Plan:
Zand 2008
Status:
onherroepelijk
Plantype:
ex art. 10 WRO beheer/ontwikkeling
Artikel 10 Natuur
10.1 Bestemmingsomschrijving
10.1.1 Functies

De op de plankaart als "Natuur" aangegeven gronden zijn bestemd voor:

  1. instandhouding en versterking van de landschappelijke waarde en natuurwaarde van de ecologische hoofdstructuur;
  2. extensief recreatief medegebruik;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
10.1.2 Bijbehorende voorzieningen

De op de plankaart voor "Natuur" aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor:

  1. geluidwerende voorzieningen waaronder wallen, schermen e.d. en objecten voor beeldende kunst;
  2. voet- en fietspaden en verhardingen;
  3. objecten voor beeldende kunst;
  4. ontsluitingswegen ter directe ontsluiting van aangrenzende percelen.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen

Bestaande bebouwing welke krachtens een bouwvergunning is opgericht en in overeenstemming is met de bestemming volgens dit plan, maar afwijkend van één of meer bouwregels, wordt geacht aan het plan te voldoen. Hieronder wordt tevens vergunde bebouwing verstaan, die nog moet worden opgericht.

10.2.2 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gronden met een aanduiding als bedoeld in artikel 10.1.2 Bijbehorende voorzieningen. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de plankaart aangegeven hoofdbebouwingsvlak worden gebouwd, waarbij ondergeschikte delen van een bouwwerk binnen het hoofdbebouwingsvlak het hoofdbebouwingsvlak mogen overschrijden;
  2. het bebouwingspercentage binnen het hoofdbebouwingsvlak mag per bouwperceel niet meer dan het op de plankaart aangegeven maximum bedragen.

de bouwhoogte binnen het hoofdbebouwingsvlak mag niet meer dan het op de plankaart aangegeven maximum bedragen.

10.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan hiervoor op aantoonbare wijze noodzakelijk is;
  2. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen;
  3. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen hoogste 4 m bedragen.
10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 30.1nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
    1. een goede landschappelijke inpassing;
    2. de verkeersveiligheid;
    3. de sociale veiligheid;
    4. de brandveiligheid;
  2. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
10.4 Ontheffing bouwregels
10.4.1 Ontheffingsmogelijkheden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met inachtneming van de procedureregels in artikel 30.1. en met de ontheffingsvoorwaarden in 10.4.2 ontheffing te verlenen voor:

  1. het bouwen van gebouwen ten dienste van onderhoud en beheer van de natuurwaarde van het gebied -geen woning zijnde- waarbij de oppervlakte niet meer dan 30 m² bedraagt en bouwhoogte niet meer dan 4 m bedraagt;
  2. het bouwen van een brandtoren, indien deze uit een oogpunt van brandpreventie en/of brandbestrijding noodzakelijk of gewenst is, waarbij de hoogte niet meer dan 25 m mag bedragen;
  3. het bouwen van bouwwerken van algemeen nut met dien verstande dat:
    1. de maximale hoogte van bouwwerken van algemeen nut bedraagt 3,5 m;
    2. de maximale oppervlakte van bouwwerken van algemeen nut bedraagt 50 m².
  4. het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde met dien verstande dat:
    1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 2 m mag bedragen;
    2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer dan 5 m mag bedragen.
10.4.2 Ontheffingsvoorwaarden

De in artikel 10.4.1 genoemde ontheffingen kunnen slechts worden verleend, mits:

  1. de belangen van natuur en landschap niet in onevenredige mate worden geschaad.
  2. de sociale veiligheid niet onevenredig wordt aangetast.
10.5 Specifieke gebruiksregels
10.5.1 Gebruiksverbod

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming, behoudens ontheffingen die op grond van deze regels zijn verleend.

10.5.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming wordt in elk geval gerekend:

  1. het storten van puin en afvalstoffen, tenzij dit ter realisering en/of handhaving van de bestemming dient;
  2. opslag van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten bouwmaterialen, werktuigen, machines en onderdelen hiervan, tenzij dit ter realisering en/of handhaving van de bestemming dient;
  3. opslag van gebruiksklare of onklare voer- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
  4. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
  5. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bewoning.
10.5.3 Ontheffing voor meest doelmatig gebruik

Burgemeester en wethouders verlenen met inachtneming van de procedureregels in artikel 30.1ontheffing van het bepaalde in artikel 10.5.1 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

10.6 Aanlegvergunning
10.6.1 Verboden

Het is verboden op de als Natuur bestemde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de navolgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanleggen, verbreden, verleggen of verharden van wegen en paden;
  2. het vellen en rooien van houtgewas;
  3. het ophogen, het afgraven of ontgronden van gronden en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  4. het aanbrengen van ondergrondse kabels en leidingen;
  5. het graven of dempen van sloten en greppels.
10.6.2 Uitzonderingen

Het in lid 1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden die:

  1. betrekking hebben op het normale onderhoud en beheer;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
10.6.3 Beperking

De in lid 1 genoemde vergunning kan uitsluitend worden verleend indien de waarden en belangen van de gronden zoals opgenomen in de functieomschrijving niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden aangetast of kunnen worden verkleind.