het huisvestelijk te ontwikkelen woonconcept op de plan locatie met senioren huisvesting en zorgwonen sluit aan bij de groeiende behoefte binnen de gemeente aan zorgwoningen en huisvesting gericht op senioren en de zorgbehoefte gezien het toenemend aantal ouderen onder de bevolking.

De toevoeging van senioren en zorgwoningen in dit bestemmingsplan is dan ook zowel vanuit kwantitatief als kwalitatief oogpunt verantwoord op de plan locatie.

3.3.5 Nota ruimtelijke kwaliteit

Voor de gemeente Valkenswaard is een Nota ruimtelijke kwaliteit opgesteld die toetsingscriteria bevat voor de verschillende thema gebieden binnen de gemeente. De Nota ruimtelijke kwaliteit is vastgesteld op 24 maart 2016.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0012.png"

Afbeelding 3.6: Thema gebieden in Nota ruimtelijke kwaliteit

De verschillende te onderscheiden deelgebieden in Valkenswaard zijn onderverdeeld in thema- gebieden. Deze thema gebieden verschillen in hun ruimtelijke verschijningsvorm door de ontstaansgeschiedenis, planningsmethode, bouwperiode of functie.

Binnen de thema gebieden vallen verschillende buurten, per buurt is een daarop toegesneden inspiratie kader toegevoegd, waar aspecten worden uitgelicht die bijvoorbeeld ook te maken hebben met het perceel en de openbare ruimte. Per thema is tenslotte een overkoepelend toetsingskader opgesteld voor de uiteindelijke welstandstoets door de welstandscommissie.

Beoordeling

De plan locatie is gesitueerd in het historische thema gebied 'Centrumgebied' (zie afbeelding 3.6). Het centrumgebied is onder één thema gebracht (zie afbeelding 3.7), en heeft daarom één toetsingskader, maar is vervolgens onderverdeeld in samenhangende buurten met een eigen inspiratiekader.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0013.png"

Afbeelding 3.7: plan locatie gesitueerd in thema gebied 'Centrumgebied'

Het centrumgebied van Valkenswaard heeft in de loop der tijd een enorme gedaanteverandering doorgemaakt. De hedendaagse verschijningsvorm van het centrum lijkt het oude Valkenswaard te hebben opgeslokt. Kenmerkend voor het oude Valkenswaard was de ruim opgezette Markt met zijn groene uitstraling die diende als centraal punt van de kern van waaruit de verschillende linten het landschap in prikten. Het karakteristieke kleinschalige en ruim opgezette karakter van de oude lintbebouwing lijkt te zijn verdrongen door winkel- en appartementencomplexen. Langs de oude linten zijn incidenteel plekken te vinden waar het oude lintkarakter van een Brabants dorp nog herkenbaar is. Kenmerkend voorbeeld hiervan is onder andere de Maastrichterweg. Streven is om het stedelijk weefsel van Valkenswaard te herstellen en te versterken zodat een duidelijke en heldere ruimtelijke structuur ontstaat.

Kenmerkend voor het hele centrum is de grote variatie in bouwstijl en architectuur waardoor de gebouwen op zichzelf staan en weinig samenhang vertonen. Voor het centrum is het van belang dat er een heldere ruimtelijke structuur ontstaat met een prettig verblijfsgebied. Dit is een langdurig proces waarbij vooral bouwblokken moeten worden afgemaakt en het parkeren voor een deel uit het openbaar gebied verdwijnt. Daarnaast is de beeldkwaliteit van de panden van groot belang. Een gevarieerd maar tevens voldoende samenhangend straatbeeld zorgt voor een aantrekkelijk centrumgebied. Hierin spelen ook de samenhang van de gevels van de afzonderlijke panden een belangrijke rol.

Dit bestemmingsplan is gericht op een nieuwbouwontwikkeling binnen het thema gebied 'Centrum- gebied' (zie afbeelding 3.7) en het welstandsniveau 'bijzonder' (zie afbeelding 3.8). Nieuwe bouw- initiatieven worden getoetst aan de criteria van de nota. Hieronder zijn de relevante toetsingscriteria voor het centrumgebied opgenomen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0015.png"

Afbeelding 3.8: Welstandsniveau in Nota ruimtelijke kwaliteit

Van belang is bij nieuwbouw dat de gebiedskenmerken tot uitgangspunt worden genomen. Deze kunnen met de nodige terughoudendheid in een eigentijdse architectuur opvatting worden uitgewerkt. Voor bijzondere situaties en functies is ruimte mits het de identiteit van en de oriëntatie binnen het overwegend stedelijke karakter van de (historische) bebouwing in het centrumgebied versterkt.

De beoordeling van de welstandsaspecten valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan maar vindt plaats in het kader van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.

3.3.6 Verkeer en parkeren

Mobiliteitsplan

Voor gemeenten bestaat er een inspanningsverplichting om een beleidsmatig en uitvoeringsgericht integraal verkeers- en vervoerbeleid te voeren (Planwet verkeer en vervoer). De gemeente Valkenswaard heeft het Mobiliteitsplan 2014 opgesteld dat te beschouwen is als GVVP voor de periode tot 2025. Het Mobiliteitsplan fungeert als toetsingskader voor alle verkeers- en vervoersvraagstukken in Valkenswaard. Het is geen statisch plan maar een dynamisch afwegingskader waarbinnen de verschillende onderdelen van het gemeentelijk verkeers- en vervoersbeleid in onderlinge samenhang kunnen worden ontwikkeld of geactualiseerd, bijvoorbeeld in de vorm van deelstudies.

Parkeervisie 2015 en actualisatie 2019

De gemeente Valkenswaard is aan de slag gegaan met het actualiseren van de huidige Parkeervisie uit 2015 en het parkeernormenbeleid uit 2008. Hiervoor is een plan van aanpak opgesteld, waarin het volgende wordt gesteld: “We willen een visie uitwerken op het parkeren in Valkenswaard. Met als centrale vraag: Wat voor gemeente wil Valkenswaard zijn en wat kan parkeren daaraan bijdragen? Met andere woorden: in welke mate kan parkeren bijdragen aan de uitdagingen die voor de centrale thema’s wonen, werken, welzijn en vrije tijd gesteld zijn in de Toekomstvisie Valkenswaard 2030?”

De parkeervisie gaat ook over concrete, tastbare parkeermaatregelen. Bijvoorbeeld hoe de gemeente wil omgaan met blauwe zones en betaald parkeren. Verder is het de bedoeling dat het geactualiseerde parkeerbeleid en parkeernormenbeleid zoveel mogelijk aansluiten op de duurzaamheidsplannen van de gemeente. Naast een geactualiseerde parkeervisie, wil het college ook het Parkeernormenbeleid uit 2008 bijstellen. In het nieuwe beleid zullen concrete spelregels staan voor de aanleg van parkeervoorzieningen, inclusief aantallen, bij nieuwe (bouw)ontwikkelingen.

Beleidsnota parkeernormering

In deze beleidsnota zijn de parkeerbeleidsplannen geconcretiseerd in parkeernormen welke specifiek betrekking hebben op de gemeente Valkenswaard. Bij een omgevingsvergunningaanvraag bouwen wordt getoetst of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden. Dit betekent dat voor gebouwen waarbij de omvang of bestemming daartoe aanleiding geeft, het bouwplan dient te voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein. Om tot een op maat gesneden parkeernormering te komen, is deze beleidsnota opgesteld. De beleidsnota maakt inzichtelijk welke parkeernormen gelden.

Beoordeling

Bij de behandeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning zal een beoordeling plaatsvinden aan het parkeerbeleid van de gemeente Valkenswaard, de gehanteerde parkeernormering en mogelijke ontheffingsmogelijkheid.

3.3.7 Agenda 22

Sinds de ratificatie van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap zijn gemeenten verplicht om invulling te geven aan dit verdrag. De bedoeling van het verdrag is dat de samenleving ervoor zorgt dat er zo weinig mogelijk obstakels zijn voor mensen met een handicap. Dit is samengevat in een 22-tal regels, de zogenaamde Agenda 22.

De gemeente Valkenswaard wil voldoen aan het wettelijk kader en geeft daar zoveel als mogelijk uitvoering aan. Daartoe is op 19 april 2018 het beleidskader “Kadernota toegankelijk Valkenswaard 2018-2021” vastgesteld door de gemeenteraad. Vervolgens is eind 2018 is de “Uitvoeringsnota Toegankelijk Valkenswaard” vastgesteld. Het doel van deze uitvoeringsnota is ervoor te zorgen dat mensen met een beperking effectief en op voet van gelijkheid kunnen meedoen in de samenleving, in de breedste zin van het woord. Het betreft toegankelijkheid op allerlei terreinen: arbeid, onderwijs, wonen, verkeer en vervoer, zorg, ondersteuning, sport, cultuur, vrijetijdsbesteding en uitgaan. Daarbij gaat het niet alleen om toegankelijkheid van de openbare ruimte en van gebouwen, maar ook om bijvoorbeeld digitale toegankelijkheid van de website.

In de uitvoeringsnota is per beleids- en uitvoeringsteam een nulmeting opgenomen. Met betrekking tot het ruimtelijk domein is het volgende opgenomen.

Nieuwe bouwwerken worden door de gemeente getoetst aan het bouwbesluit, een Algemene maatregel van bestuur (AMvB). Hierin zijn vaste criteria opgenomen waaraan alle bouwwerken moeten voldoen en daarmee wordt de toegankelijkheid zoveel mogelijk gewaarborgd. Bovendien moet er rekening worden gehouden met bijvoorbeeld blindegeleidestroken, trottoirverlagingen, automatische deuren, juiste manieren van bestrating en putdeksels.

Een speerpunt van het beleid is dat de (openbare) ruimte in Valkenswaard zo veel als mogelijk toegankelijk is voor iedereen, met of zonder beperking. Een ander speerpunt is dat het vastgoed binnen gemeente Valkenswaard zoveel als mogelijk toegankelijk is voor iedereen, met of zonder beperking.

Beoordeling

Voor onderhavig bestemmingsplan zijn de speerpunten uit het beleid van belang gelet op de doelgroep waarvoor de woningbouwontwikkeling is beoogd (senioren en ouderen met een zorgbehoefte). Zowel bij de terreininrichting (openbare gebied - veilige verlaging van trottoirs op de hoeken van wegen) alsmede ten aanzien van de bebouwingsopzet en interne gebouwinrichting zal hieraan in hoge mate aandacht besteed worden.

Bij de behandeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning zal een beoordeling plaatsvinden of aan de speerpunten van agenda 22 in voldoende mate wordt voldaan.

3.3.8 Groenstructuurplan

Door de gemeente Valkenswaard is een nieuw groenstructuurplan vastgesteld. De gemeente heeft het plan opgesteld in goede samenwerking met diverse organisaties, zoals de wijkorganen, het IVN Valkenswaard, de Bomenstichting, VELT Valkenswaard en Groen en Heem en daarna afgestemd met bewoners, tijdens bijeenkomsten voor diverse wijken. Alle inbreng is vertaald naar kaartmateriaal en verbeeldingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0016.png" Afbeelding 3.9: kaartbeeld uit groenstructuurplan (groenstructuurplankaart)

Het betreft een plan met een integrale visie voor het (gemeentelijk) groen binnen de grenzen van de bebouwde kom van de kernen en de verbindingen met het omringende buitengebied. In het groenstructuurplan geeft de gemeente aan hoe zij met het groen om wil gaan. Het geeft antwoord op vragen als:

  • Waar willen we openbaar groen behouden?
  • Op welke plaatsen willen we meer, of kwalitatief beter, groen? In het plan zijn die gewenste structuren vastgelegd

Het groenstructuurplan bevat handvaten om groene ontwikkelingen te sturen en met elkaar te verbinden en fungeert als toetsingskader bij nieuwe ontwikkelingen. Al de ontwikkelingen moeten zorgdragen voor een samenhangende groenstructuur.

De ontwikkeling van de groenstructuur wordt daarbij gestuurd op basis van deze thema’s identiteit, biodiversiteit, cultuurhistorie, waardevol groen, verbindingen en groen gebruiksfunctie, met daarbij behorende praktische handvaten. Per thema zijn uitgangspunten en de daarmee samenhangende gewenste ontwikkelingsrichting toegelicht. Dit resulteert in een visie op de ontwikkeling van de groenstructuur en concrete kansen daarvoor.

Op de groenstructuurkaart zijn de belangrijkste groene bouwstenen opgenomen die bijdragen aan de realisatie van de visie. De groenstructuren die de benoemde elementen op dorps- en wijkniveau omvatten, zijn op de kaarten weergegeven. Tevens zijn hier ontwikkelkansen benoemd om deze visie in de praktijk verder vorm te geven. Dit overzicht wijzigt continu, afgestemd op actuele behoeftes en (ruimtelijke) ontwikkelingen.

Het realiseren van de gewenste groenstructuur is niet enkel afhankelijk van het uitvoeren van maatregelen om invulling te geven aan de visie. Dit vereist ook het behoud van bestaande kwaliteiten, toekomstgerichte ontwikkeling en betrokkenheid van inwoners. Ook daarvoor zijn handvaten opgenomen, zoals voor de kap en compensatie van gekapte bomen.

Vanwege waarde voor de natuur en de groene uitstraling is voor het verwijderen van houtopstanden met een omtrek groter dan 100 centimeter op een hoogte van 1.30 meter in de gemeente een kapvergunning vereist. Uitzondering hierop vormen soorten op de door het college vastgestelde lijst, waarvoor een omtrek groter dan 200 centimeter op een hoogte van 1.30 meter geldt. Dit is vastgelegd in de Algemeen Plaatselijk Verordening (APV 2017). Op basis van duidelijke definities en een objectieve beoordeling wordt beargumenteerd of houtopstanden al dan niet gekapt mogen worden.

Aan de hand van de beoordeling van iedere individuele kapaanvraag wordt de waarde van de boom bepaald, uitgedrukt in een score. Bomen met een score van 30 punten en hoger mogen niet worden gekapt. Deze ondergrens is gekozen omdat hiermee de bomen die de belangrijkste waarden leveren worden beschermd. Voor deze bomen wordt alleen in uitzonderlijke situaties een kapvergunning afgegeven als zwaarwegende argumenten van toepassing zijn, veelal in combinatie met een compensatie verplichting.

Beoordeling

Het plangebied bestaat in de huidige situatie gedeeltelijk uit boombeplanting op het binnenterrein gesitueerd achter de bestaande bebouwing en langs de randen van het perceel. Het grootste deel van de bestaande boombeplanting zal wijken voor de beoogde nieuwbouwontwikkeling. Daarvoor in de plaats komt meer gebouw gebonden groenvoorziening terug, zodat de gehele plan locatie een duurzame groene uitstraling verkrijgt (zie afbeelding 3.10 voor een impressie).

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0017.png"

Afbeelding 3.10: impressie van de toekomstige bebouwing met groenvoorziening (bron: Van Aken CAE)

Hoofdstuk 4 Bestaande situatie

Voor nader onderzoek naar de bestaande situatie is nagegaan welke ruimtelijke en functionele kwaliteit in het plangebied aanwezig is. Daarnaast is gekeken naar de aspecten die met de fysieke milieuwaarden samenhangen. Verder wordt in dit hoofdstuk de historische kwaliteit beschreven, waarbij archeologie, cultuurhistorie en eventueel aanwezige monumenten aan bod komen.

4.1 Ruimtelijke en functionele kwaliteit

4.1.1 Bestaande ruimtelijke kwaliteit

De kern van Valkenswaard is, met ongeveer 20.000 inwoners, de grootste kern van de gelijknamige gemeente.

Het plangebied is gelegen aan de Maastrichterweg, één van de van oudsher aanwezige ontsluitingswegen en bebouwingslinten van Valkenswaard, gesitueerd in het centrumgebied ten zuiden van de Markt in de nabijheid van de St. Nicolaaskerk met kerk- en parochietuin.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0018.png"

Afbeelding 4.1: foto van de Maastrichterweg vanuit het zuiden richting de Markt

De Maastrichterweg betreft tevens één van de historische linten, waar gedifferentieerde bebouwing voor komt. Hoofdzakelijk vrijstaande en twee-onder-één kap woningen, bestaande uit één of twee bouwlagen met een kap.

De rooilijn op dit gedeelte van de Maastrichterweg verspringt met name aan de oostzijde. De straat heeft een kaarsrecht verloop, uitgevoerd met klinkerverharding met aan beide zijde brede trottoirs en aan de westzijde boombeplanting en langsparkeerplaatsen.

De bebouwing, in combinatie met de inrichting van de openbare ruimte en de opvallende monumentale bomen, zorgen voor een dorpse uitstraling. In de straat bevinden zich zijn nog enkele monumentale en beeldbepalende panden tussen ook meer eigentijds vormgegeven bebouwing. Dit maakt de Maastrichterweg tot een divers bebouwingslint.

Het plangebied zelf is via een inrit aanhakend op de Maastrichterweg ontsloten. Het betreft een groot ongebruikt binnenterrein dat een 'leeg gat' vormt in het bestaande bebouwingsweefsel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0019.png"

Afbeelding 4.2: foto van de toegang tot het binnengebied vanuit de Maastrichterweg

4.1.2 Bestaande functionele kwaliteit

In functioneel opzicht is het plangebied gesitueerd tussen overwegend woonbebouwing (Maastrichterweg) met in de nabijheid enkele bedrijven, tuinen en achtererfgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0020.png"

Afbeelding 4.3: foto van de naastgelegen horecavoorziening 'Inspiration Point'

Ten zuiden van het plangebied bevindt zich de horecavoorziening 'Inspiration Point' (Maastrichterweg 13). Verder wordt de Maastrichterweg gekenmerkt door woonbebouwing/dienstverlening (Maastrichterweg 19) en aan de Emmalaan een school. Ten westen van de Maastrichterweg bevindt zich een parkeerterrein en de parochie-/kerktuin behorende bij de H. Nicolaaskerk, die prominent is gesitueerd aan de Markt. Aan de Peperstraat ten noorden van het plangebied komen cafés, restaurants en (boven)woningen voor. Tevens bevindt zich hier een bowlingcentrum.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0021.png"

Afbeelding 4.4: foto van het achtererfgebied met garageboxen aan de oostzijde van het plangebied

Ten oosten van het plangebied is een achtererfgebied met garageboxen en tuinen gesitueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0022.png"

Afbeelding 4.5: foto van het binnengebied met éénlaagse bebouwing

Het plangebied zelf is op dit moment niet in gebruik en de aanwezige in slechte staat verkerende éénlaagse bebouwing staat al geruime tijd leeg. Het betreft een bedrijfspand (± 957 m²) dat dateert uit 1960 en in gebruik is geweest als garagebedrijf (auto- en garagebedrijf Aarts), inclusief werkplaats en showroom. Tevens is het noordelijk deel van het pand in het verleden in gebruik geweest als garage inclusief verfspuiterij (H.S. Hoogmoet). Later is de locatie in gebruik genomen voor de verkoop van keukens (Biemans keukens). Na het vertrek van Biemans keukens heeft het pand enkele jaren leeggestaan en is vervolgens door scholengemeenschap (Were Di) in gebruik genomen als basisschool. Momenteel vinden er geen (bedrijfsmatige) activiteiten meer plaats en is het pand niet meer in gebruik en leegstaand.

De directe omgeving van het pand is voorzien van perkjes en een klinkerverharding die dienst doet als toerit en parkeergelegenheid. Het plangebied is aan de oostzijde in gebruik als siertuin (grasveld).

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0023.png"

Afbeelding 4.6: overzicht aanwezige functies in het centrumgebied met het plangebied aangeduid als zwarte ovaal (Bron: Masterplan 2014-2020)

De Maastrichterweg zelf betreft een woonstraat met voornamelijk bestemmingsverkeer.

4.2 Historische kwaliteit

Valkenswaard werd achtereenvolgens Wedert, Weerd [op den Dries], Verkensweerd en Valkenswaard genoemd. De naam Verkensweert (vanaf 1603) houdt verband met een bloeiende varkensmarkt en in 1702 verschijnt de naam Valkenswaard voor het eerst, die naar de valkerij verwijst.

Valkenswaard-dorp bestond in 1830 uit groot aantal woningen en minder boerderijen, gegroepeerd rond de Grote en de Kleine Markt. Aan een poel tussen de Grote en Kleine Markt stond het raadhuis. Op de Kleine Markt stond sinds 1813 de Gereformeerde kerk met ten oosten ervan de bijhorende pastorie. Aan de noordrand van die markt stond de school. De Katholieke kerk stond 500 meter ten noordwesten van het dorp eenzaam midden in de akker.

Gemeenten worden vanouds doorsneden door landwegen verbonden met de rest van Brabant en de wereld. Het beloop van die wegen is in de regel goed bekend, de ouderdom van de wegen van voor 1800 is vaak onduidelijk. De doorgaande wegen verbinden dorpen onderling of met verder weg gelegen steden en streken. Ook Valkenswaard wordt vanouds doorsneden door diverse landwegen die de plaats verbonden met naburige plaatsen. De eerste wegen, ontstaan in de Middeleeuwen, hebben als kenmerk dat ze zorgvuldig de hogere gronden volgen, enigszins bochtig zijn en op enkele plaatsen overgaan in bundels van alternatieve wegen. Vanaf het midden van de zeventiende eeuw werden nieuwe met bomen beplante rechte wegen aangelegd ter vervanging van de in slechte staat bevindende en niet-rechtstreekse middeleeuwse wegen, die vanouds op de Markt uitkwamen.

Aan een poel tussen de Grote en Kleine Markt stond het raadhuis. Op de Kleine Markt stond sinds 1813 de Gereformeerde kerk met ten oosten ervan de bijhorende pastorie. Aan de noordrand van die markt stond de school. De Katholieke kerk stond 500 meter ten noordwesten van het dorp eenzaam midden in de akker. De pastoor woonde aan de westrand van het dorp. De aanduiding 'dorp' werd vanaf 504 gebruikt voor de directe omgeving van de Plaatse, de huidige Markt Eén van deze wegen betreft de Maastrichterstraat - Maastrichterweg volgens de kadasterkaart van 1832.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0024.png"

Afbeelding 4.7: Valkenswaard-dorp op de kadasterkaart van 1832 met toponiemen, waarbij de locatie van het plangebied in rode ovaal is aangegeven (naar Melotte en Molemans 1977)

De Maastrichterweg is één van de historische linten met een zeer hoge cultuurhistorische geografische waarde binnen de gemeente Valkenswaard. Dit blijkt tevens door de vele rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en panden met cultuurhistorische waarde die aan en in de directe nabijheid van de Maastrichterweg zijn gesitueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0025.png"

Afbeelding 4.8: afbeelding uit de Erfgoedkaart van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant met het plangebied globaal aangeduid met een blauwe ovaal

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0026.png"

Afbeelding 4.9: afbeelding uit de CHW-kaart van de provincie Noord-Brabant met het plangebied globaal aangeduid met een rode ovaal

Markt 55   Pastorie   1882  
Rijksmonument   Aan de zuidzijde van de Markt, ten westen van de Sint Nicolaaskerk, staat de rooms katholieke pastorie met eclectische elementen. Het betreft een tweelaags kubusvormige pand met afgeplat schilddak met stucprofielen boven ramen en deuren. Bijzonder zijn de 'kuiven' met een eigenaardige detaillering. De fraaie dubbele voordeur heeft smeedijzeren roosters en de daklijst met consoles ondersteunen de deftige uitstraling van dit herenhuis. De pastorie is aangemerkt als zijnde van algemeen belang.  

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0027.png"

Afbeelding 4.10: afbeelding Markt 55

Markt 53   Kerk   1927  
Rijksmonument   Aan het zuiden van de Markt staat de in 1927 door Jan Stuyt ontworpen Sint Nicolaaskerk. De huidige kerk verving haar voorganger van architect Weber uit 1858-1860. Een deel van de toren van Weber werd ommanteld opgenomen in de nieuwbouw. De kerk is opgetrokken in een decoratieve Expressionistische baksteenstijl met verwijzingen naar de NeoGotiek.
De kerk is van algemeen belang. Het gebouw heeft cultuur- historisch belang als bijzondere uitdrukking van de ontwikkeling van het katholicisme in het zuiden en is tevens van belang als voorbeeld van de typologische ontwikkeling van de dorpskerk in het interbellum.  

Markt 51
(hoek Maastrichterweg/Peperstraat)  
Café   ca. 1900  
Voormalig rijksmonument
Cultuurhistorisch waardevol  
Pand versierd met speciale metselwerkverbanden. Asymmetrische gevelopbouw met de topgevel en de overhoekse ingang van dit café representatief voor gebouwen in de neogotische stijlvorm die rond 1900 wel vaker gebruikt werden. Het gebouw werd duidelijk op de oorspronkelijke schaal van de gebouwen aan de Markt van Valkenswaard gebouwd. Langs de dakgoot werden gebeeldhouwde hoofdjes aangebracht die, naar een oud gebruik, architect en bouwmeester symboliseren.
Tegenwoording nog steeds een café.  
Markt 49 (in de Peperstraat)   Bierbrouwerij   ca. 1910 (vernieuwd)  
Cultuurhistorisch waardevol   Voormalige brouwerij de Zwaan. Opgericht In 1807 door Andrias Beijnen aan de Markt in Valkenswaard. In 1899 werd de brouwerij geheel vernieuwd en werd het bier gemaakt volgens het systeem van het Trappistenbier der abdij te Achel. In 1910 werd de brouwerij onder de firma Gebroeders Baken geschikt gemaakt voor de productie van ondergistende bieren. In 1951 werd de brouwerij stilgelegd en werd de afzet verkocht aan de Dommelsche Bierbrouwerij.
Het pand is daarna gebruikt als winkel en werkplaats en vanaf de jaren 1970 is er een café gevestigd.  

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0028.png"

Afbeelding 4.11: afbeelding historisch café en een gedeelte van brouwerij de Zwaan

Maastrichterweg 3   Woonhuis   ca. 1900  
Gemeentelijk monument
 
Tweelaagse dorpsvilla met samengesteld dak met rechts daarvan en tegenaan een eenlaagse garage of bedrijfsruimte onder een samen- gesteld dak Goed voorbeeld van een woonhuis in een eenvoudige bouwtrant die ook voor de huizen aan de Markt typerend is.
Dit pand met aangelegen garage/bedrijfsruimte is waardevol vanwege de rijke architectuur en de authenticiteit. Het complex is een voorbeeld van de bouw van woningen van de gegoede middenstand rond 1900.  

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0029.png"

Afbeelding 4.12: afbeelding Maastrichterweg 3

Maastrichterweg 5   Woonhuis   1894  
Gemeentelijk monument   Vrijstaande eenlaagse eclectische dorpsvilla onder platdak met schilden. Gebouwd door koopman P. Fasol.
De voorgevel is opgebouwd in schoon metselwerk van rode bakstenen in kruisverband. Centrale toegangsdeur met getoogd bovenlicht in glas-inlood in portiek. Rijk geprofileerde bakstenen omlijstingen van portiek en vensters. Rijk versierde, wit geschilderde, gepleisterde, uitkragende, getoogde lateien met diamantkoppen als imitatie- sluitstenen boven portiek en vensters.
Dit pand is waardevol vanwege de zeer rijke en zeer opvallende architectuur met de vele versieringen. Uiterlijk ziet het pand er nog
authentiek uit. Cultuurhistorisch is het pand een goed voorbeeld van een praal-woning van een gegoede middenstander.  

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0030.png"

Afbeelding 4.13: afbeelding Maastrichterweg 5

Maastrichterweg 7-9   Dubbel woonhuis   ca. 1937  
Gemeentelijk CHW object
 
Vrijstaand tweelaags dubbel woonhuis onder zadeldak met geknikte dakvoeten. Architect: J. Renders. Gebouwd in de stijl van de Delftse School.  

Maastrichterweg 16   Woonhuis   Bouwjaar: 1872  
Rijksmonument.   Pand uit het midden van de 19e eeuw, bestaande uit begane-grond met hoog, pannen zadeldak tussen puntgevels met rollagen. Deur met panelen in de voorgevel; vensters met luiken en schuiframen. Aan de achterzijde uitbouw onder pannen zadeldak.  

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0031.png"

Afbeelding 4.14: afbeelding Maastrichterweg 16

Maastrichterweg 19   Woonhuis   1920  
Gemeentelijk CHW object   Vrijstaande eenlaagse dorpswoning onder samengesteld dak met topgevel in het linkerdeel van het pand. Gebouwd in opdracht van looier P. Jaspers. Architect: A. Bogers.  

Maastrichterweg 20   Villa   1934-1935  
Gemeentelijk CHW object
 
Vrijstaande tweelaagse fabrikantenvilla met samengestelde daken. Gebouwd voor sigarenfabrikant G. Kersten, zoon van H. Kersten, de grondlegger van de Willem II-sigarenfabriek. Ontwerp van A. Bogers.
Pand is cultuurhistorisch waardevol omdat het een goed voorbeeld is van een fabrikantenvilla uit de jaren '30, die gebouwd is in een sobere vooroorlogse plaatselijke stijl.  

Maastrichterweg 21   Villa   1924-1925  
Gemeentelijk CHW object   Vrijstaande tweelaagse fabrikantenvilla onder tentdak. Gebouwd voor sigarenfabrikant H. Kersten, de grondlegger van de Willem II-sigarenfabriek. Het pand is cultuurhistorisch waardevol omdat het een goed voorbeeld is van een fabrikantenvilla uit de jaren '20, gebouwd in de stijl van Hanrath. Belangrijk vanwege zijn geschiedenis waarbij het pand als woning heeft gediend van een van Valkenswaards belangrijkste (sigaren-)fabrikanten, namelijk de heer H. Kersten, grondlegger van de Willem II-sigarenfabriek.  

Maastrichterweg 22   Woonhuis   eind 19e eeuw  
CHW object
 
Een fraai voorbeeld van een dorpswoonhuis uit het einde van de 19de eeuw. De gestucte raam- en deuromlijstingen, voorzien van een zogenaamde 'kuif', geven het geheel een voornaam uiterlijk. Aan de rechterkant is een bedrijfsgedeelte gebouwd met een traditionele vormgeving.  

Maastrichterweg 23   woonhuis met bedrijfsruimte   tussen 1720 en 1730 als langgevelboerderij in het toen geheten "Heuvel- menneke"  
Gemeentelijk monument   Het pand is architectuurhistorisch van belang wegens de gebruikte bouwstijl en ornamenten van het ontwerp. Cultuurhistorische waarde heeft het object wegens de sociaal-economische ontwikkelingen van de plaats. Daarnaast is het geheel van betekenis voor het historisch dorpsbeeld.  

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0032.png"

Afbeelding 4.15: afbeelding Maastrichterweg 23

Vermeldenswaard is nog te benoemen het R.K. Verenigingsgebouw Were Di aan de Maastrichterweg 13-17. In 1926 werd door het kerkbestuur van de parochie Sint Nicolaas besloten tot het bouwen van een patronaatsgebouw waarin de godsdienstige en culturele evenementen van katholiek Valkenswaard konden plaatsvinden. Het patronaatsgebouw kreeg de naam Were Di en werd jarenlang het centrum voor een groot aantal katholieke verenigingen om er kunst en cultuur van hoog niveau een plaats te gunnen. Dit theater/concertzaal was van een dusdanig niveau, waardoor Valkenswaard kon wedijveren met de grote steden. Toen in 1964 in Eindhoven de nieuwe schouwburg zijn deuren opende, kondigde zich feitelijk het einde van de Valkenswaardse cultuurtempel Were Di al aan. Het gebouw, nog steeds in gebruik na verschillende overnamen en rigoureuze verbouwingen, herbergt tegenwoordig ´Dinner Theater Inspiration Point´.

Het object heeft cultuurhistorische waarde vanwege de historie en functies van het complex, waarbij het aanvankelijk een vakbondsgebouw was, later een noodkerk, theater-/concertzaal en nu een horecavoorziening. Het pand heeft door verbouwingen veel originele kenmerken verloren en aan authenticiteit ingeboet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0033.png"

Afbeelding 4.16: het voormalige r.k.-verenigingsgebouw Maastrichterweg 13 waar nu 'Inspiration Point' in gehuisvest is

 

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Ruimtelijke structuur

De locatie aan de Maastrichterweg betreft een groot, ongebruikt en deels bebouwd binnenterrein in het bestaande lint van de Maastrichterweg.

Met de herinrichting van dit gebied wordt een kwalitatief hoogwaardig duurzaam gebouwencomplex gecreëerd, wat een aanvulling is op het bestaande weefsel. De plan locatie wordt ontsloten vanuit de Maastrichterweg met een in-/uitrit uitkomende op de bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0034.png"

Afbeelding 5.1: impressie van planontwikkeling (bron: Van Aken CAE)

Het gebouw ontwerp bestaat uit een statig vormgegeven hoofdgebouw, waarachter een tweetal eigentijdse vleugels zijn gepositioneerd met een groen binnengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0035.png"

Afbeelding 5.2: impressie van het hoofdgebouw met de twee vleugels (bron: Van Aken CAE)

Het hoofdgebouw is opgebouwd uit maximaal twee lagen met een steile kap met Valkenswaardse kenmerken (zie impressie afbeelding 5.3) met een maximale goot- en bouwhoogte van 9,5 meter respectievelijk 14,5 meter. De noordelijke vleugel zal bestaan uit maximaal twee lagen met een platte dakafdekking (maximale goot- en bouwhoogte 7,5 meter) en de zuidelijke vleugel zal bestaan uit maximaal twee lagen met een terug liggende derde laag met platte dakafdekking (maximale goot- en bouwhoogte 11 meter).

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0036.png"

Afbeelding 5.3: impressie van het hoofdgebouw (bron: Van Aken CAE)

De beide vleugels worden vormgegeven in een strak, modern, luxe en hoogwaardige uitvoering (zie impressie afbeelding 5.4).

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0037.png"

Afbeelding 5.4: impressie van de vleugels (bron: Van Aken CAE)

De plan locatie leent zich voor een bebouwingsopzet in een groene setting. Het gehele complex zal een groene uitstraling krijgen. Bestaande uit groene binnentuinen, gebouw gebonden groenvoorzieningen aan de gevel en op het dak en aan de randen van het perceel boombeplanting (bijvoorbeeld leilindes) om de inkijk zoveel mogelijk te beperken. Zie afbeelding 5.5 voor een impressie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0038.png" Afbeelding 5.5: impressie van mogelijke groene gevels met openingen (bron Van Aken CAE)

Het plan voorziet in parkeerplaatsen op eigen terrein, langs de oprijlaan van het gebouw. Voor de voorgevellijn van de hoofdbebouwing is in twee hoekzones ruimte gereserveerd voor bebouwing ten behoeve van de stalling van fietsen/scootmobiels en bergruimte (maximale bouwhoogte 3 meter). Zie afbeelding 5.6.

In de huidige planopzet is het niet zonder meer mogelijk om meer ruimte voor parkeerplaatsen in te ruimen op eigen terrein zonder de tuin en/of het ensemble van gebouwen aan te tasten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0039.png"

Afbeelding 5.6: impressie van terrein inrichting met parkeervoorzieningen, stalling ruimten voor fietsers/ scootmobielen/bergingen en binnen tuinen (bron: Van Aken CAE)

Bezoekers, bewoners en omwonenden van het complex zullen het geheel als geborgen, sfeervol en kwalitatief ervaren vanwege de gekozen architectuur, de hoogwaardige bouwkwaliteit en de ruime aanwezigheid van de gebouw gebonden groenvoorzieningen.

5.2 Functionele structuur

In het plangebied waarin wonen en zorg samenkomen in een groen privédomein worden maximaal 52 woningen gerealiseerd, bestaande uit 32 zogenaamde (gesloten) zorgwoningen met intramurale zorg en 20 zelfstandige senioren woningen met extramurale zorg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0040.png"

Afbeelding 5.7: scheiding tussen zorg (rood) en levensloopbestendige woningen (geel): bron Van Aken CAE

Door de sterke vergrijzing van de bevolking zal er een daarmee samenhangende toename van de behoefte aan levensloopbestendige huisvesting met een bijbehorende zorgvraag ontstaan. Daarbij zal de groei van de zorgvraag zowel terug te zien zijn in de behoefte aan thuiszorg alsook in de noodzaak voor intensieve intramurale zorg, bijvoorbeeld vanwege de toename van dementie onder de bevolking.

De voorgestane planontwikkeling betreft een concept waarbij wonen-zorg-maatschappelijke dienstverlening vormgegeven wordt passend in het demografisch beeld.

Het te ontwikkelen complex bestaat enerzijds uit een vleugel met levensloopbestendige appartementen waar, bij behoefte, thuiszorg afgenomen kan worden. De andere vleugel huisvest een particulier woonzorgcentrum waar permanente zorg gekoppeld aan verblijf geleverd wordt aan de bewoners. Een natuurlijke doorstroom van de ene naar de andere woonvorm binnen hetzelfde complex wordt hiermee mogelijk gemaakt, zonder een grote verandering van de levensomgeving voor de bewoners. Naasten kunnen op deze wijze, tijdens een levensfase waarin één van hen zorgbehoevend is, zo lang mogelijk (dicht)bij elkaar in een vertrouwde omgeving blijven wonen.

Door per woonvorm een eigen tuin, een gemeenschappelijke ruimte en een subtiele gebouwscheiding in het ontwerp op te nemen ontstaan twee woonwerelden in één complex.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0041.png"

Afbeelding 5 8: beeld indeling woonruimtes voor zorg en levensloopbestendige woningen (bron Van Aken CAE)

Vanwege de centrale ligging en de nabijheid van centrumvoorzieningen blijven bewoners volop deelgenoot van de Valkenswaardse samenleving.

5.2.1 Beeldkwaliteit

Het schetsontwerp zal na stedenbouwkundige goedkeuring nog verder architectonisch uitgewerkt worden. Deze uitwerking vindt plaats in het kader van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Een welstandstoetsing vindt in dat kader plaats.

Hoofdstuk 6 Fysieke omgevingswaarden en omgevingsaspecten

6.1 Historische kwaliteit

6.1.1 Archeologie

Het verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Nederland heeft dit verdrag in 1992 ondertekend en in 1998 geratificeerd. Het Verdrag van Malta (ook wel Verdrag van Valletta genoemd) is geïmplementeerd in de Monumentenwet. De wet op de archeologische monumentenzorg is in april 2006 door de Tweede Kamer aangenomen en in december van dat jaar door de Eerste Kamer bekrachtigd. Op 1 september 2007 is de wet als onderdeel van de monumentenwet in werking getreden. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische materiaal in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Het is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologisch waarden. Dit was in de voorgaande periode reeds een gebruikelijke praktijk.

Door SRE is voor de Kempen en A2-gemeenten, waaronder Valkenswaard, een archeologische beleidskaart opgesteld. In het plangebied gelden diverse archeologische verwachtingen, te weten categorie 1, 2, 3, 4, 5 en 6. Voor de gebieden met waarde is om de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen een bestemming 'Waarde - Archeologie' passend bij de aanwezige waarden opgenomen. Onderstaand zijn per categorie de uitgangspunten van de bestemming 'Waarde Archeologie' opgenomen:

  • Categorie 1: Beschermde archeologische monumenten. Archeologische resten die vanuit nationaal of gemeentelijk oogpunt behouden dienen te blijven en daarom als monument beschermd zijn ingevolge de Monumentenwet 1988 (voor Rijksmonumenten) of de gemeentelijke Archeologie- verordening. De wettelijke bescherming verbiedt hier de meeste bodemverstorende activiteiten, tenzij de Minister van OC&W of het College van B&W van de gemeente hiervoor vooraf vergunning verleent.
  • Categorie 2: Gebied van archeologische waarde. In deze gebieden is bij eerdere onderzoeken reeds aangetoond dat er concentraties archeologische resten voorkomen die als behoudenswaardig gekarakteriseerd kunnen worden. In deze gebieden is dus sprake van vastgestelde archeologische waarden. De archeologische resten op deze terreinen zijn echter minder geconcentreerd dan bij de vorige categorie en bovendien is vaak niet exact bekend waar de resten zich bevinden. Bodemingrepen zijn in principe niet toegestaan. Vanwege de aanwezige archeologische waarden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van projectgebieden die groter zijn dan 100 m² en dieper gaan dan 0,3 meter onder maaiveld.
  • Categorie 3: Gebied met een hoge archeologische verwachting, historische kern. Het gaat hier om de oude en de vermoedelijk nog oudere verschoven woonkernen en gehuchten, waar op basis van historische bronnen, oude kaarten en nog aanwezige bebouwing een hoge archeologische verwachting geldt. Dat wil zeggen dat in deze gebieden sprake is van een hoge concentratie archeologische vindplaatsen met goede conserveringsomstandigheden. De kans op het aantreffen van archeologische vondsten bij bodemingrepen is dus zeer groot. Om die reden is een vergunning vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van projectgebieden die groter zijn dan 250 m² en dieper gaan dan 0,3 m –mv.
  • Categorie 4: Gebied met een hoge archeologische verwachting. In deze gebieden geldt op basis van geomorfologische en bodemkundige opbouw en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een hoge archeologische verwachting. Dat wil zeggen dat in deze gebieden sprake is van een hoge concentratie archeologische vindplaatsen met goede conserveringsomstandigheden. De kans op het aantreffen van archeologische vondsten bij bodemingrepen is dus zeer groot. Om die reden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten die groter zijn dan 500 m² en dieper gaan dan 0,3 meter of 0,5 meter bij esdek onder maaiveld. Indien nog geen oppervlakte van een totale vergraving bekend is, bijvoorbeeld bij bestemmingsplanwijzigingen, geldt de onderzoeksverplichting voor plangebieden groter dan 1.000 m 2.
  • Categorie 5: Gebied met een middelhoge archeologische verwachting. In deze gebieden geldt op basis van geomorfologische en bodemkundige opbouw, en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een middelhoge archeologische verwachting. Deze zones en gebieden waren net als de gebieden met een hoge verwachting in principe geschikt voor bewoning. De kans op het aantreffen van vondsten is hier echter kleiner, doordat de dichtheid aan vindplaatsen beduidend lager is dan in de gebieden met een hoge verwachting. Om die reden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten die groter zijn dan 2.500 m² en dieper gaan dan 0,3 meter of 0,5 meter bij esdek onder maaiveld. Indien nog geen oppervlakte van een totale vergraving bekend is, bijvoorbeeld bij bestemmingsplanwijzigingen, geldt de onderzoeksverplichting voor plangebieden groter dan 5.000 m2.
  • Categorie 6: Gebied met een lage archeologische verwachting. Het gaat hierbij om gebieden waar op archeologische en landschappelijke gronden de kans op behoudenswaardige archeologische relicten klein wordt geacht. Om die reden is een archeologisch onderzoek alleen vereist bij bestemmingsplanwijzigingen en omgevingsvergunningen t.b.v. de activiteit ruimtelijke ordening van projectgebieden die groter zijn dan 25.000 m² en dieper gaan dan 0,4 meter onder maaiveld. Ook zal bij m.e.r. plicht nader onderzoek worden verlangd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0042.png"

Afbeelding 6.1: Uitsnede archeologische beleidskaart

Beoordeling

Volgens de archeologische beleidskaart behoort het grootste deel van het plangebied tot categorie 2 volgens de archeologische verwachtingenkaart, waarvoor een hoge verwachtingswaarde geldt en een kleiner deel van het plangebied tot categorie 4 volgens de archeologische verwachtingenkaar, met archeologische waarde. Dit betekent dat wanneer een ontwikkeling is voorzien, conform de mogelijkheden in het bestemmingsplan, in het deel van het plangebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd.

Het archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen of er archeologische waarden aanwezig zijn binnen het plangebied en of deze door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast.

De gronden zijn planologisch beschermd door middel van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' vanuit het vigerende bestemmingsplan. Deze bescherming is overgenomen in voorliggend bestemmingsplan. Indien de resultaten van uitgevoerd archeologisch onderzoek daartoe aanleiding geven kan deze dubbelbestemming weggehaald worden. Tot dat moment dient rekening gehouden te worden met de planregels bij het uitvoeren van bouwwerkzaamheden alsmede werken en/of werkzaamheden aan de bodem.

Onderzoek

In 2015 heeft Transect voor het plangebied een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd voor de op dat moment voorgenomen planontwikkeling (hotel ontwikkeling) die niet is doorgegaan.

Archeologische verwachting bureau onderzoek

Bij het bureau onderzoek is voor het plangebied een gespecificeerde archeologische verwachting opgesteld. Het plangebied ligt in een dekzandgebied waar hoge enkeerdgronden worden verwacht, met mogelijk (restanten van) podzolbodems hieronder.

Het noordelijk en westelijke deel van het plangebied ligt in de historische kern van Valkenswaard (een AMK-terrein van hoge waarde - 16805). Op basis van de historische kaarten heeft hier ook bebouwing gestaan. Voor de strook binnen de historische lintbebouwing langs de Maastrichterweg geldt een hoge archeologische verwachting voor resten en sporen uit de Late-Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Voor de rest van het plangebied geldt een hoge verwachting voor het Laat-Paleolithicum tot en met de Vroege-Middeleeuwen. Ter plaatse van de gesaneerde olietank is geen sprake meer van een archeologische verwachting.

In de omgeving van het plangebied zijn archeologische resten vanaf de Ijzertijd en met name vanaf de Late Middeleeuwen aangetroffen. Langs de Maastrichterweg heeft in ieder geval vanaf de vroege 19e eeuw tot in de 20e eeuw bebouwing gestaan. Het overige deel van het plangebied is tot in de jaren 1970 in gebruik geweest als akker- en hooiland. De huidige bebouwing dateert uit 1976. Afgezien van een gesaneerde olietank zijn er geen bekende verstoringen, al kan het wel zijn dat de bodem ter plaatse van de bebouwing is verstoord.

Inventariserend veldonderzoek

Het doel van inventariserend veldonderzoek (IVO) is het aanvullen en toetsen van de gespecificeerde archeologische verwachting, zoals geformuleerd in het vooronderzoek. Het gaat om gebieds- of vindplaatsgericht onderzoek. Het IVO gebeurt door middel van waarnemingen in het veld, waarbij (extra) informatie wordt verkregen over bekende en/of verwachte archeologische waarden binnen een onderzoeksgebied. Dit omvat de aan- of afwezigheid, de aard, de omvang, de datering, de gaafheid, de conservering en de inhoudelijke kwaliteit van de archeologische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0043.png"

Afbeelding 6.2: overzichtskaart met boorpunten (bron: veldonderzoek door Transcent)

Bij het inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase) zijn zes boringen verspreid over het plangebied geplaatst (zie afbeelding 6.2). In boring 1-3 en 6 bestaat de bodem uit een dikke eerdlaag (80 tot 135 centimeter onder het maaiveld) die plaatselijk ook een recent opgebrachte laag bevat. Hieronder bevindt zich een deels intact podzolprofiel bestaande uit een B-horizont. Op een diepte van 75 tot 155 centimeter onder het maaiveld bevindt zich de C-horizont, de dekzandafzettingen.

In boring 2 is de bodem afgetopt wat af te leiden is uit het vergraven podzolprofiel. In boring 4, aan de rand van het historische bebouwingslint langs de Maastrichterweg, is het oorspronkelijke podzolprofiel helemaal verdwenen en heeft geen plaggenbemesting plaatsgevonden. De locatie van boring 5, de noordwestelijke hoek van het plangebied is geheel verstoord. In de boring is opvulzand aangetroffen dat is opgebracht na de sanering van de olietank die daar heeft gelegen.

Op basis van de boringen wordt geconcludeerd dat op de locatie van de hoge enkeerdgronden en de deels intacte podzolbodems de hoge verwachting gehandhaafd blijft voor het Laat-Paleolithicum tot en met de Vroege-Middeleeuwen. Ter plaatse van de historische bebouwing is de bodem afgetopt waardoor er een lage verwachting geldt voor de periodes Laat-Paleolithicum tot en met de Vroege-Middeleeuwen, maar de verwachting voor de Late-Middeleeuwen en de Nieuwe tijd blijft nog steeds hoog. Door de sanering zullen ter plaatse van de voormalige locatie van de tank, in het noordwestelijke deel van het plangebied, geen archeologische resten meer aanwezig zijn.

Conclusie bureau- en veldonderzoek

Gezien de archeologische verwachting in het plangebied en op grond van de resultaten van het uitgevoerde bureau- en veldonderzoek heeft Transcent geadviseerd een vervolgonderzoek uit te voeren door middel van een IVO karterende en waarderende fase, proefsleuven (IVO-P). De bevoegde overheid (gemeente Valkenswaard) heeft ingestemd met het advies van Transect om een vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven uit te laten voeren.

Bij een proefsleuvenonderzoek dienen verspreid over het plangebied sleuven gegraven te worden met als doel om eventuele archeologische waarden te karteren en waarderen. Voor dit onderzoek dient een door de bevoegde overheid goedgekeurd Programma van Eisen (hierna: PvE) te zijn opgesteld waarin is vastgelegd waaraan het onderzoek moet voldoen.

Door Econsultancy is een concept PvE (2 maart 2021 - doc. 14381.002) opgesteld. Na beoordeling is het PvE aangepast naar aanleiding van een advies van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant. De aangepaste definitieve rapportage is aan het bevoegde gezag (de gemeente Valkenswaard) aangeboden ter autorisatie en besluitvorming. Het PvE is als bijlage 2 bij de toelichting opgenomen.

Conclusie

Aangezien het proefsleuvenonderzoek nog niet mogelijk is vanwege de aanwezige bebouwing en beplantingen, zal dit doorgeschoven worden tot vlak voor de daadwerkelijke uitvoering van de sloop- en bouwwerkzaamheden. Aangezien het PvE gekoppeld zal worden aan de sloop- en bouwvergunning, is het noodzakelijk om een doorstart naar een mogelijke opgraving in dit PvE op te nemen (deels onder de variant archeologische begeleiding bij de sloop).

Indien uit het proefsleuvenonderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn die niet in de bodem behouden kunnen worden, zullen deze opgegraven moeten worden

6.1.2 Cultuurhistorie

Door SRE is tevens een cultuurhistorisch beleidskaart opgesteld. Op onderstaande afbeelding 6.3, een uitsnede uit deze erfgoedkaart, zijn de cultuurhistorisch waardevolle elementen weergegeven.

Het betreft de Maastrichterweg als een historisch geografisch bebouwingslijn met een hoge culturele waarde alsmede de daaraan of in de directe nabijheid daarvan gesitueerde monumenten en panden met een hoge cultuurhistorische waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0044.png"

Afbeelding 6.3: Uitsnede cultuurhistorische beleidskaart met globaal het plangebied (blauwe ovaal)

Beoordeling

In de omgeving van het plangebied zijn diverse bebouwingsobjecten aanwezig die als cultuurhistorisch waardevol of monumentaal (gemeentelijk monument en rijksmonument) aangemerkt zijn (zie ook paragraaf 4.2).

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt géén belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan. Bij de ontwikkeling van het binnengebied aan de Maastrichterweg zal rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorisch waarden en afstemming daarop plaatsvinden.

6.2 Water

Waterbeheer en watertoets

Onderdeel van het rijksbeleid is de invoering van de watertoets. De watertoets dient te worden toegepast op nieuwe ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten en buitentoepassingsverklaringen. Als een gemeente een ruimtelijk plan wil opstellen, stelt zij de waterbeheerder vroegtijdig op de hoogte van dit voornemen. De waterbeheerders stellen dan een zogenaamd wateradvies op. Het ruimtelijk plan geeft in de waterparagraaf aan hoe is omgegaan met dit wateradvies.

De initiatiefnemer van een planontwikkeling dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap De Dommel, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Interim omgevingsverordening

Beleid waterschap

Waterbeheerplan 2016-2021 'Waardevol Water'

Het waterbeheerplan 'Waardevol Water' beschrijft de doelen van Waterschap De Dommel voor de periode 2016-2021. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Nationaal Waterplan, het Provinciaal Milieu en Waterplan en het Stroomgebiedsbeheerplan Maas. Meer dan voorheen wil het waterschap inspelen op initiatieven van derden en kansen die zich voordoen in het gebied.

In het Waterbeheerplan wil het waterschap zijn kennis en deskundigheid koppelen aan die van derden, zodat er verbindingen ontstaan die tot vernieuwing kunnen leiden. Ook wordt een nieuwe manier van werken omarmd, waarmee de gebruiker centraal wordt gezet. Verder zijn er vier uitgangspunten geformuleerd welke de richting aangeven van alle plannen en oplossingen.

  • 1. De beekdalbenadering. Het beekdal als grotere geheel voor ogen houden, waarmee alle dorpen/steden deel uitmaken van hetzelfde beekdal waar logische natuurwetten gelden. Integraal en effectief werken, samenwerking met andere overheden.
  • 2. De gebruiker centraal. Behoeften en belangen van gebruikers veranderen, het Waterschap heeft daar oog voor en speelt hierop in.
  • 3. Samen sterker. Belangrijk om handen ineen te slaan met andere partijen en flexibel zijn in samenwerking waardoor de uitvoeringskracht kan worden versterkt.
  • 4. Gezonde toekomst. Duurzaamheid en het denken in kringlopen is belangrijk om onze toekomstige generaties voldoende, veilig en schoon water te kunnen bieden.

Het Waterbeheerplan 2016-2021 is opgedeeld in de volgende vijf thema's:

  • Droge voeten: voorkomen van wateroverlast in het beheergebied, onder meer door het aanleggen van waterbergingsgebieden en het op orde brengen van regionale keringen;
  • Voldoende water: zowel voor de natuur als de landbouw is het belangrijk dat er niet te veel en niet te weinig water is. Daarvoor reguleert het waterschap het grond- en oppervlaktewater;
  • Natuurlijk water: zorgen voor flora en fauna in en rond beken en sloten door deze waterlopen goed in te richten en te beheren;
  • Schoon water: zuiveren van afvalwater en vervuiling van oppervlaktewater aanpakken en voorkomen;
  • Mooi water: stimuleren dat mensen de waarde van water beleven, door onder meer recreatief gebruik.

Keur

De waterschappen stellen regels op om te voorkomen dat dijken en oevers beschadigen. Ook zijn er regels voor het onderhoud van sloten, beken, rivieren en andere waterlopen om de waterafvoer in dit oppervlaktewater te waarborgen. Iedereen die werkzaamheden uitvoert of activiteiten plant in en om waterlopen of dijken, heeft met de Keur te maken.

De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Dit heeft per 1 maart 2015 geresulteerd in een gezamenlijke Keur, waarmee Brabant breed dezelfde regels gelden. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. In de nieuwe keur is opgenomen dat het is in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing, tenzij:

  • a. het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m² is, of;
  • b. de toename van verhard oppervlak maximaal 2.000 m² is, of;
  • c. de toename van verhard oppervlak bestaat uit een groen dak.
  • d. de toename van verhard oppervlak tussen 2.000 m² en 10.000 m² is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentie capaciteit conform de rekenregel: benodigde retentie capaciteit (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x Gevoeligheidsfactor x 0,06.

Bij ontwikkelingen waarbij de toename van het verhard oppervlak van 500 m² of groter (per 1 april 2021 is de grenswaarde verlaagd van 2.000 m2 naar 500 m2 in verband met aanpassing van de keurregels) is er volgens het waterschap retentie geëist. Uitbreidingen van verhard oppervlak gelijk of >500 m² dienen te voldoen aan de Algemene Regels van waterschap De Dommel. Voor uitbreidingen groter dan 10.000 m² geldt sowieso een vergunningplicht.

Watertoets

De volgende randvoorwaarden en uitgangspunten uit de Handreiking watertoets van waterschap De Dommel zijn van toepassing op eventuele nieuwe ontwikkelingen of ver(nieuw)bouw binnen het plangebied.

Voor hemelwater vraagt het waterschap om onderstaande voorkeursvolgorde toe te passen, waarbij optie 1 het meest wenselijk en optie 5 het minst wenselijk is:

  • 1. hergebruik;
  • 2. vasthouden / infiltreren
  • 3. bergen en afvoeren;
  • 4. afvoeren naar oppervlaktewater (direct of indirect);
  • 5. afvoeren naar de riolering.

De initiatiefnemer dient deze voorkeursvolgorde te doorlopen en te beargumenteren voor welke optie wordt gekozen. 'Vasthouden' betekent infiltratie in de bodem. Als hergebruik en (volledige) infiltratie niet mogelijk zijn, is afvoer naar een oppervlaktewater/riolering mogelijk. In dit geval kan een compenserende berging noodzakelijk zijn. Bij een compenserende berging kan worden gedacht aan een vijver, een infiltratievoorziening of buffersloot met een geknepen afvoer naar een watergang. Gemeenten stellen vanuit hun eigen verantwoordelijkheid eisen aan de afvoer van hemelwater.

Voor hemelwaterafvoer naar oppervlaktewater gelden de bepalingen uit de Keur van het Waterschap.

In de waterparagraaf dient duidelijk te worden welk type infiltratie- en/of bergingsvoorziening wordt toegepast. Middels een tekening kan inzicht worden gegeven in de locatie en het ruimtebeslag van de voorziening(en). Hierbij dient aandacht te worden besteed aan de leegloop en overstort van de voorziening. Tevens dient inzichtelijk te worden gemaakt dat door de nieuwe ontwikkeling geen problemen elders worden veroorzaakt.

Bij de inrichting, bouw en beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen te worden toegevoegd aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem. Conform de waterkwaliteitstrits: (1) schoonhouden (2) scheiden (3) zuiveren, dienen de mogelijkheden voor bronmaatregelen (schoonhouden) te worden onderzocht. Daarbij kan gedacht worden aan zorgvuldige materiaalkeuze (pakket duurzaam bouwen), geen blootstelling van uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, koper en lood aan hemelwater en een verantwoord beheer van de openbare ruimte (weg- en groenbeheer).

Huidige situatie

Bodem en grondwater

Conform de Wateratlas is het plangebied gelegen binnen een zandgebied met de grondsoort lage enkeerdgronden; leemarm en zwak lemig fijn zand. Het plangebied is gelegen binnen het bestaand bebouwd gebied en maakt geen onderdeel uit van een waterwingebied, boringvrije zone, dan wel 25- of 100- jaarszone.

De gemiddelde maaiveldhoogte is gelegen op ca. 25,40 m +N.A.P. Middels peilbuis B57EB0038 is een gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG1) van 23,18 m +N.A.P. geanalyseerd in 2012). Op basis van deze grondwaterstand en de gemiddelde maaiveldhoogte binnen het plangebied betekent dit dat de GHG binnen het plangebied is gelegen op 2,22 m –mv.

Waterkwantiteit en waterkeringen

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig en bevindt zich hiermee ook niet in een beschermingszone.

Watersysteemkwaliteit en ecologie 

Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

De bestaande bebouwing is aangesloten op het gemeentelijk gemengd rioolstelsel.

Beleid gemeente

De gemeente Valkenswaard heeft een visie vastgesteld betreffende omgaan met hemelwater (mei 2012). In het verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP 2012-2017) wordt hier ook naar verwezen als beleid. Dit houdt in dat de gemeente op een duurzame manier wil omgaan met hemelwater.

Conform het waterschapbeleid heeft de gemeente zich geconformeerd aan de eis dat nieuwbouwlocaties (in- en uitbreidingen) hydrologisch neutraal ontwikkeld dienen te worden. Belangrijk is dat het stedelijk watersysteem (grondwater, oppervlaktewater, riolering) een robuuste en begrijpbare werking heeft. Dit stelt hoge eisen aan het ontwerp, de uitvoering en het beheer.

De gemeente stelt de volgende eisen bij in- en uitbreidingsplannen. Bij in- en uitbreidingen wordt onderscheid gemaakt naar < 50 m2, 50 tot 2.000 m2 en > 2.000 m2. De insteek is om bij toename van verhard oppervlak 15 - 60 mm berging, bij voorkeur, op eigen terrein te realiseren.

Voor her in te richten verhard oppervlak bij inbreidingsplannen van meer dan 200 m2 (daken en terreinverharding) moet 15 mm hemelwater geborgen worden op eigen terrein als inspannings- verplichting. Alleen als redelijkerwijs niet voldaan kan worden aan deze verplichting kan de gemeente hier vanaf zien. Bij inbreidingen gaat de voorkeur uit naar centrale waterberging binnen het projectgebied.

Tabel 6.1: eisen m.b.t. verhard oppervlak

  Toename verhard oppervlak  
Vloerpeil   > 0,2 ha   50 m2 - 0,2 ha   < 50 m2  
nieuwe woningen bij voorkeur > 0,3 m boven wegpeil in plaats van 0,2 m (met betrekking tot extra veiligheid)   60 mm hemelwater bergen op eigen terrein. Perceel eigenaar overlegt een aansluitplan (doel: grip houden op riolering)   15 mm hemelwater bergen op eigen terrein. Perceel eigenaar overlegt een aansluitplan (doel: grip houden op riolering)   geen regels  

Groene daken worden gehonoreerd als onverhard oppervlak. Op het moment dat een ontwikkeling volledig uit groene daken gaat bestaan en hierdoor geen waterberging hoeft te worden gerealiseerd dient een effectanalyse te worden uitgevoerd. Bij een groot risico op wateroverlast dient een ruimtereservering te worden gemaakt om, indien nodig, te kunnen ingrijpen.

Toekomstige situatie

De ruimtelijke ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een gebouwencomplex met woningen voor senioren en zorgwoningen. Daarnaast worden binnen het plangebied de nodige parkeer- en groenvoorzieningen gerealiseerd. Een deel van het plangebied zal tevens ingericht worden met een (binnen)tuininrichting.

In de huidige situatie is de plan locatie grotendeels verhard. In de toekomstige situatie treedt hierin verandering in op. Er zal sprake zijn van een toename van verhard oppervlak op de plan locatie. De definitieve inrichting is op dit moment echter nog niet bekend. Om deze reden wordt uitgegaan van een worstcase benadering, waarbij ervan uit wordt gegaan dat het plangebied voor 76% wordt verhard.

Overeenkomstig het gemeentelijk beleid ten aanzien van de waterhuishouding dient bij nieuwbouw 60 mm regenwater te worden geborgen van alle verharde oppervlakken in de nieuwe situatie. Hieraan kan worden voldaan op inrichtingsniveau door delen van het perceel in te richten met een waterbergende functie met aandacht bij de inrichting voor delen die relatief vaak nat zullen staan, een overloop voor teveel aan water, een groenbeplanting afgestemd op regelmatig natte periodes alsmede voldoende infiltrerende oppervlakte om voorziening binnen bepaalde tijd te ledigen, e.d..

De vereiste retentie capaciteit wordt berekend door de toename van het verhard oppervlak (m2) te vermenigvuldigen met een waterschijf van 60 mm (0,06 m). Daaruit volgt de omvang van de vereiste retentie capaciteit in m3. De kaart “Algemene regel afvoer regenwater door verhard oppervlak” geeft vervolgens aan of voor een specifieke locatie met minder retentie capaciteit volstaan kan worden. De kaart is gebaseerd op bodemkundige en hydrologische omstandigheden en kent een drietal gevoeligheids- factoren (1, ½ en ¼). Het plangebied is gelegen in stedelijk gebied en kent een gevoeligheidsfactor van 1.

Tabel 6.2: perceelomvang en berging

Perceelomvang  
Perceel 2548   710 m2  
Perceel 3199   1.657 m2  
Perceel 3689   1.590 m2  
deel perceel 1330   50 m2  
totaal 4.007 m2  
72% verharding terrein + gebouwen = 2.8805,04 m2
correctie groene daken = 1.650 m2  
1.235,04 m2 1 x 0,06 m = 74,10 m3  
74 m3 benodigde berging (afgerond)  

Voor de behandeling van het regenwater dienen de afwegingsstappen: ‘hergebruik-infiltratiebuffering -afvoer’ te worden doorlopen. Regenwater kan bij hergebruik niet gebruikt worden als drinkwater, maar hooguit als spoelwater. Het hergebruiken van regenwater (bijv. doorspoelen toilet) wordt gezien de volksgezondheidsrisico’s niet geadviseerd.

De volgende afweging in trits betreft infiltratie. De locatie is aangeduid als zand- en infiltratiegebied en bij een grondwaterstand van 2,22 m -mv. behoort infiltratie tot de mogelijkheden. Gezien de omvang van het waterbezwaar en de (beperkt) beschikbare ruimte binnen het plangebied, biedt de toepassing van een IT-riool onvoldoende capaciteit. Om deze reden zal de berging en infiltratie van regenwater moeten plaatsvinden door de toepassing van infiltratiekratten, infiltratievelden of infiltratiekelders. De bergingsvoorziening zal een overstort constructie krijgen richting het gemeentelijk rioolstelsel in de Maastrichterweg.

De vuilwaterafvoer en de overloop van het regenwatersysteem zal aangesloten worden op de bestaande riolering gesitueerd onder de Maastrichterweg (gemengd rioolstelsel). Hierbij is het voor een eventuele toekomstige gescheiden riolering van belang dat beide waterstromen, regenwater en huishoudelijk afvalwater, inpandig apart worden ingezameld. Als de gemengde riolering in de omgeving van het plangebied in de toekomst wordt gescheiden, dan kunnen de waterstromen ieder op het daarvoor bestemde riool aangesloten worden. Tot dat moment worden beide afvoerstromen bij de perceelgrens gecombineerd en via de gemengde riolering verder verwerkt.

Als de afvoer- en bergingscapaciteit van het systeem volledig benut zijn bij meer dan 60 mm, kunnen de waterpeilen stijgen tot boven het maaiveld. De laag gelegen delen zullen als eerste overstromen. In eerste instantie moet het teveel aan regenwater in de openbare ruimte worden opgevangen (berging op straat). Hiervoor is het van belang dat de (toekomstige) openbare ruimte lager ligt dan de aangrenzende percelen. Op deze manier worden hinder en schade zoveel mogelijk beperkt.

De eigenaar van de grond bepaalt de hoogten van de terreinpeilen en de vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze peilen moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:

  • voldoende ontwateringdiepte;
  • de water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen dient te allen tijde voldoende te zijn voor de nieuwe functie van de ruimte;
  • de vuil- en regenwaterafvoer moet mogelijk zijn via de aangeboden lozingspunten en dus op het juiste peil worden aangeboden;
  • aansluiten op de bestaande aangrenzende percelen en op de (toekomstige) terreinhoogte van de openbare ruimte ter plaatse van de grens (T-hoogte);
  • afdoende bescherming tegen overstroming bij extreme neerslag.

Het toepassen van uitlogende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen.

Waterschap

Om te voldoen aan de watertoets is deze formeel ter beoordeling voorgelegd aan het waterschap voor een wateradvies.

Het waterschap heeft bij schrijven van 6 mei 2021 aangegeven te kunnen instemmen met het plan. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding en voldoet aan het gemeentelijk regenwaterbeleid (Verbreed Gemeente rioleringsplan 2019-2022). Regenwater dat op de nieuwe bebouwing en verharding valt, wordt op het eigen terrein opgevangen en zoveel mogelijk geïnfiltreerd. Zo draagt het plan bij aan het aanvullen van het grondwater en voorkomt het dat schoon regenwater in het riool terecht komt.

Het waterschap heeft het advies afgegeven de waterbergingsopgave daadwerkelijk in beeld te brengen rekening houdende met het gegeven dat de gebouwen een groen dak krijgen, tussen de bebouwing een binnentuin komt en langs de inrit groenstroken zijn gepland. Met inachtneming van dit advies is de te verwachten omvang van de waterberging opnieuw bepaald waarmee bij de uiteindelijke inrichting rekening kan worden gehouden.

Conclusie

Het hemelwater zal ondermeer opgevangen worden op de groene daken op de plan locatie en (deels) vertraagd afgevoerd en geïnfilteerd worden in de binnentuin en groenstroken op de plan locatie. Hemelwater op de verharding wordt geïnfiltreerd in de groenstroken. Hiermee rekening houdende resteert een opvang van circa 71 m3.

De technische uitwerking van de toe te passen voorziening om hierin te voorzien zal in overleg met de gemeente worden vormgegeven en als onderdeel van de ‘omgevings- vergunning voor de activiteit bouwen’ worden ingediend.

Het vuilwater vanuit het plangebied dient te worden aangesloten op het gemengd riool in de Maastrichterweg. De verdere uitwerking hiervan dient eveneens in samenspraak met de gemeente Valkenswaard te worden uitgevoerd.

6.3 Bodem

Algemeen

De tijd dat elke vervuiling moest worden aangepakt ligt achter ons. Belangrijkste criterium hierbij is of de vervuiling zodanig is dat er sprake is van risico's voor gezondheid of milieu. In de praktijk blijken er vrijwel nooit risico's te zijn voor de gezondheid van mensen. Milieurisico's (verspreiding en ecologie) komen wel voor, maar meestal gaat het erom dat eventuele vervuilingen afstemming vereisen met bepaalde ontwikkelingen.

Op dit moment is er sprake van een omslag van saneren naar beheren en behoeven alleen de zogeheten "ernstige vervuilingen" in meer of mindere mate aangepakt te worden. De maatregelen worden daarbij afgestemd op de functie.

Regelgeving

Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodem- verontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen.

Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Omdat er wel een signaalfunctie van het onderzoek uit kan gaan, wordt een onderzoek naar de kwaliteit van de bodem in het plangebied uitgevoerd.

Beoordeling

Voor locaties waar nieuwe (woning)bouwmogelijkheden zijn opgenomen, is een bodemonderzoek (conform NEN 5740) nodig om eventuele bodem- en/of grondwaterverontreinigingen in kaart te brengen. Wanneer een ontwikkeling geen bestemmingswijziging tot gevolg heeft, is geen bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan nodig; de bodem wordt in dat geval geschikt geacht voor de toegestane functie. Het bodemonderzoek wordt in die gevallen uitgevoerd in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen.

Gemeente Valkenswaard heeft een bodemkwaliteitskaart en bodembeleid. In combinatie met deze stukken kan worden volstaan met een historisch bodemonderzoek volgens NEN5725. Dit geldt niet voor verdachte locaties. Voor verdachte locaties blijft een verkennend bodemonderzoek volgens NEN5740 noodzakelijk.

Eerdere onderzoeken

In het verleden zijn op de plan locatie diverse onderzoeken uitgevoerd en is er ook een sanering uitgevoerd. De rapporten hiervan zijn niet bij dit bestemmingsplan gevoegd, maar zijn wel bekend bij de gemeente en worden ook beschreven in het vervolgonderzoek 1 van Econsultancy (zie hierna) en zijn meegenomen in onderhavige beoordeling. Het betreft de volgende stukken:

  • Verkennend bodemonderzoek op het bedrijfsterrein van garagebedrijf Arts aan de Maastrichterweg 11 te Valkenswaard (Grontmij, kenmerk: 2691.BWT/BS, januari 1992).
  • Correspondentie 1992-1993 m.b.t. aanvullend onderzoek en grond- en grondwater- sanering nabij ondergrondse tank.
  • Verkennend NVN-bodemonderzoek Maastrichterweg 11 te Valkenswaard (Inpijn-Blokpoel Son Milieu, kenmerk: MB-2414, 23 september 1998).
  • Verkennend bodemonderzoek Maastrichterweg Valkenswaard (Kantersgroep Asten BV, kenmerk: 1731R003, 23 april 2002).
  • Historisch onderzoek Maastrichterweg 5 te Valkenswaard (Maastrichterweg 11) (SRE Milieudienst, kenmerk: 483773, 23 april 2010).
  • Aanvullend bodemonderzoek Maastrichterweg 11 te Valkenswaard (AGEL adviseurs, kenmerk: 20090233-01, versie Definitief 02, 2 november 2012).
  • Verkennend bodemonderzoek Maastrichterweg 9-11 te Valkenswaard (Lankelma Geotechniek Zuid B.V., kenmerk: 67160, 26 maart 2015).

In het meest recente onderzoek (Lankelma) worden geen verontreinigingen aangetoond. Echter, in het onderzoek van AGEL adviseurs zijn de boringen op enkele andere locaties gezet. Hieruit kwam naar voren dat onder het bestaande pand een verontreiniging aanwezig is.

Vervolgonderzoek 1 - Econsultancy

In februari 2021 is er een actualiserend milieuhygiënisch vooronderzoek bodem uitgevoerd met als doel te bepalen of er aanleiding bestaat voor het uitvoeren van een bodemonderzoek conform de NEN 5740 en/of NEN 5707, door middel van een archiefonderzoek, een interview met de eigenaar/gebruiker en een terreininspectie.

Het betreffende bodemonderzoek is als bijlage 3 bij de toelichting van het plan gevoegd.

Dit milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is verricht conform de NEN 5725:2017 "Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van milieuhygiënisch vooronderzoek".

In het onderzoek wordt het volgende gerapporteerd:

  • Er zijn geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de onderzoekslocatie te verwachten. Uit gegevens blijkt dat de locatie, met betrekking tot de in het verleden aangetroffen minerale olie en PCB verontreiniging, afdoende is onderzocht en de eerder aangetroffen verontreiniging inmiddels afdoende is verwijderd.
  • Echter dient opgemerkt te worden dat het grondwater ter plaatse van de voormalige verfspuiterij nimmer gericht op VOCL is onderzocht en dat uit het milieuhygiënisch vooronderzoek blijkt, dat er sprake is van voormalige bodembelasting op de locatie, waardoor het vermoeden van bodemverontreiniging aanwezig is. Dit in verband met de voormalige verfspuiterij (SRE Milieudienst, rapportnummer: 483773, d.d. 23 april2010). De kern van de verwachte verontreiniging(en) is duidelijk. De verwachte verontreinigende stoffen voor deze situatie zijn vluchtige gechloreerde koolwaterstoffen, zware metalen, minerale olie en vluchtige aromaten.

Resultaat

Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem wordt geconcludeerd, dat de voormalige verfspuiterij onderzocht dient te worden volgens de strategie voor een "verdachte locatie met plaatselijk bodembelasting en met een duidelijke verontreinigingskern" (VEP). Het doel van het verkennend bodemonderzoek in deze situatie is vast te stellen of de vooronderstelde verontreinigingskern ook daadwerkelijk aanwezig is en in hoeverre de verontreinigende stoffen de achtergrondwaarde of het geldende achtergrondgehalte overschrijden.

Op basis van het “Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecies” blijkt dat vooralsnog heel Nederland (voornamelijk de bovengrond) als “verdacht” wordt aangemerkt met betrekking tot de parametergroep PFAS.

Uit de reeds bekende gegevens concludeert Econsultancy dat atmosferische depositie naar verwachting de enige (beperkte) bron van PFAS-verontreiniging op de locatie is. Van atmosferische depositie is bekend dat dit tot beperkt verhoogde PFAS-gehalten in bodem en water kan leiden.

Vervolgonderzoek 2- Econsultancy

Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem (zie hiervoor) is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "verdacht" (VEP).

Het vervolgonderzoek is door Econsultancy met een veldonderzoek opgestart op 2 april 2021. Op basis van de resultaten van het veld- en laboratium onderzoek kan het volgende vastgesteld worden.

De bodem bestaat voornamelijk uit matig tot sterk siltig, matig fijn zand. De bodem is plaatselijk zwak grindig. In het opgeboorde materiaal van boring 3 is over het traject 0,15-0,5 m -mv een zwakke bijmengingen met beton waargenomen. Verder zijn er zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. De grondmonsters zijn genomen door middel van steekbussen. De steekbussen zijn gemengd geanalyseerd. Dit heeft verder geen invloed op de resultaten.

In de bovengrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. In de ondergrond zijn eveneens geen verontreinigingen geconstateerd.

Het grondwater is licht verontreinigd met barium en molybdeen. Deze metaalverontreinigingen zijn hoogstwaarschijnlijk te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater.

Gelet op het regionale karakter van de lichte metaalverontreinigingen in het grondwater en het ontbreken van verontreinigingen in de grond kan de onderzoekslocatie als "onverdacht" ten opzichte van haar omgeving worden beschouwd.

Het betreffende bodemonderzoek is als bijlage 4 bij de toelichting van het plan gevoegd.

Overige bevindingen Econsultancy

  • In 2009 (AGEL) is destijds bij boring 20 zintuigelijk ter plaatse op het traject 1,0-4,0, alsmede analytisch een sterke verontreiniging met minerale olie (grond).
  • In 2012 (AGEL) is destijds bij boring 102 zintuiglijk ter plaatse op het traject 1,0-4,0 een zwakke tot matige olie-waterreactie waargenomen. Analytisch is op het traject 2,5-3,0 m -mv geen verontreiniging met minerale olie (meer) waargenomen. Bij omliggende boringen is zowel zintuiglijk als analytisch geen verontreiniging met minerale olie aangetroffen.

De voormalige spuitcabine bevindt zich enkele meters noordelijker dan de uitgevoerde boringen in het laatst uitgevoerde onderzoek. Hoewel de boringen ter plaatse van de spuitcabine meer op enkele meters afstand zijn geplaatst, geeft dit wel de bodemkwaliteit in de nabijheid van de bedoelde vlek weer. De boven- als ondergrond, als het grondwater is onderzocht op de minerale olie en vluchtige aromaten. De grondwaterstroming is bovendien noordelijk, dus de grondwaterkwaliteit wordt daarmee zo goed als ondervangen.

Bovendien zijn in het onderzoek uit 2015 juist ten zuiden van deze vlek boringen gezet, waarbij ook geen verontreinigingen met minerale olie en vluchtige aromaten ter plaatse zijn aangetroffen.

Bovenstaande resultaten leiden in ieder geval tot de conclusie dat de verontreiniging, indien nog aanwezig, relatief beperkt van omvang is en zich in dat geval vermoedelijk beperkt tot de grond. Het rapport uit 2009, het enige rapport waarin analytisch ook een sterke verontreiniging met minerale olie is aangetoond, is niet beschikbaar. Details hieruit zijn dus niet herleidbaar. Wel is bekend dat de verontreiniging onder een betonvloer aanwezig is. Dit beperkt de verspreiding van een eventuele verontreiniging in de bodem.

Conclusie

Al met zal de mogelijke verontreiniging ter plaatse van de voormalige spuitcabine van een beperkte omvang zijn en mogelijk helemaal niet meer aanwezig is. In het grondwater is deze in ieder geval niet aanwezig. Deze zal dan ook geen belemmering vormen voor een bestemmingsplanwijziging. Een eventuele sanering zal geen grote financiële gevolgen hebben en dus geen invloed zal hebben op de haalbaarheid van het plan.

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt (de kwaliteit van de bodem) zijn er géén belemmeringen voor dit bestemmingsplan (de voorgenomen bestemmingplanwijziging).

In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning zal nog een onderzoek worden uitgevoerd, zodra de betonvloer is verwijderd.

Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het “Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAShoudende rond en baggerspecie (d.d. 2 juli 2020) of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing.

6.4 Natuur en ecologie (flora en fauna)

Wettelijke kaders

De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet Natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.

Gebiedsbescherming

Het hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" heeft betrekking op de Natura 2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. In Nederland zijn ruim 160 Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Handelingen of activiteiten binnen en buiten beschermde natuurgebieden die schadelijk kunnen zijn voor de doelstellingen van het gebied zijn verboden, tenzij door het bevoegd gezag hier vergunning voor is verleend. Hierbij wordt het ‘Nee, tenzij’ principe gebruikt. Regulier beheer en bestaand gebruik zijn opgenomen in Natura 2000-beheerplannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0045.png"

Afbeelding 6.4: overzicht EHS en Natura 2000 ten opzichte van het plangebied (rode ster) - Bron: http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000 (met geel is de Natura 2000 aangegeven)

Voor de Natura 2000-gebieden zijn vanuit het Rijk instandhoudingsdoelstellingen opgenomen voor:

  • de leefgebieden van vogels;
  • de natuurlijke habitats of habitats van soorten.
  • De provincie dient voor deze Natura 2000-gebieden een Natuurbeheerplan op te stellen. De provincie Noord-Brabant heeft dit gedaan in het Natuurbeheerplan Noord-Brabant 2016. Dit plan beschrijft de beleidsdoelen en de subsidiemogelijkheden voor ontwikkeling en beheer van natuurgebieden, agrarische natuur en landschapselementen in de provincie. Daarnaast staan in het beheerplan maatregelen die ervoor moeten zorgen dat de instandhoudingsdoelstellingen worden bereikt. Naast de maatregelen in het beheerplan kunnen provincies:

Als door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Natuurnetwerk Nederland (voorheen ecologische hoofdstructuur) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden. Het netwerk laat natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk Nederland bestaat uit:

  • bestaande natuurgebieden, waaronder de 20 Nationale Parken;
  • gebieden waar nieuwe natuur wordt aangelegd;
  • landbouwgebieden, beheerd volgens agrarisch natuurbeheer;
  • grotere wateren: meren, rivieren, de kustlijn van de Noordzee en de Waddenzee;
  • alle Natura 2000-gebieden.
  • De verantwoordelijkheid van het natuurnetwerk ligt bij de provincies. Het Natuurnetwerk Nederland moet uiteindelijk samen met de natuurgebieden in andere Europese landen het aaneengesloten pan-Europese Ecologische Netwerk (Peen) vormen.

Het Nationaal Natuurnetwerk van het Rijk (geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ 1990) is op provinciaal niveau vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim omgevingsverordening Brabant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0046.png"

Afbeelding 6.5: ligging plangebied (rode ster) t.o.v. NNN

Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.

De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

Soortenbescherming

Het hoofdstuk "Soorten" heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden boven op de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen.

Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:

  • vogels met een jaarrond beschermde nestplaats;
  • overige inheemse broedvogels;
  • soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn;
  • nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling;
  • nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.

Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.

Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.

Beoordeling

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet derhalve worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Wet natuurbescherming zal kunnen worden verkregen.

Gebiedsbescherming NNN

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Nationaal Natuurnetwerk (NNN, in de wet EHS). Het dichtstbijzijnde gebied dat behoort tot het NNN bevindt zich op een afstand van ca. 1.1 kilometer ten westen van het plangebied. Het betreft het habitattype droog bos met productie. Door de ontwikkeling zal het NNN niet in omvang verkleinen of negatief worden beïnvloed. Van negatieve uitstralingseffecten zoals geluid, licht en verdroging is geen sprake. Vervolgonderzoek in het kader van het Natuurnetwerk is niet noodzakelijk geacht. Het afwegingskader van de Interimverordening Noord Brabant is niet van toepassing.

Gebiedsbescherming Natura 2000-gebied

De projectlocatie is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, “Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux”, bevindt zich op circa 1,1 kilometer afstand ten westen van het plangebied (de beek de Dommel) en op circa 1,6 kilometer ten zuiden van de planlocatie.

Met behulp van de effectenindicator zijn mogelijke schadelijke effecten vanuit de planontwikkeling op het Natura 2000-gebied beoordeeld, zodat gemotiveerd besloten kan worden of nader onderzoek noodzakelijk is. Van verstorende factoren op het Natura 2000-gebied zoals oppervlakteverlies, verontreiniging, versnippering, verdroging en verstoring door trilling, licht en geluid, optische en mechanische verstoring zijn met de voorgenomen planontwikkeling niet van toepassing, gelet op de aard en het gebruik van het tussenliggende gebied (stedelijke woon- en gebruiksfuncties, wegen) en de aard van de ontwikkeling.

Externe effecten als gevolg van een toename van stikstofdepositie zijn vanwege de sloop van de bestaande bebouwing en nieuwbouw van 52 wooneenheden op het natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs niet uit te sluiten. Vervolgonderzoek in dit kader is noodzakelijk.

Stikstofdepositie tijdens gebruiksfase

De uitstoot van stikstof veroorzaakt mogelijk negatief effect. Door initiatiefnemer is een AERIUS berekening uitgevoerd ten aanzien van de stikstofuitstoot ten behoeve van de gebruiksfase (woningen gasloos uitgevoerd en verkeersbewegingen van bewoners van de toekomstige woningen). Voor de vervoersbewegingen is uitgegaan van een verkeers- generatie van 183 verkeersbewegingen voor bewoners en 8 verkeersbewegingen vrachtverkeer (licht - bestelbus).

De rijbewegingen zijn verdeeld over Maastrichterweg in noordelijke richting, daarna opgaand in het heersende verkeersbeeld Markt/Luikerweg/Dommelseweg alsmede in zuidelijke richting opgaand in het heersende verkeersbeeld Maastrichterweg vanuit de kruising Antwerpsebaan/Maastrichterweg/ Molenstraat.

Uit de berekening blijkt dat er geen sprake is van depositieresultaten boven 0,00 mol/ha/jr. De berekeningen zijn opgenomen in een separate bijlage en toegevoegd aan het bestemmingsplan als bijlage 5 van de toelichting.

Stikstofdepositie tijdens aanleg- sloopfase

Voor de aanlegfase (sloop- en bouwfase met mobiele werktuigen op de planlocatie en verkeersbewegingen van werk- en bouwverkeer) zijn nog geen berekening uitgevoerd. Het uitvoeren van een dergelijke berekening is op dit moment niet doelmatig en effectief en zal indien noodzakelijk later plaatsvinden.

Daarbij zijn de volgende overwegingen van toepassing:

  • op dit moment is nog niet bekend is wanneer de sloop- en bouwactiviteiten gaan plaatsvinden (welke periode, en/of verspreid over meerdere jaargangen);
  • het is op dit moment nog niet bekend aan welke aannemer de sloop- en bouwactiviteiten gegund worden en met welke voertuigen en materialen de sloop- en bouwactiviteiten uitgevoerd zullen gaan worden;
  • inmiddels heeft de tweede kamer (17 december 2020) en de eerste kamer (9 maart 2021) de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (hierna: Wsn) en het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (hierna: Bsn) aangenomen, waarvan de inwerkingtreding op 1 juli 2021 heeft plaatsgevonden.

Wsn en Bsn

De Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) regelt een vrijstelling van de vergunningplicht in artikel 2.7, lid 2 Wnb voor de aanlegfase van bouwwerkzaamheden. De vrijstelling is verder uitgewerkt in het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn) met aanwijzing in het nieuwe artikel 2.5 van het Bnb. Deze partiële vrijstelling geldt alleen voor de effecten als gevolg van stikstofdepositie en niet voor eventuele andere effecten als gevolg van het project op Natura-2000 gebieden.

Wat valt onder de vrijstelling:

  • het bouwen en slopen van een bouwwerk;
  • het verplaatsen van grond in het kader van bouwrijp maken van een terrein;
  • de vervoersbewegingen die samenhangen met de werkzaamheden (o.a. het aan- en afvoeren van bouwmaterialen en emissies van werktuigen op de bouwplaats).

“Deze partiële vrijstelling kan ook helpen bij het vaststellen van bestemmingsplannen door gemeenten. Als het bestemmingsplan dient om bepaalde bouwactiviteiten of de aanleg of wijziging van werken mogelijk te maken, zal voor dit onderdeel van het plan kunnen worden verwezen naar het feit dat al een beoordeling door de wetgever heeft plaatsgevonden die een partiële vrijstelling voor de bouwfase van het project heeft vastgesteld. Als gevolg daarvan kan bij de beschouwing van de stikstofemissies wat betreft de bouwfase gebruik worden gemaakt van de onderbouwing in de toelichting van het besluit.” (citaat uit paragraaf 5.4 Nota van Toelichting Bsn).

Gemotiveerd wordt dat de partiële vrijstelling, gelet op tijdelijkheid van emissies van activiteiten van de bouwsector (bouwfase), in het licht van de effectiviteit van de structurele aanpak het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen niet in de weg staat. Bij de vormgeving van de partiële vrijstelling is rekening gehouden met het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State. Die stelt dat een partiële vrijstelling voor tijdelijke deposities door de bouwsector verdedigbaar kan zijn in het licht van een geloofwaardig en effectief pakket van maatregelen die nodig zijn voor de verwezenlijking van de instandhoudingsdoelstellingen van de desbetreffende Natura 2000-gebieden en om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats van soorten in het desbetreffende gebied niet verslechtert. Daaraan wordt invulling gegeven met het pakket aan natuur- en bronmaatregelen en met de waarborgen die in de Wsn zijn opgenomen, waaronder een resultaatsverplichting en de monitorings- en bijsturingssystematiek.

Conclusie

Een vergunning in het kader van de Wnb (gebiedsbescherming) is gelet op het voorgaande in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet noodzakelijk.

Houtopstanden Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming beschermt bos van minimaal 10 are en bomenrijen van minimaal 21 bomen, gelegen buiten de bebouwde kom (de zogenaamde 'houtopstanden'). De bomen in het plangebied vallen niet onder de definitie houtopstanden als bedoeld in paragraaf 4.1 van de Wet natuurbescherming. De houtopstand in het plangebied is gelegen binnen de bij besluit van gemeenteraad vastgestelde grenzen van de bebouwde kom. Voor deze houtopstand geldt daarom geen meldingsplicht en herplantplicht bij kap.

In artikel 4:11 van de Algemene Plaatselijke Verordening Valkenswaard 2017 (APV) is bepaald dat het vellen van houtopstand in beginsel vergunningsvrij. Tevens is bepaald dat dit niet geldt voor bomen met een stamomtrek van 2 meter, gemeten op 1.30 meter hoogte, voor door het college aan te wijzen boomsoorten.

Geen van de te verwijderen bomen op de planlocatie behorende tot de door het college aangewezen boomsoorten danwel hebben een stamomtrek van 2 meter of meer.

Soortenbescherming

Ecologische onderzoek

In februari 2021 heeft er een quickscan inventarisatie plaatsgevonden in het plangebied. De resultaten van deze schouw zijn verwerkt in een inventarisatierapportage die integraal als bijlage 6 bij de toelichting is opgenomen.

Uit de resultaten van de quickscan flora en fauna blijkt, dat het plangebied deel uitmaakt (naar verwachting) van het leefgebied van een aantal beschermde soorten. Tijdens en na het uitvoeren van de voorgenomen ontwikkeling blijft het plangebied voor een deel van deze soorten onderdeel van het leefgebied (algemeen voorkomende soorten zoals muizen en konijn). Ten aanzien van deze soorten worden geen verbodsbepalingen overtreden. Voor een aantal soortgroepen/soorten zijn vervolgstappen nodig om overtredingen op grond van de Wet natuurbescherming te voorkomen. Deze zijn in onderstaande tabel opgenomen.

Tabel 6.3: soortenbescherming

Soortgroep   Geschikt-heid habitat   Ingreep verstorend   Nader onderzoek   Ont-
heffings-
aanvraag  
Opmerkingen  
Broed-
vogels  
algemeen   ja   ja   nee   nee   het verwijderen van nestgelegenheid buiten het broedseizoen uitvoeren of een broedvogelinspectie voorafgaand aan de werkzaamheden  
  jaarrond beschermd   ja   mogelijk   ja   mogelijk   nader onderzoek naar huismus en gierzwaluw  
Vleer-
muizen  
verblijf-
plaatsen  
ja   mogelijk   ja   mogelijk   nader onderzoek naar gewone dwergvleer- muis, ruige dwerg- vleermuis en laatvlieger  
  foerageer-
gebied  
ja   nee   nee   nee   -  
  vlieg-
routes  
mogelijk   mogelijk   ja   mogelijk   -  
Grondgebonden zoogdieren   ja   mogelijk   nee   nee   aandacht voor zorgplicht ten aanzien van algemene grondgebonden zoogdieren als konijn, egel en diverse muizensoorten  
Amfibieën   mini-
maal  
mogelijk   nee   nee   aandacht voor zorgplicht ten aanzien van algemene amfibieën als bruine kikker en gewone pad  
Reptielen   nee   nee   nee   nee   -  
Vissen   nee   nee   nee   nee   -  
Libellen en vlinders   nee   nee   nee   nee   -  
Overige ongewervelden   nee   nee   nee   nee   -  
Vaatplanten   nee   nee   nee   nee   -  

Huismus en gierzwaluw

De bebouwing op de onderzoekslocatie biedt potentieel broedgelegenheid voor de huismus en gierzwaluw vanwege de aanwezigheid van geschikte ruimtes bij de regenpijp en in de houten gevelbeplatingen. De aanwezigheid van deze soorten op de onderzoekslocatie is op voorhand niet uit te sluiten. Door de voorgenomen plannen gaan potentiele nestlocaties mogelijk verloren.

Overtredingen ten aanzien van algemene broedvogels kunnen worden voorkomen door te werken buiten het broedseizoen. Indien in het broedseizoen gewerkt gaat worden, dient voorafgaand aan de start van de werkzaamheden een broedvogelinspectie uitgevoerd te worden.

Vleermuizen

De bebouwing op de onderzoekslocatie is in principe geschikt als verblijfplaats voor gebouwbewo- nende vleermuizen, vanwege de aanwezigheid van geschikte openingen in de vorm van stootvoegen die toegang verlenen tot de spouwmuren. Daarnaast zijn er geschikte spleten aanwezig onder de daktrim en in dilatatievoegen en scheuren in de gevel waar vleermuizen gebruik van kunnen maken. De bebouwing is geschikt als verblijfplaats voor gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger. Deze soorten kunnen de bebouwing in principe gebruiken als zomerverblijfplaats, kraam- verblijfplaats en/of paarverblijfplaats, maar eventueel ook als milde winterverblijfplaats. Bij de sloop van de bebouwing kan daarom sprake zijn van verstoring en vernietiging van een vaste rust- of voort- plantingsplaats van desbetreffende soorten. Tevens zijn er diverse bomen begroeid met klimop aanwezig op de onderzoekslocatie welke kunnen dienen als potentiële vaste rust- of voortplantingsplaats voor vleermuizen. Tijdens het onderzoek naar gebouw bewonende vleermuizen zijn deze bomen ook in de gaten gehouden.

Overtredingen ten aanzien van verblijfplaatsen van vleermuizen in diverse gebouwen in de directe omgeving van de onderzoekslocatie kan worden voorkomen door rekening te houden met verlichtingstoename richting deze gebouwen.

Steenmarter, bunzing en wezel

Het leegstaande pand, het dichte struweel, ruimtes onder boomwortels en eventuele oude muizenholen op de onderzoekslocatie kunnen dienen als potentiële verblijfplaatsen voor de steenmarter, bun- zing en wezel. Vernietiging of beschadiging ten aanzien van vaste rust- of voortplantingsplaatsen van de steenmarter, bunzing en wezel is niet uit te sluiten.

Gelet op de geschiktheid van de onderzoekslocatie voor marterachtigen, zal aanvullend onderzoek noodzakelijk zijn om de daadwerkelijke functie van het gebied voor marterachtigen te kunnen vaststellen. Deze informatie is benodigd om te kunnen bepalen of overtredingen van de Wet natuur- bescherming aan de orde zijn bij de voorgenomen plannen.

Conclusie

Op basis van de resultaten uit de quickscan dient voor de uitvoering van de werkzaamheden middels aanvullend ecologisch onderzoek duidelijkheid te worden verkregen omtrent de aan- of afwezigheid van vaste rust- en/of voortplantingsplaatsen van huismus, gierzwaluw, gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger, steenmarter, bunzing en wezel.

Inmiddels zijn de benodigde vervolgonderzoeken ingepland (april t/m september 2021) en worden ter voorzorg van mogelijke negatieve effecten ten aanzien van vleermuizen op de plan locatie vleermuiskasten opgehangen.

Uitvoering van de sloop- en bouwwerkzaamheden kan pas plaatsvinden, na afronding van de vervolg onderzoeken en met inachtneming van de resultaten c.q. te nemen maatregelen voortvloeiende uit deze ecologische vervolgonderzoeken.

Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht ten aanzien van algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieënsoorten.

Aanvullend ecologische onderzoek

De rapportage van het aanvullend ecologisch onderzoek met daarbij behorende resultaten is integraal als bijlage 7 bij de toelichting opgenomen.

Huismus

Ten aanzien van de huismus zijn tijdens het broedseizoen twee veld bezoeken uitgevoerd, met een tussenliggende periode van minimaal 10 dagen, in de ochtend. De veld bezoeken vonden plaats op 27 april en 11 mei 2021.

Gierzwaluw

Voor de gierzwaluw zijn in de periode van juni tot half juli drie aanvullende veld bezoeken uitgevoerd met een tussenliggende periode van minimaal 10 dagen. De veld bezoeken zijn gedurende de avond- schemering voor zonsondergang uitgevoerd op 5 juni, 21 juni en 5 juli 2021. De onderzoeksinspanning is conform hetgeen is gesteld in het kennis document van de gierzwaluw (BIJ12, juli 2017

Vleermuizen

Voor het onderzoek naar vleermuizen zijn in de periode half april tot half juli en half augustus tot oktober in totaal acht veld bezoeken uitgevoerd. De veld bezoeken zijn in de avond- en ochtenduren uitgevoerd. De inventarisatie methode is conform het protocol voor vleermuis onderzoek (versie januari 2021), dat is opgesteld door het vleermuisvakberaad van het Netwerk Groene Bureaus. De onderzoeksinspanning is gebaseerd op de functies zomerverblijfplaats, kraamverblijfplaats, paar/balts- verblijfplaats en milde winter- verblijfplaats voor de gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger.

Steenmarter, bunzing en wezel

Om te bepalen of de steenmarter, bunzing en/of wezel gebruik maakt van de onderzoekslocatie wordt geadviseerd om conform de handreiking kleine marters in relatie tot soortbescherming (Bouwens, 2017) in de periode maart tot en met eind augustus tenminste zes weken onderzoek uit te voeren. Hiervoor zijn twee wildcamera's in combinatie met een jiggler ingezet voor de steenmarter en bunzing en één Mostela box is ingezet voor de wezel. Tijdens het eerste veldbezoek op 7 juli 2021 zijn de vallen gemonteerd aan de aanwezige begroeiing en in het leegstaande pand. Bij het plaatsen van de vallen is gelet op de geschiktheid van de locatie voor de mogelijk aanwezige marters. Om de circa twee weken zijn de camera vallen gecontroleerd. De eerste controleronde heeft plaatsgevonden op 27 juli en de tweede controleronde op 10 augustus.

Bevindingen

Tijdens het aanvullend ecologisch onderzoek zijn geen beschermde functies binnen de invloedsfeer van de plannen aangetroffen ten aanzien van huismussen, gierzwaluwen, vleermuizen, wezel en bunzing. Effecten op deze soorten kunnen worden uitgesloten op basis van het onderzoeksrapport.

Op diverse camerabeelden is wel een steenmarter waargenomen, waaruit geconcludeerd wordt dat de onderzoekslocatie onderdeel uitmaakt van het vaste territorium van deze soort. Het leegstaande pand en de groenstrook aan de oostzijde van de onderzoekslocatie bieden geschikte vaste rust- en/of voortplantingsplaatsen voor de steenmarter.

Bij de voorgenomen plannen zal een deel van het territorium van de steenmarter zijn functionaliteit verliezen en worden vaste rust- en/of voortplantingsplaatsen verstoord en vernietigd. Om de functionaliteit van de vaste rust- en/of voortplantingsplaatsen op de onderzoeklocatie en in de directe omgeving te garanderen dienen maatregelen genomen te worden. Deze maatregelen bestaan onder andere uit het aanbieden van nieuwe geschikte verblijfplaatsen, het verbeteren van het habitat in het bestaande leefgebied en het verwijderen van de vaste rust- en/of voortplantingsplaatsen in de minst kwetsbare periode. Deze maatregelen dienen vastgelegd te worden in een activiteitenplan en ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de provincie Noord-Brabant middels een ontheffingsaanvraag.

Verder kan de onderzoekslocatie door de aanwezigheid van het leegstaande pand en de groenstrook met diverse bomen, struiken en struweel een functie hebben voor verschillende muizensoorten en andere algemene zoogdieren en vogels. Voor deze soorten dient rekening te worden gehouden met de zorgplicht en de broedperiode.

Conclusie

Zowel vanuit de Wet natuurbescherming als vanuit de provinciale Interim omgevingsverordening Noord-Brabant zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden vanuit het aspect gebiedsbescherming.

De sloop- en bouwwerkzaamheden ten behoeve van de uitvoering van de beoogde ontwikkeling als beschreven in het bestemmingsplan kan in overeenstemming met de wettelijke soortenbescherming worden uitgevoerd, mits:

  • voor de steenmarter een ontheffing wordt verleend door het bevoegd gezag op het verbod tot overtreding van de Wet natuurbescherming, op basis van een goedgekeurd activiteitenplan bestaande uit maatregelen met betrekking tot het aanbieden van nieuwe geschikte verblijfplaatsen, het verbeteren van het habitat in het bestaande leefgebied en het verwijderen van de vaste rust- en/of voortplantingsplaatsen in de minst kwetsbare periode;
  • voor verschillende muizen soorten en andere algemene zoogdieren en vogels rekening wordt gehouden met de algemene zorgplicht en de broed periode.

6.5 Verkeer en parkeren

6.5.1 Verkeer

Ontsluiting van het plangebied

Het plangebied wordt op één punt ontsloten via een gezamenlijk in-/uitrit op de Maastrichterweg. Het betreft een in-/uitrit situatie die ook in de huidige situatie het binnengebied ontsluit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0047.png"

Afbeelding 6.6: verkeersstructuur in de omgeving van het plangebied

Verkeersgeneratie en -afwikkeling

De totale verkeersgeneratie voor de planontwikkeling in het plangebied is berekend op basis van de kencijfers van het CROW ("Toekomstbestendig parkeren - december 2018"). Daarbij zijn voor de verkeersgeneratie de volgende gegevens gehanteerd:

  • Stedelijkheidsgraad Valkenswaard: matig stedelijk (Onder stedelijkheidsgraad wordt verstaan het aantal adressen per vierkante kilometer. Gezien de adressendichtheid binnen Valkenswaard kan de gemeente beschouwd worden als een “een matig stedelijke gemeente” (adressendichtheid tussen 1.000 en 1.500 per vierkante kilometer)
  • Ligging plangebied: schil centrum
  • Aantal woningen (verzorgingstehuis/serviceflat): maximaal 32 eenheden met gemiddelde norm (tussen min 2,0 en max 2,7) van 2,35 = verkeersgeneratie 75,2
  • Aantal woningen (seniorenwoning/aanleunwoning/huur-duur): maximaal 20 eenheden met gemiddelde norm (tussen min 5,0 en max 5,8) van 5,4 is een verkeersgeneratie van 108

De ontwikkeling genereert overeenkomstig deze aannames naar verwachting maximaal 183 motor- voertuig bewegingen per etmaal.

Er is geen norm waaraan de intensiteit op wegen binnen een verblijfsgebied getoetst kan worden. De wetgeving gaat uit van een zodanige inrichting en beeld van de weg en omgeving dat de maximale snelheid redelijkerwijs voortvloeit uit de inrichting. Binnen een 30 km/zone kan ter indicatie wel worden aangegeven dat een intensiteit van 5.000 a 6.000 mvt/etmaal acceptabel is. In voorliggend geval is weliswaar sprake van een snelheidsregime van 50 km/uur, maar de weg heeft de uitstraling van een ontsluiting met een snelheidsregime van 30 km/uur. Doorgaans wordt in Nederland aangehouden dat een straat met een verblijfskarakter maximaal 4.000 mvt/etmaal kan verwerken.

De huidige en toekomstige capaciteit op de Maastrichterweg blijft ruim onder de 2.000 motorvoertuigen per etmaal. Gelet op de aard, de functie en daarop afgestemde inrichting van de erfontsluitingsweg Maastrichterweg kan deze weg zowel de bestaande alsmede ook de toekomstige extra verkeersbelasting van en naar de plan locatie aan. Ook de capaciteit van de omliggende wegen is hierop toe berekend.

Gemotoriseerd verkeer

De project locatie is te bereiken via een inrit/uitrit die aanhaakt op de Maastrichterweg, welke weg in noordelijke richting aantakt op de Markt en via de Markt verder opgaat in de doorstroom wegen Eindhovenseweg (naar het noorden), Europalaan (noordoosten), de Dommelseweg (westen) en de Luikerweg (zuiden).

In zuidelijke richting gaat de Maastrichterweg vanaf de driesprong met de Molenstraat, en Antwerpsebaan verder in zuidelijke richting totdat deze aansluit via een rotonde op de Zuidelijke randweg (doomstroom weg).

In het vervolg van dit hoofdstuk wordt ingegaan op de impact van het verkeer als het gaat om de aspecten geluid (paragraaf 6.6) en luchtkwaliteit (paragraaf 6.7).

Openbaar vervoer

Ten noorden van de project locatie op de Markt en de hoek Dommelseweg/Luikerweg zijn bushaltes aanwezig ten behoeve van buslijnen.

Langzaam verkeer

Met de fiets en te voet is het centrumgebied van Valkenswaard (Markt en omgeving) op circa 125 meter afstand gesitueerd en binnen enkele minuten te bereiken.

Conclusie

De project locatie is gelegen aan de erfontsluitingsweg Maastrichterweg binnen de bebouwde kom. De toename van het verkeer als gevolg van de ontwikkeling kan goed afgewikkeld worden op deze weg. De bereikbaarheid van de plan locatie is voor alle verkeersmodaliteiten goed.

Het aspect verkeer vormt derhalve géén belemmering voor de beoogde projectontwikkeling op de project locatie en het omliggende gebied.

6.5.2 Parkeren

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is onderzoek gedaan naar de parkeer behoefte behorende bij deze projectontwikkeling.

Bestaande situatie (parkeer normering)

In de bestaande situatie was er sprake van 957 m2 bedrijfsruimte (bruin- en witgoedzaak met een gemiddelde parkeernorm van 5,85 per 100 m2 bvo. Of een bezoekers extensief bedrijf met een gemiddelde parkeernorm van 1,95 per 100 m2 bvo. Dit resulteert in een parkeer bezetting van 55,95 respectievelijk 18,66 parkeerplaatsen.

De plan locatie bood fysiek ruimte voor circa 20 parkeerplaatsen. De resterende parkeer behoefte werd opgevangen in de openbare ruimte.

Parkeer behoefte nieuwe situatie

De maatgevende parkeer behoefte wordt bepaald aan de hand van de parkeernormen van de gemeente Valkenswaard (Beleidsnota Parkeer normering gemeente Valkenswaard) en de feitelijke invulling van het plangebied met woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0048.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0049.png"

Er is een parkeer behoefte berekend op basis van 20 senioren woningen (aanleunwoning) en 32 zorg eenheden (verzorgingstehuis):

Tabel 6.4: parkeer behoefte

Parkeer behoefte Typologie   Aantal   norm / gemiddeld   capaciteit  
Seniorenwoning   20   0,45   9  
Verzorgingstehuis/wooneenheid   32   0,6   19,2  
Totaal   28,2 = 29  

Er is een parkeer behoefte berekend van 29 parkeerplaatsen. Dit zullen voor het grootste deel parkeerplaatsen ten behoeve van bezoekers en zorgpersoneel zijn.

Parkeer invulling

In de basis dient de parkeer eis ingevuld te worden op eigen terrein. Wanneer dit niet mogelijk is kan het college ontheffing verlenen om van dit uitgangspunt af te wijken.

Het plan voorziet in 29 parkeerplaatsen op eigen terrein, langs de oprijlaan van het gebouw conform de berekende parkeer behoefte (zie afbeelding 6.7). In de huidige plan opzet is geen ruimte voor meer parkeerplaatsen zonder de tuin en/of het ensemble van gebouwen aan te tasten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0050.png"

Afbeelding 6.7: parkeer invulling binnen het plangebied

Extra

Opvang voor aanvullende parkeer behoefte (bezoekers) kan gevonden worden in de openbare parkeerplaatsen op het Kloosterplein en aan de Maastrichterweg. Tevens zou 'Smart mobility (gezamenlijk gebruik van de auto)' in de toekomst toegepast kunnen worden wat de parkeerdruk op de plan locatie kan verminderen.

Vergunningverlening

De parkeernormen zijn juridisch verbonden aan de aanvraag van een omgevings- vergunning bouwen c.q. een mogelijke functie wijziging (zie artikel 12 van de planregels).

Conclusie

De parkeer behoefte behorende bij de planontwikkeling kan opgevangen worden in het plangebied op eigen terrein. Hiermee vormt het aspect parkeren géén belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.

De definitieve parkeer toets en daadwerkelijke invulling vindt plaats aan de hand van de ingediende omgevingsvergunningaanvraag die getoetst wordt aan het gemeentelijke parkeer(normen)beleid.

6.6 Geluid

Algemeen

Geluid is één van de factoren die de beleving van de leefomgeving in belangrijke mate bepalen. Door de toename van het verkeer en de bedrijvigheid wordt de omgeving in steeds sterkere mate belast met geluid. Dit leidt tot steeds meer klachten. In een aantal gevallen wordt de gezondheid beïnvloed door geluid. Hoge geluidsniveaus kunnen het gehoor beschadigen en ook de verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. Door de toename van het geluid in de omgeving, wordt de behoefte aan stilte steeds meer als een noodzaak gevoeld.

Regelgeving

De Wet geluidhinder, de Luchtvaartwet en de Wet milieubeheer zijn in het kader van geluidhinder van belang.

Bij nieuwe ontwikkelingen van geluid gevoelige bestemmingen dient de situatie met betrekking tot geluid in beeld gebracht te worden. De geluidsniveaus op de gevels van de nieuwe gebouwen worden getoetst aan de geluidsnormen. Er dient gekeken te worden naar vier bronnen van geluid, namelijk:

  • wegverkeerslawaai;
  • spoorlawaai;
  • industrielawaai;
  • vliegtuiglawaai.

Het juridisch kader voor wegverkeerslawaai, spoorlawaai en industrielawaai wordt gevormd door de Wet geluidhinder. Vliegtuiglawaai wordt geregeld in de Luchtvaartwet.

Spoorlawaai, industrielawaai en vliegtuiglawaai

Er liggen geen geluidszones van het spoorlawaai, industrielawaai en vliegtuiglawaai over het plangebied, waardoor deze niet nader beschouwd worden.

Wegverkeerslawaai

Voor het wegverkeerslawaai is de Wet geluidhinder (Wgh) het wettelijke kader. In deze wet is onder ander vastgelegd welke geluidniveaus op de gevel van nieuwe woningen, ten gevolge van wegverkeer, maximaal toelaatbaar zijn. In beginsel geldt dat de geluidsbelasting op nieuwe woningen niet meer mag bedragen dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB).

Op basis van artikel 76a van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken de waarden als bedoeld in de artikelen 82, 83, 85, 100 en 100a van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:

  • de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen (functies zoals genoemd in art. 1 Wgh en art 1.2 Bgh - het Besluit geluidhinder zoals gewijzigd op 4 april 2012);
  • de aanleg van een nieuwe weg en/of een reconstructie van een bestaande weg;
  • functie wijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie.

De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.

Onderzoek

De wegen rondom het plangebied zijn onderdeel van een 30 km-zone en daarmee akoestisch gezien niet relevant. Bovendien zijn de intensiteiten van die wegen zodanig laag dat de geluidbelasting op de gevels van de beoogde woningen beperkt is. Omdat de planontwikkeling gesitueerd is op een binnenterrein en wordt omringd door bebouwing vindt bovendien in grote mate afscherming plaats. Derhalve kan voor de 30 km-wegen in de omgeving worden gesteld dat er sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening'.

De dichtstbijzijnde gezoneerde weg betreft de Luikerweg/Markt/Eindhovenseweg, en de Maastrichterweg. De Luikerweg/Markt/Eindhovenseweg bevindt zich op circa 150 meter van de beoogde planontwikkeling.

Recente akoestisch onderzoeken op kortere afstand van deze gezoneerde weg, bijvoorbeeld aan de Eindhovenseweg en de Luikerweg, laten zien dat de voorkeursgrenswaarde direct langs de weg weliswaar worden overschreden, maar dat de geluidbelastingen binnen de maximaal te ontheffen waarden blijven. Bovendien zijn de etmaal intensiteiten van de omliggende gezoneerde wegen in 2030 dermate laag dat de gecumuleerde geluidbelasting niet meer dan 48 dB zal bedragen.

Aangezien de planontwikkeling op een veel groter afstand wordt geprojecteerd van de Luikerweg/Eindhovenseweg/Markt (> 150 meter) en er veel gebouwen zijn gesitueerd tussen de geluidbron en de geprojecteerde woningen kan worden geconcludeerd dat er ter plaatse sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening'.

Een specifiek akoestisch onderzoek is derhalve niet doelmatig en niet noodzakelijk. Tijdens de 'omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen' dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke binnenwaardenniveaus. Hierdoor wordt een goed akoestisch binnenklimaat gewaarborgd.

Conclusie

In het plangebied worden nieuwe geluidsgevoelige functies (woningen) mogelijk gemaakt in een binnengebied gesitueerd aan de Maastrichterweg. In het algemeen kan worden geconcludeerd dat de Wet geluidhinder de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

Ook is er gezien de grote afstand tot de gezoneerde bronnen en de afschermende werking die uitgaat van tussenliggende bebouwing sprake van een 'goede ruimtelijke ordening'.

6.7 Luchtkwaliteit

Algemeen

Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.

Regelgeving

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk project uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het beleid en normstelling voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.

Tabel 6.5: grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.

AMvB - "niet in betekenende mate"(nibm)

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 ( = 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoor locaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m² bij één ontsluitingsweg en 200.000 m² bij twee ontsluitingswegen.

De reden hiervoor is dat er in het NSL voldoende maatregelen zijn opgenomen om de bijdrage van deze projecten aan verslechtering van de luchtkwaliteit te compenseren. Projecten die wel “in betekende mate” (ibm) bijdragen zijn vaak al opgenomen in het NSL. Het NSL is er op gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daartoe is een pakket aan maatregelen opgenomen in het NSL, zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatie specifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket maatregelen zorgt ervoor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd.

Als een project ibm is en niet is opgenomen in het NSL, kan projectsaldering worden toegepast. Dit is uitgewerkt in de ministeriële regeling “projectsaldering luchtkwaliteit 2007”. Dit betekent dat bij het project zogenoemde 'onlosmakelijke maatregelen' worden genomen die de luchtkwaliteit verbeteren/niet verslechteren, of projectsaldering wordt toegepast. Saldering dient dan plaats te vinden in een gebied dat een functionele of geografische relatie heeft met het plangebied.

Beoordeling

Ter plaatse van het plangebied worden maximaal 52 woningen gerealiseerd. Een dergelijke separate projectontwikkeling valt volgens het Besluit niet in betekenende mate onder de hierboven vrijgestelde situaties. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0051.png"

Afbeelding 6.8: luchtkwaliteit volgens NSL-monitoringstool (bron: nsl-monitoring.nl)

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het project gebied gegeven (zie afbeelding 6.8). Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2020 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Luikerweg. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden liggen en onder maximaal toelaatbaar aantal overschrijdijdingsdagen PM10. Bij rekenpunt 16020141 bedraagt de uitstoot voor NO2 (26,087), PM10 (20,736) en PM2,5 (12,458) en het maximaal overschrijdingsdagen 8,4. Hierdoor is er ter plaatste van het project gebied sprake van een aanvaardbaar verblijf- en leefklimaat.

NIBM tool

De verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling is vanuit een worst-case benadering bepaald op 190 motorvoertuigen mvt/etmaal (183 bewegingen voor personenwagens en maximaal 0,03% voor vrachtverkeer). Uit de berekeningen (NIBM-tool) met realisatie jaar 2022 blijkt dat de bijdrage NO2 0,14 µg/m³ bedraagt en de maximale bijdrage voor PM10 0,03 µg/m³. Daarmee is aangetoond dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate bij draagt aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen. In afbeelding 6.9 is de berekening in de NIBM-tool weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0052.png"

Afbeelding 6.9: bijdrage verkeer NIBM-tool

Op grond van deze overwegingen kan zonder luchtonderzoek worden vastgesteld dat het bestemmingsplan voldoet aan de in de Wet milieubeheer vastgelegde luchtkwaliteits- eisen. De wetgeving op het gebied van luchtkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

Conclusie

De ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal 52 woningen. De ontwikkeling draagt hiermee niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Er is ook geen sprake van negatieve gevolgen omtrent het aspect lucht in relatie tot gezondheid.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit dan ook geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.

6.8 Milieuhygiënische aspecten bedrijven

Algemeen

De aanwezigheid van bedrijven kan de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Bedrijven kunnen geur, stof, geluid en gevaar ten gevolg hebben. Voorkomen moet worden dat bedrijven hinder veroorzaken naar de omgeving, vooral indien het woongebieden of andere gevoelige bestemmingen betreft. Daarnaast moeten bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden. Om dit te bereiken is het van belang dat bedrijven en gevoelige bestemmingen ruimtelijk goed gesitueerd worden zodat de bedrijven zo min mogelijk overlast opleveren en woongebieden de bedrijven zo min mogelijk beperken in hun bedrijfsuitvoering.

6.8.1 Milieuzonering

Ten behoeve van milieuzonering is door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een bedrijvenlijst opgesteld, waarin bedrijven op hun milieueffecten zijn gecategoriseerd. Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), kent de lijst aan de bedrijven een categorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot woongebieden.

In de uitgave "Bedrijven en milieuzonering" is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de volgende categorieën ingedeeld:

  • Categorie 1 grootste afstanden 0 en 10 meter;
  • Categorie 2 grootste afstand 30 meter;
  • Categorie 3 grootste afstanden 50 en 100 meter;
  • Categorie 4 grootste afstanden 200 en 300 meter;
  • Categorie 5 grootste afstanden 500, 700 en 1.000 meter.

De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning. De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten bovendien als indicatief gezien worden. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.

Omgevingstype

In de VNG-brochure worden twee omgevingstypen onderscheiden, namelijk 'rustige woonwijk'/'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. De richtafstanden uit de VNG-brochure zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een daarmee vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied). De indicatieve afstanden zijn de afstanden die moeten worden aangehouden tot de gevels van woningen in een 'rustige woonwijk'. Voor woningen in een 'gemengd gebied' mag de indicatieve afstand worden gecorrigeerd en kan de afstand met één trede worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Een gemengd gebied is een gebied met een matige of sterke functiemenging waarbij naast woningen andere functies voorkomen, zoals bedrijven.

De directe omgeving kan getypeerd worden met het omgevingstype 'gemengd gebied'.

Milieuzonering

Ten aanzien van het aspect bedrijven en milieuzonering zijn zowel de op dit moment in het plangebied en omgeving aanwezige functies als de planologisch mogelijk gemaakte functies beschouwd (zie afbeelding 6.10).

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0053.png"

Afbeelding 6.10: luchtfoto en uitsnede uit ruimtelijkeplannen.nl met omgeving plangebied

Ten aanzien van het garanderen van een goed woon- en leefklimaat is de omgeving van het plangebied in een straal van 30 meter rondom het plangebied bekeken op het voorkomen van milieuhinderlijke bedrijvigheid. Een straal van 30 meter komt overeen met de grootste afstand behorende bij categorie 2 bedrijven genoemd in de VNG publicatie. Uit de beoordeling is gebleken dat er binnen deze afstand enkele bedrijven zijn gelegen.

Aan de Markt/Peperstraat en Maastichterweg 13 ('Inspiration Point') die tot de categorie restaurants/ café's gerekend kunnen worden met een milieucategorie 1 (in acht te nemen richtafstand 10 meter). Deze afstand mag echter verlaagd worden met 1 stap naar een richtafstand van o meter vanwege de ligging in een 'gemengd gebied', waardoor de conclusie getrokken mag worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Aan de Maastrichterweg 13 bevindt zich 'Inspiration Point'. In het etablissement worden feesten en evenementen georganiseerd. Ook is er de mogelijkheid voor een 'Dinner theater'. Ten zuiden daarvan bevindt zich een dienstverlenend bedrijf. Aan de Markt/Peperstraat komen ook nog enkele milieubelastende activiteiten voor, zoals enkele cafés, restaurant en een bowlingcentrum met een milieucategorie 1 en 2 (in acht te nemen richtafstand 10 meter respectievelijk 30 meter). Deze functies (milieucategorie 1 en 2, passen doorgaans goed in een gemengde omgeving, waar in dit geval sprake van is, aangezien de richtafstand verlaagd mag worden met 1 stap naar een richtafstand van o meter, respectievelijk 10 meter vanwege de ligging in een dergelijk 'gemengd gebied'. Aan deze richtafstanden voldoet de geplande woningbouwontwikkeling, waardoor de conclusie getrokken mag worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Bovendien worden de rechten van in de nabijheid gesitueerde bedrijven niet (verder) ingeperkt door de woonbestemming in het plangebied, aangezien deze bedrijven al beperkt worden door de in de directe nabijheid gesitueerde woningen.

Inrichtingslawaai

Het naast de planlocatie gesitueerde etablissement 'Inspiration Point' aan de Maastrichterweg 13 beschikt over een inrichtingsvergunning uit 1991, waarin een aantal zijn voorwaarden opgenomen met betrekking tot het aspect geluid.

A. Voorwaarden betreffende het geluid

Op werkdagen mag aan de gevel van de meest nabijgelegen niet tot de inrichting behorende woning het equivalente geluidsniveau (Leg) geproduceerd door het totaal van de inrichting aanwezige installaties, alsmede door de werkzaamheden, gemeten en beoordeeld volgens de "handleiding meten en rekenen industrielawaai" i.c.g. rapport IL-HR-13-01 (uitgave maart 1981) niet hoger zijn dan:

  • 45 dB(A) tussen 07.00 uur en 19.00 uur
  • 40 dB(A) tussen 19.00 uur en 23.00 uur
  • 35 dB(A) tussen 23.00 uur en 07.00 uur

Op zondagen en algemeen erkende feestdagen gelden voor de bovengenoemde perioden 5 dB(A) lagere grenswaarden.

De van de inrichting afkomstige piekgeluiden mogen de in het voorgaande voorschrift genoemde geluidniveau met niet meer dan 10d(B)A overschrijden.

B. Voorwaarden betreffende het muziekgeluid

In de bovenste danszaal mag geen live-muziek ten gehore worden gebracht.

Er mag slechts muziek worden gemaakt van 09.00 uur tot een kwartier voor het sluitingsuur van de inrichting, zoals nader is aangegeven in voorwaarde G7.

Het equivalente geluidniveau (LAeq), van het muziekgeluid uit de inrichting mag aan de gevel van de meest nabijgelegen niet tot de inrichting behorende woning niet meer bedragen dan:

  • 35 dB(A) tussen 09.00 uur en 19.00 uur;
  • 30 dB(A) tussen 19.00 uur en 23.00 uur;
  • 25 dB(A) tussen 23.00 uur en een kwartier voor het sluitingsuur, zoals is bepaald in voorwaarde G7.

Het Activiteitenbesluit biedt aan gevoelige gebouwen (waaronder woningen) en gevoelige terreinen bescherming. Zoals bescherming tegen het geluid veroorzaakt door de:

in de inrichting aanwezige installaties en toestellen

in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en

laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting.

Voor horecabedrijven gelden de standaardwaarden uit onderstaande tabel.

periode   07-19 uur   19-23 uur   23-07 uur  
norm   d(B(A)   d(B(A)   d(B(A)  
LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen   50   45   40  
LAr,LT in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten van in- en aanpandige gevoelige gebouwen   35   30   25  
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen   70   65   60  
LAmax in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten van in- en aanpandige gevoelige gebouwen   55   50   45  

Beoordeling en ter nadere overweging

Met inachtneming van de van toepassing zijnde geluidsnormen voor 'Inspiration Point' is er sprake van een verantwoord woon-en leefklimaat ter plaatse van de (te realiseren) woningen in het plangebied. Tevens wordt 'Inspiration Point' door de voorgestane ontwikkeling in het plangebied niet belemmerd in de bedrijfsvoering (omgekeerde werking).

Uit een laatstelijk bij de gemeente bekend uitgevoerd akoestisch onderzoek, van 20 februari 2003, ter beoordeling van de geluidimmissie in de situatie na aanpassingen aan het etablissement, zijn in het kader van dat onderzoek noodzakelijke metingen en (overdrachts)berekeningen uitgevoerd. Daarbij is toen aangetoond dat met inachtneming van de in detail noodzakelijke aan te brengen geluidwerende maatregelen, voldaan kan worden aan de door de gemeente Valkenswaard gestelde geluid- voorschriften.

Er zijn bovendien topt op heden geen klachten bij de gemeente binnengekomen c.q. gemeld met betrekking tot geluidhinder (muzieklawaai) vanuit het horecabedrijf 'Inspiration Point'.

Geluid kerkklokken

Op basis van artikel 10 van de Wet openbare manifestaties is het toegestaan klokken te luiden: "Klokgelui ter gelegenheid van godsdienstige en levensbeschouwelijke plechtigheden en lijkplechtigheden, alsmede oproepen tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging, zijn toegestaan.

Geluid van het luiden van kerkklokken in de nabijheid van het plangebied is uitgesloten voor toetsing volgens het activiteitenbesluit. Wel kan de gemeenteraad eventueel met betrekking tot de duur en het geluidsniveau van de klokken nadere regels stellen. De gemeenteraad van Valkenswaard heeft echter geen nadere regels hieromtrent vastgelegd in de APV.

Daarnaast kan in algemeenheid gesteld worden dat er geen sprake zal zijn van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat, aangezien:

  • uitsluitend in de dagsituatie (tussen 07:30 en 20:00 uur) diensten plaatsvinden waarbij klokken geluid worden;
  • de frequentie van het aantal diensten per dag zeer laag is;
  • er geen klachten bekend zijn vanuit de omliggende woonomgeving op basis waarvan verondersteld kan worden dat er sprake zou zijn van een nachtrustverstoring ten gevolge van het luiden van klokken.

Conclusie

Voor het plangebied gelden er géén beperkingen voor het oprichten van woningen bezien vanuit het aspect milieuzonering.

6.8.2 Geurhinder

Agrarische geur

Een woning is een geurgevoelig object in het kader van geurhinder. Het plangebied is niet gelegen in geurcontouren van intensieve veehouderijen en andersoortige agrarische bedrijven die op basis van de Wet geurhinder en veehouderij gelden (zie afbeelding 6.11).

Voor het plangebied gelden er vanuit het aspect agrarische geurhinder géén beperkingen voor het oprichten van woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0054.png"

Afbeelding 6.11: geurbelasting in de omgeving met plangebied aangeduid als rode ster (atlas.odzob.nl)

Industriële geur

In en om het plangebied is géén zware industrie toegestaan c.q. aanwezig. Er zal dientengevolge ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.

6.8.3 Geitenmoratorium - gezondheid

Uit de VGO-rapporten die afgelopen jaren zijn gepubliceerd door het RIVM komt duidelijk naar voren dat er een relatie wordt gevonden tussen veehouderijen en de gezondheid van omwonenden. Deze relatie is door de onderzoeker op verschillende manieren vastgesteld. Daarbij komt dichtheid van veehouderijbedrijven en afstand tot bepaalde type individuele veehouderijen concreet naar voren als factoren die van invloed zijn op de gezondheid van omwonenden.

Verder blijkt uit VGO-onderzoek dat er in een straal van twee kilometer rond geitenhouderijen een verhoogde incidentie van longontstekingen (ca. 25-30% hoger) voorkomt. De oorzaak van het verhoogde risico op longontsteking rond geitenbedrijven is vooralsnog onbekend en onderwerp van vervolgonderzoek. Op dit moment kan er geen enkele broneffect relatie worden beschreven tussen de verhoogde longontsteking incidentie en de uitstoot vanuit geitenhouderijen. Wel is er een causaal verband geconstateerd waarbij de associatie sterker is naarmate de afstand tot een geitenhouderij kleiner is. Tot er meer duidelijkheid is over de bron van de verhoogde incidentie longontstekingen kan niet worden geadviseerd over beschermde maatregelen. Afstand houden en goed informeren is de enige maatregel die de GGD op dit moment adviseert.

In afwachting van een vervolgonderzoek heeft de provincie Noord-Brabant besloten dat geitenstallen uitbreiden of in gebruik nemen niet meer is toegestaan. De provincie heeft daartoe op 7 juli 2017 een moratorium ingesteld op uitbreidingen van geitenhouderijen in haar Verordening Ruimte. Het moratorium is een voorzorgmaatregel met het oog op de volksgezondheid en verwerkt in de Verordening ruimte Noord-Brabant. Opname in de verordening was nodig omdat:

  • een wettelijk toetsingskader niet beschikbaar is en het endotoxine toetsingskader 1.0 voor pluimveehouderijen en varkenshouderijen niet toepasbaar is bij de geitenhouderij;
  • bedrijfsgerichte maatregelen die het risico op longontsteking beperken nu nog niet mogelijk zijn;
  • een duidelijk kader ontbreekt waarmee bij de vergunningverlening aan de gezondheid van omwonenden voldoende bescherming kan worden geboden, waardoor het risico bestaat dat de gezondheidsrisico’s voor omwonenden toenemen;
  • voorkomen moet worden dat (nieuwe) knelpunten ontstaan vanwege de volksgezondheid rond geitenhouderijen, die mogelijk later met veel inspanning en kosten moeten worden weggenomen.

Het moratorium is tijdelijk. Dit moratorium regelt een verbod op uitbreidingen van geitenstallen. Maar regelt niet een verbod op toename van het aantal geiten in bestaande stallen.

Als de uitkomsten van het vervolgonderzoek bekend worden, wordt er gekeken of er redenen zijn het besluit in te trekken of aan te passen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het bevoegd gezag verplicht om alle bekende risico's bij een nieuwe ontwikkeling af te wegen. Er is geen sprake van een omgekeerde werking van het moratorium (met andere woorden de 'stop' op uitbreidingen van geitenbedrijven zorgt niet voor een stop op ontwikkelingen binnen de 2 km straal van een geitenhouderij), maar wel van een risico dat beoordeeld en meegewogen moet worden bij nieuwe ontwikkelingen.

Het verantwoorden van dit verhoogde risico is aan het bevoegd gezag, in casu de gemeente. Deze geeft een oordeel over en maakt een afweging of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (m.b.t. onder andere gezondheid & geitenhouderijen).

'De Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0' (versie mei 2018) bevat een praktisch stappenplan om te beoordelen of nadere advisering vanuit de GGD wenselijk is. De zeven stappen dienen allen te worden doorlopen en beantwoord om na te gaan of er aandachtspunten worden gevonden. Toetsing aan het stappenplan moet plaatsvinden, zodat kan worden bepaald of een advies van de GGD nodig is voor de beoogde ontwikkeling.

Beoordeling

Wenselijke ontwikkelingen kunnen worden toegestaan buiten een straal van twee kilometer rondom een geitenhouderij.

Voor wat betreft ontwikkelingen gesitueerd binnen een straal van 2 kilometer rondom een geitenhouderij, kan vanuit oogpunt van volksgezondheid het volgende opgemerkt worden:

  • 1. wooninitiatieven binnen een stedelijk gebied in zogenaamde inbreidingslocaties kunnen vooralsnog worden toegestaan;
  • 2. met initiatiefnemers worden afspraken gemaakt om potentiële bewoners van nieuwe woningen binnen een straal van 2 kilometer van een geitenhouderij te informeren over de gezondheidsrisico's;
  • 3. bij de realisering van een ruimtelijke ontwikkeling binnen een straal van 2 kilometer van een geitenhouderij moet rekening gehouden worden met de volgende criteria:
  • het informeren van de aanvragers over het risico;
  • terughoudend omgaan met ontwikkelingen betreffende het huisvesten of opvangen van kinderen, kwetsbare mensen en ouderen;
  • na een zorgvuldige afweging en eventueel maatwerk kunnen wenselijke ontwikkelingen binnen een straal van 2 kilometer van een geitenhouderij worden toegestaan;
  • 4. initiatieven waarvoor een ruimtelijke afweging nodig is en niet passen in bovenstaande criteria voorleggen aan de GGD voor screening van de gezondheidsrisico's.

Conclusie

Het plangebied is gesitueerd op circa 1,5 kilometer van een mogelijke relevante veehouderij. In het tussenliggende gebied en op kortere afstand zijn vele stedelijke (woon)functies aanwezig. De ontwikkeling van de planlocatie zal derhalve minder risico's opleveren dan op de bestaande woonlocatie functies op kortere afstand gesitueerd.

Aangenomen mag worden, dat er geen sprake zal zijn c.q. zou kunnen optreden met dusdanige emissies van entdotoxinen, waardoor er ter plaatse sprake zou zijn c.q. kunnen zijn van een onaanvaardbaar hoog gezondheidsrisico. De beoogde ontwikkeling wordt daarom uit een oogpunt van volksgezondheid(risico's) aanvaardbaar geacht.

6.9 Externe veiligheid

Algemeen

In het kader van de bestemmingsplanprocedure moet het aspect externe veiligheid onderzocht worden. Hierbij dienen de risico's in beeld gebracht te worden die het gevolg zijn van opslag, vervoer of verwerking van gevaarlijke stoffen. Risico bronnen zijn bijvoorbeeld vervoersassen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, buisleidingen en risicovolle inrichtingen.

Regelgeving

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar, dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risico contouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit, dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR. Wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de Regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risico normering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb moet zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0055.png"

Afbeelding 6.11: EV-signaliseringskaart

Beoordeling

Op basis van de ev-signaleringskaart (zie afbeelding 6.11) en de risicokaart (zie afbeelding 6.12) en is in en/of directe nabijheid van het plangebied geen inrichting en/of transportleiding voor gevaarlijke stoffen aanwezig met een plaatsgebonden risico-contour danwel een invloedsgebied waar mee rekening gehouden dient te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0056.png"

Afbeelding 6.12: EV-risicokaart met risicobronnen t.o.v. plangebied (rode ster)

In de directe omgeving van het plangebied vindt bovendien geen vervoer plaats van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of het water. Op ongeveer 965 meter ten zuiden van het plangebied ligt een lokale route ligt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het betreft de route Luikerweg, Zuidelijke Randweg, De Vest. Het plangebied ligt ver buiten de plaatsgebonden risicocontouren van deze route.

Zelfredzaamheid bij calamiteit

De mogelijkheden voor de rampenbestrijding en zelfredzaamheid verschillen per maatgevend scenario. Bij elke calamiteit is snel reageren echter gewenst. De volgende maatregelen zijn c.q. worden getroffen in het kader van rampenbestrijding en zelfredzaamheid ter plaatse:

  • De populatie in de woonbebouwing zal bestaan uit senioren met een zorgbehoefte, waarvan het grootste deel van de populatie in hoge mate zelfredzaam zijn. Voor de minder zelfredzame personen in het complex is er sprake van 24-uurs begeleiding.
  • Er zijn bluswatervoorzieningen in de directe omgeving van de plan locatie aanwezig. De plan locatie is gesitueerd in een omgeving met een groot aantal woningen en bedrijfspanden, waarbij al sprake is van voldoende bluswatervoorzieningen en een optimale bereikbaarheid.
  • Voor de bluswatervoorziening wordt gebruik gemaakt van brandkranen in de directe omgeving die zijn aangesloten op het drinkwaterleidingnet.
  • Alarmering en ontruiming op de locatie en omliggend gebied kan plaatsvinden via WAS (Waarschuwing- en Alarmering Systeem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding en een alarmering via de telefonische dienst NL-Alert.
  • Het bebouwingscomplex (op gebouwniveau) wordt voorzien in meer dan 1 vluchtroute (voorzijde en zijkant).
  • De plan locatie is te bereiken via een eigen toegang. Er is geen sprake van een toegangsafsluiting.
  • Het buitenterrein en de openbare weg is groot genoeg om brandweervoertuigen te kunnen opstellen. Er zijn geen belemmeringen op de plan locatie of directe omgeving aanwezig die de doorstroming en bereikbaarheid van de plan locatie beperken.
  • Met de toekomstige bewoners zal actief worden gecommuniceerd over hoe te handelen bij brand en calamiteiten. Tevens worden instructies op papier verstrekt hoe te handelen bij brand en calamiteiten.
  • Het gebouw zal voldaan aan de eisen ten aanzien van brandwerendheid en brandpreventie en beschikt over een brandweeringang overeenkomstig het Bouwbesluit.

Er is tevens getoetst aan de beleidsregels bluswatervoorziening en bereikbaarheid van de gemeente Valkenswaard en er is geconstateerd dat voldaan kan worden aan de bereikbaarheid (op perceelniveau) van een incidentlocatie en bestrijdbaarheid van eventuele calamiteiten. Daarbij kan het volgende opgemerkt worden:

  • in het geval van brand of (technisch) ongeval is er voldoende ruimte aanwezig op het voorterrein voor één of meerdere strategische gelegen opstelplaatsen voor blusvoertuigen;
  • er zijn één of meerdere opstelplaatsen voor redvoertuig aanwezig zijn;
  • er is ruimte aanwezig om bluscapaciteit op hoogte te kunnen inzetten;
  • de opstelplaats(en) voor brandweervoertuigen zijn direct bereikbaar vanaf de openbare weg via een onafhankelijke rijroute die rijtechnisch geschikt is voor een brandweervoertuig
  • de “hoofd” brandweertoegang is die toegang die bepaald wordt op basis van bouwkundige, installatietechnische, gebruikssituatie en veilige inzet van de brandweer;
  • binnen het perceel worden geen obstakels aangebracht waardoor de achterliggende objecten en of gebieden onvoldoende bereikbaar worden.

Het voorafgaande betekent, dat met algemeen geldende wettelijke eisen (het Bouwbesluit, de Brandbeveiligingsverordening) en de standaard aanpak vanuit de rampenbestrijding (Denk Vooruit) en de Beleidsregels bluswatervoorziening en bereikbaarheid) volstaan kan worden.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt géén belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling op de plan locatie.

6.10 Kabels en leidingen

Teneinde een goede belangenafweging mogelijk te maken voor de vele functies binnen het plangebied is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de ligging en eigenschappen van binnen het plangebied voorkomende kabels en leidingen. Sommige van deze kabels en leidingen vereisen een bepaalde afstand tot gevoelige functies.

De planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industrie watervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Conclusie

Er zijn geen kabels en leidingen gesitueerd in of in de directe nabijheid van het plangebied die een mogelijke belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

6.11 M.e.r.-beoordeling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu.

In het Besluit m.e.r. is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2)

Het begrip stedelijk ontwikkelingsproject is nergens gedefinieerd. Uit de toelichting op het Besluit m.e.r. en jurisprudentie volgt dat of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van Besluit m.e.r. afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard, omvang, locatie en de milieugevolgen van de voorziene ontwikkeling een rol spelen. Hieronder wordt nader ingegaan op deze aspecten.

De woningbouwontwikkeling in het plangebied past goed in het aanwezige stedelijke milieu en blijft ruim onder de drempelwaarde. De beoogde nieuwe functie is enerzijds in de omgeving in ruime mate aanwezig en daarmee vergelijkbaar met de bestaande effecten op de omgeving en anderzijds treedt er geen verslechtering op ten aanzien van de impact voortvloeiende uit de bestaande planologisch gebruikssituatie (hotelfunctie – bestemming horeca) op de omgeving. De plan locatie is bovendien ontsloten op de bestaande infrastructuur en is goed bereikbaar. De bestaande infrastructuur kan de huidige en de toekomstige verkeerscapaciteit en parkeer behoefte in voldoende mate opvangen.

Het plan voornemen voldoet daarnaast aan de wettelijke normen wat betreft ruimtelijk relevante milieu aspecten, zoals bodem, milieu zonering, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodem, natuur en waterhuishouding. Zie hiervoor de beschreven milieu aspecten in dit hoofdstuk van dit plan.

Dit betekent dat afgezien kan worden van een vormvrij m.e.r. beoordeling, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

Conclusie

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is er geen sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het besluit MER en behoeft er geen m.e.r.-procedure of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsprocedure doorlopen te worden.

Hoofdstuk 7 Juridische regeling

7.1 Algemeen

Algemeen

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied. De wijze waarop deze regeling juridisch kan worden vormgegeven, wordt door de op 1 juli 2008 in werking getreden Wet ruimtelijke ordening, en door het daarbij behorende Besluit ruimtelijke ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, zoals deze per 1 oktober 2012 in werking is getreden. Daarnaast wordt, aanvullend op de landelijke standaarden, gebruik gemaakt van de bestemmingsplan- systematiek binnen de gemeente Valkenswaard.

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de bestemmingsplansystematiek van Valkenswaard, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de gemeente Valkenswaard is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening).

Het bestemmingsplan bestaat formeel uit twee juridische onderdelen:

  • een verbeelding (een digitaal GML-bestand met een specifiek nummer), die samenhang met de planregels dient te worden gelezen;
  • regels; deze regels zijn in de SVBP2012 zoveel mogelijk gestandaardiseerd (o.a. volgorde, indeling, benaming, begripsbepalingen, overgangsbepalingen en slotbepaling).

Verbeelding

De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd. De digitale verbeelding is de verbeelding van het bestemmingsplan in een interactieve raadpleegomgeving, waarin alle relevante bestemmingsplaninformatie wordt getoond: de combinatie van (plan)kaart en regels met de toelichting.

Op de verbeelding zijn, met bijbehorende verklaringen, de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. De verklaringen leggen een verbinding tussen de op de verbeelding aangegeven bestemming(en) en de regels. De verbeelding is opgebouwd volgens de landelijke richtlijn SVBP2012 en is getekend op schaal 1:1000.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0057.png"

Afbeelding 7.1: verbeelding behorende bij het bestemmingsplan

Toelichting

Een bestemmingsplan gaat voorts vergezeld van een toelichting, waarin een onderbouwing is opgenomen van de gemaakte beleidskeuzen inzake het bestemmingsplan. De toelichting betreft een niet-juridisch bindend deel uit van het bestemmingsplan.

Regels

De inrichting van de planregels is deels voorgeschreven door de SVBP2012. De groepering van de planregels, de naamgeving van een aantal planregels en zelf de inrichting van bestemmingen is deels bepaald door de ministeriële regeling. Een aantal planregels is zelfs geheel voorgeschreven: het overgangsrecht, de anti-dubbeltelregel en de slotregel. De regels zijn standaard ingedeeld in vier hoofdstukken.

De regels zijn verdeeld in vier hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels en bestaat uit twee artikelen. Artikel 1 geeft een omschrijving van de in de regels gehanteerde begrippen. Artikel 2 geeft aan hoe bepaalde afstanden, maten, oppervlakte en inhoud gemeten moeten worden.

In hoofdstuk 2 zijn de verschillende bestemmingen opgenomen. Per bestemming wordt aangegeven welke functies en doeleinden op de gronden toelaatbaar zijn en wat er hoe mag worden gebouwd. Ook dubbelbestemmingen zijn in dit hoofdstuk opgenomen.

In hoofdstuk 3 worden de algemene regels behandeld, waarbij onder andere gedacht moet worden aan de anti-dubbeltelbepaling en de algemene afwijkingsregels.

Hoofdstuk 4 bevat regels met betrekking tot het overgangsrecht en de slotregel.

7.2 Artikelsgewijze toelichting regels

In de volgende paragrafen is een toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bestemmingen.

7.2.1 Inleidende regels

Artikel 1 - Begrippen

In dit artikel worden de begrippen nader omschreven die gebruikt worden in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Bouwperceel

In feite is het bouwperceel het stuk grond, dat bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning moet worden aangemerkt als behorende bij de aangevraagde bebouwing.

Het begrip 'bouwperceel' kan nodig zijn om het toelaatbare bebouwingsareaal rechtvaardig per vestiging, per bedrijf, per beheerseenheid of per wooneenheid etc. te verdelen. Een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming kan in bepaalde gevallen meerdere bouwpercelen omvatten.

Voorgevelrooilijn

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), die op 1 oktober 2010 in werking is getreden, regelt een groot aantal omgevingsvergunningsvrije bouwwerken. Om te bepalen of een bepaald bouwwerk vergunningsvrij is, wordt in een aantal gevallen gebruik gemaakt van het begrip voorgevelrooilijn. De wet voorziet echter niet in een begripsbepaling, maar verwijst hierbij onder andere naar het bestemmingsplan. Daarom is het begrip voorgevelrooilijn opgenomen in onderhavig bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan maakt gebruik van een bouwvlak, waarbinnen de hoofdbebouwing met bijbehorende bouwwerken gerealiseerd mag worden. De voorgevelrooilijn wordt gevormd door de grens van het bouwvlak die is gericht naar het openbaar gebied (bijvoorbeeld een weg) en het verlengde van die grens.

Artikel 2 - Wijze van meten

In dit artikel wordt beschreven op welke wijze de in de regels voorgeschreven maatvoeringen gemeten moeten worden.

Goothoogte en bouwhoogte van een gebouw

Het reguleren van bouwvolumes kan op verschillende manieren plaatsvinden. In het verleden werd hierbij in Valkenswaard het begrip goothoogte als belangrijkste factor gehanteerd. In de nieuwe bestemmingsplansystematiek wordt naast de goothoogte ook een maximale bouwhoogte opgenomen. Met name het begrip goothoogte behoeft enige toelichting.

De onderliggende gedachte bij het begrip goothoogte is een stapeling van bouwmassa's in een hoofdvolume (basismassa) met daarop mogelijk een secundair volume in de vorm van een kapconstructie of daarmee vergelijkbare dakafdekking. Vaak is het onderscheid tussen beide bouwmassa's niet voor de volle honderd procent eenduidig.

Met de goothoogte wordt beoogd de maximale hoogte van de basismassa te reguleren. De te toetsen hoogte moet dan ook plaatsvinden aan de hand van de goothoogte die representatief kan worden geacht voor de basismassa. Ter illustratie zie afbeelding 7.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0058.png"

Afbeelding 7.2: goothoogte hoofdgebouw

Bij bijbehorende bouwwerken geldt in principe dezelfde filosofie. Verder wordt daarbij aanvullend een maximale dakhelling voorgeschreven om het éénlaagse karakter te benadrukken, mede om de belendende (woon-)percelen een bescherming in hun woon- en/of gebruiksgenot te bieden. Uitgangspunt is te voorkomen, dat belendingen worden geconfronteerd met relatief lange wanden die hoger zijn dan 3,5 meter. De dakhelling heeft bovendien de functie van regulerende factor in de zon-/lichtbelemmering. In afbeelding 7.3 zijn enkele illustraties van deze situaties gegeven. Daarbij zijn ook bouwwerken geschetst, waarvan de ontwikkeling niet moet plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrwg11Wonen-VA01_0059.png"

Afbeelding 7.3: goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken

De regels in verband met de bestemmingen kennen een min of meer gelijke opbouw en bestaan in ieder geval uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels. Voor een aantal bestemmingen zijn daarbij specifieke gebruiksregels opgenomen en/of een afwijkingsbevoegdheid.

De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin de functies worden benoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan (het gebruik). In een aantal gevallen is een specificering opgenomen van de toegestane functie, die correspondeert met een functieaanduiding op de verbeelding.

De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen.

7.2.2 Bestemmingen

In dit bestemmingsplan worden de volgende (dubbel)bestemmingen gebruikt:

Artikel 3 - Wonen

Deze bestemming geldt voor het gehele plangebied.

Hoofdgebouwen

De hoofdbebouwing is vastgelegd in een bouwvlak. Daarin is de maatvoering, situering en de vorm van de hoofdgebouwen vastgelegd. Ook het maximum aantal woningen dat binnen het bouwvlak is toegestaan is op de verbeelding aangegeven.

Goothoogte en bouwhoogte

Het reguleren van bouwvolumes kan op verschillende manieren plaats vinden. In het verleden werd hierbij in Valkenswaard het begrip goothoogte als belangrijkste factor gehanteerd. De achterliggende gedachte was een mogelijke opbouw van bouwmassa's in een hoofdvolume met daarop mogelijk een secundair volume in de vorm van een kapconstructie of daarmee vergelijkbare dakafdekking.

In deze systematiek werd de bouwhoogte of dakhelling niet geregeld, waardoor er veel vrijheid was in het vormgeven van de kapconstructie. Deze vrijheid had voordelen, met name op ontwerptechnisch gebied, maar heeft ook geleid tot excessen. Vandaar dat de raad op 2 november 2010 heeft besloten in de nieuwe bestemmingsplansystematiek naast een goothoogte ook een maximale bouwhoogte op te nemen. De maximale goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw is in het bouwvlak aangegeven met behulp van een maatvoeringsaanduiding. De goot- en bouwhoogte geldt voor het (deel van het) bouwvlak, waaraan het op de verbeelding gekoppeld is. Boven de maximaal toegestane goothoogte is op grond van de bouwregels nog maximaal één bouwlaag toegestaan, waarmee voorkomen wordt dat in de kap twee of meer woonlagen gerealiseerd kunnen worden.

Bijbehorende bouwwerken

Bijbehorende bouwwerken mogen binnen het bouwvlak en/of op het zij- en achterperceel en binnen de aanduiding 'bijgebouwen' worden gerealiseerd. De omvang aan te realiseren bijbehorende bouwwerken is in de planregels gekoppeld aan een bebouwingspercentage van het zij- en achterperceel tot een maximum gezamenlijke bebouwingsoppervlakte:

  • 1. bij een zij- en achterperceeloppervlak < 190 m2: 50%, met dien verstande dat de gezamenlijke bebouwingsoppervlakte maximaal 75 m2 bedraagt;
  • 2. bij een zij- en achterperceeloppervlak >= 190 m2 en < 400 m2: 40%, met dien verstande dat de gezamenlijke bebouwingsoppervlakte maximaal 100 m2 bedraagt;
  • 3. bij een zij- en achterperceeloppervlak >= 400 m2: 25%, met dien verstande dat de gezamenlijke bebouwingsoppervlakte maximaal 150 m2 bedraagt;

De bijbehorende bouwwerken dienen in of minimaal 1 meter uit de zijdelingse perceelsgrens te worden gebouwd. De maximale goothoogte en bouwhoogte bedraagt 3,5 meter respectievelijk 5,5 meter en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 3 meter.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Erfafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak van het hoofdgebouw gerealiseerd worden. De maximale bouwhoogte voor deze bouwwerken is opgenomen in de regels.

Aan-huis-verbonden beroepen

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn aan-huis-verbonden beroepen rechtstreeks toegestaan tot een oppervlakte van 35 m2, mits voldaan wordt aan de eisen zoals opgenomen in de specifieke gebruiksregels van de bestemming 'Wonen'. Het bevoegd gezag kan in afwijking hiervan een omgevingsvergunning verlenen tot een oppervlakte van maximaal 75 m2. Belangrijke voorwaarden daarbij zijn onder andere dat er geen ernstige of onevenredige hinder van het woonmilieu mag optreden en dat de afwikkeling van het verkeer niet nadelig wordt beïnvloed. Ook de parkeerdruk mag niet onaanvaardbaar toenemen door het aan-huis-verbonden beroep.

Het gebruiken van bijgebouwen als zelfstandige woning of onafhankelijke woonruimte is in beginsel niet toegestaan.

Artikel 4 - Waarde - Archeologie 2

Categorie 2: Gebied van archeologische waarde. In deze gebieden is bij eerdere onderzoeken reeds aangetoond dat er concentraties archeologische resten voorkomen die als behoudenswaardig gekarakteriseerd kunnen worden. In deze gebieden is dus sprake van vastgestelde archeologische waarden. De archeologische resten op deze terreinen zijn echter minder geconcentreerd dan bij de vorige categorie en bovendien is vaak niet exact bekend waar de resten zich bevinden. Bodemingrepen zijn in principe niet toegestaan. Vanwege de aanwezige archeologische waarden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van projectgebieden die groter zijn dan 100 m² en dieper gaan dan 0,3 meter onder maaiveld.

Artikel 5 - Waarde - Archeologie 4

Categorie 4: Gebied met een hoge archeologische verwachting. In deze gebieden geldt op basis van geomorfologische en bodemkundige opbouw en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een hoge archeologische verwachting. Dat wil zeggen dat in deze gebieden sprake is van een hoge concentratie archeologische vindplaatsen met goede conserveringsomstandigheden. De kans op het aantreffen van archeologische vondsten bij bodemingrepen is dus zeer groot. Om die reden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten die groter zijn dan 500 m² en dieper gaan dan 0,3 meter onder maaiveld.

7.2.3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn de aanvullende, algemene regels opgenomen.

Artikel 6 - Anti-dubbeltelregel

Dit artikel bevat de bepaling om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot. Het artikel is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening en is daaruit overgenomen.

Artikel 7 - Algemene bouwregels

In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Zo is bijvoorbeeld geregeld dat bestaande, afwijkende maten, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of latere wetgeving tot stand zijn gekomen, als maximaal toelaatbaar worden geacht. Hiermee wordt voorkomen dat afwijkende doch legaal tot stand gekomen situaties in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan.

Ondergeschikte bouwdelen

In artikel 7.2 is opgenomen, dat ondergeschikte bouwdelen bij het meten buiten beschouwing worden gelaten, mits aan een tweetal voorwaarden wordt voldaan. Er is een niet-limitatieve opsomming gegeven van ondergeschikte bouwdelen. De reden van "buiten beschouwing laten" is gebaseerd op de volgende feiten. Om de contouren van de stedenbouwkundige massa te toetsen, zijn ondergeschikte bouwdelen die niet representatief zijn voor de massa en verschijningsvorm van een gebouw, van mindere betekenis. In deze context is het niet gerechtvaardigd om in de gegeven situatie van een maatoverschrijding te spreken die niet tolerabel is.

Tot openbare ruimten worden de openbare weg en openbaar groen gerekend. Voor het garanderen van veiligheid dienen maatafwijkingen hier apart in beschouwing te worden genomen; een directe toelaatbaarheid is in deze gevallen minder gewenst.

Artikel 8 - Algemene gebruiksregels

Seksinrichtingen worden middels een algemene gebruiksregel uitgesloten, zodat bijvoorbeeld een seksbioscoop of prostitutiebedrijf niet mogen voorkomen. Voor het begrip seksinrichting wordt verwezen naar de omschrijving onder artikel 1.

Artikel 9 - Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het bevoegd gezag kan hierbij tevens nadere eisen stellen. De belangen van waaruit die eisen worden gesteld, zijn ook nader opgesomd in dit artikel.

Op deze algemene afwijkingsregels kan een beroep gedaan worden, waar het gaat om bijvoorbeeld bepaalde overschrijdingen met 10%, voor het oprichten van bouwwerken ter wering van geluidhinder, voor gebouwtjes ten dienste van het verkeer of openbaar nut, voor antennes en zendmasten en voor bepaalde bouwwerken op of direct nabij de openbare weg.

Artikel 10 - Algemene wijzigingsregels

Op deze algemene wijzigingsregels kan een beroep gedaan worden, waar het gaat om bijvoorbeeld bepaalde overschrijdingen met 10%, voor de in het plan aangegeven bestemmingsgrens, van het beloop of het profiel van een weg, alsmede van de vorm van bouwvlakken voor zover zulks bij de definitieve uitmeting, bij de verkaveling of bij de nadere detaillering noodzakelijk en/of wenselijk is.

Artikel 11 - Algemene procedureregels

In dit artikel is de procedure opgenomen die gevolgd moet worden bij het stellen van nadere eisen.

Artikel 12 - Overige regels

In dit artikel is een regeling ten aanzien van parkeren en laden en lossen op het perceel opgenomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor de oprichting of uitbreiding van een gebouw. Er dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Van toepassing zijn de gemeentelijke normen zoals opgenomen in het parkeerbeleid van gemeente.

7.2.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 - Overgangsrecht

De tekst uit dit artikel is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen. Het betreft een regeling voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerking treden van het bestemmingsplan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

Artikel 14 - Slotregel

In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 8 Uitvoeringsaspecten

8.1 Handhaving

Een van de uitgangspunten bij het ontwikkelen van een bestemmingsplan is dat het plan handhaafbaar dient te zijn. De begrippen toezicht en handhaving definiëren wij als "elke handeling van de gemeente die er op is gericht de naleving van rechtsregels te bevorderen of een overtreding daarvan te beëindigen".

Handhaving van het ruimtelijke beleid is een voorwaarde voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Artikel 7.1 Wro bepaalt dat burgemeester en wethouders zorgdragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens de Wro. Uitvoering van de bestuursrechtelijke handhaving geschiedt conform de gemeentelijke handhavingsstrategie, die opgenomen is in het handhavingsbeleidsplan.

Daarnaast vallen overtredingen van het bestemmingsplan onder de Wet op de economische delicten. Het betreft hier de activiteiten die in de planregels worden genoemd onder gebruiksverbod en bouwverbod. Deze strafrechtelijke handhaving is in het leven geroepen om ernstige onomkeerbare gevolgen, zoals het afbreken van monumentale panden, te voorkomen.

Als een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld en op termijn een ander ruimtelijk rechtsregime gaat gelden, dient de gemeente op een bepaald ijkmoment inzicht te hebben, wat er feitelijk aan bouwwerken in een gebied aanwezig is, hoe deze en de onbebouwde omgeving worden gebruikt. Dit wordt bij het opstellen van het bestemmingsplan geïnventariseerd.

Reeds bij de totstandkoming van een bestemmingsplan dient terdege aandacht te worden besteed aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Om een goed handhavingsbeleid mogelijk te maken moeten doelstellingen duidelijk aangegeven worden. Op basis van een risicoanalyse en aandachtspunten worden prioriteiten gesteld en wordt de handhavingsorganisatie zodanig ingericht dat gestelde doelen bereikt kunnen worden.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan. Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. Met het oog hierop heeft de wet in de bestemmingsplanprocedure in ieder geval een aantal verplichte inspraakmomenten ingebouwd.
  • 2. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Uiteraard kan niet eenieder zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.
  • 3. Inzichtelijke en realistische regeling. Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dit houdt in: helder van opzet, niet onnodig beperkend of inflexibel en goed controleerbaar. De regels behoren dan ook niet meer dan noodzakelijk is te regelen.
  • 4. Actief handhavingsbeleid. Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien deze maatregelen achterwege blijven, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid. De rechtssituatie gaat specifiek een rol spelen als in het kader van toezicht en handhaving teruggegrepen moet worden op het overgangsrecht, zoals dat in het geldend bestemmingsplan is beschreven. Op grond van het overgangsrecht is met objectieve feiten vast te stellen hoe de rechtssituatie is en of er bouw- en of gebruiksregels worden overtreden.

Door een inzichtelijk plan te maken is zoveel mogelijk evenwicht gezocht tussen de zeer diverse waarden die beschermd moeten worden, de verschillende ontwikkelingen die mogelijk zouden moeten zijn, de voorwaarden die daarbij dan gesteld moeten worden, en de afstemming met de beleidslijnen van bijvoorbeeld waterschap, provincie, etc.

Handhaving van gebruiks- en aanlegregels wordt algemeen als knelpunt ervaren. Teneinde de handhaafbaarheid te bevorderen worden de aanwezige kwaliteiten zo specifiek mogelijk op de verbeelding weergegeven.

8.2 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan.

Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist.

Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een anterieure (realisatie)overeenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins verzekerd' door die overeenkomst.

Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer.

Conclusie

Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie en procedure

Voordat het bestemmingsplan rechtskracht verkrijgt, dient de procedure te worden doorlopen, zoals deze is neergelegd in de Wet ruimtelijke ordening.

9.1 Burgerparticipatie

9.1.1 Omgevingsdialoog

In het voortraject heeft de initiatiefnemer van de beoogde planontwikkeling omwonenden geïnformeerd. In eerste instantie was gepland om een informatie-avond te houden op 15 december 2020 in "De Kunstkeuken" te Valkenswaard. Vanwege de geldende COVID-19 maatregelen bleek het niet mogelijk te zijn om de geplande inloopavond te organiseren. Daarom zijn telefonisch en per e-mail de aangemelde deelnemers op de hoogte gebracht van de annulering en tevens nader geïnformeerd over een alternatieve informatieverstrekking door middel van een online presentatie met achteraf een interactie mogelijkheid.

De totale informatieverstrekking bestond uit twee delen: één presentatie met een toelichting op het schetsontwerp door de architect. Een tweede presentatie betrof een toelichting door de projectontwikkelaar en bevatte vooral achtergrond- en projectinformatie over de nieuwbouwplannen. Deze presentaties zijn beschikbaar geweest van dinsdag 16 februari 2021 tot en met zondag 21 februari 2021. Op de websites www.grinta-realestate.com en www.youtube.nl waren de twee presentaties geplaatst.

Aan de omwonenden van de aangemelde 15 adressen zijn na de presentatie dezelfde vragen voorgelegd tussen 22 februari 2021 en 12 maart 2021. Het doel hiervan was om omwonenden in de gelegenheid te stellen om te reageren op de nieuwbouwplannen en om een goed beeld te verkrijgen van vragen, opmerkingen en eventuele bezwaren van hen.

Met al diegenen die niet vanuit eigen initiatief contact hadden opgenomen met de projectontwikkelaar is proactief telefonisch contact opgenomen om eventueel vragen te behandelen. Door middel van deze werkwijze is met alle 15 aangemelde omwonenden gesproken. Met bewoners van zes adressen heeft een persoonlijke ontmoeting plaatsgevonden om aanvullende vragen en opmerkingen te behandelen

Van de plaatsgevonden omgevingsdialoog is een verslag gemaakt, welke als bijlage 8 bij de toelichting is gevoegd.

9.1.2 Inspraak

Ingevolge de gemeentelijke inspraakverordening is het voorontwerpbestemmingsplan, gedurende een periode van vier weken van 22 april 2021 tot en met 19 mei 2021, digitaal ter inzage gelegd in het kader van inspraak via de gemeentelijke website www.valkenswaard.nl/ruimtelijkeplannen en via www.ruimtelijkeplannen.nl.

Gezien de op dat moment van toepassing zijnde lockdown maatregelen was het niet mogelijk om het plan in te zien op het gemeentehuis van Valkenswaard, de bibliotheek van Valkenswaard, het ontmoetingscentrum de Belleman in Dommelen en het Dorpshuis in Borkel en Schaft.

Gedurende de inspraakperiode is het voor iedereen mogelijk gemaakt om schriftelijk een inspraakreactie naar voren te brengen. Binnen deze inspraakperiode zijn er geen schriftelijke inspraakreacties op het plan ingediend.

9.2 Procedure

De procedures tot en met de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wet geregeld.

9.2.1 Wettelijk vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Dit vooroverleg is ook in het kader van onderhavig bestemmingsplan gevoerd.

Er is een vooroverlegreactie ontvangen van het Waterschap De Dommel. Hierin is ingestemd met het bestemmingsplan in het kader van de watertoetsprocedure (d.d. 6 mei 2021).

9.2.2 Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van donderdag 7 oktober 2021 gedurende zes weken ter inzage gelegen tot en met 17 november 2021. Het plan was digitaal te raadplegen op de websites www.valkenswaard.nl/ruimtelijkeplannen en www.ruimtelijkeplannen.nl.

Tijdens deze genoemde periode zijn geen (schriftelijk danwel mondeling) zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan ingediend.

9.2.3 Vast te stellen bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Valkenswaard op 27 januari 2022 (zie bijlage 9 bij de toelichting). Het plan is met ambtshalve wijzigingen vastgesteld. Zie hiervoor bijlage 10 bij de toelichting, waar de 'Nota ambtshalve wijzigingen' integraal is opgenomen.