De op de plankaart voor ´Bedrijf-Binnenwijks´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- bedrijven die zijn genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten onder de categorieën 1 en 2, met uitzondering van geluidshinderlijke inrichtingen en met uitzondering van risicovolle inrichtingen, met dien verstande dat de maximaal toegestane categorie per bestemmingsvlak op de plankaart is aangegeven;
- de op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan bestaande bedrijven die vallen in een hogere dan de in het bestemmingsvlak maximaal toelaatbaar geachte milieucategorie, voor zover deze bedrijven in werking zijn met de vereiste (milieu)vergunningen;
- opslagen en installaties uit het onderdeel ´Opslagen en Installaties´ van de Bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten, voor zover de feitelijke afstand van de opslagen voor geur, stof, geluid en gevaar overeenkomt met die in de tabel ten opzichte van woningen van derden;
- bouwwerken van algemeen nut.
Ter plaatse van de op de plankaart aangegeven aanduiding:
- detailhandel (dh);
- kantoren (k);
- religie (re);
- bedrijven (b) tot de milieucategorie zoals nader aangeduid in Staat van Bedrijfsactiviteiten Staat van Bedrijfsactiviteiten en tevens zoals weergegeven op de plankaart met uitzondering van bedrijven als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder jo. artikel 2.4. van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer van de Wet Milieubeheer en met uitzondering van risicovolle inrichtingen;
- zorg en dienstverlening (z) (zakelijk en persoonlijk);
- tank- en servicestation (t);
- autowasplaats (a);
- vuurwerkverkooppunt (figuur);
- dienstwoning (dw),
zijn de voor ´Bedrijf-Binnenwijks´ aangewezen gronden mede bestemd voor de daarbij aangegeven functie(s).
De op de plankaart voor ´Bedrijf-Binnenwijks´ aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor:
- kantines en restauratieve voorzieningen;
- kantoorruimten, zijnde maximaal 20% van het bedrijfsvloeroppervlakte per bouwperceel;
- productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen zijnde maximaal 20% van de bedrijfsvloeroppervlakte per bouwperceel met een maximum van 100 m²;
- parkeer-, stallings- en verkeersvoorzieningen;
- aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
- tuinen en erven;
- objecten voor beeldende kunst;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
voor zover deze behoren bij en ondergeschikt zijn aan de onder 3.1.1 en 3.1.2 genoemde functies.
Bestaande bebouwing welke krachtens een bouwvergunning is opgericht en in overeenstemming is met de bestemming volgens dit plan, maar afwijkend van één of meer bebouwingsregels, wordt geacht aan het plan te voldoen. Hieronder wordt tevens vergunde bebouwing verstaan, die nog moet worden opgericht.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende algemene regels:
- gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de plankaart aangegeven hoofdbebouwingsvlak worden gebouwd, waarbij ondergeschikte delen van een bouwwerk, voor zover gelegen binnen het bestemmingsvlak, het hoofdbebouwingsvlak mogen overschrijden;
- het bebouwingspercentage binnen het hoofdbebouwingsvlak mag 100 bedragen tenzij anders op de plankaart is aangegeven;
- de bouw- en/of goothoogte binnen het hoofdbebouwingsvlak mag niet meer dan het op de plankaart aangegeven maximum bedragen;
- het bouwen van ondergrondse bouwwerken is toegestaan.
Voor het bouwen van dienstwoningen gelden de volgende regels:
- een dienstwoning mag uitsluitend worden gebouwd, indien en voor zover de gronden op de plankaart zijn voorzien van de aanduiding ´dienstwoning toegestaan´;
- het aantal dienstwoningen mag niet meer dan één per bedrijf bedragen;
- Voor niet inpandige dienstwoningen geldt het volgende:
- dienstwoningen mogen uitsluitend binnen het op de plankaart aangegeven hoofdbebouwingsvlak met de aanduiding ´dienstwoning toegestaan´ worden gebouwd;
- het bebouwingspercentage binnen het hoofdbebouwingsvlak mag 100 bedragen, tenzij anders op de plankaart is aangegeven;
- de maximale bouwhoogte bedraagt 10 m, tenzij op de plankaart een andere bouwhoogte is aangegeven;
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van tenminste 3 m van de voorgevelrooilijn van de dienstwoning worden gebouwd;
- de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 75 m2;
- de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m;
- de afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de dienstwoning mag niet meer bedragen dan 30 m.
Voor het bouwen van bouwwerken van algemeen nut gelden de volgende regels:
- bouwwerken van algemeen nut mogen binnen het gehele bestemmingsvlak worden opgericht;
- de maximale hoogte van bouwwerken van algemeen nut bedraagt 3,5 m;
- de maximale oppervlakte van bouwwerken van algemeen nut bedraagt 50 m².
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:
- de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
- de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag in het hoofdbebouwingsvlak niet meer dan 4,5 m en in het onbebouwd erf niet meer dan 1 m bedragen.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met inachtneming van de procedureregels in artikel 30.1 en de ontheffingsvoorwaarden in 3.3.2 ontheffing te verlenen van:
- het bepaalde in artikel 3.2.2 onder a voor bouwen buiten het hoofdbebouwingsvlak ten behoeve van entrees, overstekende daken, draagconstructies van de gebouwen, luifels, (draagconstructies van) reclame, dan wel hieraan gelijk te stellen voorzieningen;
- het bepaalde in artikel 3.2.2 onder c ten aanzien van de maximale bouwhoogte tot een hoogte van maximaal 10 m;
- het bepaalde in 3.2.6 onder a voor de hoogte en situering van erfafscheidingen tot een hoogte van maximaal 3 m;
- het bepaalde in 3.2.6 onder b voor de hoogte en situering van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een hoogte van maximaal 10 m binnen het hoofdbebouwingsvlak en tot een hoogte van maximaal 5 m in het onbebouwd erf voor bouwwerken, geen gebouw zijnde die naar hun aard en bestemming op een onbebouwd erf toelaatbaar zijn.
- het bepaalde in 3.2.6 onder b voor vlaggemasten in het onbebouwd erf tot een hoogte van maximaal 10 m.
De in artikel 3.3.1 genoemde ontheffingen kunnen slechts worden verleend, mits:
- dit vanuit het oogpunt van de bedrijfsvoering, de bedrijfspresentatie, de constructie of verschijning van het gebouw of de aard van het bedrijf noodzakelijk is;
- de bebouwingskarakteristiek van de straat niet onevenredig wordt geschaad;
- gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt;
- de brandveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
- de milieusituatie niet onevenredig wordt aangetast;
- de sociale veiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
- de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
- de ruimtelijke inpasbaarheid is aangetoond;
- vanuit stedenbouwkundig oogpunt in beginsel rekening wordt gehouden met eventuele zichthoeken vanuit belendende percelen.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 30.1nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijde ten behoeve van:
- een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de brandveiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming, behoudens ontheffingen die op grond van deze regels zijn verleend.
Tot een gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in 3.5.1, strijdig met de bestemming ´Bedrijf-Binnenwijks´, wordt in ieder geval gerekend:
- het gebruik van gronden en bouwwerken voor bewoning;
- het gebruik van gronden en bouwwerken anders dan genoemd in artikel 3.1;
- het gebruik van gronden en bouwwerken voor zelfstandige kantoren of zelfstandige kantoorruimten;
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan bedoeld in artikel 3.1.3 sub c;
- voor de uitoefening van enige tak van handel inclusief detailhandel, nijverheid en dienstverlening anders dan volgens het bepaalde in lid 3.1;
- het splitsen van een dienstwoning in twee of meer zelfstandige woonruimten.
- het storten van puin en afvalstoffen, tenzij deze ter realisering en/of handhaving van de bestemming is;
- opslag van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten bouwmaterialen, werktuigen, machines en onderdelen hiervan, tenzij deze ter realisering en/of handhaving van de bestemming is;
- opslag van gebruiksklare of onklare voer- en vaartuigen of onderdelen daarvan, tenzij deze handhaving van de bestemming is;
- het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met inachtneming van de procedureregels in artikel 30.1 ontheffing te verlenen van:
- Het bepaalde in artikel 3.3.1 sub a voor het de uitoefening van een bedrijf of een activiteit die niet voorkomt in de tot het plan behorende Bijlage ´Staat van Bedrijfsactiviteiten´ maar die naar aard en invloed op de omgeving overeenkomt met de toegelaten milieucategorieën;
- Het bepaalde in artikel 3.3.1 sub a voor de uitoefening van een bedrijf of activiteit die in Bijlage ´Staat van Bedrijfsactiviteiten´ is vermeld in een categorie die niet is toegestaan op het betreffende perceel, in geval door of namens de aanvrager of andere betrokkenen aannemelijk wordt gemaakt dat het bedrijf of de activiteit naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met de toegestane milieucategorieën.
Naar vorige |
Niveau omhoog
Naar boven Inhoudsopgave |
Naar volgende |