direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Dinteloord en Prinsenland, wijziging Mariaweg 4
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0851.bgWPMariaweg4-v001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorliggend rapport betreft het wijzigingsplan "Buitengebied Dinteloord en Prinsenland, wijziging Mariaweg 4" van de gemeente Steenbergen.

1.1 Aanleiding en doel

Op de locatie aan de Mariaweg 4 – perceel H775 – is thans de bebouwing van een voormalig agrarisch bedrijf gesitueerd. De initiatiefnemer is voornemens om op het achterste gedeelte van het perceel een camperplaats (kampeerterrein) te realiseren ten behoeve van 25 plaatsen. Inclusief de mogelijkheid tot het (ver)bouwen van een sanitaire voorziening in de toekomst.

Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan ‘’Buitengebied Dinteloord en Prinsenland, 1e herziening’’, omdat binnen de bestemming ‘Agrarisch’ de oprichting van een kampeerterrein niet direct is toegestaan. Echter bevat het vigerende bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid – artikel 3.7.13 – die burgemeester en wethouders bevoegdheden geeft tot het wijzigen van de bestemming ‘Agrarisch’ ter plaatse van het agrarisch bedrijf in de bestemming 'Agrarisch' met de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – aan het buitengebied gebonden kleinschalige vorm van recreatie en toerisme’. De gemeente Steenbergen heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan het initiatief door gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 3.7.13 van het vigerende bestemmingsplan.

Om gebruik te kunnen maken van de wijzigingsbevoegdheid dient een wijzigingsplan te worden opgesteld. Met het voorliggende wijzigingsplan wordt hieraan invulling gegeven.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.bgWPMariaweg4-v001_0001.jpg"

TOPOGRAFISCHE SITUATIE

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend wijzigingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.bgWPMariaweg4-v001_0002.jpg"

KADASTRALE SITUATIE

De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Dinteloord, sectie H, nummer 775. De oppervlakte van het plangebied bedraagt 15.000 m². De gronden zijn particulier in eigendom.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Buitengebied Dinteloord en Prinsenland, 1e herziening" vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 28 juni 2018. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.bgWPMariaweg4-v001_0003.jpg"

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

Ter plaatse van het plangebied gelden de enkelbestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden'. Ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch' zijn de gronden onder meer bestemd voor:

  • maximaal één grondgebonden agrarisch bedrijf per bouwvlak;
  • ter plaatse van een agrarisch bedrijf is productiegebonden detailhandel toegestaan tot maximaal 100 m²;
  • per agrarisch bedrijf is één bedrijfswoning toegestaan, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep aan huis in de bedrijfswoning en/of bijgebouwen, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten', waar geen bedrijfswoning is toegestaan en ter plaatse van de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden', waar het maximum aantal woningen is toegestaan zoals op de verbeelding weergegeven, en;
  • kwaliteitsverbetering van het landschap.

Ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden' zijn de gronden onder meer bestemd voor:

  • agrarische bodemexploitatie;
  • het behoud en herstel van de aanwezige landschapswaarden in de vorm van het behoud en herstel van de open agrarische zeekleigronden;
  • het behoud, herstel en/of realisatie van boomdijken, landschapselementen, alsmede de groenzones bij agrarische bedrijven;
  • extensief dagrecreatief medegebruik, en;
  • agrarisch educatief medegebruik.

Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 3.7.13 van het vigerende bestemmingsplan bevat een wijzigingsbevoegdheid die burgemeester en wethouders bevoegdheden geeft tot het wijzigen van de bestemming ‘Agrarisch’ ter plaatse van het agrarisch bedrijf in de bestemming 'Agrarisch' met de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – aan het buitengebied gebonden kleinschalige vorm van recreatie en toerisme’. Dit artikel is hierna overgenomen.

''3.7.13 Wijzigen bestemming ten behoeve van aan het buitengebied gebonden kleinschalige vormen van recreatie en toerisme

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het omschakelen van een vrijkomend agrarisch bedrijf naar kleinschalige vormen van recreatie en toerisme mogelijk te maken, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. het hergebruik beperkt zich tot de voormalige agrarische bedrijfslocatie. Voor aan het buitengebied gebonden kleinschalige vorm van dagrecreatieve voorzieningen en / of verblijfsrecreatieve voorzieningen geldt een maximale oppervlakte van het bestemmingsvlak van 1,5 hectare. Voor aan het buitengebied gebonden kleinschalige vorm van horeca geldt een maximale oppervlakte van het bestemmingsvlak van 5.000 m². Indien de minicamping en/of de buitenactiviteiten ten behoeve van aan het buitengebied gebonden vormen van dagrecreatie gelegen zijn buiten het bouwvlak, dan worden de desbetreffende gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en 'Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden', in afwijking van de hierboven genoemde maximale oppervlakte, gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch' met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – aan het buitengebied gebonden kleinschalige vorm van recreatie en toerisme'. Op de verbeelding wordt ook opgenomen dat er binnen dit gebied geen gebouwen zijn toegestaan;
  • b. er wordt aangetoond dat agrarisch hergebruik van het agrarisch bedrijf redelijkerwijs niet haalbaar is;
  • c. het agrarisch bedrijf dient te zijn beeindigd;
  • d. op de verbeelding wordt binnen de bestemming 'Agrarisch' de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – aan het buitengebied gebonden kleinschalige vorm van recreatie en toerisme' opgenomen;
  • e. het betreft bedrijfsmatige activiteiten in de categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten of een hogere milieucategorie, mits qua aard en invloed vergelijkbaar met categorie 1 en 2. Indien de gewenste activiteit niet voorkomt in de Staat van bedrijfsactiviteiten dient deze naar aard en invloed vergelijkbaar te zijn met bedrijfsmatige activiteiten in categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • f. voor een bed and breakfast zijn per bestemmingsvlak maximaal 5 kamers met in totaal maximaal 10 slaapplaatsen toegestaan;
  • g. de bed and breakfast is uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan. Maximaal 40 % van de bestaande bebouwing met een maximum van 250 m² mag voor deze functie worden benut;
  • h. de maximale verblijfsduur door dezelfde persoon op de recreatieve voorzieningen bedraagt 6 weken per jaar;
  • i. voor een minicamping geldt dat maximaal 25 standplaatsen zijn toegestaan;
  • j. er zijn uitsluitend kampeermiddelen toegestaan met een toeristisch karakter (tenten, toercaravans, e.d.); voor zover het kampeermiddel is aan te merken als een bouwwerk is dit niet toegestaan;
  • k. de kampeermiddelen zijn toegestaan binnen het bouwvlak en/of in een zone direct grenzend aan het bouwvlak;
  • l. de totale maximale oppervlakte van de standplaatsen bedraagt 1,5 hectare. De te gebruiken oppervlakte dient qua oppervlakte aan te sluiten bij het aantal standplaatsen. Zuinig ruimtegebruik is daarbij het uitgangspunt;
  • m. de oppervlakte van sanitaire voorzieningen bij een minicamping mag niet meer bedragen dan 150 m² en dienen binnen het bouwvlak en waar mogelijk binnen de bestaande gebouwen te worden gerealiseerd;
  • n. kamperen is uitsluitend toegestaan van 1 maart tot 1 november (kampeerseizoen);
  • o. per bedrijf zijn maximaal 5 verblijfsrecreatieve voorzieningen (chalet, trekkershut, soortgelijke voorziening) binnen het bouwvlak toegestaan. De oppervlakte van een verblijfsrecreatieve voorziening mag niet meer bedragen dan 70 m² ;
  • p. per bedrijf zijn, anders dan in de vorm van een bed and breakfast, maximaal 5 verblijfsrecreatieve kamers (waaronder gastenkamers, toeristische appartementen en soortgelijke voorzieningen) met in totaal maximaal 10 slaapplaatsen binnen het bouwvlak toegestaan. Maximaal 40% van de bestaande bebouwing met een maximum van 250 m² vloeroppervlakte mag voor deze functie worden benut;
  • q. ondersteunend en ondergeschikt zijn toegestaan: vergaderen, workshops, kinderfeestjes, exposities en soortgelijke functies;
  • r. ondersteunend en ondergeschikt zijn toegestaan zorgverlening op sociaal, fysiek en/of psychisch vlak. Zorgwonen is niet toegestaan;
  • s. detailhandel is niet toegestaan;
  • t. indien er sprake is van een kleinschalige vorm van horeca mag de maximale vloeroppervlakte, exclusief terras, niet meer dan 250 m² bedragen;
  • u. binnen het bouwvlak dient sprake te zijn van zuinig ruimtegebruik waarbij overtollige bedrijfsbebouwing, met uitzondering van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, dient te worden gesloopt;
  • v. de buitenactiviteiten ten behoeve van de aan het buitengebied gebonden vormen van dagrecreatie zijn toegestaan binnen het bouwvlak of in een zone direct grenzend aan het bouwvlak. De oppervlakte voor de buitenactiviteiten mag niet meer bedragen dan 1 hectare, met uitzondering van boerengolf waarvoor een maximale oppervlakte van 15 hectare geldt. De te gebruiken oppervlakte dient qua oppervlakte aan te sluiten bij de uit te voeren activiteiten. Zuinig ruimtegebruik is daarbij het uitgangspunt;
  • w. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • x. ter plaatse van de agrarische bedrijven met de aanduiding 'glastuinbouw' is het bedrijfsmatig houden van dieren niet toegestaan;
  • y. er zijn geen overwegende bezwaren van natuurlijke, landschappelijke, archeologische, cultuurhistorische, waterhuishoudkundige, hydrologische, abiotische of milieuhygiënische aard;
  • z. er vindt geen onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking plaats;
  • aa. er zijn geen overwegende bezwaren in het kader van brandveiligheid;
  • ab. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  • ac. het wijzigen is niet toegestaan ter plaatse van het Natuur Netwerk Brabant zoals aangeduid op de verbeelding;
  • ad. het wijzigen vindt gelijktijdig plaats met de wijziging van de overige gronden naar de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en/of 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden';
  • ae. het wijzigen binnen de Groenblauwe mantel zoals aangeduid op de verbeelding gaat gepaard met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken;
  • af. wijziging van het bestemmingsplan kan uitsluitend plaatsvinden indien wordt bijgedragen aan de kwaliteitsverbetering van het landschap;
  • ag. het bepaalde in de artikelen 3, 4 en 5 is voor zover mogelijk van overeenkomstige toepassing.''

Hieronder wordt het plan aan de voorwaarden getoetst.

ad a.   Het bestemmingsvlak behorende bij de camperplaats zal een maximale omvang hebben van 1,5 hectare. Hiermee wordt voldaan aan dit lid.  
ad b.   De gronden in eigendom van de initiatiefnemer betreffen enkel het plangebied en zijn daarmee onvoldoende groot om een agrarisch bedrijf te vestigen/ agrarisch te hergebruiken. Hiermee wordt voldaan aan dit lid.  
ad c.   De agrarische bedrijfsvoering is reeds beëindigd. Hiermee wordt voldaan aan dit lid.  
ad d.   Op de verbeelding behorende bij dit wijzigingsplan is de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – aan het buitengebied gebonden kleinschalige vorm van recreatie en toerisme' opgenomen. Hiermee wordt voldaan aan dit lid.  
ad e.   Onderhavig planvoornemen betreft de realisatie van camperplaatsen. Normaliter sluit een kampeerterrein aan bij een minicamping (categorie 3.1-inrichting; sbi-code: 553) benoemd in de VNG-brochure. Deze inrichting kent een maximale richtafstand van 50 meter (geluid). Desalniettemin is de uitstraling van enkel camperplaatsen (zonder extra recreatieve voorzieningen) minder groot dan een minicamping, waardoor deze inrichting naar aller redelijkheid meer te vergelijken valt met een autoparkeerterrein (categorie 2-inrichting; sbi-code 6321). Deze inrichting kent een richtafstand van maximaal 30 meter (geluid). Hiermee wordt voldaan aan dit lid.  
ad f.   Dit lid is niet van toepassing.  
ad g.   Dit lid is niet van toepassing.  
ad h.   De maximale verblijfsduur van gasten bedraagt minder dan 6 weken per jaar. Hiermee wordt voldaan aan dit lid.  
ad i.   Middels dit planvoornemen worden maximaal 25 camperplaatsen gerealiseerd. Hiermee wordt voldaan aan dit lid.  
ad j.   Middels dit planvoornemen worden enkel campers toegestaan. Hiermee wordt voldaan aan dit lid.  
ad k.   De camperplaatsen worden gerealiseerd binnen het bouwvlak. Hiermee wordt voldaan aan dit lid.  
ad l.   Dit planvoornemen leidt maximaal tot het gebruik van 1,5 hectare aan grond, waarbij het bestaande bouwvlak van circa 9.200 m² wordt verkleind naar circa 8.800 m². Hiermee wordt voldaan aan dit lid.  
ad m.   De sanitaire voorzieningen zullen, bij realisatie in de toekomst, voldoen aan de maximale maatvoering van 150 m². Daarnaast zullen deze worden gerealiseerd in de bestaande schuur, direct gesitueerd aan de Mariaweg. Dit wordt nader toegelicht in hoofdstuk 3. Hiermee wordt voldaan aan dit lid.  
ad n.   De camperplaatsen (kampeerterrein) is geopend tussen 1 maart en 1 november. Hiermee wordt voldaan aan dit lid.  
ad o.   Dit lid is niet van toepassing.  
ad p.   Dit lid is niet van toepassing.  
ad q.   Dit lid is niet van toepassing.  
ad r.   Dit lid is niet van toepassing.  
ad s.   Onderhavig plan voorziet niet in detailhandel. Hiermee wordt voldaan aan dit lid.  
ad t.   Middels dit plan wordt niet voorzien in de mogelijkheid tot een vorm van kleinschalige horeca met een maximale vloeroppervlakte van 250 m². Hiermee wordt voldaan aan dit lid.  
ad u.   Onderhavig plangebied beschikt in de huidige situatie over twee voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. De hangar, gesitueerd in de zuidwestelijke hoek van het perceel, zal behouden blijven als verblijfplaats voor toekomstige gasten. De hangar kent thans 3 wanden, zodat bij minder weer de gasten hieronder kunnen recreëren. De schuur, gesitueerd direct aan de Mariaweg, zal eveneens behouden blijven. De schuur krijgt in de nieuwe situatie de volgende functies: technische ruimte (stroom- en watervoorzieningen), opslag van machines voor onderhoud van de camperplaats, opslag van tuinmeubilair, stalling ten behoeve van de camperplaats, stalling van privé wagenpark (camper en oldtimer), privé hobbymatig gebruik en eventuele toekomstige sanitaire ruimte (maximaal 150 m²).

Onderhavige locatie beschikt in die zin niet over overtollige bebouwing. Hierdoor is dit lid niet van toepassing.  
ad v.   Dit lid is niet van toepassing.  
ad w.   Onderhavig planvoornemen leidt niet tot onevenredige aantasting van omwonende en/of omliggende (agrarische) bedrijven. Dit wordt nader toegelicht in hoofdstuk 5. Hiermee wordt voldaan aan dit lid.  
ad x.   Dit lid is niet van toepassing.  
ad y.   Onderhavig plan leidt niet tot overwegende bezwaren van natuurlijke, landschappelijke, archeologische, cultuurhistorische, waterhuishoudkundige, hydrologische, abiotische of milieuhygiënische aard. Dit wordt nader toegelicht in hoofdstuk 5. Hiermee wordt voldaan aan dit lid.  
ad z.   Dit planvoornemen leidt niet tot een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 3.2. Hiermee wordt voldaan aan dit lid.  
ad aa.   Onderhavig plan leidt niet tot bezwaren in het kader van brandveiligheid. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 5.1.3. Hiermee wordt voldaan aan dit lid.  
ad ab.   Het plan voorziet in voldoende parkeergelegenheid. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 3.2. Hiermee wordt voldaan aan dit lid.  
ad ac.   Dit lid is niet van toepassing.  
ad ad.   De overige gronden binnen het plangebied worden tegelijkertijd omgezet naar de bestemming ''Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en/of 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden'. Hiermee wordt voldaan aan dit lid.  
ad ae.   Dit lid is niet van toepassing.  
ad af.   Dit planvoornemen voorziet in een bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het landschap. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 4.3.2. Hiermee wordt voldaan aan dit lid.  
ad ag.   Het bepaalde in de artikelen 3, 4 en 5 worden voor zover mogelijk overeenkomstig toegepast. Hiermee wordt voldaan aan dit lid.  

Conclusie

Samenvattend kan worden gesteld dat aan alle voorwaarden wordt voldaan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied in de directe omgeving weer

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.bgWPMariaweg4-v001_0004.jpg"

DIRECTE OMGEVING

2.1 Bebouwing en functies

Onderhavige locatie is gelegen tussen de kernen Dinteloord (ten zuidwesten van de kern) en Steenbergen (ten noorden van de kern). In de directe omgeving van het plangebied zijn hoofdzakelijk agrarische percelen gesitueerd, voorzien van een bedrijfswoning en één of meerdere stallen.

Direct ten zuiden van het plangebied, op het adres Mariaweg 6, is een intensieve veehouderij aanwezig. Direct ten oosten van het plangebied is de Mariaweg gesitueerd. Direct ten westen en ten noorden van het plangebied zijn weilanden aanwezig.

2.2 Ontsluiting

Het plangebied is gelegen aan de Mariaweg. Dit betreft een erftoegangsweg voor de agrarische percelen direct gelegen aan deze weg. De verkeersintensiteit is hierdoor relatief laag. In de huidige situatie beschikt het plangebied over twee verharde ontsluitingen op de Mariaweg.

2.3 Groen en water

Het terrein is grotendeels ingericht als voormalig agrarisch perceel. Enkel de directe omgeving rondom de bedrijfswoning is ingericht als woonperceel voorzien van een tuin. Binnen het plangebied is sprake van een b-watergang (kavelsloot), die gedeeltelijk gelegen is op de noordelijke perceelsgrens en daarna van noord naar zuid door het plangebied loopt. Oostelijk, parallel gelegen aan Mariaweg is een a-watergang met code OVK05630 gesitueerd.

Hoofdstuk 3 Plan

In dit hoofdstuk is het initiatief beschreven. Aan de orde komen de bebouwing en functies, verkeer en parkeren, groen en water en duurzame en gezonde leefomgeving. Onderstaande afbeelding geeft de boogde toestand van het plangebied weer, zie ook bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.bgWPMariaweg4-v001_0005.jpg"

INDICATIEVE INRICHTINGSSCHETS

3.1 Bebouwing en functies

De initiatiefnemer is voornemens om op de locatie aan de Mariaweg 4 een kampeerterrein met 25 camperplaatsen (maximaal 150 m² per standplaats) en sanitaire voorzieningen te realiseren. Dit kampeerterrein kent een seizoensgebonden gebruik (1 maart tot 1 november). Hierbij zal de aanwezige bedrijfswoning behouden blijven als woning voor de initiatiefnemers.

Onderhavig plangebied beschikt in de huidige situatie over twee voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. De hangar, gesitueerd in de zuidwestelijke hoek van het perceel, zal behouden blijven als verblijfplaats voor toekomstige gasten. De hangar zal worden gewijzigd naar een gebouw met maximaal 3 wanden, zodat bij minder weer de gasten hieronder kunnen recreëren. De schuur, gesitueerd direct aan de Mariaweg, zal eveneens behouden blijven. De schuur krijgt in de nieuwe situatie de volgende functies: technische ruimte (stroom- en watervoorzieningen), opslag van machines voor onderhoud van de camperplaats, opslag van tuinmeubilair, stalling ten behoeve van de camperplaats, stalling van privé wagenpark (camper en oldtimer), privé hobbymatig gebruik en toekomstige sanitaire ruimte (maximaal 150 m²).

Onderhavig planvoornemen voorziet in een marginale verandering van de inrichting van het perceel. De camperplaatsen, gesitueerd tegen de westelijke perceelsgrens, worden onderverdeeld in twee velden, één met stroomaansluiting en één zonder stroomaansluiting. De thans bestaande ontsluiting aan de Mariaweg zal behouden blijven en wordt opgeknapt. Ter plaatse van de camperplaatsen zal de verharding bestaan uit halfverharding.

In de zuidoostelijke hoek van het plangebied wordt ruimte ingericht voor de storting van grijswater. Nadien zal het grijswater per as naar de RioolWaterZuiveringsInstallatie (RWZI) worden afgevoerd.

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Verkeersgeneratie

Het realiseren van een kampeerterrein ten behoeve van 25 camperplaatsen heeft invloed op de verkeersgeneratie. De digitale publicatie "Toekomstbestendig parkeren'' (CROW) bevat kencijfers voor de verkeersgeneratie van diverse functies. De gemeente Steenbergen wordt aangeduid als 'niet stedelijk gebied', waarin de locatie van het plangebied binnen de gemeente Steenbergen tot het 'buitengebied' behoort.

Oorspronkelijke situatie

In de oorspronkelijke situatie was er sprake van een agrarische bestemming inclusief één bedrijfswoning. De verkeersaantrekkende werking hiervan is normaliter te bepalen aan de hand van de bedrijfswerkzaamheden. Gemiddeld kwamen er 6 vrachtwagens per week voor het transporteren van voer, dieren en mest. Dit leidde tot gemiddeld 12 verkeersbewegingen per week. Daarnaast kwamen er verschillende bezoekers (gemiddeld 4 per week) op locatie (dierenartsen, controleurs, etc.) die leidden tot een gemiddelde van 8 verkeersbewegingen per week. De bedrijfswoning, tenslotte, zorgt, conform de CROW publicatie, voor afgerond 8 verkeersbewegingen per etmaal. In totaal was er sprake van 76 verkeersbewegingen per week, ofwel 11 verkeersbewegingen per etmaal.

Nieuwe situatie

Binnen het plangebied bestaat in de nieuwe situatie het aantal verkeersbewegingen uit twee onderdelen: de bedrijfswoning (koop, huis, vrijstaand) en het kampeerterrein (camping). In de tabel hieronder is de berekening van de verkeersgeneratie per etmaal uiteengezet voor de verschillende onderdelen.

Onderdeel   Verkeersgeneratie   Aantal   Totaal  
Koop, huis, vrijstaand   8,2 per woning   1 woning   8,2  
Camping   0,4 per standplaats   25 standplaatsen   10,0  
Totaal       18,2  

Op basis bovenstaande tabel kan worden gesteld dat de beoogde situatie gemiddeld zorgt voor 18 motorvoertuigbewegingen per etmaal.

Conclusie

De verkeersaantrekkende werking van het voorliggende plan bedraagt een toename van 7 motorvoertuigbewegingen per etmaal. De Mariaweg betreft een erftoegangsweg (ETW) type 2 buiten de bebouwde kom. De weg is circa 3,2 meter breed. Voor wegen met beperkte wegbreedte geeft CROW (Handbouw wegontwerp) indicatieve grenzen voor maximale verkeersintensiteiten ter voorkoming van bermschade. Deze bedraagt voor wegen met een breedte van 3,2 meter maximaal 300 mvt/etmaal. Gelet op het feit dat de Mariaweg maar een klein aantal percelen ontsluit en de toename als gevolg van de ontwikkeling zeer beperkt is, wordt geconcludeerd dat de verkeerssituatie acceptabel blijft.

De ontsluitingswegen in de huidige situatie worden daarnaast o.a. gebruikt voor het ontsluiten van landbouwpercelen. Daardoor zullen deze wegen reeds door landbouwvoertuigen worden gebruiken, die qua maatvoering maatgevend zijn ten opzichte van campers en personenauto's. Indien het incidenteel voorkomt dat twee voertuigen elkaar moeten passeren, kan worden uitgeweken naar de berm en/of een van de inritten. Er is namelijk voldoende zicht op tegemoetkomend verkeer.

3.2.2 Parkeren

Het voorzien in voldoende parkeerplaatsen is noodzakelijk voor het goed functioneren van het plangebied en voorkomt overlast voor de omgeving. De gemeente Steenbergen heeft hiertoe op 19 januari 2018 de 'Beleidsregels Parkeernormen 2018 Gemeente Steenbergen' vastgesteld. In deze beleidsregels wordt aangesloten bij meest actuele CROW-kencijfers.

Binnen het plangebied bestaat in de nieuwe situatie het parkeervraagstuk uit twee onderdelen: de bedrijfswoning (koop, huis, vrijstaand) en het kampeerterrein (camping). Van toepassing zijn de normen in het buitengebied. In de tabel hieronder is de berekening van het parkeervraagstuk uiteengezet voor de verschillende onderdelen.

Onderdeel   Parkeervraag   Aantal   Totaal  
Koop, huis, vrijstaand   2,4 per woning   1 woning   2,4  
Camping   1,2 per standplaats   25 standplaatsen   30,0  
Totaal       32,4  

Op basis bovenstaande tabel kan worden gesteld dat de beoogde situatie ten minste moet voorzien in 32 parkeerplaatsen. De 2 parkeerplaatsen behorende bij de woning zijn reeds aanwezig en in gebruik. Middels de realisatie van 25 camperplaatsen wordt voorzien in 25 parkeerplaatsen. Daarnaast biedt het plangebied voldoende ruimte om de overige 5 noodzakelijke parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren. Hiermee wordt voldaan aan het parkeervraagstuk.

3.2.3 Ontsluiting

Het voorliggende initiatief zorgt niet voor een extra ontsluiting op de Mariaweg, omdat gebruik gemaakt wordt van de bestaande twee ontsluitingen. De camperplaats zal gebruik maken van de meest zuidelijke ontsluiting. De noordelijke ontsluiting blijft behouden voor de thans bestaande woning.

3.3 Groen en water

De bestaande omgeving wordt middels onderhavig planvoornemen gerespecteerd. De vereiste landschappelijke inpassing zal zorgdragen voor een natuurlijke inpassing van de camperplaats in de omgeving, middels de aanplant van gebiedseigen planten en struiken. Hierbij wordt getracht de bestaande zichtlijnen en de openheid van het gebied te behouden. In bijlage 2 is het beplantingsplan opgenomen, waarin het bovenstaande visueel is weergegeven. Tevens leidt onderhavig planvoornemen niet tot onevenredige nadelen voor naastgelegen percelen. Middels dit plan zal er geen oppervlaktewater (vijver e.d.) worden gerealiseerd.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

4.1 Nationaal niveau

4.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als opvolger van de SVIR. In dit strategisch beleidsdocument schetst de overheid een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Nederland staat de komende jaren voor grote opgaven: de bouw van 1 miljoen nieuwe woningen, duurzame energie opwekken, klimaatverandering, ende overgang naar een circulaire economie vragen meer ruimte dan er beschikbaar is. Daarom moeten er keuzes worden gemaakt om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig, gezond en welvarend te houden. In dit licht zijn de NOVI de nationale belangen opnieuw gedefinieerd:

  • 1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
  • 2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit;
  • 3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties;
  • 4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving;
  • 5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften;
  • 6. Waarborgen en realiseren van een veilig robuust en duurzaam mobiliteitssysteem;
  • 7. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit;
  • 8. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving;
  • 9. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten;
  • 10. Beperken van klimaatverandering;
  • 11. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening die in 2050 CO2-arm is en de daarbij benodigde infrastructuur;
  • 12. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen;
  • 13. Realiseren van een toekomstbestendige circulaire economie;
  • 14. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit);
  • 15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoendebeschikbaarheid van zoetwater;
  • 16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat;
  • 17. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit;
  • 18. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie;
  • 19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang;
  • 20. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit;
  • 21. Ontwikkelen van een duurzame visserij.

Analyse

Het voorgenomen initiatief is in lijn met de Omgevingsvisie en geeft invulling aan het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit en het waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving. Bij de planvorming wordt rekening gehouden met de diverse milieuaspecten, landschap, water, natuur en cultuurhistorie, geheel in lijn met de NOVI.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan de 'Nationale Omgevingsvisie (NOVI)'.

4.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving.

De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en het Natuurnetwerk Nederland. Voor het project zijn geen van de nationale belangen aan de orde. Er hoeft derhalve ook geen toetsing aan het Barro plaats te vinden.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Onderhavig planvoornemen betreft de realisatie van een kampeerterrein met 25 camperplaatsen en sanitaire voorzieningen. Dit wordt verstaan onder een stedelijke ontwikkeling.

Behoefte

Onderhavig planvoornemen voorziet in de duurzame ontwikkeling van een kampeerterrein voorzien van 25 camperplaatsen. Middels dit plan wordt ingezet op een duurzame uitbating van het kampeerterrein, waarbij enkel een ruimte wordt ingericht voor de storting van grijswater. Een dergelijke ontwikkeling is thans niet aanwezig binnen de directe omgeving, waaruit geconcludeerd kan worden dat er behoefte is aan onderhavige ontwikkeling.

Buiten bestaand stedelijk gebied

Zoals eerder is aangehaald dient - indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - gemotiveerd te worden waarom deze ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden.

Onderhavig initiatief leidt tot de realisatie van een kampeerterrein voorzien van 25 camperplaatsen. Een dergelijke onderneming is niet passend binnen het stedelijk gebied, daar de gasten komen voor hun rust en de natuur. De locatie buiten het bestaand stedelijk gebied is redelijkerwijs dan ook de meest geschikte locatie.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

4.2 Provinciaal niveau

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:

  • Omgevingsvisie Noord-Brabant;
  • Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.

Het plan wordt aan deze nota's getoetst.

4.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

In voorbereiding op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft de provincie de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld (14 december 2018). Deze omgevingsvisie bevat de visie van het provinciale bestuur op de Brabantse leefomgeving van de toekomst (2050). Naar de uitgangspunten van de Omgevingswet zijn daarbij geen routes naar de gestelde doelen vastgelegd, omdat daarmee een beter samenspel en draagvlak kunnen ontstaan. De Omgevingsvisie zal onder meer de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening gaan vervangen.

De Omgevingsvisie kent één basisopgave: "werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit". Elke ruimtelijke ontwikkeling moet - ongeacht de omvang - hieraan bijdragen. In vier hoofdopgaven worden nadere accenten gelegd:

  • 1. werken aan de Brabantse energietransitie;
  • 2. werken aan een klimaatproof Brabant;
  • 3. werken aan een slimme netwerkstad;
  • 4. werken aan een concurrerende, duurzame economie.

Analyse
Onderhavig plan betreft de realisatie van een kampeerterrein met 25 camperplaatsen en sanitaire voorzieningen met behoudt van de bestaande bebouwing (geen bouwplan). Deze relatief kleinschalige ontwikkeling draagt niet direct bij aan de 'grote' hoofdopgaven.

Conclusie
Het plan geeft invulling aan bij de opgaven van de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

4.2.2 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

Op 25 oktober 2019 hebben de Provinciale Staten de Interim Omgevingsverordening (IOV) vastgesteld. De laatste geconsolideerde versie van de IOV dateert van 1 oktober 2022. De IOV bevat de provinciale regels en randvoorwaarden met een bindende werking over de fysieke leefomgeving. Deze vloeien voort uit de in de Omgevingsvisie genoemde doelen. De Interim Omgevingsverordening is opgesteld in lijn met de Omgevingswet die naar verwachting op 1 januari 2024 in werking zal treden.

De Interim omgevingsverordening (IOV) heeft een opbouw naar de verschillende doelgroepen. Voor onderhavig plan zijn in beginsel uitsluitend de in hoofdstuk 3 opgenomen "Instructieregels aan gemeenten" aan de orde. De afdelingen in dat hoofdstuk zijn als volgt te onderscheiden (waarbij de volgorde is omgekeerd ten behoeve van vergroting van de toepasbaarheid):

  • afdelingen 3.5 tot en met 3.7: de toedeling van functies;
  • afdelingen 3.2 tot en met 3.4: de bescherming van gebiedskenmerken;
  • afdeling 3.1: de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies.

4.2.2.1 De toedeling van functies

Onderhavig planvoornemen voorziet in de duurzame ontwikkeling van een kampeerterrein voorzien van 25 camperplaatsen in het 'Landelijk gebied'. Conform artikel 3.73 IOV kan een bestemmingsplan voorzien in de vestiging van niet-agrarische functies in Landelijk gebied. Daarnaast voorziet artikel 3.75 IOV in aanvullende regels voor vrije-tijds voorzieningen. Onderstaand zijn deze artikelen overgenomen en wordt hieraan getoetst.

Artikel 3.73 Vestiging niet-agrarische functie in Landelijk gebied

Lid 1

Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied kan voorzien in de vestiging van een niet-agrarische functie op een bestaand bouwperceel als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. de vestiging past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied waarbij de volgende aspecten zijn betrokken:
    • 1. een gebiedsgerichte benadering welke activiteiten en functies passen in de omgeving;
    • 2. welke effecten de mogelijke ontwikkeling heeft op andere aspecten, waaronder mobiliteit, agrarische ontwikkeling, leefbaarheid en leegstand elders;
    • 3. hoe de vestiging bijdraagt aan het versterken van de omgevingskwaliteit, waaronder een bijdrage aan de sloop van overtollig en leegstaand vastgoed in het Landelijk gebied.
  • b. er vindt geen splitsing plaats van het bouwperceel;
  • c. overtollige bebouwing wordt gesloopt;
  • d. de vestiging heeft geen betrekking op:
    • 1. een kantoor met baliefunctie;
    • 2. lawaaisport;
    • 3. mestbewerking.

ad a1.   Onderhavig planvoornemen voorziet in de vestiging van een kampeerterrein ten behoeve van 25 camperplaatsen. Deze functie is passend binnen het plangebied en zijn directe omgeving, omdat de openheid van het gebied hiermee gewaarborgd wordt. Daarnaast leidt onderhavig plan niet tot onevenredige overlast op de nabije (agrarische) bedrijvigheid en omwonenden.  
ad a2.   Het planvoornemen leidt niet tot een onevenredige aantrekking van verkeersbewegingen (zie paragraaf 3.2.1). Daarnaast leidt de ontwikkeling niet tot een belemmering voor omliggende agrarische ontwikkelingen (zie paragraaf 5.1.4). Onderhavig plan heeft geen directe link met de leefbaarheid en leegstand elders.  
ad a3.   Het planvoornemen draagt bij aan de omgevingskwaliteit door de landschappelijke inpassing die wordt gedaan. Daarnaast wordt middels dit plan geborgd dat de bestaande bedrijfswoning bewoond blijft en de voormalige agrarische opstallen een nieuwe invulling krijgen.  
ad b.   Het planvoornemen voorziet niet in de splitsing van een bouwperceel.  
ad c.   Binnen het perceel is geen sprake van overtollige bebouwing.  
ad d1-3.   Er is binnen het planvoornemen geen sprake van een kantoor met baliefunctie, lawaaisport en/of mestbewerking.  

Lid 2

Het bestemmingsplan dat de vestiging mogelijk maakt, borgt dat de functie, ook op langere termijn, past binnen de ontwikkelingsrichting en stelt daartoe regels:

  • a. over een bij de omgeving passende omvang en publieksaantrekkende werking;
  • b. welke specifieke gebruiksactiviteit is toegestaan;
  • c. dat opslag en stalling plaatsvindt in gebouwen;
  • d. dat de ontwikkeling verplaatst naar een passende locatie als deze niet langer past binnen de maximaal toegestane omvang.

ad a.   Het planvoornemen leidt niet tot een onevenredige aantrekking van verkeersbewegingen, zoals in paragraaf 3.2.1 is toegelicht. Daarnaast is de realisatie van een kampeerterrein ten behoeve van 25 camperplaatsen passend in de omgeving qua omvang, omdat wordt ingezet op de openheid van het landschap en middels de wijzigingsbevoegdheid is aangesloten bij de maximale toegestane grootte.  
ad b.   Middels de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – aan het buitengebied gebonden kleinschalige vorm van recreatie en toerisme' wordt geborgd dat enkel de gebruiksactiviteiten die hieronder vallen zijn toegestaan. In het geval van dit plan wordt het gebruikt voor de realisatie van een kampeerterrein.  
ad c.   Dit lid is niet van toepassing.  
ad d.   Het plan voorziet niet in een verruiming van de 25 camperplaatsen, omdat dit niet passend is binnen de omgeving en het vigerende beleid.  

Lid 3

Als een binnen de omgeving passende omvang geldt voor:

  • a. bedrijvigheid, dat deze kleinschalig is en past binnen een gemengde omgeving waardoor het niet doelmatig is om deze te vestigen op een bedrijventerrein;
  • b. een detailhandelsvoorziening, een omvang van het verkoopvloeroppervlak van ten hoogste 200 m²;
  • c. een voorziening ten dienste van vrije-tijd en zorg, een omvang van de bebouwing van ten hoogste 1 hectare.''

ad a.   Dit lid is niet van toepassing.  
ad b.   Dit lid is niet van toepassing.  
ad c.   Middels dit planvoornemen wordt geen bebouwing toegevoegd op deze locatie.  

Artikel 3.75 Aanvullende regels voor vrije-tijds voorziening

Lid 1

In geval er sprake is van een watergebonden voorziening kan het bestemmingsplan onder overeenkomstige toepassing van artikel 3.73 Vestiging niet-agrarische functie in Landelijk gebied nieuwvestiging mogelijk maken, als elders een bouwperceel is gesaneerd en de daarop aanwezige bebouwing van ten minste gelijke omvang, met uitzondering van de bedrijfswoning, is gesloopt.

Onderhavig planvoornemen betreft geen watergebonden voorziening. Dit lid is hiermee niet van toepassing.

Lid 2

In geval een bestemmingsplan de vestiging van verblijfsrecreatie, waaronder de bouw van een recreatiewoning, toestaat, geldt in aanvulling op artikel 3.73 Vestiging niet-agrarische functie in Landelijk gebied, tweede lid dat het bestemmingsplan borgt dat:

  • a. het terrein en de woningen bedrijfsmatig worden beheerd;
  • b. permanente bewoning is uitgesloten.

ad a.   In de regels behorende bij dit wijzigingsplan is opgenomen dat het terrein en de woningen bedrijfsmatig worden beheerd.  
ad b.   In de regels behorende bij dit wijzigingsplan is opgenomen dat permanente bewoning is uitgesloten.  

4.2.2.2 De bescherming van gebiedskenmerken

Ter plaatse van het plangebied gelden geen gebiedskenmerken, zoals benoemd in de IOV.

4.2.2.3 De basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

De voor het plan relevante basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van

functies zijn:

  • zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit;
  • kwaliteitsverbetering van het landschap.

Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit
Om te komen tot een goede omgevingskwaliteit moet rekening gehouden worden met zorgvuldig ruimtegebruik, de waarden in het gebied (toepassing lagenbenadering) en meerwaardecreatie.
Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik, omdat middels dit planvoornemen een voormalig agrarisch bedrijf wordt omgezet tot kampeerterrein ten behoeve van 25 camperplaatsen. Hiermee verdwijnt de mogelijkheid tot het beoefenen van het agrarisch beroep.

Kwaliteitsverbetering landschap
Conform artikel 3.9 IOV moeten ruimtelijke ontwikkelingen in landelijk gebied gepaard gaan met een kwaliteitsverbetering van het landschap. Voor het bepalen van de benodigde investering is een categorie-indeling van toepassing, met elk vereisten aan de kwaliteitsverbetering. De wijze van kwaliteitsverbetering van het landschap is beschreven in paragraaf 4.3.2, waarin het plan aan de gemeentelijke Regeling Kwaliteitsverbetering van het landschap wordt getoetst.

4.2.2.4 Conclusie

Het plan is niet in strijd met de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.

4.3 Gemeentelijk niveau

4.3.1 Structuurvisie gemeente Steenbergen inclusief partiële herziening 2019

De ‘Structuurvisie Steenbergen’ is op 31 mei 2012 vastgesteld en is eind 2019 partieel herzien. De Structuurvisie bevat, op hoofdlijnen, het ruimtelijk beleid van de gemeente Steenbergen voor de komende 10 tot 15 jaar. De structuurvisie bundelt de verschillende beleidsdocumenten met ruimtelijke consequenties die in de afgelopen jaren zijn verschenen.

De gemeente heeft een belangrijke toeristische en recreatieve functie. De recreatieve en toeristische sector in de gemeente Steenbergen is momenteel goed voor in totaal 5,8% van de totale werkgelegenheid. Met de combinatie van open ruimte, natuur, rust en water zijn er binnen de gemeente volop economische potenties voor de sector. De toeristisch-recreatieve sector biedt Steenbergen de mogelijkheid om de economische structuur te versterken.

De ontwikkeling van toerisme en recreatie is één van de belangrijkste beleidsonderdelen voor de komende decennia. Er liggen mogelijkheden voor het nog verder uitbouwen van de wandel- en fietsroutes binnen de gemeente en het zorgtoerisme geeft kansen. Ook het verder uitbouwen van verbrede landbouw o.a. kamperen bij de boer en het geven van bed-and-breakfast mogelijkheden vormen opties voor verdere uitbouw van de recreatieve aantrekkelijkheid van het buitengebied

Analyse

Onderhavig planvoornemen voorziet in de duurzame ontwikkeling van een kampeerterrein voorzien van 25 camperplaatsen. Dit sluit aan bij de in de structuurvisie benoemde mogelijkheden met betrekking tot het verder uitbouwen van verbrede landbouw. De agrarische bestemming in dit wijzigingsplan blijft behouden, maar middels de nieuwe aanduiding is een kampeerterrein mogelijk.

Conclusie

Het plan past binnen de 'Structuurvisie Steenbergen'.

4.3.2 Regeling Kwaliteitsverbetering van het landschap

Bij ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied eist de Interim Omgevingsverordening in bepaalde gevallen een bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het landschap, zie paragraaf 4.2.2. Voor het bepalen van de benodigde kwaliteitsverbetering is de categorie-indeling van de ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied van toepassing:

  • categorie 1: geen ruimtelijke impact; geen tegenprestatie nodig;
  • categorie 2: beperkte impact; landschappelijke inpassing volstaat;
  • categorie 3: grote impact; landschappelijke inpassing én berekende kwaliteitsverbetering van het landschap, tezamen tenminste 20% van de waardevermeerdering van de grond bedragende.

Het wijzigen van de agrarische functie naar een recreatieve functie is een categorie 3-ontwikkeling.

4.3.2.1 Benodigde investering

De provincie eist bij een categorie 3-ontwikkeling dat sprake is van:

  • 1. een goede landschappelijke inpassing van het perceel (basisinspanning);
  • 2. een bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het landschap (extra inspanning).

De basisinspanning plus de extra inspanning moeten samen ten minste 20% van de waardevermeerdering van de grond bedragen. De benodigde kwaliteitsverbetering van het landschap is berekend. In onderstaande schema's is de waardebepaling van de grond voor de bestaande en nieuwe situatie weergegeven.

WAARDE GROND BESTAANDE SITUATIE

categorie   omvang   eenheidsprijs   waarde  
agrarisch onbebouwd   5.793 m²   € 7,-/m²   € 40.551,-  
agrarisch bouwvlak   9.209 m²   € 20,-/m²   € 184.180,-  
totaal       € 224.731,-  

WAARDE GROND NIEUWE SITUATIE

categorie   omvang   eenheidsprijs   waarde  
agrarisch onbebouwd   6.188 m²   € 7,-/m²   € 43.316,-  
recreatief bouwvlak   8.814 m²   € 25,-/m²   € 220.350,-  
totaal       € 263.666,-  

Uit de berekening volgt dat de benodigde landschappelijke kwaliteitsverbetering 20% * (263.666 - 224.731) = € 7.787,- bedraagt. Deze berekening is als bijlage opgenomen in de overeenkomst tussen de gemeente en initiatiefnemer, zie paragraaf 5.1.1.2.

4.3.2.2 Feitelijke tegenprestatie

De feitelijke tegenprestatie bestaat in voorliggend plan uit het aanleggen en beheren van landschapselementen.

De hierboven beschreven landschapselementen zijn weergegeven op het als bijlage 2 opgenomen beplantingsplan en de als bijlage 3 opgenomen beplantingslijst.

De waarde van deze kwaliteitsverbetering van het landschap bedraagt € 14.798,46 en is berekend aan de hand van:

  • de feitelijke aanleg van de fysieke prestatie;
  • de onderhouds- en beheerkosten voor een periode van zes jaar voor de nieuw aan te leggen fysieke tegenprestatie;
  • de onderhouds- en beheerkosten voor een periode van een jaar voor de bestaande groenstructuren.

In de berekening is uitgegaan van de als bijlage 4 opgenomen kaart, waarop de oppervlakten van de bestemmingsvlakken staan. Deze oppervlakten zijn nodig voor de berekening van de kwaliteitsverbetering van het landschap. Deze is als bijlage opgenomen in de privaatrechtelijke overeenkomst tussen de gemeente en initiatiefnemer, zie paragraaf 5.1.1.2.

De geplande investering (€ 14.798,46) is groter dan van de benodigde investering (€ 7.787,-). Hiermee is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.9 van de Interim Omgevingsverordening.

4.3.2.3 Zekerstelling kwaliteitsverbetering

De Interim Omgevingsverordening eist dat bij het vaststellen van een ruimtelijk besluit is aangetoond dat de kwaliteitsverbetering van het landschap financieel, juridisch en feitelijk is geborgd. De initiatiefnemer en de gemeente hebben daarom een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten waarin de aanleg en het beheer van de landschappelijke inpassing is vastgelegd. Daarnaast is de landschappelijke inpassing middels een voorwaardelijke verplichting juridisch geborgd in de regels. Hiermee wordt voldaan aan de criteria van de Interim Omgevingsverordening.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:

  • 1. milieu;
  • 2. waarden;
  • 3. waterhuishouding.

5.1 Milieu

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.

5.1.1 Bodemkwaliteit
5.1.1.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

5.1.1.2 Analyse

Het initiatief omvat geen uitbreiding van bebouwing en betreft geen bestemmingswijziging naar een gevoeliger functie. Het uitvoeren van een bodemonderzoek is in het kader van de wijzigingsplanprocedure niet noodzakelijk. Middels onderhavig plan kan een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.

5.1.1.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.2 Bedrijven en milieuzonering
5.1.2.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) en of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

5.1.2.2 Analyse

Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft de realisatie van een kampeerterrein met 25 camperplaatsen en sanitaire voorzieningen met behoudt van de bestaande bebouwing (geen bouwplan). Er is derhalve sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving.

Normaliter sluit een kampeerterrein het meeste aan bij een minicamping (categorie 3.1-inrichting; sbi-code: 553). Deze inrichting kent een maximale richtafstand van 50 meter (geluid). Desalniettemin is de uitstraling van enkel camperplaatsen (zonder keuken en speelterreinen) minder groot dan een minicamping, waardoor deze inrichting het beste aansluit bij een categorie 2-inrichting (richtafstand van 30 meter voor geluid).

Binnen deze cirkel bevinden zich geen milieugevoelige onderdelen. Het plan vormt geen belemmering op de omliggende bedrijven. Daarnaast wordt hiermee voldaan aan de wijzigingsregels.

Invloed omliggende inrichtingen op plan

Onderhavig planvoornemen betreft voor het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen gevoelig object. Hierdoor vormen omliggende bedrijven geen belemmering voor het plan.

5.1.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.3 Externe veiligheid
5.1.3.1 Inleiding

Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.

5.1.3.2 Beoordelingskader

Het kader voor het beoordelen van externe veiligheid bestaat met name uit:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt daarnaast getoetst aan de van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit onder meer het Activiteitenbesluit en het Besluiten algemene regels ruimtelijke ordening.

Kernbegrippen
In het beoordelingskader staan twee kernbegrippen centraal:

  • Plaatsgebonden risico:
    Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, van overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico kan op een kaart worden weergegeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten met eenzelfde plaatsgebonden risico verbinden. Voor ruimtelijke ontwikkelingen is de risicocontour van 10-6/jaar het meest relevant. Binnen deze contour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten gerealiseerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze contour niet als grenswaarde, maar als richtwaarde.
  • Groepsrisico:
    Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (10 personen of meer). Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit en kent geen vaste norm, maar een oriëntatiewaarde (= '1'). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre eventuele externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente), waardoor het externe veiligheidsaspect wordt meegewogen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. In onderstaand overzicht (volgend uit de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico) zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.

Bron   Wanneer en opzet verantwoording groepsrisico  
Inrichtingen (Bevi)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen.  
Buisleidingen (Bevb)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 100% letaliteitgrens bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  
Transportroutes (Bevt)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 200 meter-zone bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  

Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.

5.1.3.3 Analyse

De Risicokaart Nederland geeft een overzicht van de ligging van risicovolle activiteiten ten opzichte van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de Risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.bgWPMariaweg4-v001_0006.jpg"

UITSNEDE RISICOKAART NEDERLAND

Inrichtingen
Er liggen geen Bevi-inrichtingen op korte afstand van het plangebied.

Buisleidingen
Er liggen geen buisleiding die onder het Bevb vallen op korte afstand van het plangebied.

Transportroutes
Er liggen geen transportroutes die onder het Bevt vallen op korte afstand van het plangebied.

5.1.3.4 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.4 Geurhinder veehouderijen
5.1.4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.

5.1.4.2 Analyse

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt voor de beoordeling van aanvragen om omgevingsvergunningen milieu het toetsingskader voor de geurhinder vanuit veehouderijen. De Wgv stelt normen aan de geurbelasting van intensieve veehouderijen op geurgevoelige objecten. Deze geurbelasting is afhankelijk van de ligging binnen of buiten de bebouwde kom en de ligging binnen of buiten een concentratiegebied. Daarnaast kan bij een gemeentelijke verordening nog een andere geurbelasting worden vastgesteld. In dit geval geldt een maximale geurbelasting van 8 ouE/m³.

Naast geurnormen wordt in de Wgv ook rekening gehouden met (vaste) afstanden van

veehouderijen tot geurgevoelige objecten. Bij deze afstanden gaat het om dieren waarvoor in de

Rgv geen omrekeningsfactoren zijn vastgesteld (bijvoorbeeld melkrundvee en paarden).

Het plan omvat geen nieuwe geurgevoelige objecten. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de achtergrondbelastingkaart uit de Atlas van de Omgevingsdienst ZuidOost Brabant. Hieruit volgt dat ter plaatse van de camperplaatsen de achtergrondbelasting gekwalificeerd wordt als 'goed' (3 - 7 ouE/m³).

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.bgWPMariaweg4-v001_0007.png"

UIDSNEDE ACHTERGRONDBELASTINGKAART (ODZOB)

Een nadere toetsing aan het aspect geurhinder veehouderijen is niet aan de orde. Daarnaast is in de regels behorende bij dit wijzigingsplan juridisch geborgd dat de oprichting van geurgevoelige objecten op deze locatie een strijdig gebruik is.

5.1.4.3 Conclusie

Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.5 Geluid
5.1.5.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

5.1.5.2 Analyse

Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling met geluidsgevoelige gebouwen (waaronder woningen), nieuwe wegen en de reconstructie van bestaande wegen dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de Wet geluidhinder (Wgh). De Wgh is alleen van toepassing binnen de wettelijk vastgestelde zone van een weg. Een akoestisch onderzoek in het kader van de Wgh is alleen noodzakelijk wanneer de ontwikkeling plaatsvindt binnen een zone van een weg en waarbij sprake is van geluidgevoelige bestemmingen. Tevens kunnen de onderzoeksresultaten dienen voor de beoordeling of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Het plan omvat geen nieuwe geluidgevoelige objecten. Een nadere toetsing aan het aspect geluidhinder is niet aan de orde. Zoals in paragraaf 5.1.2 nader toegelicht is de afstand tot de omliggende bedrijven groot genoeg om een goed woon- en leefklimaat te garanderen.

5.1.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.6 Luchtkwaliteit
5.1.6.1 Inleiding

Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.1.6.2 Analyse

Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen.

Onderhavig plan betreft de realisatie van een kampeerterrein met 25 camperplaatsen en sanitaire voorzieningen met behoudt van de bestaande bebouwing (geen bouwplan) en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.

Goed woon- en leefklimaat

Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.

In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op.

De monitoringstool die in het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is opgesteld, geeft de volgende jaargemiddelden voor de relevante stoffen ter plaatse van het meest relevante meetpunt 'Rijkswaterstaat, 748049'.

categorie   grenswaarde   2020   2030  
jaargemiddelde concentratie NO2   40 µg/m³   21,1   13,5  
jaargemiddelde concentratie PM10   40 µg/m³   17,4   14,9  
jaargemiddelde concentratie PM2.5   25 µg/m³   10,3   8,1  
overschrijdingsdagen per jaar- gemiddelde concentratie PM10   35   6,1   6,0  

Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat aan alle grenswaarden wordt voldaan. Er is daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

5.1.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.7 Volksgezondheid
5.1.7.1 Inleiding

Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van wijzigingsplannen. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.

Een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid doet zich met name voor de ontwikkeling van of in de buurt van veehouderijen, boom- en fruitteelt en hoogspanningsverbindingen. In deze paragraaf wordt het plan aan deze aspecten getoetst.

5.1.7.2 Veehouderijen

Bij het beoordelen van de effecten van veehouderijen op de volksgezondheid wordt onderscheid gemaakt in endotoxinen en geitenhouderijen. De Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 - die bedoeld is bij de nieuwvestiging of verandering van veehouderijen - biedt een stappenplan dat ook deels geschikt is voor de beoordeling van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van veehouderijen.

Endotoxinen
Endotoxinen zijn bouwstenen van bepaalde bacteriën die een giftig effect op de mens kunnen hebben en tot gezondheidsklachten kunnen leiden. Endotoxinen komen vaak voor in fijnstof van intensieve veehouderijen. Conform stap 5 van het stappenplan moet de ligging van het initiatief ten opzichte van veehouderijen worden beoordeeld. Bij een afstand van meer dan 1 kilometer tot pluimveehouderijen en van meer dan 250 meter tot overige veehouderijen (behoudens geitenhouderijen) is er geen gevaar voor de volksgezondheid als gevolg van endotoxinen. Het Bestand Veehouderijbedrijven biedt de benodigde gegevens van de veehouderijen.

Analyse
Het plan omvat geen nieuwe milieugevoelige objecten. Een nadere beoordeling aan het aspect endotoxinen kan achterwege blijven. Zoals in paragraaf 5.1.2 nader toegelicht is de afstand tot de omliggende bedrijven groot genoeg om een goed woon- en leefklimaat te garanderen.

Geitenhouderijen
Uit onderzoek is gebleken dat omwonenden in een straal van 2 km rondom geitenhouderijen een verhoogde kans hebben op longontsteking. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van geitenhouderijen moet beoordeeld worden of er een effect is op de volksgezondheid.

Analyse
Het plan omvat geen nieuwe milieugevoelige objecten. Een nadere beoordeling aan het aspect geitenhouderijen kan achterwege blijven. Zoals in paragraaf 5.1.2 nader toegelicht is de afstand tot de omliggende bedrijven groot genoeg om een goed woon- en leefklimaat te garanderen.

5.1.7.3 Boom- en fruitteelt

Bij boom- en fruitteelt worden vaak gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Deze middelen kunnen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Als gevolg van de wind kunnen gewasbeschermingsmiddelen verwaaien. Dit wordt drift genoemd. Om te voorkomen dat derden als gevolg van drift in aanraking komen met gewasbeschermingsmiddelen wordt een spuitzone van 50 meter gehanteerd.

Analyse
Het plan leidt niet tot het toevoegen van woningen of andere functies waar personen gedurende langere tijd verblijven. Daarnaast wordt opgemerkt dat de gronden rondom het plangebied thans niet in gebruik zijn voor boom- en fruitteelt en bovendien ook niet zijn aangewezen als boomteeltontwikkelingsgebied. Geconcludeerd wordt dat er geen rekening gehouden hoeft te worden met spuitzones als gevolg van boom- en fruitteelt.

5.1.7.4 Hoogspanningsverbindingen

De magnetische velden in de buurt van hoogspanningsverbindingen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Het beleid van de Rijksoverheid is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.

Analyse
Het plan leidt niet tot het toevoegen van woningen of andere functies waar kinderen gedurende langere tijd verblijven. Daarnaast wordt opgemerkt dat er sprake is van een zeer grote afstand tot hoogspanningsverbindingen, namelijk ruim 11,8 kilometer, en dat het schadelijke magneetveld zich tot maximaal enkele honderden meters van de hoogspanningsverbinding uitstrekt. Er is geen nader onderzoek nodig.

5.1.7.5 Conclusie

Het aspect volksgezondheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.8 Milieueffectrapportage
5.1.8.1 Inleiding

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, of waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is.

5.1.8.2 Analyse

De in voorliggend wijzigingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren niet tot de in bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage genoemde ontwikkelingen. Er is derhalve geen nadere m.e.r.-beoordeling nodig.

Gelet op de resultaten van de hiervoor reeds uitgevoerde milieuanalyse, kan zonder nader onderzoek worden geconcludeerd dat het plan geen significant nadelige milieugevolgen heeft. Een nadere motivering is niet noodzakelijk.

5.1.8.3 Conclusie

Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.

5.2 Waarden

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.

5.2.1.2 Analyse

Het plangebied ligt, conform de gemeentelijke erfgoednota 'Erfgoednota 2018-2022', gedeeltelijk in een zone met een hoge archeologische verwachtingswaarde (bebouwing) en gedeeltelijk in een zone met een lage archeologische verwachtingswaarde (omliggende gronden), zie onderstaande afbeelding. Gezien middels onderhavig planvoornemen geen bodemroerende activiteiten uitgevoerd is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.bgWPMariaweg4-v001_0008.jpg"

UITSNEDE GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGISCHE VERWACHTINGSKAART

Ondanks een zorgvuldige afweging kan nooit volledig worden uitgesloten dat er tijdens werkzaamheden archeologische sporen of resten worden aangetroffen. Conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient hiervan melding te worden gemaakt bij de Minister.

5.2.1.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.2 Cultuurhistorie
5.2.2.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.2.2.2 Analyse

In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden. Op de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) van de Provincie Noord-Brabant staat aangegeven welke archeologische en cultuurhistorische waarden (in potentie) aanwezig zijn. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van deze waardenkaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.bgWPMariaweg4-v001_0009.jpg"

UITSNEDE PROVINCIALE CULTUURHISTORISCHE WAARDENKAART

Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Het plan tast geen waardevolle elementen aan.

Naast de provinciale waardenkaart heeft de gemeente Steenbergen ook een gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van deze waardenkaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.bgWPMariaweg4-v001_0010.jpg"

UITSNEDE GEMEENTELIJKE CULTUURHISTORISCHE WAARDENKAART

Binnen het plangebied wordt de bebouwing, direct gesitueerd aan de Mariaweg, aangemerkt als 'overig historische bouwkunst'. In het kader van de gemeentelijke erfgoednota 'Erfgoednota 2018-2022' dienen deze bouwwerken behouden te blijven. Onderhavig planvoornemen voorziet niet in een bouw- en of sloopplan voor deze bouwwerken. Hiermee tast dit plan geen waardevolle elementen aan.

5.2.2.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.3 Natuurwaarden
5.2.3.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:

  • gebiedsbescherming;
  • soortenbescherming;
  • bescherming van houtopstanden.

5.2.3.2 Analyse

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland. Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan enerzijds om verstorende effecten zoals geluid, licht en trillingen op natuurgebieden behorende tot het Natuurnetwerk Nederland en anderzijds om stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Verstorende effecten
Gezien de aard en omvang van het plan en de afstand tot Natuurnetwerk Nederland (circa 3.000 meter) kan worden geconcludeerd dat het plan geen verstorende effecten heeft op gebieden behorende tot Natuurnetwerk Nederland.

Stikstofdepositie
Bijlage 5 bevat het stikstofdepositie-onderzoek waarin de aanleg- en gebruiksfase zijn beoordeeld. Daaruit volgt dat het plan geen significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden heeft.

Soortenbescherming
Bij ontwikkeling van het initiatief kunnen natuurwaarden in het gebied verstoord worden. Econsultancy uit Swalmen heeft een quickscan natuurwaarden uitgevoerd om de effecten van het plan op beschermde soorten te bepalen: rapport "Rapportage quickscan wet Natuurbescherming Mariaweg 4 te Dinteloord" (2 september 2021, 16699.001). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 6.

Econsultancy concludeert dat:

  • Er dient voor vleermuizen vleermuisvriendelijke verlichting gebruikt te worden tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie. Geadviseerd wordt om verlichtingsarmaturen te gebruiken die naar beneden schijnen georiënteerd op het westen en daarmee zo min mogelijk strooilicht veroorzaken of andere vleermuisvriendelijke verlichting (amberkleurig) toe te passen.
  • Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen, vanwege een provinciale vrijstelling en/of de aard van de ingreep, niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht met betrekking tot algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën, waarbij al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het beschadigen van individuen te voorkomen.

Tot slot wordt opgemerkt dat de zorgplicht als genoemd in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming te allen tijde van toepassing is.

Bescherming van houtopstanden
Het plan omvat niet het kappen van bomen buiten de bebouwde kom of in een houtopstand van meer dan 10 are, of het kappen van een bomenrij van meer dan 20 bomen. Er is derhalve geen herplantplicht conform artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.

5.2.3.3 Conclusie

Het aspect natuurwaarden vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.3 Waterparagraaf

5.3.1 Inleiding

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Brabantse Delta. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets. De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).

5.3.2 Beleid
5.3.2.1 Nationaal niveau
  • Het Nationaal Waterplan
    Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

5.3.2.2 Provinciaal niveau
  • Het Provinciaal Waterplan Noord-Brabant 2016-2021
    Dit plan bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2016-2021. Naast beleidskader is het Provinciaal Waterplan ook toetsingskader voor de taakuitoefening van lagere overheden op het gebied van water. Bovendien dient het plan als structuurvisie voor het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening.

5.3.2.3 Waterschap Brabantse Delta

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer -waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2022-2027, dat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de Legger.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. Op basis van het huidige beleid van de Brabantse Delta dient een retentievoorziening op eigen terrein gerealiseerd te worden als de verharding meer dan 500 m² bedraagt. De Keur kent diverse verbodsbepalingen voor handelingen in het watersysteem. Deze handelingen mogen enkel worden verricht indien een waterwetvergunning is verleend, of indien wordt voldaan aan algemene regels.

De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015 (Partiële herziening 2018). In de nieuwe keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:

  • het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m² is, of;
  • de toename van verhard oppervlak maximaal 500 m² is, of;
  • de toename van verhard oppervlak bestaat uit een groen dak;
  • de toename van verhard oppervlak groter is dan 500 m² is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel: benodigde retentiecapaciteit (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06.

5.3.3 Hemelwater

Uit de kaarten behorende bij de Keur waterschap Brabantse Delta 2015 (Partiële herziening 2018) volgt dat de locatie niet is gelegen binnen de beschermde gebieden. Er is derhalve geen specifiek beschermingsregime uit de Keur van toepassing. Verder is het plangebied ook niet gelegen binnen een beschermingszone van een grondwaterwingebied. Wel is het plan tijdens het vooroverleg aan het Waterschap Brabantse Delta voorgelegd.

In de huidige situatie is ter plaatse een bestaande agrarische bedrijfswoning (inclusief agrarische opstallen) aanwezig. In de nieuwe situatie wordt een minicamping (in de vorm van 25 camperplaatsen) mogelijk gemaakt. Hierdoor zal de verharding toenemen met:

  • 650 m² verharding;
  • 1.300 m² halfverharding (telt voor 50% mee).

Dit leidt tot een gezamenlijke toename van 1.950 m², waarvan 1.300 m² die relevant is voor de watertoets. De waterbergingsopgave betreft (1.300 x 0,06 =) 78 m³. Gezien het feit dat de toename van het verhard oppervlak groter is dan 500 m² is een compensatie verplicht.

De maaiveldhoogte van het plangebied ligt 42 cm boven NAP. De gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) ligt 69 cm onder NAP. Dit betekent dat de grondwaterstand ter hoogte van het plangebied 1,11 m onder maaiveldhoogte ligt. Met een marge voor de fluctuatie van de grondwaterstand van 11 cm leidt dit tot het gegeven dat een waterberging met een diepte van 1 m gerealiseerd kan worden. De lengte van de b-watergang betreft circa 72 meter. Wanneer deze watergang met 1,09 meter wordt verbreed (met een diepte van 1 meter) wordt voldaan aan de compensatieplicht. De afvoer uit de b-watergang op het eigen terrein naar het waterststeem moet daarbij plaats vinden via een functionele afvoerconstructie. Deze  functionele afvoerconstructie moet daarbij een diameter van 4 cm hebben.

5.3.4 Afvalwater

Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden. Het vuile afvalwater zal per as naar de Rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) worden afgevoerd. Er is geen riolering aan de Mariaweg. De bestaande woning maakt gebruik van een thans gerealiseerde iba tank. De huidige iba tank is circa 10 jaar oud en heeft nog een verwachte levensduur van 30 jaar.

Voor de camperplaatsen wordt voor het vuile afvalwater een nieuwe septic tank aangelegd volgens de regels van het waterschap. Nadien zal het vuile afvalwater per as naar de Rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) worden afgevoerd.

5.3.5 Waterkwaliteit

Onderhavig planvoornemen leidt niet tot vervuiling van het oppervlaktewater. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden geen uitlogende materialen toegepast.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit wijzigingsplan aangetoond. Een wijzigingsplan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de doorlopen procedures weergegeven.

6.1 Kostenverhaal

Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).

In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend wijzigingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren niet tot de in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Het vaststellen van een exploitatieplan is derhalve niet verplicht. Er is tussen de gemeente en de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten met betrekking tot de gemeentelijke kosten.

6.2 Gemeentelijke grondexploitatie

De gemeente heeft geen gronden in het plangebied in eigendom. Alle kosten en risico's van de planontwikkeling, -voorbereiding en -uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke grondexploitatie wordt dus niet belast door voorliggend ruimtelijk plan. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.

6.3 Maatschappelijk

6.3.1 Omgevingsdialoog

De initiatiefnemers hebben middels een buurtbrief contact gezocht met de direct omwonenden en hebben hen geïnformeerd over voorliggend initiatief. Naar aanleiding van deze brief is één reactie ontvangen (Mariaweg 2). Deze bewoner ziet graag dat aan de Mariadijk passeerstroken worden gerealiseerd ten behoeve van de verkeerstoename. Gezien het feit dat de Mariadijk geen onderdeel uitmaakt van het plangebied, en hieromtrent onderdeel is van de openbare ruimte, is het middels dit wijzigingsplan niet mogelijk om deze passeerstroken mogelijk te maken. Desalniettemin staat de initiatiefnemer niet onwelwillend tegenover de aanleg van deze passeerstroken.

6.3.2 Ter inzage legging

Het ontwerpwijzigingsplan “Buitengebied Dinteloord en Prinsenland, wijziging Mariaweg 4” heeft ter voldoening aan het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening na voorafgaande openbare bekendmaking van 1 februari 2023 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens de periode van terinzagelegging zijn 5 zienswijzen tegen het ontwerpwijzigingsplan ingediend. Deze zienswijzen zijn, in samenhang met een ambtelijke wijziging en de terugkoppeling vanuit het waterschap, samengevat en beantwoord in de ‘Nota van zienswijzen’, die als bijlage 7 bij deze toelichting is gevoegd. De zienswijzen hebben geleid tot een inhoudelijke wijzigingen van het wijzigingsplan.

6.3.3 Vaststelling

Het college van Burgemeester en wethouders heeft op 20 juni 2023 het voorliggende wijzigingsplan gewijzigd vastgesteld.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten

In dit hoofdstuk is de opzet van het wijzigingsplan opgenomen.

Voorliggend wijzigingsplan is het resultaat van het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro, zoals die is opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied Dinteloord en Prinsenland, 1e herziening" (NL.IMRO.0851.bgBPdtlherziening1-v001), vastgesteld op 28 juni 2018. Bij het opstellen van een wijzigingsplan dient het college van burgemeester en wethouders zich te houden aan de door de raad vastgestelde regels.

Het plan omvat de realisatie van een camperplaats (kampeerterrein) ten behoeve van 25 plaatsen. In de planregels worden de planregels van het vigerende bestemmingsplan en het bestemmingsplan ''Paraplubestemmingsplan 2021'' van toepassing verklaard.