De op de plankaart voor "Water - Waterstaatkundige doeleinden" aangegeven gebieden zijn bestemd voor:
- water en vaarwegen;
- oevers met beschoeiing;
- water aan- en afvoerkanalen / wegen;
- zwaaikommen;
- vaarweg meubilair en tekens;
- leidingwerken ten behoeve van de functie;
- bedieningsgebouwen en sluizen;
- deuren werkplaatsen/ opslagterreinen;
- oeverzones met geplande verruiming vaarwegen;
- toegangswegen objecten;
- inspectiewegen / paden langs de oever;
- alles wat verder voor het ins stand houden van de functie vaarwegen van toepassing is.
De op de plankaart voor "Water - Waterstaatkundige doeleinden" aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor:
- bouwwerken, geen gebouw zijnde;
- objecten voor beeldende kunst,
voor zover deze ondergeschikt zijn aan de onder 15.1.1 genoemde functies.
Bestaande bebouwing welke krachtens een bouwvergunning is opgericht en in overeenstemming is met de bestemming volgens dit plan, maar afwijkend van één of meer bebouwingsvoorschriften, wordt geacht aan het plan te voldoen. Hieronder wordt tevens vergunde bebouwing verstaan, die nog moet worden opgericht.
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gronden met een aanduiding als bedoeld in artikel 15.1.1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
- met uitsluiting van nutsgebouwen mogen overige gebouwen uitsluitend binnen het op de plankaart aangegeven hoofdbebouwingsvlak worden gebouwd, waarbij ondergeschikte onderdelen van een bouwwerk met overschrijding van het hoofdbebouwingsvlak mogen worden gerealiseerd;
- het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan op de plankaart is aangegeven;
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan op de plankaart is aangegeven.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende bepalingen:
- de hoogte van kunstwerken en bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van de geleding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan hiervoor op aantoonbare wijze noodzakelijk is;
- de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen;
- de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag ten hoogste 5 meter bedragen.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedurevoorschriften in Procedureregels ontheffing en nadere eisen nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met inachtneming van de procedureregels in artikel 30.1 en met de vrijstellingsvoorwaarden in 15.4.3 vrijstelling te verlenen van:
a. het bepaalde in artikel Bouwwerken geen gebouw zijnde onder voor de hoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
b. het bepaalde in artikel 15.2.3 onder voor de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde die naar hun aard en functie toelaatbaar zijn binnen de bestemming zoals zend-en ontvangstinrichtingen, sirenes, lichtmasten e.d.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, om met inachtneming van de procedureregels in artikel Procedureregels ontheffing en nadere eisen en met de vrijstellingsvoorwaarden in 15.4.3, vrijstelling te verlenen voor de overschrijding van de voorgevelrooilijn van een hoofdbebouwingsvlak in een aangrenzend bestemmingsvlak voor:
- ondergeschikte delen van een bouwwerk;
- bouwwerken welke binnen het aangrenzende bestemmingsvlak middels vrijstelling t.b.v. bouwen in het onbebouwd erf zijn toegestaan;
met dien verstande dat:
- niet lager wordt gebouwd dan 4,20 m boven de hoogte van de rijweg, met inbegrip van een strook van 0,50 m breedte ter weerszijden van die rijweg;
- niet lager wordt gebouwd dan 2,20 m boven de hoogte van een ander deel van de weg en voor zover de veiligheid van de gebruikers van de weg niet in gevaar komt.
De in artikel 15.4.1 en 15.4.2 genoemde vrijstellingen kunnen slechts worden verleend, mits:
- het stedenbouwkundige beeld niet onevenredig wordt geschaad;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet worden beperkt;
- de sociale veiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
- de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt aangetast.
- instemming is gegeven door de vaarwegbeheerder.
Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming, behoudens vrijstellingen die op grond van deze voorschriften zijn verleend.
Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming wordt in elk geval gerekend:
- het storten van puin en afvalstoffen, tenzij dit ter realisering en/of handhaving van de bestemming dient;
- opslag van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten bouwmaterialen, werktuigen, machines en onderdelen hiervan, tenzij dit ter realisering en/of handhaving van de bestemming dient;
- opslag van gebruiksklare of onklare voer- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
- het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
- het gebruik van gronden en bouwwerken voor bewoning.
Burgemeester en wethouders verlenen met inachtneming van de procedureregels in artikel 30.1vrijstelling van het bepaalde in artikel 15.5.1 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Naar vorige |
Niveau omhoog
Naar boven Inhoudsopgave |
Naar volgende |