direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied 2
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0858.BPbuitengebied2-CO02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Er zijn drie redenen waarom dit nieuwe bestemmingsplan is opgesteld.

  • 1. Uitspraak Raad van State bestemmingsplan Buitengebied

Op 27 juni 2013 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan Buitengebied vastgesteld (hierna Buitengebied 1). Hiertegen is door verschillende appellanten beroep ingesteld. Op 20 mei 2015 heeft de Raad van State uitspraak gedaan over deze beroepen. De Raad van State heeft ons verplicht het bestemmingsplan op onderdelen binnen 26 weken opnieuw vast te stellen. Een samenvatting van de uitspraak van de Raad van State is opgenomen in Bijlage 2 van dit plan van aanpak.

  • 2. Noodzaak voor actualisatie
    • a. Het bestemmingsplan Buitengebied 1 is met een grote voortvarendheid opgepakt. Echter, vanwege deze druk zijn er ook fouten in de regels en de verbeelding gemaakt. Deze fouten zouden in het nieuwe bestemmingsplan hersteld moeten worden.
    • b. In het bestemmingsplan zijn er agrarische locaties met de aanduiding 'vab' (voormalige agrarische bebouwing) opgenomen. Deze percelen hebben geen passende bestemming, maar zijn 'bevroren'. Dit betekent dat alleen het bestaande gebruik en bebouwing is toegestaan en dat in overleg met de eigenaren tot een passende bestemming gekomen moet worden. In het bestemmingsplan Buitengebied 2 hebben deze percelen een passende bestemming gekregen
    • c. Tot slot is in 2014 er een nieuwe Verordening ruimte van de provincie gekomen (Vr14), die nadien al enkele keren gewijzigd is. Op 1 januari 2017 is de meest recente versie vastgesteld. Hierin is de verplichting opgenomen om het bestemmingsplan hierop binnen een jaar aan te passen.
  • 3. Verzoeken gebaseerd op het veegplan

Op 28 november 2013 heeft de gemeenteraad van Valkenswaard ingestemd met de Nota Veegplannen. De raad heeft besloten dat wordt gestart met 1 veegplan binnen de bebouwde kom en 1 veegplan voor het buitengebied. Ten behoeve van deze veegplannen hebben meerdere publicaties plaatsgevonden. Er is een aantal verzoeken ontvangen om mee te nemen in het veegplan.

De onder 2 en 3 beschreven situaties zijn terug te vinden in Bijlage 3 Retrospectieve toets.

Gelet op deze drie ontwikkelingen en de technische consequenties van de aanpassingen in het bestemmingsplan is het zinvoller geacht een geheel nieuw bestemmingsplan Buitengebied op te stellen. Hierdoor blijft de samenhang van de aan te passen onderdelen en de te behouden onderdelen beter inzichtelijk en is hetgeen er gaat gebeuren transparant voor burgers. Dit komt de maatschappelijke haalbaarheid ten goede.

Lopende de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn er nog een aantal ontwikkelingen in beeld gekomen die meegenomen zijn. Deze zijn voorzien van de noodzakelijke ruimtelijke onderbouwingen die opgenomen zijn in de Bijlagen 4 t/m 9.

1.2 Nota van Uitgangspunten

Voorafgaand aan het bestemmingsplanproces is een Nota van Uitgangspunten opgesteld en door de raad vastgesteld. De Nota van Uitgangspunten omvat 34 verschillende uitgangspunten. Deze zijn in voorliggend bestemmingsplan vertaald in concrete regels. De Nota van Uitgangspunten is opgenomen in Bijlage 1.

1.3 Plankarakter

Het bestemmingsplan Buitengebied 2 draagt hoofdzakelijk het karakter van een conserverend reparatieplan. Dit betekent dat de bestaande, planologisch geregelde, maar vooral de planologisch bedoelde situatie in het nieuwe bestemmingsplan wordt vastgelegd.

Dit betreft hoofdzakelijk een reparatie/aanpassing van:

  • herstelopgaven van de Raad van State naar aanleiding van de uitspraak op 25 mei 2015;
  • de grenzen van de bestemmingen Agrarisch (met waarden) en de bouwvlakken van agrarische bedrijven Bedrijf, Tuin, Wonen, Verkeer en Water;
  • de redactie (onderlinge afstemming) van de regels.

Daarnaast biedt het bestemmingsplan zoveel mogelijk flexibiliteit, zonder daarbij de waarden van het gebied aan te tasten.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • in Hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de situering van het plangebied en een overzicht van de bestaande juridische regeling;
  • in Hoofdstuk 3 wordt, voor zover relevant, in hoofdlijnen een beschrijving gegeven van de beleidsdocumenten die door de te onderscheiden overheden ten aanzien van het plangebied zijn gepubliceerd;
  • in Hoofdstuk 4 wordt een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied gegeven. Hierbij gaat het zowel om de ruimtelijke structuur als de aanwezige functies. Dit geeft een impressie van het beleidskader voor het bestemmingsplan;
  • in Hoofdstuk 5 komen ook de milieutechnische randvoorwaarden en de historische kwaliteiten naar voren;
  • in Hoofdstuk 6 wordt de beleidsvisie op hoofdlijnen voor het buitengebied van Valkenswaard beschreven;
  • in Hoofdstuk 7 is de beleidsvisie vertaald naar keuzes omtrent de planregels;
  • in Hoofdstuk 8 wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels;
  • in Hoofdstuk 9 worden de uitvoeringsaspecten handhaving en de economische uitvoerbaarheid worden besproken;
  • als laatste komen in Hoofdstuk 10 de inspraakreacties en het wettelijk vooroverleg aan bod.

Hoofdstuk 2 Plangebied

2.1 Situering

Het plangebied beslaat nagenoeg het gehele grondgebied van de gemeente Valkenswaard, met uitzondering van de dorpskernen. Op de hierna volgende afbeelding is de begrenzing van de gemeente in de regio weergegeven. De gemeente grenst aan verschillende gemeenten:

  • ten noorden gemeente Waalre;
  • ten oosten de gemeente Heeze-Leende;
  • ten zuiden de Belgische gemeente Hamond-Achel;
  • ten westen de gemeente Bergeijk.

Voor de plangrens is aangesloten bij de bestemmingsplannen voor het stedelijk gebied. Het plangebied van het provinciaal inpassingplan Westparallel N69 maakt geen deel uit van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPbuitengebied2-CO02_0001.png"

Situering gemeente in de regio

2.2 Bestaande juridische regeling

Tot het moment waarop het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied in werking treedt, gelden de onderstaande bestemmingsplannen.

Vigerende bestemmingsplannen   Vaststelling   Goedkeuring   Onherroepelijk  
Buitengebied (2013)   13-06-2013   nvt   23-05 2015 (ged)  
Lage Heide Natuur   01-02-2011   nvt   13-06-2012  
Lage Heideweg   26-11-2009   nvt   16-12-2011  
Lage Heide Oost   26-04-2017   nvt   24-11-2016  
Dommelkwartier   31-01-2013   nvt   16-10-2013 (ged)  
Uitbreidingplan in hoofdzaken 1962   17-05-1962   14-08-1964    
Buitengebied (1977)   23-03-1977   31-05-1978   23-06-1986  
Schaapsloop 1 (ged)   30-10-1997   20-04-1998    
Schaapsloop 2 (ged)   29-01-1998   08-09-1998    
Projectafwijkingsbesluiten        
Diverse wijzigingen en herzieningen t.v.b. ontwikkelingen        

2.2.1 Plangebied

Het plangebied in op onderstaande figuur aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPbuitengebied2-CO02_0002.png"

Plangebied

2.2.2 Eurocircuit

In tegenstelling tot het vigerende bestemmingsplan wordt in het ontwerp van dit bestemmingsplan Buitengebied 2 ook het Eurocircuit opgenomen. Tot op heden was dat er uit gelaten vanwege diverse ontwikkelingswensen. Gezien de oudheid van de geldende bestemmingsplannen (1964 en 1977) en de relatie met de omliggende woningen is er voor gekozen om eerst de huidige situatie in een nieuw planologisch kader plaatsen, op basis waarvan ook nieuwe milieuvergunningen kunnen worden verleend. Pas daarna kunnen stappen gezet worden voor eventuele ontwikkelingen. Rondom het Eurocircuit ligt sinds 1 juli 1993 een geluidszone van rechtswege. Deze is nooit opgenomen in de bestemmingsplannen. Om de bestaande activiteiten planlogisch te verankeren in het bestemmingsplan is het opnemen van de geluidszonering in beperkte omvang (ter grootte van de verleende vergunning voor de rallycrossbaan) noodzakelijk. Omdat dit ook over het buitengebied van Bergeijk ligt, moeten de procedures op elkaar afgestemd worden. Alle belanghebbenden zullen direct bij dit proces betreokken worden. Daarom kan het vooroverleg en de inspraak voor dit deel in het kader van dit bestemmingsplan achterwege blijven. Bij het ontwerp van dit bestemmingsplan zal het plandeelvoor het Eurocircuit dan weer opgenomen worden.

Hoofdstuk 3 Planologisch kader

Bij het opstellen van het bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de randvoorwaarden vanuit het beleid van Europa, rijk, provincie, regio en gemeente. Voor zover relevant voor dit bestemmingsplan wordt in de volgende paragrafen het beleid toegelicht. Hierbij wordt alleen ingegaan op de gewijzigde beleidslijnen, omdat het voorgaande plan nog zo recent is opgesteld dat er op Europees en rijksniveau nog niet veel veranderingen zijn. De Verordening ruimte 2014 is we

3.1 Europees beleid

3.1.1 Natura 2000

Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. De belangrijkste natuurgebieden in Europa zijn aangewezen en moeten uiteindelijk een netwerk gaan vormen. Een eenmaal aangewezen Natura 2000-gebied blijft in principe altijd als natuurgebied bestaan. Twee Europese richtlijnen beschermen het netwerk, namelijk de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn.

Middels de Vogelrichtlijn moeten de Europese lidstaten zorgen voor de bescherming, instandhouding en herstel van de leefgebieden van zeldzame vogels. Hiervoor worden 'speciale beschermingszones' ingesteld. Via de Habitatrichtlijn worden natuurlijke leefgemeenschappen van zeldzame plant- en diersoorten beschermd. Ook hiervoor worden speciale beschermzones aangewezen.

In Nederland vallen de Natura 2000-gebieden onder de Wet natuurbescherming. Er wordt één aanwijzingsbesluit gehanteerd, dat de diverse vormen van bescherming van het gebied regelt. In dit besluit zijn de instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd, de doelen van de natuurbescherming in dit gebied.

Voor elke ruimtelijke ontwikkeling die kan leiden tot gevolgen voor één of meer van deze instandhoudingsdoelstellingen, is een 'passende beoordeling’ van de gevolgen van de ontwikkeling verplicht. In deze passende beoordeling wordt inzichtelijk gemaakt welke gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen worden verwacht en hoe die schade wordt geminimaliseerd door het treffen van bepaalde maatregelen. Een dergelijke ontwikkeling is niet in dit plan voorzien.

Binnen de gemeente ligt een deel van het Natura 2000-gebied 'Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux'. Dit laatste gebied is centraal in het buitengebied van Valkenswaard gelegen en het zeer kwetsbaar vanwege de vele vennen in De Malpie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPbuitengebied2-CO02_0003.png"

Situering Natura 2000-gebied 'Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux' in de regio

Betekenis voor het bestemmingsplan: Wanneer het bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk maakt die de wezenlijke waarden en kenmerken van het Natura 2000-gebied kunnen aantasten, dan zal een 'passende beoordeling' moeten worden uitgevoerd. Echter, omdat het Buitengebied 1 al een PlanMER heeft doorlopen kan in dit plan volstaan worden met een vormvrije Vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zie verder ook paragraaf 3.2.4 Programma Aanpak Stikstof (PAS).

3.1.2 Europese Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) ziet erop toe dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is. Belangrijke instrumenten hierbij zijn de 'KRW-stroomgebiedsbeheerplannen'. Hierin staan afspraken over de te behalen kwantitatieve en kwalitatieve waterdoelen en de weg daar naartoe. De KRW beschermt landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater.

De richtlijn heeft tot doel:

  • de kwaliteit van de aquatische ecosystemen te beschermen en te verbeteren;
  • bevorderen van duurzaam gebruik van water, voor bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn;
  • verschaffen van een verhoogde bescherming en verbetering van het aquatische milieu. Maatregelen als stopzetten of geleidelijk beëindigen van lozingen, emissies of verliezen van prioritaire gevaarlijke stoffen worden genomen;
  • vermindering van de verontreiniging van grondwater en voorkoming van verdere verontreiniging;
  • verkleinen van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.

Betekenis voor het bestemmingsplan: In het kader van de 'watertoets' (zie paragraaf 4.1) moet het bestemmingsplan rekening houden met het waterbeleid. Het bestemmingsplan dient, met inachtname van de reikwijdte ervan, aan te sluiten op de doelen van de richtlijn.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de vigerende beleidsdocumenten gedateerd.

De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het ‘decentraal, tenzij...’ principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan;
  • een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.

Betekenis voor het bestemmingsplan: De structuurvisie is relevant wanneer de gemeente in haar bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk maakt die van nationaal belang zijn. Daarvan is in het bestemmingsplan buitengebied geen sprake.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevat regels ter bescherming van nationale belangen. De keuze voor deze belangen is reeds gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en worden met het Barro en het Bro juridisch verankerd.

In het kader van deregulering en decentralisatie is gekozen om de regels zoveel mogelijk door te laten werken op het niveau van de lokale besluitvorming. Door de nationale belangen in bestemmingsplannen te borgen, worden deze belangen reeds in een vroeg stadium vastgelegd, wat bijdraagt aan een versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke druk. Enkele bepalingen hebben echter beperking op provinciaal medebewind en ontheffingsmogelijkheden.

De onderwerpen in het Barro betreffen:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam.
  • Kunstfundamenten.
  • Grote rivieren.
  • Waddenzee en waddengebied.
  • Defensie (met uitzondering van radar).

Per 1 oktober 2012 is de gewijzigde Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) inzake aanwijzing radarverstoringsgebieden, reserveringsgebieden hoofdwegen en landelijke spoorwegen en militaire terreinen en de eerste aanvulling van het Barro inzake hoofdinfrastructuur (reserveringen rond hoofdwegen en hoofdspoorwegen, vrijwarring rond Rijksvaarwegen en hoofd-buisleidingen), de elektriciteitvoorziening, het vereenvoudigde regime van de ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied) inwerking getreden.

Betekenis voor het bestemmingsplan: Het Barro voorziet niet in onderwerpen die op het plangebied van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor dit bestemmingsplan geen beperkingen vanuit de Barro gelden.

3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat de uitwerking van bepalingen uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het besluit stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden (o.a. nationaal belang 13 uit de SVIR). De ‘ladder van duurzame verstedelijking’ is in 2012 opgenomen in het Bro.

Ladder voor duurzame verstedelijking Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, en is ‘de ladder voor duurzame verstedelijking’ daaraan toegevoegd. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. De ladder voor duurzame verstedelijking is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

Overheden dienen nieuwe stedelijke ontwikkeling te motiveren met de drie opeenvolgende stappen. De stappen bewerkstelligen dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor (1) de ruimtevraag, (2) de beschikbare ruimte en (3) de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent. Dit gezag draagt de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke afweging over die ontwikkeling.

 

  • 1. Trede 1 vraagt de regionale ruimtevraag (kwantitatief én kwalitatief) voor stedelijke ontwikkelingen te bepalen. Dit betreft wonen, werken, detailhandel en overige stedelijke voorzieningen. Met de regionale ruimtevraag in beeld kan worden beoordeeld of een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Zo ja, dan is trede 2 aan de orde.
  • 2. Trede 2 motiveert of de beoogde ontwikkeling plaats kan vinden binnen het bestaand stedelijk gebied. Dit kan door op lege plekken de ruimte ‘in te vullen’, een andere bestemming te geven aan een gebied, door herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden.
  • 3. In trede 3 gaat het om stedelijke uitleg en wel op een zodanige locatie dat het uitleggebied (in potentie) multimodaal ontsloten is of kan worden. De resterende ruimtevraag, die resulteert uit trede 2 is kwalitatief en kwantitatief.

 

Betekenis voor het bestemmingsplan: In deze integrale herziening van het bestemmingsplan worden geen stedelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt zoals bedoeld in artikel 1.1.1 van het Bro.

3.2.4 Programma Aanpak Stikstof (PAS)

Ruimte voor economische ontwikkelingen, sterkere natuur en minder stikstof. Dat is het doel van het Programma Aanpak Stikstof waarin overheden, natuurorganisaties en ondernemers samenwerken. In het Programma Aanpak Stikstof (PAS) werken overheden en maatschappelijke partners samen om de stikstofuitstoot te verminderen en daarmee ook economische ontwikkelingen mogelijk te maken.

In een dichtbevolkt land als Nederland is het een uitdaging om een evenwicht te vinden tussen veerkrachtige natuur en gezonde economie. Het Rijk en provincies geven ruimte aan ondernemers, omdat ze belangrijk zijn voor onze economie. Tegelijkertijd moeten economische activiteiten passen binnen de draagkracht van de natuur, want economie en natuur hebben elkaar nodig.

Al jaren is er in Natura 2000-gebieden een overschot aan stikstof (ammoniak en stikstofoxiden). Dit is schadelijk voor de natuur. Het belemmert ook vergunningverlening voor economische activiteiten. Daarom heeft het Rijk het initiatief genomen om deze stikstofproblemen aan te pakken.

Rijk, provincies en natuurorganisaties nemen maatregelen om de natuur te herstellen, door bijvoorbeeld stikstofrijke grondlagen te verwijderen. Agrarische ondernemers nemen maatregelen in hun bedrijfsvoering, zoals mest aanwenden met weinig stikstofverliezen en het gebruik van aangepast voer. Door deze combinatie van maatregelen ontstaat er ruimte voor nieuwe economische activiteiten.

De PAS steunt op twee pijlers om de doelen van Natura 2000 zeker te stellen: daling van stikstofdepositie en ecologische herstelmaatregelen. Een deel van de daling mag worden gebruikt voor nieuwe economische activiteiten.

De PAS combineert twee manieren om de natuurdoelen van Natura 2000 zeker te stellen:

  • Het blijvend laten dalen van de stikstofdepositie door het nemen van maatregelen aan de bron
  • Het uitvoeren van herstelmaatregelen voor stikstofgevoelige natuur

De PAS bepaalt ook dat een deel van de daling van de stikstofdepositie mag worden ingezet voor nieuwe projecten of projecten waarin uitbreiding van bestaande stikstofemissie aan de orde is. Dit noemen we de ontwikkelingsruimte. Op deze manier blijft de stikstofdepositie dalen, terwijl er ook ruimte is voor de gewenste economische ontwikkeling en daarmee ook voor investeringen in schonere productietechnieken, zoals emissie-arme stalsystemen in de veehouderij. Zo ontstaat een evenwichtige benadering, waarbij economische activiteiten mogelijk blijven onder voorwaarde dat de gestelde natuurdoelen worden gehaald.

Betekenis voor het bestemmingsplan: In deze integrale herziening van het bestemmingsplan worden geen rechtstreekse ontwikkelingen mogelijk gemaakt die de vrije ontwikkelingsruimte te boven gaat. Daar waar dit wel het geval is (de grotere ontwikkelingen), is dit verantwoord in de ruimtelijke onderbouwingen.

3.2.5 Waterwet

Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit en -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.

Betekenis voor het bestemmingsplan: In het kader van de 'watertoets' (zie paragraaf 4.1) moet het bestemmingsplan rekening houden met het waterbeleid. Het bestemmingsplan dient, met inachtname van de reikwijdte ervan, aan te sluiten op de principes van een integraal waterbeheer.

3.2.6 Nationaal Waterplan 2016-2021

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Betekenis voor het bestemmingsplan: In het kader van de 'watertoets' (zie paragraaf 4.1) moet het bestemmingsplan rekening houden met het waterbeleid. Het bestemmingsplan dient, met inachtname van de reikwijdte ervan, aan te sluiten op de principes van een duurzaam waterbeheer.

3.3 Provinciaal en regionaal beleid

3.3.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening

In de Structuurvisie ruimtelijke ordening (2010) geeft de provincie aan hoe zij omgaat met de ruimtelijke opgave voor de periode tot 2025, met een doorkijk naar 2040. De provincie Noord-Brabant is een dynamische provincie. Deze dynamiek gaat gepaard met forse verandering in de Brabantse ruimte, zowel in het stedelijk als in het landelijk gebied. De zorg voor een groene schone leefomgeving is belangrijk voor een aantrekkelijk leef- en vestigingsklimaat. Dynamiek en karakteristiek moeten goed op elkaar worden afgestemd: de belangrijkste opgave voor Noord-Brabant is om stad en land, het mozaïek van Brabant, op een duurzame wijze te ontwikkelen. Stad en land hebben elkaar nodig en versterken elkaar. Het landelijk gebied van de provincie en dus ook dat van Valkenswaard, is onderhevig aan twee ontwikkelingen. De eerste betreft de ontwikkeling van een gebiedseconomie met een verdergaande menging van functies en verbreding van agrarische activiteiten met streekproducten, zorgverblijven, recreatief verblijf en landschapsbeheer. Een tweede ontwikkelingsrichting is een toenemende specialisatie met schaalvergroting van de landbouw, onder andere bij intensieve veehouderij. Voor de toekomst van deze vorm van landbouw is het zaak verdere verduurzaming van de sector door te voeren en waar mogelijk te versnellen. Het combineren van de ontwikkelingen wordt lastiger. Door de inwerkingtreding van wetgeving op het gebied van huisvesting van dieren en ammoniak is de verwachting dat een aanzienlijk deel van de bestaande veehouderijen de bedrijfsvoering zal beëindigen. Bij de resterende bedrijven treedt schaalvergroting op. De opgave is om de ontwikkelingen in het landelijke gebied zodanig vorm te geven dat er sprake is van een duurzaam en vitaal platteland.

Op de visiekaart van de Structuurvisie is het buitengebied van Valkenswaard aangewezen als een 'Robuust water- en natuursysteem'. Voor deze gebieden geldt dat door middel van een samenhangende aanpak in water en natuur de landschappelijke en recreatieve kwaliteit in Noord-Brabant wordt versterkt. Dit draagt bij aan een gezonde schone leefomgeving en een aantrekkelijk vestigings- en leefklimaat van Noord- Brabant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPbuitengebied2-CO02_0004.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPbuitengebied2-CO02_0005.jpg"

Uitsnede visiekaart (bron: Provincie Noord-Brabant)

De structuren uit de structurenkaart geven een hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies. Maar ook waar functies worden uitgesloten, of welke randvoorwaarden de provincie aan de functies stelt. Het plangebeid is aangeduid als 'Robuust water- en natuursysteem'.

De visiekaart is vertaald naar een Structurenkaart

Het plangebied is op de structurenkaart grotendeels aangewezen als". 'Kerngebied groenblauw', 'Groenblauwe mantel' en deels als 'Gemengd landelijk gebied'. Voor de groenblauwe structuur is het behouden en ontwikkeling van de natuurwaarden in én buiten natuurgebieden van belang. De structuur is van belang voor een goede, aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving. De groenblauwe structuur bestaat uit kern- en mantelgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPbuitengebied2-CO02_0006.png"

Uitsnede Structurenkaart (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Alle vanuit het Rijk en de EU te beschermen gebieden zijn opgenomen in de kern van de groenblauwe structuur. Voor de ontwikkeling van functies binnen de kerngebieden gelden de spelregels voor het Natuurnetwerk Brabant (NNB; het 'nee-tenzij'-regime, voorheen EHS). Hierbinnen is extensieve recreatie goed mogelijk. De mantelgebieden bestaan overwegend uit gemengd landelijk gebied met belangrijke nevenfuncties voor natuur en water, en dragen bij aan de bescherming van het kerngebied. De agrarische sector is een grote en belangrijke grondgebruiker binnen het mantelgebied. Het is van belang deze positie te behouden en het grondgebonden agrarisch gebruik te bevorderen. Daarbij zijn ook diverse recreatieve en toeristische bedrijven aanwezig. Nieuwe ontwikkelingen zijn mogelijk als deze de bestaande natuur-, bodem- en waterfuncties respecteren of bijdragen aan een kwaliteitsverbetering van deze functies of het (cultuurhistorisch waardevolle) landschap. Een (verdere) ontwikkeling van kapitaalintensieve functies, zoals stedelijke ontwikkelingen, intensieve recreatie en concentratiegebieden voor intensieve landbouwfuncties zijn binnen de mantelgebieden niet wenselijk. De ontwikkelingsmogelijkheden voor deze functies zijn dan ook beperkt. Een verdere intensivering van de agrarische bedrijvigheid is niet gewenst. Recreatieve ontwikkelingen zijn mogelijk, zeker als daarmee een bijdrage wordt geleverd aan de versterking van natuur, water en landschap. Het landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur. Binnen het landelijk gebied wordt onderscheid gemaakt tussen gemengd- en accentgebied. Voor het buitengebied van Valkenswaard is alleen het gemengd gebied van toepassing. Dit gebied biedt multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Binnen deze gebieden is ruimte voor agrarische ontwikkeling. In het bijzonder voor glastuinbouw, intensieve veehouderij, rundveehouderij, akkerbouw, vollegrondstuinbouw en boomteelt. Het bieden van ontwikkelingsruimte is van belang voor de economische positie van de provincie.

Betekenis voor het bestemmingsplan: De Structuurvisie is richting gevend aan en uitgewerkt in de Verordening ruimte 2014 en is daardoor slechts indirect inhoudelijk van belang voor dit plan.

3.3.2 Verordening ruimte 2014 (Vr14)

De Vr14 is één van de uitvoeringsinstrumenten voor de provincie om haar doelen te bereiken. In de verordening heeft de provincie de kaderstellende elementen uit de Structuurvisie en ander provinciaal beleid vertaald in regels die van toepassing zijn op (de inhoud van) bestemmingsplannen. De verordening is een juridisch bindend instrument. Niet alle onderwerpen lenen zich voor opname in de verordening, daarom heeft de provincie op basis van de provinciale belangen een selectie gemaakt van geschikte onderwerpen. In het algemeen zijn dit onderwerpen met heldere criteria, weinig gemeentelijke beleidsvrijheid en een zwaarwegend provinciaal belang. De onderwerpen in de Vr14 zijn:

  • ruimtelijke kwaliteit;
  • stedelijke ontwikkelingen;
  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
  • agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;
  • overige ontwikkelingen in het landelijk gebied.

Al deze onderwerpen m.u.v. 'stedelijke ontwikkelingen' zijn van belang voor het plangebied. Voor de uitwerking van de onderwerpen tot beleidsregels wordt verwezen naar de Verordening ruimte 2014 zelf.

Voor een paar onderwerpen is in de Vr2014 regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten. Die regels hebben betrekking op:

  • mestbewerking (artikel 33 Vr2014)
  • toename van de oppervlakte van bestaande gebouwen voor de uitoefening van een veehouderij (artikel 34 Vr2014)
  • oprichten van bebouwing ten behoeve van een veehouderij en/of een glastuinbouwbedrijf op locaties van bedrijven/bedrijfstakken die hebben deelgenomen aan subsidieregeling voor beëindiging of verplaatsing van het bedrijf/de bedrijfstak.

Door de provincie Noord-Brabant zijn in de Vr2014 diverse nieuwe structuren vastgelegd. De provincie geeft per structuur aan of en wat voor beschermingsregime van toepassing is middels een aanduiding.

3.3.2.1 Voor het plangebied van toepassing zijnde structuren en aanduidingen

Gemengd landelijk gebied

De provincie beschouwd het hele landelijk gebied als een gebied waarbinnen een menging van functies aanwezig is: het gemengd landelijk gebied. De mate van menging varieert daarbij van de gebieden waarbinnen meerdere functies in evenwicht met elkaar bestaan tot gebieden waar de land- en tuinbouw de dominante functie is.

Binnen het gemengd landelijk gebied is multifunctioneel gebruik uitgangspunt. Uitzondering hierop zijn de primair agrarische gebieden, zoals door de gemeenten vastgelegd. Gedacht moet worden aan glastuinbouwgebieden. Hier worden functies geweerd die de agrarische ontwikkeling van de specifieke landbouwvorm belemmeren. Deze komen binnen de gemeente Heeze-Leende echter niet voor.

Teeltondersteunende voorzieningen zijn in principe alleen binnen de agrarische bouwvlakken toegestaan. Een uitzondering hierop kan gevormd worden door tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, aangezien deze over het algemeen goed inpasbaar zijn buiten het bouwvlak.

Door het beëindigen van de agrarische bedrijfsvoering komen er bedrijfslocaties vrij. Binnen het gemengd landelijk gebied is de ontwikkeling van woon-, recreatie- en werkfuncties mogelijk. Ontwikkelingen passen qua aard, schaal en functie in de omgeving en houden rekening met de omgevingskwaliteiten. Hierbij dient aandacht te zijn voor sanering van overtollige bedrijfsbebouwing. Ook moet er rekening worden gehouden met (ontwikkelingsmogelijkheden van) omliggende functies, zoals volwaardige agrarische bedrijven, recreatiebedrijven en woonfuncties.

Ontwikkelingen zoals wonen, werken, (historische) landgoederen, recreatie en toerisme passen qua aard, schaal en functie bij de omgeving en houden rekening met de omgevingskwaliteiten. De ontwikkeling van functies is in beginsel alleen mogelijk op vrijkomende agrarische bedrijfslocaties, waarbij rekening wordt gehouden met (ontwikkelingsmogelijkheden van) omliggende functies.

Beperkingen veehouderij

De term ‘extensiveringsgebied’ is in de Vr2014 niet langer aan de orde, evenals de termen ‘landbouwontwikkelingsgebied’ en ‘verwevingsgebied’. Reden daarvoor is dat de Reconstructiewet is komen te vervallen en deze zoneringen daarom waren gebaseerd. Wel wijst de Vr2014 gebieden aan met de aanduiding ‘Beperkingen veehouderij’. Voor de begrenzing van deze gebieden is grotendeels aangesloten bij de grenzen van de extensiveringsgebieden die op grond van de Reconstructiewet waren vastgesteld. Om niet meer traceerbare, maar bewuste redenen is daar in overleg met de ZLTO en de agrariërs in Valkenswaard zeer nadrukkelijk van afgeweken. De 1:1 omzetting van de Externsieveringszone naar Beperkingen veehouderij heeft nu voor de agrariërs in Valkenswaard tot een enorme rechtsongelijkheid geleid. Op onderstaande figuur is het e.e.a. weergegeven. De zone 'Beperkingen veehouderij' (= groen kruispatroon), gebaseerd op de externsiveringszone is over het geheel van Noord-Brabant gezien grotendeels gebaseerd op de 250 meter zone uit de Wet ammoniak en veehouderij (Wav-zone = grijs) om kwetsbare natuurgebieden (= geel) of op andere gebieden waar de ontwikkeling van intensieve veehouderij niet gewenst was. De rundveehouderijen die nu wél in de Wav-zone liggen maar niet in 'Beperkingene veehouderij' zijn ten onrechte bevoordeeld t.o.v. de rundveehouderijen die wél in de 'Beperkingen veehouderij' liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPbuitengebied2-CO02_0007.png"

Kwetsbare gebieden, Wav-zone en Beperkingen veehouderij (bron: kaartbank.brabant.nl)

De regels binnen het gebied ‘Beperkingen veehouderij’ gelden in tegenstelling tot de extensiveringsgebieden voor alle veehouderijen. De voorwaarden die hier aan gesteld zijn, zijn voor alle veehouderijen gelijk.

Reconstructiewet gerelateerde aanduidingen zijn uit de regels en verbeelding verwijderd en de nieuwe regels opgenomen.

De aanduiding ‘wetgevingzone - beperkingen veehouderij’ is opgenomen in de regels en verbeelding van het bestemmingsplan conform de Vr2014.

Cultuurhistorisch vlak

Binnen de gebieden waar deze aanduidingen op zijn gelegen, zijn regels opgenomen ten behoeve van het behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken. Werkzaamheden die deze waarden kunnen schaden zijn niet toegestaan. In sommige gevallen betekent dit dat er een omgevingsvergunning voor deze werkzaamheden aangevraagd kan worden. Er wordt dan getoetst in hoeverre de uit te voeren werkzaamheden een effect hebben op deze waarden.

De cultuurhistorisch waardevolle structuren en complexen zijn in dit bestemmingsplan opgenomen in regels en verbeelding met de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'.

Aardkundig waardevol

Voor deze gebieden geldt dat het beleid, naast de hoofdbestemming, is gericht op het instandhouden, herstel of de duurzame ontwikkeling van de aardkundige waarden en kenmerken. In de Vr2014 is een aanduiding opgenomen, maar de regels van artikel 21 verwijzen naar de Aardkundig Waardevolle Gebiedenkaart Noord-Brabant. Deze is te vinden op www.kaartbank.brabant.nl.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPbuitengebied2-CO02_0008.png"

Uitsnede Aardkundig waardevolle gebieden (Bron: kaartbank.brabant.nl)

Behoud en herstel van watersystemen

In deze gebieden is het beleid gericht op verbetering en herstel van het watersysteem van bovenregionaal belang en de ruimte die daarvoor nodig is.

Deze aanduiding is opgenomen in het bestemmingsplan als 'overige zone - behoud en herstel watersystemen'.

Regionale waterberging en reservering waterberging

Deze gebieden zijn, bij dreigende wateroverlast, van belang voor hoogwaterbescherming en waterberging. Het grootste deel van deze gebieden ligt binnen de groenblauwe structuur, een deel heeft een overlap met de agrarische structuur. Binnen de gebieden voor waterberging kunnen andere functies zoals grondgebonden landbouw, extensieve recreatie en natuurontwikkeling zich blijvend ontwikkelen, mits ze afgestemd zijn op de beoogde waterfuncties. Er kunnen wel beperkingen gelden ten aanzien van voorkomend grondgebruik. De ontwikkeling van kapitaalintensieve functies is in principe uitgesloten.

Regionale waterbergingsgebieden liggen vooral langs het beek- en waterloopsysteem van Noord-Brabant. De ontwikkeling van functies wordt in deze gebieden afgestemd op de waterbergende functie. Dit betekent dat de geschiktheid van het gebied voor waterberging niet verloren mag gaan.

In dit bestemmingsplan zijn deze aanduidingen opgenomen in regels en verbeelding als 'overige zone - regionale waterberging' en 'overige zone - reservering waterberging'.

Ecologische verbindingszone

Om de verbindingen tussen de natuurgebieden in stand te houden, wordt gestreefd naar het versterken van bestaande ecologische verbanden en het zoeken naar mogelijkheden voor het opheffen van ecologische barrières.

In dit bestemmingsplan is de ecologische verbindingszone niet specifiek opgenomen ,maar bestemd als 'Natuur'.

Groenblauwe mantel

De groenblauwe mantel wordt gevormd door de beheergebieden NNB en de overige randzones van die NNB.

De groenblauwe mantel wordt in het plan beschermd via de bestemming 'Agrarisch met waarden' of 'Natuur'.

Attentiegebied Natuurnetwerk Brabant

In deze gebieden geldt een beperkt beschermingsregime. Hoe omgegaan dient te worden met dit beperkt beschermingsregime dient nader uitgewerkt te worden in het bestemmingsplan. Op perceelsniveau dient ingegaan te worden op inrichting, beheer en bescherming van de ecologische verbindingszone.

In het geldende bestemmingsplan is al een aanduiding voor de ecologische verbindingszone opgenomen, deze wordt overgenomen in deze integrale herziening.

3.3.2.2 Uitgangpunten voor het bestemmingsplan

Alle rechtstreeks doorwerkende regels in de Vr2014 zijn doorvertaald naar het bestemmingsplan. Tevens zijn alle begripsbepalingen aangepast aan de begripsbepalingen in de Vr2014. De systematiek van het bestemmingsplan buitengebied blijft echter overeind. Het onderhavige bestemmingsplan is daarmee in overeenstemming met de regels van de Vr2014.

In onderstaande tabel is opgenomen welke aanduidingen / bestemmingen in het geldende bestemmingsplan zijn gewijzigd in de nieuwe aanduidingen / bestemmingen in dit bestemmingsplan op basis van de Vr2014.

Bestemmingsplan Buitengebied 1   Structuur/aanduiding in Vr2014   Bestemmingsplan Buitengebied 2  
reconstructiewetzone - extensiveringsgebied   Beperkingen veehouderij   wetgevingszone - beperkingen veehouderij  
reconstructiewetzone - verwevingsgebied,   Gemengd landelijk gebied   Agrarisch  
  Groenblauwe mantel   Agrarisch met waarden  
Waarde - Hydrologie   Behoud en herstel beeksystemen en Attentiegebied Natuurnetwerk Brabant   Waarde - Hydrologie  
Waarde - Geomorfologie   Aardkundig waardewol   Verwijderd  
  Cultuurhistorisch vlak   Waarde - Cultuurhistorie  
     
Waterstaat - Waterberging   Regionale waterberging   Waterstaat - Waterbergingsgebied  
     
     

Betekenis voor het bestemmingsplan: De Verordening ruimte 2014 stelt harde voorwaarden aan de inhoud van gemeentelijk bestemmingsplannen. Deze zullen verwerkt worden in dit bestemmingsplan.

Ten aanzien van de toename van bebouwing wordt een andere lijn gevolgd, die inmiddels door de provincie is geaccordeerd in een bestemmingsplan van de gemeente Waalre en qua intenties is overgenomen in de Wijziging Verordening ruimte 2014, actualisatie 2017.

Zie daarvoor paragraaf 7.3.2 Besluit Zorgvuldige Veehouderij (BZV)

3.3.3 Handreiking kwaliteitsverbetering van het landschap, Rood-met-groen regeling Noord-Brabant

Vanuit de Structuurvisie ruimtelijke ordening is de vraag om een ontwikkelingsgericht beleid voor het buitengebied ontstaan, met aandacht voor de landschapskwaliteit in Noord-Brabant. Deze kwaliteitsverbetering is zowel in de provinciale structuurvisie als de provinciale verordening vastgelegd. De 'Handreiking kwaliteitsverbetering van het landschap, Rood-met-groen regeling' van de provincie Noord-Brabant biedt informatie om invulling te geven aan de 'kwaliteitsverbetering van het landschap'. Het is een hulpmiddel om invulling te geven aan de Vr14, en geen verplicht beleidskader.

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wil de provincie dat de initiatiefnemer zorgt voor een kwaliteitsverbetering van het landschap. Het achterliggende idee hierbij is dat ontwikkelingen actief bijdragen aan versterking van het landschap. Dit gaat dus verder dan het mitigeren van de effecten van een ontwikkeling op de omgeving of het beperken van verlies aan omgevingskwaliteit. Dit uitgangspunt geldt voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied én buiten de ecologische hoofdstructuur.

Van belang is het begrip "ruimtelijke ontwikkelingen". In de Vr14 is dat als volgt geredigeerd:

"bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor een wijziging van het planologisch regime nodig is"

3.3.3.1 Herstel van fouten

De Vr14 geeft geen enkele verdere uitleg van de intentie van dit begrip"ruitmelijke ontwikkelingen" en dat is wel van groot belang in verband met de aanleiding van dit bestemmingsplan zoals verwoord in paragraaf 1.1 Aanleiding en doel en in paragraaf 7.1 Algemeen; namelijk het herstellen van fouten, maar die leiden tot een "wijziging van het planologisch regime" zonder dat er sprake is van een daadwerkelijke ontwikkeling. Er is bij dit bestemmingsplan grotendeels sprake van het corrigeren van fouten, waardoor rechten die golden voor de inwerkingtreding van het bestemmingsplan Buitengebied 1 (2013) en weer hersteld worden.

De Vr14 stelt in de toelichting het volgende:

"De Verordening ruimte richt zich tot gemeenten doordat de verordening regels bevat die een gemeente moet betrekken bij hun besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. Hieruit volgt dat de verordening in beginsel geen werking heeft op feitelijk, legaal aanwezige situaties; in die gevallen is immers geen besluit nodig om de ruimtelijke ontwikkeling mogelijk te maken."

Deze tekst zegt dus niets over de huidige wijze van bestemmen en uit deze tekst mag de conclusie getrokken worden dat "een wijziging van het planologisch regime", zoals dat in het begrip "ruimtelijke ontwikkeling" verwoord is, hier niet nodig is om "de ruimtelijke ontwikkeling mogelijk te maken". Er wordt niets mogelijk gemaakt, want de te legaliseren situaties vallen formeel onder het overgangsrecht en zijn feitelijk, legaal aanwezig of al bij wet (bepaling achtererfgebied Wabo/Bor) toegestaan. Er is dus geen besluit nodig om iets mogelijk te maken, maar om het (weer) positief te bestemmen en het plan is gericht op het afstemmen van (met name) de bestemming Wonen op de werking van het Besluit omgevingsrecht en de daarin opgenomen bepaling 'achtererfgebied'.

Betekenis voor het bestemmingsplan: De handreiking vormt een hulpmiddel voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering in ruimtelijke plannen. In het bestemmingsplan kan dit vorm krijgen door 'ruimtelijke kwaliteitsverbetering' als voorwaarde op te nemen in wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. Per geval zal middels een taxatie de meerwaarde worden berekend, voor zover er sprake is van een initiatief van de belanghebbende. Deze handelingswijze is vastgelegd in Deel B van de Structuurvisie Valkenswaard 2012. De afspraken daarover zijn vastgelegd met de provincie.

3.3.3.2 VAB's

Voor de herbestemming van VAB's waarin de bestaande afwijkende functie wordt gelegaliseerd en voor aanpassingen op initiatief van de gemeente wordt de kwaliteitsbijdrage grotendeels overgenomen door de gemeente. De gemeente investeert continu in de verbetering van het landschap door te investeren in natuurherstel en -ontwikkeling, wandel-, fiets-, paardij- en andere routes, behoud en herstel van cultuurhistorie.

Het gegeven dat ondernemers gestopt zijn met hun bedrijf en de locatie daardoor automatisch 'verkleurd' van agrarisch gebruik naar burgergebruik kan niet betekenen dat zij daarvoor nog eens extra moeten betalen, zeker omdat er geen sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling, maar feitelijk van een voortgezet gebruik van wonen. Het ligt anders als de locatie aangekocht wordt door een andere partij om er te gaan wonen.

Er zijn ook locaties die 'verkleuren' naar een andere economische bedrijfsvorm, omdat de ondernemer toch een bron van inkomen moet genereren. Ook deze 'ontwikkeling' wordt niet gezien als een 'ruimtelijke ontwikkeling' waarvoor de ondernemer een bijdrage moet leveren.

3.3.3.3 Nieuwe ontwikkelingen

Het plan omvat een 12-tal nieuwe ontwikkelingen die wel leiden tot een kwalitatieve bijdrage. Die wordt zekergesteld door een anterieure overeenkomst en een randvoorwaardelijke bepaling in het bestemmingsplan.

3.3.4 Waterbeheerplan 2016-2021

Het (ontwerp) waterbeheerplan 'Waardevol Water' is een strategisch document. Daarin geeft het waterschap aan wat hun doelen zijn voor de periode 2016-2021 en hoe zij die willen bereiken. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Stroomgebiedsbeheerplan Maas, het Nationaal Waterplan en het Provinciaal beleid.

Meer dan voorheen willen ze inspelen op initiatieven van derden en kansen die zich voordoen in het gebied. Om daarvoor voldoende ruimte te laten, geven zij in dit Waterbeheerplan alleen aan wat ze willen bereiken, zonder exact aan te geven hoe ze dat doen. In projecten werken zij de doelen van dit waterbeheerplan uit in concrete maatregelen.

3.3.4.1 Bestaande koers vasthouden

Voor de periode 2016-2021 heeft het waterschap concrete opdrachten te voldoen vanuit de Kader Richtlijn Water, Natura 2000, Bestuursakkoord Water en het Deltaprogramma. Deze opgaven zijn gekoppeld aan strikte deadlines. Feitelijk veranderen die bestaande wateropgaven niet en vandaar ook dat ze blijven doen wat ze de afgelopen jaren zo succesvol hebben uitgevoerd. De huidige koers wordt vastgehouden.

3.3.4.2 Thema's

In het waterbeheerplan komen de volgende thema's aan de orde:

  • 1. Droge voeten
  • 2. Voldoende water
  • 3. Natuurlijk water
  • 4. Schoon water
  • 5. Schone waterbodem
  • 6. Mooi water

Onderstaand worden per thema de hoofdlijnen van het beleid geschetst.

3.3.4.2.1 Droge voeten

Voor het thema Droge voeten worden gestuurde waterbergingsgebieden aangelegd, zodat de kans op regionale wateroverlast in 2015 in bebouwd gebied en een deel van de kwetsbare natuurgebieden acceptabel is. In beekdalen die in zeer natte perioden van oudsher overstromen, wordt geen overstromingsnorm toegepast.

3.3.4.2.2 Voldoende water

Voor Voldoende water worden uiterlijk in 2015 plannen voor het gewenste grond- en oppervlakteregime (GGOR) in zowel landbouw- als natuurgebieden vastgesteld. Tevens worden maatregelen genomen in de belangrijkste verdroogde natuurgebieden (Topgebieden).

3.3.4.2.3 Natuurlijk water

Voor het thema Natuurlijk water worden de inrichting en het beheer van de watergangen gericht op het halen van de ecologische doelen uit de Europese Kaderrichtlijn Water en de functies 'waternatuur' en 'verweven' uit het Provinciaal Waterplan. Om deze doelen te halen wordt verder gegaan met beekherstel, de aanleg van ecologische verbindingszones en het opheffen van barrières voor vismigratie. Deze maatregelen voeren het waterschap zoveel mogelijk uit per gebied, in één samenhangend maatregelenpakket met herstel van Topgebieden en verbetering van de water(bodem)kwaliteit.

3.3.4.2.4 Schoon water

Voor Schoon water zet het waterschap het proces van samenwerking met gemeenten in de waterketen door. Er worden gezamenlijke optimalisatiestudies uitgevoerd en afspraken worden vastgelegd in afvalwaterakkoorden. Verder wordt een deel van de rioolwaterzuiveringen vergaand verbeterd om te voldoen aan de Kaderrichtlijn Water. Er worden bron- en effectgerichte maatregelen genomen om kwetsbare gebieden te beschermen.

3.3.4.2.5 Schone waterbodems

Bij het thema Schone waterbodems worden vervuilde waterbodems aangepakt in samenhang met beekherstel. Afhankelijk van de soort verontreiniging wordt gesaneerd, beheerd of geaccepteerd.

3.3.4.2.6 Mooi water

Voor Mooi water wordt bij inrichtingsprojecten ingezet op vergroting van de waarde van water voor de mens. Dit wordt gedaan door ruimte te bieden aan recreatiemogelijkheden, landschap en cultuurhistorie.

3.3.4.3 Prioriteiten

Het waterschap kiest ervoor om twee onderwerpen met hoge prioriteit aan te pakken:

  • Het voorkómen van wateroverlast
  • Het herstellen van het watersysteem van Natura 2000-gebieden.

De inspanningen worden gericht op het realiseren van de waterbergingsgebieden voor 2015, waarbij de gebieden ten behoeve van het bebouwd gebied de allerhoogste prioriteit hebben. Het herstel en de bescherming van de leefgebieden voor zeldzame planten- en diersoorten in Natura 2000-gebieden zijn urgent. Daarom geeft het waterschap voorrang aan maatregelen in het watersysteem die hieraan bijdragen.

Betekenis voor het bestemmingsplan: De beleidslijn van het waterschap wordt voor de planologisch relevante aangelegenheden overgenomen door de Vr14. Dit betreft de aspecten waterberging en ruimte voor beekherstel. Deze worden met de bijbehorenden dubbelbestemming geregeld.

3.3.5 Keur Waterschap De Dommel 2015

Het Waterschap De Dommel zorgt ervoor dat er voldoende water is en dat dit water een goede kwaliteit heeft. Om deze taak goed uit te voeren, zijn wettelijke regels nodig, ook op en langs het water. Deze regels staan in de keur van het waterschap en gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. De regels zijn vastgelegd in de 'Keur Waterschap De Dommel 2015'. Deze regels zijn onderverdeeld in de 'Algemene regels Keur' en 'Beleidsregels Keur'.

De Keur bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater. De verboden in de Keur zijn onder andere:

  • 1. het graven, dempen en verleggen van waterlopen;
  • 2. het leggen, verplaatsen of weghalen van duikers, stuwen, bruggen en dergelijke;
  • 3. op stroken van 5 meter breed naast de hoofdwaterlopen (zgn. A-wateren) obstakels, bouwwerken en beplantingen neerzetten, omdat dit het onderhoud belemmert;
  • 4. op stroken van 25 meter breed langs beken met een natuurfunctie bouwwerken plaatsen die beekherstel bemoeilijken of zelfs onmogelijk maken;
  • 5. op kaden ploegen, spitten, graven, motorrijden etc., waardoor de kade minder stevig wordt;
  • 6. het onttrekken van grondwater;
  • 7. het draineren in en rondom natte natuurparels;
  • 8. de afvoer neerslag door toename van verhard oppervlak.

Afwijken van de verboden is mogelijk na het verkrijgen van een watervergunning van het waterschap.

Het waterschap wil voorkomen dat de verdroging in het gebied verder toeneemt. De grondwaterstand mag niet verder zakken. Om hieraan te kunnen bijdragen, is in de Keur geregeld dat in verdrogingsgevoelige gebieden een vergunning moet worden aangevraagd voor bijvoorbeeld het draineren of het onttrekken van grondwater. Op kaarten die bij de Keur horen, zijn de verdrogingsgevoelige gebieden ingetekend. Zodra iemand een vergunning aanvraagt, wordt deze aanvraag getoetst door het waterschap. Er wordt vooral gekeken naar het effect op de verdroging. In natuurgebieden en kwetsbare beekdalen mag bijvoorbeeld geen nieuwe drainage of onderbemaling aangelegd worden, tenzij er sprake is van vervanging van bestaande drainage of compenserende maatregelen.

3.3.5.1 Artikel 15 Algemene regels Keur 2015

Dit artikel ziet met name op het effect van de toename van afvoer van neerslag door een toename of afkoppelen van verhard oppervlak. Uitgangspunt is de trits Vasthouden-bergen-afvoeren.

Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem. Voor ontwikkelingen die dit negatief kunnen beïnvloeden, wordt daarom uitgegaan van de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Dat wil zeggen dat water zoveel mogelijk in een gebied wordt vastgehouden door infiltratie en waar dit niet mogelijk is water tijdelijk wordt geborgen (retentie). Door water lokaal te infiltreren of te bergen in een voorziening wordt het versneld afvoeren van overtollig hemelwater naar het bestaande oppervlaktewatersysteem zoveel mogelijk voorkomen. Bij zeer grote neerslaghoeveelheden zal de genoemde voorziening het aangeboden water echter onvoldoende kunnen verwerken. Een noodoverloopconstructie kan er dan voor zorgen dat het overtollige water gecontroleerd naar een plek wordt afgevoerd waar het geen overlast kan veroorzaken. Dit kan zijn het aangrenzend oppervlaktewater of een laagte op het eigen perceel. De noodoverloopconstructie moet hierbij voldoen aan de algemene regels voor lozingsconstructies.

De benodigde compensatie heeft als boven- en ondergrens respectievelijk de noodoverloopconstructie en de lokale grondwaterstand. De grondwaterstand is bepaald op de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG), zodat infiltratie in de bodem mogelijk is en de capaciteit niet wordt beperkt door grondwater.

3.3.5.2 Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen op een evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. Het doel van de watertoets is het voorkomen van waterproblemen, zoals wateroverlast en verdroging.

Meestal neemt de gemeente het initiatief om namens een particulier of ondernemer, voor de watertoets contact te zoeken met het waterschap. Het waterschap denkt dan al in een vroeg stadium mee over het ruimtelijke plan en beoordeelt of het plan genoeg rekening houdt met water. Vervolgens geven wij een 'wateradvies' waar de bedenker van het plan rekening mee moet houden. Soms moet het plan worden aangepast.

Elk ruimtelijk plan moet een waterparagraaf bevatten waarin is beschreven hoe de watertoets procedureel en inhoudelijk is vormgegeven.

De initiatiefnemer of verantwoordelijke van het ruimtelijke plan (meestal de gemeente of een adviesbureau) moet in een vroeg stadium het waterschap betrekken in de watertoets. Zie paragraaf 5.1 Bodem en water.

Betekenis voor het bestemmingsplan: Het Waterbeheerplan en de Keur hebben grote invloed op het bestemmingsplan, omdat de daaruit voortvloeiende zoneringen zijn opgenomen in de Vr14 en die moeten verplicht worden opgenomen in het bestemmingsplan. De verplichting houdt stand tot en met de Raad van State zoals blijkt uit de procedure ten aanzien van het geldende bestemmingsplan waarvoor nu een reparatie moet worden doorgevoerd.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Valkenswaard 2012

In het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) is in artikel 2.1 van de Wro opgenomen dat het voor iedere gemeente verplicht is een vastgestelde structuurvisie te hebben. De structuurvisie kent twee doelen, namelijk enerzijds een ruimtelijk toetsingskader en visie op hoofdlijnen voor de lange termijn (deel A). Anderzijds bevat de structuurvisie een ruimtelijk-functioneel programma en uitvoeringsplan voor de korte (en middellange) termijn (deel B). De gemeente heeft de visie (deel A) opgesteld. Hiermee geeft ze richting aan de toekomst van Valkenswaard naar 2030. De wijze hoe daar ruimtelijk invulling aan is gegeven, staat beschreven in de verschillende thema’s zoals die volgen uit de toekomstvisie, namelijk bestuur, wonen, werken, vrije tijd en welzijn. Er is antwoord gegeven op de volgende drie vragen:

  • 1. wat is de huidige situatie?
  • 2. wat is onze ambitie?
  • 3. wat gaan we daarvoor doen?

Deze thema’s kunnen echter niet los van elkaar worden gezien. Immers, de ruimte is schaars en het is van belang rekening te houden met de verschillen tussen de verschillende gebieden. Daarom is ook voor de specifieke gebieden (te weten: het stedelijk gebied, de uitbreidingen en het buitengebied) aangegeven wat de ambities zijn. Dit doet de gemeente door een onderscheid te maken in de wenselijkheid van een ontwikkeling, namelijk:

  • 1. basisbeleid: dit zijn ontwikkelingen die mogelijk moeten zijn;
  • 2. ambitie: dit zijn ontwikkelingen die de gemeente wil realiseren;
  • 3. kansen benutten: dit zijn ontwikkelingen die zouden moeten kunnen;
  • 4. voorkomen: dit zijn ontwikkelingen die de gemeente wil voorkomen.

De mogelijkheden voor ontwikkeling in het buitengebied zijn afhankelijk van het gebied waarin de ontwikkeling gewenst is. In natuur- en bosgebieden zijn er in de regel minder ontwikkelingen mogelijk dan in de agrarische gebieden.

3.4.1.1 Buitengebied

Omdat de gemeente Valkenswaard zich met name wil richten op de toeristische recreatieve aspecten, zijn de mogelijkheden hiervoor nogmaals expliciet op de kaart aangegeven. Ook de waterbergingslocaties zijn globaal op de kaart aangegeven. Hetzelfde geldt voor de groene elementen, te weten de ecologische verbindingszones, de koppeling met natuur en het structureel groen. Tevens is expliciet aangegeven wat de bebouwingsconcentraties zijn, waar mogelijkheden liggen voor ruimte voor ruimtewoningen.

3.4.1.2 Bebouwingsconcentraties

Ruimte voor Ruimte woningen

Uitgangspunt is in de basis dat woningen gerealiseerd moeten worden in het stedelijk gebied. Een uitzondering hierop vormen de ruimte voor ruimte woningen. Deze woningen kunnen gerealiseerd worden in de bebouwingsconcentraties. Op dit moment wordt gewerkt aan een visie. Op de verbeelding van de Structuurvisie Valkenswaard 2012 zijn een aantal gebieden aangewezen als bebouwingsconcentratie.

PM Zie ook paragraaf 7.5.7.

3.4.1.3 Natuur- en bosgebieden

De hoofdstructuur van het buitengebied wordt bepaald door een aantal sterke dragers (in de omgeving). Dit zijn de drie beekdalen, de natuurgebieden de Malpie, de Plateaux, het Leenderbos, Groote Heide, Ph. De Jong wandelpark en de bosrijke stedelijke uitloopgebieden aan de noordrand. Voor de bossen ligt de nadruk op het versterken van de bossen en de verhoging van de ecologische waarden, bijvoorbeeld door omvorming van de vaak schrale naaldbossen tot een gemengd, structuur rijk bos van eiken, beuken en berken. Om de natuurontwikkeling verder uit te werken is een landschapontwikkelingsplan opgesteld.

3.4.1.4 Agrarische gebieden

Gelet op de grote bescherming die de natuurgebieden genieten, is er geen grote groei van de aanwezige agrarische bedrijven te verwachten, noch van de sector als geheel, noch van de individuele bedrijven. Deze bescherming vloeit voort uit Europese, Nederlandse en provinciale regelgeving. Dit wil niet zeggen dat er geen potenties zijn voor de landbouwsector. Wanneer uit een toets van duurzaamheid kan worden aangetoond dat een uitbreiding van een (intensieve) veehouderij zich niet negatief verhoudt tot de omliggende gebiedswaarden, kunnen individuele bedrijven nog groeien. Uitgangspunt blijft wel dat de ruimtelijke kwaliteit wordt versterkt. Immers een gezond bedrijf betekent ook dat er ruimte is voor kwalitatieve aandacht van landschappelijke inpassing en beeldkwaliteit. Hiermee blijft een gebied een vitale en aantrekkelijke uitstraling behouden. Er liggen veel kansen voor plattelandsverbreding. De gemeente wil in dat kader maximale ruimte bieden voor nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven en hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen (verblijfsrecreatie, dagrecreatie, kleinschalige bedrijvigheid, zorg, kunst en cultuur). Hierdoor ontstaat er ruimte om te komen tot een breed georiënteerde plattelandseconomie.

Niet-agrarische bedrijven horen in beginsel thuis op een bedrijventerrein en dus niet in het buitengebied. Uitzondering hierop zijn bedrijven in de lichtste vorm, te weten de milieucategorie 1 en 2 bedrijven en recreatief-toeristische en horecabedrijven. Die kunnen een bijdrage leveren aan de leefbaarheid van het landelijk gebied. Ook hiervoor zal in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied de maximale ruimte worden opgezocht. Deze ontwikkeling dient wel gepaard te gaan met landschappelijke kwaliteiten. Dit vraagt bij de ontwikkeling van het initiatief, dus wel een zekere afweging.

Valkenswaard wil zich profileren met diverse recreatieve voorzieningen. Naast de voorzieningen in de bebouwde kom (winkels, horeca, sportgelegenheden) zijn er ook in het buitengebied volop recreatieve mogelijkheden, onder andere door de aanwezigheid van diverse waardevolle natuurgebieden. Doel is om deze recreatieve activiteiten in de bebouwde kom te verweven met de recreatieve activiteiten in het buitengebied. Korte en soepel te overbruggen afstanden tussen deze activiteiten zijn daarbij van groot belang: recreatie van kern tot en met buitengebied. De ontwikkeling van nieuwe verblijfs- en dagrecreatie in het buitengebied wordt gestimuleerd. Zo kan de recreatieve betekenis verder worden vergroot door langs toeristische en recreatieve netwerkroutes horeca- en andere rustpunten te creëren. Hierbij streeft de gemeente wel naar een zekere kwaliteitsverbetering. De gemeente Valkenswaard wil onder die voorwaarde graag meewerken aan nieuwe initiatieven om zo het toeristisch-recreatieve aanbod substantieel te verhogen.

Betekenis voor het bestemmingsplan: Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om het gemeentelijk beleid, zoals weergegeven in de structuurvisie, juridisch vast te leggen. Voor het bestemmingsplan worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • behoud en bescherming van bos- en natuurgebieden;
  • aandacht voor een sterke agrarische sector in combinatie met een goede ruimtelijke kwaliteit;
  • het bieden van mogelijkheden voor neven- en vervolgfuncties op agrarische bedrijven;
  • waar mogelijk ontwikkelingsmogelijkheden bieden voor dag- en verblijfsrecreatie.
3.4.2 Landschapsontwikkelingsplan Valkenswaard 2011-2020

Om de visie op het landschap uit te dragen, om sturing te geven aan veranderingen in het buitengebied en om concrete projecten tot uitvoering te brengen, heeft de gemeente Valkenswaard een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld. Het is een op zichzelf staand plan, maar heeft duidelijke koppelingen met de structuurvisie en met het voorliggende bestemmingsplan Buitengebied. Het doel van het LOP is om bestaande landschappelijke waarden te behouden en te versterken. Daarbij wordt rekening gehouden met bestaand beleid en ontwikkelingen.

Betekenis voor het bestemmingsplan: In het LOP vindt een analyse plaats van sterktes en zwaktes, kansen en bedreigingen. Dit is vertaald in een visie, waarin per deelgebied 'maatregelen fysiek' en 'maatregelen beleid' worden genoemd. De 'maatregelen beleid' zijn echter vooral aandachtspunten en zijn nog niet in die mate uitgewerkt dat dit al in het bestemmingsplan kan worden vertaald, of vergt nog nadere studie. Wel zal het bestemmingsplan mogelijkheden moeten bieden voor de 'maatregelen fysiek', oftewel natuur- en landschapsontwikkeling. In paragraaf 7.4 Natuur en landschap wordt dit nader toegelicht.

3.4.3 Vrijkomende Agrarische Bedrijfslocaties (VAB's)

Naar verwachting stopt 30% van alle agrarische bedrijven in Nederland binnen 10 jaar. Hierdoor komt 32 miljoen m² aan stallen leeg te staan. De helft van deze 32 miljoen m² krijgt een andere invulling, de andere helft, ca. 16 miljoen m², blijft leegstaan. Dit heeft effect op de totale agrarische sector én op de leefbaarheid van het platteland. Het verlies van werkgelegenheid, economische dragers, investeringen en inwoners heeft desastreuze gevolgen voor landschap en voorzieningen.

Het provinciale beleid helpt stoppende, agrarische ondernemers bij het mogelijk maken van nieuwe functies op bestaand perceel, in bestaande bebouwing. Wanneer de bestemmingsplanprocedure is doorlopen, kan de nieuwe functie worden gerealiseerd. Tijd, kosten en risico's zorgen er echter voor dat deze stap niet wordt gezet. Daarom is het noodzakelijk hierop nu al te anticiperen. Direct ruimte bieden binnen het geldende juridische kader is pure noodzaak; duidelijkheid voor stoppende en nieuwe agrarische ondernemers.

(citaat informatiebrief BRO)

Deze tekst geeft de situatie van de agrarische sector goed weer en benadrukt de noodzaak tot het zetten van stappen om de procedure voor hergebruik van al deze gebouwen te versimpelen, de afwegingen concretiseren en procestijden verkorten. Immers, door concrete afwegingen te formuleren of een functie ergens wel of niet toegestaan kan worden, kunnen door belanghebbenden de juiste keuzes gemaakt worden, kunnen procestijden ingekort (geen overbodige overlegmomenten) en kunnen procedures versimpeld worden.

Een belangrijk instrument voor het mogelijk maken van hergebruik is het bestemmingsplan Buitengebied.

Aan de vervolgfunctie is geen beperking aan gesteld, anders dan dat alleen bedrijfsactiviteiten in de categorie 1 of 2 uit de Brochure Bedrijven en milieuzonering van de VNG toegelaten zijn en zoals die zijn opgenomen in de bijlage “Staat van Bedrijfsactiviteiten” van het bestemmingsplan Buitengebied 1.

Deze bijlage is niet gescreend op al dan niet in het buitengebied aanvaardbare functies. Er is alleen een selectie gemaakt op categorie (1, 2, 3.1), een herijking was dan ook noodzakelijk om alleen aanvaardbare functies mogelijk te maken.

Uit de teksten en regels van het bestemmingsplan voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheden voor vervolgfuncties bleek dat er geen rekening werd gehouden met:

  • de ligging in het landschap,
  • de bereikbaarheid/ontsluiting,
  • omgevingsfactoren,

met uitzondering van de randvoorwaarde dat een plan 'milieutechnisch aanvaardbaar' moet zijn. Dit is echter een zeer ruime formulering die ook planologische ongewenste functies kan toestaan. Het provinciale beleid en het gemeentelijk beleid zoals verwoord in de Structuurvisie geeft hier richting aan.

Ook vanuit de invulling van het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is het wenselijk ook naar de gebiedskwaliteiten te kijken en de vervolgfunctie daarop af te stemmen.

Daarom is er een VAB's-beleid geformuleerd op basis waarvan gefundeerd keuzes voor vervolgfuncties kunnen worden gemaakt, afgestemd op de diverse zoneringen van de Vr14, bestemmingen en het LOP. De 'traditionele' 'staat van Bedijfsactiviteiten' is aangevuld met kolommen met de diverse zoneringen en daarin is aangegeven of een functie aanvaardbaar is of niet of dat er overleg moet plaatsvinden over bv. aard en omvang van de gewenste activiteit.

Uiteindelijk zijn er 84 activiteiten uit de brochure Bedrijven en milieuzonering van de VNG geselecteerd die als vervolgfunctie aanvaardbaar zouden kunnen zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPbuitengebied2-CO02_0009.png"

Voorbeeld van Staat van Bedrijfsactiviteiten met zoneringen

Het geformuleerde beleid is opgenomen in Bijlage 5

De uit dit beleid voortkomende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' is opgenomen als Bijlage bij de regels

3.4.4 Nota Ruimtelijke kwaliteit

Deze nota is bedoeld om mensen enthousiast te maken voor de kwaliteit van hun omgeving bij het maken van hun plannen. Voor elke buurt in Valkenswaard is in deze nota beschreven wat de kenmerken van de omgeving zijn en welke inspiratie voor ontwerp en inrichting daaruit te halen valt. Per themagebied zijn naast de inspiratie ook duidelijke criteria opgesteld waarop nieuwe (bouw)plannen in ieder geval beoordeeld worden door de welstandscommissie.

3.4.4.1 Themagebieden

De verschillende te onderscheiden deelgebieden in Valkenswaard zijn onderverdeeld in themagebieden. Deze themagebieden verschillen in hun ruimtelijke verschijningsvorm door de ontstaansgeschiedenis, planningsmethode, bouwperiode of functie.

Binnen de themagebieden vallen verschillende buurten, per buurt is een daarop toegesneden inspiratiekader toegevoegd, waar aspecten worden uitgelicht die bijvoorbeeld ook te maken hebben met het perceel en de openbare ruimte. Per thema is tenslotte een overkoepelend toetsingskader opgesteld voor de uiteindelijke welstandstoets door de welstandscommissie.

De reguliere woongebieden worden onder één thema gebracht, en hebben daarom één toetsingskader, maar zijn onderverdeeld in samenhangende buurten met een eigen inspiratiekader.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPbuitengebied2-CO02_0010.jpg"

Kaart Themagebieden

Het buitengebied valt grotendeels in de themagebieden natuurlandschap en agrarisch landschap.

3.4.4.2 Welstandsniveaus

Met de vastlegging van welstandsniveaus wordt aangegeven in welke gebieden in de gemeente meer regulering is gewenst en welke gebieden met een minder strenge toetsing afkunnen. In de gebieden waar de historische kwaliteiten hierom vragen is een bijzonder welstandsniveau van toepassing. Dit is een strenge toets, maar vooral gedetailleerde toets door de welstandscommissie. Bij een industrieterrein kan de toetsing oppervlakkiger, op hoofdpunten. In een historische omgeving kan de detaillering van bijvoorbeeld een boeibord belangrijk zijn. Voor kwetsbare gebieden waar vooral de ruimte, openheid en/of natuur belangrijke kwaliteiten zijn is een zorgvuldige toetsing nodig. In de overige gebieden is een regulier toetsingsniveau van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPbuitengebied2-CO02_0011.jpg"

Kaart welstandniveau's

De volgende niveaus zijn opgenomen:

  • Bijzonder
  • Zorgvuldig
  • Regulier

Bijzonder

Het buitengebied valt voor een klein deel onder het bijzondere toetsingsregiem. Dit betreft met name de oude nederzettingsgebieden van Borkel, Hoeve en Voorste en Achterste brug in het zuiden van de gemeente.

Deze gebieden zijn van cruciale betekenis voor het totaalbeeld van de kernen en de relatie met het aanliggende landschap. Hieronder vallen de gebieden die een hoge cultuurhistorische, architectonische of stedenbouwkundige waarde hebben.

Toetsing binnen het bijzondere niveau is vooral gericht op de historische context. Toetsing omvat daarom alle relevante aspecten zoals ligging, massa, kapvorm, architectonische uitwerking, materiaal- en kleurgebruik en detaillering. Uiteraard is ook de relatie met de openbare ruimte een belangrijk aspect. Hierbij wordt zorgvuldig en gedetailleerd getoetst, waarbij een goede inpassing in de omliggende context het uitgangspunt is en daarom een bijzondere inspanning vereist. Achterste Brug is daarom ook tot cultuurhistorisch waardevol gebied aangemerkt.

Zorgvuldig

Het buitengebied valt voor het overgrote deel onder het zorgvuldige toetsingsregiem.

In deze gebieden waar een zorgvuldige toetsing van kracht is wordt gevraagd om een zorgvuldige afstemming van nieuwe bouwkundige ingrepen om de cultuurhistorische, stedenbouwkundige en met name landschappelijke karakteristieken te behouden dan wel te versterken. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid is gericht op behoud, herstel of verbetering van de waardevolle (landschappelijke) elementen en structuren, waardoor een extra inspanning dient te worden geleverd tot voordeel van de ruimtelijke kwaliteit.

Regulier

Het buitengebied valt voor een klein deel onder het reguliere toetsingsregiem. Dit betreft alleen het Eurocircuit.

Gebieden die een regulier toetsingsniveau hebben, zijn gebieden waar die beperkte afwijkingen van de bestaande ruimtelijke structuur of ingrepen in de architectuur zonder al te veel problemen kunnen verdragen. Er zal onder meer worden beoordeeld op het behoud van de samenhang binnen de rijen en clusters. Toetsing betreft dan ook de basiskwaliteit van de gebouwen en vraagt een normale inspanning.

Betekenis voor het bestemmingsplan: De Nota Ruimtelijke kwaliteit is niet direct van invloed op het bestemmingsplan.

3.4.5 Erfgoedbeleid

De gemeenteraad van Valkenswaard heeft op 19 april 2012 de Erfgoedverordening gemeente Valkenswaard vastgesteld. De Erfgoedverordening is gebaseerd op het erfgoedplan, dat is opgesteld door de gezamenlijke Kempengemeenten en A2-gemeenten. Het erfgoedplan bevat een uitgebreide inventarisatie van de archeologische en cultuurhistorische (verwachtings)waarden binnen het grondgebied van de betrokken gemeenten en een aanzet voor een integraal cultuurhistorisch beleid. In het bestemmingsplan ‘Buitengebied Valkenswaard 2013’, dat is vastgesteld in juli 2013, is het erfgoedplan verwerkt, dit betreft ook een set regels.

Betekenis voor het bestemmingsplan: De uitgangspunten worden opnieuw in het bestemmingsplan vastgelegd, maar met een andere set regels zie paragraaf 7.7.1 Archeologie.

3.4.6 Vrijetijdsbeleid

De Nota vrijetijdsbeleid 2015-2020 zet de koers uit voor de aankomende jaren. Het streven is om in Valkenswaard over een volledig vrijetijdsaanbod te beschikken. Hierbij dient er speciale aandacht te zijn voor de doelgroep jongeren en gezinnen met kinderen, gerichtheid op het hogere segment (in accommodaties, horeca en toevoeging wellness), met diversiteit, beeldbepalend aanbod, grootschalige voorzieningen en leisurehotspots. Deze ontwikkelingen moeten resulteren in een versterking van de economische betekenis van de sector, meer bedrijvigheid en meer werkgelegenheid. Om dit doel te bereiken is tevens een goede profilering en positionering van Valkenswaard van belang. Hiervoor hebben we meer inzicht nodig in de bezoeker. De potentiële recreant / toerist kijkt verder dan de bestemming Valkenswaard. Meedoen in regionale- en provinciale promotie is noodzakelijk om meer bezoekersgroepen naar Valkenswaard te trekken. Het voorzetten en versterken van het project Transnationaal Landschap De Groote Heide en het daadwerkelijk tot ontwikkeling brengen van de zogenaamde Zuidzone (Eurocircuit en Leisurezone) is van groot belang voor het versterken van het aanbod en daarmee toeristisch profiel. Daarnaast zal aansluiting gezocht moeten worden bij de thematiek van VisitBrabant, om ook de internationale bezoeker te verleiden.

Tot slot is om dit te bereiken een versterkte samenwerking tussen de toeristische sector (binnen en buiten de gemeentegrenzen) van belang.

3.4.7 Beleidskader Economische zaken 2017-2020
3.4.7.1 Algemeen

Het economisch beleid voor de periode 2017 tot en met 2020 geeft een visie op de lokale economie en gemeentelijke rol daarbij en stelt kaders. Voor de uitvoering van het beleid worden actieprogramma's opgesteld. Bij het opstellen van het Economisch Beleid 2017-2020 is nadrukkelijk ingezet op het gebruik maken van de inbreng van ondernemend Valkenswaard. In lijn met de Toekomstvisie zal overheids- en burgerparticipatie eveneens een belangrijke rol spelen bij de uitvoering van het beleid.

3.4.7.2 Visie

Om deze doelstellingen te realiseren, wordt in lijn met de Toekomstvisie ingezet op het maken van keuzes. Enerzijds wordt geconstateerd dat voor sectoren zoals de detailhandel en industrie de fysieke grenzen van de groei in zicht zijn. Daarvoor geen focus op ruimtelijke groei, maar de aanwezige kwaliteit beter benutten. Dit betekent investeren in de kwaliteit van het centrum (Masterplan Centrum) en het optimaliseren van de Schaapsloop. Dit laatste kan door herontwikkelingen te faciliteren en de uitstraling van het bedrijventerrein een impuls te geven.

Anderzijds kiest Valkenswaard voor de vrijetijdseconomie als groeisector. Deze sector dient een volwaardige drager van de lokale economie te worden, ook in termen van werkgelegenheid. Om deze groei te realiseren wordt ingezet op de realisatie van een Leisurezone. Ook Natuurgrenspark De Groote Heide biedt kansen.

3.4.7.3 Doelstellingen

Het Economisch Beleid 2017-2020 heeft twee doelstellingen:

  • Een lage werkloosheid
  • Het verbeteren van het vestigingsklimaat voor bedrijven
3.4.7.4 Beleid

Het buitengebied van Valkenswaard is een gebied waar diverse functies samen komen. Denk daarbij aan wonen en natuur, maar ook functies met een economische betekenis zoals agrarisch en vrijetijdseconomie. Enerzijds een gebied waar door bijvoorbeeld de aanwezige natuurwaarden zorgvuldigheid geboden is bij het mogelijk maken van ontwikkelingen. Anderzijds één van de weinige delen van Valkenswaard waar nog substantiële economische groei mogelijk is. Ook in termen van werkgelegenheid en waar door de komst van de Westparallel N69 nieuwe kansen ontstaan. Ook de grensoverschrijdende ontwikkeling van Natuurgrenspark De Groote Heide biedt economische kansen voor het buitengebied van Valkenswaard.

Vrijetijdseconomie

De gemeente Valkenswaard heeft voor de toeristisch-recreatieve sector al een specifiek sectoraal beleid in de vorm van de Nota Vrijetijdsbeleid 2015-2020. In het verlengde daarvan is er nog een Horecavisie 2014-2017. Dit beleid is leidend voor de toeristisch-recreatieve sector.

Vrijetijdseconomie is conform de Toekomstvisie 2030 dé groeisector en dit is reeds concreet vertaald naar de grote ambitie om een Leisurezone te realiseren aan de zuidzijde van Valkenswaard. De Leisure zone dient ervoor te zorgen dat de vrijetijdseconomie daadwerkelijk een groeisector wordt, waarin banen worden gecreëerd voor inwoners uit Valkenswaard en omstreken.

De Leisure zone is primair voorzien aan de zuidzijde van de bebouwde kom van Valkenswaard. De meest intensieve ontwikkelingen zijn daarbij voorzien aan de westzijde. Een logische consequentie van de realisatie van een Leisure zone, is dat het in het verleden geopperde ''klassieke'' bedrijventerrein Lage Heide definitief van de baan is. Overigens betekent de inzet op een Leisure zone niet dat toeristisch-recreatieve ontwikkelingen alleen binnen de Leisure zone kunnen plaatsvinden. Valkenswaard juicht kansrijke initiatieven in andere delen van de gemeenten eveneens toe.

Natuurgrenspark De Groote Heide

Valkenswaard werkt grensoverschrijdend samen met partners in de gemeenten Cranendonck, Heeze-Leende, Eindhoven, Hamont-Achel en Neerpelt. Het streven is om van De Groote Heide een aantrekkelijk, duurzaam, authentiek en levendig vestigingsklimaat te maken in de Brainportregio. Een streek die toonaangevende woon-, werk-en recreatiemogelijkheden biedt in een uitnodigende groene omgeving.

Agrarische sector

De ontwikkelingsruimte voor de krimpende agrarische sector is beperkt. Wel wordt ruimte geboden voor ondernemerschap in vrijkomende agrarische bebouwing (VAB).

Paardeneconomie

De paardenactiviteiten nabij de Maastrichterweg dragen bij aan een positief imago voor Valkenswaard, maar er is ruimte voor private spin-offs, zoals onderwijsfaciliteiten of verblijfsaccommodaties.

Betekenis voor het bestemmingsplan: Dit beleid is sturend in het beoordelen van aanvragen voor nieuwe economische ontwikkelingen in het plangebied.

3.4.8 Milieubeleidsplan 2016-2019

Het ambitieuze milieubeleidsplan 2012-2013 en verlengde plan voor 2014-2015 kenden een veelheid aan thema’s en doelen. Daarom wordt in het nieuwe milieubeleidsplan 2016-2019 de focus gelegd op sturing van die milieu gerelateerde zaken, die voor inwoners echt belangrijk zijn. De afgelopen jaren zijn de inwoners van Valkenswaard nauw betrokken geweest bij het opstellen van de Toekomstvisie 2030. Daaruit is veel inzicht ontstaan in de dingen die de inwoners van Valkenswaard belangrijk vinden. Mede op basis van de input van onze inwoners is in dit milieubeleidsplan gekozen voor kwaliteit boven kwantiteit. Dus minder thema’s, minder doelen, meer focus en meer effect.

Centraal doel is ‘het bieden van een duurzaam woon-, werk- en leefmilieu voor de inwoners van de gemeente Valkenswaard.’

De gemeente Valkenswaard kiest voor een realistisch ambitieniveau. Qua ambitieniveau en prioritering van werkzaamheden sluit dit milieubeleidsplan aan op het in 2013 breed gehouden onderzoek in het kader van de ‘Toekomstvisie Valkenswaard 2030’. In dat onderzoek is gevraagd welke van in totaal 18 onderwerpen verbeterd zouden moeten worden in de gemeente Valkenswaard. Het onderwerp milieu bleek een gemiddelde prioriteit te hebben. Des te belangrijker is het om te concentreren op sturing van die milieu gerelateerde speerpunten, die voor inwoners echt belangrijk zijn gebleken:

  • verkeer en vervoer (lucht en geluid)
  • groen én de beleefbaarheid daarvan (natuur en landschap, bodem)
  • afval en de mogelijkheden voor hergebruik als grondstof (materialentransitie)
  • elektrisch vervoer, energiebesparing en duurzame opwekking (energietransitie)
  • scholing (natuur- en milieueducatie)
  • overlast en veiligheid - (bebouwde omgeving)
  • overheid als voorbeeld (bedrijfsinterne milieuzorg)

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPbuitengebied2-CO02_0012.png"

Schema milieuthema's (bron: gemeente Valkenswaard)

Betekenis voor het bestemmingsplan: Het Milieubeleidsplan biedt handvatten om ontwikkelingen in het plangebied te beoordelen op de effecten op de omgeving van de ontwikkeling.

3.4.9 Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Valkenswaard 2013-2017

De gemeente Valkenswaard en het Waterschap De Dommel zijn overtuigd van de noodzaak om een goedfunctionerend rioolsysteem voor de inzameling en behandeling van afvalwater te beheren. Hierbij heeft degemeente de verantwoordelijkheid voor de werking van het afvoersysteem naar de rioolwaterzuivering en het waterschap voor het functioneren van deze zuivering. Deze taakstelling sluit prima aan bij de wettelijkeverplichting conform de Wet milieubeheer. Hierin is met ingang van 1994 de zorgplicht voor een doelmatige inzameling en transport van afvalwater geregeld. Het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) is hiervoor een belangrijk hulpmiddel. Het opstellen van een dergelijk rioleringsplan is sinds 1 maart 1993 ook verplicht gesteld. De gemeente heeft vanaf 1 januari 2008 te maken met de volgende drie zorgplichten, waarvan de zorgplichten hemelwater en grondwater nieuw zijn:

  • Inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
  • Inzameling en verwerking van overtollig hemelwater;
  • Inzameling en verwerking van overtollig grondwater.

Het vGRP heeft de status van een beleidsplan en betreft een lokale doorvertaling van het Rijks-, Waterschap- en provinciale beleid en wetgeving. Het vGRP kent geen directe planologische doorwerking, maar de beleidsuitgangspunten dienen wel door te werken in ruimtelijke afwegingen. Er is een nieuwe visie in ontwikkeling.

Betekenis voor het bestemmingsplan: Het bestemmingsplan bevat geen specifieke regels in relatie tot het inzamelen en verwerken van water. Gelet op het consoliderende karakter van het bestemmingsplan, is hier ook geen noodzaak toe.

Hoofdstuk 4 Bestaande situatie

Voor nader onderzoek naar de bestaande situatie is nagegaan welke ruimtelijke en functionele kwaliteit in het plangebied aanwezig is. Daarnaast is gekeken naar de aspecten die met de fysieke milieuwaarden samenhangen. Verder wordt in dit hoofdstuk de historische kwaliteit beschreven, waarbij archeologie, cultuurhistorie en eventueel aanwezige monumenten aan bod komen. De uitkomsten van verrichte onderzoeken zijn in dit hoofdstuk vermeld. Het opgenomen kaartmateriaal dient uitsluitend als illustratie. Voor informatie op perceelsniveau verwijzen wij naar www.ruimtelijkeplannen.nl.

4.1 Geologie en hydrologie

4.1.1 Algemeen

Het stijgen en dalen van de aardkorst, de werking van water en wind en de ontginning en het landgebruik door mensen, hebben het landschap van Valkenswaard gevormd. Het resultaat is een licht glooiend, naar het noorden aflopend gebied waar de Beekloop/Keersop, de Dommel en de Tongelreep smalle, ondiepe dalen in hebben uitgesneden. Tussen die beekdalen is het gebied overwegend vlak met op een aantal plaatsen opgewaaide (stuif)duinen (Plateaux, Malpie) en uitgewaaide laagtes waar moerassen en vennen in zijn ontstaan (Plateaux, Malpie, noordkant Valkenswaard). De hoogteverschillen zijn niet heel pregnant. Vooral de verschillen in grondgebruik tussen hoog en laag, droog en nat, vlaktes en ruggen zorgen ervoor dat de opbouw en eigenschappen van de ondergrond nog steeds goed herkenbaar zijn (bron: LOP, 2011).

Op onderstaande afbeelding staat een geohydrologische doorsnede van het plangebied weergegeven (vanaf de Belgische grens tot in de kern Valkenswaard).

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPbuitengebied2-CO02_0013.jpg"

Geohydrologische doorsnede (bron: TNO, 2012)

Voor de afwatering van het grondgebied van de gemeente zorgen drie beken, te weten de Tongelreep, de Dommel en de Beekloop. Globaal kan worden gezegd dat het gebied ten oosten van de Maastrichterweg afwatert op de Tongelreep, het gebied tussen de Luiker- en Maastrichterweg op de Dommel en het gebied ten westen van de Luikerweg op de Beekloop. Meer noordelijk wordt de functie van de Beekloop overgenomen door de Keersop. De beken hebben in overeenstemming met de topografie van het gebied een min of meer zuid-noord gerichte stroomrichting. Vooral de beekdalen van Tongelreep en Dommel hebben te kampen met wateroverlast, ten dele in de vorm van inundaties. De Tongelreep ontvangt veel water uit België. Dat is niet alleen overtollig regenwater, maar ook water dat afkomstig is van bevloeiing, zodat ook tijdens de zomermaanden de afvoer groot is. Een groot deel van de gronden heeft te kampen met wateroverlast. Dit is vooral het geval in de beekdalen. Het gebruik van deze gronden blijft dan ook beperkt tot grasland. In de zomer daalt de grondwaterstand over een grote oppervlakte tot een zodanige diepte, dat gronden met een dun humeus dek last krijgen van verdroging. Een belangrijk deel van de gronden met zeer lage grondwaterstanden zijn beplant met bossen, omdat zij te droog zijn voor enig agrarisch gebruik.

4.2 Landschap

4.2.1 Algemeen

Kenmerkend voor het buitengebied van Valkenswaard is het afwisselende landschap. Het landschap bepaald voor een groot deel de identiteit van het buitengebied en maakt dat mensen zich hier 'thuis' voelen. Het bestemmingsplan kan een rol spelen bij het behoud van de landschappelijke waarden.

4.2.2 Onderzoek
4.2.2.1 Geschiedenis van het landschap

Het gebied is al eeuwenlang bewoond. Op verschillende plaatsen zijn vuurstenen werktuigen uit de prehistorie gevonden. Bij het Groot Malpieven, langs de Dommel, zijn bewoningssporen aangetroffen uit de IJzertijd. In de Middeleeuwen zijn op de flanken van de beekdalen een groot aantal kleine, soms wat grotere agrarische nederzettingen ontstaan waaronder Keersop, Deelshurk, Zeelberg, Borkel, Schaft en Hoeve. Uit die tijd stammen ook de Venbergse en Dommelse watermolens. Het toen gehanteerde landbouwsysteem, waarbij de lage, natte gronden langs de beken werden gebruikt als hooiland, de flanken naar de hogere gronden als bouwland en de bossen en heide op de hoogste gronden om vee te laten grazen, heeft tot lang zijn stempel op het landschap gedrukt. Hoewel het (agrarisch) grondgebruik zich inmiddels sterk heeft ontwikkeld, hebben de verschillende landschapstypen die nu in Valkenswaard zijn te onderscheiden, hun oorsprong in het Middeleeuwse grondgebruik (bron: LOP, 2011).

4.2.2.2 Landschapstypen

Een landschapstype is een karakteristieke combinatie van landschapskenmerken en –elementen die in een bepaalde samenhang voorkomen. Valkenswaard ligt op de zandgronden van de Kempen. Het landschap bestaat hier uit grote aaneengesloten boscomplexen en natuurgebieden op hogere gronden, met daartussen de lager gelegen beekdalen van de Dommel, Keersop en Tongelreep, die van zuid naar noord lopen. Op de overgangen van hoog naar laag concentreerden zich van oorsprong de landbouw en bewoning.
De huidige verschijningsvorm van het landschap hangt af van verschillende aspecten zoals bodem, water en gebruik. In de afgelopen eeuw is het onderscheid tussen de verschillende landschapstypen vervaagd door een veranderende agrarische bedrijfsvoering en de toename van de verstedelijkingsdruk. In de gemeente Valkenswaard zijn vier landschapstypen te onderscheiden (bron: LOP, 2011):

  • Het akkerdorpenlandschap: Oude zandontginningen met een glooiend reliëf op de dekzandruggen of de flanken daarvan. Ze groeiden uit tot grote, bolgelegen, open akkercomplexen. Aan de randen hiervan werden houtwallen opgeworpen als bescherming tegen stuivend zand en vraat door vee en wild. De wegen volgen veelal de natuurlijke vormen van de akkercomplexen en de aangrenzende beekdalen, en hebben daardoor een slingerend karakter. Over de akkers door liep een grofmazig patroon van zandpaden.
    Bewoning gebeurde in gehuchten rondom een centrale, vaak driehoekige, drink- en verzamelplaats voor het vee (brink of Frankische driehoek). Ze konden op de akker liggen zoals Schaft (kernakkerdorp) of langs de randen van de akkers zoals Borkel (kransakkerdorp). Vanaf de 20e eeuw zijn de akkercomplexen van Dommelen, Keersop en Valkenswaard vrijwel geheel bebouwd geraakt. De akkers bij Schaft en Borkel zijn nog wel aanwezig en ook goed herkenbaar.
  • Het beekdallandschap: De voedselrijke beekdalen rondom Valkenswaard werden gebruikt als hooilanden. In de volksmond werden ze aangeduid als beemden. Met uitzondering van de watermolens (Venbergse Molen, Dommelse Watermolen), waren de beekdalen van oorsprong onbebouwd. De verkaveling was fijnmazig met singels en houtwallen op de perceelgrenzen. Het gebied was daarmee uitermate kleinschalig en besloten, in tegenstelling tot de hoger gelegen akkers en de heidevelden. Vanaf de 20e eeuw zijn veel beekdalen ingrijpend aangepast door het kanaliseren van beken, het plaatsen van stuwen, ruilverkaveling en het in gebruik nemen van de grond voor akkerbouw. De kavelgrensbeplantingen verdwenen en daarmee de karakteristieke kleinschaligheid en beslotenheid.
  • Het jonge ontginningenlandschap: Voor het gehanteerde landbouwsysteem was de aanwezigheid van woeste gronden essentieel. Daarom is het landschap van de kempen eeuwenlang gedomineerd geweest door uitgestrekte heidevelden, bossen, stuifzanden en moerassige vennen. Hier werden slechts schapen geweid, heide geplagd en op beperkte schaal turf gestoken. Met de uitvinding van kunstmest waren deze woeste gronden vanaf de 20e eeuw niet meer nodig voor het landbouwsysteem en konden de voorheen onvruchtbare heidevelden worden ontgonnen voor de landbouw. Dat gebeurde ook in Valkenswaard op veel plaatsen (Brugsche Heide, Schaftsche Heide en Beeker Heide). Deze jonge ontginningen kenmerken zich nu door de rationele opbouw van een regelmatige blokverkaveling, rechte wegen en grote agrarische bedrijven.
  • Het bos- en heidelandschap: Niet alle woeste gronden werden tot landbouwgrond ontgonnen. Sommige delen waren daarvoor te arm en te gevoelig voor opstuiven door de wind (Malpiebergsche Heide, Opperheide). Om het zand vast te houden en toch opbrengst te genereren, is hier naaldbos geplant ten behoeve van de productie van mijnhout. De massa van het bos vormt een sterk contrast met de aangrenzende open akkers en (inmiddels) open beekdalen. Andere plekken zoals rond het Malpieven en de Plateaux zijn nooit in ontginning gebracht en vertegenwoordigen nu belangrijke natuurwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPbuitengebied2-CO02_0014.jpg"

Landschapstypen in de gemeente Valkenswaard (bron: LOP, 2011)

4.2.2.3 Landschapselementen

In het kader van de landinrichting heeft een inventarisatie plaatsgevonden van waardevolle landschapselementen in het kavelruilproject Valkenswaard - Waalre (2010). Hieruit is gebleken dat sinds de 20e eeuw de bestaande beplantingen nog maar een fractie zijn van het vroegere dichte patroon aan houtwallen en bosjes. Het huidige grondgebruik valt niet meer te rijmen met de vroegere dichte groenstructuur. Dat wat over is, zijn vooral losse elementen en geen aaneengesloten structuren. Bovendien mist veel beplanting diversiteit, zijn er gaten in gevallen of resteren nog slechts enkele bomen. Het gebrek aan structuur uit zich vooral in een geringere waarde voor de natuur.In het gebied komen nog weinig steilranden voor. Veel hoogteverschillen zijn in de loop der jaren plat geschoven en door egaliseren en (ondiep) ontgronden zijn er nieuwe steilranden ontstaan. De waarde van de steilranden voor het landschap en de aardkunde is dan ook gering. Omdat de verstoring groot is (intensieve landbouw met dito bemesting, verkeer) is ook de waarde voor de natuur in veel gevallen gering.In het plangebied komen diverse zandpaden voor, met echter veelal een geringe landschappelijke waarde.

4.2.3 Conclusie

De beschermenswaardige landschapswaarden zullen een doorvertaling in de regels en op de verbeelding krijgen. In paragraaf 7.4 Natuur en landschap wordt hier nader op ingegaan.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

4.3.1 Algemeen

Gemeenten moeten bij het maken van plannen in het kader van de Wro rekening houden met de archeologische waarden, dan wel de te verwachten archeologische waarden. Aangetoond moet worden dat een ingreep de archeologische waarden niet schaadt.

4.3.2 Onderzoek
4.3.2.1 Archeologie

De gemeenten Heeze-Leende, Cranendonck, Waalre en Valkenswaard (en Oirschot, Reusel-De Mierden, Bladel, Eersel en Bergeijk) hebben aan de SRE Milieudienst opdracht gegeven om een regionaal Beleidsplan Archeologische Monumentenzorg en een gemeentelijke Erfgoedkaart op te stellen, waarin zowel de archeologische waarden en verwachtingen als de cultuurhistorische waarden zijn opgenomen. Dit beleid heeft de raad van de gemeente Valkenswaard in juli 2012 vastgesteld. In de gemeente Valkenswaard gelden de volgende archeologische (verwachtings)waarden:

  • Categorie 1 - Beschermde archeologische monumenten: Het gaat om archeologische resten die vanuit nationaal of gemeentelijk oogpunt behouden dienen te blijven en daarom als monument zijn beschermd ingevolge de Monumentenwet 1988 (voor Rijksmonumenten) of de gemeentelijke Archeologieverordening.
  • Categorie 2 - Gebied van archeologische waarde: In deze gebieden is bij eerdere onderzoeken reeds aangetoond dat er concentraties archeologische resten voorkomen die als behoudenswaardig gekarakteriseerd kunnen worden. In deze gebieden is dus sprake van vastgestelde archeologische waarden. De archeologische resten op deze terreinen zijn echter minder geconcentreerd dan bij de vorige categorie en bovendien is vaak niet exact bekend waar de resten zich bevinden.
  • Categorie 3 - Gebied met een hoge archeologische verwachting, historische kern: Het gaat hier om de oude en de vermoedelijk nog oudere verschoven woonkernen en gehuchten, waar op basis van historische bronnen, oude kaarten en nog aanwezige bebouwing een hoge archeologische verwachting geldt. Dat wil zeggen dat in deze gebieden sprake is van een hoge concentratie archeologische vindplaatsen met goede conserveringsomstandigheden. De kans op het aantreffen van archeologische vondsten bij bodemingrepen is dus zeer groot.
  • Categorie 4 - Gebied met een hoge archeologische verwachting: In deze gebieden geldt op basis van geomorfologische en bodemkundige opbouw en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een hoge archeologische verwachting. Dat wil zeggen dat in deze gebieden sprake is van een hoge concentratie archeologische vindplaatsen met goede conserveringsomstandigheden. De kans op het aantreffen van archeologische vondsten bij bodemingrepen is dus zeer groot.
  • Categorie 5 - Gebied met een middelhoge archeologische verwachting: In deze gebieden geldt op basis van geomorfologische en bodemkundige opbouw en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een middelhoge archeologische verwachting. Deze zones en gebieden waren net als de gebieden met een hoge verwachting in principe geschikt voor bewoning. De kans op het aantreffen van vondsten is hier echter kleiner, doordat de dichtheid aan vindplaatsen beduidend lager is dan in de gebieden met een hoge verwachting.
  • Categorie 6: Gebied met een lage archeologische verwachting: Het gaat om gebieden waar op archeologische en landschappelijke gronden de kans op behoudenswaardige archeologische relicten klein wordt geacht.
  • Categorie 7: Gebied zonder archeologische verwachting: Het gaat hierbij om gebieden waar het bodemprofiel als gevolg van archeologisch onderzoek, aangetoonde ontgrondingen, recente bebouwing en funderingen zodanig is verstoord, dat eventuele archeologische resten als verloren beschouwd mogen worden, of in ieder geval zodanig zijn aangetast dat zij niet meer voor onderzoek of bescherming in aanmerking komen. Voor deze gebieden is vanwege het ontbreken van een verwachtingswaarde dan ook geen dubbelbestemming opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPbuitengebied2-CO02_0015.jpg"

Archeologische beleidskaart (bron: http://atlas.sre.nl/archeologie/, SRE, 2012)

4.3.2.2 Cultuurhistorie

Onderdeel van het beleidsplan van de SRE is de cultuurhistorische beleidskaart (zie de afbeelding hierna). Deze beleidskaart bestaat uit drie categorieën:

  • Categorie 1: Beschermde cultuurhistorische monumenten. Cultuurhistorische objecten of gebieden die vanuit nationaal of gemeentelijk oogpunt behouden dienen te blijven en daarom als monument beschermd zijn ingevolge de Erfgoedwet of de gemeentelijke Erfgoedverordening. De wettelijke bescherming verbiedt hier de meeste verstorende activiteiten, tenzij de Minister van OC&W of het College van B&W van de gemeente hiervoor vooraf vergunning verleent.
  • Categorie 2: Object of gebied met een zeer hoge cultuurhistorische waarde. Op basis van de bekende historische gegevens en/of de landschappelijke ligging zoals aangeduid op de gemeentelijke erfgoedkaart, kunnen deze objecten of gebieden gezien worden als belangrijke elementen van de regionale identiteit. Deze cultuurhistorische waarden verdienen het om behouden te worden, maar vooral ook om als inspiratiebron te worden gebruikt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De aanwezige cultuurhistorische waarden mogen in principe niet worden verstoord of vernietigd. Nieuwe ontwikkelingen moeten zo mogelijk de cultuurhistorische waarden versterken. Bij gebouwen geldt dat onderhoud en versterken voor vernieuwen en ontwikkelen gaat en dat vernieuwen en ontwikkelen geschiedt vanuit en met respect voor de cultuurhistorische waarden.
  • Categorie 3: Object of gebied met een hoge cultuurhistorische waarde. Op basis van de bekende historische gegevens en/of de landschappelijke ligging zoals aangeduid op de gemeentelijke erfgoedkaart, kunnen deze objecten of gebieden gezien worden als belangrijke elementen van de lokale identiteit. Deze cultuurhistorische waarden verdienen het om behouden te worden, maar vooral ook om als inspiratiebron te worden gebruikt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPbuitengebied2-CO02_0016.jpg"

Cultuurhistorische beleidskaart (bron: http://atlas.sre.nl/archeologie/, SRE, 2012)

4.3.2.2.1 Cultuurhistorische bebouwing

De gemeente kent een verscheidenheid aan cultuurhistorisch waardevolle panden en objecten. Binnen de gemeente zijn 23 gemeentelijke monumenten en 21 rijksmonumenten aanwezig, waarvan een groot deel in het plangebied. In paragraaf 7.7.2 wordt hier nader op ingegaan.

4.3.2.2.2 Aardkundig waardevolle gebieden

De Provincie Noord-Brabant wil haar aardkundige waarden behouden. Aardkundige verschijnselen zijn van betekenis voor zowel de belevingswaarde als de natuurpotentie van het landschap. Daarnaast hebben ze ook een wetenschappelijke en educatieve betekenis. Op de volgende afbeelding zijn deze aardkundige en cultuurhistorische gebieden weergegeven.

Het centraal gelegen, bruin gearceerde gebied betreft het aardkundig waardevol gebied Malpie, met het Dommeldal ten zuiden van Valkenswaard en het aangrenzende bos-, heide- en vengebied van de Malpie ten westen ervan; en het Leenderbos, Tongelreep, Groote Heide, Het Goor. Laatstgenoemde gebieden bestaan uit het bos- en heidegebied van het Leenderbos, het ten zuiden ervan gelegen heidegebied de Groote Heide, het westelijk gelegen beekdal van de Tongelreep en het laaggelegen bosgebied van Het Goor in het oosten. Ook het Brugven ten westen van de Tongelreep is in dit gebied opgenomen.

4.3.2.2.3 Cultuurhistorische vlakken

De provincie heeft een aantal gebieden aangewezen om hun cultuurhistorisch belangen. Gemeenten moeten in hun bestemmingsplannen de waarden en kenmerken van de cultuurhistorische vlakken beschermen.

Het gaat om een aantal gebieden die gekarakteriseerd worden door jonge heideontginningen, het gebied van de Beekloop (met de restanten van vloeisystemen en vele visvijvers), de heiderestanten, bossen en vloeiweiden van De Plateaux, het beekdal van De Dommel, de heiderestanten van het Malpie, et cetera.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPbuitengebied2-CO02_0017.jpg"

Uitsnede Vr14 provincie Noord-Brabant (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

De gemeente Valkenswaard heeft hier een extra gebied aan toegevoegd, namelijk de buurtschap Achterste Brug vanwege de gave historische samenhang van bebouwing en erfinrichtingen.

Conclusie

Zowel de archeologische als de cultuurhistorische waarden krijgen een passende bestemmingsregeling. In paragraaf 7.7 Archeologie en cultuurhistorie is dit nader toegelicht.

4.4 Natuur

4.4.1 Algemeen

Natuur en groen wordt positief gewaardeerd. Zowel in als buiten de stad vertoeven veel mensen in hun vrije tijd graag in de natuur. Valkenswaard is de achtertuin van Brainport en de aanwezigheid van voldoende groen op een bereikbare afstand bepaalt voor een belangrijk deel de leefbaarheid van een gebied.

4.4.1.1 Nationaal Natuurnetwerk (NNN, voorheen EHS)

Door nieuwe natuur te ontwikkelen, kunnen natuurgebieden met elkaar worden verbonden. Zo kunnen planten zich over verschillende natuurgebieden verspreiden en dieren van het ene naar het andere gebied gaan. Het totaal van al deze gebieden en de verbindingen ertussen vormt het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) . Dit is opgenomen in onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het provinciale beleid. Het NNN bestaat uit de volgende onderdelen:

  • bestaande natuurgebieden;
  • nieuw aan te leggen natuurgebieden op plekken waar 'gaten' in het netwerk zitten (natuurontwikkelingsgebieden);
  • verbindingszones tussen de natuurgebieden;
  • beheersgebieden. Dit zijn agrarische gebieden, waar belangrijke natuurwaarden voorkomen (bijvoorbeeld weidevogels of bepaalde akkerplanten).

Iedere provincie kent zijn eigen benaming voor het provinciale netwerk als aanvulling op het NNN. Voor Brabant is dat het Natuurnetwerk Brabant (NNB)

4.4.2 Onderzoek
4.4.2.1 Natura 2000 en beschermde Natuurmonumenten

In de hierna volgende tabel is opgenomen welke nabijgelegen (<10 km) Natura 2000-gebieden in Nederland en België aanwezig zijn, alsmede en de daarbinnen gelegen Beschermde natuurmonumenten in Nederland. Per gebied is de minimale tussengelegen afstand (indicatief) weergegeven tot het buitengebied van Valkenswaard.

Nederland  
 
België    
Natura 2000   Afstand tot buiten-gebied (km)   Beschermde natuurmonumenten   Afstand tot buiten-
gebied (km)  
Natura 2000   Afstand tot buiten-
gebied
(km)  
Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux   0       Harmonterheide, Hageven, Buitenheide, Stampooierbroek en Mariahof   > 0  
Stabrechtse Heide & Beuven*   4,5   Beuven   8,1   Hageven met Dommelvallei, Beverbeekse heide, Warmbeek en Wateringen   > 0  
Weerter- en Budelbergen & Ringselven   9,3       Valleigebied van de kleine nete met brongebieden, moerassen en heiden   7,0  
Kempenland-West*   9,4   Groot en Klein meer   9,5   Bocholt, Hechtel-eksel, Meeuwen-gruitrode, Neerpelt en Peer   7,7  
        Vallei- en brongebied van de Zwarte beek, Bolisserbeek en Dommel met heide en vengebieden   9,1  

Natura 2000 en beschermde natuurmonumenten in en nabij het plangebied (Bron: PlanMER Bestemmingsplan Buitengebied, Tauw 2012)

Binnen de gemeente ligt een deel van het Natura 2000-gebied 'Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux'. Het gebied bestaat uit twee delen:

  • Het oostelijk deel omvat de Groote Heide in het noorden, de gemeentebossen van Heeze, de landgoederen Valkenhorst en Heezerheide en de boswachterij Leende. Het gebied is onderdeel van het Kempische landschap dat gekenmerkt wordt door hoogteverschillen die tijdens de laatste ijstijd zijn ontstaan door dekzandafzettingen. Over het algemeen is het landschap glooiend, maar plaatselijk is het dekzandlandschap verstoven, waardoor een sterker reliëf aanwezig is. Tot het begin van de 20e eeuw was de dekzandrug bedekt met onafzienbare heide. Grote delen zijn in de crisisjaren van de vorige eeuw op grote schaal bebost. Delen van het heidelandschap zijn echter gespaard gebleven.
  • Het westelijk deel betreft De Plateaux, het dal van de Dommel en gedeelten van de beeklopen van de Run en de Keersop. De Plateaux is een deels bebost heidegebied. Tegen de Belgische grens aan liggen vloeivelden: hooilanden die al sinds lange tijd bevloeid worden met (kalkrijk) Maaswater door middel van een lang stelsel van geulen en kanaaltjes. In de heide van de Malpie liggen een aantal grote vennen. Op meerdere locaties zijn kleine jeneverbesstruwelen aanwezig. Langs de Dommel liggen vochtige en natte graslanden en bossen (bron: ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie).

Wanneer activiteiten plaatsvinden (zowel in of nabij het gebied), die een negatief effect op het Natura 2000-gebied hebben, dan kunnen deze alleen doorgaan als dit effect niet de waarden van het Natura 2000-gebied wezenlijk aantast (externe werking). Het toekomstige beheerplan biedt hiervoor het toetsingskader.

4.4.2.2 Ligging Natura 2000 binnen het Natuurnetwerk Brabant (NNB)

De exacte begrenzing van het NNB is door de provincie in de Vr14 bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPbuitengebied2-CO02_0018.png"

Natuurnetwerk Brabant; licht groen (bron: Vr14, provincie Noord-Brabant)

In de Vr14 is opgenomen dat een bestemmingsplan, dat is gelegen in de ecologische hoofdstructuur, de natuurwaarden hiervan dient te beschermen. Als een bestemmingsplan buiten de ecologische hoofdstructuur is gelegen, en leidt tot een aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van de ecologische hoofdstructuur, dan moeten de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en gecompenseerd. Daarnaast dienen op basis van de Vr14 ook de zoekgebieden voor ecologische verbindingzones en attentiegebieden NNB in het bestemmingsplan te worden beschermd. Onder een attentiegebied wordt een gebied in of rondom het NNB verstaan waar fysieke ingrepen een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding. De grotere natuurgebieden in het plangebied zijn de volgende:

  • De Malpie: Dit natuurreservaat dat bestaat uit de rivier De Dommel met aan weerszijden heideterreinen met dennen en grote en kleine vennen. Het gebied is rijk aan flora en fauna en is een broedplaats voor allerlei vogels.
  • Hageven - Plateaux: Op de grens tussen Nederland en België ligt het natuurgebied Hageven-Plateaux. Het hoger gelegen Nederlandse deel wordt de Plateaux genoemd, het lager gelegen Vlaamse deel heet het Hageven. Het bestaat uit bossen, vloeiweiden, heide en landbouwgrond. Op de heide grazen paarden en runderen. De Nederlandse Vereniging Natuurmonumenten en de Vlaamse natuurreservaten VZW beheren het gebied gezamenlijk.
  • Het Leenderbos: Ten oosten van Valkenswaard is de Boswachterij Leende gelegen, in beheer bij Staatsbosbeheer. Het Leenderbos is ongeveer 2.000 ha groot en wordt jaarlijks door zo'n miljoen mensen bezocht. Hier is de natuur gevarieerd: bossen, heide, zandverstuivingen en weides. Het bos bestaat voornamelijk uit naaldbomen en er leven diverse vogelsoorten, waaronder de nachtzwaluw, de roerdomp, de wespendief en de ijsvogel. Verder wordt het bos bevolkt door reeën, vossen, hazen en konijnen. Op de heidevelden is een schaapskudde aanwezig.
  • Philips-De Jong Natuur- en Wandelpark: Dit gebied ten noorden van Valkenswaard bestaat uit bos, heide en vennen. Er worden diverse wandelmogelijkheden aangeboden.
  • De Tongelreep: De Tongelreep is een zijriviertje van de Dommel. De grond in het dal van de Tongelreep is in 1989 verkocht aan natuurbeschermingsorganisaties, die de natuurlijke toestand in 2006 weer hebben hersteld. Het gebied is rijk aan vogels.
  • Voormalige viskweekvijvers: In 2005 zijn de visvijvers overgedragen aan het Brabants Landschap. Van oorsprong waren dit vennen, die weer in oorsprong zijn hersteld. Hier bevinden zich tal van vogelsoorten, waaronder aalscholver, visarend, blauwe reiger, de grauwe gans, knobbelzwaan, witgatje, oeverloper, kievit, tureluur, zwarte ruiter, kemphaan, roerdomp, woudaapje, waterral en kleine karekiet. Met ecologische verbindingszones worden grote natuurgebieden met elkaar verbonden. In het reconstructieplan Boven-Dommel is een opgave voor ecologische verbindingszones geformuleerd. Op het grondgebied van Valkenswaard gaat het om de droge ecologische verbindingszones de Beekerheide en de Maastrichterweg.
4.4.2.3 Natte natuurparels

Voor bepaalde gebieden ligt de prioriteit op het herstel van natte natuurgebieden (natte natuurparels). Hierbij gaat het niet alleen om de verdrogingstoestand van het systeem vast te stellen en herstelmaatregelen te definiëren, maar juist ook om de uitstralingseffecten naar de omgeving in beeld te brengen. Een gebied in Valkenswaard is de natuurparel Malpiebeemden. Dit gebied is een afwisselend gebied met een meanderende Dommel met zandige oeverwallen en afgesneden meanders, natte beemden, rietlanden, elzenbroek, gagelstruwelen en natte heide met vennen. Deze natuurparel ligt aan weerzijden van de Dommel ten zuiden van Valkenswaard. De natte natuurparel ligt tussen Venbergen met de Venbergsche watermolen in het noorden en de Schafterbrug bij Borkel en Schaft in het zuiden. In het plangebied spelen diverse projecten om het waterpeil in verdrogingsgevoelige natuurgebieden te verhogen.

4.4.3 Conclusie

De bestaande natuurgebieden krijgen in het bestemmingsplan een passende natuurbestemming. Daarbij moet rekening worden gehouden met het ‘nee, tenzij’-principe voor het NNB en (de externe werking van) Natura 2000-gebieden.

4.5 Landbouw

4.5.1 Algemeen

De landbouw is van oudsher een grote grondgebruiker in de gemeente Valkenswaard. Het gaat hierbij zowel om de landbouw als sociaal-economische functie, als om gebruiker en beheerder van het agrarische cultuurlandschap. In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de agrarische sector in de gemeente.

4.5.2 Onderzoek

In deze paragraaf is voor een analyse van de landbouwsector gebruik gemaakt van gegevens van het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) en het Web-BVB (Bestand Veehouderij Bedrijven). Het Web-BVB is een database waarin per gemeente de agrarische vergunninggegevens of meldingen van veehouderijbedrijven staan aangegeven. Deze gegevens gelden voor het totale grondgebied van de gemeente Valkenswaard.

Het aantal agrarische bedrijven in de gemeente Valkenswaard neemt steeds verder af. Het totaal aantal bedrijven is in een periode van zestien jaar afgenomen van 104 bedrijven (in 2000) naar 58 bedrijven (2016). In de volgende tabel is dit weergegeven.

Type bedrijf /jaar   Aantal  
  2000   2005   2010   2016  
Akkerbouw   57   44   42   15  
Tuinbouw open grond   3   4   3   1  
Tuinbouw onder glas   1   1   1   1  
Grasland en groenvoedergewassen   83   66   68   45  
Graasdieren   63   56   52   51  
Hokdieren   31   22   20   11  
Totaal   104   86   84   73  

Aantal agrarische bedrijven in de gemeente Valkenswaard (bron: Centraal Bureau voor de Statistiek, 2016)

De gemiddelde omvang van de veehouderijen is 138 NGE.

De afname van het aantal agrarische bedrijven is een ontwikkeling die in heel Nederland speelt, maar in Brabant versterkt dor de invoering van de BZV. In 2017 zal het aantal rundveebedrijven waarschijnlijk nog dalen vanwege de opkoopregeling om aan de Europese mestnormen te gaan voldoen.

Om leegstand van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen te voorkomen, alsmede de economische ontwikkeling van het platteland te stimuleren, kunnen mogelijkheden worden geboden voor een niet-agrarisch hergebruik hiervan.

Uit de Web-BVB blijkt dat binnen de gemeente ongeveer de helft van de agrarische bedrijven een rundveehouderij is. Sterk in opkomst zijn de paardenhouderijen, want die staan nu op de tweede plaats. De toename van het aantal paardenhouderijen is aan twee factoren toe te rekenen:

  • 1. de komst van een aantal internationale toppers naar Valkenswaard (zoals Tops, De Miranda en Salvador in de springsport en Exell in het aangespannen rijden);
  • 2. door de toename van de hoeveelheid vrije tijd en het toegenomen besteedbaar inkomen is de paardensport steeds meer in trek.

Dit vertaald zich in de toename van de paardenhouderijen. Het kan zowel gaan om bedrijfsmatige paardenfokkerijen (fokken, trainen en africhten) en het particulier houden van paarden. Dit laatste gaat gepaard met een toename van bijvoorbeeld paardrijbakken en paardenstallen in het landelijk gebieden.

Direct daarna volgende de rund- en melkveehouderijen en dan de intensieve veehouderijen, waarvan het merendeel om varkens gaat.

Opvallend is dat het merendeel van de bedrijven een zeer grote gemiddelde omvang heeft.

4.5.3 Conclusie

Het bestemmingsplan dient ruimte te bieden aan grondgebonden agrarische bedrijven en het 'mengen' van bedrijven en de Brabantse Zorgvuldige Veehouderij in te passen. Daarnaast zal het plan ook mogelijkheden moeten bieden aan verbrede landbouw en hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijven.

4.6 Recreatie

4.6.1 Algemeen

Het plangebied heeft vele toegankelijke bos- en natuurgebieden en door de geografische ligging ten opzichte van enerzijds België en anderzijds Eindhoven/Brainport, verbonden door de N69 (Westparallel) een hoge recreatieve attractiewaarde.

De gemeente Valkenswaard streeft ernaar zich in 2030 ruimtelijk te ontwikkelen tot een groene "leisure and pleasure zone" (Structuurvisie Valkenswaard deel A, 2012). Valkenswaard wil zich profileren als een toeristisch-recreatieve gemeente. Hiervoor is het programma 'De Groote Heide' in ontwikkeling. Dit betekent een versterking van het huidige aanbod en een toename in het totaalaanbod. Met name in het buitengebied zal worden gezocht naar het bieden van ruimte voor toeristisch-recreatieve bedrijven. Het programma 'De Groote Heide' is nog niet ver genoeg ontwikkeld om in dit bestemmingsplan een plaats te krijgen. Incidenteel zullen er ontwikkelingen zijn die ingepast kunnen worden binnen de al in dit bestemmingsplan opgenomen kaders.

4.6.2 Onderzoek
4.6.2.1 Dagrecreatie

In het plangebied zijn diverse mogelijkheden voor dagrecreatie. In het noorden van het plangebied liggen de visvijvers van het vijvercomplex 'De Weteringen'.

Er komen enkele sport-/verenigingsterreinen in het plangebied voor, die in gebruik zijn bij plaatselijke verenigingen. Een aantal agrarische bedrijven biedt mogelijkheden voor dagrecreatie op het agrarisch bedrijf. Er zijn een aantal scoutingterreinen, gildeterreinen en hondenverenigingen. Het Eurocircuit en de Eindhovense Golf worden apart beschreven in de paragrafen 4.7 en 4.8.

4.6.2.2 Verblijfsrecreatie

In het plangebied komen diverse campings voor, waaronder twee grote bedrijven, waarvan één bungalowpark en een een aantal minicampings (kamperen bij de boer). Er zijn ook voorzieningen voor bed & breakfast. Verblijfsrecreatie wordt in het kader van 'De Groote Heide' gestimuleerd.

4.6.2.3 Extensief recreatief medegebruik

Het plangebied kent vele mogelijkheden voor routegebonden vormen van recreatie, waaronder wandelen, fietsen, paardrijden en kanovaren (op de Dommel). De gemeente Valkenswaard beschikt over een uitgebreid wandelroutenetwerk met een lengte van zo'n 120 km.

Voor de toekomst wordt een groeiende belangstelling verwacht voor actieve, sportieve en inspannende recreatieactiviteiten, zoals wandelen (wandelnetwerken), fietsen (fietsnetwerken) en nordic walking. Valkenswaard is Wandelgemeente van het jaar 2016 geworden, mede vanwege de routestructuren en de prachtige natuur. De verdere ontwikkeling van het routenetwerk is onderdeel van het programma 'De Groote Heide'.

4.6.3 Conclusie

Het bestemmingsplan dient passende regels te bieden voor zowel verblijfsrecreatie als dagrecreatie. Daarnaast worden er meer mogelijkheden geboden voor (extensief) recreatief medegebruik.

4.7 Eurocircuit

Het is gewenst dat het Eurocircuit wordt opgenomen in het in dit bestemmingsplan, zodat er een actueel juridisch-planologisch kader geldt voor het gebied en de bestaande activiteiten kunnen worden voortgezet. De vergunde situatie wordt vastgelegd. Voor het Eurocircuit geldt nog het Plan in hoofdzaak uit 1964 en het bestemmingsplan Buitengebied 1977.

Er wordt aangegeven wat de effecten op de omgeving zijn en in welke regels aan het bestemmingsplan 'Buitengebied' zijn toegevoegd.

4.7.1 Bestaande situatie

In 1971 werd het Eurocircuit, het eerste permanente rallycrosscircuit ter wereld geopend. Door verschillende activiteiten en evenementen op het gebied van auto- en motorsport is het Eurocircuit op de internationale kaart gezet. Naast de rallycross en de motorcross zijn een toer- en wielerclub en een fietscrossclub op het terrein gevestigd en evenals de (politie) hondenvereniging. Aan de hand van de verschillende inrichtingen is het gebied te verdelen in verschillende deelgebieden. De deelgebieden ze zijn in de volgende paragrafen toegelicht.

4.7.1.1 Nederlandse rallycrossvereniging (NRV)

Op het terrein van de NRV is een ruim 1.000 meter lang en minimaal 10 meter breed autoparcours aanwezig. Dit parcours is voor 60% geasfalteerd en de overige 40% is voorzien van een leem- en gravellaag. Op het binnenterrein van het parcours zijn verschillende faciliteiten aanwezig, waaronder de wedstrijdtoren, een kantoor, een hefbrug/weegbrug, het medisch centrum, het perscentrum, de wasplaats, douches en toiletten en een restaurant. Volgens de huidige milieuvergunning (1993) is het niet toegestaan het terrein, met uitzondering van 3 weekenden per kalenderjaar, voor 8 uren per week of meer open te stellen voor rallycrossactiviteiten. Daarnaast is het niet toegestaan om na 20:00 uur met crossauto's op het parcours te rijden.

4.7.1.2 Motorsport Stichting Valkenswaard (MSV)

Op het terrein van de MSV is een circa 2.000 meter lang en minimaal 8 meter breed motorparcours aanwezig. Dit parcours is volledig onverhard en is voorzien van springbulten. Voor het overige zijn er op het terrein van de MSV zelf weinig faciliteiten aanwezig. De meeste faciliteiten van de MSV liggen namelijk op het binnenterrein van de NRV. Net als op het terrein van de NRV is het bij de MSV, volgens de huidige milieuvergunning, ook niet toegestaan om het terrein, met uitzondering van 3 weekenden per kalenderjaar, 8 uur per week of meer te gebruiken voor motorcrossactiviteiten. Daarnaast is het ook hier niet toegestaan om na 20:00 uur met motoren op het parcours te rijden.

4.7.1.3 Toer- en Wielerclub De Kempen (TWC De Kempen)

Op het terrein van TWC De Kempen is een wielerparcours van 1.600 meter lang aanwezig. Op het binnenterrein van het wielerparcours wordt elk jaar een nieuw veldcrossparcours uitgezet. Bij de ingang van het terrein aan de Monseigneur Smetsstraat is een clubgebouw aanwezig. Dit clubgebouw is enkele jaren oud en biedt alle benodigde voorzieningen. Het clubgebouw is met een tijdelijke bouwvergunning gerealiseerd. In het huurcontract van TWC De Kempen staat dat, wanneer de MSV een groot evenement heeft, de wielerclub haar terrein moet afstaan ten behoeve van het parkeren.

4.7.1.4 FCC Lion d'Or

FCC Lion d'Or is een fietscrossclub. Op het terrein heeft de club een nationaal en internationaal erkende crossbaan gerealiseerd. Naast de normale trainingen en clubwedstrijden organiseert de club één grote wedstrijd (EK, topcompetitie) per jaar.

4.7.1.5 Politiehondenvereniqing De Verdediger

Het terrein van de politiehondenvereniging bestaat voor het grootste deel uit grasland. Op dit terrein zijn enkele toestellen aanwezig ten behoeve van het trainen en africhten van honden. Tevens is op het terrein een clubgebouw aanwezig.

4.7.1.6 Overig gebied

Het overige gedeelte van het plangebied bestaat uit een bosperceel met een ven en een, reeds afgedekte, voormalige vuilstortplaats. De gronden bovenop de voormalige vuilstortplaats (afdeklaag) liggen momenteel braak. Ook de gronden tussen de nieuwe N69 en de voormalige vuilstort vallen binnen het plangebied. In dit gebied werden twee terreinen al gebruikt voor het parkeren bij evenementen. Het gaat om het terrein aan de noordzijde van de Victoriedijk en het terrein ten oosten van het terrein van de politiehondenvereniging. Deze terreinen kunnen, vanwege de aanleg van de N69, niet geheel meer worden gebruikt als parkeerterrein. Daarom is ervoor gekozen om de overige agrarische percelen tussen de nieuwe N69 en de voormalige vuilstort aan te wijzen voor parkeermogelijkheid bij grote sportevenementen op het Eurocircuit.

4.8 Eindhovense Golf

Ten noordoosten van Valkenswaard ligt de 18-holes golfbaan van de Eindhovense Golf, één van de oudste banen van Nederland, stammend uit 1928. Het Galgenven maakt onderdeel uit van de golfbaan.

De Eindhovensche Golf is circa 141 hectare groot en omvat naast de golfbaanvoorzieningen bossen, heide en vennen. Het terrein maakt onderdeel uit van het Landgoed Nederheide (ca. 380 hectare).
De Eindhovensche Golf behoort tot een van de beste en mooiste banen van Nederland. Dit heeft te maken met de fraaie ligging temidden van oude bossen en heidegebieden, de unieke architectonische waarde van de baan (H.S. Colt) zowel als het clubhuis (Willem Hanrath), de hoge kwaliteit van de (golf)voorzieningen en de rust en stilte.

Naast de door Colt aangelegde 18 holes beschikt de Eindhovensche golf ook over een kleine par-3 baan van 5 holes. Om ook de oudere leden zo lang mogelijk aan het edele spel te kunnen laten deelnemen, heeft de EG de ambitie om deze 5 holes uit te breiden naar 9 par 3 holes. Sinds 2014 beschikt de Eindhovensche Golf over de Eindhovensche Golf Academy (EGA).

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPbuitengebied2-CO02_0019.jpg"

Eindhovense Golf Academy (bron: Eindhovense Golf)

Deze indoor oefenfaciliteit is uniek in Europa en kent slagkooien, een chippingarea, een ruime puttingarea, een fitnessruimte en drie overdekte en verwarmde lescabines. Door o.a. gebruik te maken van golfsimulatoren, 3-D camera's en Trackman's vind je het high-tech karakter van Brainport nu ook terug in de golfsport. Hiermee voldoet de EGA aan de eisen van de moderne, prestatiegerichte golfer. Een ongekende faciliteit waar golfers van alle niveau's weersonafhankelijk 365 dagen per jaar kunnen werken aan de verbetering van hun spel. De Eindhovensche Golf levert vele selectiespelers voor de nationale teams en via een nauwe samenwerking met de Koninklijke Nederlandse Golf Federatie worden de faciliteiten ook door topspelers van buiten de Eindhovensche Golf gebruikt.

In 2016 is in opdracht van het bestuur van de EG het natuurbeheerplan volledig vernieuwd. Dit plan is opgesteld met als doel het verhogen van de natuurwaarden van de natuurlijke gebieden op het terrein. Op de baan wordt beleidsmatig bewust gekozen voor drogere en schralere omstandigheden, zodat minder water en meststoffen hoeven te worden ingezet en ziekten en schimmels kunnen worden voorkomen en de inzet van gewasbeschermingsmiddelen tot een minimum kan worden beperkt.
Om dit verdrogen en verschralen van de baan verder te helpen vindt er een gericht snoei- en kapprogramma plaats, zodat met name greens en tees meer lucht en licht ontvangen.
De begeleiding van de ecologische processen, het baan- en natuurbeheer worden geleid door de hoofdgreenkeeper en zijn team en de baancommissie i.s.m. een agronoom, ecoloog en bosbouwkundig adviesbureau.

Alle natuur maakt onderdeel uit van het NNB, inclusief de bossen binnen de golfbaan tussen de holes. De begrenzing van de NNB is niet in overeenstemming met de werkelijkheid, waardoor alleen de Fairway buiten de NNB is gelegen, maar de Tees en Greens zijn aangeduid als NNB. Dit levert mogelijk problemen op de herinrichting van de holes.

4.9 Wonen en werken

4.9.1 Algemeen

Verspreid door het plangebied liggen diverse burgerwoningen. Het gaat zowel om solitaire woningen als geclusterde woningen (in buurtschappen). Een deel van de burgerwoningen bestaat uit voormalige agrarische boerderijen. In het plangebied zijn diverse niet-agrarische bedrijven aanwezig, die al dan niet gelieerd zijn aan de agrarische sector. Daarnaast kent het plangebied een beperkt aantal horecabedrijven.

Het gemeentelijk beleid is erop gericht om de bestaande burgerwoningen en bedrijven te behouden. Er wordt voor deze functies een passende bestemming worden opgenomen. Nieuwvestiging op een nog niet bestaand bouwvlak is in principe niet passend binnen het restrictieve beleid voor buitengebieden en wordt daarom niet mogelijk gemaakt; wel als vervolgfunctie voor vrijkomende agrarische bedrijven.

4.9.2 Conclusie

Wonen en werken zijn twee belangrijke aspecten, die naast de agrarische sector zorgen voor een leefbaar buitengebied. In Hoofdstuk 7 Planuitgangspunten wordt hier nader op ingegaan.

4.9.3 Specifieke locatie

In relatie tot deze twee aspecten vraagt één locatie om nadere aandacht en dat is Klein Borkel 31-33. Ten aanzien van deze locatie is een beroepsprocedure gevolgd bij de Raad van State tegen het geldende bestemmingsplan Buitengebied uit 2013.

Op nummer 33 was een bosbouwbedrijf gevestigd met de bestemming Bedrijf en de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bosexploitatie' en de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - woonboerderij'.

Nummer 31 betreft een (zonder vergunning gebouwde en in gebruik genomen) woning gevestigd in de voormalige bedrijfsruimte van de boerderij.

Discussiepunt bij de Raad van State was of de woning nummer 31 en het gebruik wel of niet onder het overgangsrecht zou vallen. Op basis van de toen voorhanden zijnde stukken heeft de Raad van State geconcludeerd dat het overgangsrecht niet was aangetoond en is het beroep verworpen.

Nadien zijn er gemeentelijke documenten opgedoken en zijn er verklaringen van omwonenden en de voormalige eigenaar overlegd waaruit blijkt dat er wél sprake is van overgangsrecht en heeft de gemeente opnieuw de situatie in beoordeeld en afgewogen of legalisatie aanvaardbaar was uit het oogpunt van een goed woon- en leefklimaat en of de bedrijfsvoering van het bedrijf op nr. 33 niet onevenredig zou worden beperkt.

4.9.3.1 Bedrijfssituatie nr. 33

Naar aanleiding voor voorgaande uitspraak en aanvullende informatie is een controle uitgevoerd op het gebied van de milieuwetgeving. Daaruit bleek dat er geen milieuvergunning of -melding was gedaan voor het bedrijf en dat het bedrijf op een aantal punten in overtreding was met de Wet milieubeheer en het bestemmingsplan. Ook bleek er geen sprake meer te zijn van een actief bosbouwbedrijf, maar dat de bedrijfsvoerder zichzelf verhuurde als machinist van bosbouwmachines en verder een bedrijf voerde in het zagen en verhandelen van haardhout en het maken van houtbriketten. De houtopslag en veel van de zaag en kloofactiviteiten vinden buiten de bestemming 'Bedrijf' plaats. Uit ruimtelijke overwegingen wordt die locatie aanvaardbaar geacht omdat nu de houtopslag langs de openbare weg, voor de woning mogelijk was en dat is niet wenselijk. De Bestemming 'Bedrijf' is aangepast naar de daadwerkelijke situatie en heeft de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - houtzagerij' gekregen.

De bedrijfsvoerder heeft de milieumelding gedaan en de overtredingen aangepast, maar weigert het benodigde geluidsonderzoek uit te laten voeren voor de in zijn ogen illegale woning. De Wet milieubeheer gaat echter uit van daadwerkelijke situatie, ongeacht of die legaal is of niet.

4.9.3.2 Woonsituatie nr. 31

De eigenaar van nr. 31 heeft een verzoek ingediend om de woning en het gebruik te legaliseren. Daardoor ligt bij hem ook de verplichting om aan te tonen dat er sprake kan zijn van een aanvaardbaar woon-en leefklimaat. Daarom is in opdracht van die partij het Akoestisch onderzoek Klein Borkel 33 uitgevoerd, waaruit blijkt dat als gevolg van de activiteiten van de haarhouthandel ter plaatse van de woning Klein Borkel 31 niet voldaan wordt aan het toetsingskader geluid geldende voor een goede ruimtelijke ordening en het Activiteitenbesluit milieubeheer. In verband met deze overschrijding heeft een onderzoek plaatsgevonden naar geluidbeperkende maatregelen. Op basis van deze maatregelen kan gesteld worden dat ter plaatse van de west- en zuidgevel van de woning Klein Borkel 31 voldaan wordt aan het gestelde toetsingskader. Aan deze gevels zijn gelegen de woonkamer en de keuken. Deze verblijfsruimten zijn met name in de dag- en avondperiode in gebruik. Ter plaatse van de noordgevel zijn gelegen een tweetal slaapkamers.

Deze slaapkamers zijn in hoofdzaak in gebruik in de avond- en nachtperiode. In deze periode iser geen sprake van activiteiten binnen de haardhouthandel. Daarnaast blijkt dat de gevels van de slaapkamer een toereikende geluidwering hebben om in de verblijfsruimten een binnenniveau te waarborgen van 35 dB(A) in de dagperiode.

Op basis van bovenstaande overwegingen kan gesteld worden dat er ter plaatse van de woning Klein Borkel 31 sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Hoofdstuk 5 Milieuhygiënische aspecten

5.1 Bodem en water

5.1.1 Algemeen

De tijd dat elke bodemvervuiling moest worden aangepakt ligt achter ons. Belangrijkste criterium hierbij is of de vervuiling zodanig is dat er sprake is van risico's voor gezondheid of milieu. In de praktijk blijken er vrijwel nooit risico's te zijn voor de gezondheid van mensen. Milieurisico's (verspreiding en ecologie) komen wel voor, maar meestal gaat het erom dat eventuele vervuilingen afstemming vereisen met bepaalde ontwikkelingen. Op dit moment is er sprake van een omslag van saneren naar beheren en behoeven alleen de zogeheten "ernstige vervuilingen" in meer of mindere mate aangepakt te worden. De maatregelen worden daarbij afgestemd op de functie.

5.1.2 Regelgeving

Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen.Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voorliggend bestemmingsplan regelt de bestaande situatie, uitvoering van bodemonderzoek is derhalve niet noodzakelijk. De kwaliteit van zowel grond- als oppervlaktewater is afhankelijk van het voorkomen van diverse stoffen en parameters.

5.1.3 Conclusie

Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe bestemming. In het kader van een aanvraag van een omgevingsvergunning moet een onderzoek worden uitgevoerd naar mogelijk aanwezige bodem- en grondwaterverontreinigingen. Voor de locaties binnen het plangebied waar een functiewijziging mogelijk wordt gemaakt, dient bij het aanvragen van de omgevingsvergunning te worden aangetoond dat de bodemkwaliteit geschikt is, of is te maken, voor de beoogde functiewijziging.

5.2 Voormalige vuilstort Victoriedijk

Binnen het plangebied is een gesloten vuilstortplaats gelegen aan de Victoriedijk te Valkenswaard. Deze maakt onderdeel uit van het gebied dat bekend staat als het Eurocircuit.

5.2.1 Beheer

De gemeente is beheerder en eigenaar van het terrein, dus in publiekrechtelijke en privaatrechtelijke zin is de gemeente verantwoordelijk.

De Wet milieubeheer stelt het volgende t.a.v. gesloten stortplaatsen;

Artikel 8.49

  • 1. Met betrekking tot een gesloten stortplaats worden zodanige maatregelen getroffen dat wordt gewaarborgd dat die stortplaats geen nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt, dan wel, voor zover dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd, de grootst mogelijke bescherming wordt geboden tegen die nadelige gevolgen.
  • 2. Tot de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, worden in ieder geval gerekend:
    • a. maatregelen strekkende tot het in stand houden en onderhouden, alsmede het herstellen, verbeteren of vervangen van voorzieningen ter bescherming van de bodem;
    • b. het regelmatig inspecteren van voorzieningen ter bescherming van de bodem, en
    • c. het regelmatig onderzoeken van de bodem onder de stortplaats.
  • 3. Degene die een stortplaats drijft, stelt een nazorgplan op ter uitvoering van de maatregelen, bedoeld in het eerste en tweede lid. Het nazorgplan behoeft de instemming van het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag beslist hierover binnen dertien weken na de indiening van het nazorgplan. Indien het bevoegd gezag niet binnen de gestelde termijn heeft beslist, is de instemming van rechtswege gegeven. Het bevoegd gezag maakt de instemming van rechtswege onverwijld nadat de beslistermijn is verstreken, bekend.
  • 4. Het bevoegd gezag kan degene die een stortplaats drijft, bevelen het nazorgplan waarmee het heeft ingestemd, aan te passen gezien de ontwikkelingen op het gebied van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu en de ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van het milieu, dan wel in verband met een verandering van de stortplaats sedert de datum van instemming met het nazorgplan.
  • 5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot de in het eerste en tweede lid bedoelde maatregelen alsmede met betrekking tot het in het derde lid bedoelde nazorgplan nadere regels worden gesteld.

Er is een verzoek van de provincie Noord-Brabant als bevoegd gezag aan de gemeente Valkenswaard als beheerder van de stortplaats om de afdeklaag op te hogen om het eventueel indringen van het hemelwater tegen te gaan. Dit op basis van de wisselende dekking van de bestaande afdeklaag.

5.2.2 Onderzoeken

Na het sluiten van de vuilstort zijn onderzoeken gedaan naar de in onderstaande tabel genoemde stoffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPbuitengebied2-CO02_0020.png"

In 2007 is in opdracht van de provincie een NAVOS-onderzoek verricht en in 2015/2016 zijn opnieuw onderzoeken verricht naar de verontreiniging van het grondwater. Daaruit kwam naar voren dat er geen uitspoeling van verontreinigingen plaatsvindt. Wel blijkt de deklaag onvoldoende te zijn en daar wordt in de komende jaren in voorzien.

5.2.3 Gebruik

Naar aanleiding van rechtszaken over het gebruik van de vuilstort door motorcrossbaan is contact gezocht met de provincie. Naar aanleiding van hun bevindingen zijn zij van mening, dat het noordelijke deel van de motorcrossbaan over het zuidelijke deel van de oude stort gaat. Heel formeel gezien zou daarvoor op basis van de Provinciale milieuverordening toestemming voor nodig zijn. Het gebruik is de provincie al jaren bekend, maar de formalisering hiervan heeft tot nu toe geen prioriteit gehad. In het kader van dit bestemmingsplan wordt het gebruik geformaliseerd, zeker nu ook bij gerechtelijke uitspraak vast staat dat het afwijkende gebruik onder het overgangsrecht van het geldende bestemmingsplan valt.

5.2.4 Planologische bescherming

De voormalige vuilstort is in dit bestemmingsplan grotendeels bestemd als 'Groen – Landschapselement'. Specifiek voor de voormalige vuilstort is de gebiedsaanduiding 'milieuzone – voormalige vuilstort' opgenomen. Hiervoor geldt een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden. Daarmee is een veilige ligging van de vuilstort planologisch verzekerd.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Algemeen

Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.

5.3.2 Regelgeving

De belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteit zijn opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Titel 5.2 Wet milieubeheer handelt over luchtkwaliteit, daarom staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Met de 'Wet luchtkwaliteit' en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor woningbouwlocaties die ingeval van één ontsluitingsweg niet meer dan 1.500 nieuwe woningen mogen omvatten. Bij twee ontsluitingswegen mogen uitbreidingslocaties niet meer dan 3.000 woningen bevatten. Voor kantoorlocaties gelegen aan één ontsluitingsweg geldt een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m². Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden, waarbij getoetst wordt aan de normen.

5.3.3 Onderzoek

Het bestemmingsplan Buitengebied is een conserverend bestemmingsplan. Het bestemmingsplan voegt in principe geen functies of staat ontwikkelingen toe die luchtkwaliteit nadelig doet veranderen. Op grond van deze overwegingen kan zonder luchtonderzoek worden vastgesteld dat het bestemmingsplan voldoet aan de in de Wet milieubeheer vastgelegde luchtkwaliteitseisen. De wetgeving op het gebied van luchtkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg. Voor de gemeente Valkenswaard is uitsluitend een rapportage Luchtkwaliteit (in het kader van het Besluit lucht-kwaliteit) voor het centrum van Valkenswaard beschikbaar. Gezien de aard van het gebied en de voorkomende intensiteiten op de belangrijkste ontsluitende wegen, zijn er binnen het plangebied echter geen knelpunten te verwachten.

5.3.4 Conclusie

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, die van wezenlijke invloed kunnen zijn op de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen (zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen) ook als potentiële gevarenbron aangemerkt. Er gelden twee risicocontouren:

  • het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt.
  • het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico.
5.4.2 Regelgeving
5.4.2.1 Besluit externe veiligheid

Sinds 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van kracht. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen. Het Bevi is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. Het Bevi is van toepassing op vergunningsplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven en wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten. Uit het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het projectgebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet een verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Voor de verantwoording groepsrisico is advies gevraagd en ontvangen van de regionale brandweer.

5.4.3 Onderzoek
5.4.3.1 Risicovolle bedrijven en inrichtingen

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi.

Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Binnen het plan zijn dat twee inrichtingen:

  • 1. Het Texaco tankstation aan de Maastrichterweg 263 valt onder de werking van de Bevi. De inrichting kent een maximale PR 10-6-risicocontour met een straal van 40 m.
  • 2. Het Esso tankstation aan de Eindhovenseweg 248 valt eveneens onder de werking van de Bevi en kent een maximale PR 10-6-risicocontour met een straal van 40 m.

Bij het mogelijk maken van nieuwe functies op korte afstand van de risicovolle inrichtingen dient rekening te worden gehouden met de PR 10-6-contour. Binnen deze contour zijn geen nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare functies mogelijk.

Om deze inrichtingen ligt een invloedsgebied met contour van 160 m1.

5.4.3.2 Vervoer van gevaarlijke stoffen

In het plangebied zijn geen waterwegen en/of spoorwegen gesitueerd waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

5.4.3.2.1 Leidingen

Voor deze leidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Bij concrete ontwikkelingen in de omgeving van de aanwezige buisleidingen dient rekening te worden gehouden met een aan te houden minimale bebouwingsafstand ten opzichte van kwetsbare objecten en minder kwetsbare objecten. In het geldende bestemmingsplan waren de zoneringen niet overal goed opgenomen. Bij ontwikkelingen binnen de inventarisatieafstand dient de toename van het groepsrisico te worden onderzocht en verantwoord.

Door het plangebied lopen de volgende leidingen:

Leiding   Leiding-
nummer  
Diameter   Druk   1% letaliteits grens*   100% letaliteits grens*   PR 10-6   Belemmering enstrook  
Gasleiding   Z-511-01   4 inch   40 bar   50 m   30 m   -   4 m  
Gasleiding   Z-511-02   6 inch   40 bar   70 m   40 m   -   4 m  
Gasleiding   Z-511-05   6 inch   40 bar   70 m   40 m   -   4 m  
PRB-leiding
(transport koolwaterstoffen)  
Tracé Noord   8 inch   80 bar   28 m   9 m   10,3 m   5 m  
DPO-leiding     8 inch   80 bar   31 m   0 m   -   5 m  
Riooltransportleiding                

*= inventarisatieafstand = letaliteitsafstand

5.4.3.2.2 Wegtransport

Voor dit Het plangebied wordt doorsneden door de N69. De N69 is de Luikerweg ten zuiden van Valkenswaard en de Eindhovenseweg ten noorden van Valkenswaard en kent een maximum snelheid van 80 km per uur. Binnen Valkenswaard loopt de N69 uiteraard ook en kent daar een sneleheid van 50 km per uur. Voor de weg is met behulp van de Risicoatlas Wegtransport (24 maart 2003, Rijkswaterstaat, Adviesdienst V en V) nagegaan of er sprake is van vervoer van gevaarlijke stoffen en of er risico's optreden in verband met de externe veiligheid. Hiervan is geen sprake.

In de nabije toekomst zal de doorgaande functie van deze route vervangen worden door de Westparallel N69, waardoor de route niet meer door Valkenswaard loopt.

De A2 en A67 zijn transportassen voor gevaarlijke stoffen. De A2 loop op de grens van het plangebied; de A67 ligt op 3-4 km afstand. Voor de A2 geldt een 'zone uitgebreide verantwoording groepsrisico (GR) van 200 m en een 'zone beperkte verantwoording GR van 800 m. Binnen deze zones bevindt zich hoofdzakelijk natuur en ligt het niet voor de hand dat het risico zal vergroten omdat risicovergrotende ontwikkelingen niet mogelijk zijn.

Voor de A67/A2 geldt een 'zone beperkte verantwoording groepsrisico (GR) van 4 km. Deze loopt daardoor net over de noordkant van het plangebied. Ook hier betreft het grotendeels natuurgebied om agrarisch gebied zonder ontwikkelingsmogelijkheden. Het e.e.a. is weergegeven op de onderstaande Signaleringskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPbuitengebied2-CO02_0021.png"

EV-signaleringskaart (Bron: ODZOB)

5.4.4 Conclusie

Het bestemmingsplan dient rekening te houden met externe veiligheid door de bestaande risicocontouren en veiligheidsafstanden in het bestemmingsplan over te nemen.

5.5 Geluidhinder

5.5.1 Algemeen

Geluid is één van de factoren die de beleving van de leefomgeving in belangrijke mate bepaalt. Door de toename van het verkeer en de bedrijvigheid wordt de omgeving in steeds sterkere mate belast met geluid. Dit leidt tot steeds meer klachten. In een aantal gevallen wordt de gezondheid beïnvloed door geluid. Hoge geluidsniveaus kunnen het gehoor beschadigen en ook de verstoring van de slaap kan op termijn slecht zijn voor de gezondheid. Door de toename van het geluid in de omgeving, wordt de behoefte aan stilte steeds meer als een noodzaak gevoeld.

5.5.2 Regelgeving

De Wet geluidhinder, de Luchtvaartwet / Wet luchtvaart en de Wet milieubeheer zijn in het kader van geluidhinder van belang. Bij nieuwe ontwikkelingen van geluidgevoelige bestemmingen dient de geluidssituatie in beeld gebracht te worden. De geluidniveaus op de gevels van de nieuwe gebouwen worden getoetst aan de geluidsnormen. Er dient gekeken te worden naar vier bronnen van geluid, namelijk wegverkeerslawaai, spoorweglawaai, industrielawaai en vliegtuiglawaai. Het juridisch kader voor wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai wordt gevormd door de Wet geluidhinder. Vliegtuiglawaai wordt geregeld in de Luchtvaartwet en de Wet luchtvaart. Er liggen geen geluidszones van het spoorweglawaai en vliegtuiglawaai over het plangebied, waardoor deze niet nader beschouwd worden. Op de aspecten industrielawaai en wegverkeerslawaai wordt nader ingegaan.

5.5.3 Industrielawaai

Alle agrarische bedrijven vallen in beginsel onder 'industrielawaai'. Hiervoor gelden echter geen zoneringen in de zin van verplichte opname op de verbeelding. Het aspect geluid wordt in de milieuvergunning geregeld of in de regels van een van toepassing zijnde Algemene maatregel van Bestuur (AmvB). Zoneringen vanuit het bedrijventerrein De Schaapsloop zijn ook niet aan de orde.

Het bestemmingsplan 'Buitengebied 1977' dat geldt voor het Eurocircuit staat grote lawaaimakers toe. Van rechtswege is er door de wijziging van de Wet milieubeheer op 1 juli 1993 een 50 dB(A)-contour ontstaan, echter vanwege de onbekendheid van het gebruik op dit datum is niet te bepalen waar die ligt. Het is tot nu toe niet de intentie geweest om deze contour op te nemen in het bestemmingsplan, omdat er bij de vergunningverlening in september 1993 bewust voor gekozen is om de geluidbelasting vanwege de crossactiviteiten op het Eurocircuit in te perken tot de grens van minder dan 8 uur per week, per inrichting. Het gebruik wordt nu beperkt door de huidige milieuvergunningen.

Vanwege de legalisering van het bestaande gebruik op basis van het door het college vastgestelde gebruiksprogramma (zie Bijlage 17) is het noodzakelijk de geluidscontour toch op te nemen, omdat de activiteiten met verbrandingsmotoren die niet tot het crossen behoren en feitelijk ook niet tot geluidsoverlast leiden noodzaken tot het openemen van de geluidszonering. Dit betekent overigens dat alle activiteiten binnen die geluidszonering moeten plaatsvinden.

5.5.4 Wegverkeerslawaai

Voor het wegverkeerslawaai is de Wet geluidhinder (Wgh) het wettelijke kader. In deze wet is onder ander vastgelegd welke geluidniveaus op de gevel van nieuwe woningen, ten gevolge van wegverkeer, maximaal toelaatbaar zijn. In beginsel geldt dat de geluidsbelasting op nieuwe woningen niet meer mag bedragen dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB). Op grond van artikel 76, lid 1 van de Wet geluidhinder dienen bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan de grenswaarden van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Volgens artikel 76, lid 3 geldt deze verplichting niet voor situaties waarin op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan de weg en de woningen en/of andere geluidsgevoelige gebouwen aanwezig zijn (bestaande situatie). Dit houdt in dat bij zogenaamde conserverende bestemmingsplannen geen toetsing aan de grenswaarde hoeft plaats te vinden. Dit bestemmingsplan Buitengebied is een conserverend bestemmingsplan. In het plan worden geen bij recht nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is hierdoor niet noodzakelijk en de Wet geluidhinder staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

5.5.5 Conclusie

In het plangebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. In het algemeen kan worden geconcludeerd dat de Wet geluidhinder de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

5.6 Geurhinder

5.6.1 Algemeen

Veehouderijen veroorzaken geur vanwege bijvoorbeeld de dierenverblijven, mestbassins, mestverwerking en opslag van voer. Geur kan in de leefomgeving hinder veroorzaken en brengt om die reden ook gezondheidsrisico’s met zich mee. Bij het aspect geur in een bestemmingsplan Buitengebied gaat het aan de ene kant om de bronnen van geur (bijvoorbeeld een rundveehouderij, varkenshouderij of nertsenfokkerij) en aan de andere kant het eventueel mogelijk maken van geurgevoelige objecten (gebouwen zoals woningen, scholen, kantoren).

5.6.2 Regelgeving
5.6.2.1 Geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij vormt het toetsingskader voor vergunningverlening op het gebied van geur veroorzaakt door dierenverblijven van veehouderijen. Om de geurbelasting te bepalen wordt gebruik gemaakt van de zogeheten verspreidingmodellen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de afstanden zoals aangegeven in verspreidingsmodellen. Gemeenten hebben echter de mogelijkheid om de wettelijke geurnormen of de wettelijk aan te houden afstanden voor bepaalde gebieden aan te passen.

5.6.2.2 Ammoniak en veehouderij

In het buitengebied van Valkenswaard is een groot aantal intensieve veehouderijen gevestigd, die te maken krijgen met de uitgangspunten van de Wet ammoniak en veehouderij. Het Nederlandse ammoniakbeleid heeft een gebiedsgerichte en een generieke aanpak. De gebiedsgerichte aanpak richt zich op maatregelen rond ammoniakgevoelige natuurgebieden. Een belangrijke maatregel is de zonering van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav). De provincies moeten de meest kwetsbare natuurgebieden, die gelegen zijn binnen het NNN inzichtelijk maken. Binnen deze gebieden en in een zone van 250 m daaromheen gelden beperkingen voor de milieuvergunningverlening voor bedrijven. Deze zone van 250 m was de basis voor het vaststellen van de Extensieveringszone als onderdeel van het Reconstructiebeleid, maar die zonering is vervallen vanwege de intrekking van de Reconstructiewet. Voor Valkenswaard is in het kader van de reconstructie een bijzondere afweging gemaakt, waardoor de Extensieveringszone grotendeels afweek van de 250 meter Wav-zone. Dit heeft nu, na het vervallen van de Reconstructiewet vergaande gevolgen door de opvolger van de Extensieveringszone, de zone Beperkingen veehouderij uit de Vr14. De Extensieveringszone was alleen bedoeld voor de inperking van (de ontwikkelingsmogelijkheden van) de intensieve veehouderij; de zone Beperkingen veehouderij is voor alle veehouderijen van toepassing en daardoor heeft de begrenzing uit het verleden nu onverwachte en ongewilde gevolgen voor de rundveehouderijen en heeft geleid tot grote rechtsongelijkheid in deze sector. Om dit probleem op te lossen is een aanpassing van de Vr14 noodzakelijk, die separaat aangevraagd zal worden.

Voor de generieke aanpak gelden emissie-eisen voor alle stallen. De stallen zullen in de toekomst emissiearm moeten worden gebouwd, voor zover de techniek daarvoor beschikbaar is. Ook worden maatregelen genomen in de voersamenstelling. Verder worden er regels gesteld aan het emissiearm uitrijden van mest en het afdekken van mestbassins. Op deze wijze kan men de achtergronddepositie van ammoniak terugdringen.

5.6.2.3 Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV)

Voor de agrarische sector in Brabant is de Vr14 van groot belang. De BZV is opgenomen in de Vr14 en heeft een rechtstreekse werking. Dit betekent dat het bestemmingsplan op dit punt buiten werking wordt gesteld, totdat het bestemmingsplan voorziet in een juridische regeling zoals opgenomen in de Vr14.

Op basis van de BZV is uitbreiding van bebouwing van veehouderijbedrijven uitgesloten, tenzij aangetoond is dat voldaan wordt aan de in de BZV opgenomen randvoorwaarden.

De regeling in de Vr14 is afwijkend van het op 20 september 2013 genomen voorbereidingsbesluit, waar alleen de uitbreiding van veestalling was uitgesloten. Aanleiding voor deze aanpassing is gelegen in het feit dat in de Vr14 nu alle gebouwen voor veehouderij gebruikt mogen worden zonder dat aan de randvoorwaarden van de BZV voldaan wordt. Dit heeft tot gevolg dat voor de nieuwbouw van een simpele werktuigenberging het proces van de BZV doorlopen moet worden en dat niet meer rechtstreeks gebouwd mag worden. Dit is een onterechte en een eigenlijke beperking van de agrarische bedrijfsvoering. Dit betekent dat in dit bestemmingsplan uitbreiding van veehouderijbebouwing moet voldoen aan de BZV en dat het ontwikkelen van een akkerbouwtak aan het veehouderijbedrijf niet meer tot de mogelijkheid behoort en dat het bedrijf gedwongen wordt te investeren in de veehouderij, terwijl het dan juist de bedoeling is deze niet verder te ontwikkelen. De financiële middelen die voor de ontwikkeling van de akkerbouwtak en het voortbestaan van het bedrijf noodzakelijk zijn kunnen hierdoor niet meer in de bedrijfsontwikkeling geïnvesteerd worden, maar slechts in een stand-still van de veehouderij. In dit bestemmingsplan wordt aan de intentie van het provinciaal beleid voldaan, maar wordt ruimte geboden voor de ontwikkeling van de bedrijven in een niet-veeteeltsector.

Het voorgaande is in de Actualisatie 2017 van de Vr14 verwoord, waardoor het niet meer strijdig is met de Vr14, maar die is op dit moment nog niet van kracht. Deze actualisatie zal echter voor het vaststellen van het bestemmingsplan wel van kracht zijn.

Conclusie

In het kader van de beoordeling van planologische ontwikkelingen voor de veehouderij in het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de effecten van het genoemde beleid.

5.7 Milieuzonering

5.7.1 Algemeen

De aanwezigheid van bedrijven kan de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Bedrijven kunnen geur, stof, geluid en gevaar ten gevolg hebben. Voorkomen moet worden dat bedrijven hinder veroorzaken naar de omgeving, vooral indien het woongebieden of andere gevoelige bestemmingen betreft. Daarnaast moeten bedrijven zich binnen bepaalde marges kunnen ontwikkelen en eventueel middels daarvoor geëigende procedures kunnen uitbreiden binnen de ruimte die in de Plan-MER van het Buitengebied 1 is toegelaten. Rechtstreeks zijn uitbreidingen niet mogelijk.

Om een goede leefomgeving te kunnen bereiken is het van belang dat bedrijven en gevoelige bestemmingen ruimtelijk goed gesitueerd worden zodat de bedrijven zo min mogelijk overlast opleveren en woongebieden de bedrijven zo min mogelijk beperken in hun bedrijfsuitvoering. Dit is van belang bij de afweging welke functies op VAB-locaties worden toegestaan.

5.7.2 Regelgeving

Voor milieuzonering is door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een bedrijvenlijst opgesteld, waarin bedrijven op hun milieueffecten zijn gecategoriseerd. Deze is bekend als 'Brochure bedrijven en Milieuzonering'. Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), kent de lijst aan de bedrijven een categorie toe. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. In de lijst is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de volgende categorieën ingedeeld:

Milieucategorie   Richtafstand voor buitengebied (in m)  
1   10  
2   30  
3.1   50  
3.2   100  
4.1   200  
4.2   300  
5.1 en hoger   500 en hoger  

De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning. De afstanden in bovengenoemde uitgave moet als indicatief gezien worden, maar wordt bij de Raad van State zwaar meegewogen bij de besluitvorming. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.

5.7.3 Onderzoek

Gelet op het rustige karakter van het buitengebied dient te worden voorkomen dat overlast wordt veroorzaakt voor de aanwezige functies door de vestiging van nieuwe bedrijven. Daarom zijn bedrijven toegestaan die uit het oogpunt van hinder passen binnen de omgeving waar ze zich bevinden. Categorie 1- en 2-bedrijven kunnen in het buitengebied, gelet op hun aard en invloed op de omgeving, worden toegelaten. Binnen het plangebied komen echter ook bedrijven in een hogere milieucategorie voor, deze mogen blijven bestaan.

5.7.4 Conclusie

In zijn algemeenheid hebben bedrijven tot en met categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten weinig invloed op hun omgeving. Deze bedrijven zijn dan ook vanuit milieuoverwegingen inpasbaar in het plangebied, maar zijn niet altijd planologisch aanvaardbaar, zoals bv. supermarkten en detailhandel in het buitengebied die in de geldende Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn opgenomen. Daarom is die Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gescreend' op planologisch in het buitengebied aanvaardbare functies. Voor bedrijven in een hogere milieucategorie wordt een maatbestemming opgenomen.

5.8 M.e.r.plicht

5.8.1 Achtergrond

Vanwege het feit dat het bestemmingsplan mogelijk kaderstellend is voor Besluit-m.e.r. (beoordelings)plichtige activiteiten en omdat een passende beoordeling moet worden opgesteld, is het doorlopen van de planm.e.r. verplicht. Het bestemmingsplan buitengebied vormt het kader voor eventuele Besluitm.e.r.(beoordelings)plichtige activiteiten. Het gaat specifiek om het bieden van ontwikkelruimte voor agrarische bedrijven zoals de oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting voor het fokken, mesten of houden van pluimvee, varkens (besluit-m.e.r, onderdeel C, categorie 14) en overige diersoorten. Daarnaast zijn significant negatieve effecten op de omliggende Natura 2000-gebieden niet op voorhand uit te sluiten. De PlanMER geeft aan de hand van een 'passende beoordeling' uitsluitsel of daadwerkelijk sprake is van significant negatieve effecten als gevolg van de ontwikkelmogelijkheden die het nieuwe bestemmingsplan biedt. Het hoofddoel van het MER is het in beeld brengen van de milieugevolgen van de ontwikkelruimte die het bestemmingsplan biedt, in het bijzonder de gevolgen van de emissie van stikstof op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden en de Beschermende natuurmonumenten.

Het geldende bestemmingsplan Buitengebied 1 was, net als deze integrale herziening van dat bestemmingsplan, kaderstellend voor m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. Bij de voorbereiding van het geldende bestemmingsplan waren significant negatieve effecten op nabij gelegen Natura 2000-gebieden op voorhand niet uit te sluiten. Daarom is ten behoeve van dat bestemmingsplan een Plan-MER opgesteld.

Voor dit onderhavige bestemmingsplan is geen nieuwe Plan-MER opgesteld, omdat ten opzicht van het geldende bestemmingsplan geen ruimere ontwikkelingsmogelijkheden mogelijk zijn, waardoor nieuwe en/of andere significante negatieve effecten te verwachten zijn.

Vanwege het gewijzigde provinciale beleid (Brabantse Zorgvuldigheidscore Veehouderij) dat in dit bestemmingsplan is doorvertaald, zijn er alleen maar minder negatieve effecten te verwachten dan in het geldende bestemmingsplan zijn beoordeeld. Ook de inperking van activiteiten uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten heeft in dat opzicht een verminderend effect.

5.8.1.1 Uitspraak Raad van State Buitengebied 1

Op de punten waarop de Raad van State op 25 mei 2015 heeft beoordeeld dat de Plan-MER van het Buitengebied 1 te kort heeft geschoten (strijdigheid van het plan met artikel 19j, derde lid, in samenhang met artikel 19g van de Nbw 1998) is dit bestemmingsplan aangepast, mede naar aanleiding van de na de uitspraak van kracht geworden Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant.

5.8.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Voor dit bestemmingsplan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd door een vergelijking te maken tussen het geldende bestemmingsplan en het nieuw vast te stellen onderhavige bestemmingsplan.

5.8.2.1 Effecten

Hieronder zijn de belangrijkste bevindingen uit de Plan-MER van het geldende bestemmingsplan samengevat. In deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is gekeken naar de effecten van het nieuwe bestemmingsplan op de scores in de laatste kolom.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPbuitengebied2-CO02_0022.png"

5.8.2.2 Natuur

De onderstaande twee onderwerpen zijn van bedoeld voor de bescherming van de criteria Natura 2000-gebieden en Beschermde natuurmonumenten, EHS (nu NNB) en Soorten. Daarom worden de effecten van het bestemmingsplan op deze criteria in een keer beschreven.

Besluit Zorgvuldige Veehouderij (BZV)

Enkele maanden na het van vaststellen van het geldende bestemmingsplan heeft de provincie Brabant het Besluit Zorgvuldige Veehouderij vastgesteld (september 2013). Dit is doorvertaald naar de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij die in de in de Vr14 is opgenomen. Er is sprake van een rechtstreekse werking op het gebied van veehouderij en mestverwerking, waardoor de planologische mogelijkheden van het bestemmingsplan ten aanzien van uitbreiding van veehouderijen sterk zijn ingeperkt. De BZV heeft rechtstreekse gevolgen voor het hoofdaspect Natuur, want daar is de BZV op gericht. Er is een verplicht gestelde opname van deze regels in dit bestemmingsplan doorgevoerd.

Doordat de uitbreiding van de veehuisvestingsgebouwen niet zonder procedure meer mogelijk is wordt ook de uitbreiding van de veestapel aan banden gelegd en moet bij uitbreiding aan de BZV worden voldaan.

Dit levert voor de eerste twee criteria een score '+' op in vergelijking met bovenstaande tabel.

Programma Aanpak Stikstof (PAS)

Per 1 juli 2015 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. Hierdoor moeten alle ontwikkelingen op dit aspect (stikstofdepositie) getoetst worden door middel van een speciaal daarvoor ontworpen berekingsmodule op een daarvoor ingerichte website. De provincie heeft daarvoor normen gesteld ten aanzien van de door ontwikkelingen geproduceerde stikstof. Nieuw in het plan is het Eurocircuit, maar dat is niet nieuw in het kader dan het PAS. Zie verder paragraaf 5.8.2.8 Omgevingsaspecten Eurocircuit

Dit levert voor de eerste twee criteria een score '+' op in vergelijking met bovenstaande tabel.

Milieuvriendelijke verlichting

In het geldende bestemmingsplan is het mogelijk paardrijbakken op meer dan 100 m van natuurgebieden te realiseren met 'gewone' verlichting. In dit bestemmingsplan wordt bepaald dat er alleen faunavriendelijke led-verlichting mag worden toegepast en dat bij het plaatsen van nieuwe verlichting de 'gewone' verlichting moet worden vervangen door faunavriendelijke led-verlichting.

Dit levert voor het derde criterium een score '+' op in vergelijking met bovenstaande tabel.

5.8.2.3 Landschap

In dit bestemmingsplan zijn de gebiedskenmerken Openheid, Beslotenheid en Essen en kampen opgenomen in een eigen dubbelbestemming 'Waarde'. De planologische bescherming is daarmee verhoogd.

Dit levert minimaal een gelijke score '0' op met een neiging naar een '+' in vergelijking met bovenstaande tabel.

5.8.2.4 Cultuurhistorie/Archeologie

Cultuurhistorie

In dit bestemmingsplan zijn een aantal panden en gebieden opnieuw beoordeeld op hun cultuurhistorische waarden. Dit heeft geresulteerd in een 7-tal extra beschermde panden en een waardering van Achterste Brug als cultuurhistorisch geheel.

In het geldende bestemmingsplan was geen beschrijving opgenomen van de als zodanig in het bestemmingsplan opgenomen cultuurhistorisch waardevolle vlakken; daarin is nu wel voorzien, waardoor de bescherming beter juridisch verankerd is.

Dit levert voor cultuurhistorie een score '+' op in vergelijking met bovenstaande tabel.

Archeologie

Ten aanzien van de regels voor archeologie heeft een verfijning van de regels plaatsgevonden die is lijn in met het al vastgestelde beleid. Er is nu een relatie gelegd tussen bouwen en werkzaamheden, die wel bedoeld was maar juridisch niet aanwezig was..

Dit levert voor archeologie minimaal een gelijke score '0' op met een neiging naar een '+'.

5.8.2.5 Verkeer

Het plan heeft voor het aspect 'Verkeer' geen negatieve gevolgen. Doordat kleinschalig kamperen niet meer bij recht is toegestaan, maar onder een afwijkingsbevoegdheid levert dit een score '+' op in vergelijking met bovenstaande tabel.

5.8.2.6 Water

Het plan heeft voor het aspect 'Water' geen veranderingen t.o.v. het geldende plan.

5.8.2.7 Leefomgeving

De sinds de vaststelling van kracht geworden regels van rijk en provincie zijn op dit punt van grote invloed. In zijn algemeenheid levert dit een score '+' op in vergelijking met bovenstaande tabel.

5.8.2.7.1 Geur en Fijnstof

De invoering van de BZV (zie 5.8.2.2 Natuur) is gericht op het verbeteren van de leefomgeving op met name de punten Geur en Fijnstof. Ontwikkeling van de veehouderij is op dit punt in vergelijking met de situatie ten tijde van het opstellen van de PlanMER van het bestemmingsplan Buitengebied 1 sterk aan banden gelegd, waardoor de beoordeelde effecten positief zijn ontwikkeld.

Dit levert een score '+' op in vergelijking met bovenstaande tabel.

5.8.2.7.2 Geluid

Het aspect Geluid zoals dat is onderzocht blijft onveranderd. Het Eurocircuit ligt straks ook binnen het plangebied, dus wordt hier nog aandacht aan besteed. Het betreft een inrichting die vergelijkbaar is met de categorie waarin de agrarische bedrijven beschreven zijn, namelijk vallend onder de noemer industrielawaai. Het betreft alleen een vergunde situatie, dus is het effect in het kader van de PlanMER nihil. Zie verder paragraaf 5.8.2.8 Omgevingsaspecten Eurocircuit

De Westparallel N69 loopt door het plangebied, maar is daar niet in opgenomen vanwege het Provinciaal Inpassingplan dat doorlopen is. De effecten van de weg zijn opgenomen in het daarbij behorende Plan-MER.

Dit levert een gelijke score '0' op met een neiging naar een '-' in vergelijking met bovenstaande tabel.

5.8.2.7.3 Gezondheid

Door het verder aan banden leggen van de veehouderijen via de BZV is ook op dit aspect een positieve ontwikkeling te melden.

5.8.2.8 Omgevingsaspecten Eurocircuit

De bestaande activiteiten op het Eurocircuit en in de omgeving van het Eurocircuit, worden vastgelegd in het ontwerpbestemmingsplan. Voor de juridische regeling zal worden aangesloten bij gebruiksprogramma (zie Bijlage 17). Omdat er geen nieuwe activiteiten mogelijk worden gemaakt en de effecten op de omgeving niet wijzigingen, is het niet nodig om in te gaan op de aspecten bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, water en archeologie.

5.8.2.8.1 Programma Aanpak Stikstof (PAS)

De huidige activiteiten op het Eurocircuit maken al onderdeel uit van het PAS. Er is geen sprake van handelingen die bijdragen aan een toename van de stikstofdepositie.

5.8.2.8.2 Geluid

De belasting op de omgeving vanwege geluid wijzigt niet. Toch zullen er in de regels extra waarborgen opgenomen om de hinder naar de omgeving zo veel mogelijk te beperken.

De geluidbelasting vanwege de activiteiten op het Eurocircuit wordt beperkt door de huidige milieuvergunningen. In de huidige milieuvergunningen is vastgelegd dat, met uitzondering van 3 evenementenweekenden, het verboden is de inrichtingen 8 uren of meer per week open te stellen. Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) is de gemeenteraad verplicht om in een nieuw bestemmingsplan, waarin op een industrieterrein bepaalde geluidhinderlijke bedrijven (grote lawaaimakers) mogelijk worden gemaakt, tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan een zone rond dit terrein vast te stellen (art. 40 Wgh). In dit bestemmingsplan wordt voor de autocrossbaan wel een geluidszone opgenomen, maar alleen om het bestaande gebruik vast te leggen. Het blijft niet toegestaan de inrichtingen ten behoeve van de autocrosssport of de motorcross 8 uren of meer per week open te stellen ten behoeve van het crossgebruik, maar vanwege het andere gebruik (rijvaardigheidstrainingen) op de autocrossbaan is de zonering noodzakelijk.

Omdat de zonering ook over de gemeente Bergeijk loopt en de zonering in beide gemeenten moet worden vastgelegd, wordt die pas bij het ontwerpbestemmingsplan opgenomen.

5.8.3 Conclusies en uitvoerbaarheid bestemmingsplan

Voor dit bestemmingsplan dat gebaseerd is op een bestemmingsplan waarvoor recent een Passende Beoordeling en een Plan-MER was opgesteld is geen nadere milieubeoordeling noodzakelijk, omdat dit nieuwe bestemmingsplan per saldo geen nadelige een eerder positieve gevolgen heeft voor de hoofdaspecten waarop getoetst moet worden.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Inleiding

Aan de hand van het beleidskader uit Hoofdstuk 3 en de ruimtelijke en milieuanalyse van het plangebied (Hoofdstuk 4 en Hoofdstuk 5), wordt in dit hoofdstuk de gebiedsvisie geformuleerd en worden de lijnen voor het nieuw te voeren beleid uiteengezet. De analyse van het bestaande beleid en van de belangrijkste kwaliteiten en functies van het plangebied maakt duidelijk dat het opstellen van een nieuw bestemmingsplan en het maken van beleidskeuzes ten behoeve daarvan, niet start vanuit een blanco situatie. In beleidsdocumenten van rijk, provincie, waterschap en gemeente en in wet- en regelgeving zijn de hoofdlijnen reeds vastgelegd. In de Nota van Uitgangspunten zijn de gemeentelijke beleidslijnen uitgezet, maar ook een aantal regeltechnische uitgangspunten, die komen in Hoofdstuk 7 Planuitgangspunten aan de orde.

6.2 Gebiedsvisie

Vanuit het bestaande beleidskader wordt duidelijk dat het behouden van de ruimtelijke kwaliteit voorop staat in het buitengebied van Valkenswaard. De opgave is om de ontwikkelingen in het landelijke gebied zodanig vorm te geven dat er sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en van een duurzaam en vitaal platteland. Het gebied biedt multifunctionele gebruiksruimte voor landbouw, natuur en landschap, water, recreatie, cultuurhistorie en bedrijvigheid.

Relevant voor het bestemmingsplan is de vraag hoe de ruimteclaims van de verschillende functies zich tot elkaar verhouden, of alle ruimteclaims gehonoreerd kunnen worden en welke voor-waarden daarbij eventueel gesteld moeten worden. Soms zijn gewenste ontwikkelingen bij bepaalde functies, zoals intensieve veehouderij, vanuit het oogpunt van landschap, natuur of cultuurhistorie niet of slechts onder strikte voorwaarden toelaatbaar.

In deze paragraaf wordt een beknopte visie op het buitengebied van Valkenswaard gegeven. Daarbij wordt met name stilgestaan bij de hoofdfuncties landbouw, natuur, landschap, recreatie en sport. De overige functies komen hier ook globaal aan de orde, maar specifiek in Hoofdstuk 7.

6.2.1 Landbouw

De gemeente Valkenswaard kenmerkt zich als een landelijke gemeente. Van het totale grondgebied heeft ongeveer 88% een natuur- en/of landbouwfunctie. Het gebied wordt enerzijds gekenmerkt door de vele (beschermde) grensoverschrijdende natuurgebieden, samengevat onder de noemer 'De Groote Heide' (zie paragraaf 7.4 Natuur en landschap) en anderzijds door de aanwezigheid van agrarische bedrijven, waaronder slechts enkele intensieve veehouderijen. Uit de verschillende beleidsstukken is op te maken dat er gezocht moet worden naar evenwicht in het bieden van ruimte voor beide functies.

6.2.1.1 Agrarische bedrijven

Door ruimteclaims vanuit stedelijke, infrastructurele, ecologische en landschappelijke functies loopt het areaal landbouwgrond nog steeds verder terug.

In het plangebied was in beperkte mate ruimte voor groei van veehouderijen. In het PlanMER van het bestemmingsplan Buitengebied 1 was dit nader onderzocht. Door het aanscherpen van de regels op het gebied van stankhinder, uitstoot van ammoniak en het beperken van de omvang van de agrarische bouwkavels, is het voor de agrarische sector steeds moeilijker om zich verder te ontwikkelen. Deze aanscherping heeft in eerste instantie plaatsgevonden door de inwerkingtreding van de Brabantse Zorgvuldige Veehouderij (BZV) en in tweede instantie door het Programma Aanpak Stikstof (PAS).

Binnen de zone Beperking Veehouderij (voorheen Extensieveringszone in het kader van de Reconstructiewet), die in de Vr14 is opgenomen, is de ontwikkeling van intensieve veehouderij niet mogelijk. Deze wordt veroorzaakt door diverse factoren, waaronder de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) het BZV-beleid en de (externe werking) van de Natura 2000-gebieden op basis van de Wet natuurbescherming, mede in relatie tot het PAS.

Het bieden van ontwikkelingsruimte is van wezenlijk belang voor de economische positie van de agrarische bedrijven nu de BZV voor veel bedrijven een zo grote drempel opwerpt dat investeren in ontwikkeling van de veehouderij niet of nauwelijks te doen is. Deze ontwikkelingsruimte kan bestaan uit het bieden van mogelijkheden voor het ontwikkelen van bv. een akkerbouwtak en/of een (niet-agrarische of agrarisch verwante) neventak (verbrede landbouw).

6.2.1.2 Vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing (VAB)

Vanwege de beperkte ontwikkelingsmogelijkheden en de steeds verder aangescherpte wet- en regelgeving zullen er de komende periode agrarische bedrijven gaan stoppen. Dit betekent dat er sprake zal zijn van meer vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing (VAB). Over het algemeen blijft het voormalige bedrijfshoofd op de boerderij wonen. De stallen komen veelal leeg te staan of worden gebruikt door derden voor niet-agrarische, bedrijfsmatige activiteiten. In het bestemmingsplan Buitengebied 1 zijn de VAB's nog als zodanig aangeduid, maar was de agrarische bedrijfsvoering nog steeds mogelijk. Het bestaande, al dan niet legale, afwijkende gebruik werd daarbij gelegaliseerd, maar mocht niet worden uitgebreid.

In 2015 is een inventarisatie gemaakt van de nieuwe VAB's. Daarbij is een vergelijking gemaakt tussen de diverse voorgaande bestemmingsplannen. Daaruit blijkt dat deze ontwikkeling snel gaat.

Bouwvlak   Best. plan 1977   Best. plan 1998   Best. plan 2013   Nog actueel?  
ja   4   103   84   76  
nee   2   2   0   31  
nvt   3   8   0    
vab-aanduiding   0   0   23   (3)  
Totaal   9   107   107   107  

Alle eigenaren van agrarische bouwvlakken (al dan niet met vab-aanduiding) zijn in het kader van de voorbereiding schriftelijk benaderd met de vraag of het bedrijf nog functioneel was of, in geval van een aanduiding 'vab', wat de wenselijke vervolgfunctie zou moeten zijn. Van de bedrijven met een bouwvlak bleken er 11 ook inmiddels een VAB te zijn en van 3 VAB's bleek dat de aanduiding onterecht was opgenomen en dat het om een akkerbouwbedrijf ging.

De daadwerkelijke VAB's met een (gewenste) planologisch aanvaardbare functie is en passend binnen de vervolgfuncties in de categorieën 1 en 2 van de Brochure Bedrijven en Milieuzonering, zijn in dit bestemmingsplan met een passende bestemming gelegaliseerd. In veel gevallen is dat Wonen geworden, in een enkel geval Bedrijf of Recreatie. De inventarisatie is opgenomen in Bijlage 4 Inventarisatie agrarisch bestemde locaties. Zie verder ook paragraaf 6.4 VAB's.

6.2.1.3 Overtollige voormalige agrarische bedrijfsgebouwen

Er is gebleken dat bij een aantal woningen een groot oppervlak (meer dan 100 m2) aan bijbehorende bouwwerken aanwezig is. Veelal waren deze bijbehorende bouwwerken in het verleden in agrarisch gebruik. Voor de VAB's die nu herbestemd zijn tot Wonen geldt veelal hetzelfde.

In het geldende bestemmingsplan is er vanuit gegaan dat het toekennen van de bestemming Wonen zou inhouden dat sloop van overtollige (voormalige agrarische) bedrijfsgebouwen, alsmede landschappelijke inpassing, niet meer kan worden afgedwongen. Daarom is op de VAB's ook de agrarische bestemming behouden en een aanduiding 'vab' opgenomen. Daar tegenover staat dat binnen de bestemming Wonen voor bestaande situaties van oudere VAB's een indirecte saneringsregeling is opgenomen (zie citaat onder de volgende alinea).

In het kader van deze herziening wordt het niet wenselijk geacht de lijn met de 'vab'-aanduiding te handhaven, omdat die geen recht doet aan het daadwerkelijke gebruik. De vraag is ook hoe aangetoond wordt aan welk gebruik er dan ook daadwerkelijk juridisch toegestaan is. Daarbij komt dat de huidige systematiek toch ook niet tot sanering van de overtollige bebouwing leidt. In het nieuwe bestemmingsplan wordt, voorzover de bestemming Wonen wordt toegekend, een saneringsregeling opgenomen die er uit bestaat dat de bestaande oppervlakte mag worden behouden, maar dat bij gehele of gedeeltelijke vervanging van bebouwing de oppervlakte moet inkrimpen. Daarbij kan de sloop en eventuele landschappelijk inpassing afgedwongen worden.

Nu is de regel dat bij:

“herbouw maximaal 75% van het meerdere dan 100 m2 mag worden teruggebouwd met een maximum van 350 m2”.

Het is op basis van deze regel nu niet duidelijk of 100+350=450 m2 (positieve uitleg) of 350 m2 (negatieve uitleg) bedoeld is wat maximaal toegestaan kan worden, dus daar moet helderheid in komen. Daarbij komt dat sinds het vaststellen van deze regel de Wabo inhoudelijk fors gewijzigd is en dus ook de regel daarop afgestemd moet worden.

De regel (bijlage 2; art. 2, lid 3, sub f) uit het Besluit omgevingsrecht (Bor,) laat voor de vergunningvrije en/of vergunningplichtige bijbehorende bouwwerken maximaal 150 m2 toe. Het Bor laat onder een afwijkingsbesluit (art. 4.1) nog eens maximaal 150 m2 toe. De totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken op basis van het Bor bedraagt dus maximaal 300 m2 (uiteraard alles met een maximum van 50% van het bebouwingsgebied).

De negatieve uitleg van de herbouwrechten van 350 m2 bieden dus niet zoveel ruimte als nu het geval lijkt te zijn. Als van de positieve uitleg van 450 m2 uitgegaan wordt, betekent dat een meerwaarde voor de eigenaar.

Op basis van voorgaande overwegingen en mogelijkheden wordt daarom een nieuwe regel voorgesteld, waarbij conform het Bor 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken bij woningen bij recht wordt toegestaan, hetgeen ook de intentie van de regels is (geweest).

Bij herbouw van grotere bijbehorende bouwwerken wordt uitgegaan van maximaal 150+150+150=450 m2, hetgeen nu theoretisch ook volgens de geldende regels toegelaten kan worden. Dit betekent wel dat art. 4.1 van het Bor in dergelijke gevallen niet meer toegepast zal worden.

Wat echter ontbreekt is een verhouding tussen hetgeen gesloopt en herbouwd gaat en mag worden, immers hoe groter de bestaande oppervlakte, des te groter is het 'verlies' aan oppervlakte en daar hebben de meeste eigenaren grote problemen mee.

Bij herbouw van één of meerdere gebouwen die deze oppervlakte van 450 m2 te boven gaat/gaan moet een afweging gemaakt worden tussen wat er staat, wat er blijft staan (dus wat buiten de aanvraag valt) en wat er herbouwd mag worden (dus wat binnen de aanvraag valt).

Als er bij een aanvraag om herbouw buiten het gebouw dat voor herbouw in aanmerking komt 450 m2 of meer aan bijbehorende bebouwing staat en blijft staan mag maximaal 25% worden herbouwd. Als later dan een ander gebouw herbouwd wordt, wordt weer op dezelfde wijze geredeneerd tot de 450 m2 is bereikt. Als 25% dan minder wordt dan 450 m2 geldt de 25% niet meer. Om het e.e.a. te verduidelijken zijn hieronder twee rekenvoorbeelden opgenomen.

Rekenvoorbeeld 1:

Aanwezig:

  • 1. Uitbouw aan de woning: 35 m2 
  • 2. Vrijstaande garage/berging: 65 m2
  • 3. Wagenloods: 200 m2
  • 4. Voormalige varkensstal: 600 m2 ; te slopen en te herbouwen

Totaal: 900 m2 = 450 m2 meer dan toegestaan

Bestaand en te handhaven: 1+2+3= 300 m2 > ter herbouwen van 4: max. 150 m2

Maximaal totaal aanwezig: 450 m2 > vermindering oppervlakte: 450 m2.

Rekenvoorbeeld 2:

Aanwezig:

  • 1. Uitbouw aan de woning: 35 m2
  • 2. Vrijstaande garage/berging: 65 m2
  • 3. Wagenloods: 400 m2
  • 4. Voormalige varkensstal: 900 m2 ; te slopen en te herbouwen

Totaal: 1400 m2 = 950 m2 meer dan toegestaan

Bestaand en te handhaven: 1+2+3= 500 m2 > ter herbouwen van 4: max. 25% x 900 = 225 m2

Maximaal totaal aanwezig na 1e herbouw: 500+225 = 725 m2 .

1e vermindering oppervlakte : 675 m2.

Bij (latere) sloop en herbouw wagenloods: 725–400 = 325 m2.

Te herbouwen deel wagenloods: 450–325 = 125 m2 .

Maximaal totaal aanwezig na 2e herbouw: 325+125 = 450 m2.

2e vermindering oppervlakte : 275 m2. 

Uiteraard is hier alleen met vergunning gerealiseerde bebouwing in het geding of juridisch aantoonbaar bestaand van voor 1978. Overige bebouwing zal gesloopt moet worden.

6.2.1.4 Vervolgfuncties

De gemeente zal voor dergelijke situaties een specifieke regeling opnemen. De structuurvisie geeft aan dat er veel kansen liggen voor plattelandsverbreding. De gemeente wil in dat kader waar mogelijk maximale ruimte bieden voor nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven en hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen (verblijfsrecreatie, dagrecreatie, kleinschalige bedrijvigheid, zorg, kunst en cultuur). Hierdoor ontstaat er ruimte om te komen tot een breed georiënteerde plattelandseconomie.

Niet agrarische bedrijven horen in beginsel thuis op een bedrijventerrein en dus niet in het buitengebied. Een uitzondering wordt gemaakt voor de lichtste vormen hiervan, te weten de milieucategorie 1 en 2 bedrijven. De ontwikkeling dient wel gepaard te gaan met landschappelijke kwaliteiten. Dit vraagt bij de ontwikkeling van het initiatief dus wel een zekere afweging.

6.2.1.5 Ruimte voor ruimte

Behalve hergebruik van de vrijkomende agrarische bebouwing, kan het in sommige gevallen ruimtelijk wenselijk zijn dat de overtollige bebouwing wordt gesloopt. Wanneer een aanzienlijke hoeveelheid bebouwing wordt gesloopt, kan ter compensatie een nieuwe burgerwoning worden opgericht. Dit wordt 'ruimte voor ruimte' genoemd. In de gemeentelijke structuurvisie is aangegeven dat het uitgangspunt hierbij is dat deze woningen kunnen worden gerealiseerd in de bebouwingsconcentraties. In paragraaf 7.5.7 wordt dit nader toegelicht.

6.2.2 Natuur

Natuur is één van de speerpunten uit de Structuurvisie van de gemeente Valkenswaard. Als uitgangspunten zijn onder andere geformuleerd:

  • versterken van de aanwezige waarden in de verschillende landschapstypen;
  • een oplossing realiseren voor de recreatieve parkeerdruk;
  • het realiseren van ecologische verbindingszones;
  • het versterken van natuur- en recreatieve waarde in het Dommeldal;
  • en het versterken van de toegang tot natuurgebieden.

Ondanks dat het bestemmingsplan op voorgaande punten geen initiatieven kan ontwikkelen, kunnen alle bestaande natuurgebieden in het bestemmingsplan wel worden beschermd, zodat in elk geval de bestaande situatie bescherming geniet als vertrekpunt voor de gewenste ontwikkelingen. Het gaat dan om die gebieden die deel uitmaken van het Natura 2000-netwerk, zijn aangewezen als bestaand natuurgebied in het kader van het NNN of NNB of een beschermde status hebben in de Wet natuurbescherming. Aangezien deze gebieden grotendeels uit bos, natuur en heide bestaan, worden deze gronden bestemd voor 'Natuur'. Het gaat dan om bestaande natuurgebieden en/of gebieden waarvan vast staat dat deze binnen de planperiode worden omgezet naar de hoofdfunctie natuur. Voor alle natuurbestemmingen geldt dat de instandhouding van de natuur- en landschapswaarden voorop staat. Daarom kan worden volstaan met één bestemming: Natuur.

Ook de beheersgebieden behoren tot het NNB. Dit zijn agrarische gebieden met belangrijke natuurwaarden, waar subsidies beschikbaar zijn voor agrarisch natuurbeheer. Omdat het hoofdgebruik nog steeds agrarisch is, kan voor deze gebieden worden volstaan met de bestemming 'Agrarisch met waarden' of 'Agrarisch met waarden - Natuur'. De laatste bestemming is met name bedoeld voor terreinen die permanent door agrariërs of derden worden ingezet agrarisch natuurbeheer. Normaal gesproken is de subsidieregeling voor agrarisch natuurbeheer gericht op perioden van 6 jaar en kan de eigenaar na elke 6 jaar stoppen met het beheer en dan is 'agrarisch met waarden' op zijn plaats.

Het oprichten van bijvoorbeeld nieuwe woningen of agrarische bedrijven in of nabij dit gebied is strijdig met de Vr14, waarin wordt aangegeven dat de ecologische waarden en kenmerken beschermd dienen te worden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van gebouwen, maar ook om de activiteiten die binnen of buiten de gebouwen plaatsvinden. Te denken valt aan de invloed van bijvoorbeeld de emissie van stikstof- en ammoniakdeposities door vee, een ongewenste toename van het aantal verkeersbewegingen, het verdwijnen van duisternis door (erf)verlichting en het verstoren van rustplaatsen door geluid vanuit bedrijven en woningen. Het uitbreiden van agrarische bedrijven in de nabijheid van het Natura 2000-gebied is door de externe werking ervan doorgaans ook geen mogelijkheid, tenzij kan worden aangetoond dat er geen (significante) aantasting van de natuurwaarden plaatsvindt.

Natuurontwikkeling wordt mogelijk gemaakt door een wijzigingsbevoegdheid, waarmee de bestemming van gebieden gelegen binnen het NNB gewijzigd kan worden naar de bestemming 'Natuur' of 'Water'. Het bestemmingsplan dwingt deze ontwikkelingen niet af, maar is 'volgend' op de ontwikkelingen en biedt middels een wijzigingsbevoegdheid een snelle procedure om te natuur te kunnen ontwikkelen.

6.2.3 Landschap

Het grondgebruik en de ontginningsgeschiedenis hebben ervoor gezorgd dat een variatie aan bijzondere en kenmerkende landschappelijke waarden is ontstaan, die de gemeente wenst te behouden. In het LOP heeft de gemeente haar visie op het landschap bepaald.

De bestaande landschapswaarden zullen als volgt worden beschermd:

  • 1. via de bestemmingsomschrijving in de planregels;
  • 2. via een aanduiding op de verbeelding: bijvoorbeeld bijzondere kleinschalige, landschappelijke karakteristieken zoals monumentale en waardevolle bomen;
  • 3. via een eigen bestemming op de verbeelding, bijvoorbeeld 'Groen - landschapselement';
  • 4. via een dubbelbestemming; bijvoorbeeld openheid, beslotenheid, essen en kampen;
  • 5. via overig sectoraal instrumentarium, zoals het gemeentelijk landschapsontwikkelingsplan.

Welk instrumentarium wordt toegepast is afhankelijk van aard en omvang van de landschapswaarden.

De werking van het bestemmingsplan strekt in principe niet zo ver dat landschapsaanleg- en beheer afgedwongen kan worden. Hiervoor is sectoraal instrumentarium beschikbaar. Echter, wanneer het bestemmingsplan via wijzigings- en afwijkingsmogelijkheden nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, moet (Vr14, art. 3.2) als voorwaarde aan worden gekoppeld dat er een kwaliteitsverbetering van het landschap en/of landschappelijke inpassing plaats dient te vinden. Dit kan bijvoorbeeld vorm krijgen door de aanleg van nieuwe natuur- en landschapselementen, verbetering van het erf of het realiseren van streekeigen erfbeplanting, het realiseren van dagrecreatieve voorzieningen en/of herstel van cultuurhistorische waarden. Het LOP kan hier aanknopingspunten voor bieden.

6.2.4 Recreatie en sport

Het plangebied is door de aanwezige natuurgebieden, cultuurhistorische elementen, rust en ruimte zeer geschikt voor recreatieve en actieve activiteiten.

De gemeente heeft in haar structuurvisie aangegeven dat de ontwikkeling van nieuwe verblijfs- en dagrecreatie in het buitengebied wordt gestimuleerd. Zo kan de recreatieve betekenis verder worden vergroot door langs toeristische en recreatieve netwerkroutes horeca- en andere rustpunten te creëren. Hierbij streeft de gemeente naar een zekere kwaliteitsverbetering. De gemeente Valkenswaard wil onder die voorwaarde graag meewerken aan nieuwe initiatieven, om zo het toeristisch-recreatieve aanbod substantieel te verhogen. Het project 'De Groote Heide' dat in samenwerking met de Nederlandse en Belgische gemeenten Heeze-Leende, Cranendonck, Hamomd-Achel (B) en Lommel (B) wordt opgezet, moet een grote impuls geven op het gebied van de recreatie.

6.2.4.1 Dagrecreatie

Het extensieve dagrecreatieve medegebruik van bos, natuur en (zand)wegen speelt een grote rol in de beleving van (het buitengebied van) Valkenswaard, waarbij te denken valt aan de diverse fiets-, wandel-, paardrij- en menroutes door het plangebied. Waar mogelijk wordt extensief recreatief medegebruik binnen de bestemmingen bij recht toegestaan.

6.2.4.2 Verblijfsrecreatie

Voor de gebieden die onder een grote recreatieve druk staan is er geen ruimte voor een ongecontroleerde toename aan verschillende recreatieve activiteiten, zoals nieuwe campings en grootschalige voorzieningen. Voor diverse dag- en verblijfsrecreatieve functies in het plan wordt een specifieke recreatieve bestemming opgenomen (maatbestemming). Wat wel past binnen de gebieden met een grote recreatieve druk, zijn functies als kleinschalig kamperen. Deze vorm van recreatie was in het geldende bestemmingsplan Buitengebied 1 met een afwijkingsbevoegdheid toegestaan bij agrarische bedrijven en bij recht toegestaan bij Wonen. Dat laatste wordt niet wenselijk geacht, omdat dan de effecten niet toetsbaar zijn en de landschappelijk inpassing niet verzekerd kan worden. Daarom is nu overal de afwijkingsbevoegdheid van toepassing.

6.2.4.3 Sport

De grens tussen sport en sportieve dagrecreatie is niet altijd even duidelijk. Dit blijkt ook uit navolgende tekst uit een encyclopedie.

Een sport is een fysiek spel (bijvoorbeeld basketbal) of denkspel (bijvoorbeeld schaken) dat volgens regels in competitieverband of recreatief kan gespeeld worden. Het heeft als doel het lichaam of de hersenen te stimuleren naar meer, hetzij d.m.v. lichamelijke bewegingen en-of denkoefeningen.

Onder sport wordt in dit geval verstaan: Op een afgebakende locatie georganiseerd (al dan niet in verenigingsverband) bezig zijn. Zo is het over de weg fietsen op een wielrenfiets sportieve dagrecreatie die valt onder extensieve dagrecreatie. Het fietsen op de baan van de wielervereniging of fietscrossen op een daarvoor aangelegde en aangewezen fietscrossbaan valt wel binnen het begrip / de bestemming 'Sport'.

De bestemming Sport is toegewezen aan:

  • de Eindhovense Golfclub aan de Eindhovenseweg,
  • de fietscrossbaan en trapveld aan de Keersopperweg,
  • de rallycrossbaan, de motorcrossbaan, de wielerbaan, de fietscrossbaan en de hondenvereniging op het Eurocircuit.

Iedere sport heeft zijn eigen specifieke functieaanduiding en regels. Voor het Eurocircuit worden die pas in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen.

Een bestemming Sport met de aanduiding 'manege' is toegewezen aan een manege aan de Maastrichterweg.

6.2.5 Overig functies

Er zijn ook diverse niet-agrarische bedrijven, horecabedrijven en maatschappelijke bedrijven. Voor deze functies geldt dat de bestaande, legale bedrijven een positieve bestemming zullen krijgen. Qua uitbreidingsmogelijkheden wordt in principe aangesloten bij het provinciale beleid voor niet-agrarische ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied, zoals dit in de Vr14 is opgenomen. Functieverandering is mogelijk via een afwijkingsbevoegdheid voor gebruik.

Opvallend is de 'verpaarding' van het landschap. Paarden en pony's worden voornamelijk voor hobbymatige doeleinden gehouden. Paardeneigenaren hebben hun paard het liefst dicht bij huis. Dit zorgt echter wel voor verrommeling van het landschap door een wildgroei aan kleine weitjes, paardrijbakken, bouwwerken en gebouwen. De belangrijkste groei zit in de bedrijfsmatige paardenhouderijen. In dit bestemmingsplan wordt daarom onderscheidt gemaakt tussen paardenhouderijen als bedrijfsmatige activiteit en als hobbymatige activiteit. In paragraaf 7.3.7 is een regeling opgenomen voor het hobbymatig houden van paarden.

6.3 Bevordering van ruimtelijke kwaliteit

De provincie Noord-Brabant wil ruimtelijke waarden en kenmerken beschermen en daarmee bestaande ruimtelijke kwaliteiten behouden. Tegelijkertijd wil de provincie ook ruimte bieden aan nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied, mits een ontwikkeling bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Nieuwe ontwikkelingen bieden een kans voor behoud en ontwikkeling van het landschap. Het ontwikkelen van landschap reikt verder dan het behouden wat er is, bij ontwikkelen van het landschap gaat het ook om het toevoegen van nieuwe ruimtelijke kwaliteiten. Ruimtelijke kwaliteit houdt in dat ruimtevragers rekening houden met de gebiedskenmerken en waarden. Een ruimtelijke ontwikkeling moet daarnaast ook passen bij de aard, schaal en functie van zijn omgeving. Om de ruimtelijke kwaliteit te bevorderen heeft de provincie twee principes vastgelegd in de Vr14: de Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit en Kwaliteitsverbetering van het landschap.

Onderstaand wordt besproken hoe deze principes in het onderhavige bestemmingsplan buitengebied vertaald zijn.

6.3.1 Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit

Bij de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit gaat het erom dat bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt bijgedragen aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en de naaste omgeving, in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. In het bestemmingsplan buitengebied heeft dit allereerst vorm gekregen doordat dit bestemmingsplan conserverend van aard is. Het is gericht op het vasthouden van de bestaande situatie en daarmee het behouden van de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied. In principe worden er bij recht geen nieuwe bouwmogelijkheden toegestaan, behoudens wat bij wet of Vr14 toegelaten wordt.

De bestemmingsvlakken komen over het algemeen overeen met het geldende bestemmingsplan. Op detailniveau, binnen de in de Vr14 toegestane marges, zijn ze her en der aangepast naar de fysieke situatie.

De agrarische bouwvlakken zijn enigszins aangepast (verschoven), omdat ze nu tot aan de verharding van de weg waren geprojecteerd (dus op de berm van de weg) en zelfs in een enkel geval over de openbare zandweg. Dat is in strijd met de ruimtelijke kwaliteit en ongewenst gebruik was alleen privaatrechtelijk tegen te gaan.

Daarnaast krijgt het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit gestalte door het in het plan opgenomen concentratieprincipe. Agrarische bedrijfsbebouwing, alsmede andere bebouwing dient namelijk geconcentreerd te worden in een bouwvlak, hetgeen verspreiding van de bebouwing voorkomt.

In het plan worden uitsluitend middels afwijkingen en planwijzigingen kleinschalige nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het gaat hierbij in hoofdzaak om enkele mogelijkheden voor verbrede landbouw (nevenactiviteiten) bij agrarische bedrijven, vergrotingen van agrarische bouwvlakken en mogelijkheden voor functiewijziging van vrijkomende agrarische locaties (VAB-locaties) naar een niet-agrarische functie. Bij deze nieuwe ontwikkelingen wordt het principe van zorgvuldig ruimtegebruik toegepast. Er wordt bij nevenactiviteiten en functiewijziging namelijk gebruik gemaakt van bestaande bouwvlakken waarbinnen het geldend bestemmingsplan het bouwen van gebouwen toestaat. Het ruimtebeslag van een functiewijziging mag de omvang van het bestaande agrarisch bouwvlak ook niet te buiten gaan: uitbreiding van het bouwvlak bij een functiewijziging is niet toegestaan. Bij de vergroting van agrarische bouwvlakken, waarbij dus uitbreiding van het toegestane ruimtebeslag plaatsvindt, is eveneens sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Hier is namelijk de voorwaarde aan gekoppeld dat een vergroting uitsluitend kan plaatsvinden als is aangetoond dat binnen het bestaande bouwvlak onvoldoende mogelijkheden zijn voor de uitbreiding van de noodzakelijke bebouwing. Hierdoor zal bij de planwijziging voor de vergroting inzicht moeten worden geboden in de beantwoording van de vraag welke mogelijkheden er zijn om de beoogde bebouwing binnen het toegestane ruimtebeslag, het bestaande bouwvlak, te doen plaatsvinden. Bekeken zal moeten worden of herschikking van bestaande gebouwen of intensivering van bestaand gebruik binnen het bestaande bouwvlak mogelijk is. Er zal dus bij de planwijziging moeten worden onderbouwd dat de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde bebouwing binnen het toegestane ruimtebeslag, het bestaande bouwvlak, te doen plaatsvinden.

Uitsluitend indien dit voldoende is onderbouwd kan een vergroting van het bouwvlak plaatsvinden. Overigens kan een vergroting van een bouwvlak ook alleen plaatsvinden als sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf en de vergroting dient ten behoeve van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering. Hiermee wordt gewaarborgd dat alleen voor bedrijven met voldoende toekomstperspectief het bouwvlak kan worden vergroot en het ruimtebeslag kan toenemen. Hierdoor heeft de vergroting een zekere toekomstwaarde. Ook dit past bij het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.

Ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit zijn aan de afwijkingen en planwijzigingen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken voorwaarden gekoppeld die waarborgen dat rekening wordt gehouden met de gevolgen van de ontwikkeling op de (naaste) omgeving. Zo is veelal de voorwaarde opgenomen dat de landschappelijke waarden en de cultuurhistorische waarden en kenmerken van de cultuurhistorische vlakken niet onevenredig mogen worden aangetast. Daarnaast geldt in de bestemmingen waar natuurwaarden of hydrologische waarden aanwezig zijn, dat die niet mogen worden aangetast. Voorts mogen andere functies niet bedreigd worden in hun voortbestaan en ontwikkeling.

Om deze reden zijn de voorwaarden opgenomen dat het woon- en leefklimaat ten gevolge van de ontwikkeling niet onevenredig mag worden geschaad en agrarische bedrijven niet mogen worden belemmerd in hun ontwikkeling. Bij de aantasting van het woon- en leefklimaat gaat het niet alleen om milieueffecten als gevolg van de ontwikkeling, maar bijvoorbeeld ook om de effecten van de ontwikkeling op de bezonning en het uitzicht voor percelen in de omgeving. Al met al worden diverse in de omgeving aanwezige waarden en functies middels de genoemde voorwaarden bij ruimtelijke ontwikkelingen in de belangenafweging betrokken, waardoor er nadrukkelijk rekening gehouden wordt met de gevolgen van de ontwikkeling op die waarden of functies en daarmee met het behoud en de bevordering van ruimtelijke kwaliteit.

Voor het behoud en de bevordering van ruimtelijke kwaliteit is het ook gewenst dat ruimtelijke ontwikkelingen qua omvang passen in de omgeving waar ze worden gerealiseerd. Om te bewerkstelligen dat ontwikkelingen voor wat betreft aard en schaal passend zijn in de omgeving, zijn de ontwikkelingen in het bestemmingsplan gebonden aan een maximum omvang. Daarvoor is voor bebouwing die middels afwijkingen en planwijzigingen mogelijk wordt gemaakt een maximale maatvoering opgenomen qua hoogte en oppervlakte. Deze maatvoering is afgestemd op wat algemeen gangbaar is in de naaste omgeving.

Tot slot is het voor het behoud en de ontwikkeling van ruimtelijke kwaliteit van belang dat er sprake is van een op de ruimtelijke ontwikkelingen afgestemde afwikkeling van het personen en goederenvervoer. In het bestemmingsplan is hiertoe bij afwijkingen en planwijzigingen de voorwaarde opgenomen dat een ontwikkeling die verkeer kan aantrekken alleen doorgang kan vinden als de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt. Dat betekent dat de hoeveelheid verkeer die een ontwikkeling aantrekt niet significant meer mag bedragen dan de hoeveelheid verkeer die wordt gegenereerd zonder de ontwikkeling. Het verkeer mag dus ten gevolge van een ontwikkeling niet wezenlijk toenemen. Zo wordt voorkomen dat de verkeersintensiteit op de wegen in het buitengebied te hoog wordt en er problemen gaan ontstaan met de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid. De parkeerbehoefte die een ontwikkeling met zich meebrengt moet op eigen terrein worden opgevangen. Deze behoefte mag niet worden afgewenteld op de openbare ruimte. Daarom is aan ontwikkelingen de voorwaarde gekoppeld dat op eigen terrein moet worden voorzien in voldoende parkeervoorzieningen. Hiermee wordt voorkomen dat langs wegen in het buitengebied rijen geparkeerde auto’s ontstaan, die de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied en de verkeersveiligheid negatief beïnvloeden.

6.3.2 Kwaliteitsverbetering van het landschap

Het principe van kwaliteitsverbetering van het landschap gaat ervan uit dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gepaard gaan met een kwaliteitsverbetering van het landschap om daarmee het verlies aan omgevingskwaliteiten te compenseren. De basis hiervoor is gelegen in artikel 3.2 van de Vr14 en wordt ingevuld door per ontwikkeling een taxatie door een door de gemeente aan te wijzen taxateur te laten plaatsvinden waaruit de gegenereerde meerwaarde moet blijken. Op basis van die taxatie dient een plan opgesteld te worden waarin die meerwaarde wordt 'vertaald' naar de bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het landschap

De initiatiefnemer van een ruimtelijke ontwikkeling dient te zorgen voor deze kwaliteitsverbetering. Zo dragen nieuwe ontwikkelingen bij aan de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Concreet betekent dit dat passende functies zich kunnen ontwikkelen als er ook een prestatie voor het landschap tegenover staat. Daardoor wordt aantasting van de basiskwaliteit (water en bodem) en verlies aan natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden voorkomen, en wordt per saldo een winst behaald.

Onder een kwaliteitsverbetering worden alle maatregelen begrepen die zijn gericht op een aantoonbare en uitvoerbare verbetering van structuren of waarden op het vlak van natuur, water, landschap of cultuurhistorie. Ook verbeteringen van de extensieve recreatieve mogelijkheden van die omgeving behoren hiertoe. Bij kwaliteitsverbetering van het landschap kan worden gedacht aan concrete tegenprestaties gericht op de verbetering van de volgende landschapsaspecten: bodem en water, natuur- en landschapselementen, cultuurhistorische elementen, recreatieve toegankelijkheid van het landschap, sloop en ontstening.

In het voorliggende bestemmingsplan worden alleen nieuwe ontwikkelingen middels afwijkingen en planwijzigingen mogelijk gemaakt. Om de kwaliteitsverbetering van het landschap te waarborgen is aan de afwijkingen en wijzigingen die deze ontwikkelingen mogelijk maken de voorwaarde verbonden dat de ontwikkeling gepaard moet gaan met een kwaliteitsverbetering van het landschap, gebaseerd op een taxatie van de waardevermeerdering van de ontwikkeling.

Bij de begripsomschrijvingen die onderdeel uitmaken van de planregels is hiertoe ook het begrip ‘kwaliteitsverbetering van het landschap’ opgenomen: een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft. Door de voorwaarde die is verbonden aan de afwijkingen en planwijzigingen en de begripsbepaling is zeker gesteld dat de ruimtelijke ontwikkeling gepaard moet gaan met een kwaliteitsverbetering van het landschap. Dit overigens naast het feit dat er sprake moet zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de ontwikkeling, waarvoor ook een voorwaarde is opgenomen.

De wijze waarop de kwaliteitsverbetering van het landschap vorm wordt gegeven bij een afwijking of planwijziging is een kwestie van situatiespecifiek maatwerk. Dit zal iedere keer opnieuw ingevuld en uitgewerkt moeten worden en in het wijzigingsplan of het afwijkingsbesluit vastgelegd moeten worden. Er zijn vele manieren om de kwaliteitsverbetering vorm te geven.

De kwaliteitsverbetering kan bijvoorbeeld bestaan uit:

  • het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur;
  • activiteiten die gericht zijn op het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
  • het leveren van een fysieke bijdrage aan de realisering van de ecologische hoofdstructuur en ecologische verbindingszones;
  • het slopen van bebouwing en het wegnemen van verharding.

Bij de vormgeving van de kwaliteitsverbetering van het landschap kan aangesloten worden op de kenmerken en kwaliteiten van het landschap ter plaatse en zoals beschreven in de diverse gebiedsvisies. Het beleid in het bestemmingsplan is immers gericht op het behoud, herstel en ontwikkeling van de ter plaatse voorkomende of daaraan eigen landschappelijke waarden.

6.4 VAB's

In het geldende bestemmingsplan zijn 23 locaties voorzien van de aanduiding 'vab'. Daar was geen sprake meer van een agrarische bedrijfsvoering maar van afwijkend gebruik, variërend van wonen tot bedrijf. Bij de huidige controle blijkt dat er sprake is van 3 locaties die onterecht een aanduiding 'vab' hadden gekregen, dit waren 2 akkerbouwbedrijven en 1 locatie behorende bij een naastgelegen bedrijf. De overige locaties zijn nu grotendeels voorzien van een adequate bestemming die aansluit bij het al toegestane afwijkende gebruik. In een enkel geval is aan andere passende vervolgfunctie opgenomen: 13x Wonen, 6x Bedrijf en 1x Recreatie.

Naar aanleiding van een inventarisatie bleek dat er nog eens 8 locaties niet meer agrarisch in gebruik waren en dus aangemerkt konden worden als nieuwe 'vab's met een passende vervolgfunctie: 5x Wonen, 1x nieuw landgoed (herziening), 1x Bedrijf en 1x Recreatie.

Drie andere locaties waren twijfelachtig. Uit overleg bleek dat er 1 omgezet zal worden naar een paardenhouderij (via wijzigingsbevoegdheid in het geldende bestemmingsplan), 1 nog een kleinschalig akkerbouwbedrijf was en 1 aangekocht is door de provincie en te koop staat.

6.5 Veegplanverzoeken

Bij het vaststellen van het geldende bestemmingsplan Buitengebied 1 heeft de raad besloten te gaan werken met zogenaamde veegplannen en heeft de raad burgers en bedrijven actief gevraagd wenselijke ontwikkelingen te melden voor een veegplan. Achttien gegadigden hebben zich gemeld, maar niet alle verzoeken zijn gehonoreerd of doorgezet. Slechts zes zijn er opgenomen in dit bestemmingsplan.

6.6 Ontwikkelingen

6.6.1 Hoeverdijk 62

Voor dit adres is een verzoek ingediend om een bedrijfswoning om te mogen zetten naar een plattelandswoning. Uit de aangeleverde stukken blijkt dat dit niet op milieutechnische bezwaren stuit.

Zie Bijlage 7 Plattelandswoning Hoeverdijk 62

6.6.2 Kapelweg 6

Op dit adres is een fruitteeltbedrijf gevestigd. De ontwikkeling past binnen het provinciaal beleid voor dergelijke bedrijven (oppervlakte maximaal 3 hectare). Het bouwvlak is verkleind en daar tegenover staat dat de oppervlakte waarbinnen (alleen) teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan is vergroot. Volgens de taxatie in Bijlage 8 Berekening kwalitiatieve bijdrage Kapelweg 6 is er geen sprake van een gegenereerde meerwaarde.

6.6.3 Klein Schaft 5

Klein schaft 5 is ontwikkeld als paardenhouderij en ook als zodanig bestemd. Het bedrijf is noodgedwongen gestopt en heeft jaren te koop gestaan. Exell Equesterian B.V. heeft de locatie gekocht en gerenoveerd.

Paardensportcentrum Exell Equestrian B.V. wenst haar activiteiten aan Klein Schaft 5 te Valkenswaard uit te breiden. Exell Equestrian is een toonaangevend bedrijf dat gespecialiseerd is in het mennen van paarden met 4-span. Mede-eigenaar, de heer Boyd Exell, is 4-voudig wereldkampioen op dit onderdeel.

De bedoeling is dat Exell Equestrian naast trainingscentrum, waar de topmenner zijn eigen paarden en die van anderen traint en opleidt, ook een (internationale) wedstrijdlocatie met bijbehorende faciliteiten wordt.

Het mennen van paarden is nu uitsluitend toegestaan binnen het bouwblok. Het lesgeven van in paardrijden (mennen) aan derden is niet rechtstreeks toegestaan binnen de verschillende bestemmingen. Ook het organiseren van evenementen, zoals gewenst is, die verband houden met de paardrijsport laat het bestemmingsplan niet rechtstreeks toe.

Om te voldoen aan internationale standaarden van de Fédération Equestre Internationale (FEI) is het verder van belang om een wedstrijdparkoers aan te leggen. In dit verband is het noodzakelijk om extra permanente hindernissen op de perceel aan te brengen.

Ook is het gewenst om een ruimte in het hoofdgebouw te gebruiken als tijdelijk voor verblijf voor grooms.

Tenslotte is het van belang om gasten, die les krijgen met hun paarden of meedoen aan een wedstrijd, goed te accommoderen in de nabijheid van hun paarden. Daarvoor is het gewenst om binnen het bouwblok een gastenverblijf met 4 slaapkamers te realiseren.

Zie Bijlage 9 Ruimtelijke onderbouwing Klein Schaft 5

Voor het plaatsen van de hindernissen en het houden van de eerste wedstrijden is een afwijkingsprocedure ex art. 4.11 van het Besluit omgevingsrecht gevolgd.

6.6.4 Maastrichterweg 144

Dhr. Van Kuijk is eigenaar van deze locatie met een varkenshouderij. Voor deze locatie is op 19-04-2010 een milieuvergunning verleend. Op basis daarvan in 2012 een Afwijkingsprocedure Verordening ruimte 2012 doorlopen voor een nieuwe stal voor de vergunde veestapel en uiteindelijk door de provincie akkoord bevonden. In het geldende bestemmingsplan is wel het voor deze ontwikkeling benodigde bouwvlak opgenomen, maar door miscommunicatie over en weer is het bouwen niet zekergesteld in het bestemmingsplan door tijdig een ontvankelijke omgevingsvergunning voor bouwen aan te vragen. Op 12-11-2014, dus meer dan een jaar ná het vaststellen van het bestemmingsplan Buitengebied is door dhr. Van Kuijk een Nb-wetvergunning aangevraagd. Die op 18-05-2015 verleend, ruim 4 maanden na de behandeling van het bestemmingsplan Buitengebied bij de Raad van State en 1 week voor de uitspraak.

Feit is nu dat er sprake is van een bedrijf dat milieutechnisch gezien kan uitbreiden, maar dat planologisch niet kan en is daarmee in een impasse geraakt.

In het kader van bovenbeschreven impasse is gezocht naar een oplossing, waarbij het uitgangspunt van de eigenaar is dat de vergunde agrarische ontwikkeling voor de langere termijn geen goede basis is. Uiteindelijk heeft hij er voor gekozen de varkenshouderij met toepassing van Ruimte-voor-ruimte te beëindigen en door te gaan als akkerbouwbedrijf. Dit laatste wijkt af van de onderbouwing in Bijlage 10 Onderbouwing RvR Maastrichterweg 144, maar is verder niet belemmerend in de ontwikkeling. De drie woningen zijn ten noorden van en aansluitend op het bedrijfsperceel geprojecteerd en worden met een eigen toegangsweg aan dezelfde inrit als de bedrijfswoning ontsloten. Het akkerbouwbedrijf wordt via de bestaande tweede inrit ontsloten, waardoor de verkeersbewegingen ver van de nieuwe woningen blijven.

De locatie voldoet niet aan de uitgangspunten voor Ruimte-voor-ruimte zoals die door de provincie zijn vastgelegd en opgenomen in Bijlage 10, maar zoals daarin verwoord zijn er geen alternatieve locaties beschikbaar zonder dat dat ten koste gaat van de economische opbrengst, waardoor de sanering van de varkenshouderij geen doorgang kan vinden. De milieutechnische voordelen wegen (zeker na het van kracht worden van het Programma Aanpak Stikstof) op tegen de beleidsmatige belemmering dat het niet aan de RvR-regels voldoet. Dit bedrijf is één van de meest belastende bedrijven nabij het Natura 2000-gebied van De Malpie.

6.6.5 Maastrichterweg 168

Dhr. J.C. Scholt (Meelbergsven B.V.) is voornemens om op Landgoed Meelbergsven op het bestaande woonkavel, de bestaande woning van 600 m3 (met bijgebouwen) te vervangen door een nieuwe woning van maximaal 1.500 m3 met bijgebouwen. In de Nota van Uitgangspunten is door de raad besloten voor deze eenmalig voorkomende locatie een afwijkende inhoud toe te staan vanwege het beheer van een ruim 20 hectare tellend Nsw-landgoed, voornamelijk bestaande uit Natura 2000-gebied. Daarbij is de link gelegd met het beleid ten aanzien van nieuwe landgoederen, maar feitelijk dan in omgekeerde volgorde.

Voor deze ontwikkeling is een uitgebreide buitenplanse afwijkingsprocedure doorlopen, waarbij de ontwikkeling op basis van de Vr14 art. 3.2 heeft voorzien in een kwaliteitsverbetering door natuurontwikkeling op de voormalige springweide aan de Maastrichterweg.

6.6.5.1 Bestemming Natuur

Ter plaatse van de locatie van de nieuw aan te leggen natuur voor de kwaliteitsverbetering is nu de bestemming 'Agrarisch met waarden' van toepassing. De bestaande randbeplanting en de nieuw aan te leggen beplanting worden bestemd tot 'Natuur' (5.200 + 5.500 = 10.700 m2 dik-roodomrand op de de fuiguur in lid 6.6.5.4).

6.6.5.2 Bestemming Wonen

De bestemming 'Wonen' wordt kleiner (922 – 807 = 115 m2 = ± -12,5%) en de vorm wordt aangepast naar het bouwplan. Omdat het maximum aan bijbehorende bebouwing is bereikt kan er niet meer bijgebouwd worden (vergunningvrij en/of vergunningplichtig).

6.6.5.3 Bestemming Tuin

De bestemming 'Tuin' (1.660 m2), komt op de plaats zoals de tuin al sinds jaar en dag in gebruik is (zie rood-omrand deel op onderstaande luchtfoto uit 1981), maar in 2013 niet opnieuw positief bestemd is en daarmee onder het overgangsrecht geplaatst. In rood is de contour de conceptgrens Wonen en Tuin aangegeven zoals op de volgende pagina is te zien. Met de groene lijn op onderstaande foto is het 'gat' van de Verordening ruimte 2014 weergegeven.

Het 'gat' in het Natura 2000-gebied is 974 m2 groot, maar de vorm daarvan is niet aan te passen zonder procedures tot in Brussel. De grens van het 'gat' was voorheen gelijk aan de NNB (voorheen EHS). De provincie heeft het 'gat' van de NNB in 2016 afgestemd op de geldende bestemming Wonen daardoor komt het 'gat' in de NNB op 922 + 170 = 1.092 m2. De 170 m2 is het deel van het 'gat' buiten de bestemming 'Wonen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPbuitengebied2-CO02_0023.png"

Op ±1.475 m2 van de 1.660 m2 bestemming 'Tuin' komt de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - natuurnetwerk Brabant' te liggen (zie groen-omrand gedeelte op onderstaande figuur). Binnen die aanduiding geldt dan het gebruikelijke aanlegvergunningensysteem voor de bestemming 'Natuur'. Per saldo wordt het nieuwe ´gat´ op basis van de nieuwe bestemmingen ±1.012 m2, dus per saldo een positief resultaat van ± 80 m2 ten opzichte van het bestaande.

6.6.5.4 Totaal t.b.v. woonfunctie

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPbuitengebied2-CO02_0024.png"

'Wonen' en 'Tuin' samen omvatten een oppervlakte van 2.467 m2. Dit is nagenoeg de toegestane oppervlakte (2.500 m2) die van kracht was in het bestemmingsplan Buitengebied 1998, voordat in 2013 het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied werd vastgesteld en dat nu onder het overgangsrecht van dat bestemmingsplan valt.

Lichtgroen/groen-omlijnd het gedeelte met bescherming voor de NNB.

Rood-omlijnd het bestaande 'gat' van de NNB.

Zie Bijlage 11 Ruimtelijke onderbouwing Maastrichterweg 168

6.6.6 Maastrichterweg 215

Dhr. H. Jansen, eigenaar van de manege Kluizerheide aan de Maastrichterweg 215, heeft verzocht de paardenhouderijbestemming om te zetten naar 'Sport' met de aanduiding 'manege'. Daarmee kan hij zijn bedrijf, dat hij aan de Maastrichterweg 255 had willen ontwikkelen, alsnog realiseren. Het bedrijf heeft nu de bestemming 'Agrarisch met waarden - Paardenhouderij'. De manege-activiteiten zijn daarmee is strijd, maar zijn passend in de visie voor De Groote Heide.

Zie Bijlage 12 Ruimtelijke onderbouwing Maastrichterweg 215 

6.6.7 Maastrichterweg 255

Stal Tops B.V., gevestigd aan de Maastrichterweg 249 te Valkenswaard, heeft het gewenste en noodzakelijke planvoornemen om haar hippische bedrijf uit te breiden met een hoogwaardige verblijfsaccommodatie met circa 50 overnachtingsmogelijkheden (kamers), inclusief ondergeschikte horecafaciliteiten en bijbehorende voorzieningen. De verblijfsaccommodaite wordt gerealiseerd als een 'Ecolodge', Om dat te kunnen realiseren zijn de aangrenzende gronden aan de Maastrichterweg 255 aangekocht met de bestemming 'Sport - Manege'. De verblijfsaccommodatie is een vervolgstap in de verdere ontwikkeling van de "Paardenboulevard" en is in dat kader al oriënterend voorgelegd aan de provincie op ambtelijk en bestuurlijk niveau.

Zie Bijlage 13 Ruimtelijke onderbouwing Maastrichterweg 255

6.6.8 Molenstraat 207

Het perceel kent in de huidige situatie de bestemming 'Agrarisch met waarden' met een bouwvlak en de functieaanduidingen 'intensieve veehouderij' en 'vab'. Ter plaatse is ondanks de aanduiding 'vab' nog steeds een (beperkte) intensieve veehouderij mogelijk op basis van de geldende milieuvergunning. Initiatiefnemer heeft verzocht de bestaande agrarische bestemming te vervangen door een accommodatie voor educatie, recreatie en verblijf met een agrarisch accent. Dit door het houden van een beperkt aantal (landbouw)huisdieren. De ontwikkelingen zullen plaatsvinden binnen de reeds vergunde gebouwen, met daarbij oog voor het herstel van de cultuurhistorische waarde van het gebouw en het gebied. Wij achten deze ontwikkeling passend binnen ons beleid en in het gebied. Bijlage 14 Ruimtelijke onderbouwing Molenstraat 207 is geënt op de eerste stap in de ontwikkeling van een multifunctioneel recreatief bedrijf. De kinderopvang was toen nog niet in beeld, maar wordt als een aanvulling op de bovenvermelde ontwikkeling positief gezien, De link tussen kinderen en de agrarische sector blijkt op meerdere plaatsen in Nederland goed te werken. Er bestaan geen bezwaren om het voorliggende plan als onderdeel van het geheel mee te nemen. De ruimtelijke onderbouwing toont aan dat deze ontwikkeling ook passend is binnen de diverse beleidsvelden en daarom zal hij opgenomen worden in het bestemmingsplan; overigens als algemene afwijkingmogelijkheid, omdat het aannemelijk is dat dergelijke ontwikkelingen ook elders zouden kunnen worden gevraagd.

De boerderij is een gemeentelijk monument en door deze ontwikkeling wordt het herstel en behoud zekergesteld.

6.6.9 Nieuwe Waalreseweg 189-191

Op deze locatie is de 'Herenboerderij De Bunker' gevestigd; een bedrijf gericht op diverse activiteiten op het gebied van Cultuur en ontspanning. Daarom heeft het bedrijf ook die bestemming gekregen. Het betreft een rijksmonument en is op dit moment nog eigendom van de gemeente Valkenswaarden in erfpacht uitgegeven. Al jaren wordt er gediscussieerd over een bredere exploitatie waarbij horeca en recreatie aan de locatie zouden moeten worden toegevoegd. Ook is de wens voor kantoorfunctie uitgesproken. De provincie Noord-Brabant is zeer nauw bij dit proces betrokken en stemt met de verruiming van de mogelijkheden in.

In goed overleg met alle partijen is er voor gekozen de bestemming te wijzigen in Gemengd, waarbij een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen voor kantoren die een relatie hebben met natuur, landschap, cultuurhistorie e.d..

6.6.10 Nieuwe Waalreseweg 199

Het tuincentrum Coppelmans in Valkenswaard (gevestigd aan Nieuwe Waalreseweg 199) maakt deel uit van de Coppelmans groep waaronder acht tuincentra in de regio Oost-Brabant behoren. De Coppelmans groep bestaat inmiddels 50 jaar en biedt werk aan ruim 200 medewerkers. Coppelmans wil de vestiging aan de Nieuwe Waalreseweg 199 in de (nabije) toekomst uitbreiden. Recente ontwikkelingen in de branche brengen met zich mee dat de concurrentie groter is geworden en dat de verwachtingen van de klanten met betrekking tot het assortiment en winkelbeleving zijn veranderd. Om het marktaandeel te behouden, en ook in de toekomst een concurrerende rol te kunnen spelen, is de beoogde uitbreiding noodzakelijk. Het plan heeft als voorontwerp op www.ruimtelijkeplannen.nl ter inzage gelegen en is gepubliceerd onder nummer NL.IMRO.0858.BPnwwaalreseweg199-VO01.

Zie Bijlage 15 Ruimtelijke onderbouwing Nieuwe Waalreseweg 199.

6.6.11 Peedijk17a

Deze locatie maakt onderdeel uit van een voormalige varkenshouderijbedrijf gevestigd op nr. 19. eind vorige eeuw is het bedrijf gestopt en is een deel van het perceel verkocht aan een hoveniersbedrijf. Dat heeft binnen het geldende bestemmingsplan in 2003 een omgevingsvergunning verkregen voor de bouw van twee bedrijfsloodsen waarvan een met kantoor t.v.v. twee varkensstallen. Eén loods met kantoor is gebouwd, de andere niet. De voormalige bedrijfswoning is in 2012 bestemd als voormalig agrarisch bedrijf binnen slechts een deel van het bouwvlak. De intentie zal zijn geweest om het hele bouwvlak die aanduiding te geven en de woning als plattelandswoning aan te merken.

Het hoveniersbedrijf is gestopt en de locatie is gekocht om er uiteindelijk een paardenhouderij te vestigen. Nu is er nog sprake van de vestiging van een paardenfokkerij binnen de kaders van de geldende bestemming als opstart naar de paardenhouderij die nu in dit bestemmingsplan toegestaan wordt. Nu heeft de locatie (en wijde omgeving) nog de bestemming Agrarisch met waarden, maar dat is niet in overeenstemming met de zonering van de Verordening ruimte 2014 en dat werkt beperkend in de ontwikkeling van het gebied. Daarom krijgt het gebied nu de bestemming Agrarisch als vertaling van de provinciale zonering Gemengd landelijk gebied. Hierdoor wordt binnen het bestaande bouwvlak een paardenhouderij mogelijk door de toekenning van de functieaanduiding'paardenhouderij'. Zie verder Bijlage 16 Ruimtelijke onderbouwing Peedijk 17a.

6.6.12 Overige ontwikkelingen

Naast bovenstaande nieuwe ontwikkelingen zijn er ook ondergeschikte ontwikkelingen zoals aanpassingen van het bouwvlak om effectiever het erf te kunnen inrichten. Daar waar noodzakelijk wordt landschappelijke inpassing afgedwongen

Hoofdstuk 7 Planuitgangspunten

7.1 Algemeen

In de voorafgaande hoofdstukken is het beleid op hoofdlijnen aangegeven. In dit hoofdstuk is een aantal uitgangspunten voor het op te stellen bestemmingsplan Buitengebied 2 uitgewerkt. Deze uitwerking vormt de basis voor de planregels en de verbeelding. Daarbij is aangesloten op onder meer de digitale standaarden voor bestemmingsplannen (waaronder SVBP 2012 en IMRO 2012) en het geldende bestemmingsplan Buitengebied 1.

In dit bestemmingsplan is ervoor gekozen om zoveel mogelijk aan te sluiten op de mogelijkheden die het bestemmingsplan Buitengebied 1 biedt. Dit geldt zowel voor de regels als de verbeelding. Er kunnen echter redenen zijn om hiervan af te wijken, bijvoorbeeld:

  • als het gebruik inmiddels is gewijzigd, dan wordt het nieuwe gebruik bestemd, mits dit op legale wijze tot stand is gekomen;
  • wanneer het gebruik op korte termijn wordt gewijzigd, wordt het toekomstige gebruik alvast bestemd. Het gaat dan om ontwikkelingen die al een formele procedure hebben doorlopen, of waarvan al duidelijk is dat de ontwikkeling haalbaar is en dit ook uit uitgevoerde haalbaarheidsonderzoeken of verleende vergunningen blijkt.
  • als er nieuw beleid en/of wetgeving is opgesteld, kunnen de mogelijkheden uit het oude, vigerende plan niet meer of niet meer op dezelfde wijze vertaald worden in het nieuwe bestemmingsplan. In dergelijke situaties worden nieuwe regels opgenomen.
7.1.1 Toelichting

In de toelichting wordt een verantwoording van het bestemmingsplan gegeven, gespiegeld aan het geldende rijks- provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.

7.1.2 Verbeelding

De verbeelding bestaat uit een ondergrond, waarop de diverse bestemmingen en aanduidingen zijn weergeven. Voor dit bestemmingsplan is als ondergrond de Basiskaart Grootschalige Topografie (BGT) gebruikt (schaal 1:1).

De verbeelding is opgebouwd op basis van een vaste systematiek, waarbij de bestemmingsgrenzen en aanduidingsgrenzen zijn gelegd (en in die volgorde van afweging) op:

  • 1. kadastrale grenzen;
  • 2. topografische grenzen;
  • 3. lijnen op de luchtfoto's.

Dit betekent dat de verbeelding op details af kan wijken van met name de verbeelding van de Vr14. Die is op andere schaal (1:25.000) getekend en het is aan de gemeente om de provinciale grenzen af te stemmen op de daadwerkelijke situatie.

Afwijkend van bovenstaande uitgangspunten kunnen lijnen van ontwikkelingsplannen opgenomen zijn die nergens aan te refereren zijn.

7.1.3 Regels

In de planregels is aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn van de gronden met de desbetreffende bestemming/aanduiding.

7.1.4 Bijlagen bij toelichting en regels
7.1.4.1 Bijlagen bij de toelichting
  • 1. Als Bijlage 1 is integraal de Nota van Uitgangsgpunten opgenomen.
  • 2. Als Bijlage 2 is een samenvatting van de uitspraak van de Raad van State opgenomen ten aanzien van de beroepen op het bestemmingsplan Buitengebied 1.
  • 3. Als Bijlage 3 is een retrospectieve toets opgenomen. Hierin is een overzicht opgenomen van adressen en locaties die gecontroleerd zijn en waarbij een afwijking van het vigerende plan is geconstateerd en waarbij is aangegeven of het plan daarvoor is gewijzigd, alsmede de reden hiervoor.
  • 4. Als Bijlage 4 is de inventarisatie van de agrarisch bestemde locaties opgenomen.
  • 5. Als Bijlage 5 is het VAB's-beleid van de gemeente opgenomen.
  • 6. Als bijlage 6 t/m 9 zijn ruimtelijke onderbouwingen van nieuwe ontwikkelingen opgenomen.
  • 7. Als Bijlage 21 is de Nota van Inspraak en vooroverleg opgenomen.
  • 8. Als Bijlage 18 is de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen.
  • 9. Als Bijlage 19 zijn de beschrijvingen van de cultuurhistorische vlakken en panden opgenomen.
    • a. In Hoofdstuk 1 zijn de cultuurhistorische vlakken opgenomen. De vlakken met de bijbehorende beschrijving komen voort uit de Vr14 en zijn een aanvulling ten opzichte van het geldende bestemmingsplan. In dat plan worden de waarden wel beschermd, maar niet beschreven en dus is de bescherming niet toetsbaar. Er is ten opzichte van de Vr14 en het bestemmingsplan Buitengebied 1 één vlak met beschrijving toegevoegd op basis van gemeentelijke waarderingen. Dit betreft de historische buurtschap Achterste Brug.
    • b. In Hoofdstuk 2 zijn de cultuurhistorisch waardevolle panden opgenomen. De historische pandenlijst is aangevuld met een aantal nieuwe gekwalificeerde panden.
  • 10. Als Bijlage 20 is de 'Regeling schuilhutten en paardenbakken' opgenomen waarnaar nu verwezen wordt in de regels.
  • 11. Als Bijlage 10 zal de Nota van Zienswijzen worden opgenomen
7.1.4.2 Bijlagen bij de regels

Als Bijlage bij de regels is de Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen, gebaseerd op de 'Brochure Bedrijven en Milieuzonering' (zie paragraaf 5.7.2 Regelgeving) die nu is gefilterd op in het buitengebied planologisch aanvaardbare functies. In het geldende bestemmingsplan Buitengebied 1 staan nu bv. supermarkten en detailhandel in de lijst opgenomen, waarvan het planologisch niet aanvaardbaar is dat die in het buitengebied gerealiseerd worden. Deze tabel Staat van Bedrijfsactiviteiten is uitgebreid met een aantal kolommen die een relatie leggen met de diverse bestemmingen, zoneringen, gebiedstypen en aanduidingen die in het bestemmingsplan, de Vr14 en het Landschapsontwikkelingsplan voorkomen. Per activiteit is dan aangegeven of die aanvaardbaar is of niet of dat die afhankelijk is van overleg i.v.m. aard en omvang van de activiteit.

7.2 Plansystematiek

Voor de bestemmingssystematiek heeft de gemeente de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het bestemmingsplan moet voldoen aan de wettelijke vereisten van van Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012);
  • de systematiek dient zoveel mogelijk aan te sluiten op het geldende bestemmingsplan Buitengebied 1.

Voor de meest voorkomende bestemmingen zijn de volgende keuzes gemaakt voor de bestemmingsregeling, waarbij de tabel in 3.3.2.2 is toegepast.

7.2.1 Agrarisch

De keuze voor de bestemming Agrarisch of Agrarisch met waarden is gebaseerd op de verbeelding van bestemmingsplan Buitengebied 1 en zoneringen Gemengd Landelijk gebied en Groenblauwe mantel van de Vr14.

Vanwege de integratie van het uitwerkingsplan Lage Heide Natuur is ook een bestemming Agrarisch met waarden - Natuur opgenomen vanwege het permanente agrarisch natuurbeheer. Het opnemen van deze bestemming biedt ook de mogelijkheid om een wijzigingsbevoegdheid op te nemen om de 'normale' agrarische bestemmingen om te zetten in deze specifieke bestemming.

7.2.1.1 Paardenhouderijen

In het geldende bestemmingsplan is voor paardenhouderijbedrijven een eigen agrarische bestemming opgenomen (Agrarisch-Paardenhouderij of Agrarisch met waarden-Paardenhouderij). Dit vanwege het specifieke karakter van de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Dit karakter is niet gewijzigd, maar omdat de bestemming in de basis gelijk is aan de agrarische bestemmingen kan ook volstaan worden met een functieaanduiding 'paardenhouderij', met specifieke, aanvullende regels. Dit heeft als voordeel als de bestemming Agrarisch of Agrarisch met waarden wordt gewijzigd niet ook de (nu geldende) specifieke paardenhouderijbestemmingen behoeven te worden gewijzigd.

7.2.2 Natuur en landschap

De bestaande natuur- en bosgebieden zijn bestemd als 'Natuur'. De kleinere landschapselementen, zoals houtwallen- en singels, bosjes en afschermend groen zijn bestemd als 'Groen-landschapselement'.

De kenmerkende waarden hebben in het geldende bestemmingsplan een gebiedsaanduiding gekregen. In dit bestemmingsplan zijn deze gebiedsaanduidingen 'opgewaardeerd' tot de dubbelbestemming Waarde, waardoor de juridische verankering beter tot zijn recht komt.

7.2.3 Wonen en Tuin

In tegenstelling tot het 4e uitgangspunt van de Nota van Uitgangspunten bleek het toch wenselijk te zijn om (ondanks de beperkte effectiviteit) naast de bestemming Wonen ook de bestemming Tuin op te nemen om daarmee het groene karakter van de tuin te benadrukken. Hierbij is aangesloten bij de begrenzing uit het Bor.

7.2.3.1 Oorspronkelijke rechten

In het bestemmingsplan Buitengebied 1998 was sprake van verbale bestemmingsvlakken. Deze zijn in het bestemmingsplan Buitengebied 1 vertaald naar een bestemmingsvlak 'Wonen'. Daarbij zou volgens de toelichting van dat plan onder meer gekeken zijn naar de situering van gebouwen, bouwwerken en verhardingen, actuele luchtfoto's en de kadastrale situatie, maar deze uitgangspunten zijn lang niet overal toegepast en er is geen rekening gehouden met de verbaal toegekende oppervlakte van 2.500 m2 en een breedte langs de weg van 50 meter. Dit heeft er toe geleid dat legaal aanwezige erven en tuinen nu onder het overgangsrecht zijn geplaatst zonder dat hier een beleidsmatige afweging of reden toe was, laat staan een specifiek besluit over was genomen.

7.2.3.2 Veranderde wetgeving

Sinds het inwerkingtreden van het Besluit omgevingsrecht, waarin vergunningvrij op het bijbehorende achtererfgebied gebouwd kan worden, is de situatie ook ingrijpend veranderd. De grens tussen Wonen en Tuin is nu overal belegd zoals het Besluit omgevingsrecht (Bor) dat heeft gedefinieerd en zoals dat begrip uit het Bor overgenomen is in dit bestemmingsplan.

In dit plan is een afweging gemaakt tussen:

  • rechten die de eigenaren in het verleden hadden (en onterecht en zonder motivatie zijn ingeperkt),
  • de rechten voortvloeiende uit het Bor;
  • de daadwerkelijke inrichtingen van de erven en tuinen (daterend van voor 1998);
  • de belangen van omliggende bestemmingen en functies.
7.2.3.3 Tegenstrijdige situatie

Op één locatie, de Maastrichterweg 168, is er sprake van tegenstrijdig belangen. Bij de presentatie van het nieuwbouwplan op deze locatie en het daarop volgende onderzoek is gebleken dat het daadwerkelijke erf al meer dan 30 jaar fors afwijkt van de huidige bestemming Wonen, maar vooral ook van de begrenzingen van het NNB en het Natura 2000-gebied.

Om een beeld te krijgen van de tegenstrijdigheden en een keuze voor de bestemming te kunnen maken is een inmeting verricht van het daadwerkelijke bij de woning in gebruik zijnde terrein in de vorm van bebouwing, bestrating, terrein en bomen. In de Ruimtelijke onderbouwing Maastrichterweg 168 is weergegeven hoe tot de bestemmingsgrenzen is gekomen.

7.2.4 Water

Er is één bestemming ‘Waarde-Hydrologie’ waarin de waterbelangen zijn geborgd.

7.3 Landbouw

7.3.1 Agrarische productietakken

Binnen de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden' zijn diverse vormen van agrarische bedrijvigheid toegestaan:

  • Grondgebonden veehouderij: veehouderij is de tak van landbouw waarbij men vee houdt voor het verkrijgen van melk, eieren of vlees. Wanneer de productie hoofdzakelijk afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende gronden, spreekt men van een grondgebonden veehouderij. Deze bedrijven hebben een agrarische bestemming gekregen.

  • hokdierhouderijen: Het betreft het houden van vee zoals dat in de Wet Milieubeheer staat aangegeven. Het gaat dan vooral om het houden van slacht-, fok-, pels- of legdieren in gebouwen zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de grond als productiemiddel. De nertsenbedrijven zijn apart aangeduid. De gemeente wil voorkomen dat hokdierhouderijen kunnen omschakelen naar een nertensfokkerij. Daarom zijn de bestaande fokkerijen op de verbeelding aangeduid (specifieke vorm van agrarisch met waarden - nertsfokkerij).

  • Akkerbouw: Akkerbouw is het bedrijfsmatig (op commerciële basis) telen van gewassen. Het bedrijf is afhankelijk van de grond als productiefactor. Voorbeelden van akkerbouwgewassen zijn suikerbieten, aardappelen, graansoorten, snijmaïs, vezelvlas, koolzaad en cichorei. Voor akkerbouwbedrijven geldt hetzelfde beleid als voor grondgebonden veehouderijen.

  • Tuinbouw: Tuinbouw is het bedrijfsmatig (op commerciële basis) telen van groenten, (sier)bloemen, -planten, -bomen, -struiken, bollen, graszoden of zaden. Binnen de vollegrondstuinbouw worden tuinbouwgewassen, groenten, snijbloemen, fruit of bloembollen buiten (in de volle grond) geteeld. Hoveniersbedrijven en tuincentra zijn géén tuinbouwbedrijven. Een hovenier is immers hoofdzakelijk bezig met het ontwerpen, aanleggen en onderhouden van tuinen. Een tuincentrum is vooral gericht op de verkoop van (elders gekweekt) plantmateriaal. Binnen de agrarische bestemming worden tuinbouwbedrijven als recht toegestaan. De teelt van gewassen door middel van teeltondersteunende voorzieningen en kassen wordt geregeld zoals in paragraaf 7.2 is genoemd.

  • Glastuinbouw: In de glastuinbouw wordt in een kas geteeld. Het gaat dan vaak om de teelt van groenten, snijbloemen of potplanten. Voor glastuinbouwbedrijven geldt dat de landschappelijke impact groot is. Daarom zijn in het provinciale beleid hiervoor concentratiegebieden glastuinbouwgebieden aangewezen. Het bestemmingsplan sluit hierop aan en maakt glastuinbouw als hoofdfunctie niet mogelijk, dus ook niet nieuwvestiging of het doorgroeien van glastuinbouw als teeltondersteuning naar hoofdfunctie.

  • Intensieve kwekerij: Onder een intensieve kwekerij wordt een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf verstaan waar gewassen worden geteeld of dieren worden gekweekt (niet zijnde vee), waarbij nagenoeg geen gebruik wordt gemaakt van daglicht. Voorbeelden hiervan zijn de kweek van champignons, witlof, vis, wormen en maden. Voor intensieve kwekerijen geldt dat er geen ruimtelijke en/of milieuargumenten aanwezig zijn om deze bij voorbaat uit te sluiten. Intensieve kwekerijen zijn daarom in het kader van het bestemmingsplan niet bezwaarlijk, voor zover het kweken niet in de open lucht plaatsvindt.

  • Paardenhouderijen: Er is een aparte aanduiding opgenomen voor paardenhouderijen binnen de agrarische bestemmingen (Agrarisch en Agrarisch met waarden). Voorheen waren dit specifieke bestemmingen, maar dat was regeltechnisch niet de meest handige methode vanwege het doorvoeren van wijzigingen in regels. Bij dergelijke bedrijven gaat het veelal om een mix aan agrarische en agrarisch verwante activiteiten, die onderling sterk met elkaar samenhangen (bijvoorbeeld: een paardenfokkerij waar ook paarden worden afgericht). Deze bedrijven hebben een specifieke behoefte aan bedrijfsgebouwen en -voorzieningen, zoals paardrijbakken en rijhallen. Door middel van een specifieke aanduiding komt dit het beste tot zijn recht. Overigens is een manege, vanwege het ontbreken van 'agrarische productie', geen agrarisch bedrijf en valt binnen de bestemming 'Sport'. Een manege is binnen de aanduiding 'paardenhouderij' niet toegestaan.
7.3.2 Besluit Zorgvuldige Veehouderij (BZV)

Voor de agrarische sector in Brabant is de Verordening ruimte 2014 van groot belang. De BZV is opgenomen in de Verordening ruimte 2014 en heeft een rechtstreekse werking. Dit betekent dat het bestemmingsplan op dit punt buiten werking wordt gesteld, totdat het bestemmingsplan voorziet in een juridische regeling zoals opgenomen in de Verordening ruimte 2014.

Op basis van de BZV is uitbreiding van bebouwing van veehouderijbedrijven uitgesloten, tenzij aangetoond is dat voldaan wordt aan de in de BZV opgenomen randvoorwaarden. De regeling in de Verordening ruimte 2014 is afwijkend van het op 20 september 2013 genomen voorbereidingsbesluit, waar alleen de uitbreiding van veestalling was uitgesloten. Aanleiding voor deze aanpassing is gelegen in het feit dat in de Verordening ruimte 2014 nu alle gebouwen voor veehouderij gebruikt mogen worden zonder dat aan de randvoorwaarden van de BZV voldaan wordt.

Dit heeft tot gevolg dat voor de nieuwbouw van een simpele werktuigenberging het proces van de BZV doorlopen moet worden en dat niet meer rechtstreeks gebouwd mag worden. Dit is een onterechte en een eigenlijke beperking van de agrarische bedrijfsvoering. Dit betekent dat in dit bestemmingsplan uitbreiding van veehouderijbebouwing moet voldoen aan de BZV en dat het ontwikkelen van een akkerbouwtak aan het veehouderijbedrijf niet meer tot de mogelijkheid behoort en dat het bedrijf gedwongen wordt te investeren in de veehouderij, terwijl het dan juist de bedoeling is deze niet verder te ontwikkelen. De financiële middelen die voor de ontwikkeling van de akkerbouwtak en het voortbestaan van het bedrijf noodzakelijk zijn kunnen hierdoor niet meer in de bedrijfsontwikkeling geïnvesteerd worden, maar slechts in een stand-still van de veehouderij. In dit bestemmingsplan wordt aan de intentie van het provinciaal beleid voldaan, maar wordt ruimte geboden voor de ontwikkeling van de bedrijven in een niet-veeteeltsector.

7.3.3 Agrarische bouwvlakken
7.3.3.1 Wanneer agrarisch bouwvlak?

Een agrarisch bouwvlak wordt opgenomen als er sprake is van vergunde agrarische activiteiten die legaal en bedrijfsmatig worden uitgeoefend. Het hobbymatig houden van een beperkte hoeveelheid vee is dus géén agrarisch bedrijf ('hobbyboeren'). Wanneer de agrarische activiteiten een omvang hebben van 10 nge (Nederlands Grootte Eenheid) of minder, is er sprake van het hobbymatig houden van vee. Een agrarische bestemming is dan niet (meer) passend. De hoofdfunctie is dan leidend voor de bestemmingsregeling.

7.3.3.2 Nieuwe agrarische bouwvlakken (nieuwvestiging)

Het bestemmingsplan maakt het niet mogelijk dat agrarische bedrijven op nieuwe, nog onbebouwde locaties zonder bouwvlak worden opgericht. De reden hiervoor het provinciaal beleid het niet toestaat, maar ook vanwege de beperkingen die het plangebied kent (bijvoorbeeld de nabijheid van het Natura 2000-gebied en de externe werking ervan). Het is onwaarschijnlijk dat nieuwe, reële en volwaardige agrarische bedrijven met een duurzaam toekomstperspectief zich in het plangebied willen vestigen. Eventuele uitzonderingen hierop, waarbij nieuwvestiging op een al bebouwde locatie plaats zou vinden, dienen een eigen planologische procedure te volgen, waarbij onder andere de ruimtelijke inpasbaarheid aan de hand van haalbaarheidsonderzoeken moet worden aangetoond.

7.3.3.3 Omvang agrarische bouwvlakken

Op de verbeelding zijn agrarische bouwvlakken opgenomen. De omvang van het agrarisch bouwvlak is afgestemd op het geldende bestemmingsplan Buitengebied 1. Er heeft wel een verschuiving plaatsgevonden omdat veel bouwvlakken op de berm van de openbare weg waren geprojecteerd. Het bouwen ten behoeve van het agrarisch bedrijf is toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven agrarische bouwvlakken. In principe dient alle bebouwing en verharding, inclusief mestbassins, sleufsilo's, paardrijbakken, opslag van kuilvoer en erfverharding, binnen het bestaande bouwvlak te worden gesitueerd. Het vergroten van de oppervlakte van agrarische bouwvlakken is mogelijk met 15% tot een maximum van 1,5 ha, tenzij het gaat om hokdierhouderijen. Voor het vergroten van het agrarisch bouwvlak zal aan de volgende bepalingen moeten worden voldaan:

  • dit moet aantoonbaar noodzakelijk zijn voor een doelmatige en duurzame agrarische bedrijfsvoering;
  • dit moet de landschappelijke en ecologische waarden niet onevenredig aantasten;
  • er moet geen nadeliger milieuhygiënische situatie ontstaan;
  • er wordt voorzien in een gebiedseigen landschappelijke inpassing (gebiedseigen welstand).
7.3.3.4 Vormverandering agrarisch bouwvlak

Het gaat dan om een aanpassing van de vorm van het bouwvlak, waarbij het totale oppervlak van het bouwvlak ongewijzigd blijft. In de regels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om een vormverandering mogelijk te maken.

7.3.3.5 Splitsen agrarisch bouwvlak

Het splitsen van een agrarisch bouwvlak in twee aparte bouwvlakken is niet in overeenstemming met de Vr14 en de planregels. Splitsing wordt gezien als het oprichten van een agrarisch bedrijf en zal daarmee aan alle voorwaarden voor nieuwvestiging moeten voldoen. Door splitsing niet mogelijk te maken, wordt voorkomen dat mogelijkheden ontstaan om extra bedrijfswoningen op te richten die voor de agrarische bedrijfsvoering niet strikt noodzakelijk zijn.

7.3.4 Agrarische bouwmogelijkheden
7.3.4.1 Agrarische bedrijfswoningen

Bij ieder agrarisch bedrijf is één bedrijfswoning toegestaan met een maximale inhoudsmaat van 750 m³. Bouwvlakken waar geen bedrijfswoning aanwezig is en waar een nieuwe agrarische bedrijfswoning niet is toegestaan, zijn voorzien van een aanduiding. Bouwvlakken waar twee of meer bedrijfswoningen aanwezig zijn, worden ook voorzien van een aanduiding. De huidige moderne bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf maakt een tweede agrarische bedrijfswoning steeds minder noodzakelijk, doordat camera's voor toezicht en moderne technieken het werk verlichten. De gemeente maakt dit dan ook niet in haar planregels mogelijk. In specifieke uitzonderingssituaties zal een aparte planologisch procedure moeten worden gevolgd.

7.3.4.2 Agrarische bedrijfsgebouwen en (teeltondersteunende) voorzieningen

Agrarische bedrijfsgebouwen worden binnen het agrarisch bouwvlak rechtstreeks toegestaan. Wel dient men over een omgevingsvergunning te beschikken. Dubbele bouwlagen zijn op grond van het provinciale beleid niet toegestaan, behoudens bij pluimveebedrijven.

In het bestemmingsplan is voorzien in een regeling voor teeltondersteunende voorzieningen (inclusief tunnel- en boogkassen). Binnen het agrarisch bouwvlak zijn permanente teeltondersteunende voorzieningen rechtstreeks toegestaan. Voor ondersteunend glas binnen de bestemming 'Agrarisch' geldt een maximale maatvoering van 5.000 m2, in overeenstemming met de Vr14. Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' zijn kassen niet toegestaan.

Buiten het agrarisch bouwvlak zijn permanente teeltondersteunende voorzieningen niet toegestaan. In een specifieke situatie kan mogelijk zijn om in plaats van een bouwvlak een functieaanduiding 'teeltondersteunende voorzieningen' op te nemen als dat geen kassen betreft. Omdat tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen niet permanent aanwezig zijn (maximaal een gebruik van 6 maanden per jaar), kunnen deze in de bestemming 'Agrarisch' worden toegestaan. Zij zijn onder te verdelen in:

  • 1. lage tijdelijke voorzieningen: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 1,5 meter, zoals afdekfolies, insectengaas, acryldoek, lage tunnels, containervelden, aardbeientafels en dergelijke;
  • 2. hoge tijdelijke voorzieningen: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van minimaal 1,5 meter, zoals hagelnetten en -kappen, schaduwhallen, wandelkappen.

Als het om hoge, tijdelijke voorzieningen in de bestemming 'Agrarisch met waarden' gaat, wordt eerst via een omgevingsvergunning getoetst of dit passend is binnen de aanwezige natuur-, landschaps- of cultuurhistorische waarden.

  Agrarisch   Agrarisch met waarden  
Permanent:      
- binnen agrarisch bouwvlak   Ja   Ja  
- buiten agrarisch bouwvlak   Nee   Nee  
Tijdelijk, hoog:      
- binnen agrarisch bouwvlak   Ja   Ja  
- buiten agrarisch bouwvlak   Ja   Via afwijking  
Tijdelijk, laag      
- binnen agrarisch bouwvlak   Ja   Ja  
- buiten agrarisch bouwvlak   Ja   Ja  
7.3.4.3 Beperking bouwmogelijkheden veehuisvesting/verruiming voor andere agrarische activiteiten

In het Buitengebied 1 was alleen uitbreiding van bebouwing voor intensieve veehouderij aan banden gelegd. In de nadien vastgestelde Vr14 was de uitbreiding van alle bebouwing aan banden gelegd, tenzij voldaan kan worden een de BZV. In het actualisatie van 2017 is dit in de Vr14 aangepast zodat alleen de uitbreiding van dierenverblijven onder die regels vallen.

7.3.4.4 Huisvesting seizoensarbeiders

Structurele (het jaar rond) huisvesting van seizoensarbeiders in het buitengebied wordt niet rechtstreeks binnen dit plan toegestaan. Hiervoor dient een afzonderlijke planologische procedure te worden doorlopen. Omdat de behoefte aan huisvesting van seizoensarbeiders hooguit bij enkele agrarische bedrijven zal bestaan, is ervoor gekozen om aan te sluiten bij de huidige regeling en hier geen nieuw beleid voor te ontwikkelen.

Wat seizoensarbeiders betreft wordt in dit plan de afwijkingsmogelijkheid uit het Buitengebeid 1 overgenomen, ten behoeve van de tijdelijke huisvesting tot maximaal 250 m2. De regeling ziet er op toe om te voorzien in de behoefte aan huisvesting van tijdelijke werknemers tijdens de piekperioden van een bedrijf. De woonvoorzieningen mogen structureel van aard zijn, maar de bewoning (het gebruik) zelf mag maximaal 8 maanden per jaar zijn. Deze periode van 8 maanden hoeft niet aaneengesloten plaats te vinden. Wel dient de initiatiefnemer bij de gemeente voorafgaand aan de huisvesting te melden wanneer/in welke periode de seizoenshuisvesting gaat plaatsvinden. Het gaat dan om navolgende voorzieningen op en ten behoeve van het eigen bedrijf:

  • 1. huisvesting door het verbouwen van een bedrijfsgebouw;
  • 2. huisvesting door logies in de bedrijfswoning;
  • 3. huisvesting in woonunits (maximaal 2 per bedrijf).

Het plaatsen van woonunits wordt pas toegestaan indien blijkt dat de woonvoorzieningen niet zijn te realiseren volgens de mogelijkheden genoemd onder 1 en 2.

In afwijking van het Buitengebied 1 wordt de tijdelijke plaatsing niet meer als eis gesteld. Dit bleek een zodanige kostenpost dat het de exploitatie van het bedrijf in gevaar brengt, omdat het vaak om een jaarlijks terugkerende situatie gaat. Vanwege de uitstraling naar de omgeving wordt het maximaal te plaatsen units beperkt tot maximaal twee voor het eigen bedrijf. Er dient te worden voorzien in een gebiedseigen landschappelijke inpassing.

In het buitengebied wordt niet toegestaan dat huisvesting plaatsvindt:

  • in wooneenheden in gebouwencomplexen of grotere gebouwen in buitengebied;
  • op vakantieparken en campings;
  • in stacaravans, tenten en tourcaravans op het eigen bedrijf;
7.3.5 Verbreding agrarische bedrijfsvoering (nevenactiviteiten)

Van oudsher zijn agrarische bedrijven gericht op het verkrijgen van een gezinsinkomen door middel van de teelt van gewassen en/of het houden van vee. De laatste jaren richten agrarische bedrijven zich in toenemende mate ook op andere dan deze reguliere agrarische activiteiten. Te denken valt aan een zorgboerderij, agro-toerisme ('kamperen bij de boer', 'bed & breakfast') of verkoop van agrarische producten aan huis. Ook kan het gaan om de levering van 'groene' en 'blauwe' diensten ten gunste van natuur en waterbeheer of om energieopwekking. Ook wordt met deze nieuwe activiteiten ingespeeld op veranderende wensen van de consument. Dit wordt ook wel landbouw met verbrede doelstelling genoemd en vormt een wezenlijk onderdeel van plattelandsvernieuwing. Door deze verbreding kan de sociaal-economische basis van de agrarische sector en van het buitengebied over het algemeen worden versterkt.

Een neventak hoeft niet per definitie agrarisch gelieerd te zijn. Een neventak kan voor de agrariër een welkome aanvulling betekenen op het inkomen en hem zo in staat stellen om de agrarische activiteiten (de kernactiviteiten) voort te zetten. De primaire bedrijfsvoering blijft echter de agrarische tak.

Gelet op de inperkingen vanuit het Pragramma Aanpak Stikstof (PAS) en het Natura 2000-beleid wil dit bestemmingsplan mogelijkheden bieden voor verbrede landbouw, mits dit ruimtelijk inpasbaar is in de omgeving. Daarbij wordt aangesloten op de regels uit de Vr14.

Een nevenactiviteit is onder meer onder de volgende bepalingen toelaatbaar:

  • het gaat om activiteiten tot en met categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • er niet twee of meer zelfstandige bedrijven ontstaan;
  • er geen zelfstandige baliefunctie ontstaat;
  • er geen detailhandel ontstaat met een verkoopvloeroppervlak van meer dan 200 m2. Hiervoor is het beleid zoals verwoord in de Nota ondergeschikte detailhandel en internetverkoop va belang.

Wanneer blijkt dat de nevenactiviteiten uitgroeien naar een hoofdtak, is het mogelijk om het bouwvlak met de agrarische bestemming te wijzigen naar een passende bestemming. In het bestemmingsplan wordt hiervoor een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

7.3.6 Hergebruik vrijkomende agrarische bebouwing (VAB/vervolgfuncties)

Daarnaast zullen er in het plangebied ook situaties voorkomen waarin agrarische bedrijven zullen stoppen. De vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen raken hun agrarische functie kwijt. Beëindiging van het agrarisch gebruik kan leiden tot verloedering van (cultuurhistorisch waardevolle) gebouwen en aantasting van de ruimtelijke kwaliteit. Met deze vrijkomende bedrijfsgebouwen (functieverandering) kan als volgt worden omgegaan:

  • de gebouwen komen beschikbaar voor hergebruik door een andere, niet-agrarische functie (functiewijziging);
  • de gebouwen worden gesloopt, wanneer er een aanzienlijke hoeveelheid bebouwing wordt gesloopt kan hier een nieuwe burgerwoning voor in de plaats worden opgericht (ruimte voor ruimte).
7.3.6.1 Functiewijziging

Dit bestemmingsplan zal door middel van een wijzigingsbevoegdheid mogelijkheden bieden voor hergebruik. Daarbij wordt aangesloten op de Vr14. Hierin is onder meer opgenomen dat:

  • de ontwikkeling niet leidt tot een bestemmingsvlak met een omvang groter dan 5.000 m2;
  • overtollige bebouwing wordt gesloopt;
  • uitsluitend bedrijvigheid in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan;
  • er niet twee of meer zelfstandige bedrijven mogen ontstaan;
  • er geen kantoorvoorziening met baliefunctie mag ontstaan;
  • er geen zelfstandige detailhandel ontstaat met een verkoopvloeroppervlakte van meer dan 200 m2.
7.3.6.2 Ruimte voor Ruimte

De 'Ruimte-voor-Ruimte'-regeling betekent dat in ruil voor de afbraak van een aanzienlijke hoeveelheid agrarische bedrijfsgebouwen in reconstructiegebieden, er één woning in het buitengebied teruggebouwd mag worden. Deze woning dient volgens het provinciale beleid wel in een ‘bebouwingscluster’ of ‘kernrandzone’ gesitueerd te worden. De provincie Noord-Brabant wil hiermee vermindering van gebouwen in het buitengebied realiseren.

Binnen dit bestemmingsplan is het niet mogelijk om in het kader van de 'Ruimte-voor-Ruimte'-regeling agrarische bedrijfsgebouwen te slopen. Dit omdat het oprichten van een nieuwe burgerwoning maatwerk vereist. Om hierbij de nodige zorgvuldigheid in acht te nemen, zal hier een aparte planherziening voor gevolgd moeten worden, waarbij bijvoorbeeld aandacht zal moeten worden besteed aan de gemeentelijke structuurvisie, de beeldkwaliteit en de landschappelijke inpassing (LOP).

7.3.7 Hulpgebouwen

In het Buitengebied 1 was een uitgebreide regeling opgenomen voor schuilhutten en dergelijke bouwwerken. In de afgelopen jaren bleek dit een te ingewikkelde regeling. In dit bestemmingsplan is er voor gekozen voor alle typen dezelfde aanduiding op te nemen en alleen de afwijkende maatoveringen op te nemen. Ook kunnen alle bouwwerken verplaatst worden als dit uit landschappelijke/stedenbouwkundige overwegingen wenselijk en aanvaardbaar is. Ook samenvoegen is mogelijk mits de gezamenlijke oppervlakte niet wordt vergroot en bij verschillende functies, deze ook fysiek gescheiden blijven.

Meer informatie omtrent het gemeentelijke schuilhuttenbeleid is opgenomen in Bijlage 20 Regeling schuilhutten en paardenbakken.

7.4 Natuur en landschap

7.4.1 Natuur- en landschapsbestemmingen
7.4.1.1 Bestemmen van functies en waarden

De bestaande bos- en natuurgebieden hebben de bestemming 'Natuur' gekregen. Deze bestemming is onder meer opgenomen voor de bestaande bos- en natuurgebieden uit het NNB. Het ruimtelijk beleid is gericht op de instandhouding en het beheer van de natuurwaarden. Activiteiten die deze natuurwaarden verstoren of aantasten (bijvoorbeeld lawaaisporten), zijn hier niet toegestaan.Op de verbeelding zijn de bijzondere landschappelijke waarden middels een gebiedsaanduiding weergegeven (openheid, beslotenheid, essen en kampen) .In het bestemmingsplan zijn de zoekgebieden voor ecologische verbindingszones en de beheersgebieden niet expliciet op de verbeelding opgenomen. Dit omdat er een algemene wijzigingsbevoegdheid geldt om de agrarische bestemmingen om te kunnen zetten naar een bestemming Natuur, Groen-Landschapselement of Water. Overigens kunnen agrarische gronden ook als ecologische verbinding functioneren zonder een formele bestemmingswijziging. Zo kan bijvoorbeeld een aangepast maaibeheer ertoe leiden dat een locatie beter geschikt is voor de verspreiding van flora en fauna. Het 'attentiegebied NNB' uit het provinciale beleid is bedoeld om de waterhuishouding (en zo indirect de natuurwaarden) te beschermen. Deze gebieden zijn op de verbeelding opgenomen met de dubbelbestemming 'Waarde - Hydrologie'. Via een omgevingsvergunning kan een toetsing van toekomstige ingrepen plaatsvinden.De bestaande landschapselementen (zoals houtwallen en – singels, bosjes, randbeplanting) zijn bestemd als “Groen - Landschapselement”. Voor de monumentale bomen geldt dat deze overeenkomstig het gemeentelijk beleid een eigen aanduiding hebben gekregen.

7.4.1.2 Bouwmogelijkheden

Voor het NNb geldt op basis van het rijksbeleid de verplichting tot instandhouding van de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied. Of de wezenlijke kenmerken worden aangetast, hangt af van de actuele en potentiële waarden van het gebied. Dat kunnen zijn: de natuurdoelen en –kwaliteit, geomorfologische en aardkundige waarden en processen, de waterhuishouding, kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, stilte, donkerte, openheid of juist geslotenheid en de landschapsstructuur. Is er sprake van een significant effect op de wezenlijke kenmerken, dan kan een ingreep in beginsel alleen nog plaatsvinden als er sprake is van een groot openbaar belang en er geen alternatieven beschikbaar zijn (bij individuele ingrepen) of als een combinatie van plannen, projecten of handelingen per saldo tot een (kwantitatieve en kwalitatieve) versterking van het NNB leidt.

Binnen de bestemmingen 'Natuur' en 'Groen - Landschapselement' is het oprichten van nieuwe bebouwing in principe niet mogelijk. Aanwezige voorzieningen als uitkijktorens of faunavoorzieningen zijn middels een aanduiding op de verbeelding opgenomen. Voor het oprichten van nieuwe uitkijktorens en hoogzitten wordt een afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Op deze wijze wordt voor het natuurgebied De Plateaux de mogelijkheid voor een observatiepost opgenomen, met een maximale hoogte van 3,5 m en een maximale oppervlakte van 25 m². Voor de jacht worden hoogzitten mogelijk gemaakt voor het faunabeheer in natuurgebieden. Het ecoduct bij de A2 heeft een passende aanduiding gekregen.

7.4.2 Natuur- en landschapsontwikkeling
7.4.2.1 Ecologische verbindingszones

De gemeente streeft naar een verdere versterking van de natuur- en landschapswaarden en wil in het bestemmingsplan hiervoor de nodige ontwikkelingsruimte opnemen. Zo dient de gemeente bijvoorbeeld rekening te houden met de aanwezigheid van ecologische verbindingszones in haar buitengebied. Een aantal is reeds geheel of gedeeltelijk gerealiseerd en een deel moet nog worden aangelegd. De verbindingszones moeten de uitwisseling van flora en fauna tussen natuurgebieden verbeteren en ecologische verbanden versterken. Voor onderhavig plangebied heeft dit betrekking op de droge ecologische verbindingszones 'de Beekerheide' en 'de Maastrichterweg' (2x), die opgenomen zijn in de Vr14. In de regels van het bestemmingsplan zijn hiervoor mogelijkheden opgenomen in de vorm van een algemene wijzigingbevoegdheid. Via deze wijzigingsbevoegdheid kunnen gronden met een bestemming 'Agrarisch' of 'Agrarisch met waarden' in de bestemming 'Natuur' of bij een eventueel nog te ontwikkelen natte ecologische verbindingszone in 'Water' worden gewijzigd. De realisatie kan alleen plaatsvinden met instemming van de betrokken eigenaren. Realisatie van ecologische verbindingszones kan ook plaatsvinden door middel van het nemen van specifieke beheermaatregelen op agrarische gronden. De agrarische gronden worden zo beter geschikt als verspreidingsroute voor planten en dieren. Hiervoor hoeft echter geen regeling in het bestemmingsplan te worden opgenomen, zolang het hoofdgebruik agrarisch blijft. Agrarische gronden worden in de bestemmingsomschrijving mede bestemd voor agrarisch natuurbeheer.

7.4.2.2 Nieuwe landgoederen

Nieuwe landgoederen zijn een vorm van een "win-win" situatie in het landelijk gebied. Aan de ene kant kunnen natuur en landschap erbij gebaat zijn dat op een locatie (openbaar toegankelijke) nieuwe natuur wordt gecreëerd. Aan de andere kant ontstaat de mogelijkheid om in het buitengebied woonbebouwing van allure op te richten. Of een nieuw landgoed tot voldoende verbetering van de ruimtelijke kwaliteit leidt, dient via maatwerk te worden bepaald. Het LOP kan hier behulpzaam bij zijn. Een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan biedt onvoldoende garantie voor het benodigde maatwerk. Wanneer een aanvraag wordt ontvangen voor een nieuw landgoed, en deze voldoet aan de vereiste van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering, dan kan dit via een aparte planprocedure mogelijk worden gemaakt.

7.4.2.3 Landschappelijke inpassing

De gemeente hecht er waarde aan dat het buitengebied ook in de toekomst haar landschappelijke kwaliteiten blijft behouden. Daarom is als voorwaarde bij een aantal wijzings- en afwijkingsbevoegdheden opgenomen dat er sprake zal moeten zijn van landschappelijke inpassing. De gemeente zal haar Landschapsontwikkelingsplan benutten om dit te toetsen.

7.4.3 Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden (voormalige aanlegvergunning)

Ter bescherming van de natuur- en landschapswaarden zal een aantal werken en werkzaamheden (buiten het bouwvlak) eerst moeten worden getoetst op hun effect op de natuur- en landschapswaarden. Door een omgevingsvergunning te eisen heeft de gemeente een dergelijk toetsingsmoment. Deze werkzaamheden zijn dus niet bij voorbaat strijdig met de natuur- en landschapswaarden. Wanneer de werkzaamheden geen blijvende, wezenlijke invloed hebben op de natuur- en landschapswaarden, zal een omgevingsvergunning worden verleend. Een omgevingsvergunning hoeft niet te worden aangevraagd wanneer er sprake is van een normaal onderhoud of beheer. Onder normale onderhoudswerkzaamheden worden werkzaamheden verstaan die periodiek moeten worden uitgevoerd ter instandhouding van de binnen een gebied aanwezige functies en waarden, zoals deze blijken uit de opgenomen bestemming.Er wordt geen omgevingsvergunningplicht opgenomen voor wijzigingen in de waterhuishouding, zoals het graven of dempen van watergangen. Hierdoor zou een doublure kunnen ontstaan met de Keur. Om 'dubbele regelgeving' te voorkomen is dit ongewenst. Bij een wijziging in de waterhuishouding dient een ontheffing van de Keur aangevraagd te worden bij het desbetreffende waterschap.

7.5 Wonen

7.5.1 Woonbestemming en maatvoering

In het plangebied komen naast bedrijfswoningen ook burgerwoningen voor. Aan bestaande, legale burgerwoningen wordt de bestemming 'Wonen' toegekend. Bedrijfswoningen maken onderdeel uit van de bedrijfsvoering en krijgen daarom geen woonbestemming, maar bijvoorbeeld een bestemming 'Bedrijf' of 'Agrarisch'. Binnen de bestemming 'Wonen' zijn behalve de woning ook bijbehorende bouwwerken toegestaan. Het geldend recht (geldende bestemming of overgangsrecht) wordt in principe bij de bestemmingsregeling gerespecteerd. Het aantal toegestane woningen is met een symbool op de verbeelding opgenomen.

De inhoud van burgerwoningen mag in het geldende bestemmingsplan Buitengebied maximaal 600 m3 bedragen. Deze kan op basis van het provinciaal beleid worden verruimd naar maximaal 750 m3. De inhoudsmaat van 750 m3 sluit beter aan bij de moderne wensen voor het gebruik van de woning.

Voor de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken geldt een maximale oppervlaktemaat van 150 m2, in afwijking van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 1, daarmee wordt aangesloten bij de bepalingen uit het Bor.

Het bestemmingsplan kent ook een 'sloopregeling', Wanneer er meer dan 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken aanwezig is, en deze worden (deels) gesloopt, dan kunnen onder voorwaarden aanvullende bouwmogelijkheden voor bijbehorende bouwwerken worden geboden. Uiteindelijk mag dan maximaal 450 m2 aanwezig zijn. De oppervlakte kan in één keer terug gebracht worden of in stappen als er sprake is van meerdere gebouwen.

7.5.2 Rustende boer

Wanneer het agrarisch bedrijfshoofd stopt, en de agrarische bedrijfsvoering wordt overgedragen aan de bedrijfsopvolger, kan de wens bestaan om op het bedrijf te blijven wonen. Alhoewel voor deze wens begrip is, zijn hier in het bestemmingsplan geen mogelijkheden voor opgenomen. Wanneer de gemeente dit wel mogelijk zou maken, zou dit ook voor andere, niet-agrarische bedrijven moeten gelden. Dit kan ertoe leiden dat het aantal burgerwoningen in het buitengebied ongewenst toeneemt.Voor 'rustende boeren' (en andere voormalige bedrijfshoofden) geldt dat dit bestemmingsplan wel (beperkt) mogelijkheden biedt in het kader van 'woningsplitsing' (zie paragraaf 7.5.4) en inwoning. Verder is er uiteraard de mogelijkheid voor 'mantelzorg' (zie paragraaf 7.5.5).

7.5.3 Plattelandswoningen

In het buitengebied komt een aantal situaties voor, waar sprake is van een functionerend agrarisch bedrijf op een agrarische bestemming (een agrarisch bouwvlak), maar waar in de loop der tijd een 'burgerwoonfunctie' is ontstaan. Het gebruik van de (voormalige) agrarische bedrijfswoning als burgerwoning is niet in overeenstemming met de agrarische bestemming uit het vigerende bestemmingsplan. Daarom is er formeel gezien sprake van een ‘ilegale’ situatie. Er mag alleen gewoond worden ten behoeve van het agrarisch bedrijf. Formeel gezien zou de gemeente in dergelijke situaties moeten handhaven. Omdat de gemeente dit een (te) zware maatregel vindt, kent dit bestemmingsplan de 'plattelandswoning'.

Op 10 juli 2012 is het wetsvoorstel over de plattelandswoning aangenomen door de 1e kamer en is in werking. De wet regelt:

  • het planologisch regime wordt bepalend voor de bescherming van een gebouw tegen negatieve milieueffecten en niet langer het feitelijke gebruik;
  • voormalige agrarische bedrijfswoningen worden niet langer beschermd tegen milieugevolgen (geur en geluid) van het bijbehorende agrarische bedrijf, een uitzondering hierop is het aspect 'fijnstof'. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog namelijk:
    “Aan het vorenstaande doet niet af dat in de Memorie van Toelichting op de Wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en enkele andere wetten om de planologische status van gronden en opstallen bepalend te laten zijn voor de mate van milieubescherming alsmede om de positie van agrarische bedrijfswoningen aan te passen (plattelandswoningen) (Kamerstukken II, 2011-12, 33 078, nr. 3, p. 5) is vermeld dat als een voormalige bedrijfswoning in juridisch-planologisch opzicht nog deel uitmaakt van het bijbehorende bedrijf, deze voormalige bedrijfswoning niet wordt beschermd tegen de emissie van fijn stof vanuit dat “eigen” bedrijf. Daarmee wordt het bepaalde in artikel 5.19, eerste en tweede lid, van de Wet milieubeheer immers miskend.”

Voor het bestemmingsplan betekent dit dat de aanduiding 'plattelandswoning' het gebruik als burgerwoning toestaat, maar dat de woning alleen op het gebied van fijnstof milieubescherming kent en dus ook een beperking oplevert voor het naastgelegen bedrijf.

Er worden geen bouw-, ontheffing- en wijzigingsmogelijkheden geboden, die wel aan een reguliere burgerwoning worden gegeven. De hoofdbestemming blijft 'Agrarisch' of 'Agrarisch met waarden'.

Wanneer op een agrarisch bouwvlak een aanduiding 'plattelandswoning' is opgenomen, vervalt daarmee de mogelijkheid dat een nieuwe, eerste (of tweede) agrarische bedrijfswoning kan worden opgericht. Voor die situaties dat het agrarische bedrijf niet meer actief is, geldt de regeling zoals in paragraaf 7.3.6 is opgenomen (VAB).

7.5.4 Woningsplitsing

Bij grote boerderijen (langgevelboerderijen c.q. woonboerderijpanden) is woningsplitsing toegestaan als dit kan bijdragen aan het behoud van de voor het buitengebied kenmerkende boerderijgebouwen. Deze gebouwen zijn door middel van een aanduiding 'cultuurhistorische waardej' specifiek op de verbeelding opgenomen. Hierbij gelden als voorwaarden (aansluitend op het provinciale beleid):

  • na splitsing iedere woning een minimale inhoudsmaat heeft van 350 m3 (per woning);
  • de overtollige bedrijfsgebouwen worden gesloopt (tenzij deze gebouwen monumentale kwaliteiten bezitten);
  • dat rekening dient te worden gehouden met geurcontouren;
  • de bebouwde oppervlakte wordt niet vergroot;
  • de (agrarische) verschijningsvorm blijft gehandhaafd;
  • er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in de naaste omgeving aanwezige ruimtelijke functies en waarden;
  • de nieuwe woning voldoet aan de geldende geluidsnormering.

Voor de bijbehorende bebouwing zijn de standaard regels van toepassing of het beleid zoals verwoord in paragraaf 6.2.1.3 Overtollige voormalige agrarische bedrijfsgebouwen.

7.5.5 Mantelzorg

In het geldende bestemmingsplan was nog een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor mantelzorg. Nu de wetgever er in heeft voorzien om dit vergunningvrij (Wabo/Bor) mogelijk te maken is de afwijkingsbevoegdheid overbodig geworden en daarom geschrapt.

7.5.6 Activiteit aan huis

Voor beroep/bedrijf aan huis en kleinschalige recreatieve nevenactiviteiten geldt dat dit bij recht is toegestaan tot een oppervlakte van maximaal 50 m2. Daarnaast wordt een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor vergroting van deze oppervlakte tot maximaal 100 m2. Omdat de gemeente ruime mogelijkheden wil bieden voor kleinschalige recreatieve activiteiten, is een 'minicamping' (tot 25 kampeerplaatsen) na afwijking bij burgerwoningen mogelijk.

7.5.7 Ruimte voor ruimte (RvR)

Binnen het provinciaal beleid (Vr14 art. 6.8) is het mogelijk om functionerende intensieve veehouderijbedrijven actief te saneren door het toestaan van de bouw van burgerwoningen t.v.v. de sloop van de bedrijfsgebouwen binnen bebouwingsconcentraties. In de Structuurvisie Valkenswaard 2012 zijn bebouwingsconcentaties aangeduid, maar die zijn niet vertaald naar het bestemmingsplan Buitengebied 1. Binnen de gemeente Valkenswaard zijn twee bedrijven die in aanmerking zouden kunnen komen voor toepassing van deze regel. De drie grootste intensieve veehouderijbedrijven vallen niet binnen het besluitvlak Beperkingen veehouderij en kunnen dus geen gebruik maken van deze RvR-regel.

Er zijn ook nog twee aangewezen saneringslocaties, maar die liggen ook niet in het besluitvlak Beperkingen veehouderij en kunnen dus ook geen gebruik maken van RvR..

Er zijn sinds 2006 veel bedrijven op deze manier gesaneerd en veel van de woningen zijn nog niet gerealiseerd. De enige wijze waarop binnen de gemeente RvR toegepast kan worden is het bouwen van woningen die 'van elders' komen. Daarvoor moeten wel 'bebouwingscontentraties' opgenomen worden of er moet per geval een afweging gemaakt worden.

In samenwerking met het bureau Ruimte-voor-ruimte wordt een visie ontwikkeld voor het realiseren van RvR-woningen binnen de gemeente Valkenswaard. Deze zal in het najaar gereed zijn en worden opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan.

7.6 Recreatie en sport

Het buitengebied van Valkenswaard kent diverse recreatiebedrijven. Uit het beleidskader volgt dat de gemeente zich tot doel heeft gesteld om recreatie en toerisme een zeer belangrijke rol te laten spelen in het toekomstige buitengebied.

7.6.1 Verblijfsrecreatie
7.6.1.1 Grootschalig kamperen

Alle bestaande, legale en vergunde campings en kampeerterreinen krijgen een maatbestemming. De bouwmogelijkheden zijn op het geldende bestemmingsplan afgestemd. De bebouwing, vergunningvrij* en/of vergunningplichtig, dient binnen het bestemmingsvlak te worden opgericht.

* Bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht (Bor).

7.6.1.2 Kleinschalig kamperen

In het geldende bestemmingsplan is vastgelegd dat het kleinschalig kamperen (inclusief campers) alleen wordt toegestaan als nevenactiviteit bij agrarische bedrijven en woningen. Deze vorm wordt beperkt tot maximaal 25 plaatsen. De bebouwingsoppervlakte van sanitaire voorzieningen bedraagt 50 m². Het kleinschalige kamperen wordt alleen binnen de bestemmingen 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden' en 'Wonen' toegestaan, gekoppeld aan de aanwezigheid van een (bedrijfs)woning

7.6.1.3 Overige verblijfsrecreatieve voorzieningen

Bed & Breakfast wordt op basis van een afwijkingsregeling toegestaan als nevenactiviteit bij (bedrijfs)woningen. Deze functie mag zowel in het hoofdgebouw als in de bijbehorende bouwwerken plaatsvinden. Ook worden weer vakantieappartementen (maximaal 5 op 250 m2) toegestaan zoals die in het Buitengebied 1998 opgenomen waren. Van deze regeling was gebruik gemaakt en die past ook binnen het huidige recreatieve beleid.

7.6.2 Dagrecreatie en verenigingsleven
7.6.2.1 Dagrecreatief medegebruik

Dagrecreatief medegebruik houdt in dat een gebied mede kan/mag worden benut voor wandelen, fietsen, paardrijden, skaten, etc. Het uitgangspunt is om dit rechtstreeks mogelijk te maken binnen alle bestemmingen. Overigens betekent een dergelijke medebestemming niet dat een gebied ook vrij toegankelijk is. De eigenaar van de gronden is degene die bepaald of de geboden mogelijkheden uit het bestemmingsplan ook daadwerkelijk benut kunnen worden.

7.6.2.2 Verenigingsleven

Voor de scouting, gildes en hondenverenigingen worden maatwerkregelingen opgenomen.

De scouting krijgt geen eigen (hoofd)bestemming, maar het medegebruik van de tot Natuur bestemde gronden is via een functieaanduiding wel mogelijk.

De bestemming van de gildes en hondenverenigingen is afhankelijk van de geldende bestemmingsregeling, het feitelijk gebruik en de ligging (wel of niet binnen beschermenswaardige natuur).

7.6.2.3 Paardrijbakken

Voor paardrijbakken geldt de regeling, zoals deze in de 'Regeling Schuilhutten en paardrijbakken' (zie bijlage 7) is opgenomen. Het realiseren van paardrijbakken, binnen het bouwvlak, is binnen alle agrarische bestemmingen en de woonbestemming onder voorwaarden toegestaan. Echter, niet alle gebieden in het buitengebied lenen zich voor paardrijbakken. De belangrijkste gebieden die uitgesloten worden voor paardrijbakken zijn de natuurgebieden. De oppervlakte voor paardrijbakken mag niet meer bedragen dan 1.200 m². De paardrijbakken mogen voorzien worden van een omheining tot een maximale hoogte van 1,50 m. Per adres is maximaal 1 paardrijbak toegestaan. Een uitzondering geldt voor locaties met een aanduiding 'paardenhouderij', omdat paardrijbakken hier onderdeel uitmaken van de bedrijfsvoering.

Via een afwijkingsmogelijkheid zijn paardrijbakken ook buiten het agrarisch bouwvlak of bestemmingsvlak 'Wonen' toelaatbaar, mits deze de paardrijbak grenst aan het bouwvlak en wordt voorzien van een gebiedseigen landschappelijke inpassing. Wat een 'goede' landschappelijk inpassing is, kan met behulp van het Landschapsontwikkelingsplan en de Regeling Schuilhutten en paardrijbakken worden bepaald.

7.6.2.4 Volkstuinen

Op de verbeelding hebben de volkstuinen de bestemming Recreatie gekregen met een functieaanduiding gekregen. Per 'volkstuin' (met een oppervlak van minimaal 100 m2) mag maximaal één gebouwtje worden gebouwd met een oppervlakte van maximaal 12 m2 en een goot- en bouwhoogte van 2 respectievelijk 3 m.

7.6.3 Sport
7.6.3.1 Algemeen

Activiteiten die onder de hoofdgroep Sport vallen en van een zodanige omvang of planologische impact zijn dat een eigen bestemming passender is dan een functieaanduiding krijgen de bestemming Sport.

7.6.3.2 Eurocircuit

Voor het gebied dat nu bekend staat als het "Eurocircuit" geldt het Plan in hoofdzaak uit 1964 en het bestemmingsplan Buitengebied 1977.

In 1971 werd het Eurocircuit het eerste permanente rallycrosscircuit ter wereld geopend. Daaraan ontleent het gebied dan ook zijn naam. Door verschillende activiteiten en evenementen op het gebied van auto- en motorsport is het Eurocircuit op de internationale kaart gezet. Het televisieprogramma 'Ter land, ter zee en in de lucht, met specifiek de onderdelen het 'Achteruitrijden' en de 'Caravanrace' heeft de naamsbekendheid in Nederland extra vergroot. Nu levert de Proproloog Dakar de naamsbekendheid op.

Naast de rallycross en de motorcross zijn een toer- en wielerclub en een fietscrossclub op het terrein gevestigd en is de (politie) hondenvereniging op het terrein gehuisvest. Aan de hand van de verschillende inrichtingen is het gebied te verdelen in verschillende deelgebieden. De deelgebieden zijn in de volgende paragrafen toegelicht.

7.6.3.2.1 Nederlandse rallycrossvereniging (NRV)

Op het terrein van de NRV is een ruim 1.000 meter lang en minimaal 10 meter breed autoparcours aanwezig. Dit parcours is voor 60% geasfalteerd en de overige 40% is voorzien van een leem- en gravellaag. Op het binnenterrein van het parcours zijn verschillende faciliteiten aanwezig, waaronder de wedstrijdtoren, een kantoor, een hefbrug/weegbrug, het medisch centrum, het perscentrum, de wasplaats, douches en toiletten en een restaurant.

7.6.3.2.2 Motorsport Stichting Valkenswaard (MSV)

Op het terrein van de MSV is een circa 2.000 meter lang en minimaal 8 meter breed motorparcours aanwezig. Dit parcours is volledig onverhard en is voorzien van springbulten. Voor het overige zijn er op het terrein van de MSV zelf weinig faciliteiten aanwezig. De meeste faciliteiten van de MSV liggen namelijk op het binnenterrein van de NRV.

7.6.3.2.3 Toer- en Wielerclub De Kempen (TWC De Kempen)

Op het terrein van TWC De Kempen is een wielerparcours van 1.600 meter lang aanwezig. Op het binnenterrein van het wielerparcours wordt elk jaar een nieuw veldcrossparcours uitgezet. Bij de ingang van het terrein aan de Monseigneur Smetsstraat is een clubgebouw aanwezig. Dit clubgebouw is enkele jaren oud en biedt alle benodigde voorzieningen. Het clubgebouw is met een tijdelijke bouwvergunning gerealiseerd. In het huurcontract van TWC De Kempen staat dat, wanneer de MSV een groot evenement heeft, de wielerclub haar terrein moet afstaan ten behoeve van het parkeren.

7.6.3.2.4 FCC Lion d'Or

FCC Lion d'Or is een fietscrossclub. Op het terrein heeft de club een nationaal en internationaal erkende crossbaan gerealiseerd. Naast de normale trainingen en clubwedstrijden organiseert de club één grote wedstrijd (EK, topcompetitie) per jaar.

7.6.3.2.5 Politiehondenvereniqing De Verdediger

Het terrein van de politiehondenvereniging bestaat voor het grootste deel uit grasland. Op dit terrein zijn enkele toestellen aanwezig ten behoeve van het trainen en africhten van honden. Tevens is op het terrein een clubgebouw aanwezig.

7.6.3.2.6 Parkeren

Ten zuiden van de Victoriedijk ligt een 2,5 hectare groot grasveld dat is bedoeld als parkeerterrein voor het Eurocircuit.

De agrarische gronden en de daarin gelegen zandweg tussen de nieuwe N69 en de voormalige vuilstort zijn bedoeld als evenementenparkeerplaats voor de 2x3 sportevenementweekenden die per kalenderjaar mogen plaatsvinden, de agrarische gronden worden dan ook niet meer dan 6 keer per jaar als parkeerterrein gebruikt en behouden daarom de agrarisch bestemming.

7.6.3.2.7 Overige functies

De voormalige vuilstort is in overeenstemming met de geldende bestemming een groengebied. De vuilstort zelf kent geen planologische bescherming en daarin wordt nu voorzien d.m.v. een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden.

Voor de gronden die in de Verordening ruimte van de provincie zijn aangeduid als ecologische hoofdstructuur, is de bestemming 'Natuur' opgenomen.

In het bosgebied ten noorden van de voormalige vuilstortplaats wordt een klimbos gerealiseerd.

7.6.3.3 Vertaling in het bestemmingsplan
7.6.3.3.1 Bestemmingen en aanduidingen t.b.v. sporten
  • a. Het Eurocircuit is bestemd als 'Sport' en voor de verschillende deelgebieden is een specifieke aanduiding op de verbeelding opgenomen. Binnen de bestemming 'Sport' zijn sportterreinen, sportieve en recreatieve doeleinden, de daarbij behorende voorzieningen en ondergeschikte horeca (kantines) toegestaan. Ook zijn de gronden bestemd voor de bij de bestemming horende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, erven en terreinen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, wegen en paden. De volgende terreinen zijn opgenomen:
    • 1. Het terrein van NRV zal worden aangeduid als 'autorcircuit'.
    • 2. Het terrein van MSV zal worden aangeduid als 'motorcrossterrein',
    • 3. Voor het terrein van TWC zal de aanduiding 'wielerbaan' worden opgenomen.
    • 4. Het fietscrossterrein wordt aangeduid als 'specifieke vorm van sport – fietscrossterrein'.
    • 5. Het terrein van de politiehondenvereniging wordt aangeduid als 'specifieke vorm van sport – hondentraining'.
    • 6. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' wordt uitsluitend een parkeerterrein toegestaan. Andere activiteiten zijn uitgesloten;
  • b. De Eindhovense golf aan de Eindhovenseweg is aangeduid als 'golfbaan'.
  • c. De terreinen van Rofra vallen onder deze bestemming. Het terrein bij het klimbos aan Klein Borkel is aangeduid als 'specifieke vorm van recreatie - outdoorrecreatie' ,
  • d. Diverse kleinere openbare voorzieningen zoals trapveldjes en een fietscrossbaantje zijn ook specifiek aangeduid.
7.6.3.3.2 Gebruiksregels voor het Eurocircuit (crossterreinen)

Het gebruiksprogramma zal worden omgezet in gebruiksregels en opgenomen worden in de omgevingsvergunningen milieu. Zie verder ook paragraaf 7.6.3.4.2 Geluid.

7.6.3.3.3 Kamperen/overnachten op het Eurocircuit

De terreinen binnen de bestemming 'Sport' van het Eurocircuit mogen bij sportevenementen worden gebruikt voor overnachtingen in kampeermiddelen voor deelnemers en bezoekers. Hiervoor wordt een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Zie ook Bijlage 17, bijgevoegde memo.

7.6.3.3.4 Parkeren voor het Eurocircuit

Op de hoek van de Victoriedijk/Kempervennendreef ligt een speciaal parkeerterrein van 2,5 ha bij de ingang naar het Eurocircuit.

De agrarische gronden tussen de nieuwe N69 en de voormalige vuilstort zijn bestemd als 'Agrarisch met waarden' en grotendeels aangeduid als 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - evenementenparkeerplaats'. Ter plaatse van deze aanduiding is parkeerterrein ten behoeve van het Eurocircuit toegestaan. In de regels is vastgelegd dat er per aanduiding (autocircuit en motorcrossterrein) niet meer dan 3 weekenden per kalenderjaar evenementen mogen plaatsvinden. De agrarische gronden worden dan ook niet meer dan 6 keer per jaar als parkeerterrein gebruikt.

Bij sportwedstrijden/-evenementen kan ook op de terreinen met de bestemming 'Sport' geparkeerd worden.

7.6.3.3.5 Vuilstort

De voormalige vuilstort is grotendeels bestemd als 'Groen – Landschapselement'. Specifiek voor de voormalige vuilstort is de gebiedsaanduiding 'milieuzone – voormalige vuilstort' opgenomen. Hiervoor geldt een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden.

7.6.3.3.6 Klimbossen

Ten behoeve van twee klimbossen is op de verbeelding de aanduiding 'specifieke vorm van sport – outdoorrecreatie' opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 25 meter.

7.6.3.4 Omgevingsaspecten

De bestaande activiteiten op het Eurocircuit en in de omgeving van het Eurocircuit, zijn vastgelegd in voorliggend bestemmingsplan. Voor de juridische regeling is aangesloten bij de vergunde situatie. Omdat er geen nieuwe activiteiten mogelijk worden gemaakt en de effecten op de omgeving niet wijzigingen, is het niet nodig om in te gaan op de aspecten bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, water en archeologie (zie ook paragraaf 5.8 M.e.r.plicht).

7.6.3.4.1 Programma Aanpak Stikstof (PAS)

Per 1 juli 2015 is de PAS in werking getreden. De PAS is van toepassing op alle projecten en handelingen die (kunnen) leiden tot een toename van stikstofdepositie. De huidige activiteiten op het Eurocircuit maken al onderdeel uit van het PAS. Er is geen sprake van handelingen die bijdragen aan een toename van de stikstofdepositie; eerder het tegenovergestelde, omdat is gebleken dat er bij recht veel meer activiteiten hadden mogen plaatsvinden dan nu vergund waren. Op basis van een inidcatieve bereking bleek er zelfs nog ruimte voor meer activiteiten te bestaan die stikstof produceren zonder dat de norm van 0,05 mol wordt overschreden.

7.6.3.4.2 Geluid

De belasting vanwege geluid wijzigt niet ten opzichte van de vergunde situatie.

Het bestemmingsplan 'Buitengebied 1977' sloot grote lawaaimakers niet uit, zodat er sprake is van een industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder. Door de wijziging van de Wet geluidhinder is per 1 juli 1993 van rechtswege een geluidszone (met een buitengrens ter plaatse van de geluidscontour van 50 dB(A) voor beide verenigingen samen) ontstaan. Waar die op dat moment lag is niet met zekerheid vast te stellen omdat er geen geluidsberekeningen uit die tijd voorhanden zijn. Er is alleen een contour bekend van een onderzoek uit 1985, uitgevoerd in opdracht van de provincie. De raad heeft deze contour echter nooit vastgesteld. Dit is overigens ook nooit de bedoeling geweest, omdat uit alle documenten en met name de verleende milieuvergunningen blijkt dat zowel de provincie Noord-Brabant als de gemeente Valkenswaard niet voornemens waren een 'grote lawaaimaker' toe te staan of mogelijk te maken.

Op 1 september 1993 zijn voor zowel de rallycrossbaan als voor de motorcrossbaan afzonderlijke milieuvergunningen verleend. De geluidbelasting vanwege de crossactiviteiten op het Eurocircuit wordt beperkt door de huidige milieuvergunningen, maar dat laat onverlet dat de van rechtswege ontstane geluidszone nog steeds rechtskracht heeft zolang de raad niet door middel van een bestemmingsplan heeft bepaald dat die is komen te vervallen.

In de huidige milieuvergunningen is vastgelegd dat het in relatie tot Bijlage 1 onderdeel C, van het Besluit omgevingsrecht verboden is de inrichtingen 8 uren of meer per week open te stellen voor het in wedstrijdverband, ter voorbereiding van wedstrijden of voor recreatieve doeleinden rijden met gemotoriseerde voertuigen met uitzondering van 3 evenementenweekenden (per inrichting) conform Bijlage 1 onderdeel C. Daarmee zijn de inrichtingen niet aan te merken als 'grote lawaaimaker' en is een geluidszone niet direct noodzakelijk. De raad kan dus beslissen dat de gronden niet langer tot industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder worden bestemd en de van rechtswege ontstane geluidszone wordt opgeheven, omdat er geen grote lawaaimaker(s) is(zijn) gevestigd. Zie de artikelen 40 en 41 van de Wet geluidhinder. Voor het motorcrossterrein wordt dat ook bepaald. Voor het autocrossterrein geldt dat niet, omdat de daarop al meer dan 10 jaar uitgevoerde rijvaardigheidstrainingen passend worden geacht, maar er toe leiden dat de geluidszonering opgenomen moet worden. Dat betekent overigens niet dat er meer lawaai geproduceerd mag worden dan nu het geval is; eerder het tegenovergestelde omdat nu alle activiteiten binnen de geluidszonering moeten plaatsvinden.

7.6.4 Evenementen

Het woord 'evenement' levert op zich nogal wat onduidelijkheid op, omdat een evenement de ene keer direct binnen de regels toelaatbaar is (bv. een clubkampioenschap of een toernooi wordt ook al snel als evenement aangeduid) en de andere keer niet. De laatst bedoelde evenementen zijn in twee groepen onder te verdelen:

  • 1. Bestemmingsevenementen.
  • 2. Algemene evenementen.
7.6.4.1 Bestemmingsevenementen

Diverse (sport)verenigingen en (sport)bedrijven houden jaarlijkse evenementen die gekoppeld zijn aan hun sport, zoals NK-/EK-/WK-kampioenschappen voor de rally-, motor- en fietscrosssport, de Pre-proloog Dakar, de Global Championstour (internationale springwedstrijd bij Tops) en Driving Valkenswaard International (internationale vierspanmenwedstrijd bij Exell). Deze worden als passend binnen de bestemming beoordeeld. Alleen het parkeren e.d. vindt plaats buiten de bestemmingen op percelen in de directe omgeving. Zie verder 7.6.4.3 Evenementparkeren.

Een uitzondering hierop zijn twee parkeervoorzieningen nabij het Eurocircuit, één bestaande en één nieuwe tussen het Eurocircuit en de westparallel N69.

7.6.4.2 Algemene evenementen

De gemeente kent voor de algemene evenementen met een eigen evenementenregeling. Daar waar deze in het plangebied voorkomen zijn ze niet aan een locatie gebonden, maar veelal aan de openbare weg gerelateerd en is er dus ook geen noodzaak een specifieke regeling op te nemen.

  • Wandeltochten (Handelse Processie, wandeltochten Voetje voor Voetje en AVV)
  • Carnavalsoptochten
  • Koetsentochten (Pinksterrit)
  • Fietstoertochten (Diekirch-Valkenswaard)
  • Parade van dahliapraalwagens (Bloemencorso)
  • Toertocht van vrachtwagens met passagiers met een verstandelijke beperking (Truckrun)
  • ATB-toertochten
  • Valkenloop (halve marathon, recreatie-, bedrijven- en jeugdloop)
  • Intochten Sinterklaas
  • Klassementsproeven rallysport (ELE rally)
  • Militaire parade
  • Wielerrondes (Ronde van Valkenswaard)
  • Parade Dakar vrachtwagens
7.6.4.3 Evenementparkeren

Al deze evenementen kennen knelpunten als het gaat om bereikbaarheid en een grote vraag om parkeerruimte in kleine piekperiodes. Het parkeren e.d. vindt tot op heden (deels) plaats buiten de bestemmingen en daarvoor worden nu nog afwijkingprocedures op basis van artikel 4 lid 1 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht doorlopen, omdat het niet wenselijk en veelal ook niet mogelijk is deze binnen een begrenzing vast te leggen. De tijdelijke parkeerlocatie is meestal niet in eigendom en de locatie kan van jaar op jaar verschillen. Het draagt ook niet bij aan de kwaliteit van het buitengebied om op veel verschillende locaties grote parkeerterreinen aan te leggen voor deze enkele piekmomenten in het jaar. Om het buitengebied leefbaar en mooi te houden wordt daarom ingezet op het opvangen van dat tijdelijk en meest weekend-parkeren op al bestaande parkeerterreinen zoals bijvoorbeeld de parkeergarages op de High Tech Campus of wellicht het benutten van de parkeerterreinen op bedrijventerreinen zoals de Schaapsloop of bij ASML e.d.. Dit vergt echter nog de nodige inzet en tijd.

7.7 Archeologie en cultuurhistorie

7.7.1 Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. In de bestemmingsplanregels is conform de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg een regeling voor de omgang met archeologische waarden opgenomen.

De gemeenten Oirschot, Reusel-De Mierden, Bladel, Eersel, Bergeijk, Heeze-Leende, Cranendonck, Waalre en Valkenswaard hebben in 2009 aan de SRE Milieudienst (nu ODZOB) opdracht gegeven om een regionaal Beleidsplan Archeologische Monumentenzorg en een gemeentelijke Erfgoedkaart op te stellen, waarin zowel de archeologische waarden en verwachtingen als de cultuurhistorische waarden zijn opgenomen. Dit beleid heeft de raad van de gemeente Valkenswaard in juli 2012 vastgesteld.

De bijbehorende kaart, de Archeologische Beleidskaart gemeente Valkenswaard, is op de verbeelding van voorliggend bestemmingsplan opgenomen. Er zijn zeven archeologische categorieën:

  • a. Categorie 1: Beschermde archeologische monumenten;
  • b. Categorie 2: Gebied van archeologische waarde;
  • c. Categorie 3: Gebied met een hoge archeologische verwachting, historische kern;
  • d. Categorie 4: Gebied met een hoge archeologische verwachting;
  • e. Categorie 5: Gebied met een middelhoge archeologische verwachting;
  • f. Categorie 6: Gebied met een lage archeologische verwachting;
  • g. Categorie 7: Gebied zonder archeologische verwachting.

Bepalend voor of ergens zonder vergunning gegraven mag worden, is de categorie van de archeologische (verwachtings)waarde, het type gebied (wel of niet agrarisch) de omvang van de bodemingreep en de diepte van de bodemingreep. Wanneer een ingreep de gestelde grenzen te boven gaat, zal een omgevingsvergunning moeten worden aangevraagd. Het bestemmingsplan kent een wijzigingsbevoegdheid om de dubbelbestemmingen met de archeologische waarden aan te passen of te verwijderen. Hierbij wordt advies ingewonnen bij de archeologisch deskundige (de Omgevingsdienst ZuidOost Brabant (ODZOB)). In het bestemmingsplan zijn alleen regels opgenomen voor categorie 2 t/m 6. De archeologische monumenten zijn op basis van nationale wetgeving reeds beschermd. Categorie 7 behoeft geen nadere bescherming.

Deze regels blijken ommissies te bevatten en zijn voor de toetsers verwarrend. kunnen vereenvoudigd worden. Met de regioarcheloog is vooroverleg gepleegd over een versimpeling van de regels. Nu is die onderverdeeld in regels voor bouwen en regels voor werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden, terwijl het om de daadwerkelijke verstoring gaat ongeacht waardoor die veroorzaakt wordt. De twee sets regels zijn samengevoegd tot een set verstoringsregels. Door middel van onderhavige herziening worden de regels die in het bestemmingsplan zijn opgenomen aangepast.

7.7.2 Cultuurhistorie

De provincie Noord-Brabant heeft in de Vr14 aangegeven dat de cultuurhistorische vlakken beschermd dienen te worden. Plannen, projecten of handelingen zijn niet toegestaan indien zij de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied aantasten. Dit betekent dat het bestemmingsplan moet voorzien in een beschermende regeling (zoals een vergunningenstelsel) en waar nodig verbodsbepalingen.

Deze cultuurhistorische vlakken zullen met een dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' op de verbeelding worden opgenomen. Van gemeentewege is er nog een gebied bijgekomen met de bestemming 'Waarde - Cultuuristorie Achterstebrug' voor de historische nederzetting Achterstebrug.

Via een omgevingsvergunning kan een toetsing plaatsvinden of een activiteit of ingreep wezenlijk van invloed is op de cultuurhistorische waarde. Onderdeel van het gemeentelijk beleid voor het buitengebied is het behoud van cultuurhisto-risch waardevolle bebouwing en ensembles. De bescherming van de Rijks- en de gemeentelijke monumenten is afdoende geregeld in het kader van respectievelijk de Monumentenwet 1988 en de gemeentelijke monumentenverordening. Om een overlap te voorkomen bevat het bestemmingsplan hier geen regels voor. Het betreft categorie 1 van de Cultuurhistorische beleidskaart.

Categorie 2 van de Cultuurhistorische beleidskaart zijn de object of gebied met een zeer hoge cultuurhistorische waarde (regionale identiteit). Deze cultuurhistorische waarden verdienen het om behouden te worden, maar vooral ook om als inspiratiebron te worden gebruikt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De aanwezige cultuurhistorische waarden mogen in principe niet worden verstoord of vernietigd. In het bestemmingsplan zijn deze locaties aangegeven met de dubbelbestemming 'Waarde-Cultuurhistorie'.

De categorie 3 bestaat uit objecten of gebieden met een hoge cultuurhistorische waarde. Op basis van de bekende historische gegevens en/of de landschappelijke ligging zoals aangeduid op de gemeentelijke erfgoedkaart, kunnen deze objecten of gebieden gezien worden als belangrijke elementen van de lokale identiteit en dienen vooral als inspiratiebron. Het bestemmingsplan biedt, gelet op dit laatste, hier geen specifieke regels voor.

Om het behoud van karakteristieke woonboerderijen te stimuleren, maakt het bestemmingsplan het na afwijking mogelijk dat deze inpandig worden gesplitst en na het verlenen van een omgevingsvergunning mogen worden gesloopt. Deze panden zijn met een aanduiding 'woonboerderij' op de verbeelding aangegeven.

In Bijlage 19 is een overzicht opgenomen van de cultuurhistorisch waardevolle panden en vlakken.

7.8 Niet-agrarische bedrijven

7.8.1 Bestaande, niet-agrarische bedrijven (incl. horeca)

Bestaande niet-agrarische bedrijven en horecabedrijven die in vigerende bestemmingsplannen reeds positief zijn bestemd en bedrijven die in het plangebied legaal zijn gevestigd, worden weer positief bestemd.

7.8.1.1 Niet-agrarische bedrijven

Uitgangspunt voor niet-agrarische bedrijven daarbij is dat het om ruimtelijk-planologische en om financieel-economische motieven niet haalbaar is om deze bedrijven te verplaatsen naar een bedrijventerrein. Bij een positieve bestemming van bedrijfsactiviteiten geldt voor de uitbreiding van de bebouwing het volgende. Op basis van jurisprudentie kan niet zonder meer worden volstaan met het vast-leggen van de bestaande bebouwing. Daarom zijn de uitbreidingsmogelijkheden opgenomen voor het oppervlak aan bedrijfsbebouwing, zoals dit ook in het geldende bestemmingsplan is opgenomen (zie artikel 6.3.1). ook is rekening gehouden met reeds vergunde en gerealiseerde bebouwing. De in artikel 6.3.1 opgenomen oppervlaktematen zijn exclusief het oppervlak van de bedrijfswoning. Met het oog op het toekomstperspectief dient te worden getoetst in hoeverre uitbreidingsmogelijkheden kunnen worden geboden. De Vr14 van de provincie bepaald hierin de bovengrens. In ieder geval dient het bestemmingsvlak niet groter te worden dan 5.000 m2.

Binnen de bestemming 'Bedrijf' is bedrijvigheid in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten bij recht toegestaan. Wanneer op dit moment bedrijven in het plangebied voorkomen die hiervan op basis van het geldende recht afwijken, dan wordt deze 'afwijking' specifiek aangeduid op de plankaart. Het kan daarbij gaan om bedrijven in categorie 3.1 of hoger (zie paragraaf 5.7 Milieuzonering).

Het tuincentrum heeft een eigen maatbestemming gekregen. De bedrijfswoning mag maximaal 750 m3 bedragen. Voor de bijbehorende bouwwerken bij bedrijven geldt een maximale oppervlaktemaat van 150 m2. Voor het toegestane oppervlak aan bedrijfsgebouwen is in de planregels een tabel opgenomen. De opgenomen maatvoering sluit aan op het geldende bestemmingsplan.

7.8.1.2 Horeca

Aan de horecabedrijven is een bestemming 'Horeca' toegekend. Hier zijn uitsluitend horeca-activiteiten toegestaan tot en met categorie 2, tenzij anders is aangegeven. Hieronder worden vormen van horeca-activiteiten verstaan die primair zijn gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse en/of het bedrijfsmatig verstrekken van logies en waarvan de exploitatie doorgaans geen aantasting van het woon- en leefklimaat veroorzaakt, zoals (cat. 1) broodjeszaken, ijssalons, eethuisjes en lunchrooms en (cat. 2) restaurants, bistro's, grand cafés, hotels en pensions. Categorie 4 komt ook voor en wordt specifiek toegekend aan de vergunde locatie aan de Eindhovenseweg (zaalaccommodatie).

7.8.2 Nieuwe bedrijfsbestemmingen

Het toekennen van een nieuw bouwvlak ten behoeve van vestiging van nieuwe niet-agrarische bedrijven of horecabedrijven in het buitengebied is niet mogelijk. Van betekenis hierbij is het restrictieve beleid van het Rijk en de provincie dat erop gericht is de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied te beschermen en functies uit het buitengebied te weren die niet aan het buitengebied gebonden zijn. Extra bedrijfslocaties in het buitengebied leiden tot een niet-noodzakelijk 'verstening' van het landschap. Ook is de ligging in de nabijheid van NNB en Natura 2000 verre van ideaal voor een nieuw, toekomstgericht bedrijf.

7.8.3 Andersoortige bedrijvigheid

Ingeval van bedrijfsbeëindiging, dan wel in die gevallen waarin voortzettng van de bestaande bedrijfsfunctie minder wenselijk is, is het mogelijk om een ander soort bedrijf toe te staan, zonder dat daarvoor een aparte procedure hoeft te worden doorlopen. Voorwaarde hierbij is dat daardoor in ruimtelijk en milieuhygiënisch opzicht geen ongunstigere situatie mag ontstaan dan voorheen het geval was. Bedrijfsactiviteiten worden in de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering ingedeeld naar categorieën. Bedrijven in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn in het algemeen inpasbaar in het landelijk gebied. Bij beëindiging van de bedrijfsfunctie kan zonder meer worden omgeschakeld naar een bedrijfsfunctie in categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

7.9 Milieu en water

7.9.1 Waterbestemmingen

In het bestemmingsplan zijn vier bestemmingen opgenomen om de (ruimtelijk relevante) waterbelangen te regelen. Het gaat om de volgende bestemmingen:

  • 1. Water (enkelbestemming);
  • 2. Waarde-Hydrologie (dubbelbestemming) ;
  • 3. Waterstaat-Waterbergingsgebied (dubbelbestemming) ;
  • 4. Waterstaat-Waterkering (dubbelbestemming).
7.9.1.1 Water

De bestemming is opgenomen voor de hoofdwatergangen (A-watergangen) en de diverse grote oppervlaktewateren (zoals de vennen en visvijvers).

7.9.1.2 Waarde-Hydrologie

De dubbelbestemming ‘Waarde - Hydrologie’ is een verzamelnaam voor een aantal watergerelateerde waarden. Daarbij zijn uit de Vr14 de volgende zoneringen betrokken:

  • het 'attentiegebied NNB’, waarmee wordt beoogd de grondwaterstand te beschermen ten behoeve van het Natuurnetwerk Brabant;
  • het 'behoud en herstel watersystemen';
  • het ‘reserveringsgebied waterberging’;

Uitgangspunt voor de gemeente is het plan leesbaar en zo eenduidig mogelijk te houden. Het opnemen van verschillende (dubbel)bestemmingen en aanduidingen ter bescherming van de hydrologische waarden draagt bij tot een nodeloos ingewikkelde planregeling, terwijl het uiteindelijke doel hetzelfde is: het beschermen van de hydrologische waarden en het voorkomen van schadelijke ingrepen. Dit is in één bestemming ‘Waarde - Hydrologie’ te ondervangen.

De dubbelbestemming bevat afwijkingsmogelijkheden, waarbij een onafhankelijk deskundige wordt geraadpleegd. Hiermee wordt het waterschap De Dommel bedoeld.

7.9.1.3 Waterstaat-Waterbergingsgebied

Voor het plangebied zijn twee 'typen' waterbergingsgebieden van toepassing: 'het regionale waterbergingsgebied' en het 'reserveringsgebied waterberging'.

Het eerstgenoemd type waterberging wordt geregeld binnen de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergingsgebied'. De laatstgenoemde waterberging is opgenomen in Waarde-Hydrologie. Hiervoor is gekozen omdat het beoogde doel van deze gebieden, namelijk het mede behouden van het waterbergend vermogen van dat gebied, overeenkomt met de doelstellingen van de andere hydrologische belangen die binnen deze dubbelbestemming vallen.

Voor de regionale waterbergingsgebieden gelden beperkingen voor het bouwen en beperkingen in de vorm van een Omgevingsvergunningstelsel (aanlegvergunningenstelsel) voor activiteiten die ten koste kunnen gaan van het waterbergend vermogen (zoals het ophogen van gronden en het aanleggen van kaden). Dit in tegenstelling tot het reserveringsgebied regionale waterberging, waar geen beperking geldt voor het in het buitengebied aanwezige en gebruikelijke grondgebruik en/of bebouwing.

7.9.1.4 Waterstaat-Waterkering

De gronden met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' zijn mede bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van een waterkering. Op de gronden met deze dubbelbestemming geldt een bouwverbod met afwijkingsmogelijkheid. Daarnaast is een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden opgenomen.

7.9.2 Duurzame energie

Duurzame energie gaat over de duurzame opwekking (zonder gebruik te maken van fossiele brandstoffen) van warmte en elektriciteit. Duurzame energie heeft betrekking op onder andere zonne-energie, windenergie en bio-energie.

  • Zonne-energie: Er kan gebruik worden gemaakt van zonlicht door de oriëntatie van een woning op het perceel, en/of door gebruik te maken van zonnecellen of -panelen. Voor de zongerichte oriëntatie geldt dat dit buiten de werkingsfeer van dit bestemmingsplan valt. De mogelijkheden voor zonnepanelen vallen binnen de bouwregels van het bestemmingsplan. In het kader van de Vr14 wordt het exploiteren van zelfstandige zonnepanelen op de grond gezien als een niet-agrarische bedrijfsvorm en vooralsnog alleen binnen de regels voor dergelijke bedrijven toelaatbaar (max. 5.000 m2). In de actualisatie van 2017 is meer ruimte geboden voor zonne-energie, mits de gemeente een visie heeft vastgesteld doelstellingen voor opwekking van duurzame energie zijn opgenomen waarin locaties voor zonne-energie zijn aangewezen die inpasbaar zijn
  • Windenergie: Windenergie wordt opgewekt door middel van windmolens. Grootschalige vormen van windenergie (windmolenparken) vergen een zorgvuldige studie naar onder andere de locatie, de opbrengst en de landschappelijke inpassing. Dit is buiten dit bestemmingsplan gelaten. Wanneer het gaat om kleinschalige vormen (als een windmolen op eigen terrein) gelden de algemene bouwregels van het bestemmingsplan.
  • Bio-energie: Een steeds actueler fenomeen in het buitengebied is de biomassavergistingsinstallatie. In een biomassavergistingsinstallatie worden in hoofdzaak mest en co-producten vergist met het doel om duurzame energie op te wekken en vergiste biomassa te produceren. Vanwege de impact op de omgeving (aan- en afvoer, landschappelijke inpassing) is niet elke locatie geschikt voor de bouw van een biomassavergistingsinstallatie. Een partiële herziening van het bestemmingsplan is de aangewezen procedure hiervoor. Voor kleinschalige installaties binnen het eigen agrarisch bouwvlak gelden de algemene bouwregels.

Hoofdstuk 8 Juridische regeling

8.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een (digitale) verbeelding, regels en toelichting. De basis daarvoor ligt in de verplichte toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen uit 2012 (SVBP 2012). Daarin zijn een aantal verplichtingen opgenomen voor het opstellen van een bestemmingsplan.

De verbeelding en regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van dit plan. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de regels aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding (bijvoorbeeld topografische gegevens).

De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, aangezien zij in juridisch opzicht geen onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan. Zij heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en de uitleg van bepaalde regels. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen.

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridisch bindende regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en de regels over de toegelaten bebouwing. De regels zijn verdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels en bestaat uit twee artikelen. Artikel 1 geeft een omschrijving van de in de regels gehanteerde begrippen. Artikel 2 geeft aan hoe bepaalde afstanden, maten, oppervlakte en inhoud gemeten moeten worden.
  • Hoofdstuk 2 bevat de verschillende bestemmingen. Per bestemming wordt aangegeven welke functies en doeleinden op de gronden toelaatbaar zijn en wat er hoe er mag worden gebouwd. Ook de dubbelbestemmingen zijn in dit hoofdstuk opgenomen.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, waarbij onder andere gedacht moet worden aan de anti-dubbeltelbepaling en de algemene afwijkingsregels.
  • Hoofdstuk 4 bevat regels met betrekking tot het overgangsrecht en de slotregel.

8.2 Toelichting op de planregels

8.2.1 Hoofdstuk 1

Hoofdstuk 1 bevat de begripsbepalingen en wijze van meten. Een aantal begrippen en Wijzen van meten zijn verplicht op te nemen en geredigeerd vanuit de SVBP 2012. Aanvullingen mogen daarop wel plaatsvinden, maar inperkingen niet.

8.2.1.1 Begripsbepalingen

Deze geven aan wat onder een bepaald begrip wordt verstaan, om te voorkomen dat er interpretatieverschillen kunnen ontstaan.

8.2.1.2 Wijze van meten

In dit artikel regels gegeven over hoe de in het bestemmingsplan opgenomen maten moeten worden gemeten.

8.2.2 Hoofdstuk 2

Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels.

Dit hoofdstuk kent enkelbestemmingen en dubbelbestemmingen.

Hierin worden per bestemming regels gegeven voor het gebruik en de bebouwing van de onderliggende gronden. De regels kennen allen eenzelfde opbouw die voortvloeit uit de verplicht toe te passen SVBP 2012. Aanvullingen zijn toegestaan.

De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In de bestemmingsomschrijving worden de binnen een bestemming toegestane functies genoemd.

De bouwregels zijn gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van grond en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving.

Een dubbelbestemming is een bestemming die ook aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd een enkelbestemming en soms geldt er ook een dubbelbestemming, soms zelfs meerdere. In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen. Dubbelbestemmingen betreffen meestal te beschermen gebieds- en/of bodemwaarden, belangrijke leidingen of waterstaatsbelangen.

Daarnaast kan er binnen een bestemming ook een aanduiding zijn opgenomen. Een aanduiding is een teken op de verbeelding (een lijn, figuur, lettercode, etc.). Via een aanduiding wordt in de regels iets specifiek geregeld. Dit kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken.

8.2.3 Hoofdstuk 3

Hoofdstuk 3 bevat algemeen geldende regels, los van en aanvullend op alle bestemmingsregels. Dit betreft regels voor:

  • bouwen, gebruik en afwijkingingen is opgenomen;
  • aanduidingsregels met met betrekking tot de bescherming van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, monumentale bomen, veiligheidsafstanden van leidingen met gevaarlijke stoffen en milieuzones.
  • prioriteitsbepaling tussen enkelbestemming en dubbelbestemming tussen de dubbelbestemmingen onderling.
8.2.4 Hoofdstuk 4

Tenslotte bevat het bestemmingsplan in hoofdstuk 4 regels voor het overgangsrecht voor bouwen en gebruik en de naamgeving van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 9 Uitvoeringsaspecten

9.1 Handhaving

Een van de uitgangspunten bij het ontwikkelen van een bestemmingsplan is dat het plan handhaafbaar dient te zijn. De begrippen toezicht en handhaving definiëren wij als "elke handeling van de gemeente die er op is gericht de naleving van rechtsregels te bevorderen of een overtreding daarvan te beëindigen".Handhaving van het ruimtelijke beleid is een voorwaarde voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Artikel 7.1 Wro bepaalt dat burgemeester en wethouders zorg dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens de Wro. Uitvoering van de bestuursrechtelijke handhaving geschiedt conform de gemeentelijke handhavingsstrategie, die opgenomen is in het handhavingsbeleidsplan. Daarnaast vallen overtredingen van het bestemmingsplan onder de Wet op de economische delicten. Het betreft hier de activiteiten die in de planregels worden genoemd onder gebruiksverbod en bouwverbod. Deze strafrechtelijke handhaving is in het leven geroepen om ernstige onomkeerbare gevolgen, zoals het afbreken van monumentale panden, te voorkomen.Als een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld en op termijn een ander ruimtelijk rechtsregiem gaat gelden, dient de gemeente op een bepaald ijkmoment inzicht te hebben, wat er feitelijk aan bouwwerken in een gebied aanwezig is, hoe deze en de onbebouwde omgeving worden gebruikt. Dit wordt bij het opstellen van het bestemmingsplan geïnventariseerd.Reeds bij de totstandkoming van een bestemmingsplan dient terdege aandacht te worden besteed aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Om een goed handhavingsbeleid mogelijk te maken moeten doelstellingen duidelijk aangegeven worden. Op basis van een risico-analyse en aandachtspunten worden prioriteiten gesteld en wordt de handhavingsorganisatie zodanig ingericht dat gestelde doelen bereikt kunnen worden. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan. Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. Met het oog hierop heeft de wet in de bestemmingsplanprocedure in ieder geval een aantal verplichte inspraakmomenten ingebouwd.
  • 2. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Uiteraard kan niet een ieder zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.
  • 3. Inzichtelijke en realistische regeling. Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dit houdt in: helder van opzet, niet onnodig beperkend of inflexibel en goed controleerbaar. De regels behoren dan ook niet meer dan noodzakelijk is te regelen.
  • 4. Actief handhavingsbeleid. Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien deze maatregelen achterwege blijven, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid. De rechtssituatie gaat specifiek een rol spelen als in het kader van toezicht en handhaving teruggegrepen moet worden op het overgangsrecht, zoals dat in het geldend bestemmingsplan is beschreven. Op grond van het overgangsrecht is met objectieve feiten vast te stellen hoe de rechtssituatie is en of er bouw- en of gebruiksregels worden overtreden.

Door een inzichtelijk plan te maken is zoveel mogelijk evenwicht gezocht tussen de zeer diverse waarden die beschermd moeten worden, de verschillende ontwikkelingen die mogelijk zouden moeten zijn, de voorwaarden die daarbij dan gesteld moeten worden, en de afstemming met de beleidslijnen van bijvoorbeeld waterschap, provincie, et cetera.Handhaving van gebruiks- en aanlegregels wordt algemeen als knelpunt ervaren. Teneinde de handhaafbaarheid te bevorderen worden de aanwezige kwaliteiten zo specifiek mogelijk op de verbeelding weergegeven.

Handhaving blijft in het buitengebied een belangrijk thema. Ook in dit bestemmingsplan is handhaving een thema:

  • In het kader van de voorbereiding van dit bestemmingsplan is het gebied geïnventariseerd. Er zijn strijdige situaties gesignaleerd.
  • Daarnaast zijn er reeds bestaande handhavingsgevallen bekend. Deze worden getoetst aan de nieuwe beleidsuitgangspunten.

Waar deze gevallen in overeenstemming zijn met de nieuwe beleidsuitgangspunten worden ze in dit bestemmingsplan positief bestemd. Waar er sprake is van strijdigheid wordt conform het reguliere handhavingsbeleid van de gemeente, een handhavingsactie in gang gezet.

9.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit ook een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°,onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
9.2.1 Consoliderend plan

Het bestemmingsplan is in beginsel een consoliderend bestemmingsplan, waarbij de bestaande situatie in het plangebied met actuele bouw- en gebruiksregels, in overeenstemming met het provinciale beleid en met inachtneming van de verplichte sectorale toetsen, wordt vastgelegd.

9.2.2 Kleine ontwikkelingen

Het bestemmingsplan bevat beperkte ontwikkelingen, die hoofdzakelijk mogelijk gemaakt hadden kunnen worden door middel van afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden. Het betreft in alle gevallen particulier initiatief, waaraan in beginsel geen kosten voor de gemeente zijn verbonden, afgezien van kosten van het ambtelijk apparaat voor de begeleiding en toetsing van aanvragen. Deze kosten worden door middel van leges gedekt.

9.2.3 Grote ontwikkelingen

Voor de grotere ontwikkelingen die voorzien zijn van een onderbouwing zoals aangegeven in de Bijlagen bij toelichting, wordt uitsluitend meegewerkt nadat een exploitatieovereenkomst is gesloten.

9.2.4 Planschade

De enige kosten, die verder uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn planschadekosten. Deze zijn op voorhand niet uit te sluiten. De gemeente zal daarom bij iedere aanvraag bezien of er planschade kan ontstaan. Indien dit het geval kan zijn, zal met de belanghebbende aanvrager een overeenkomst worden gesloten, zoals bedoeld in artikel 6.4a van de Wet ruimtelijke ordening. Daarmee kan worden voorkomen, dat de gemeenschap de planschadekosten moet betalen, die gemaakt worden in het belang van de aanvrager. Een verdergaande toets ten aanzien van de financieel-economische uitvoerbaarheid is niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 10 Overleg en inspraak

10.1 Voorontwerp

Het voorontwerp-bestemmingsplan ‘Buitengebied 2’ heeft in overeenstemming met de voorgeschreven wettelijke procedure volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vanaf 29 juni 2017 gedurende een periode van vier weken, voor een ieder analoog en digitaal ter inzage gelegen. Van de te doorlopen procedure en de daaraan verbonden ter inzage termijn is openbare kennisgeving gedaan volgens de wettelijk voorgeschreven informatiebronnen, te weten de Kempener Koerier en de Staatscourant. Daarbij is er een digitale nieuwsbrief met daarin de bekendmaking uitgegaan naar eenieder die zich voor deze nieuwsbrief had aangemeld. ook is het plan gepubliceerd en te raadplegen geweest op de gemeentelijke website en op www.ruimtelijkeplannen.nl gedurende de ter inzage termijn. Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg, ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, opgestuurd aan instanties die bij de planvorming betrokken dienen te worden.

In de genoemde periode van vier weken zijn ....... inspraak- en overlegreacties binnengekomen. Deze zijn samengevat en beantwoord in een separate nota, die als bijlage bij dit bestemmingsplan is gevoegd.

10.2 Ontwerp

Het ontwerpbestemmingsplan heeft op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening vanaf .............................. ter inzage gelegen en is ook gepubliceerd op de voorgeschreven wijze gepubliceerd. De zienswijzen zijn in de 'Nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen ontwerpbestemmingsplan Buitengebied 2’ samengevat. Vervolgens is aangeven wat het standpunt van de gemeente is ten aanzien van de zienswijze en of deze wel of geen gevolgen heeft voor het vast te stellen bestemmingsplan. De Nota zienswijzen is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.

Bijlagen bij toelichting

Bijlage 18 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Hoofdstuk 1 Aanleiding

Voor het geldende bestemmingsplan is in 2013 een Plan-MER opgesteld. Dit was nodig vanwege het feit dat het bestemmingsplan buitengebied kaderstellend is voor Besluit m.e.r.(beoordelings)-plichtige activiteiten. Voor elk bestemmingsplan is dit van toepassing, omdat de Wet milieubeheer dit verplicht stelt. Deze wet biedt ook de mogelijkheid om voorafgaand te beoordelen of een Plan-MER wel noodzakelijk is, omdat het kan zijn dat het bestemmingsplan niet tot nadelige effecten leidt op de vier hoofdaspecten die in het kader van een Plan-MER onderzocht moeten worden, dit is de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Voor dit bestemmingsplan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd door een vergelijking te maken tussen het geldende bestemmingsplan en het nieuw vast te stellen onderhavige bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Effecten

Hieronder zijn de belangrijkste bevindingen uit de Plan-MER van het geldende bestemmingsplan samengevat (bijlage 3a en bijlage 3b).

In deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is gekeken naar de effecten van het nieuwe bestemmingsplan op de scores in de laatste kolom.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPbuitengebied2-CO02_0025.png"

Tabel 11: Overzicht effectbeoordeling MER bestemmingsplan Buitengebied 1

(bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Hoofdstuk 3 Algemeen
3.1 Beleidswijzigingen
3.1.1 Natuur en Leefomgeving
3.1.1.1 Geur, fijnstof en gezondheid

Enkele maanden na het vaststellen van het geldende bestemmingsplan heeft de provincie Brabant het Besluit Zorgvuldige Veehouderij vastgesteld (september 2013). Dit is doorvertaald naar de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV) die in de Vr14 is opgenomen.

Er is sprake van een rechtstreekse werking, waardoor de planologische mogelijkheden van het bestemmingsplan ten aanzien van uitbreiding van veehouderijen sterk zijn ingeperkt. De BZV heeft rechtstreekse gevolgen voor de hoofdaspecten Natuur en Leefomgeving, want daar is de BZV op gericht.

De effecten (weergegeven met de symbolen '0') die in bovenstaande tabel zijn weergegeven zijn daardoor minimaal gelijk gebleven, maar in specifieke situaties één niveau verbetert van naar '+'.

3.1.1.2 Geluid

Op het gebied van geluid heeft een wijziging plaatsgevonden omdat nu het Eurocircuit in het plan is opgenomen. Daar zijn twee inrichtingen opgenomen die onder de werking van de Wet geluidhinder (Wgh) vallen. Dit zijn echter geen 'grote lawaaimakers' in de zin van de Wgh, omdat ze een milieuvergunning voor minder dan 8 uur per week hebben (d.d. 09-1993).

De juridische situatie is echter anders. Het bestemmingsplan Buitengebied 1977 sluit een 'grote lawaaimaker' niet uit en het bestemmingsplan is op 1 juli 1993 (de inwerkingtreding van de huidige Wet geluidhinder) niet zodanig aangepast dat 'grote lawaaimakers' werden uitgesloten. Daardoor is er al sinds 1 juli 1993 een van rechtswege ontstane 50 dBA-geluidszone aanwezig.

De beoordeling in het kader van een milieueffectrapportage gaat uit van de planologische mogelijkheden en niet van de daadwerkelijke situatie. Aangezien het hier om een al van rechtswege bestaande situatie gaat is een onderzoek op dit gebied niet aan de orde.

Nu in dit bestemmingsplan de 'grote lawaaimaker' wordt uitgesloten en de raad in het vaststellingsbesluit verklaart dat de geluidszone daarmee is komen te vervallen is er in juridische zin sprake van een verbetering van de huidige juridische situatie en dus wordt een '+' op het gebied van geluid gescoord.

In afwijking van het geldende bestemmingsplan wordt (para)commercieel gebruik van het autocircuit toegestaan. Hierbij wordt als norm gesteld dat niet meer dan 50 dBA aan geluid mag worden geproduceerd op de grens van de aanduiding 'autocircuit'. Aangezien de afstand van deze aanduiding op 150 meter ligt van het meest nabij gelegen geluidgevoelige object (agrarische bedrijfswoning Weerderdijk 5 te Westerhoven) wordt ruimschoots onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dBA gebleven.

Vanwege het wegnemen van de 50 dBA-geluidszone is er ondanks het toevoegen van een nieuwe geluidproducerende functie sprake van een neutrale ('0') of positieve ('+') effectbeoordeling.

3.1.2 Landschap, cultuurhistorie en archeologie
3.1.2.1 Landschap

Er is een Uitvoeringsprogramma Landschapsontwikkelingsplan in voorbereiding waarin veel aandacht wordt geschonken aan behoud en herstel van landschap(sstructuren). Ook wordt de komende vier jaar deelgenomen aan de regeling Groen Blauw Stimuleringskader (kortweg Stika), wat tot doel heeft boeren en burgers te stimuleren om te investering on de ontwikkeling van natuur, landschap, water en recreatie. Dit bestemmingsplan heeft geen invloed op de uitgevoerde effectbeoordeling.

3.1.2.2 Cultuurhistorie

In het geldende bestemmingsplan zijn de cultuurhistorische vlakken uit de Vr14 niet beschreven. De bescherming van deze waarden was dus niet planologisch veranderd in het bestemmingsplan, daarin is nu wel in voorzien.

De lijst met cultuurhistorische panden is aangevuld met een aantal nog niet beschermde, maar wel behoudens waardige panden. Ook is het historische ensemble van het buurtschap Achterste Brug toegevoegd aan de gebiedsbeschrijvingen.

De effecten (weergegeven met de symbolen '0') die in bovenstaande tabel zijn weergegeven zijn daardoor minimaal één niveau verbetert van naar '+'.

3.1.2.3 Archeologie

In 2013 heeft de raad van de gemeente Valkenswaard een Erfgoedbeleid vastgesteld. Daarin is een nieuw beleid opgenomen voor de bescherming van cultuurhistorische en archeologische waarden.

In het nieuwe bestemmingsplan zijn de bestemmingsregels voor archeologie in overleg met de regioarcheoloog vereenvoudigd en beter afgestemd op het beleid. Dit heeft positieve effecten op dit hoofdaspect, omdat de bescherming nu adequater is geworden vanwege een helderder toetsingskader. Zie verder Regelwijzigingen.

3.1.3 Overige onderwerpen

Ten aanzien van de overige onderwerpen (verkeer en water) kan vermeld worden dat daarin geen veranderingen voorzien zijn.

3.1.3.1 Regelwijzigingen

Onderscheid agrarische bedrijven

In het kader van dit bestemmingsplan is een stringentere onderverdeling gemaakt in de agrarische bedrijvigheid. Daardoor is het opschalen en omvormen naar meer milieubelastende bedrijfsvormen uitgesloten. Het aantal bouwvlakken met de aanduiding 'Intensieve veehouderij' is naar aanleiding van de inventarisatie en recente bedrijfsontwikkelingen teruggebracht van 30 naar 18.

Door de voorgaande beleidswijziging is in de regels het bouwen en/of uitbreiden van veestallingen uitgesloten, tenzij aangetoond wordt dat aan het BZV wordt voldaan. Enerzijds is dat (voor zover ruimtelijk relevant) gekoppeld aan het bestemmingsplan, anderzijds is dat voor de overige aspecten gekoppeld aan de rechtstreekse werking van de Vr14.

Niet-agrarische bedrijvigheid (incl. horeca en nevenactiviteiten)

De bedrijven binnen de bestemmingen Bedrijf en Horeca worden op een andere wijze bestemd.

In het geldende bestemmingsplan zijn de bedrijven binnen de bestemming 'Bedrijf' specifiek benoemd. In het nieuwe bestemmingsplan wordt de bijbehorende categorie uit de brochure "Bedrijven en milieuzonering' van de VNG opgenomen. Deze wijziging heeft echter nadelige geen effecten, omdat de milieubelasting alleen ten voordele kan wijzigen.

In het geldende bestemmingsplan zijn de bedrijven binnen de bestemming 'Horeca' algemeen bestemd. In het nieuwe bestemmingsplan worden de horecabedrijven ingedeeld in de horecacategorieën, zodat er sprake is van een beperking van de mogelijke milieubelasting. Dit is dus een positief effect.

In het geldende bestemmingplan zijn beperkte mogelijkheden opgenomen voor nevenactiviteiten. In het nieuwe bestemmingsplan worden meer mogelijkheden opgenomen, deze zijn slechts beperkt bij recht toegestaan. In andere gevallen is er sprake van een afwijkingsbevoegdheid of een wijzigingsbevoegdheid.

Omdat het nevenactiviteiten zijn die per definitie ondergeschikt moeten zijn aan de hoofdactiviteit zijn enerzijds de negatieve effecten te verwaarlozen. Anderzijds zijn de positieve effecten van de andere aanpassing van dien aard dat die de eventuele negatieve effecten van de nevenactiviteiten meermaals compenseren.

3.2 Overige effecten op hoofdaspecten

Bijlage 19 Cultuurhistorisch waardevolle panden en vlakken

Hoofdstuk 1 Waardevolle panden
1.1 Achterste Brug 12

Algemeen:

Langgevelboerderij 'De Windhoek' onder zadeldak uit ca. 1900. Serre van hout en glas tegen achtergevel. Gevels opgebouwd uit schoon metselwerk van rode baksteen in een kruisverband.


Boerderij:

Voorgevel:  Gehele voorgevel met grijs gepleisterde plint. Linkerdeel betreft het woonhuis en rechts de bedrijfsruimtes.

Woonhuisdeel: Links in de voorgevel het woongedeelte met geheel links een zesruits schuifvenster met houten kozijnen en donkergroen geschilderde houten luiken. Betonnen lekdorpel en steense segmentboog. Links van dit venster een donkergrijs gepleisterde verticale sierband. Rechts van het venster een donkergroen geschilderde houten voordeur met tweeruits bovenlicht. Rechts hiervan twee zesruits schuifvensters, vergelijkbaar met het venster geheel links. Het rechter van deze twee vensters is iets kleiner dan de andere vensters.

Bedrijfsdeel: Rechts van deze twee vensters begint het stalgedeelte. Links in het stalgedeelte twee kleine vierruits (stal)vensters met houten kozijnen, houten luiken, betonnen lekdorpels en steense segmentbogen. rechts van de twee kleine vensters een forse dubbele houten deeldeur. Rechts van deze deeldeur een blind geveldeel waar tot voor kort de metalen letters "De Windhoek" hingen. Die zijn na een verbouwing in 2013 verdwenen. Wellicht komen ze nog terug. Geheel rechts in de voorgevel twee getoogde zesruits stalvensters met halfsteense segmentbogen. Rechts hiervan een getoogde houten staldeur met halfsteense segmentboog. Bovenzijde van de voorgevel met platte muizentand.

Zijgevels:  Rechterzijgevel niet goed zichtbaar door verbouwingswerkzaamheden. Grotendeels of geheel blind met strijbalk-ankers.Linkerzijgevel met donkergrijs geschilderd trasraam. Begane grond met midden en rechts een zesruits schuifvenster met luiken, vergelijkbaar met de vensters van de voorgevel. Halfsteense rollagen boven deze vensters. Links, ter hoogte van de balklaag een rechthoekig vierruits opkamervenster waarvan de onderste twee ruiten dubbel zo groot zijn als de bovenste ruiten. Zolderverdieping met één venster met luiken, vergelijkbaar met de overige vensters.

Dak: Zadeldak belegd met grijze muldenpannen. Voorste dakschild met vijf kleine dakraampjes. Bakstenen schoorsteen op de nok van het dak ter hoogte van het woongedeelte. Overkapping in de vorm van een zadeldakje.

Tuin/erf:

Voortuin met twee forse, oude knotwilgen.

Deze boerderij is van belang vanwege zijn ligging in een volkomen agrarisch gehucht met de naam Achterste Brug. Het pand oogt nog zeer authentiek. De boerderij is cultuurhistorisch van waarde omdat het onderdeel vormt van de agrarische ontwikkeling van de omgeving in de zeventiende tot de negentiende eeuw op deze plaats. Het exterieur van de boerderij is nauwelijks gewijzigd. Het interieur is, vooral in het bedrijfsgedeelte, op veel plaatsen ingrijpend gewijzigd. Deze boerderij draagt bij aan de fraaie ensemblewaarde, die door de aanwezigheid van de overige boerderijen in dit gehucht is ontstaan. Het geheel weerspiegelt de sfeer van eeuwen geleden.

1.2 Achterste Brug 16

Algemeen:

Kempische langgevelboerderij onder wolfsdak met zijschild uit 1836.
Gevels opgebouwd uit schoon metselwerk in rode baksteen in een kruisverband en deels met houten beschot.

Voorgevel: Gehele voorgevel met grijs gepleisterde plint. Linkerdeel betreft het woonhuis en rechts de bedrijfsruimtes.

Woonhuis: Linkerdeel voorgevel opgebouwd in een kruisverband, bestaande uit koppen en klezoren. Geheel links twee zesruits vensters met houten kozijnen en houten luiken. Betonnen lekdorpels. Rechts van deze twee vensters een houten voordeur met tweeruits bovenlicht.

Bedrijfsruimtes: Rechts van het woongedeelte de deel met in de voorgevel een getoogde houten deur met steense segmentboog. Links en rechts van deze deur een rechthoekig twaalfruits venster met betonnen lekdorpel en steense rollaag. Twee staafankers.
Rechts van de deel het stalgedeelte. De voorgevel is hier bekleed met een houten beschot. In dit deel van de gevel vier getoogte zesruits stalvensters met bakstenen lekdorpels. Storende schotelantenne in dit deel van de voorgevel.

Rechterzijgevel: Gevel met dubbele houten poort. Bovenste gedeelte van het deel links van deze poort met houten beschot als in de voorgevel. Rechts van de poort een getoogd metalen vierruits stalraam met zonmotief.

Linkerzijgevel: Gevel met grijs gepleisterde plint. Midden en rechts op de begane grond een zesruits venster met houten kozijnen. Betonnen lekdorpels en halfsteense rollagen. Ter hoogte van de balklaag links een rechthoeking zesruits opkamervenster met halfsteense rollaag. Centraal in de linkerzijgevel, ter hoogte van de balklaag in grijze gesmoorde bakstenen het jaartal 1836. Zolderverdieping met links een klein enkelruits venster met rood geschilderde kozijnen. Halfsteense rollagen boven en onder het raam. Rechts een vierruits venster met houten kozijnen en daaronder een halve halfsteense rollaag. Schuine zijden van de gevel met boerenvlechtwerk dat in latere jaren uitgebreid is door de ophoging van de voor- en achtergevel.

Achtergevel: Achtergevel deels met grijs gepleisterde plint. Links drie getoogde zesruits stalramen met halfsteense segmentbogen en bakstenen lekdorpels. Centraal in de achtergevel een houten deur, bestaande uit een onderdeur en een bovendeur met zesruits kijkvenster. Boven de deur een C-vormige gepleisterde latei die tot onder de hoeken van de bovendorpel loopt. Het rechterdeel van de achtergevel met een muizentanding. Links in dit gedeelte een vierruits venster met houten kozijnen met daaronder een betonnen lekdorpel. Rechts van dit venster een smalle dubbele deur met roedeverdeling. Rechts hiervan een zesruits venster met houten kozijnen en een betonnen lekdorpel. De muren en vensters in dit rechterdeel van de achtergevel zijn enigszins scheef.

Dak:  Dak deels belegd met grijze muldenpannen (onderste gedeelte van het woonhuis en de deel aan voor- en achterzijde) en riet (overige delen). Nok met nokpannen. Gemetselde schoorsteen op de nok van het woongedeelte. Drie dakramen in het pannengedeelte van het voorste en van het achterste dakvlak.

Bijgebouw: Achter de boerderij staat een bijgebouw, dat vermoedelijk als schop of schuur in gebruik was. Deze is gemoderniseerd en momenteel als Bed & Breakfast" ingericht. Het gebouwtje is opgetrokken in baksteen, en deels voorzien van houten planken. Rieten dak, gedeeltelijk aan de onderzijde met grijze holle pannen.

Tuin/erf: Gazon rondom de boerderij en het bijgebouw. Daarin ook een oude beuk, vermoedelijk uit ongeveer 1900-1910. Hoogte circa 21 meter.Deze boerderij is van belang vanwege zijn ligging in een volkomen agrarisch gehucht met de naam Achterste Brug. Het pand oogt nog zeer authentiek. Het bijgebouw is gerenoveerd. De boerderij is cultuurhistorisch van waarde omdat het onderdeel vormt van de agrarische ontwikkeling van de omgeving in de zeventiende tot de negentiende eeuw op deze plaats. Het exterieur van de boerderij is nauwelijks gewijzigd. Deze boerderij draagt bij aan de fraaie ensemblewaarde, die door de aanwezigheid van de overige boerderijen in dit gehucht is ontstaan. Het geheel weerspiegelt de sfeer van eeuwen geleden.

1.3 Achterste Brug 20

Algemeen: Kempische langgevelboerderij onder wolfsdak met zijschild. Gevels opgebouwd uit schoon metselwerk in rode baksteen in een kruisverband. Voorgevel met grijze gepleisterde plint en enkele staafankers. Diverse zinken regenpijpen tegen de gevels. Linkerdeel betreft het woonhuis en rechts de bedrijfsruimtes.

Voorgevel aan de straatzijde:
Woongedeelte: Links het woonhuis met een centraal geplaatste houten voordeur met bovenlicht, geflankeerd door twee kruisvensters met roedeverdeling. Onder de vensters betonnen lekdorpels. Boven de deur en de vensters halfsteense rollagen.

Bedrijfsruimtes: Rechts van het woongedeelte de deel met een houten poort aan een schuifregel. Rechts van deze poort een kruisvenster met roedeverdeling. Betonnen lekdorpel en halfsteense rollaag. Rechts van dit venster een zelfde soort houten poort aan een schuifregel, alleen nu gespiegeld. Rechts van deze poort een forse dubbele houten deeldeur. Geheel rechts in de voorgevel een dubbele houten poort onder een halfsteense rollaag. Zinken mastgoot.

Rechterzijgevel: Gevel met grijs gepleisterde plint. Twee kleine vensters afgedekt door luiken. Het rechtervenster deels in de plint. Dit is mogelijk een keldervenster. Zinken mastgoot.

Linkerzijgevel: Gevel met grijs gepleisterde plint. Op de begane grond midden en rechts een rechthoekig T-venster met roedeverdeling. Bakstenen lekdorpels en halfsteense rollagen. Ter hoogte van de balklaag links een klein zesruits opkamervenster met betonnen lekdorpel. Zolderverdieping met links en rechts een stolpvenster met roedeverdeling. Betonnen lekdorpels. Schuine zijden van de gevel met boerenvlechtwerk, waaraan duidelijk te zien is dat de voorgevel hoger is dan de achtergevel.

Dak: Dak belegd met grijze en rode muldenpannen in een schaakbordpatroon. Bakstenen schoorsteen op de nok van het woongedeelte. Bovenzijde hiervan met metalen afdekplaat.

Tuin/erf: Aan de straatzijde van deze boerderij staan drie (traditionele) leibomen. Deze boerderij is van belang vanwege zijn ligging in een volkomen agrarisch gehucht met de naam Achterste Brug. Het pand oogt nog zeer authentiek. De boerderij is cultuurhistorisch van waarde omdat het onderdeel vormt van de agrarische ontwikkeling van de omgeving in de zeventiende tot de negentiende eeuw op deze plaats.Het exterieur van de boerderij is nauwelijks gewijzigd. De dakpannen zijn in een latere gelegd, waarschijnlijk ter vervanging van een gedeeltelijk met riet en pannen belegd dak. Deze boerderij draagt bij aan de fraaie ensemblewaarde, die door de aanwezigheid van de overige boerderijen in dit gehucht is ontstaan. Het geheel weerspiegelt de sfeer van eeuwen geleden.

1.4 Bergeijksedijk 26

Algemeen:

Langgevelboerderij uit 1928 onder zadeldak. Afhang onder lessenaarsdak tegen oostelijke zijgevel.

Boerderij:

Zuidelijke voorgevel: opgetrokken in schoon metselwerk van oranjerode baksteen in kruisverband.


Linkerdeel van de gevel met het woongedeelte. Geheel links in de gevel een rechthoekig tweeruits venster met drieruits bovenraam. Boven het venster een wit geschiderd boogveld met daarboven een steense segmentboog, afgesloten met een segmentboog van liggende koppen. Bakstenen lekdorpel. Ter hoogte van de lekdorpel loopt over de gehele breedte van de voorgevel een halfsteense rollaag als onderdorpelband.

Rechts van het linkervenster de voordeur, bestaande uit een houten onderdeur met vier diamantkoppen en een bovendeur met een negenruits kijkvenster van kathedraalglas. Drieruits bovenlicht met kathedraalglas. Boven de deur een wit geschilderd boogveld met daarboven een steense segmentboog, afgesloten met een segmentboog van liggende koppen. Rechts van de voordeur, op een ongebruikelijke plaats een opkamervenster dat kleiner van formaat is, maar verder vergelijkbaar is met het venster links.
Onder het opkamervenster een breed rechthoekig vierruits kelderlicht, voorzien van tralies. Kozijn van het kelderlicht bestaat uit twee houten stijlen en een bovendorpel, die voorzien zijn van biljoenen. Gecementeerde onderdorpel. Ter hoogte van de balklaag smeedijzeren jaartalankers '1928'.

Centrale deel van de gevel met links een getoogde houten deur met vierruits kijkvenster. (Gekromd) metalen geheng. Boven de deur een steense segmentboog, afgesloten met een segmentboog van liggende koppen. Rechts van deze deur een kunststof regenpijp.

Rechts in het centrale deel van de gevel twee vierkante tweeruits stalvensters. Het metselwerk onder deze vensters is in latere tijden vernieuwd. Hier bevonden zich vroeger twee langwerpige vensters. Boven de stalvensters wit geschilderde boogvelden met daarboven een steense segmentboog, afgesloten met een segmentboog van liggende koppen. Bovendien is direct boven de vensters, onder het boogveld, een halfsteense rollaag van rode bakstenen aangebracht. In het centrale deel van de voorgevel drie staafankers op verschillende hoogtes.

Rechterdeel van de gevel met links een zelfde getoogde deur met kijkvenster als in het middendeel van de gevel. Direct rechts van deze deur een forse houten deeldeur die kan schuiven op een regel. Uiterst rechts in de gevel een enkelruits stalvenster met halfsteense rollaag.
Boven het linker- en centrale deel van de voorgevel een platte muizentand. Boven het linkerdeel van de gevel (het woongedeelte) een mastgoot.

Westelijke zijgevel opgetrokken in schoon metselwerk van oranjerode baksteen in een halfsteens verband.
Begane grond met twee rechthoekige tweeledige vensters en twee gekoppelde tweeruits bovenramen boven elk venster. Stijlen en regels als bij een kruiskozijn. Boven de vensters een wit geschiderd boogveld met daarboven een steense segmentboog en een segmentboog van liggende koppen daar weer boven. Bakstenen lekdorpels. Ter hoogte van de lekdorpels loopt over de gehele breedte van de zijgevel een halfsteense rollaag als onderdorpelband. Houten luiken kunnen de onderramen afsluiten. Ter hoogte van de balklaag drie siersmeedijzeren staafankers.

Zolderverdieping met twee rechthoekige tweeruits stolpvensters met tweeruits bovenramen. Boven de vensters een wit geschiderd boogveld met daarboven een steense segmentboog en een segmentboog van liggende koppen daar weer boven. Bakstenen lekdorpels. Diagonaal geplaatste staafankers in de schuine zijden van de gevel. Geveltop met bakstenen schoorsteen. In de geveltop een hoefijzervormig anker.

Oostelijke zijgevel op de begane grond bebouwd met de afhang. Zolderverdieping opgetrokken in oranjerode baksteen in kruisverband. Vierkante gevelopening met halfsteense rollaag. Schuine zijden van de gevel met kleine, verticaal geplaatste balk-ankers, waarvan alleen de bovenzijde in de muur bevestigd is.

Zadeldak belegd met rode muldenpannen. Voorste dakschild met twee dakramen. Op de nok twee bakstenen schoorstenen.

Afhang onder lessenaarsdak is aan de oostzijde deels open. Oostelijke gevel met linkerdeel beschoten, rechterdeel opgetrokken in schoon metselwerk van rode baksteen. Trasraam van donkerrode baksteen.
Zuidelijke zijgevel opgetrokken in schoon metselwerk, deels van rode bakstenen, deels van lichtere bakstenen in kruisverband. De delen daarboven van lichtrode bakstenen in een wild verband. Hoge gecementeerde plint. Schuine zijde van de gevel met balkanker.
Lessenaarsdak belegd met deels rode, deels grijze muldenpannen.

Bomen:
In de voortuin, recht tegenover het woongedeelte in het linkerdeel van de zuidelijke voorgevel twee forse bomen.

Waardering:
Het pand ligt in het buitengebied van de gemeente Valkenswaard en is een laat voorbeeld voor de traditionele maar eenvoudige agrarische bebouwing. De kleur van de bakstenen en het gebruik van een zadeldak zijn afwijkend van de standaard uit de late twintiger jaren.

Met uitzondering van de twee stalvensters in het centrale deel van de voorgevel oogt de hele boerderij authentiek.

1.5 Buitenheide 4

Algemeen:

Langgevelboerderij onder wolfsdak. Afhang met lessenaarsdak links tegen de boerderij. Smalle afhang met lessenaarsdak centraal tegen de achtergevel. Los staande karschop met zadeldak met tegen beide zijgevels een afhang met lessenaarsdak. Gevels boerderij opgebouwd in schoon metselwerk in rode baksteen in een kruisverband. Aan de bovenzijde van de voorgevel een zinken mastgoot.

Boerderij:

Woonhuisdeel aan straatzijde: Rechterzijde voorgevel met woongedeelte. Dit deel met grijze gepleisterde plint. Centraal geplaatste houten voordeur met een tweeruits bovenlicht. Wit geschilderde houten kozijnen. Grijs gepleisterd boogveld en steense segmentboog. Links en rechts van de deur een houten zesruits schuifvenster met wit geschilderde houten kozijnen. Versierde bovendorpel. Betonnen lekdorpels en dubbele houten luiken. Boven de vensters grijs gepleisterde boogvelden en steense segmentbogen.

Staldeel aan straatzijde: Stalgedeelte met geheel links twee getoogde vierruits stalramen met halfsteense segmentbogen erboven. Deze twee stalvensters zijn modern en ter plaatse van een dubbele getoogde poort. De bakstenen rondom deze twee vensters zijn lichter dan de overige bakstenen en verraden de vorm van de vroegere poort. Rechts van de twee stalvensters een fors modern kruisvenster over de gehele hoogte van de gevel. Bovenramen blind. Een dubbele deeldeur zat oorspronkelijk op deze plaats. Bakstenen links en rechts van dit venster zijn lichter van kleur. Rechts van dit forse moderne venster een dubbele getoogde houten staldeur met steense segmentboog. Ook hier is het metselwerk rondom de deur lichter van kleur, wat wijst op een latere verbouwing van deze deur. Rechts van deze dubbele deur een stalvenster, vergelijkbaar met die in het linkerdeel van de gevel. Ook hier weer lichtere baksteen rondom het venster. Rechts van dit venster een dubbele getoogde houten staldeur die iets groter is dan de staldeur links. In de linkerdeur ervan een aparte voordeur voor het adres Buitenheide 4a. Deze voordeur en de rechterstaldeur hebben beide een langwerpig smal venster. Steense segmentboog en opnieuw lichte baksteen rondom de deur. Enige lange staafankers en zinken regenpijpen.

Rechterzijgevel: Rechterzijgevel met op de begane grond twee zesruits schuifvensters, vergelijkbaar met die van het woongedeelte in de voorgevel. Het linkervenster is groter dan het rechtervenster en heeft lichtere bakstenen rondom. Het rechtervenster is het enige venster dat origineel lijkt te zijn. Hierbij geen lichtere stenen rondom. Zolderverdieping met twee rechthoekige vierruitsvensters met houten kozijnen en loodslabben in plaats van lekdorpels. Ook deze vensters hebben een lichtere baksteen rondom. Horizontale gevelbeëindiging onder het wolfseind met overhoekse muizentand. Twee strijkspant-ankers. Linkerzijgevel blind met twee strijkspant-ankers.

Achtergevel: Wit gepleisterd. Centraal tussen de twee huisnummers een uitbouw met lessenaarsdak.

Achterzijde nummer 4a: een grote openslaande dubbele deur met grote ruiten, een achterdeur rechts daarvan en aan de beide zijden een stalraampje.

Dak: Dak belegd met holle betonpannen. In het voorste dakschild drie forse moderne dakramen. Een bakstenen schoorsteen op de nok van het dak ter hoogte van de scheidingmuur tussen woon- en stalgedeelte. Kleine metalen of kunststof schoorsteenpijp op de nok van het dak in het stalgedeelte. In het achterste dakschild vier forse dakramen.

Afhang tegen de boerderij:

Afhang tegen linkergevel opgebouwd uit rode baksteen in schoon metselwerk in een halfsteensverband. Gevel aan straatzijde met links een houten deur met betonnen of houten latei. Rechts hiervan twee getoogde vierruits stalvensters met halfsteense segmentbogen. Linkerzijgevel afhang met twee getoogde vierruits stalvensters met bakstenen lekdorpels en halfsteense segmentbogen. Lessenaarsdak belegd met rode muldenpannen.

Karschop:

Karschop met forse houten staanders. Zijgevel bekleed met houten planken, achtergevel opgebouwd uit betonstenen. Vier rechthoekige vensters in deze gevel. Zijgevels met houten planken. Asymmetrisch zadeldak dat aan de achterzijde lager doorloopt met een geknikte dakvoet. Dak belegd met rode muldenpannen. Voorzijde open, waardoor grenen spanten zichtbaar zijn. Tegen beide zijgevels van deze karschop een houten afhang met lessenaarsdak, belegd met golfplaten. Deze boerderijwoning is cultuurhistorisch van belang, omdat zij gelegen is in het buitengebied en passend is in de context van het landschap. Qua architectuur oogt het pand als een boerderij, echter kijkend naar details, blijkt veel van de schoonheid en authenticiteit verloren.

1.6 Dorpsstraat 13

Algemeen:

Langgevelboerderij uit 1908 onder zadeldak met wolfseind.

Boerderij:

Westelijke voorgevel opgetrokken in schoon metselwerk van rode baksteen in kruisverband. Donker geschilderde gepleisterde plint. Op diverse plaatsen in de voorgevel is het metselwerk vernieuwd.

Linkerdeel van de gevel met het woongedeelte, met een centrale houten tweepaneels voordeur met klein enkelruits kijkvenster boven een hardstenen drempel. Metalen deurklopper in de vorm van een mensenhoofd. Enkelruits bovenlicht met kathedraalglas. Hierachter, aan de binnenzijde, een levensboom. Boogveld met daarboven een steense segmentboog. Links en rechts van de voordeur een zesruits venster met tweeruits bovenraam. Houten luiken. Lekdorpel van donkere, geglazuurde, hardgebakken tegels. Boogveld met daarboven een steense segmentboog, zoals boven de voordeur. Uiterst links in de gevel een zinken regenpijp.

Centrale deel van de voorgevel met links en rechts een getoogd vierruits stalvenster onder een halfsteense segmentboog. Lekdorpel van donkere, geglazuurde, hardgebakken tegels. Tussen beide stalvensters een fors enkelruits venster onder een halve steense segmentboog, afgesloten met een segmentboog van liggende koppen. Het venster kan afgesloten worden met een houten deur in dezelfde 'halve segmentboog'-vorm als het venster. De deur, zoals die er nu uitziet, heeft een ongebruikelijke vorm. De binnenzijde van de deur is opgeklampt met een spiegelklamp en schrankschoren.

Rechterdeel van de voorgevel met links een stalraam, vergelijkbaar met de andere stalramen. Rechts een dubbele houten deeldeur op een stalen regel. Deze deuren kunnen een fors twaalfruits venster afsluiten dat zich hierachter bevindt. Onder dit venster een lekdorpel van donkere, geglazuurde, hardgebakken tegels. Hieronder een donkere gepleisterde plint. Uiterst rechts in de gevel een regenpijp.

Staafankers in het woongedeelte ter hoogte van de balklaag. Rechts van het middelste stalvenster, iets lager in de gevel, eveneens een staafanker. Licht uitstekende fries met halfsteens overhoekse muizentand. Over de gehele breedte van de voorgevel een zinken bakgoot.

Noordelijke zijgevel opgetrokken in schoon metselwerk van rode baksteen in kruisverband. Donker geschilderde gepleisterde plint.
Linkerdeel van de begane grond met links een rechthoekig vierruits opkamervenster met tweeruits bovenraam. Houten luiken en een lekdorpel van donkere, geglazuurde, hardgebakken tegels. Boven het venster een boogveld met daarboven een steense segmentboog. Rechts van dit venster een rechthoekig zesruits venster met tweeruits bovenraam, vergelijkbaar met de vensters in het woongedeelte van de voorgevel.
Zolderverdieping met links van het midden een venster, vergelijkbaar aan het opkamervenster beneden, echter zonder luiken. In de schuine zijden van de gevel twee gekromde staafankers.

Zuidelijke zijgevel opgetrokken in schoon metselwerk van lichtrode baksteen in kruisverband. Centraal op de begane grond een moderne dubbele tuindeur, met aan beide zijden een smalle verticale rij met vensters. Het geheel onder een betonnen latei. Net daarboven een metalen schuifregel. Hier heeft vroeger een houten schuifdeur aan gehangen. Geveltop met twee gekromde staafankers. Onder het wolfseind een licht uitstekende fries met platte muizentand.

Dak belegd met grijze verbeterde holle pannen. In het voorste dakschild vier dakramen. Op het nokeind links een bakstenen schoorsteen.

Bomen:

In de voortuin vijf leilinden.

1.7 Dorpsstraat 15

Algemeen:

Langgevelboerderij uit 1911 onder wolfdak. Afhang onder lessenaarsdak tegen noordwestelijke zijgevel.

Boerderij

Zuidwestelijke voorgevel opgetrokken in schoon metselwerk van donkerrode baksteen in kruisverband. Rechterhelft van de voorgevel met lichte, gepleisterde plint. Centraal in de gevel is het metselwerk vernieuwd.

Rechterdeel van de gevel met het woongedeelte, met ongeveer centraal een houten voordeur boven een betonnen of hardstenen drempel. Enkelruits bovenlicht. Gepleisterd boogveld onder een steense segmentboog. Links en rechts van de voordeur een rechthoekig enkelruits venster met enkelruits bovenraam dat als klepraam functioneert.

Houten luiken met metalen geheng. Betonnen lekdorpel. Gepleisterd boogveld onder een steense segmentboog. Uiterst rechts in de gevel een kunststof regenpijp.


Centrale deel van de voorgevel met links en rechts een getoogd zesruits stalvenster. Betonnen lekdorpels en halfsteense segmentbogen. Tussen beide stalvensters een getoogde houten deur met stalen geheng onder een halfsteense segmentboog. Onder het rechterstalvenster loopt een bouwnaad in het metselwerk. De bakstenen lopen hier niet op gelijke hoogte.

Linkerdeel van de voorgevel met rechts een dubbele houten deeldeur met metalen geheng onder een steense rollaag.

Op diverse plaatsen en op diverse hoogtes in de voorgevel staafankers en een enkel anker met platte schieter. Deze bevindt zich links van de dubbele deeldeur.
Over de gehele breedte van de voorgevel een licht uitspringende fries met overhoekse muizentand. Daarboven een bakgoot.

Zuidoostelijke zijgevel opgebouwd in schoon metselwerk van rode baksteen in kruisverband.
Begane grond met links een venster, identiek aan de vensters in het woongedeelte van de voorgevel. Staafankers ter hoogte van de balklaag.
Zolderverdieping met een klein, centraal geplaatst vierkant venster. Licht uitstekende bakstenen lekdorpel en halfsteense rollaag. Diagonaal geplaatste staafankers in de schuine zijden van de gevel.

Noordwestelijke zijgevel opgebouwd in schoon metselwerk van rode baksteen in kruisverband. Begane grond bebouwd met de afhang. Zolderverdieping blind met twee staafankers in de schuine zijden.

Wolfdak belegd met grijze Tuile-du-Nord dakpannen. In het voorste dakschild een dakraam. Op de nok boven het woongedeelte een bakstenen schoorsteen.

Afhang:

Zuidwestelijke gevel van de afhang opgetrokken in schoon metselwerk van rode baksteen in een staand verband. Bovenste delen vernieuwd metselwerk in halfsteens verband. Rechts in de gevel een dubbele houten deur met metalen geheng onder een beschoten geveldeel.

Noordwestelijke zijgevel van de afhang opgetrokken in schoon metselwerk van diverse tinten rode baksteen, bestaande uit koppenlagen en strekkenlagen. Rommelige gevel met platvolle voegen in de bovenste delen van de gevel. Onderste delen met verdiepte voegen.

Linksboven in de gevel een klein vierruits venstertje onder een houten plaat.

Lessenaarsdak belegd met golfplaten.

Bomen:

Enkele forse bomen tussen het huis en de straat.

Waardering:
Deze eenvoudige boerderij is een voorbeeld voor de traditionele agrarische bebouwing rond 1900. Er is, met uitzondering van de vensters in het woongedeelte, qua uiterlijk niet veel gewijzigd in de loop der jaren.

1.8 Dorpsstraat 18

Algemeen:
Langgevelboerderij onder zadeldak met wolfseind uit ca. 1900. Afhang onder lessenaarsdak tegen westelijke achtergevel. Links van de boerderij een vrijstaande schuur onder zadeldak.

Boerderij:

Oostelijke voorgevel opgetrokken in schoon metselwerk van rode baksteen, in overwegend halfsteens verband. Uiterste oostelijke deel van de voorgevel in kruisverband. Centrale en linkerdeel van de voorgevel met trasraam van rode baksteen in halfsteens verband, afgetopt met halfsteense rollaag. De voorgevel is enkele decennia geleden voor het grootste deel afgebroken en voorzien van een halfsteense voorgevel met een spouw.

Linkerdeel van de voorgevel met links een rechthoekig zesruits venster met tweeruits bovenraam, functionerend als klepraam. Houten luiken. Lekdorpel van bruine geglazuurd hardgebakken tegels. Streense strek. Rechts van dit venster een houten voordeur, bestaande uit een onderdeur en een bovendeur met vierruits kijkvenster met kathedraalglas.

Tweeruits bovenlicht met kathedraalglas. Steense strek.
Rechts van de voordeur twee vensters, vergelijkbaar met het venster links. Ook hier houten luiken, echter één vast houten luik tussen beide vensters.
Uiterst links in de voorgevel een regenpijp.

Centrale deel van de voorgevel met links een getoogde houten deur met metalen geheng en enkelruits kijkvenster onder een halfsteense segmentboog met een segmentboog van liggende koppen daarboven. Rechts van deze deur twee getoogde vierruits stalvensters onder een halfsteense segmentboog met een segmentboog van liggende koppen daarboven. Aan de onderzijde een houten plantenbak.

Rechterdeel van de voorgevel bestaat uit twee verschillende bakstenen geveldelen. Het linkerdeel is opgebouwd in een halfsteens verband, het rechterdeel in kruisverband. Beide geveldelen hebben aan de onderzijden geen trasraam. Linksboven een dubbel houten luik met metalen geheng. Verder rechts twee stalvensters, vergelijkbaar met de stalvensters in het centrale deel van de voorgevel. Tussen beide vensters een luchtafvoer onder een schuine houten afdekplaat. Uiterst rechts in de voorgevel een regenpijp.

Over de gehele breedte van de gevel een licht uitspringende fries met platte muizentand, behalve in het gedeelte met halfsteens verband in het rechterdeel van de voorgevel; hier een houten latei.

Zuidelijke zijgevel opgetrokken in schoon metselwerk van rode baksteen in kruisverband. Kalkvoegen. Gecementeerde plint.
Begane grond met links een vierruits opkamervenster. Eén luik links. Halfsteense rollaag boven het venster. Rechts twee zesruits vensters met tweeruits bovenramen, vergelijkbaar met de vensters in het woongedeelte van de voorgevel. Ook hier houten luiken, echter één vast houten luik tussen beide vensters. Twee lange staafankers ter hoogte van de balklaag.
Zolderverdieping met twee vierruits vensters. Halfsteense rollagen en bakstenen lekdorpels. Twee staafankers in de schuine zijden van de gevel.

Noordelijke zijgevel opgetrokken in schoon metselwerk van donkerrode baksteen in kruisverband. Links en rechts op de begane grond een getoogd zesruits stalraam boven een houten of betonnen lekdorpel. Onderzijde met brede ventilatiesleuf. Tussen deze vensters boven vier baksteenlagen een houten deur met metalen geheng. Links van deze deur is het metselwerk vernieuwd.

Zadeldak met wolfseind aan één zijde, belegd met rode muldenpannen. In het voorste dakschild, boven het woongedeelte, een vierruits dakkapel met licht uitstekend platdakje met houten boeiboorden. Rechts van de dakkapel een dakraam. In het wolfseind links een bakstenen schoorsteen. Ook op de nok van het dak een bakstenen schoorsteen.

Afhang:

Zuidelijke zijgevel van de afhang voorzien van gevelbeplating. Begane grond met moderne aaneengesloten tuindeuren. Ter hoogte van de balklaag vier smalle verticale nissen. Zolderverdieping blind. Staafankers in de schuine zijden van de gevel. Geveltop beschoten.

Noordelijke zijgevel van de afhang opgetrokken in schoon metselwerk van rode baksteen in een halfsteens verband. Links een rechthoekig venster met brede ventilatiesleuf aan de onderzijde. Boven een halfsteense rollaag.

Waardering:
Op het eerste oog ziet deze boerderij er vrij authentiek en traditioneel uit. Toch scoort de authenticiteit niet extreem hoog vanwege een grotendeels herbouwde voorgevel. Daarbij zijn naast het baksteenwerk ook de gevelopeningen vernieuwd en gemoderniseerd, hoewel het traditionele karakter gehandhaafd is.

1.9 Dorpsstraat 22

Algemeen:

Langgevelboerderij met een kopse gevel aan de straat gelegen, onder wolfdak. Eenlaagse schuur met zadeldak achter de boerderij en eenlaags garagegebouw met zadeldak links van de boerderij. Boerderij en garage zijn middels een schansmuur met poort met elkaar verbonden. Achter de garage ligt nog een klein, eenlaags volume met zadeldak. De gevels van de boerderij zijn opgebouwd in schoon metselwerk in rode baksteen in een kruisverband. Aan de onderzijden een grijs gepleisterde plint. Kozijnen, deuren en luiken in traditionele kleuren donkergroen en oker.

Boerderij:

De kopgevel aan de straatzijde: Gevel aan de straatzijde (zijgevel) is asymmetrisch van vorm, omdat de linker(voor-)gevel hoger is opgetrokken dan de rechter(achter-)gevel. Centraal gelegen brede rechthoekige portiek met steense rondboog. Portiek belegd met plavuizen. Aan binnenzijde portiek drie moderne glaswanden. De portiek kan afgesloten worden met een getoogde houten poort. Links en rechts van de portiek een getoogd zesruits stalvenster. Halfsteense rollaag onder, en halfsteense segmentboog boven de vensters. Eén eenvoudige staafanker boven het linkerstalvenster. Verdieping met rechthoekig venster met houten luik. Halfsteense rollaag onder en boven het venster. Boerenvlechtingen in de schuine zijden.

Linkerzijgevel: Linkergevel aan de straatzijde met toegangsdeur slecht zichtbaar door aanwezigheid van twee forse lindes vlak tegen de gevel. Aan de achterzijde, achter de schansmuur, een 24-ruits schuifvenster met houten luiken. Voor de schansmuur een vergelijkbaar venster zoals uiterst links in de gevel. Rechts daarvan een houten voordeur met daarin een klein kijkvenster. Rechts van de voordeur een klein, vierruits venster. Ter hoogte van de zoldervloer enkele eenvoudige staafankers.

Rechterzijgevel: Rechtergevel (achtergevel) met centraal geplaatse houten deur en rechts daarvan een venster met houten luiken. Tegen de deur aan de linkerbovenzijde een klein vierruitsvenster. Rechts van het venster met houten luiken waarschijnlijk nog een venster met houten luiken, echter niet goed te zien vanwege een heg.
Links van de deur en het kleine venster nog een klein toiletvenstertje.

Dak:  Wolfdak belegd met grijze holle pannen (onderste gedeelte) en riet (bovenste gedeelte). Ter hoogte van de onderzijde van de rietdekking bevinden zich in de rechter(achter)gevel drie moderne dakramen. Nokpannen en gemetselde schoorsteen.

Garage en verbindingsmuur:

Schansmuur tussen boerderij en garage opgetrokken in schoon metselwerk in rode baksteen in een kruisverband. Houten poort tussen gemetselde pilaren. Op de linkerpilaar een betonnen sculptuur van een zwaan. Muurdelen links en rechts van de pilaren met platte muizentand. Bovenzijden met gemetselde ezelsruggen.
Garage met gevels in schoon metselwerk in rode baksteen in een kruisverband. Gepleisterde plint. Gevel aan de straatzijde met rechthoekige houten schuifdeur. Bovenzijde gevel met muizentand. Zadeldak belegd met grijze kruispannen.

Schuur achter de boerderij:

Opgetrokken in schoon metselwerk in rode baksteen. Zijgevel aan straatzijde met topgevelschot waarbij een houten muizentandlijst gecreëerd is. Zadeldak belegd met rode pannen.

Gebouw achter de garage:

Volume achter de garage met zadeldak, belegd met rode pannen.

De boerderij staat op de Kadastrale minuut en heeft derhalve een kern die terug gaat tot vóór 1832. In latere jaren, waarschijnlijk in de late 20e eeuw, is de boerderij verbouwd tot de huidige staat. Dit complex is cultuurhistorisch waardevol vanwege het origineel bewaarde beeld van een langgevelboerderij met hoofdgebouw en bijgebouwen en de historische onderdelen die zich mogelijk nog aan de binnenzijde van het pand bevinden (bijvoorbeeld de kapconstructie). De boerderij heeft een traditionele uitstraling met houten deuren, vensters en luiken, geschilderd in de traditionele kleuren donkergroen, oker en wit. Hoewel vermoedelijk in latere periode vervangen, ogen de vensters met rodeverdeling eveneens traditioneel en historisch. De beide forse lindes bij de voordeur zijn het behouden waard omdat ze het traditionele beeld bevestigen.

1.10 Dorpsstraat 30

Algemeen:

Kempische langgevelboerderij met lange voorgevel aan de straat gelegen, onder zadeldak. Afhang met lessenaarsdak tegen rechterzijgevel. Klein volume met zadeldak achter de boerderij. Gevels van de boerderij opgetrokken in schoon metselwerk in rode baksteen in een kruisverband. Kozijnen in okerkleur, deuren, poorten en luiken in donkergroene kleur, roeden wit. Eenvoudige staafankers.

Boerderij:

Voorgevel aan de straatzijde: Voorgevel met grijze gepleisterde plint. Links in de gevel twee 18-ruits schuifvensters met houten luiken. Bakstenen lekdorpels. Wit geschilderde boogvelden met daarboven steense segmentbogen. Rechts van de vensters een houten paneeldeur, als voordeur, met hardstenen drempel en neuten. Zesruits bovelicht, wit geschilderd boogveld en steense segmentboog. Rechts van de voordeur het stalgedeelte met geheel links twee getoogde zesruits stalramen. Het linker is groter dan het rechter en heeft een betonnen lekdorpel. Het rechterstalraampje heeft een bakstenen lekdorpel. Beide stalvensters met halfsteense segmentbogen. Rechts van deze stalvensters een getoogde houten staldeur met halfsteense segmentboog. Hierboven een richel voor een schuifpoort die daar klaarblijkelijk ooit gezeten heeft. Rechts van deze deur een groot getoogd zesruits stalraam met betonnen lekdorpel en bovenaan een dubbele halfsteense rollaag. In het uiterste rechterdeel van de voorgevel twee staldeuren. De linkerstaldeur is een getoogde dubbele deur met daarboven een steense segmentboog. De rechterstaldeur betreft een rechthoekige dubbele deeldeur die de volledige hoogte van de gevel beslaat.

Linkerzijgevel: Linkerzijgevel door de aanwezigheid van enkele bomen slecht zichtbaar. Begane grond met twee vensters, vergelijkbaar met de twee vensters geheel links in de voorgevel. Verdieping in de topgevel ook met twee vensters, echter niet goed zichtbaar.

Rechterzijgevel:  Rechterzijgevel met topgevelschot en houten windveer. Afhang met rechthoekige dubbele houten deur aan straatzijde. Wit gepleisterde plint aan de straatzijde. Lessenaarsdak belegd met grijze muldenpannen.

Dak: Zadeldak van de boerderij belegd met grijze muldenpannen. Vier kleine dakramen in voorste dakschild. Twee gemetselde schoorstenen op de nok.

Tuin en erf:

Voortuin met paden met kinderkopjes. Links van de boerderij een sierlijke ijzeren poort tussen twee pilaren van schoon metselwerk in lichtrode baksteen. Twee grote platanen aan de straatzijde.

Deze langgevelboerderij is cultuurhistorisch waardevol vanwege zijn herkenbare boerderijtype, de langgevelboerderij. De boerderij wordt niet verstoord door indifferente onderdelen, zoals dakkapellen en moderne vensters. De boerderij oogt vrij origineel. De beide forse platanen bij de voordeur bevestigen het traditionele beeld. Traditioneel zijn de gebruikte kleuren voor het houtwerk: donkergroen, oker en wit.

1.11 Eindhovenseweg 264

J.L. Jeurissen heeft in 1927 een bouwvergunning aangevraagd voor het bouwen van een hotel-café-restaurant dat hij "Het Wandelpark" zal noemen. In 1930 volgt opnieuw een vergunning. Eind 20ste eeuw of begin 21ste eeuw heeft het pand de naam Listers. Momenteel wordt het pand gerund door de heer Van Asperdt en heeft het pand de naam "'t Oude Wandelpark" gekregen.

Algemeen:

Eenlaags horecapand 't Oude Wandelpark uit ca. 1928. Deels onder samengestelde kap. Eenlaags aanbouwen aan achterzijde met platdak. Overkapt terras met borstweringen aan straatzijde en zijgevels, behorend tot de oorspronkelijke opzet of een uitbreiding uit ca. 1930.

Terras en -overkapping: Overkapping aan drie zijden, opgebouwd uit een rode bakstenen borstwering in schoon metselwerk van ca. 1 meter hoog. Daarop enkele wit geschilderde houten staanders met versiering en enkele rode bakstenen pilaren in schoon metselwerk met enkele donker geschilderde uitstekende bakstenen sierbandjes. Donkergroen geschilderde houten fries en wit geschilderde houten bakgoot met zinken kraal. Vóór de entree in de noordgevel een moderne zwart geschilderde metalen luifel met blauw doek, staande op rode bakstenen pilaartjes in schoon metselwerk. Aan de straatzijde is bovenop de terrasoverkapping een neonreclame van Heineken geplaatst.

Zichtbare zijgevels en voorgevel: Gevels aan drie zijden opgebouwd in rode bakstenen in schoon metselwerk. Houten vensters, bestaande uit grote ruiten met daarboven twee- drie- of vierledige bovenramen. Huidige toegangspartij van het pand bevindt zich in de noordgevel. Hier een dubbele houten deur met brede rechthoekige ruiten.

Achterzijde: Aanbouw aan achterzijde uit tweede helft 20ste eeuw. Zwart geschilderde bakstenen gevels.

Dak: Samengestelde kap, bestaande uit twee snijdende L-vormige mansardedaken. Dak is belegd met rode Tuile-du-Nord dakpannen. In alle onderste dakschilden houten dakkapellen met houten bakgoten, behorend tot de oorspronkelijke opzet. Rode markiezen met witte reclame-opdrukken. Twee bakstenen schoorstenen.

Het pand is cultuurhistorisch waardevol vanwege de authenticiteit ervan. Het oorspronkelijke hotel-café-restaurant uit ca. 1928 is vrijwel geheel intact gebleven. Er is weliswaar een aanbouw aan de achterzijde gerealiseerd, maar die is niet storend. De deels glazen afscheiding tussen de Eindhovenseweg en het erf vertroebelt het beeld. Mogelijk hebben de bovenramen in de gevels oorspronkelijk glas-in-lood gehad, maar dit is niet zeker. Opvallend is de terrasoverkapping met houten en bakstenen staanders en pilaren die tot de oorspronkelijke opzet behoren. Ook noemenswaardig is de kap van het pand, die eveneens in ongewijzigde staat is. Deze samengestelde kap heeft een bijzondere constructie met snijdende daken. Originele dakpannen.

1.12 Eindhovenseweg 271

Algemeen:

Een- deels tweelaags villa 'Casa Cara' onder platdak, deels met schilden. Gebouwd in ca. 1925 met speelse architectuur en invloeden van de Amsterdamse Schoolstijl. Wit geschilderde bakstenen gevels in kruisverband. Knipvoegen. Zwart geschilderde plinten. Voordeur in noordelijke gevel. Vierkante donker geschilderde houten luiken met kraalprofiel.

Hoofdvolume:

Voorgevel aan de straatzijde: Linkerdeel oostelijke frontgevel met op de begane grond drielichtvenster met houten kozijnen. Negenruits bovenramen, twee luiken, bakstenen lekdorpel. Anderhalfsteense strek. Rechthoekige uitkragende boogfries. Houten kroonlijst met zinken kraal. Platdak met schild belegd met rode tuile-du-nord dakpannen. Houten dakvenster met zadeldak. Topgevelschot en windveer. Bovenzijde dakschild met houten kroonlijst.
Centrale deel oostelijke frontgevel met zowel op de begane grond als op de verdieping een tweelichtvenster met houten kozijnen. Negenruits bovenramen, twee luiken, bakstenen lekdorpels. Anderhalfsteense strekken. Ter hoogte van de balklaag tussen de begane grond en de verdieping bord met opdruk "Casa Cara". Houten kroonlijst.
Noordoostelijke hoek van het pand met achtkantige traptoren. Hoeken van de toren met bakstenen tanding in de vorm van een ritssluiting. Zuidoostelijk deel van de toren met op de begane grond een houten rondboogdeur met roedeverdeling. Verspreid over de gevels van de toren op verschillende hoogtes vierkante houten vensters. Elk venster met één luik. Bakstenen lekdorpels. Boven het venster op de begane grond in de oostelijke gevel van de toren het huisnummer 271 in metalen cijfers. Bovenzijde toren met opengewerkte borstwering, aan bovenzijde belegd met een laag rode tuile-du-nord dakpannen en nokpannen.

Rechterzijgevel: Linkerdeel noordelijke gevel met links een houten venster met negenruits bovenraam, houten luiken, bakstenen lekdorpel en anderhalfsteense strek. Rechts een rondboogportiek met steense rondboog. Plavuizenvloertje met bruin en wit tegelmozaïek. Houten voordeur met roedenverdeling. Rechts van de deur een negenruits venster met houten kozijnen en bakstenen lekdorpel. Boven de voordeur op de verdieping een kruisvenster met houten kozijnen. Negenruits bovenramen, twee luiken, bakstenen lekdorpels. Anderhalfsteense strekken. Houten kroonlijst met zinken kraal.
Rechterdeel noordelijke gevel lager dan linkerdeel. Begane grond met drielichtvenster met houten kozijnen. Negenruits bovenramen, zonder luiken, bakstenen lekdorpel. Anderhalfsteense strek. Verdieping met twee kruisvensters met houten kozijnen. Negenruits bovenramen, zonder luiken, bakstenen lekdorpels. Anderhalfsteense strekken. Houten kroonlijst met zinken kraal. Lange bakstenen schoorsteen aan achterzijde.

Linkerzijgevel: Zuidelijke gevel met zinken regenpijpen. Rechterdeel zuidelijke gevel met links een kruisvenster met houten kozijnen. Negenruits bovenramen, bakstenen lekdorpel. Anderhalfsteense strek. Houten betimmering voor markies. Rechts een dubbele houten deur met roedenverdeling. Betimmering voor markies. Rechthoekige uitkragende boogfries. Houten kroonlijst met zinken kraal.

Dak: Platdak met schild belegd met rode tuile-du-nord dakpannen boven de linkerzijde (zuidzijde) van het gebouw. Daarin een houten dakvenster met zadeldak ter hoogte van de dubbele deur. Topgevelschot en windveer. Bovenzijde dakschild met houten kroonlijst. Platdak op alle andere delen van het complex.

Achterbouw:

Linkerdeel zuidelijke gevel enkellaags met platdak. Kruisvenster met houten kozijnen. Negenruits bovenramen, bakstenen lekdorpel. Anderhalfsteense strek. Houten betimmering voor markies.

Tuin:

Tuin met twee antieke metalen lantaarnpalen. Licht verhoogd terras tegen de zuidgevel, belegd met keien en bakstenen in een blokpatroon. Bakstenen wandjes. Licht verhoogd terras tegen de oostgevel.

Dit pand is cultuurhistorisch waardevol vanwege de authenticiteit. De speelse architectuur maakt dit gebouw uniek. De bouw heeft kenmerken van de Amsterdamse Schoolstijl (rode daken, baksteenversiering, breedtewerking en hoger bouwdeel). Het is een typerend voorbeeld van de villabouw in de twintiger jaren aan de grenzen van Valkenswaard. Het restaurant aan de overzijde van de weg en de villa's in noordelijke richting (Waalre) vormen hiermee een mooi ensemble.

1.13 Eindhovenseweg 300

Algemeen:

Eén- deels tweelaags landhuis/clubhuis in schoon metselwerk van rode baksteen met rieten wolfsdak. Gestaan op het terrein van de golfclub. Gebouwd in 1929 door de N.V. Philips' Gloeilampenfabrieken te Eindhoven onder leiding van architect Kalff. Tegenover gelegen caddyhuisje, gebouwd in 1931. Eenlaags aanbouw met zadeldak tegen rechterzijgevel van het clubhuis.

Voorgevel: Voorgevel geheel links en geheel rechts enkellaags. Centrale deel van deze gevel tweelaags. Beige-gele omlijstingen van vensters, wit geschilderde houten kozijnen. Grijs geschilderde betonnen lekdorpels. Voorgevel met op de begane grond geheel rechts een drielichtsvenster bestaande uit drie vierruits vensters. Centrale deel van de voorgevel met op de begane grond een moderne glazen uitbouw/serre. Direct boven deze uitbouw is het metselwerk verstoord. Rechts en wellicht links van de uitbouw een drielichtsvenster, bestaande uit zes gekoppelde vierruitsvensters. Verdieping centrale deel met centraal geplaatst achtledig achthoekig venster met glas-in-lood. Links en rechts van dit venster een drielichtsvenster, vergelijkbaar met dat van de begane grond. Wit geschilderde houten plansier als fries.

Rechterzijgevel: Op de verdieping geheel links een klein rondvenster ter hoogte van de balklaag. Hoogstwaarschijnlijk bevindt zich achter dit venster een trapopgang. Rechts van deze oculus een drielichtsvenster, vergelijkbaar met die in de voorgevel. Rechts daarvan een zeer fors drielichtsvenster, bestaande uit drie negenruitsvensters.

Linkerzijgevel: Deze zijgevel is door begroeiing slecht zichtbaar. Te zien zijn op de begane grond geheel rechts een blauw geschilderde houten deur en verder enkele zesruitsvensters. Zolderverdieping met rechts een zesruitsvenster. Links daarvan, centraal in de gevel een zeer fors vierlichtsvenster met roedeverdeling. Achterste deel linkerzijgevel met vier- of vijfhoekige uitbouw waarvan de verdieping met vensters.

Dak: Voorste dakschild met klimmende dakkapel. Hierin negen gekoppelde vensters van elk vier ruiten. Onder deze dakkapel 'klimt' de verdiepingslaag als het ware eveneens doordat de dakhelling boven dit gedeelte minder steil is dan de overige delen van het voorste dakschild.Het pand is cultuurhistorisch waardevol omdat het in de dertiger jaren van de twintigste eeuw de economische macht van het Philips-concern verbeeldde, ondanks de financiële crisis van destijds. Dit pand werd veelvuldig door de hele familie gebruikt. Daarvan bestaan nog diverse filmbeelden. De architect en vormgever, Louis Kalff, was in dienst van Philips en bouwde ook de "treksteenfabriek" aan de Geenhovensedreef. Ook in Waalre ontwierp hij landhuizen voor directieleden van Philips.

1.14 Eindhovenseweg 308

Algemeen:

Landhuis-complex 'Het Heihuis' uit 1939 met een Y-vormige plattegrond, witgeschilderde baksteen in kruisverband. Gestaan op het terrein van de golfclub. Gebouwd in 1939 door de N.V. Philips' Gloeilampenfabrieken te Eindhoven onder leiding van architect Kalff. Noordelijke (lange) vleugel deels één- deels tweelaags met zadeldaken, hiernaast een bakstenen poortomlijsting met dakje van drie schilden. Oostelijke vleugel bestaat eveneens uit drie delen, te weten in het midden een eenlaags centraal 'diep' gedeelte met asymmetrisch zadeldak, rechts daarvan een tweelaags 'dwars' gedeelte. Meest oostelijk gelegen (links) een eenlaagse aanbouw met platdak. Noordelijke vleugel loopt door in de korte zuidvleugel. Deze is echter niet zichtbaar op foto's en wordt hier dus niet beschreven.

Noordelijke vleugel:

Noordelijke vleugel, tweelaags volume: Wit geschilderde voorgevel met twee wit geschilderde regenpijpen. Donker geschilderde plint. Op de begane grond links een licht verdiepte portiek met vier okergele zuilen. Daarachter een schuifpui van donker geschilderd hout en glas voorzien van metalen sierhekwerk. Boven deze entree een halfronde luifel van glas of doorzichtig kunststof en met metalen versiering op metalen poten op een halfrond bakstenen terras. Rechts van deze entree drie vensters. Het middelste van deze drie vensters is smal en langwerpig met drie ruiten. De buitenste vensters zijn vierkant en tweeledig. Okergele houten kozijnen en witte houten roeden. Inbraakveilige sierhekwerken voor de vensters. Ter hoogte van de balklaag een grijze (natuurstenen?) cordonlijst.

Verdieping met van links naar rechts: een zesruits stolpvenster met drieruits bovenraam en houten luiken, een smal, langwerpig drieruitsvenster, een vierruits stolpvenster met tweeruits bovenraam en houten luiken, een smal, langwerpig drieruitsvenster en opnieuw een vierruits stolpvenster met tweeruits bovenraam. De bovenramen en de bovenste ruiten van de smalle langwerpige vensters zijn korter dan de overige ruiten in deze vensters. Okergele houten kozijnen en witte roeden. Donkerkleurige luiken. Ter hoogte van de zolderverdiepingslaag een smalle wit geschilderde cordonlijst. Ver overstekende houten bakgoot, op klossen, met zinken kraal. Wit geschilderde bakstenen rechterzijgevel.
Zadeldak belegd met grijze holle pannen. Voorste dakschild met vier dakvensters. Elk dakvenster met een twaalfruits stolpvenster. Houten kozijnen, Donker geschilderde houten wangen en een wit geschilderd driehoekig houten fronton. Op de nok van het dak twee wit geschilderde bakstenen schoorstenen met geprofileerde bovenzijde en metalen afdekplaten. Hiertussen nog een kleine schoorsteen met metalen afdekplaat.

Noordelijke vleugel, eenlaags volume: Wit geschilderde voorgevel met donker geschilderde plint. Op de begane grond een centraal geplaatste trapeziumvormige erker. Smalle, schuine zijden van deze erker met drie ruiten en afzaten met lekdorpels van donkere tegels. Voorzijde van de erker met dubbele poort van okergele roeden en witte beplating in plaats van glazen ruiten. Erker heeft een platdakje met geprofileerde bakgoot. Rechts in de gevel een wit geschilderde regenpijp.
Geprofileerde houten bakgoot die op twee plaatsen, centraal in de gevel, onderbroken wordt door twee Vlaamse gevels. Deze zijn van wit geschilderde baksteen en hebben zadeldakjes met geprofileerde randen. In beide Vlaamse gevels een vierkant vierruitsvenster met okergele kozijnen en witte roeden.

Dak: Zadeldak belegd met grijze holle pannen. Dit dak steekt boven de rechterzijgevel een stuk verder uit. Centraal op de nok van het dak een forse wit geschilderde bakstenen schoorsteen met geprofileerde bovenzijde en metalen afdekplaat.

Poortomlijsting: Wit geschilderde bakstenen poortomlijsting met profileerde (Omega-vormige?) segmentboog. Donker geschilderde plint. Bruin geschilderde of natuurstenen imitatie-sluitsteen. Geprofileerde fries met dubbele muizentanding. Afdekking met drie schilden grijze holle dakpannen.

Oostelijke vleugel:

Oostelijke vleugel, tweelaags dwarshuis: Begane grond van de voorgevel met wit geschilderde bakstenen. Verdieping met donker geschilderde kraaldelen. Derde van de vier vensterassen met uitspringende erker/Vlaamse gevel.

Begane grond met van links naar rechts: een breed vierledig venster met roedeverdeling. Vervolgens een rechthoekig 20-ruitsvenster. Derde vensteras met rechthoekige staande erker met roedeverdeling. Rechts van de erker een getoogd venster met okergele kozijnen en donker geschilderde roeden. Vóór het venster een inbraakveilige metalen sierhekwerk met vogel. De vensters en de erker in de linkse drie vensterassen op de begane grond met donker geschilderde kozijnen en roeden. Lekdorpels van bruine geglazuurde tegels.

Verdieping met van links naar rechts: een breed vierledig venster met roedeverdeling en houten luiken. Dan een drieledig venster met roedeverdeling en houten luiken, vervolgens de uitstekende Vlaamse gevel met topgevelshot en vierledig venster met roedeverdeling. Hieronder een losse, donker geschilderde bakgoot. Boven het venster een wit geschilderde geprofileerde houten windveer. Rechts van de Vlaamse gevel in de vierde vensteras een breed vierledig venster met roedeverdeling en houten luiken. Wit geschilderde houten bakgoten.

Dak: Zadeldak belegd met grijze holle pannen. In voorste dakschild twee brede dakkapellen en rechts daarvan een kleiner uitgevoerde dakkapel met donker geschilderd houten luik. Alle dakkapellen met beschoten gevels van donker geschilderde kraaldelen. Vensters met roedeverdeling en okergele kozijnen en donker geschilderde roeden. Platte dakjes met wit geschilderde houten bakgootjes. Geheel links in het voorste dakschild een klein dakraampje.

Oostelijke vleugel, eenlaags diep huis: Begane grond van de voorgevel met wit geschilderde bakstenen. Donker geschilderde plint. Zolderverdieping met donker geschilderd topgevelschot.

Begane grond met van links naar rechts een breed venster met roedeverdeling, dan een rechthoekig 20-ruitsvenster. Vervolgens een diepe, rechthoekige portiek met houten luifel met zinken kraal. Het linkerdeel van de luifel wordt ondersteund door een muurtje. Op luifel de tekst "Het Heihuis". In de portiek rechts een toegangsdeur. Recht vooruit in de portiek een breed venster met roedeverdeling. Rechts van de portiek een smal achtruitsvenster. Alle vensters met donker geschilderde kozijnen en roeden, lekdorpels van bruine geglazuurde tegels.

Zolderverdieping met drie vensters, waarvan het middelste een smal achtruits venster, geflankeerd door twee drieledige vensters met roedeverdeling en houten luiken. De vensters op deze verdieping met okergele kozijnen en donker geschilderde roeden en luiken.

Vliering met centraal keperboogvenster met donker geschilderde houten kozijnen en luifel.

Asymmetrisch zadeldak belegd met grijze holle pannen. In het linkerdakschild een klein dakraampje en een forse, langwerpige, wit geschilderde bakstenen schoorsteen. In het rechterdakschild eveneens een langwerpige, wit geschilderde bakstenen schoorsteen.

Oostelijke vleugel, eenlaags aanbouw met platdak: Voorgevel met wit geschilderde bakstenen met donker geschilderde plint. Breed tweeledig venster met 8 bij 2 ruiten. Donker geschilderde kozijnen en roeden.

Dak: Platdak met wit geschilderde houten omlijsting.

Het pand is cultuurhistorisch waardevol omdat het op het eind van de dertiger jaren van de twintigste eeuw de economische macht van het Philips-concern verbeeldde, ondanks de financiële crisis en politieke zorgen van die tijd. De architect en vormgever, Louis Kalff, was in dienst van Philips en bouwde ook de "treksteenfabriek" aan de Geenhovensedreef. Ook in Waalre ontwierp hij landhuizen voor directieleden van Philips.

1.15 Grevenschutweg 15

Algemeen:

Wit geschilderde langgevelboerderij uit 1948 onder dak met schilden en wolfseind. Grijs geschilderde plint. Wit en crèmekleurig geschilderde houten kozijnen. Bakstenen lekdorpels. Groen geschilderde houten poorten en luiken. Verder nog twee los staande volumes op het erf.

Voorgevel aan straatzijde:  

Woongedeelte: Links in de voorgevel het woongedeelte met geheel links een venster met luiken, dat door begroeiing niet zichtbaar is. Rechts van dit venster de houten voordeur, bestaande uit een onderdeur en bovendeur met kijkvenster. Boven de deur een tweeruits bovenlicht. Deur en bovenlicht zijn omgeven door een omlijsting, typerend voor de wederopbouwperiode, de tijd waarin het pand gebouwd is. Onderzijde van deze omlijsting met hardstenen drempel en deurneuten. Boven de deur een losse houten bakgoot met zinken kraal op klossen. Rechts van de deur een ingemetselde steen met onder andere het bouwjaar 1948. Hierboven een eenruits toiletvenster.

Bedrijfsgedeelte: Rechts van het venstertje begint het bedrijfsgedeelte van de boerderij dat iets naar voren uitspringt.

Van links naar rechts in het bedrijfsgedeelte: een vierkant vierruits stalvenster. Dan een dubbele deeldeur met ruitvormige kijkvenstertjes. Geheel rechts vier vierkante vierruits stalvensters.

Rechterzijgevel:  Centraal in de gevel een vierkant vierruits stalvenster. Links daarvan een fors drieledig venster, bestaande uit een grote ruit en aan beide zijden een smaller venster. Rechts op de begane grond een dubbele poort met ruitvormige kijkvenstertjes. Zolderverdieping met centraal een dubbel hooiluik met ruitvormige kijkvenstertjes. Boven dit luik steekt een hijsplank met takel uit het dak. Links en rechts van het hooiluik een vierkant vierruits venster.

Dak:  Kap met schilden en wolfseind (aan rechterzijde) belegd met riet. De kap is ter hoogte van het woongedeelte in de voorgevel zo'n 30 cm. hoger opgetrokken. In het voorste dakschild boven de voordeur een klimmend vleermuisvenster (dakkapel) met daarin een halfrond drieruitsvenster. Het vleermuisvenster heeft een lekdorpel van nokpannen. Boven op de nok van het dak eveneens nokpannen en een bakstenen schoorsteen in schoon metselwerk. Bovenop de schoorsteen een metalen afdekplaat en windwijzer. Deze boerderijwoning is cultuurhistorisch van belang, omdat zij gelegen is in het buitengebied en passend is in de context van het landschap. De agrarische functie is mogelijk geheel verdwenen, maar het karakter van deze boerderij is nog geheel authentiek. Het uiterlijk is niet gemoderniseerd.

1.16 Hoeverdijk 94

Algemeen:
Langgevel-wederopbouwboerderij onder wolfdak uit 1949.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPbuitengebied2-CO02_0026.jpg"

Zuidoostelijke voorgevel opgetrokken in schoon metselwerk van rode baksteen in een halfsteens verband. Trasraam van donkerrode baksteen in een halfsteens verband, afgetopt met een hafsteense rollaag.
Linkerdeel van de voorgevel met het woongedeelte, bestaande uit een centrale houten voordeur met klein enkelruits kijkvenster. Hardstenen drempel en deurneuten. Breed tweeruits bovenlicht onder een geprofileerde betonnen luifellatei. De deur is gevat tussen een licht uitstekende omlijsting van afgeschuinde bakstenen. Links en rechts van de voordeur een vierruits venster met tweeruits bovenraam, van elkaar gescheiden door een smalle tussendorpel. Houten luiken. Lekdorpels van bruine geglazuurde hardgebakken tegels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPbuitengebied2-CO02_0027.jpg"

Boven de vensters een steense strek. Rechts van het rechtervenster een klein getoogd vierruits stalvenster boven een lekdorpel van bruine geglazuurde hardgebakken tegels. Boven het stalvenster een steense segmentboog. Rechts van het kleine stalvenster een regenpijp.

Rechterdeel van de voorgevel met links vier getoogde zesruits stalvensters boven een lekdorpel van bruine geglazuurde hardgebakken tegels. Boven de stalvensters een steense segmentboog. Rechts van deze stalvensters een getoogde dubbele houten deeldeur met metalen geheng onder een steense segmentboog. Rechts in de voorgevel een getoogd zesruits stalraam zonder kozijnen boven een bakstenen lekdorpel. Boven het venster een steense segmentboog. Uiterst rechts in de voorgevel een regenpijp.
Over de gehele breedte van de gevel een mastgoot.

Noordoostelijke zijgevel opgetrokken in schoon metselwerk van rode baksteen in een halfsteens verband. Trasraam van donkerrode baksteen in een halfsteens verband, afgetopt met een hafsteense rollaag.
Begane grond met rechts een getoogde houten deur met metalen geheng onder een steense segmentboog. Rechts hiervan een zesruits stalvenster, waarvan het bovenste deel fungeert als valraam. Onder het stalvenster een bakstenen lekdorpel. Boven het stalvenster een steense segmentboog. Links en rechts licht uitkragende schoudertjes.
Zolderverdieping blind.


afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPbuitengebied2-CO02_0028.jpg"


Zuidwestelijke zijgevel door plantbegroeiing slechts gedeeltelijk zichtbaar. Gevel opgetrokken in schoon metselwerk van rode baksteen in een halfsteens verband. Eventueel trasraam door begroeiing niet zichtbaar.
Begane grond met rechts een vierruits venster met tweeruits bovenraam, vergelijkbaar met de vensters van het woongedeelte in de voorgevel, echter zonder luiken. Links een rechthoekig vierruits venster onder een steense strek en met een lekdorpel van bruine geglazuurde hardgebakken tegels.
Zolderverdieping met twee vierruitsvensters, vergelijkbaar met het venster op de begane grond. Eventuele strekken door begroeiing niet zichtbaar.

Links en rechts licht uitkragende schoudertjes. Mastgoot onder het wolfseind.

Wolfdak belegd met rode muldenpannen. In het voorste dakschild een vierruits dakkapel met aan weerszijden een houten windveer met versiering aan de boven- en onderzijden. Zadeldakje belegd met rode muldenpannen. Verder in het voorste dakschild drie dakramen. Op de nok van het dak drie bakstenen schoorstenen, waarvan de linkse op de eindnok links staat.

Waardering:
Deze wederopbouwboerderij staat in een landelijke omgeving waar in de oorlogsjaren veel schade is aangericht. Het resultaat daarvan zijn enkele wederopbouwboerderijen van ca. 1950. Deze boerderij lijkt de oudste te zijn van het ensemble in de Voorste Brug.

De boerderij is sinds 1949 niet zichtbaar gewijzigd.

1.17 Kapellerpad 8

Algemeen:
Langgevelboerderij onder wolfdak met één verlaagd dakschild. Vermoedelijk daterend uit het begin of midden van de 19e eeuw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPbuitengebied2-CO02_0029.jpg"

Zuidelijke voorgevel opgetrokken in schoon metselwerk van diverse kleuren en soorten baksteen in kruisverband. Eveneens diverse soorten voegingen, zoals kalkvoegen en cementvoegen.
Rechterdeel van de voorgevel met woongedeelte, bestaande uit een centrale houten voordeur met klein enkelruits kijkvenster boven twee klinkertreden. Hardstenen drempel en deurneuten. Tweeruits bovenlicht. Links en rechts van de voordeur een zesruits schuifvenster met houten luiken boven een halfsteense rollaag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPbuitengebied2-CO02_0030.jpg"

Centrale deel van de voorgevel met links een dubbele houten deeldeur met metalen geheng onder een houten latei. Rechts van deze deeldeuren een getoogde houten deur met metalen

geheng onder een steense segmentboog. Rechts van deze deur een breed rechthoekig zesruits stalvenster boven een betonnen lekdorpel. In het centrale deel van de voorgevel drie staafankers.

Linkerdeel van de voorgevel met een getoogde houten deur met metalen geheng onder een steense segmentboog. Midden voor de deur een brede sluitbalk. Uiterst links loopt de gevel schuin af, vanwege een verlaagd dakschild.
Over de gehele breedte van de voorgevel een smalle houten fries. In het linkerdeel van de gevel een lichte uitkraging in het baksteenwerk onder deze houten fries.
afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPbuitengebied2-CO02_0031.jpg"


Oostelijke zijgevel opgetrokken in schoon metselwerk van rode baksteen in kruisverband. In het rechterdeel van de gevel enkele andere baksteenkleuren en -soorten.
Begane grond met links een zesruits schuifvenster, vergelijkbaar met de vensters in het woongedeelte van de voorgevel. Boven het venster een halfsteense rollaag. Rechts een klein rechthoekig tweeruits opkamervenster met aan de linkerzijde daarvan een houten luik. Halfsteense rollaag onder het venster. Twee staafankers ter hoogte van de balklaag.
Zolderverdieping of mezzaninolaag met rechts van het midden een klein vierkant enkelruits venster met aan de linkerzijde daarvan een houten luik. Twee staafankers in de schuine zijden van de gevel.

Westelijke lage zijgevel opgetrokken in schoon metselwerk van rode baksteen in kruisverband. Uiterst links een houten deurtje of luik. Rechts daarvan een smalle verticale nis met halfsteens strekje daarboven.

Onderste delen van het dak belegd met rode muldenpannen. Hoger gelegen delen voorzien van riet. Op de nok van het dak vorstpannen met aan de uiteinden "apenkonten". Boven het woongedeelte op de nok een bakstenen schoorsteen.

Waardering:

Deze boerderij is een voorbeeld voor 19e-eeuwse boerderijbouw in de Kempen. Het betreft hier een tussenvorm tussen de traditionele hallenboerderij en de met bakstenen gebouwde "moderne" langgevelboerderijen. Uit bouwsporen is duidelijk af te lezen dat de langgevelboerderij in fases tot stand gekomen is. Deze verbouwingen zijn echter op een passende wijze uitgevoerd. Het authentieke karakter is hierdoor volledig bewaard gebleven.

1.18 Leenderweg 219

Algemeen:

Eenlaags woonhuis met agrarische kenmerken onder zadeldak met wolfseind. Eenlaagse houten aanbouwen onder schilddak en zadeldak tegen linkerachtergevel. Alle vensters ogen 18e-/19e-eeuw, maar zijn vermoedelijk historiserend en recent aangebracht.

Boerderij:

Zuidoostelijke voorgevel opgetrokken in schoon metselwerk van rode en lichtrode bakstenen in kruisverband.

Rechterdeel van de voorgevel met het woongedeelte, bestaande uit een houten deur met drieruits bovenlicht, waarvan de middelste ruit door middel van X-vormige roeden nog eens in vieren is gedeeld. Boven de deur een rollaag. Links en rechts van de voordeur een zestienruits venster met een achtruits bovenraam, van elkaar gescheiden door een tussendorpel. Houten luiken. Bakstenen lekdorpels en boven de vensters een rollaag. Uiterst rechts in de voorgevel en links van het linkervenster een regenpijp.

Linkerdeel van de voorgevel met links een fors zestienruits venster met houten luiken die het venster niet geheel kunnen sluiten. Boven het venster is de gevel beschoten. Aan de onderzijde een bakstenen lekdorpel. Rechts van dit forse venster een breed rechthoekig tweelichtvenster, elk venster bestaande uit een twaalfruits raam. Houten luiken. Een doorlopende halfsteense rollaag boven de vensters en een doorlopende bakstenen lekdorpel aan de onderzijde. Uiterst links in de gevel een regenpijp.
Staafankers ter hoogte van de balklaag in het linker- en middelste deel van de voorgevel. Over de gehele breedte van de gevel een mastgoot.

Zuidwestelijke zijgevel opgetrokken in schoon metselwerk van rode en lichtrode bakstenen in kruisverband.
Begane grond met links een houten deur boven een verhoogde drempel. Steense rollaag boven de deur. Centraal in de gevel een breed rechthoekig tweelichtvenster, vergelijkbaar met dat van de voorgevel, echter in deze gevel met een steense rollaag.

Zolderverdieping met klein vierkant vierruits venster onder een halfsteense rollaag.

Bakstenen lekdorpel. Diagonaal geplaatste staafankers in de schuine zijden van de gevel, die verder voorzien is van houten windveren.

Noordoostelijke zijgevel opgetrokken in schoon metselwerk van rode en lichtrode bakstenen in kruisverband.
Begane grond met links een breed rechthoekig tweelichtvenster, vergelijkbaar met dat van de zuidwestelijke zijgevel. Rechts een rechthoekig 24-ruits venster met houten luiken onder een steense rollaag. Bakstenen lekdorpel. Uiterst rechts een regenpijp.

Zolderverdieping met twee twaalfruits vensters onder steense rollagen. Bakstenen lekdorpels. Houten windveren.

Onderste delen van het zadeldak met wolfseind belegd met oude holle dakpannen. Bovenste delen van riet. In het voorste dakschild, in het riet opgenomen een klimmende negenruits dakkapel. Vorstpannen met "apenkont" op het nokeind bij het wolfseind. Op de nok een bakstenen schoorsteen met metalen overkappinkje.

Aanbouwen linksachter tegen het pand met gecementeerde plinten. Beschoten gevels met vensters met roedenverdeling. Mastgoten. Daken belegd met oude holle pannen.

Waardering:

De vorm van de boerderij is 19de eeuws en het beeld past volledig in de agrarische omgeving.

1.19 Luikerweg 145

Op 11 september 1944, een week voor de bevrijding van Valkenswaard, stopten hier twee geallieerde verkenningswagens. De bestuurders ervan maakten een praatje met de bewoners. Het café heette toen café Rustoord. Overigens eindigde deze dag in een drama voor vier Borkelnaren, die werden gefussilleerd door de Duitsers. Uitgebreid wordt hierover verhaald in het boek: De Brug tot Market Garden van J. Israël, p.67 e.v. Tegenover het café bevindt zich een monument uit 1994 ter herinnering aan de 50-jarige bevrijding, als eerbetoon aan de bevrijders en als herinnering aan hun eerste contact met de bevolking van Valkenswaard. Het monument is genaamd 'Bevrijdingsmonument' en is gemaakt door de van oorsprong Georgische kunstenaar Ramnaz Gojati (geb.1966), zie boek Beeldschoon Valkenswaard pag. 48 e.v.

Algemeen:

Eenlaags horecapand onder mansardedak. Gebouwd ca. 1935. Eenlaags aanbouw met asymmetrisch zadeldak tegen noordelijke achtergevel en oostelijke zijgevel. Alle vensters en dakkapellen van het hoofdvolume met markiezen. Gelig wit gepleisterde gevels.

Hoofdvolume:

Voorgevel: Zuidelijke voorgevel met op de begane grond een centrale toegangsdeur met aan beide zijden daarvan een venster. Ter hoogte van de balklaag in de gevel een lichte uitsparing in het pleisterwerk met daarin de naam van het pannenkoekenrestaurant. Staafankers. Zolderlaag van de zuidelijke voorgevel met drie vensters met lekdorpels. Boven het centrale venster een ruitvormige uitsparing in het pleisterwerk. Geschilderde windveer.

Linkerzijgevel: Gevel aan straatzijde met centrale deur met aan beide zijden een venster. Sierankers. Boven deze gevel een forse moderne bakgoot.

Achtergevel: Noordelijke (achter)gevel met drie rechthoekige vensters met kunststof kozijnen en bovenramen. Geschilderde windveer.

Dak: Mansardedak belegd met kruislings geplaatste rode tuile-du-nord dakpannen. Onderste dakschild aan westelijke straatgevel met twee dakvensters overstekend platdak. Twee rode bakstenen schoorstenen in schoon metselwerk op de nok van het dak.

Achterbouw:

Aanbouw tegen noordelijke achtergevel met gelig wit gepleisterde gevels, kleine vensters met kunststof kozijnen en lekdorpels. Asymmetrisch zadeldak belegd met rode tuile-du-nord dakpannen.

Architectonisch gezien is het pand minder waardevol vanwege de bepleistering, de kunststof kozijnen in de vensters en de forse bakgoot aan de straatzijde. Dit pand is vooral historisch gezien erg belangrijk. De inleidende tekst is daarover duidelijk.

1.20 Luikerweg ongenummerd

(gedenkkapel op de militaire begraafplaats)

Alleen de gedenkkapel van deze militaire begraafplaats staat op Valkenswaards grondgebied. De overige elementen van deze gedenkplaats liggen op Bergeijks grondgebied. De begraafplaats is te betreden via een bakstenen ingangspartij, bestaande uit twee hoog oprijzende vierkante pilaren, waarop betonnen siervazen en tussen de pilaren een ijzeren hekwerk. In beton is in de flankerende muurtjes de tekst "Valkenswaard 1939-1945" en "War Cemetery" uitgehouwen. Rechts op het grafveld een (beton)stenen kruis op een bewerkte voet.

Algemeen:

Rechthoekige eenlaagse gedenkkapel met plat overstekend dak uit 1950. Gebouwd in de stijl van het neoclassicisme. Gevels van rode baksteen in schoon metselwerk, opgebouwd in een Vlaams verband. Witte betonnen plinten.

Voorzijde/entree: Voorzijde met stoep. Frontgevel met centrale gevelopening. Twee monolitische zuilen met schachten voorzien van cannelures. Zonder basementen, maar met C-vormige ovale kapitelen met spitse punten aan de onderzijden. Daarop een abacus. Onderzijde frontgevel aan beide zijden uitgebreid met hoekige borstwering met zitbankjes.

Zijgevels: Beide zijgevels met elk een licht verdiept vlak met zesruits venster met houten kozijnen.

Achtergevel: Blinde achtergevel.

Gevelbeëindiging: Bovenzijde van de gevels met betonnen fries, architraaf en kroonlijst. Ver overstekend betonnen platdak met geprofileerde zijkanten.

Interieur: Binnenzijde met betonnen plint en betonnen zitbankjes. Tegen de achtergevel een wit gepleisterd vlak met daarin een religieuze uiting met kruis in zwart en goudkleur.

Deze gedenkkapel is cultuurhistorisch van belang vanwege de bijzondere architectuur in neoclassicistische stijl met zuilen. Het geheel ziet er keurig verzorgd uit en is volledig authentiek.

1.21 Molenstraat 203-203a

Algemeen:

Eenlaags diepe kortgevelboerderij onder mansardedak, bestaande uit twee adressen. De boerderij heeft een korte gevel aan de straatzijde en een zeer lange linker- en rechterzijgevel. De korte achtergevel is niet zichtbaar.Gebouwd ca. 1925. Nummer 203 betreft de woning aan de straatzijde, nummer 203a betreft een adres met kantoor en sportfunctie aan de achterzijde. Gevels opgebouwd in rode bakstenen in schoon metselwerk, in een kruisverband.Rechts naast de boerderij bevinden zich nog restanten van een bijna compleet vergane, eeuwenoude boerderij. De familie Van Son-Jansen bouwde ter vervanging van dit oude gebouw in 1925 hun nieuwe boerderij. Enkele oude muurdelen, houten balken en staanders zijn naast de nieuwbouw nog aanwezig.

Voorgevel straatzijde: Gepleisterde plint met vier kleine ventilatiegaten ten behoeve van de kelder. Centrale toegangsdeur boven betonnen stoepje in licht verdiept portiek met anderhalfsteense strek. Donker geschilderde geprofileerde houten voordeur met kijkvenster. Zesruits bovenlicht. Aan weerszijden van de deur twee T-schuifvensters met houten kozijnen. Zesruits bovenramen, anderhalfsteense strekken en betonnen lekdorpels. Ter hoogte van de balklaag enkele gietijzeren sierankers.

Zolderverdieping voorgevel met drie T-stolpvensters met houten kozijnen. Zesruits bovenramen, anderhalfsteense strekken en betonnen lekdorpels. Twee gietijzeren sierankers ter hoogte van de balklaag tussen de zolder en vliering. Vliering in de voorgevel met vierruits rondvenstertje. Houten windveer.

De linkerzijgevel van voor naar achteren:

Nummer 203: Een langwerpig T-stolpvenster met houten kozijnen. Zesruits bovenraam, anderhalfsteense strek en lekdorpel. Schuin links onder dit venster een klein ventilatiegat ten behoeve van de kelder. Links van dit venster twee T-stolpvensters met houten kozijnen. Zesruits bovenramen, anderhalfsteense strekken en lekdorpels. Onder het linkse van deze twee vensters een steunbeer. Onder het rechtse van deze twee vensters een vierkant kelderraam. Eenvoudige staafankers. Tegen dit deel van de gevel bevinden zich ook twee zinken regenpijpen. Houten bakgoot met zinken kraal.

Nummer 203a: Een getoogde houten deur met segmentboog, links daarvan een stalraampje of deur (slecht zichtbaar door begroeiing). Een stalraam met daarboven een verlaagd houten dakvenstertje. Een getoogde houten deur en een stalraam. Geheel achter twee grote getoogde dubbele houten staldeuren met segmentbogen.Muren voorzien van eenvoudige staafankers, het dak zonder goot.

De rechterzijgevel van voor naar achteren: Zuidwestelijke rechterzijgevel slecht zichtbaar door plantenbegroeiing. Achterste deel met getoogde houten poort met segmentboog en enkele getoogde stalvensters. Eenvoudige staafankers.

Dak: Mansardedak belegd met grijze tuile-du-nord dakpannen. Het dak zonder goot. Onderste dakschild boven de noordoostelijke linkerzijgevel met twee kleine dakraampjes en smalle bakstenen schoorsteen. Onderste dakschild boven de zuidwestelijke rechterzijgevel met twee kleine dakraampjes.Deze boerderij is cultuurhistorisch waardevol omdat dit een goed voorbeeld is van een langgevelboerderij in het landelijke gebied van Valkenswaard. De verschijningsvorm met mansardedak komt uitsluitend in de eerste drie decennia van de twintigste eeuw voor. De ensemblewaarde van de bebouwing in deze omgeving is bijzonder groot.

1.22 Molenstraat 204

Algemeen:

Kempische langgevelboerderij 'Hoeve Venbergen' met zadeldak uit ca. 1900. Smalle, snijdende dwarsvleugel met zadeldak aan achterzijde. Fors schuur-/stalgebouw met wolfsdak, naast de boerderij. Gevels langgevelboerderij opgebouwd in rode bakstenen in schoon metselwerk in een kruisverband. Houten kozijnen, geschilderd in donkerblauw en wit. Geprofileerde, donkerblauw geschilderde houten luiken. Grijsblauw geschilderde gepleisterde plint. Links van de boerderij aan de straatzijde twee bakstenen kolommen van rode baksteen in een halfsteensverband. Betonnen afdekplaten. Op de kolommen betonnen banden met hierop "Hoeve Venbergen". Hiertussen een dubbele metalen sierpoort.

De boerderij:

Bedrijfsgedeelte voorgevel: In de gevel geheel links een grote getoogde dubbele deeldeur met anderhalfsteense segmentboog. Rechts hiervan een grote getoogde dubbele staldeur met anderhalfsteense segmentboog. Verder naar rechts een getoogd negenruits stalraam met betonnen lekdorpel en halfsteense segmentboog. Vervolgens een grote getoogde dubbele staldeur met anderhalfsteense segmentboog. Rechts daarvan een getoogd negenruits stalraam met betonnen lekdorpel en halfsteense segmentboog. Juist rechts van het stalraam een verlaagd houten dakvenster met topgevelschot en houten windveren. Betonnen lekdorpel. Linkerdeel van deze gevel met vier zinken regenpijpen en eenvoudige staafankers.

Woongedeelte voorgevel: Geheel links in dit deel van de gevel een donkerblauw geschilderde geprofileerde houten voordeur met kijkvenstertje. Zes- of negenruits bovenlicht (dit is door begroeiing niet goed te zien). Rechts van de deur drie stolpvensters met houten kozijnen en luiken. Betonnen lekdorpels. Zesruits bovenramen. Anderhalfsteense segmentbogen. Eenvoudige staafankers en een zinken regenpijp. Over de gehele breedte van de voorgevel een donker geschilderde houten bakgoot met zinken kraal.

Rechterzijgevel: Rechterzijgevel is een topgevel. Begane grond met drie stolpvensters met houten kozijnen en luiken. Betonnen lekdorpels. Zesruits bovenramen. Anderhalfsteense segmentbogen. Tegen deze gevel staat een bakstenen muurtje met lantaarn en metalen sierpoort. Zolderverdieping met twee T-stolpvensters met houten kozijnen. Betonnen lekdorpels. Drieruits bovenramen. Anderhalfsteense segmentbogen. Eenvoudige staafankers. Geveltop en overig deel van de gevel niet zichtbaar door klimopbegroeiing.

Linkerzijgevel: Linkerzijgevel geheel begroeid met klimop. Wolfseind.

Dak: Zadeldak met wolfseinden belegd met grijze holle pannen. In het voorste dakschild, boven het woongedeelte een dakkapel met houten wangen en topgevelschot. Zadeldakje belegd met grijze holle pannen. Houten T-stolpvenster met drieruits bovenraam. Op de nok van het dak ter hoogte van het woongedeelte twee gemetselde schoorstenen met metalen kappen met holle gebogen dakvoeten. Een schoorsteen met piron, andere schoorsteen met goudkleurige windvaan in de vorm van een paard.

Vrijstaande schuur cq. stalgebouw:

Algemeen: Schuur-/stalgebouw met rechthoekige plattegrond. Grijsblauw geschilderde gepleisterde plint. Gevels opgebouwd uit rode baksteen in schoon metselwerk in een wild verband.

Voorgevel: Kopse voorgevel met centraal gelegen getoogde dubbele houten deeldeur. Bovenzijde van deze deeldeur versierd met motief rijzende zon. Links en rechts van de deur een wandlantaarn van metaal en glas. Links en rechts van de lantaarns een getoogd vierruits stalraam met zonmotief. Halfsteense rollaag en bakstenen lekdorpel. Eenvoudige staafankers. Boven de deeldeur een rondlicht met roosmotief.

Rechterzijgevel: Gevel aan straatzijde met acht getoogde vierruits stalramen met zonmotief. Halfsteense rollagen en bakstenen lekdorpels. Twee zinken regenpijpen en zinken mastgoot.

Dak: Zadeldak met twee wolfseinden belegd met moderne grijze holle pannen.Deze boerderij is cultuurhistorisch waardevol omdat dit een goed voorbeeld is van een langgevelboerderij in het landelijke gebied van Valkenswaard. De ensemblewaarde van de bebouwing in deze omgeving is bijzonder groot.Verder is deze boerderij mogelijk interessant, omdat het de opvolger van de bekende Postelse Hoeve zou kunnen zijn. Daarover bestaat nog geen duidelijkheid. De verschijningsvorm met zadeldak en wolfseinden is circa 1900 al lange tijd niet meer gebruikelijk. Wellicht wilde de eigenaar met deze wolfseinden een ouder karakter aan het uiterlijk van het gebouw geven.

1.23 Molenstraat 207

Algemeen:

T-boerderij, bestaande uit een langwerpige boerderij onder zadeldak met wolfseind met daaraan vast een dwars staand eenlaags woonhuis met zadeldak uit ca. 1900. De voorbouw is qua breedte smaller dan het bedrijfsgedeelte erachter en vertoont enkele kenmerken van de Neo-renaissancestijl. De boerderij is door begroeiing niet zichtbaar en kan daarom voorlopig niet beschreven worden. Wel is een wolfseind aan de achterzijde van de boerderij zichtbaar, hetgeen vaak duidt op een bouwperiode van vóór 1880.

Woonhuis:

Voorgevel aan de straatzijde: Voorbouw opgebouwd uit rode bakstenen in schoon metselwerk in een kruisverband. Centraal geplaatste voordeur in licht verdiept portiek met rondboog als overspanning. Moderne voordeur met glaspanelen. Okergeel geschilderde houten kozijnen. Zesruits bovenlicht met wit geschilderde houten roeden. Wit gepleisterd boogveld boven de deur. Aan beide zijden van de deur twee rechthoekige T-schuifvensters met okergeel en wit geschilderde houten kozijnen. Zesruits bovenramen. Betonnen lekdorpels. Wit gepleisterde boogvelden en daarboven strekse segmentbogen. Ter hoogte van de balklaag een halfsteense rollaag en enkele ontluchtingsgaten.
Versierde muizentanding, deels met okergeel geschilderde koppen. Zinken regenpijpen en een houten bakgoot.

Zijgevels: Linker- en rechterzijgevels van de voorbouw slecht zichtbaar door begroeiing. Linkerzijgevel met op de begane grond drie vensters, vergelijkbaar als in de voorgevel. Lekdorpels. Op de verdieping twee vensters met lekdorpels. Ter hoogte van de balklaag eenvoudige staafankers.

Dak: Zadeldak belegd met grijze tuile-du-nord dakpannen. Twee bakstenen schoorstenen op de nok van het dak.Deze boerderij is cultuurhistorisch waardevol omdat dit een goed voorbeeld is van een gemoderniseerde langgevelboerderij in het landelijke gebied van Valkenswaard. Om het wooncomfort te verhogen is circa 1900 een volledig nieuw woonhuis tegen de bestaande boerderij gebouwd. Stijlkenmerken uit deze periode zijn ook veelvuldig te bespeuren. Op veel plaatsen in de landelijke gebieden is dit fenomeen te constateren (zie bijvoorbeeld Mgr. Smetsstraat 29 in Dommelen). De ensemblewaarde van de bebouwing in deze omgeving is bijzonder groot.

1.24 Molenstraat 209

Algemeen:

Eenlaags (gerenoveerd) woonhuis met L-vormige plattegrond, bestaande uit een vleugel met zadeldak waarin zich de voordeur bevindt, hierna te noemen de voorbouw. Daarachter een moderne vleugel met samengesteld dak (de achterbouw).

Voorbouw:

Voorgevel: Opgebouwd in rode handgevormde 'appelbloesem' baksteen in schoon metselwerk, opgebouwd in een wild metselverband, bestaande uit opvallend veel koppen.
Grijs gepleisterde plint. Wit geschilderde houten voordeur, bestaande uit verticale kraaldelen. Hierboven een tweeruits bovenlicht. Houten kozijnen. Strekse segmentboog. Links van de deur één venster, rechts van de deur twee vensters. Zesruits schuifvensters met houten kozijnen en roeden. Wit geschilderde houten paneelluiken. Strekse segmentbogen en betonnen lekdorpels. Rechterdeel voorgevel blind. Eenvoudige staafankers verspreid over de voorgevel. Zinken mastgoot over de breedte van de voorgevel.

Linkerzijgevel: Op begane grond rechts een venster met luiken, vergelijkbaar met die in de voorgevel. Aan de linkerzijde ter hoogte van de balklaag een opkamervenster met luiken, vergelijkbaar met de overige vensters. Eveneens ter hoogte van de balklaag eenvoudige staafankers. Zolderverdieping met een enkel venster, vergelijkbaar met de overige vensters, echter zonder luiken. Zinken regenpijp. Wit geschilderde houten windveer op klossen.

Dak: Zadeldak belegd met grijze holle pannen. In voorste dakschild twee wit geschilderde houten dakkapellen met vierruits venster, topgevel, topgevelschot en zadeldakje belegd met grijze holle pannen. Op de nok van het dak twee bakstenen schoorstenen met aan de bovenzijden een muizentanding.

Achterbouw:

Zichtbare zijgevel: Bestaande uit een oppervlak met een L- of een T-vorm. Opgebouwd in schoon metselwerk in een rode baksteen in een Vlaams verband. Moderne deuren en vensters met roedenverdeling. Centraal geveldeel met kraaldelen. Zinken mastgoot. Houten windveer op klossen.

Dak: Samengestelde daken belegd met grijze holle pannen. Twee bakstenen schoorstenen met muizentanding en aan bovenzijden opengewerkt met afdekplaat.De architectuurwaarde van dit woonhuis is momenteel van weinig waarde, tenzij nog een relatief groot aantal relicten uit de oude boerderij bewaard gebleven zijn Kelder, dakopbouw etc.). Dit pand is cultuurhistorisch waardevol omdat zij in een agrarisch gebied ligt, vlakbij de Venbergse Molen. Het huidige woonhuis heeft in het verleden zonder twijfel een agrarische functie gehad. De ensemblewaarde van de bebouwing in deze omgeving is bijzonder groot.

1.25 Molenstraat 210

Inleiding:

Het landgoed waar anno 2010 het tuin- of theehuisje ligt, was in 1832 een weiland tussen de Venbergse Molen en de Postelse Hoef (of Postelhoef). Het behoorde toe aan de brouwers Jan en Adriaan Snieders uit Dommelen. Het gehele terrein werd 'De Hoef' genoemd, naar een boerderij met dezelfde naam. Volgens onderzoek van bouwhistoricus Dick Zweers zou het hier gaan om de Postelse Hoef. Jan en Adriaan Snieders waren eveneens eigenaren van die boerderij.

Rond 1900 was de bekende Valkenswaardse fabrikantenfamilie Van Best eigenaar van de Postelhoef. Op het eind van de 19e eeuw lieten de Van Bests op dit terrein een tuin- of theehuisje bouwen, zoals dat bij rijkere families wel vaker gebeurde. Op een topografische kaart uit 1901 is het huisje herkenbaar. Mevrouw Etty van Best-Wiegersma, de vrouw van de sigarenfabrikant Frans van Best, heeft jarenlang gebruik gemaakt van dit theehuisje. Later verkocht Van Best de boerderij, maar het theehuisje bleef nog lang in zijn bezit. Het onderhoud van de boomgaard op het terrein van het theehuisje werd gepleegd door een zekere heer Lemmens. Bij de opvolgende eigenaren kreeg het theehuisje nadien een heel andere functie. Het werd een soort vakantiewoning, waar familieleden jaarlijks een paar weken doorbrachten. Ook vonden er enkele verbouwingen plaats aan het huisje, dat daardoor meer 'gerief' kreeg om het ook voor langere tijd te bewonen.

Enkele jaren geleden is het huisje overgegaan naar de familie Staals, of eigenlijk de dochters Staals. Zij hebben in 2010 het plan opgevat om het theehuisje en de oude boomgaard op te knappen.

Bouwkundige beschrijving:

Het tuin- of theehuisje aan de Molenstraat is geheel opgetrokken uit roodbruin metselwerk. De steense muren zijn in kruisverband gemetseld en hebben gesneden voegwerk. In het gehele metselwerk bevinden zich op gelijkmatige afstand twee wit geschilderde imitatie-speklagen met een enkele baksteenlaag in schoon metselwerk ertussen. De speklagen van de ingangspartij springen licht uit. De speklagen van de overige wanden liggen op gelijke hoogte als de overige bakstenen. Boven de ramen en dubbele toegangsdeuren zijn anderhalfsteens strekken aangebracht. De aanzet- en sluitstenen zijn wit geschilderd.

Vóór het huisje ligt een hardstenen stoepje. De gepleisterde plint, die ca. 50 centimeter hoog is, steekt ca. 6 centimeter uit buiten het metselwerk en is mogelijk als klamp gebouwd.

De toegangspartij steekt ruim 60 centimeter vooruit ten opzichte van de voorgevel. Hij vormt daardoor een duidelijke entree, die voorzien is van dubbele tuindeuren met roedeverdeling. Hieronder ligt een hardstenen dorpel met hoge hardstenen neuten onder de kozijnstijlen. Aan de bovenzijde van de neuten is een aanzet gemaakt voor de kraalafwerking die doorloopt in de kozijnen.

Op het timpaan van het fronton bevindt zich een driehoekige, donker geschilderde kraal. De beide vensterkozijnen in de voorgevel hebben naar binnen draaiende ramen met toognaalden en espagnoletsluitingen.

Even boven de strekken begint een brede houten fries met daarop een donker geschilderde, geprofileerde cordonlijst. De fries eindigt onder een goot met profielafwerking. Boven de ingangspartij wordt het gebouw gesierd door een fronton. De goot steekt uit, wordt gedragen door gootklossen en is afgewerkt met een zinken kraal.

Boven het fronton in de ingangspartij is een zadeldakje aangebracht dat aansluit op het zadeldak met schilden van het gebouw.

Het dak dat voorheen bestond uit een zinken roevendak van afdekplaatjes is onlangs vernieuwd opnieuw met zinken platen belegd.

De achtergevel en zijgevels zijn blind.

Het theehuisje heeft twee vertrekken die gescheiden zijn door een schuifdeur, bestaande uit drie panelen. Daarboven bevindt zich een bovenlicht.

De deur kan in de wand worden geschoven met behulp van een vloerrail.

De binnenvloer heeft zeshoekige tegels met kubusmotief (M.C. Escher) in grijs, zwartblauw en beige.

De binnenwanden zijn voorzien van pleisterwerk, waarop de voorgaande schilderlagen nog af te lezen zijn. Ze zijn met opzet niet vernieuwd of overschilderd.

Het plafond van riet en stucwerk heeft een plint van 12 centimeter en vertoont duidelijk sporen van restauratie.

Algemene opmerkingen en voordracht:

De tuinaanleg rondom dit huisje is geheel verfraaid. Een tuinarchitect heeft de indeling van de tuin weer teruggebracht naar het eind 19e-eeuwse Engelse modebeeld.

Het gebouwtje is in 2010 eveneens geheel gerestaureerd. Het bekende uiterlijk van het theehuisje is geheel intact gebleven, met uitzondering van de dakbedekking en de indeling van ramen en toegangsdeuren. Op een schilderij uit ongeveer 1945, waarvan een fotokopie op ware grootte in het huisje aanwezig is, valt te zien, dat de dakbedekking momenteel weer identiek is aan de bedekking uit die tijd. De dakhoogte is ongewijzigd gebleven en ook de renovatie van gevels, dorpels en kozijnen en de hardstenen dorpels en de neuten is met de nodige zorg uitgevoerd. De kozijnen van de toegangsdeuren en de ramen zijn geschilderd en de vensters zijn niet voorzien van dubbel glas, zodat het beeld van het huisje ongewijzigd is gebleven.

Het interieur was op vele plaatsen (wanden, plafond) in een slechte conditie. De eigenaar heeft bewust gekozen om de restanten van een verflaag (bruinrood en groen), die op de muren was aangebracht, intact te laten. Op enkele plaatsen is een volledig kaal muurdeel op onopvallende wijze voorzien van een identieke kleur. Het huidige stucplafond met plint is op enkele plaatsen gerestaureerd. De restauratieplekken zijn bewust zichtbaar gelaten. De zeshoekige vloertegels glimmen weer en zijn een versiering voor het nieuwe interieur.

Het tuin- of theehuisje aan de Molenstraat is wat betreft vormgeving uniek in Valkenswaard en staat op het historische grondgebied van de oude Postelse Hoeve.

Het huisje geeft op sociaal en cultuurhistorisch gebied een mooi beeld van de vrijetijdsbesteding van de vermogende Valkenswaardse industriëlen van de 19e eeuw. Daarbij is ook de natuurlijke omgeving, met daarbij de parkaanleg en boerderijen in de directe nabijheid beeldbepalend.

1.26 Molenstraat 211

De Venbergse watermolen ligt ten zuiden van Valkenswaard op de Dommel en werd voor het eerst vermeld in 1227 als bezit van een zusterklooster in Postel. In 1343 werd deze banmolen bezit van het Norbertijnenklooster te Postel. In 1716 eindigde dit bezit na confiscatie van alle Postelse abdijbezittingen in de Meierij van 's-Hertogenbosch door de Raad van State van Holland in Den Haag. In de 19e eeuw werd de molen bemalen door telgen uit de familie Van Poppel en vanaf 1918 door de familie Rietra. Het gebouw dateert in de huidige opzet van 1895; delen van het gebouw zijn veel ouder, uit de 18e of mogelijk de 17e eeuw. Begin jaren zeventig verkeerde de molen in slechte staat. Subsidies voor restauratie bleven uit, waarna de molen in de jaren 1973-1977 door de eigenaar zelf werd gerestaureerd. Tot begin 20ste eeuw was er ook een olieslagwerk aanwezig, aangedreven door een eigen waterrad. Bij de restauratie in de jaren zeventig werden de kantstenen teruggevonden. Deze zijn gereconstrueerd, zij het niet maalvaardig. Het waterrad is uitgevoerd in ijzer, met houten schoepen. Het onderschijfloop (draaiend op het aswiel) is voorzien van ijzeren staven. De molen draait in het zomerseizoen regelmatig; gemalen wordt er niet meer.
De molen is als rijksmonument met zijn fraaie ligging in het beeklandschap van zeer grote landschappelijke waarde. Horeca- en kano-activiteiten in de directe nabijheid laten de molen (nog net) in zijn waarde. (bron: http://www.molendatabase.nl/nederland/molen.php?nummer=601)

Algemeen:

Onderslag watermolen de 'Venbergse Watermolen', bestaande uit vier volumes, te weten: een tweelaags molengebouw met zadeldak, hier tegenaan een eenlaagse afhang met lessenaarsdak en een eenlaagse aanbouw met zadeldak tegen de achterzijde van de afhang. Tegenover de molen staat het molenaarshuis. Gevels van het molencomplex zijn bekleed met zwart geschilderde houten kraaldelen. De drie volumes zijn belegd met rode holle dakpannen. Op diverse plaatsen zinken regenpijpen.

Molen:

Voorgevel aan de straatzijde: Voorgevel molengebouw met asymmetrischge indeling. Op de begane grond een centraal geplaatste dubbele houten toegangspoort met hierboven een diagonaal geplaatste plank, die dient als lekdorpel. De poort wordt aan beide zijden geflankeerd door een zesruits schuifvenster met wit geschilderde houten kozijnen. Zinken lekdorpels. Verdieping met centraal dubbel houten luik. Links en rechts hiervan vensters, vergelijkbaar met die van de begane grond. Bovenzijde gevel met zinken mastgoot. Boven de luiken een ver overstekende houten hijskapel met hijsinstallatie. Topgevelschot, windveren met watergoten en sierelement in de nok. Zijkanten met zinken mastgootjes. Hijskapel is -evenals alle daken van het molencomplex- bedekt met rode holle dakpannen.

Zijgevels: Linker- en rechterzijgevels blind met kraaldelen. Windveren en waterborden met sierelementen in de nok. Het waterrad is door de linkerzijgevel met het interieur van de molen verbonden. De waterstand van de rivier, die naast de molen stroomt, is via een sluisje te beïnvloeden. Samen met de brug over de Dommel vormen deze beide laatstgenoemde elementen één geheel.

Achterzijde: Achterzijde molengebouw met op de begane grond twee vensters, vergelijkbaar met die van de voorgevel, op de verdieping één of twee dito vensters. (door begroeiing niet goed te zien) Bovenzijde gevel met zinken mastgoot.

Dak: Belegd met rode holle dakpannen.


Afhang:

Gevel aan de straatzijde van de afhang met dubbele houten poort met daarboven een diagonaal geplaatste plank, die dient als lekdorpel. Bovenzijde van deze gevel met windveer en watergoot. Rechterzijgevel blind met zinken mastgoot. Belegd met rode holle dakpannen.

Aanbouw:

Eenlaagse aanbouw aan achterzijde met blinde noordoostelijke zijgevel. In deze gevel een dubbele houten poort en twee smalle deuren, eveneens geheel bestaande uit zwart geschilderde houten kraaldelen. Bovenzijde van deze gevel met zinken mastgoot. Noordwestelijke achtergevel blind met aan de bovenzijde houten een houten windveer met watergoot en sierlijk nokstuk. Zuidwestelijke zijgevel met één of meer vensters vergelijkbaar met de overige vensters in het complex. Door begroeiing is deze gevel niet duidelijk zichtbaar. Belegd met rode holle dakpannen.

Molenaarshuis:

Tweelaags woonhuis onder zadeldak, belegd met grijze holle pannen. Nu in gebruik als restaurant Toeristenoord Venbergen. De bovenste bouwlaag is een mezzanino, een halfhoge verdieping. De gevels vertonen een groot aantal sporen van verbouw en herbouw, de bovenverdieping is ook van een latere verbouwing. De modernisering van veel vensters en de forse serre-aanbouw aan de zuidelijke gevelwand hebben weinig van het oorspronkelijke molenaarshuis over gelaten. De Venbergse watermolen is vanwege de ligging in het landschap en de specifieke functie ervan van bijzondere betekenis voor Valkenswaard en wijde omgeving. Daarbij hoort ook de "molenaarswoning". De ons bekende historie gaat al terug tot de dertiende eeuw. Cultuurhistorisch is de molen van belang voor het toerisme in deze omgeving. De Dommel heeft hierbij een grote betekenis.

1.27 Schafterdijk 19

Algemeen:

T-vormige langgevelboerderij uit 1927, gebouwd voor J.C. (of D.C.) Smits. Buitenzijden kozijnen grijsblauw geschilderd. Binnenste delen wit. Bakstenen lekdorpels onder de vensters.

Voorgevel aan straatzijde: Voorgevel opgebouwd in schoon metselwerk in rode baksteen in een kruisverband. Aan onderzijde links een trasraam, rechts een grijs gepleisterde plint. Boven trasraam en plint een halfsteense rollaag. Rechterdeel van de gevel met woongedeelte, bestaande uit centraal geplaatste donkerblauw geschilderd houten voordeur in een licht verdiepte portiek. De deur bestaat uit een bovendeur met venster en een onderdeur met kraaldelen. Grijs-blauw geschilderde kozijnen en een enkelruits bovenlicht met witte kozijnen. Rechthoekige anderhalfsteense strek in Art Decostijl die voorbij de bovenhoeken van de kozijnen kort naar onder doorloopt. Links en rechts van de voordeur een tweelichtvenster met twee vierruits bovenramen, dat ook als kruisvenster bestempeld kan worden. Donkerblauw geschilderde halve houten luiken die de onderste delen van de vensters kunnen afdekken. Links en rechts van beide vensters ventilatiegaten. Links van het linkervenster een relatief brede, donkerblauw geschilderde houten deur, bestaande uit boven- en onderdeur, beide met kraaldelen. Boven deze deur een vierruits bovenlicht, waarbij de ruiten naast elkaar geplaatst zijn. Links van deze brede deur twee rechthoekige negenruits stalramen. Links van de stalramen, links in de voorgevel een dubbele houten getoogde deeldeur onder een korfboog. Diverse eenvoudige staafankers en fries met baksteenversiering en muizentand.

Rechterzijgevel: Opgebouwd in schoon metselwerk in rode baksteen. Begane grond in een koppenverband. Onderzijde met trasraam met halfsteense rollaag. Twee vensters, vergelijkbaar met de vensters van het woongedeelte in de voorgevel. Halfsteense rollaag als bovendorpelband die de strekken, vergelijkbaar met die in de voorgevel, met elkaar verbindt. Bovenzijde begane grond en topgevel met weinig voorkomend staand verband, bestaande uit koppen en klezoren. Verdiepingslaag met twee kruisvensters met in elk venster twee tweeruitsvensters aan de onderzijden en twee enkelruitsvensters daarboven. Kleuren van de vensters, vergelijkbaar met de overige vensters. Bakstenen lekdorpels. Eenvoudige rechthoekige steense strekken boven de vensters. Tussen beide vensters op de verdieping een grijs gepleisterde lijst met licht uitstekende bakstenen omlijsting. In de lijst de inscriptie "J.C. (of D.C.) Smits" en het jaartal 1927. Vliering met keperboogvenster. Bakstenen lekdorpel en halfsteense rollaag in de vorm van een keperboog. Top van deze keperboog met baksteenversiering in de vorm van een kruis. Diagonale friezen met platte muizentand. Ook een korte horizontale muizentand in de nok. Bovenzijde gevel met klein bakstenen tuitstuk.

Linkerzijgevel: Gevel met ruitvormig venster ter hoogte van de vliering. Daarboven een klein bakstenen tuitstuk. Eenvoudige strijkspant-ankers.

Dak: Dak belegd met kruislings geplaatste grijze kruispannen. Bakstenen schoorsteen op de nok, ter hoogte van het woongedeelte.Deze boerderij is cultuurhistorisch waardevol omdat dit een goed voorbeeld is van een in 1927 nieuw gebouwde boerderij die nog de typische kenmerken uit de 19e eeuw bezit. De landelijke omgeving is hier duidelijk in de architectuur aanwezig. De verschijningsvorm van deze boerderij oogt volledig authentiek. De voordeur is van latere datum. Aan verschillende details is veel aandacht besteed. De trots van de eerste eigenaar wordt onderstreept door de grote lijst met inscriptie in de zijgevel.

Hoofdstuk 2 Waardevolle vlakken

De Waardevolle vlakken zijn onder te verdelen in provinciaal aangewezen vlakken en gemeentelijk aangewezen vlakken. In dit hoofdstuk zijn twee gemeentelijk aangewezen vlakken opgenomen: 2.3 Buurtschap Achterste Brug en 2.4 Eindhovense Golf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPbuitengebied2-CO02_0032.jpg"

Figuur: Waardevolle vlakken uit de Verordening ruimte 2014

2.1 Akkercomplex Loonse akkers

Waarden en kenmerken:

Het open akkercomplex met de bolle ligging en het esdek

      • De wegenstructuur
      • De zandpaden
      • Het buurtschap Loon (langgevel)boerderijen
      • De (restanten van) hakhoutbosjes

Strategie:

Planologische bescherming van de waarden/kenmerken

Beschrijving algemeen:

De Loonse Akkers is een oud akkercomplex dat nu bestaat uit bouwland, grasland en bosjes. Het vormt een waardevol ensemble met het beschermde dorpsgebied van Loon.

Beschrijving specifiek:

De Loonse Akkers is een akkercomplex met esdek, bolle ligging, openheid, zandpaden en bosjes. Midden in het akkercomplex ligt het buurtschap Loon (beschermd dorpsgezicht) met een driehoekige plaetse en oude (langgevel)boerderijen. Het wegenpatroon, met tal van zandwegen, is grotendeels onveranderd sinds 1840. Aan de noordoostzijde is een deel van het oorspronkelijke akkercomplex bebouwd. Het gebied kent een samenhang met het beekdal van de Dommel.

2.2 Beekdal van de Dommel

Waarden en kenmerken:

      • De strookvormige percelering haaks op de beek, gemarkeerd door sloten en greppels
      • De restanten van elzensingels
      • De (restanten van) hakhoutbossen
      • De zandwegen
      • De turfputjes van Heuvel (Waalre)
      • De Volmolen (Waalre/Riethoven)
      • De Molenplaats bij de Loondermolenbrug (Waalre)
      • Het Agnetendaal met monumentale gebouwen en bomen
      • De boerderij Het Kasteel (Waalre)
      • De Dommelse watermolen
      • De Venbergsche Molen
      • De Grenspaal Graaf van Loon

Strategie:

Planologische bescherming van de waarden/kenmerken

Beschrijving algemeen:

Het Dommeldal is een beekdal met een redelijk gaaf bewaard gebleven percelering, hakhoutbosjes en watermolens

Beschrijving specifiek:

Het Dommeldal bestaat uit een afwisseling van graslandpercelen (beemden) en bossen. De beemden (oude hooi- en weilanden) zijn overwegend kleine smalle percelen haaks op de beek. Veel percelen hebben perceelrandbegroeiing in de vorm van elzensingels. De percelering kan deels nog dateren uit de periode 1250-1500, toen grote delen van de beekdalen werden verdeeld. In het beekdal zijn veel, deels doodlopende, zandpaden. Nabij de Loondermolenbrug lagen vroeger het kasteel van de heren van Waalre en de Loondermolen. Het kasteel is grotendeels afgebroken in 1667, een gedeelte van de gracht is nog aanwezig.Verder stroomafwaarts ligt nog de Volmolen (recentelijk herbouwd op oude funderingen en in gebruik als waterkrachtcentrale,). In het noordelijke deel van het beekdal bevinden zich de Heuvelsche Putten, de oude turfputten van het buurtschap Heuvel. Hoewel het gebied nooit is herverkaveld en de Dommel nog over een groot deel van het traject vrij meandert, is de percelering na 1950 deels gewijzigd, waarbij de percelen werden vergroot. Delen van het beekdal zijn thans bedekt met aaneengesloten bos. Voor een deel bestaat dit bos uit (doorgeschoten) hakhout. Bij Dommelen ligt Agnetendaal, een voormalig kloosterterrein, met monumentale gebouwen en bomen. Daarnaast staat er bij Dommelen de Dommelse Molen, een dubbele onderslag korenmolen (17e eeuw en jonger, molenaarshuis uit 1843). In het beekdal verder de Venbergsche Molen (ca. 1900, vermeld in 1227). De enige oversteekplaatsen in 1840 waren de brug of voorde ten zuiden van Achterste Brug (in België), de voorde tussen Schaft en Borkel (in 1900 lag hier de Schaftsche Brug) en de brug bij de Venbergse Molen. Het Dommeldal kent een samenhang met het akkercomplex Loonse Akkers, de oude dorpskern van Dommelen, de woeste gronden van De Malpie, de buurtschappen Schaft en Achterste Brug en de jonge ontginning De Plateaux.

2.3 Buurtschap Achterste Brug

Een bijzonder element in het plangebied wordt gevormd door het buurtschap Achterste Brug. Het buurtschap is een nederzetting met Kempische boerderijen van het langgeveltype'. Het buurtschap laat zien hoe in het midden van de 18e en begin 19e eeuw de (agrarische) bevolking leefde.

De nederzettingen van dit type liggen in de buurt van een beek (hier de Dommel), daar waar zich in de hogere gronden een inzinking bevindt. Zo kon men in de directe omgeving der boerderijen beschikken over graslanden voor het houden van vee (mest), terwijl tevens op een geringe afstand, op de hogere gronden, bouwland voorhanden was. Het beekdal zelf bestemde men tot hooiland. Zelfs een summiere verkenning van Achterste Brug toont op verrassende wijze aan hoeveel nog van deze eeuwenoude landbouwplanologie aanwezig is. Zo treft men aan de noordzijde van Achterste Burg, langs de huidige Hoeverdijk nog duidelijk de oudste akkerontginningen aan tot aan Voorste Brug, dat als zelfstandige nederzetting minder goed herkenbaar is. Weliswaar zijn de voorheen veel smallere kavels thans samengevoegd; het verloop van de oorspronkelijke parcellering is evenwel nog duidelijk afleesbaar.

Opvallend is dat het buurtschap van oorsprong is ontstaan aan de noordzijde van de weg. Pas na de Tweede Wereldoorlog is de ontwikkeling aan de zuidzijde van de weg gestart nadat het Zwart ven was ontgonnen.

Een natuurlijke begrenzing van het buurtschap wordt gevormd door de percelen van de boerderijen

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPbuitengebied2-CO02_0033.png"

De ligging van het buurtschap Achterste Brug

Logischerwijze wordt de noordelijke en westelijke begrenzing gevormd door het direct bij het gehucht aansluitende akkerland, De oostelijke begrenzing is gebaseerd op het beekdal van de Dommel en de zuidelijk begrenzing is de weg.

Het buurtschap zelf wordt gevormd door een reeks boerderijen rondom een driehoekige ruimte, die in Loon vanouds "Plaatse" heet. Deze plaatse was een deel van het gemeenschappelijk grondbezit en draagt in Loon nog de authentieke beplanting van eik. De plaatse was vroeger geheel afgesloten; de wegen met een draaiboom en de erven met hagen van haagbeuk of meidoorn. De draaibomen zijn verdwenen, de hagen langs de erven zijn echter grotendeels nog aanwezig. Voorts bezat de plaatse een waterkuil ter bestrijding van brand en om veevoer te wassen. Aanvankelijk zal zij echter aangelegd zijn geweest als drinkplaats voor vee. Een laagte in het westen van de driehoek wijst thans nog de plaats aan waar de thans gedempte kuil heeft gelegen. Alhoewel uit de parcellering kan worden afgeleid, dat te Loon zelf oorspronkelijk slechts vier of vijf boerderijen stonden, betekenen de latere splitsingen van de erven geen aantasting van het historische aspect. Op enkele kleine aantastingen na door latere bebouwing, is het beeld van het oude Loon volkomen gaaf te noemen.

Het merendeel van de boerderijen aan de plaatse behoort tot het voor dit gebied kenmerkende Kempische langgeveltype, bestaande uit een onderbouw van metselwerk, afgedekt met een rieten kap en voorzien van een pannen dakvoet. Een vijftal wordt vermeld in de lijst van beschermde monumenten.

Ook het verloop van de wegen heeft nagenoeg geen wijziging ondergaan. De wegen naar het oosten leidden naar de Markt in Waalre en naar de gemeynt, een heide- en bosgebied, dat gemeenschappelijk eigendom was en dat diende om plaggen te steken voor de bemesting en voor het houden van bijen en eveneens om de bewoners van brandstof te voorzien. De weg naar het westen leidde naar de beemden langs de Dommel. Het pad dat dwars over de plaatse loopt en in het zuiden nog volkomen gaaf aanwezig is, verbond het kasteel met zijn hoeven en met de kerk in Waalre. Uit het feit dat pas in het begin van de achtste eeuw een kerkje te Waalre werd gesticht en het kerkpad dwars over de plaatse loopt kan worden afgeleid, dat de plaatse ouder is dan de achtste eeuw.

Bovenstaande gegevens wettigen een bescherming als bedoeld in artikel 20 van de Monumentenwet. Hierbij zij opgemerkt dat bedoelde bescherming niet een bevriezing van het hier aangewezen gebied inhoudt, doch dat er bij de "voor dit gebied te treffen stedenbouwkundige regelingen naar gestreefd” dient te worden het historisch karakter van de nederzetting zoveel mogelijk recht te doen.

In het te maken bestemmingsplan met beschermende maatregelen zal derhalve tot uiting moeten worden gebracht, dat de bovenomschreven karakteristiek bewaard blijft. Teneinde deze veilig te stellen zal, zowel in het plan als in de daarbij behorende voorschriften tot uiting dienen te komen, dat de hoogte en afmeting van de bebouwing; de kapvormen en de gevelindeling, alsmede de erfafscheidingen en de toe te passen materialen en kleuren zoveel mogelijk gelijk of gelijkwaardig zullen zijn aan de huidige toestand”.

2.4 Eindhovense Golf

De Eindhovensche Golf werd in 1928/1929 door Anton Philips opgericht. De club is één van de 'oude negen', zoals de vooroorlogse banen in Nederland vaak genoemd worden. Naar verluid is het de 2e golfbaan in Nederland.

Kenmerkend voor het terrein is het wegen- en padenpatroon in het terrein dat al dateert van voor de aanleg van de golfbaan en waar de golfbaan doorheen is gelegd zonder het wezenlijk aan te tasten. De meeste holes worden omgeven door mooie oude bomen.

De golfbaan is een oude bosbaan, aangelegd door Harry S. Colt in 1930. Harry S. Colt is mondiaal gezien een van de beroemdste golfbaanarchitecten. Hij wordt beschouwd als de “vader van de golfarchitectuur”. Door doglegs en natuurlijke hazards te introduceren en met contouren te spelen paste hij zijn banen in in het bestaande landschap alsof zij daar altijd gelegen hadden. Hiermee introduceerde hij belangrijke architectonische basisprincipes, welke tot op de dag van vandaag leidend zijn. 

Inmiddels is het gebruik van de golfbaan cruciaal voor natuurbehoud en -ontwikkeling van het terrein en heeft dit geleid tot het aanwijzen van de natuur tot onderdeel van het Natuurnetwerk Brabant. Door deze aanwijzing is de natuur ook een belemmering in de ontwikkeling van de golfbaan, omdat de technische ontwikkeling van de sport niet stil staat en er met name voor de drivingrange behoefte bestaat aan uitbreiding.

Het clubhuis dateert uit de tijd van de oprichting van de club. Het heeft een rieten kap en heeft de uitstraling van een mooi landhuis. Dit is in Hoofdstuk 1 Waardevolle panden onder paragraaf 1.13 Eindhovenseweg 300 aangemerkt waardevol pand.

2.5 Jonge ontginning Beekerheide

Waarden en kenmerken:

      • De Luikerweg
      • De Bergeijkse Dijk (vroeger Borkelse Dijk)
      • De zandwegen
      • De laanstructuur

Strategie:

Planologische bescherming van de waarden/kenmerken

Beschrijving algemeen:

De Beekerheide is een jonge heideontginning en bestaat uit landbouwgrond en bos.

Beschrijving specifiek:

De Beekerheide is een jonge heideontginning, overwegend bestaande uit landbouwgronden met enkele productiebossen met naaldhout. Het gebied kent een rationele verkaveling. In het gebied komen veel zandwegen voor, sommige voorzien van laanbeplanting. De enige oude wegen zijn de Luikerweg, de oude verbindingsweg tussen 's-Hertogenbosch en Luik en de Borkelse Dijk (ca 1850). Kenmerkend voor het gebied is het vrijwel ontbreken van bebouwing. Het gebied is verkaveld en ontgonnen in de periode 1930-1945.

2.6 Jonge ontginning De Plateaux

Waarden en kenmerken:

      • De vloeiweiden van de Pelterheggen
      • Het Afwateringskanaal
      • Luikerweg
      • Heiderelicten met openheid

Strategie:

Planologische bescherming van de waarden/kenmerken

Beschrijving algemeen:

De Plateaux is een gebied met heiderestanten, bossen en vloeiweiden, in verschillende fasen ontgonnen en ingericht vanaf ca 1800.

Beschrijving specifiek:

De Plateaux is een jonge heideontginning, grotendeels bestaande uit productiebossen met naaldhout, met plaatselijk heiderelicten en landbouwgronden. Delen van het gebied waren rond 1850 al bebost. In de zuidwestelijke hoek, Pelterheggen geheten, ligt een complex vloeiweiden, bestaande uit smalle percelen, van elkaar gescheiden door bevloeiingssloten. Deze sloten staan via het Afwateringskanaal in verbinding met het Kanaal van Bocholt naar Herentals, waarlangs kalkrijk Maaswater wordt aangevoerd. De vloeiweiden werden gebruikt als hooiland. Met de aanleg van de Pelterheggen werd begonnen in 1847. De rest van het gebied is later verkaveld en ontgonnen, met name in de periode 1880-1940. Omstreeks 1920 raakte het complex vloeiweiden in verval en werden de voormalige hooilanden beplant met populieren. Thans zijn de vloeiweiden in beheer bij Natuurmonumenten. Een deel van de vloeiweiden wordt weer bevloeid en als hooiland gebruikt. Kenmerkend voor de vloeiweiden is de kalkminnende vegetatie. Het gebied wordt begrensd door de Luikerweg, de grote verbindingsweg tussen 's-Hertogenbosch en Hasselt/Luik, die in de achttiende eeuw werd verhard.Het gebied kent een samenhang met het beekdal van de Dommel.

2.7 Visvijvers bij Valkenswaard

Waarden en kenmerken:

      • De vijvers
      • De kaden
      • De sluisjes
      • De aanvoersloten Witsloot en Bronzesloot
      • Het verdeelwerk bij Zeelberg
      • De Driebruggen
      • De beheerderswoning met erf en visbakken
      • De ruïnes van de veldkeuken
      • Het tracé smalspoorlijn
      • Het tracé goederenspoor Valkenswaard-Heeze-Geldrop

Strategie:

Planologische bescherming van de waarden/kenmerken

Beschrijving algemeen:

De visvijvers bij Valkenswaard is een uniek complex van visvijvers met kaden, aanvoersloten en sluisjes. Samen met de beheerderswoning en de andere dienstgebouwen heeft de voormalige viskwekerij grote cultuurhistorische waarde.

Beschrijving specifiek:

Voormalige viskwekerijen, met visvijvers en opgeleide beken voor de aanvoer van water. Het geheel ligt in een beekdal. Een deel van de visvijvers, vooral de vijvers ten zuiden van de N634, is aangelegd ter plekke van voormalige vloeiweiden. Eén van de vijvers ligt op de plek van het oude Greveschutven. De viskwekerijen kennen een uitgekiend systeem met opgeleide beken, kaden en sluisjes, voor het verversen van het water in de verschillende vijvers. De opgeleide beek aan de westzijde van de Tongelreep, Witsloot geheten, werd in 1886 aangelegd ten behoeve van vloeiweiden. De eerste visvijvers dateren uit de periode 1902-1910. In deze periode werd ook de oostelijke opgeleide beek, Bronzesloot geheten, gegraven. Nadien werd het complex visvijvers nog regelmatig uitgebreid. In 1936 kwam het beheer van de visvijvers in één hand. Via een smalspoor werd een verbinding gemaakt met de goederenspoorweg Geldrop-Valkenswaard (1949), een zijtak van de eveneens opgeheven spoorlijn Eindhoven-Achel uit 1866. Omstreeks 1950 is de beheerderswoning gebouwd. In 1976 vond de laatste uitbreiding plaats. De boerderij De Vloeiweide werd gekocht en het land, dat langs de aanvoersloot van het water voor de oostelijke vijvers lag (de Bronzesloot), kon eenvoudig tot visvijvers worden omgevormd. Thans is het gebruik als viskwekerij grotendeels beëindigd. De verschillende fasen in de ontwikkeling van het vijvercomplex.

  • Rood : 1900-1922
  • Groen: 1922-1930
  • Blauw: 1950-1960
  • Geel : 1970-1980

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPbuitengebied2-CO02_0034.jpg"

(Bron: www.dse.nl)

2.8 Woeste gronden De Malpie

Waarden en kenmerken:

      • De vennen en natte graslanden
      • De open heidevelden

Strategie:

Planologische bescherming van de waarden/kenmerken

Beschrijving algemeen:

De Malpie is een heiderestant met een groot aantal vennen.

Beschrijving specifiek:

De Malpie is een heidegebied met een groot aantal vennen, o.a. Groot Malpieven en Pastoorsven en met gefixeerd stuifzand. Het gebied ligt ten westen van de Dommel. Het maakte deel uit van een uitgestrekt heidegebied tussen de Dommel en de Keersop. Dergelijke grote, open heidegebieden zijn in de periode 1250-1500 in grote delen van de Brabantse zandgebieden ontstaan. Aan de randen van het gebied liggen productiebossen met naaldhout, voornamelijk van omstreeks 1940, en spontane opslag van berken en dennen. Het gebied kent een samenhang met het beekdal van de Dommel.

Bijlage 21 Nota inspraak en overleg

PM