Plan: | Vogelasiel Someren |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0847.BP02016007-VS01 |
Stichting Vogelasiel Someren e.o. is ontstaan in Asten in 1979. Het vogelasiel vestigde zich twee jaar later aan de Boerenkamplaan in Someren. In 2010 heeft het vogelasiel de toenmalige locatie moeten verlaten en heeft het uiteindelijk een nieuwe locatie gevonden nabij Camping De Somerense Vennen te Lierop. Het bestaande vogelasiel wordt compleet vernieuwd en uitgebreid, waarmee het dé centrale opvanglocatie voor vogels wordt in de regio Noord-Brabant Oost. Het substantieel vergroten van de opvangcapaciteit van het vogelasiel in Someren is de doelstelling van voorliggend bestemmingsplan.
In het geldende bestemmingsplan is de locatie van het vogelasiel bestemd als 'Bos'. Om de vernieuwing en uitbreiding van het vogelasiel mogelijk te maken is een bestemmingsplanwijziging nodig. Voorliggend bestemmingsplan maakt deze ontwikkeling mogelijk. De locatie ligt binnen de begrenzing van Natuur Netwerk Brabant (hierna: NNB), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur. Deze ontwikkeling legt ruimtebeslag op NNB en op grond van de geldende provinciale regelgeving moet dit worden gecompenseerd. Deze compensatie vindt elders plaats binnen de gemeente Someren. Het perceel waar deze compensatie plaatsvindt, maakt tevens deel uit van voorliggend bestemmingsplan.
Voor zowel de locatie van het vogelasiel als het compensatieperceel geldt grotendeels één en hetzelfde bestemmingsplan, namelijk het bestemmingsplan 'Buitengebied Someren', dat op 29 juni 2011 is vastgesteld door de gemeenteraad van Someren. Daarnaast geldt voor het meest oostelijke deel van de locatie van het vogelasiel het bestemmingsplan 'Somerense Vennen - centrumvoorziening', dat op 26 juni 2014 is vastgesteld door de gemeenteraad. In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op het geldende planologisch regime voor de locatie van het vogelasiel en het vigerend bestemmingsplan ter plaatse van het compensatieperceel.
Voor de locatie van het vogelasiel geldt overwegend het bestemmingsplan 'Buitengebied Someren' en de bestemming 'Bos'. Zoals is opgenomen in artikel 11 van de bestemmingsplanregels, zijn deze gronden bestemd voor:
Figuur 1: Vigerende bestemmingsplannen ter plaatse van locatie vogelasiel met plangebied rood omlijnd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Daarnaast geldt voor een klein gedeelte van het plangebied het bestemmingsplan 'Somerense Vennen - centrumvoorziening'. Vanuit dit bestemmingsplan geldt hier de bestemming 'Recreatie' en op grond van artikel 3 van de planregels zijn deze gronden bestemd voor verblijfsrecreatie en verblijfsrecreatieve voorzieningen.
Het initiatief ziet toe op vernieuwing en uitbreiding van het vogelasiel. Binnen de vigerende bestemming 'Bos' is dit niet mogelijk. De nieuwe bestemming 'Recreatie' zoekt aansluiting bij de bestaande planologische situatie van de nabijgelegen camping. Voorliggend bestemmingsplan maakt de bestemmingswijziging mogelijk.
Voor het perceel waar compensatie van het ruimtebeslag van het vogelasiel binnen Natuurnetwerk Nederland plaatsvindt, geldt eveneens het bestemmingsplan 'Buitengebied Someren'. Zoals is opgenomen in artikel 7 van de planregels geldt hier de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke waarden'. Deze gronden zijn bestemd voor:
Figuur 2: Vigerend bestemmingsplan ter plaatse van compensatieperceel met plangebied indicatief aangeduid (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Daarnaast is binnen deze bestemming een aantal wijzigingsbevoegdheden opgenomen, waaronder de mogelijkheid de bestemming te wijzigen naar 'Groen', 'Natuur' of 'Water'. Van deze wijzigingsbevoegdheid kan gebruik worden gemaakt in het geval van ontwikkeling van landschapselementen of nieuwe natuur. De benodigde natuurcompensatie kan hier plaatsvinden door de bestemming te wijzigen naar 'Natuur'. Ten einde de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan en in het bijzonder de benodigde natuurcompensatie te borgen, is ervoor gekozen het compensatieperceel in hetzelfde bestemmingsplan op te nemen. Daarmee wordt geen gebruik gemaakt van de opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Wel wordt in voorliggend bestemmingsplan aangesloten bij de planregels behorende tot de bestemming 'Natuur' van het bestemmingsplan 'Buitengebied Someren'.
In hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan wordt een beschrijving van het plan gegeven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het vigerende beleid, waarbij het beleid op verschillende bestuursniveaus aan bod komt. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende milieu- en omgevingsaspecten, waarna in hoofdstuk 5 de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid wordt besproken. In hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet toegelicht.
Het bestemmingsplan bevat zowel de locatie van het vogelasiel als het compensatieperceel. Achtereenvolgens wordt de situering en begrenzing van beide delen van het plangebied toegelicht.
Vogelasiel Someren e.o. ligt in een bosrijke omgeving ten noordwesten van de kern Someren. Het vogelasiel ligt ten oosten van de Strabrechtse Heide en Beuven en op relatief korte afstand tot het Starven. Ten oosten van de bestaande opvanglocatie bevindt zich camping De Somerense Vennen. Ten noorden van het plangebied ligt een weiland, aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door een bos. De westelijke grens van het plangebied wordt gevormd door de Bussersdijk.
Figuur 3: Luchtfoto met daarop het plangebied van het vogelasiel aangeduid (bron: BingMaps)
Het compensatieperceel ligt circa 2,2 kilometer ten noordwesten van het vogelasiel en ligt ten westen van de kern Lierop, gemeente Someren. Dit perceel maakt deel uit van het bosgebied dat tussen de gehuchten Moorsel en Heieind ligt.
Figuur 4: Luchtfoto met daarop het compensatieperceel indicatief aangeduid (bron: BingMaps)
Stichting Vogelasiel Someren e.o. heeft het tijdelijk opvangen, verzorgen en revalideren van beschermde inheemse vogels tot doel. Deze vogels kunnen door ziekte, verwonding of verwezing tijdelijk niet zelfstandig in de vrije natuur overleven. De opvang is gericht op een zo spoedig mogelijke terugkeer van de vogels in de natuur. Daarbij wordt zoveel mogelijk voorkomen dat de vogels onnodige stress ervaren of letsel oplopen.
Stichting Vogelasiel Someren e.o. is ontstaan in Asten in 1979. Na twee jaar vestigde het vogelasiel zich aan de Boerenkamplaan in Someren. Na een lange periode waarin alleen opvang plaatsvond van gewonde en zieke vogels en incidenteel van kleine zoogdieren, is het vogelasiel uitgebreid. In 1995 kreeg het vogelasiel officiële erkenning van Vogelbescherming Nederland.
In 2010 heeft het vogelasiel noodgedwongen de locatie aan de Boerenkamplaan moeten verlaten. Na een korte periode heeft het vogelasiel de huidige locatie gevonden. Het vogelasiel is gevestigd aan de rand van Camping De Somerense Vennen en heeft haar toegang aan de Philipsbosweg 7 te Lierop.
Het vogelasiel moet als één van de hoofdopvangcentra voldoen aan criteria van de stichting Fauna Opvang Brabant (hierna: F.O.B.), waarmee het een samenwerkingsovereenkomst heeft. De stichting F.O.B. coördineert en structureert de opvang en verzorging van niet-gedomesticeerde inheemse dieren, waaronder vogels, over de gehele provincie Noord-Brabant. F.O.B. gaat uit van twee hoofdcentra. Het vogelasiel in Someren is hier één van en het andere hoofdcentrum is gevestigd in Zundert. Aan deze hoofdcentra zijn de centra met een specialistische opvang verbonden.
Stichting Vogelasiel Someren e.o. heeft tot doel om beschermde inheemse vogels tijdelijk op te vangen, te verzorgen en te revalideren. Deze wilde vogels worden gebracht door dierenambulances en particulieren. Vervolgens worden de vogels opgevangen, verzorgd of worden ze behandeld door een dierenarts. Na herstel worden de vogels weer vrijgelaten in de natuur. De opvang is zodanig dat elke vogel zoveel mogelijk zijn soorteigen gedrag blijft vertonen na terugkeer naar de natuur. In 2015 ving het vogelasiel 1465 vogels op van uiteenlopende soorten. Van al deze vogels is 51% inmiddels vrijgelaten in de natuur. Naast vogels wordt een beperkt aantal beschermde zoogdieren opgevangen. De bestaande volière beslaat een oppervlakte van ongeveer 200 m2.
Inmiddels heeft het vogelasiel haar activiteiten uitgebreid. Naast de opvang van gewonde en zieke vogels worden ook lezingen, rondleidingen en andere educatieve activiteiten georganiseerd. Stichting Vogelasiel Someren e.o. geeft waar mogelijk voorlichting over wilde flora en fauna en draagt actief uit dat dit en de natuurlijke processen die daarbij horen, niet mogen worden verstoord. Ook wordt voorlichting en advies gegeven over vogelverzorging en -bescherming. Op de huidige locatie bevinden zich een kantoor, een educatieruimte, opvangruimtes en buitenvolières die met hulp van vrijwilligers zijn gerealiseerd.
Het perceel is grotendeels begroeid met bos en is voor een klein deel in gebruik voor landbouwkundige doeleinden. Ten tijde van de totstandkoming van het Natuurbeheerplan 2010 is in afstemming met de provincie reeds voorgesorteerd opdat dit kleine deel van de grond wordt ingezet als compensatiegrond voor natuur en is daarmee aangewezen als beheertype N16.01 (droog bos met productie). Door dit deel nu zodanig in te richten als natuur in het kader van de compensatie en de aanpassing van de huidige bestemming naar natuur, leidt dit ertoe dat de nieuwe situatie ook in overeenstemming is met het provinciaal beleid.
De provincie Noord-Brabant heeft het vogelasiel in Someren aangewezen als één van de twee hoofdopvangcentra voor inheemse beschermde vogelsoorten in de provincie. Momenteel is de capaciteit te klein om deze vogelsoorten in Oost-Brabant op te vangen. Dit houdt in dat de opvangcapaciteit ter plaatse aanzienlijk moet worden vergroot. De gemeente Someren onderschrijft de noodzaak van uitbreiding en vernieuwing van de bestaande opvangvoorzieningen. Indien ruimer behuisd, kunnen meer dieren worden opgevangen en verzorgd. Het substantieel vergroten van de opvangcapaciteit van het vogelasiel in Someren is dan ook als doelstelling geformuleerd. Het project OEHOE is gestart om dit doel te bereiken en wordt gefinancierd door de provincie Noord-Brabant en middels crowdfunding en vermogensfondsen.
Voorliggend bestemmingsplan vormt een eerste stap in het project OEHOE. Het maakt de uitbreiding en vernieuwing planologisch mogelijk, zodat het vogelasiel vanuit de huidige opvangcapaciteit van 1465 dieren per jaar kan doorgroeien naar een opvangcapaciteit van meer dan 4000 vogels per jaar. De opvang van kleine inheemse zoogdieren blijft beperkt en incidenteel van aard. Naast de bestaande volière wordt de opvanglocatie uitgebreid met volières met een totale oppervlakte van circa 475 m2.
Het complete herinrichtingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:
Afbeelding 5: Impressie uitbreiding opvanglocatie (bron: Projectplan Oehoe, Stichting Vogelasiel Someren e.o.)
Om dit mogelijk te maken wordt bestaande beplanting verwijderd. Daarnaast moet ruimte ontstaan voor de uitbreiding van het vogelasiel door kap van bestaande bomen, die worden herplant. Ook worden de nodige bijbehorende voorzieningen, zoals bestrating, hekwerken en energievoorzieningen, waaronder zonnepanelen, aangelegd. Ten einde in voldoende parkeergelegenheid te voorzien, wordt een zestal parkeerplaatsen aangelegd. Na de uitbreiding heeft het vogelasiel een eigen ingang aan de Bussersdijk. Zo hoeven bezoekers en de dierenambulance geen gebruik meer te maken van de huidige ontsluiting ter plaatse van Philipsbosweg 7. Met de nieuwe ontsluiting hoeft er niet meer over het campingterrein te worden gereden.
Via een herbegrenzingsverzoek kan het ruimtebeslag van het vogelasiel op het NNN worden gecompenseerd op het compensatieperceel. Om te voorzien in de benodigde NNN-compensatie krijgt het compensatieperceel een natuurbestemming. Hiermee kan het huidige beschermingsregime, dat geldt vanuit de Verordening Ruimte 2014, ongewijzigd blijven. Bij een volgende aanpassing van het Natuurbeheerplan wordt dit in overeenstemming gebracht met de situatie na planrealisatie.
In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken laat het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'). Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op nationale belangen. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De juridische borging van de nationale belangen vindt plaats in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro). In het Barro zijn onder andere regelingen met betrekking tot de Waddenzee en militaire terreinen opgenomen. Een aantal regelingen is 'getrapt' vastgelegd. Dit wil zeggen dat de provincies en gemeenten verplicht zijn dit beleid nader uit te werken. Dit betreft bijvoorbeeld het Natuur Netwerk Nederland (hierna: NNN).
Betekenis voor het bestemmingsplan
De nationale belangen uit de SVIR en die juridisch zijn geborgd in het Barro zijn niet van betekenis voor het voorliggende bestemmingsplan. Eén belang dat hier speelt is het NNN. De uitwerking van dit belang ligt bij de provincie, in dit geval de provincie Noord-Brabant. Zo worden in de provinciale verordening onder meer regels gesteld aan de inhoud van bestemmingsplan met het oog op het belang van de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. In paragraaf 3.2 komt de bescherming van gebieden behorend tot NNN nader aan bod.
De betekenis van de nationale structuurvisie voor het bestemmingsplan is beperkt. Het relevante beleidskader wordt gevormd door de provincie Noord-Brabant en de gemeente Someren.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. De ladder voor duurzame verstedelijking is gericht op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte. De ladder bevat drie treden waarmee ruimtelijke besluiten moeten worden gemotiveerd. Om dit mogelijk te maken zijn de artikelen 1.1.1 en 3.1.6 van het Bro met ingang van 1 oktober 2012 gewijzigd.
De ladder voor duurzame verstedelijking houdt het volgende in:
Betekenis voor het bestemmingsplan
Het vogelasiel is een stedelijke voorziening. Dit betekent dat de ladder voor duurzame verstedelijking op dit bestemmingsplan van toepassing is.
Trede 1: Actuele regionale behoefte
Voorliggend bestemmingsplan maakt de vernieuwing en uitbreiding van het bestaande vogelasiel op de huidige locatie mogelijk. Het vogelasiel wordt compleet vernieuwd en uitgebreid, waarmee het dé centrale opvanglocatie voor vogels wordt in de regio Noord-Brabant Oost. Het substantieel vergroten van de opvangcapaciteit van het vogelasiel in Someren is de doelstelling van voorliggend bestemmingsplan.
Vogels kunnen gewond raken en specialistische hulp nodig hebben. Het is zaak dat deze vogels zo snel mogelijk bij een vogelasiel terecht kunnen. De provincie Noord-Brabant heeft Vogelasiel Someren aangewezen als één van de twee Noord-Brabantse hoofdopvangcentra voor inheemse beschermde vogelsoorten. Het vogelasiel moet als één van de hoofdopvangcentra voldoen aan criteria van de stichting Fauna Opvang Brabant (hierna: F.O.B.), waarmee het een samenwerkingsovereenkomst heeft. De stichting F.O.B. coördineert en structureert de opvang en verzorging van niet-gedomesticeerde inheemse dieren, waaronder vogels, over de gehele provincie Noord-Brabant. F.O.B. gaat uit van twee hoofdcentra. Het vogelasiel in Someren is hier één van en het andere hoofdcentrum is gevestigd in Zundert. Aan deze hoofdcentra zijn de centra met een specialistische opvang verbonden.
Momenteel is de capaciteit om inheemse beschermde vogels op te vangen in Oost-Brabant te klein, waardoor deze dieren te laat of niet de specialistische hulp krijgen die ze nodig hebben om na herstel terug te keren in de natuur. Met de voorgenomen uitbreiding en vernieuwing is het niet meer nodig dat de dierenambulance Eindhoven gewonde vogels naar Zundert moet brengen, maar kunnen deze dieren in de eigen regio worden opgevangen.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de benodigde capaciteit om gewonde inheemse beschermde vogels in de regio Oost-Brabant op te vangen. Deze capaciteit is nu niet toereikend waardoor opvang niet, te laat of elders plaatsvindt. Dit bestemmingsplan voorziet daarmee in een actuele regionale behoefte.
Trede 2: Mogelijkheden binnen bestaand stedelijk gebied
Voorafgaand aan de start van de totstandkomingsprocedure van voorliggend bestemmingsplan is een locatiestudie uitgevoerd voor het vogelasiel. Deze locatiestudie, gedateerd 29 oktober 2015, is opgenomen als Bijlage 1.
Een vogelopvang is gebaat bij een rustige omgeving, zodat de dieren zonder stress kunnen herstellen. Daarnaast is deze functie niet wenselijk op korte afstand tot milieugevoelige bestemmingen, zoals woningen. De vestiging van een vogelasiel binnen bestaand stedelijk gebied is daarmee moeilijk ruimtelijk inpasbaar en een locatie in het buitengebied ligt daarmee voor de hand. In de locatiestudie zijn de mogelijkheden onderzocht om andere locaties te benutten door onder andere transformatie en herstructurering.
Op basis van de locatiestudie kan geconcludeerd worden dat de bestaande locatie van het vogelasiel het meest geschikt is. De locatie is sociaal veilig, bestaande investeringen gaan niet verloren, er wordt weinig weerstand vanuit de omgeving verwacht en de eigenaar is akkoord. Alle andere locaties vallen af omdat de locaties niet beschikbaar zijn of niet voldoen aan de uitgangspunten van het vogelasiel.
Trede 3: Passende ontsluiting
Het vogelasiel wordt met name bezocht door vrijwilligers die de opvang van de vogels op zich nemen. Zij komen met name met de fiets, hetgeen zich vertaald in een sociaal veilige locatie op fietafstand van omliggende kernen. Daarnaast vindt autoverkeer in beperkte mate zijn weg naar het vogelasiel. De voorgenomen ontwikkeling is van beperkte omvang. Gezien de zeer beperkte verkeersaantrekkende werking en de bestaande infrastructuur kan worden geconcludeerd dat de locatie passend is ontsloten.
Conclusie
De uitbreiding en vernieuwing van het vogelasiel op de bestaande locatie voorziet in een actuele regionale behoefte. Deze behoefte wordt opgevangen door de bestaande locatie uit te breiden. De behoefte is naar zijn aard niet goed op te vangen in bestaand stedelijk gebied. Andere locaties zijn uitgebreid onderzocht middels een locatiestudie, maar voldoen niet aan de specifieke locatie-eisen van een vogelasiel. Daarnaast is de locatie passend ontsloten voor deze functie.
De conclusie is dan ook dat dit bestemmingsplan voldoet aan de vereisten van de ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening.
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 (hierna: SVRO) in werking getreden en is een actualisatie van de structuurvisie, zoals die in 2010 is vastgesteld. In de SVRO geeft de provincie Noord-Brabant aan hoe zij omgaat met de ruimtelijke opgave voor de periode tot 2025, met een doorkijk naar 2040. Dit met als doel een goede woon-, werk- en leefomgeving voor de inwoners en bedrijven in Noord-Brabant. De structuurvisie bestaat uit twee delen en een uitwerking. Daarnaast zijn voor specifieke onderwerpen deelstructuurvisies opgesteld.
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid en de provincie heeft daarin haar belangen bepaald en ruimtelijke keuzes gemaakt. De provincie staat voor een aantal grote maatschappelijke vraagstukken dat leidt tot ruimtelijke opgaven. Het gaat dan om de ruimtelijke opgaven die voortkomen uit bijvoorbeeld de veranderingen in het klimaat, de toenemende concurrentie tussen economische regio's, de groeiende mobiliteit en de afnemende bevolkingsgroei. Deze opgaven leiden tot ruimtelijke keuzes voor de toekomstige ontwikkeling van Noord-Brabant. Bij deze ruimtelijke keuzes, die zijn vertaald in veertien provinciale ruimtelijke belangen, hanteert de provincie twee leidende principes. Het gaat hier ten eerste om ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid en ten tweede om vestigings- en leefklimaat en gezondheid. De provincie heeft hierbij als sturingsfilosofie 'samenwerken aan kwaliteit'. Samen met andere overheden, private partijen en maatschappelijke organisaties geeft de provincie vorm aan de duurzame ruimtelijke ontwikkeling van Noord-Brabant, waarbij subsidiariteit en vertrouwen bepalend is.
Figuur 6: Structurenkaart SVRO: kerngebied groenblauw (groen) en groenblauwe mantel (roze)
In Deel B zijn vier ruimtelijke structuren beschreven en voor iedere structuur heeft de provincie haar ambities en beleid geformuleerd. Het gaat hierbij om de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.
Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 10 juli 2015 de Verordening Ruimte 2014 (hierna: Verordening) opnieuw vastgesteld. De wijzigingen ten opzichte van de eerdere versie zijn van ondergeschikte en doorgaans technische aard. De Verordening stelt eisen aan door Noord-Brabantse gemeenten op te stellen bestemmingsplannen en andere ruimtelijke besluiten. De onderwerpen waar de Verordening regulerend optreedt, komen voort uit de provinciale structuurvisie.
Als één van de hoofduitgangspunten voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied, kent de Verordening Ruimte het principe van zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit (artikel 3.1). Onder zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit verstaat de Verordening Ruimte onder meer dat bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt bijgedragen aan de zorg voor behoud en bevordering van de ruimtelijke kwaliteit, in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Nieuwe ontwikkelingen dienen plaats te vinden binnen een bestaand bouwperceel in de zin van artikel 1.17. Doordat de uitbreiding en vernieuwing van het vogelasiel plaats gaat vinden op het bestaande bouwperceel van Camping Somerense Vennen, zal geen sprake zijn van nieuwvesting. Hierdoor is onderhevige ontwikkeling niet in strijd met artikel 3.1.
Tegenwoordig wordt de ecologische hoofdstructuur aangeduid als Nationaal Natuur Netwerk en, voor zover dat binnen de provincie Noord-Brabant is gelegen, als Natuur Netwerk Brabant. Hieronder wordt verstaan: “een samenhangend netwerk van natuurgebieden van nationaal en internationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden”. Het plangebied maakt deel uit van het Natuur Netwerk Brabant.
In de verordening is bepaald dat een bestemmingsplan dat in het Natuur Netwerk Brabant ligt, strekt tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebied. Daarnaast strekt een dergelijk bestemmingsplan zich ook tot bescherming van deze ecologische alsook de cultuurhistorische waarden en kenmerken van de gebieden. Op de beheertypenkaart van het natuurbeheerplan is vastgelegd welke ecologische waarden en kenmerken in een gebied aanwezig zijn.
De provincie Noord-Brabant heeft in de Verordening Ruimte 2014 regels opgesteld ten aanzien van onder meer het Natuur Netwerk Brabant (NNB), oftewel het Brabantse deel van het Nationaal Natuur Netwerk. De regels met betrekking tot natuurcompensatie worden hieronder beschreven. Deze regels hebben betrekking op het wijzigen van de begrenzing van het NNB alsmede compensatie van het NNB. In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op de toetsing van voorliggend bestemmingsplan aan deze regels van de verordening en de op grond daarvan benodigde compensatie van ruimtebeslag in NNB.
De Provincie Noord-Brabant heeft in de Verordening Ruimte regels opgesteld ten aanzien van onder meer het NNB. Deze regels hebben betrekking op het wijzigen van de begrenzing van het NNB alsmede compensatie van het NNB. Op grond van de verordening is de uitbreiding en vernieuwing van het vogelasiel op de huidige locatie uitgesloten. Artikel 5.5 van de Verordening Ruimte maakt herbegrenzing van het NNB op verzoek bij kleinschalige ingrepen mogelijk. De uitbreiding en vernieuwing van het vogelasiel is kleinschalig en individueel van aard, waardoor het verzoek tot herbegrenzing volgens artikel 5.5 zal worden doorlopen.
In artikel 36.5 worden procedureregels gesteld voor een wijziging van de begrenzing. Als voorwaarde voor wijziging van de begrenzing wordt gesteld dat een ontwerpbestemmingsplan herbegrenzing mogelijk maakt door middel van gebiedsaanduidingen. Deze gebiedsaanduidingen maken duidelijk welke gronden buiten en/of binnen de begrenzing komen.
In paragraaf 4.3 worden de stappen voor het verzoek tot herbegrenzing volgens artikel 5.5 voor dit bestemmingsplan doorlopen.
De gemeenteraad van Someren heeft op 24 april 2013 de Structuurvisie Someren 2028 vastgesteld. De structuurvisie integreert reeds bestaande beleidsdocumenten en scherpt het bestaande beleid op sommige punten aan.
In de structuurvisie is aangegeven dat de gemeente Someren in 2028 een duurzame, krachtige, zelfbewuste en zelfstandige gemeente wil zijn die haar landelijke positie in Brainport goed weet te benutten. Someren ontleent haar identiteit aan het landelijke Brabantse karakter. Someren kent mede door het kwalitatief goede bos-, natuur- en buitengebied een goed woonklimaat en is een aantrekkelijke vestigingslocatie voor bedrijven met een schaal die past bij Someren. Door de verscheidenheid en toegankelijkheid van het buitengebied in zijn algemeenheid en een landelijk bekende toeristische attractie (De Heihorsten) specifiek, heeft Someren een aantrekkingskracht op recreanten. Voor het buitengebied wordt gestreefd naar het handhaven en versterken van de ruimtelijke kwaliteit. De landschappelijke waarden en de natuur worden behouden en daar waar mogelijk versterkt. Bedrijfsmatige activiteiten die hierin niet thuishoren worden tegengegaan.
Betekenis voor het bestemmingsplan
De kwetsbare vogels die in het vogelasiel worden opgevangen zijn gebaat bij de rust, die het buitengebied in het algemeen en de huidige locatie in het bijzonder biedt. Het is dan ook een functie die thuishoort in het buitengebied. Voorliggend bestemmingsplan is daarmee in overeenstemming met de gemeentelijke structuurvisie.
Op 4 februari 2016 heeft de gemeenteraad van Someren een beleidsnota vastgesteld waarin het beleid voor niet-agrarische functies in het buitengebied is neergelegd. Maatregelen ter stimulering van de sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen maken hier ook deel van uit.
Het buitengebied van de gemeente Someren is in verandering. Zo zoeken andere functies steeds vaker een plek in het buitengebied, zoals toerisme en recreatie, zorg(gerelateerde) functies en andere vormen van niet-agrarische bedrijvigheid. De vraag naar zorg- en maatschappelijke functies in het buitengebied neemt toe. Omdat deze functies kunnen bijdragen aan een leefbaar buitengebied en passen binnen het streven naar verbrede landbouw, zijn deze functies onder voorwaarden toegestaan. Belangrijk hierbij is dat deze functies bestaande (agrarische) bedrijven niet belemmeren in hun bedrijfsvoering.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Het vogelasiel is een maatschappelijke functie. In de beleidsnota wordt specifiek ingegaan op dergelijke functies, maar wordt uitsluitend ingegaan op functies als dagbesteding en wonen met zorg of kinderopvang. Desondanks geldt het algemene uitgangspunt dat vestiging van maatschappelijke functies in het buitengebied ertoe kan leiden dat omliggende agrarische bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden belemmerd. In gebieden waar de agrarische sector nog prominent aanwezig is en waar sprake is van een overbelasting aan geur en fijn stof, is de vestiging van milieugevoelige maatschappelijke functies, zoals zorgaccommodaties doorgaans niet haalbaar en ongewenst.
Het vogelasiel is geen milieugevoelige functie vergelijkbaar met een zorgaccommodatie. Bij de totstandkoming van voorliggend bestemmingsplan is uitgebreid aandacht besteed aan omgevings- en milieuaspecten als geur, dier- en volksgezondheid en luchtkwaliteit. In hoofdstuk 4 van deze toelichting komen deze aspecten aan bod. Hieruit blijkt dat de vestiging van het vogelasiel niet leidt tot belemmering van de omliggende bestaande agrarische bedrijven. Voorliggend bestemmingsplan past dan ook binnen de beleidsnota met beleid voor niet-agrarische functies in het buitengebied.
De beleidsvisie 'De kracht van Toerisme' is in april 2010 door de gemeenteraad Someren vastgesteld. De beleidsvisie vormt de eerste fase in de totstandkoming van de beleidsnota 'De kracht van toerisme' (zie ook paragraaf 3.3.4). In de visie zijn de achtergronden en doelstelling van de nota geschetst. In deze visie is een strategisch plan voor de lange termijn opgesteld voor toerisme en recreatie in Someren.
De visie bevat een marktanalyse, een omgevingsanalyse en een bespreking van de kansen en bedreigingen voor het toerisme in Someren. Naar aanleiding daarvan is een strategische visie op het toerisme en recreatie in de gemeente Someren opgesteld voor zowel de korte als lange termijn.
De ambitie is dat Someren in 2020 een agrarische en toeristische gemeente is. Someren heeft dan een toeristisch naamsbekendheid en een toeristisch imago. In het buitengebied is het toerisme doorontwikkeld. De Heihorsten is de pijler voor het toerisme geworden. Daar zijn bestaande voorzieningen uitgebreid en is de organisatiegraad van de toeristische recreatieve sector in Someren geoptimaliseerd.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Voorliggend bestemmingsplan maakt geen zelfstandige recreatieve of toeristische functie mogelijk. Wel worden naast de opvang van gewonde en zieke vogels ook lezingen, rondleidingen en andere educatieve activiteiten georganiseerd. Stichting Vogelasiel Someren e.o. geeft waar mogelijk voorlichting over wilde flora en fauna en draagt actief uit dat dit en de natuurlijke processen die daarbij horen, niet mogen worden verstoord. Daarnaast ligt het plangebied naast een bestaande recreatieve voorziening in de vorm van Camping De Somerense Vennen. Eén van de uitgangspunten van de beleidsvisie is dat bestaande rechten van toeristisch recreatieve bedrijven worden gerespecteerd. In voorliggend bestemmingsplan is uitgebreid rekening gehouden met de ruimtelijke inpasbaarheid van het vogelasiel, mede met het oog op de bestaande camping.
In januari 2011 is de beleidsnota 'De kracht van Toerisme' opgesteld. De nota omvat het beleid en het toetsingskader voor toerisme en recreatie in de gemeente Someren. Daarnaast bevat de nota een actieprogramma. De beleidsvisie is uitgewerkt in de beleidsnota 'De kracht van Toerisme'.
Doel van het beleid is het sturen op ontwikkeling. De toeristisch-recreatieve sector in Someren wil en kan groeien waarbij ze nog een belangrijke bijdrage gaat leveren aan een duurzame economie. Waar in de gemeente Someren de toeristisch-recreatieve kan groeien, hangt samen met andere belangen en met de verwachte (en verlangde) effecten van deze groei op de natuur, de cultuurhistorie, de bewoners en andere economische sectoren.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Een van de uitgangspunten van de beleidsnota is om kwaliteitsversterking van bestaande intensieve recreatiebedrijven, zoals Camping De Somerense Vennen, ruimtelijk mogelijk te maken. De uitbreiding en vernieuwing van het vogelasiel die mogelijk worden gemaakt met voorliggend bestemmingsplan betekenen geen inperking van de bestaande rechten van de nabijgelegen camping. De ontwikkeling past dan ook binnen het beleid dat is neergelegd in de beleidsnota 'De kracht van toerisme'.
Het beeldkwaliteitsplan voor het buitengebied van de gemeente Someren is op 29 juni 2011 vastgesteld door de gemeenteraad. Hierin zijn ontwerprichtlijnen opgenomen die bij aanvang van de ontwikkeling van een plan kunnen worden meegenomen om op een passende wijze invulling te geven aan in het bestemmingsplan opgenomen randvoorwaarden. Een voorbeeld van een dergelijke voorwaarde is een goede landschappelijke inpassing.
Kenmerkend voor het buitengebied van Someren is enerzijds een hoge diversiteit aan karakteristieke, vaak natuurlijk en cultuurhistorisch waardevolle landschappen en anderzijds een hoge dynamiek door intensief gebruik door bewoners, bewerkers en recreanten. De gemeente Someren wil met het beeldkwaliteitsplan voor haar buitengebied deze dynamiek en de landschappelijke kwaliteit van het buitengebied op een positieve wijze met elkaar verbinden zodat veranderingsprocessen in het landelijk gebied op een eenvoudige en bijna natuurlijke wijze bijdragen aan een duurzame ruimtelijke kwaliteit en diversiteit.
Betekenis voor het bestemmingsplan
In het beeldkwaliteitsplan is een streefbeeld van de omgeving geformuleerd. De locatie voor het vogelasiel is, voor zover het niet op het grondgebied van de camping is gelegen, aangeduid als heide- en boslandschap. Ook de compensatielocatie valt onder dit type landschap. Binnen dit type landschap staan behoud, beheer en versterking van de natuur- en landschappelijke waarden voorop. Het omvormen van naaldbos naar gemengd loofbos of natte heide/veen is een mogelijkheid voor natuurontwikkeling. Hierbij moeten de cultuurhistorische waarden (padenstelsel) gewaarborgd blijven. Functioneel wordt over het algemeen alleen extensieve recreatie als gebruik toegestaan.
Met voorliggend bestemmingsplan wordt natuurontwikkeling mogelijk, die mede noodzakelijk is gezien de benodigde NNN-compensatie. Bij de natuurontwikkeling wordt rekening gehouden met het streefbeeld zoals dat is neergelegd in het beeldkwaliteitsplan. Daarnaast wordt bij de uitbreiding van het vogelasiel zoveel mogelijk met natuurlijke materialen gewerkt, voor zover deze doelmatig en veilig zijn voor de opvang van de vogels. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat mantelvegetatie wordt aangelegd rondom de opvanglocatie.
De uitbreiding en vernieuwing van het vogelasiel past binnen het geldende beleidskader, dat wordt gevormd door het Rijk, de provincie Noord-Brabant en de gemeente Someren.
De gemeente dient bij het maken van ruimtelijke plannen rekening te houden met allerlei wetgeving gericht op de bescherming en waarborging van een goed woon- en leefklimaat (milieuwetgeving), alsmede ter bescherming van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of archeologische belangen in een plangebied. De belangrijkste aspecten die moeten worden onderzocht in het kader van een bestemmingsplan zijn:
De watertoets is een procesinstrument dat is verankerd in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) 2011. De bedoeling van het instrument is om wateraspecten van meet af aan mee te nemen bij ruimtelijke plannen en besluiten. Het gaat hierbij om zes thema's: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.
Het beleid van het waterschap Aa en Maas is vastgesteld in het Waterbeheersplan 2016 - 2021. Dit plan kent de volgende hoofddoelstelling: 'Het ontwikkelen, beheren en in stand houden van gezonde en veerkrachtige watersystemen, die ruimte bieden aan een duurzaam gebruik voor mens, dier en plant en waarbij de veiligheid is gewaarborgd.' Voor een duurzaam waterbeheer hanteert het waterschap een vijftal doelstellingen:
De keur is een algemene verordening van het waterschap. Op grond van artikel 56 in combinatie met artikel 78 van de Waterschapswet stelt het waterschap verordeningen vast die het nodig oordeelt voor de behartiging van de opgedragen taken.
De Keur is een aanvulling op regels uit de Waterwet en is van toepassing op de rivieren, beken, sloten, grondwater en waterkeringen die in beheer zijn bij het waterschap. Maar ook op alle sloten en watergangen die eigendom zijn van anderen (o.a. agrariërs en tuinders).
Het plangebied ligt in een door de Keur beschermd gebied, namelijk een 'beschermd gebied waterhuishouding'. De aanwijzing van het gebied tot 'beschermd gebied waterhuishouding' heeft geen gevolgen voor de ontwikkeling die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt.
Figuur 8: uitsnede van kaart 'Beschermde gebieden waterhuishouding'
Waterschap Aa en Maas vraagt aandacht voor de volgende uitgangspunten ter realisatie van een praktisch watersysteem dat schoon, veilig, robuust en mooi is:
Aan de hand van deze waterparagraaf wordt toegelicht hoe het waterbeleid is vertaald naar de waterhuishoudkundige inrichting in dit bestemmingsplan.
Grondwaterstanden
Volgens de Wateratlas Noord-Brabant (atlas.brabant.nl/wateratlas) komen ter plaatse van het campingterrein grondwatertrappen voor. Dit komt neer op een gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) die varieert van circa 0,25 m-mv tot dieper dan 1,4 m-mv en een gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) die overal dieper is dan 1,2 m-mv.
Oppervlaktewater
Het plangebied valt voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer binnen het beheersgebied van waterschap Aa en Maas. Nabij het plangebied is een aantal oppervlaktewateren aanwezig. Het gaat hierbij om de Astense Aa, de Peelrijt en de Kleine Aa. Deze oppervlaktewateren worden beheerd of geschouwd door het waterschap.
Huidige riolering
De bouwwerken van het vogelasiel zijn aangesloten op het vuilwaterriool van de naastgelegen camping.
De toepassing van een duurzame waterhuishouding betekent dat de afvoer van 'schoon hemelwater' en 'vuil' huishoudelijk afvalwater via gescheiden systemen plaatsvindt.
Het afstromende hemelwater wordt binnen het plangebied door middel van infiltratie verwerkt. Op basis van de beschikbare informatie laat de bodemgesteldheid dit toe. In de toekomstige situatie neemt het verharde oppervlakte toe met circa 1.050 m2 ten opzichte van de bestaande bebouwing en verharding. Oppervlakken die in contact komen met hemelwaterstromen mogen niet uit uitloogbare materialen worden vervaardigd. Het hemelwater dat valt ter plaatse van de daken en verhardingen wordt verzameld en lokaal geïnfiltreerd. Een vertraagde afvoer richting de openbare ruimte wordt niet gerealiseerd.
In het bestemmingsplan zijn waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede water mogelijk binnen de relevante bestemmingen.
Het vuilwater afkomstig van het vogelasiel zal via de droogweerafvoer (dwa) riolering van de nabijgelegen camping worden verzameld en geloosd in het bestaande rioleringsysteem van de gemeente Someren. De gemeentelijke riolering, waarop in de huidige situatie al op aangesloten is, en waar de toekomstige voorzieningen ook op aangesloten worden, dient te zijn gedimensioneerd op maximale capaciteitsbehoefte van camping en vogelasiel.
De capaciteitsbehoefte van het uitgebreide vogelasiel neemt slechts beperkt toe in de toekomstige situatie. Recentelijk is ten tijde van de uitbreiding van de naastgelegen camping de rioleringscapaciteit beoordeeld als voldoende. Er worden dan ook geen capaciteitsproblemen voor het bestaande rioleringssysteem verwacht.
De waterparagraaf is in het kader van wettelijk vooroverleg toegezonden aan het Waterschap Aa en Maas. De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt is niet in strijd met het vigerende waterschapsbeleid.
Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Natuurbeschermingswet 2017. Ten tijde van opstelling van dit bestemmingsplan viel de bescherming van natuurwaarden onder de Flora- en faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998, het verkennend onderzoek is gebaseerd op deze wetgeving (Bijlage 2). Het natuuronderzoek is geactualiseerd aan de hand van de Natuurbeschermingswet 2017 (Bijlage 3).
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze heeft als doel het beschermen van o.a. Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijn) in Nederland. Projecten of handelingen die negatieve effecten op deze beschermde gebieden hebben, zijn in beginsel niet toegestaan. In dit kader is toetsing op mogelijk significant negatieve effecten nodig. Bij de toetsing zijn er de volgende procedurevarianten:
Indien negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten is in ieder geval een vergunning noodzakelijk op grond van artikel 2.7 Wet natuurbescherming.
Vergunningverlening voor Natura 2000-gebieden bij een toename aan stikstofdepositie is gekoppeld aan het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Dit programma is via het Besluit PAS in de Wet natuurbescherming verankerd. In de Regeling PAS zijn de volgende te volgen procedureregels vastgelegd ten aanzien van nieuwe projecten en/of andere handelingen:
Voor het uitvoeren van de stikstofberekening dient gebruik te worden gemaakt van de Aerius calculator. Bij een meldings- of vergunningsplicht dient deze berekening te worden bijgevoegd. Bij een vergunningaanvraag zal door het bevoegd gezag worden bepaald of er nog ontwikkelingsruimte beschikbaar is voor de toename van stikstof voor de betreffende habitattypen of leefgebieden van soorten. Op basis daarvan zal worden bepaald of een vergunning kan worden verleend.
Sweco Nederland B.V. heeft een verkennend natuuronderzoek uitgevoerd naar de effecten van deze ontwikkeling op beschermde soorten planten en dieren en/of natuurgebieden. Het verkennend natuuronderzoek is geactualiseerd. Het verkennend natuuronderzoek en het geactualiseerde natuuronderzoek zijn toegevoegd als bijlage (Bijlage 2 en Bijlage 3).
De begrenzingen van Natura 2000 gebieden zijn onveranded ten opzichte van de inventarisatie in het verkennend natuuronderzoek. Op een afstand van circa 250 meter ligt het Natura2000-gebied Strabrechtse Heide & Beuven.
In het verkennend natuuronderzoek is geconcludeerd dat effecten op Natura 2000-gebieden op voorhand zijn uit te sluiten. Tijdens de realisatie- en gebruiksfase is het optreden van (significant) negatieve effecten voor de effectindicatoren oppervlakteverlies, versnippering, verontreiniging, verdroging, lichtverstoring, geluidsverstoring, verstoring door trillingen, optische verstoring en veranderingen in populatiedynamiek niet aan de orde omdat de invloedsfeer van deze effectindicatoren niet reikt tot aan de Natura 2000-gebieden die in de omgeving liggen. Als gevolg van de voorgenomen uitbreiding is eveneens geen sprake van een effect als gevolg van stikstofdepositie op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Uit de berekeningen die zijn uitgevoerd in Aerius Calculator (Sweco, 2016) blijkt de toename aan stikstofdepositie als gevolg van de uitbreiding van het vogelasiel verwaarloosbaar zijn. Een melding-of vergunningsplicht is niet van toepassing.
Wat betreft de gebiedsbescherming (Natura 2000) zijn er ten opzichte van de Natuurbeschermingwet 1998 weinig wijzigingen doorgevoerd in de Wet natuurbescherming. De conclusies uit het voorgaand onderzoek gelden onverkort onder de Wet natuurbescherming. Er is geen noodzaak tot het nemen van vervolgstappen met betrekking tot de Wet natuurbescherming, onderdeel Natura 2000.
Planten
In het verkennend onderzoek is geconcludeerd dat er geen onder de Flora- en faunawet zwaarder beschermde soorten te verwachten zijn in het plangebied.
Vogels
Uit het voorgaande onderzoek blijkt dat het plangebied geen onderdeel is van essentieel leefgebied van categorie 1-4 vogelsoorten. Wel kunnen andere vogelsoorten tijdens het broedseizoen broeden in het plangebied en directe omgeving.
Vleermuizen
In het voorgaande onderzoek is geconcludeerd dat het plangebied een matig geschikt leefgebied vormt voor vleermuizen. Bomen met geschikte invliegopeningen ontbreken, evenals optimaal foerageergebied. Potentiële vliegroutes bevinden zich ten westen van het plangebied. Echter, gelet op aard en afstand van de voorgenomen ontwikkeling ten opzichte van deze potentiele vliegroutes, kunnen effecten op vleermuizen op voorhand worden uitgesloten. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Overige zoogdieren
In het vorige rapport is geconcludeerd dat aanwezigheid van leefgebied van zwaarder beschermde soorten (tabel 2 en 3 Ffwet) kan worden uitgesloten. Het plangebied maakt waarschijnlijk wel deel uit van het leefgebied van algemeen beschermde zoogdieren zoals konijn, egel, mol en enkele soorten (spits)muizen. Ten aanzien van deze algemene soorten goldt onder de Flora- en faunawet een vrijstelling van ontheffingsplicht voor het uitvoeren van ruimtelijke ontwikkelingen.
Amfibieen, reptielen en vissen
In het voorgaand onderzoek is geconcludeerd dat in het plangebied geen geschikt leefgebied aanwezig is voor vissen en onder de Flora- en faunawet zwaarder beschermde amfibieën en reptielen.
Ongewervelden
In voorgaand onderzoek is geconcludeerd gelet op de habitateisen en verspreiding van beschermde soorten en de huidige inrichting, het plangebied geen onderdeel kan zijn van functioneel leefgebied van onder de Flora- en faunawet beschermde ongewervelden.
Houtopstanden
In vergelijking met de Boswet zijn er in de Wet natuurbescherming weinig wijzigingen doorgevoerd met betrekking tot de bescherming van houtopstanden. Zoals in voorgaand onderzoek gesteld zal ten behoeve van de uitbreiding van het vogelasiel Someren sprake zijn van het kappen van bomen die onderdeel zijn van een houtopstand groter dan 10 are. De te kappen bomen vallen niet onder de uitzonderingscategorieen en zijn dan ook beschermd op grond van de Wet natuurbescherming onderdeel houtopstanden. Voor de bomenkap geldt dan ook een meldings- en herplantingsplicht. De melding moet tijdig ingediend te worden bij het bevoegd gezag, de provincie Noord-Brabant.
De voorgenomen uitbreiding van het vogelasiel omvat een aangewezen deel van het NNB. Er is derhalve sprake van het mogelijk optreden van negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNB (ruimtebeslag, verstoring, versnippering), wat een compensatieplan noodzakelijk kan maken.
Ruimtebeslag
Als gevolg van de uitbreiding van het vogelasiel Someren gaat NNB verloren als gevolg van ruimtebeslag. Voor deze aantasting is compensatie nodig.
Verstoring en versnippering
Van verstoring en versnippering ten gevolge van de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake. Het NNB-gebied ligt parallel aan het campingterrein en de bestaande bebouwing van het vogelasiel. De mate van verstoring is hierdoor in de bestaande situatie hoog en zal in de gewenste situatie van vergelijkbaar niveau blijven. Daarnaast is het gebied voor een overgroot deel omheind, dit ter afscherming van de camping en het asiel. Hierdoor is het gebied reeds beperkt toegankelijk en is aansluiting met de overige NNB-gebieden in de directe omgeving beperkt. Derhalve zijn verstoring en versnippering van de wezenlijk kenmerken en waarden van het NNB binnen en in de omgeving van het plangebied op voorhand uitgesloten. Voor beide effectindicatoren wordt geen toeslag gerekend.
Mitigatie
Verstoring en versnippering van de bestaande natuurwaarden zal slechts in zeer beperkte mate optreden door de in het vogelasiel aanwezige dieren, de aanwezigheid van personeel en zo nu dan verkeersbewegingen. Deze verstoring zou nog verminderd kunnen worden met de ontwikkeling van bijvoorbeeld mantelvegetatie. Hierdoor ontstaat niet alleen een fysieke afscherming met de omgeving, maar ook een meer natuurlijk overgang naar nabijgelegen NNB-gebieden. De randen van het plangebied zijn relatief eenvormig. Gebrek aan structuur, besdragende struiken en nectarplanten vormen voor veel soorten een belangrijk knelpunt in de kwaliteit van hun leefgebied. Zorgen voor deze factoren stimuleert niet alleen de soorten die daar direct van afhankelijk zijn zoals insecten, maar ook de grotere soorten die daarvan weer afhankelijk zijn voor hun voedsel. De ontwikkeling van mantelvegetatie is derhalve positief voor soorten als vlinders, zweefvliegen en bijen. Daarnaast is dit ook positief voor kleine zoogdieren en vleermuizen door extra voedselaanbod. Door bij de mantelvegetatie ook bes- en nootdragende struiken te gebruiken, is dit voordelig voor bijvoorbeeld besetende vogels, maar ook voor zoogdieren als vos, eekhoorn en diverse muizensoorten.
Compensatieverplichting
Ten aanzien van de ruimtebeslag als gevolg van de voorgenomen uitbreiding van het vogelasiel op het NNB geldt dat externe effecten verwaarloosbaar zijn. De aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken zowel kwalitatief als kwantitatief beperkt. Echter, aangezien een gedeelte van het plangebied binnen het NNB valt, zal een gedeelte hiervan verdwijnen dat gecompenseerd moet worden. In samenspraak met de provincie Noord-Brabant is vastgesteld dat het plaatselijk versterken van de NNB niet mogelijk wordt geacht. Daarom dient bij het bevoegd gezag (Provincie Noord-Brabant) een zogenaamd 'Verzoek tot herbegrenzing' aangevraagd te worden. Aangezien het om een kleinschalige en individuele ingreep betreft, is artikel 5.5 ('Wijziging van de begrenzing op verzoek bij kleinschalige ingrepen') uit de Verordening Ruimte 2014 van toepassing.
De op grond van de Verordening Ruimte verplichte compensatie vindt naar keuze plaats door fysieke compensatie (overeenkomstig artikel 5.7) of financiële compensatie (overeenkomstig artikel 5.8) De omvang van de compensatie wordt bepaald door de omvang van het vernietigde areaal waarbij een toeslag op de omvang van het vernietigde areaal wordt berekend, zowel in oppervlak, als in budget.
Voor de berekening van het te compenseren areaal dient een kwaliteitstoeslag te worden berekend. Deze is bepaald aan de hand van expert judgement en is o.a. afhankelijk van de ontwikkelingsduur van de verdwenen natuur, waarbij kwalitatief gelijkwaardige natuur dient te worden ontwikkeld. Het plangebied omvat in de huidige situatie hoofdzakelijk een jonge houtopstand van fijnsparren en opslag van berken. De typische zure bodem biedt betrekkelijk weinig variatie in de vegetatie. Dit is direct zichtbaar, aangezien de ondergroei hoofdzakelijk uit braamstruweel bestaat. De bedekkingsgraad is minimaal (< 5% totale oppervlakte van het plangebied). Voor dit beheertype typische flora ontbreekt. De bodem toont een ontwikkelde opbouw, echter is door verzuring beperkt bruikbaar geworden als groeiplaats voor typische soorten van een oudere bosbodem, zoals gewone salomonszegel, lelietje-van-dalen, dubbelloof, bosanemoon of dennenorchissen. De leeftijdsopbouw van de aanwezige bomen varieert tussen de 25 tot 100 jaar. Gelet op de benodigde ontwikkelingsduur van de huidige waarde van het NNB-gebied, dient een oppervlaktetoeslag van 2/3 (ontwikkelingstijd 25 tot 100 jaar) te worden toegepast.
Op grond van de Verordening Ruimte 2014 is voor de compensatie van het bos en de kleine landschapselementen een toeslag van 2/3 aan de orde op basis van deze ontwikkelingsduur, plus de gekapitaliseerde kosten van het ontwikkelingsbeheer. Aangezien het uitgangspunt is dat een oppervlakte van ca. 3100m² aan NNB verloren gaat, bedraagt de te compenseren oppervlakte afgerond 5200m². Aan compensatie worden door de Provincie Noord-Brabant voorwaarden gesteld. De compensatieopgave voor onderhavig project wordt gerealiseerd door middel van fysieke compensatie.
Fysieke compensatie
De gemeente Someren heeft gronden ter beschikking gesteld voor de fysieke compensatie. Het gaat om een stuk agrarische grond van circa 5500m², grenzend aan een bosgebied. Het perceel waar deze compensatie plaatsvindt, maakt tevens deel uit het bestemmingsplan. In het perceel geldt de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke waarden'. De benodigde natuurcompensatie kan hier plaatsvinden door de bestemming te wijzigen naar 'Natuur'. Middels een brief van de provincie (d.d. 8 januari 2016, kenmerk C2153087/390378) hebben de Gedupteerde Staten ingestemd met deze locatie waar fysieke compensatie van ruim 5500m² plaatsvindt. In de huidige situatie is het perceel voor het grootste deel reeds onderdeel van het NNB. De ambitie van dit perceel is om er NNB te realiseren met het natuurbeheertype 'Droog hout met productie' (bron: kaart natuurbeheerplan provincie Noord-brabant). Echter, het perceel is nog niet als zodanig ingericht. Om invulling te geven aan de ambititie van het perceel met betrekking tot de invulling van het NNB, dient de agrarische functie te worden opgeheven en moet het aangeplant worden met verschillende soorten inheemse loofbomen en struikgewassen.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.
Sweco Nederland B.V. heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd om in verband met de realisatie van het vogelasiel de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem op de locatie vast te stellen. Het rapport, gedateerd 7 juli 2016, is opgenomen in Bijlage 5. Het onderzoek heeft tot doel vast te stellen of op de locatie bodemverontreiniging aanwezig is.
Door middel van het uitgevoerde onderzoek is inzicht verkregen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater). Binnen het plangebied is een gronddepot aanwezig. In het gronddepot zijn bijmengingen met baksteen, glas en asfalt aanwezig. Als gevolg hiervan zijn licht tot matig verhoogde gehalten aangetoond voor koper, zink en PAK. Op het overige deel van de onderzoekslocatie zijn geen verhoogde gehalten aangetoond en in het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan zink en cadmium aangetoond.
Op basis van de uitkomsten van het onderzoek hoeven er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen beperkingen te worden gesteld aan het toekomstig gebruik van de locatie als vogelasiel. Vervolgonderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht. Daarentegen wordt op basis van de indicatieve toetsing van het gronddepot aan het Besluit bodemkwaliteit geadviseerd om het gehele gronddepot af te (laten) voeren naar een erkend verwerker. Opgemerkt wordt dat er geen partijkeuring van het gronddepot heeft plaatsgevonden en de onderzoeksresultaten ten aanzien van het gronddepot indicatief zijn.
Tot slot dient bij uitvoering van grondwerkzaamheden rekening te worden gehouden met veiligheidsmaatregelen conform CROW-publicatie 132 'Werken in of met verontreinigde grond'.
Gemeenten hebben op grond van artikel 38a Monumentenweg 1988 de taak om bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden. Voor het gehele grondgebied van Someren heeft de gemeente een archeologische verwachtingen- en waardenkaart opgesteld. Deze kaart vormt samen met het archeologisch beleidsplan de grondslag voor het gemeentelijk archeologiebeleid. In 2015 is de gemeentelijke archeologiekaart uit 2011 geactualiseerd om daarmee te voorkomen dat gebieden onnodig beschermd worden, gezien de kennis van nu.
Ter plaatse van de locatie van het vogelasiel vinden uitsluitend bodemingrepen plaats ten behoeve van de uitbreiding en vernieuwing ervan. Dit perceel ligt binnen gebied met een middelhoge archeologische verwachting. In het gemeentelijk archeologiebeleid is opgenomen dat in deze gebieden archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij bodemingrepen groter dan 2500 m2 én dieper dan 40 cm. Als deze beide grenzen niet worden overschreden, dan is er geen onderzoek noodzakelijk. Met de voorgenomen ontwikkeling worden deze grenzen niet overschreden en is onderzoek dan ook niet noodzakelijk.
Ter plaatse van de compensatielocatie geldt een hoge archeologische verwachtingswaarde. In het gemeentelijk archeologiebeleid is opgenomen dat in deze gebieden archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij bodemingrepen groter dan 250 m2 én dieper dan 40 cm. Als deze beide grenzen niet worden overschreden, dan is er geen onderzoek noodzakelijk. Het bestemmingsplan voorziet in het herplanten van bomen op deze compensatielocatie en het geldende aanlegvergunningenstelsel is hierop van toepassing.
Tot slot blijft de archeologische meldingsplicht van kracht op grond van artikel 53 Monumentenwet 1988. Deze plicht houdt in dat wanneer bij graafwerkzaamheden archeologische vondsten worden gedaan, waarvan de vinden redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dat dit moet worden gemeld bij het bevoegd gezag. Om te voorkomen dat archeologische resten ongezien verdwijnen, kijkt de lokale heemkundekring dan ook mee bij de uitvoering van bodemingrepen.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Someren de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies: direct naast woningen komen andere functies zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Binnen gemengd gebied is het mogelijk om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dit milieuaspect wordt niet verlaagd.
Onderstaande figuur geeft de relatie weer tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk |
Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
|
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Figuur 10: Bedrijven en milieuzonering
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen. Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond die op grond van de geldende bestemming kunnen worden gevestigd.
Voor de uitbreiding en vernieuwing van het vogelasiel is een verkenning naar milieugevoelige functies in de omgeving. Zo is onderzocht of bestaande woningen of andere milieugevoelige functies in de omgeving beperkingen opleggen aan de realisatie van het vogelasiel, die wordt mogelijk gemaakt met voorliggend bestemmingsplan.
Het gebied rond het plangebied kan worden gemerkt als rustig buitengebied. Vandaar dat het kan worden aangemerkt als 'rustige woonwijk', aangezien rustig buitengebied (eventueel inclusief verblijfsrecreatie) hiermee wordt gelijkgesteld.
Bij inpassing van de nieuwe functie in het plangebied, oftewel het vogelasiel, dient rekening te worden gehouden met de bestaande milieugevoelige functies rond het plangebied. Een vogelasiel is geen activiteit die is opgenomen in de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering'. De activiteit 'fokken en houden van overige dieren: overige dieren' komt qua milieuhinder het meest overeen met het vogelasiel.
SBI-2008 | Omschrijving | Milieucategorie |
Grootste afstand |
||
0149 | Fokken en houden van overige dieren: overige dieren | 2 | 30 m |
Figuur 11: Milieuzonering nieuwe bedrijfsfunctie
Voor deze activiteit of daaraan gelijk te stellen activiteit geldt een richtafstand van 30 meter. Hierbij zijn van de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar de aspecten geluid en geur maatgevend voor de aan te houden afstand. Voor deze activiteit wordt uitgegaan van continu geluid, waarmee is aangegeven dat voor geluid bepalende activiteiten dag en nacht plaatsvinden.
Het geluid dat een vogelasiel produceert is echter beperkt en er zijn geen geluidsklachten bekend. Bovendien wordt de uitbreiding van het vogelasiel op een grotere afstand dan 30 meter tot het campingterrein gerealiseerd. Voor het aspect geur is aangegeven dat dit een activiteit is die een grote variatie in milieubelasting vertoont. Dit is inderdaad het geval, aangezien het opvangen van wilde vogels een zeer beperkte geuremissie tot gevolg heeft, die bovendien opgaat in de plaatselijke achtergrondbelasting. Er zijn bovendien geen klachten bekend over enige geurhinder. De Wet geurhinder en veehouderij is tevens niet van toepassing op deze activiteit.
Vanuit het oogpunt van milieuzonering en functiescheiding is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
De verkeerskundige effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de omgeving en de toekomstige parkeersituatie dienen inzichtelijk te zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Voor de functie van vogelasiel zijn geen kencijfers of normen beschikbaar omtrent verkeer. Om een zo betrouwbaar mogelijke inschatting te kunnen maken van de veranderingen die optreden in de parkeerbehoefte en in de verkeersintensiteit is op basis van een beschrijving van het voorgenomen plan een uitsplitsing gemaakt naar de verschillende typen bezoekers (verzorging, dierenambulance, overleg) en het aantal maal per dag dat zij nu en in de toekomst van/naar het vogelasiel zullen reizen. De toekomstige situatie is zo verkeerskundig in beeld gebracht:
Hier is sprake van een worst case scenario aangezien het gebruikelijk is dat slechts eenmaal per week overleg plaatsvindt, dit in plaats van dagelijks. Daarnaast is het aannemelijk dat de bezoekende verzorger tevens een van de aanwezigen van het overleg is. In de zomerperiode vindt een aantal excursies plaats en een open dag van het vogelasiel. Bezoekers van deze activiteiten komen grotendeels met de fiets. Het aantal autogebruikers is dan ook beperkt en kan dan ook worden geschaard onder het aantal personenauto's dat samenhangt met overleg. Dergelijk overleg vindt namelijk wekelijks plaats en op deze manier worden ook de bezoekers van activiteiten volledig meegerekend in de verkeersgeneratiecijfers.
De ontsluiting van het vogelasiel verloopt via de Bussersdijk. De Bussersdijk is een doorgaande weg met een uitsluitend lokale functie voor bestemmingsverkeer. De voorgenomen ontwikkeling is van beperkte omvang. Gezien de zeer beperkte verkeersaantrekkende werking kan dan ook worden aangenomen dat er geen of beperkte effecten zijn op de verkeersafwikkeling op de Bussersdijk en de verdere (hoofd)wegenstructuur. Gelet op de marginale absolute toename worden er geen afwikkelings- of verkeersveiligheidsproblemen verwacht.
Middels een parkeerbalans is beschreven in hoeverre vraag en aanbod van parkeerplaatsen met elkaar in balans zijn en of er eventueel sprake zal zijn van een tekort aan plaatsen. Binnen het plangebied worden zes parkeerplaatsen gerealiseerd. Het aantal autoritten per dag stijgt met 16 in het worst case scenario. Dit houdt in dat er maximaal 8 auto's verspreid over een gehele dag zullen parkeren bij het vogelasiel. Een heen- of een terugrit van een auto telt immers als een aparte verkeersbeweging.
Het merendeel van deze verkeersbewegingen hangt samen met overleg. In het worst case scenario is er van uit gegaan dat dit overleg dagelijks plaatsvindt. Er is echter sprake van dubbelgebruik, aangezien de bezoekende verzorger in de normale situatie tevens aansluit bij het overleg. Het gaat hierbij tevens om een parkeerbehoefte verspreid over een gehele dag. Er wordt dan ook geen tekort verwacht en het plan voorziet in voldoende parkeergelegenheid.
Naast de opvang van gewonde en zieke vogels worden incidenteel lezingen, rondleidingen en andere educatieve activiteiten georganiseerd. De naastgelegen camping is bereid bezoekers in dergelijke gevallen gebruik te laten maken van het parkeerterrein van de naastgelegen camping.
Zoals gezegd komt het merendeel van de bezoekers per fiets. Op het terrein worden voorzieningen gerealiseerd voor het stallen van fietsen.
Er dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening te worden onderzocht of na realisatie van het plan sprake is van een aanvaardbare geluidsituatie. Op basis van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee rekening dient te worden gehouden bij de vaststelling van ruimtelijke plannen: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. De Wgh benoemt situaties wanneer onderzoek nodig is naar geluidhinder en bevat normen voor de voorkeurswaarde en maximaal toelaatbare geluidsbelasting op de gevel van woningen. Daarnaast kan het ook in het kader van een goede ruimtelijke ordening nodig zijn inzicht te geven in de indirecte akoestische gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventueel verkeersaantrekkende werking.
Onderzoek naar geluidhinder is nodig op grond van de Wgh indien een nieuwe geluidbron wordt gerealiseerd of een nieuwe geluidgevoelige bestemming wordt mogelijk gemaakt. Voorliggend bestemmingsplan maakt geen geluidgevoelige bestemming of geluidbron mogelijk, zoals gedefinieerd in de Wgh. De Wgh is dan ook niet van toepassing op voorliggend bestemmingsplan.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is allereerst gekeken of de toename vanwege de verkeersaantrekkende werking binnen de grenzen van het redelijke liggen. In dit kader kan de grens van een toename van 2 dB worden gehanteerd, dit conform het reconstructie criterium uit de Wgh. De verkeersaantrekkende werking is echter dermate beperkt met een worst case toename van 16 motorvoertuigen per etmaal dat op voorhand kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan een wezenlijke bijdrage levert aan de totale geluidsbelasting in en nabij het plangebied. De realisatie van het vogelasiel getuigt in dit kader dan ook van een goede ruimtelijke ordening.
Ten tweede is in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken of kan worden voldaan aan de richtafstand die voor dit type bedrijvigheid geldt voor het milieuaspect geluid. Zoals ook in paragraaf 4.6.2 is beschreven komt een vogelasiel het meest overeen met de bedrijfsactiviteit 'fokken en houden van overige dieren: overige dieren' (SBI-2008 0149-6). Voor deze activiteiten dient een richtafstand van 30 meter tot geluidgevoelige bestemmingen worden aangehouden. De dichtstbijzijnde woning is de bedrijfswoning van de naastgelegen camping en ligt op een afstand van circa 330 m. Gezien deze afstand tot de meest nabijgelegen woning getuigt de realisatie van het vogelasiel getuigt in dit kader dan ook van een goede ruimtelijke ordening.
Bij planologische ontwikkelingen nabij veehouderijen speelt in en nabij het buitengebied in Nederland het aspect geur meestal een rol. Voor veehouderijen is het geurbeleid vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) die op 1 januari 2007 in werking is getreden. De Wgv vervangt de Wet stankemissie veehouderijen die van toepassing was voor landbouwontwikkelings-, verwevings- en extensiveringsgebieden met het primaat natuur en de drie 'stankrichtlijnen' die van toepassing waren voor de rest van Nederland:
Met de Wgv geldt nu één toetsingskader voor heel Nederland. De Wgv bevat (afstands)normen, uitgedrukt in respectievelijk odour units en meters, die in acht moeten worden genomen. De geurbelastingnorm wordt uitgedrukt in aantallen Europese odour units in een volume-eenheid lucht (OUe/m3).
Bij besluitvorming over een bestemmingsplan moet worden bepaald of sprake is van een goede ruimtelijke ordening en of het plan niet in strijd is met het recht. Voor een zorgvuldige besluitvorming moet worden nagegaan of een partij onevenredig in haar belangen wordt geschaad; de rechtspositie van de betrokkenen moet worden gehandhaafd. Volgens jurisprudentie geldt dat bouwen binnen stank- en geurcirkels niet toelaatbaar is. In het belang van een zorgvuldige besluitvorming dient ook de verwachte geurhinder in het plangebied in relatie tot de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen mee te wegen. De geurhinder in een gebied wordt behalve door de geurbelasting per bedrijf, de zogenaamde voorgrondbelasting, ook bepaald door de totale geurbelasting.
Voorliggend bestemmingsplan maakt geen geurgevoelig object in de zin van artikel 1 Wgv mogelijk. Het te realiseren vogelasiel is tevens geen veehouderij als bedoeld in artikel 1 Wgv. Op grond hiervan is de Wgv niet van toepassing op dit bestemmingsplan.
Daarnaast is in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken of kan worden voldaan aan de richtafstand die voor dit type bedrijvigheid geldt voor het milieuaspect geur. Zoals ook in paragraaf 4.6.2 is beschreven komt een vogelasiel het meest overeen met de bedrijfsactiviteit 'fokken en houden van overige dieren: overige dieren' (SBI-2008 0149-6). Voor deze activiteiten dient een richtafstand van 30 meter tot geurgevoelige bestemmingen worden aangehouden. Onder een geurgevoelig object een gebouw verstand dat bestemd of geschikt is voor menselijk wonen of menselijk verblijf.
De dichtstbijzijnde woning is de bedrijfswoning van de naastgelegen camping en ligt op een afstand van circa 330 m. Dichterbij het vogelasiel bevinden zich bestaande gebouwen ten behoeve van verblijfsrecreatie in de vorm van chalets. De uitbreiding van het vogelasiel vindt plaats aan de perceelszijde die grenst aan de Bussersdijk. De te realiseren opvangruimten bevinden zich daarmee zo ver mogelijk verwijderd van de bestaande chalets. De afstand tot deze chalets is circa 55 meter en daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de hierbij geldende richtafstand.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Voor de andere in de Wm genoemde stoffen, wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan aan de vereisten.
Op grond van artikel 5.16 Wm verlenen college van burgemeester en wethouders alleen een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan wanneer aannemelijk is dat gemaakt dat:
Voor het bestemmingsplan Vogelasiel Someren is de luchtkwaliteit onderzocht. De berekeningen zijn uitgevoerd met de 'Niet in betekenende mate tool' (NIBM-tool, versie maart 2015). Deze rekentool is ontwikkeld door het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil.
Uit de berekening volgt dat als gevolg van de verkeersaantrekkende werking van de ontwikkeling de toename van de concentratie stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) langs de ontsluitende wegen onder 1,2 µg/m3 blijft. Hieruit volgt dat als gevolg van het plan de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' verslechtert. Op basis hiervan hoeft geen verdere toetsing plaats te vinden ten aanzien van de verkeersaantrekkende werking.
Figuur 12: Berekening bijdrage luchtkwaliteit (NIBM-tool, versie maart 2015)
Daarnaast kan het houden van vogels stofemissie tot gevolg hebben. Gezien het aantal dieren en de wijze waarop de opvang geschiedt, is de stofemissie beperkt. Anders dan in een grootschalige pluimveehouderij wordt slechts een beperkt aantal vogels gehouden in zeer lage dichtheden en met een verschillend stalsysteem. Het vogelasiel zal dan ook weinig stofemissie veroorzaken. Overigens is het belangrijk op te merken dat stofemissie in de pluimveesector met name wordt veroorzaakt door het voer, feces en strooisel en de dieren zijn in mindere mate zelf een bron van stofemissie. Door de intensieve verzorging van de in het vogelasiel opgevangen vogels is de stofemissie door opgedroogde feces en urine zeer beperkt. Daarnaast wordt stro slechts op beperkte schaal toegepast in de volières. Op het gebied van luchtkwaliteit is er geen belemmering om het plan te realiseren.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria, zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij de besluitvorming rondom ruimtelijke plannen de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Binnen het plangebied bevinden zich geen risicobronnen met een extern veiligheidsrisico. Wel beschikt Camping De Somerense Vennen over een propaanopslag. Het gaat om een bovengrondse propaantank van 13 m3, die op circa 150 m afstand ligt van het plangebied. Er is geen risicocontour opgenomen voor deze opslag al moet op grond van het Barim (Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer) een veiligheidsafstand van 15 meter in acht worden genomen. Het plangebied ligt op een aanzienlijk grotere afstand tot de opslag.
Daarnaast is in het plangebied geen infrastructuur aanwezig die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. In de omgeving bevinden zich de buisleidingen A-585 en A-521 met een invloedsgebied van respectievelijk 490 en 430 meter.
Figuur 13: Afstand tussen plangebied en buisleidingen (bron: risicokaart.nl, bewerkt door Sweco)
De kortste afstand van het plangebied tot buisleiding A-585 is echter meer dan 500 meter en bevindt zich daarmee buiten het invloedsgebied. Op basis hiervan hoeft geen verdere toetsing plaats te vinden. Op het gebied van externe veiligheid is er geen belemmering om het plan te realiseren.
In het vogelasiel kunnen beschermde inheemse vogels tijdelijk worden opgevangen, verzorgd en revalideren. In de omgeving van het plangebied zijn pluimveehouderijen aanwezig. Het is mogelijk dat de aanwezigheid van deze dieren in elkaars nabijheid een besmettingsrisico betekenen. In Nederland gelden er geen wettelijke of andere erkende afstandsnormen tussen (pluim)veehouderijen en andere functies, zoals een vogelasiel, met betrekking tot de verspreiding van dierziekten.
Na de epidemie met de vogelgriep in Nederland in 2003 wordt er intensiever gezocht naar besmettingen met vogelgriep bij pluimvee. Regelmatig zijn er sindsdien pluimveehouderijen gevonden in Nederland waarvoor aanwijzingen waren dat zij waren blootgesteld aan vogelgriep. Het is waarschijnlijk dat veelvuldige aanwezigheid van wilde (water)vogels in de uitloop de kans op blootstelling van pluimvee aan vogelgriepvirus verhoogt. Tot nu toe zijn er geen kwantitatieve gegevens bekend van welke wilde (water)vogels in welke aantallen en met welke frequentie, welke dagdelen en welke maanden van het jaar invloed hebben op de uitloop van pluimveehouderijen.
Voorafgaand aan de start van de totstandkomingsprocedure van voorliggend bestemmingsplan is een locatiestudie uitgevoerd voor het vogelasiel. De bestaande locatie bevindt zich in Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS) en voor ontwikkelingen in NNN moet worden aangetoond dat er geen alternatieve locaties geschikt en beschikbaar zijn. Deze locatiestudie, gedateerd 29 oktober 2015, is opgenomen als Bijlage 1.
Op basis van de locatiestudie kan geconcludeerd worden dat de bestaande locatie van het vogelasiel het meest geschikt is. De locatie is sociaal veilig, bestaande investeringen gaan niet verloren, er wordt weinig weerstand vanuit de omgeving verwacht en de eigenaar is akkoord. Alle andere locaties vallen af omdat de locaties niet beschikbaar zijn of niet voldoen aan de uitgangspunten van het vogelasiel.
Een van deze uitgangspunten is de afstand van alternatieve locaties tot pluimveehouderijen. Bij een vogelasiel dat op korte afstand is gelegen, kan vanuit de bedrijfsvoering van deze pluimveehouderijen bezwaar worden verwacht. Daarnaast ontstaan hierdoor mogelijk risico's voor de gezondheid van de vogels op beide locaties. In Nederland gelden er geen wettelijke of andere erkende afstandsnormen tussen (pluim)veehouderijen en andere functies, zoals een vogelasiel, met betrekking tot de verspreiding van dierziekten. In de locatiestudie is zowel een afstand van 500 meter als van 1.000 meter aangehouden.
Figuur 14: 1000 meter contouren rondom bestaande pluimveehouderijen (bestaande locatie en tevens plangebied voorliggend bestemmingsplan met ster aangeduid)
Wanneer een afstand van 1.000 meter aangehouden wordt, dan zijn de alternatieve vestigingslocaties in zijn algemeen zeer beperkt (zie figuur 11). Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt echter op een afstand groter dan 1.000 meter tot bestaande pluimveehouderijen. Met de locatiekeuze is dan ook rekening gehouden met het zoveel mogelijk beperken van de risico's van huisvesting van inheemse vogels en pluimvee op korte onderlinge afstand. Hoewel er geen wettelijk afstandsvereiste geldt, is een afstand van meer dan 1.000 meter tot de dichtstbijzijnde pluimveehouderij geborgd.
De gemeente Someren heeft de GGD om advies gevraagd over de mogelijke gezondheidsrisico's van het (uit te breiden) vogelasiel voor de gasten van de nabijgelegen camping, die daar ten dele ook permanent verblijven. De gezondheidskundige beoordeling van de GGD, gedateerd 31 januari 2017, is opgenomen als Bijlage 6.
Relevante aspecten
Vanuit veehouderijen is bekend dat omwonenden te maken kunnen hebben met een verhoogde blootstelling aan onder meer geur, fijn stof, endotoxinen en biologische agentia. Deze aspecten kunnen tot gezondheidsklachten leiden. Zo is van geur bekend dat dit kan leiden tot (ernstige) hinder en gezondheidsklachten zoals misselijkheid en hoofdpijn. Van dieren afkomstig fijn stof, endotoxinen en biologische agentia is bekend dat deze tot gezondheidseffecten zoals luchtwegklachten en van dier-op-mens overdraagbare infectieziekten kunnen leiden. In haar advies "Gezondheidsrisico's rond veehouderijen" (2012; publicatienummer 2012/27) concludeert de Gezondheidsraad dat concentraties van endotoxinen en micro-organismen, over het algemeen zullen afnemen met toenemende afstand tot een bedrijf en eveneens afhangen van de mate van emissie vanuit een bedrijf.
Hoewel het vogelasiel, zeker ook qua omvang niet te vergelijken is met bijvoorbeeld een pluimveehouderij, zal ook hier sprake zijn van emissie van fijn stof, geur en endotoxine. In de gezondheidskundige beoordeling zijn deze aspecten behandeld en is tevens gekeken naar het aspect geluid. Een ander belangrijk aspect is zoönose. Vogels dragen regelmatig zoönotische verwekkers bij zich. De vogel wordt zelf vaak niet ziek door de verwekker. Met name Salmonella, Chlamydia psittaci (ook wel papegaaienziekte of bij de mens ornithose genoemd), aviaire influenza (vogelgriep) en tuberculose vormen een risico voor de mens, echter komt een besmetting van mensen met de laatste twee zoönosen maar weinig voor. Medewerkers lopen vooral risico op ornithose bij het verschonen van de hokken, waarbij de bacteriën uit de ontlasting in de lucht terecht komen die zij vervolgens inademen. Nat schoonmaken vermindert de kans op besmetting van medewerkers en verwaaiing naar de omgeving.
In het bijgevoegde beoordelingsrapport zijn deze bevindingen uitgebreid beschreven. De GGD schat, op grond van de beoordeling zoals weergegeven in de bijlage, in dat uitbreiding van de vogelopvang van de gezondheidsrisico's voor de (tijdelijke) bewoners in de directe omgeving niet vergroot ten opzichte van de huidige opvang.
Beoordeling zoönosen
Om een inschatting te maken van het risico op zoönosen van mensen in de omgeving van het huidige vogelasiel en de situatie na uitbreiding heeft de GGD een bezoek aan de locatie gebracht op 10 januari 2017. Tijdens dit bezoek is gekeken naar risicofactoren en maatregelen die ziekteoverdracht beïnvloeden.
Het is niet uitgesloten dat een vogelopvang dieren opvangt die een zoönotische verwekker bij zich dragen en uitscheiden. Direct contact met dieren en het werken met dieren zijn in deze situatie de grootste risicofactor voor het oplopen van een zoönose. De beheerster van het vogelasiel zijn zich hiervan bewust en zorgen voor kennisoverdracht en materialen voor de medewerkers en vrijwilligers van de opvang. De beheerster van de opvang is zich eveneens bewust van eventuele risico's voor de omgeving. Maatregelen om eventuele risico's te verkleinen worden uitgebreid toegepast. Hierbij wordt soms het zekere voor het onzekere genomen. Zo worden bijvoorbeeld ten tijde van de uitbraak met vogelgriep in Nederland meer maatregelen genomen dan wettelijk voorgeschreven.
De opvang is gedeeltelijk in binnenruimtes en de ligging van de volières is afgewend van de camping, dit gecombineerd met de uitgebreide schoonmaak- en hygiënemaatregelen maakt de kans van verspreiding van ziektekiemen naar de omgeving minimaal. De hygiënemaatregelen, schoonmaakfrequentie en afgesloten voerbakken verkleinen ook de kans op overlast door ongedierte in de omgeving. De uitbreiding verandert naar verwachting niet veel aan deze situatie. Ook dan blijven de volières gericht naar de weide en het bos en niet naar de camping of naastgelegen chalets. Het hek met dicht geweven net, waarmee de camping en de opvang zijn gescheiden, kan eveneens bijdragen aan het voorkomen van verspreiding van ziektekiemen (tijdens het schoonspuiten) naar de camping. De GGD adviseert om ook in de nieuwe situatie aandacht te blijven houden voor hygiënemaatregelen en scholing van medewerkers.
Beoordeling milieuaspecten
Een aantal milieuaspecten dat reeds aan bod is geweest in dit hoofdstuk, speelt ook een rol binnen de gezondheidskundige beoordeling van de ontwikkeling. De beoordeling van deze aspecten door de GGD is hieronder weergegeven.
Geluid
Geluid kan afkomstig zijn van verkeer gerelateerd aan het asiel, installaties op het asiel of de dieren. Met name geluid in de nacht kan tot geluidshinder leiden en daarmee tot verstoring van de nachtrust bij omwonenden. Op dit moment zijn er geen geluidsklachten bekend bij de gemeente.
De GGD sluit zich in het advies aan bij de conclusies ten aanzien van geluid, zoals die zijn opgenomen in paragraaf 4.8.
Fijn stof
De GGD verwacht niet dat de fijnstofconcentratie boven de gestelde norm van 31,2 µg/m3 uitkomt. Dit is de waarde waaraan de PM10 (fijn stof) moet worden getoetst. Omdat ook onder deze advieswaarde gezondheidseffecten niet uit te sluiten zijn, adviseert de GGD om de totale fijn stof concentratie zo laag mogelijk te houden.
Op dit moment worden reeds uitgebreide voorzorgsmaatregelen getroffen door het vogelasiel met het oog op de hygiëne en schoonmaak van het asiel. Deze maatregelen dragen onder andere bij aan een zo laag mogelijke concentratie fijn stof.
Endotoxinen
Op basis van de "Handreiking endotoxine", opgesteld door het Ondersteuningsteam, is een afstand te berekenen waarbinnen naar verwachting de gezondheidskundige advieswaarde van endotoxine wordt overschreden. Gezien de lage dierdichtheid, intensieve verzorging en beperkte toepassing van stro, ligt het naar mening van de GGD niet in de lijn der verwachting dat nabij de chalets sprake is van een endotoxine concentratie groter dan de gezondheidskundige advieswaarde.
Geur
Het vogelasiel valt niet onder de Wet geurhinder en veehouderij. Het vogelasiel is het beste te vergelijken met de activiteit 'fokken en houden van overige dieren', waarvoor een richtafstand van 30 meter tot geurgevoelige bestemmingen geldt. Aan deze afstand wordt voldaan en er wordt dan ook geen geurhinder verwacht.
Conclusie
De GGD schat in dat uitbreiding van de vogelopvang de gezondheidsrisico's voor de (tijdelijke) bewoners in de directe omgeving niet vergroot ten opzichte van de huidige opvang.
Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat er geen belemmeringen bestaan vanuit het oogpunt van milieu- en omgevingsaspecten voor de realisatie van het vogelasiel en het uitvoeren van de daarbij verplichte NNN-compensatie.
Volgens het Besluit ruimtelijke ordening moet de haalbaarheid van nieuwe bestemmingsplannen worden onderzocht.
Planschade wordt in beginsel toegekend door het besluitvormend orgaan aan degenen die waardevermindering van onroerend goed ondervinden ten gevolge van het vastgestelde bestemmingsplan. De grondslag voor deze planschaderegeling wordt gegeven in artikel 6.1 Wro.
In artikel 6.4 onder a Wro is bepaald dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met de initiatiefnemer een overeenkomst te sluiten ten aanzien van planschade. Er wordt een planschadeverhaalsoverenkomst gesloten, waardoor het risico op planschade is afgedekt voor de gemeente Someren.
In de Wro wordt gesteld dat de gemeenteraad een exploitatie vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen nieuw bouwplan is voorgenomen. Echter is in artikel 6.12 Wro bepaald dat de gemeenteraad dit niet hoeft te doen, indien:
Het vogelasiel wordt via een leidingenstraat op eigen perceel aangesloten op reeds bestaande elektriciteits- en watervoorzieningen. De benodigde werkzaamheden worden grotendeels uitgevoerd door vrijwilligers. De verhaalbare kosten voor de aanleg van de openbare ruimte dan wel nutsvoorzieningen zijn daarmee beperkt. Er wordt een anterieure overeenkomst gesloten, waardoor de kosten op een andere wijze zijn verzekerd.
De gronden voor de fysieke compensatie zijn in het bezit van de gemeente Someren. Deze worden formeel overgedragen aan de initiatiefnemer ten behoeve van de fysieke compensatieplicht.
In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze burgers en belanghebbenden bij het plan zijn betrokken en hoe zij hierin hebben kunnen participeren.
In het kader van het wettelijke verplichte overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerp bestemmingsplan voorgelegd aan de Provincie Noord-Brabant en het Waterschap Aa en Maas. De resultaten van het vooroverleg zijn verwerkt in de "Reactienota inspraak en vooroverleg "Vogelasiel Someren" (Bijlage 8).
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen op het gemeentehuis te Someren. Inspraakreacties naar aanleiding van de terinzagelegging zijn in de "Reactienota inspraak en vooroverleg "Vogelasiel Someren" (Bijlage 8) verwerkt. Aanvullend aan de reactienota is een memo van de omgevingsdienst toegevoegd (Bijlage 7). In deze memo wordt ingegaan op de inspraakreacties.
Het bestemmingsplan doorloopt de procedure zoals is vastgelegd in de Wro. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage is gelegd. Gedurende de termijn van terinzagelegging heeft een ieder zienswijzen naar voren kunnen brengen omtrent het ontwerpbestemmingsplan.De gemeenteraad van Someren heeft een standpunt ingenomen over de ingekomen zienswijzen, deze zijn opgenomen in de Nota zienswijzen (Bijlage 9).
Na vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad start de beroepstermijn van zes weken. Na verloop van deze beroepstermijn treedt het bestemmingsplan in werking, tenzij conform artikel 8.4 Wro een verzoek tot voorlopige voorziening is gedaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State.
Het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en planregels. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. In de volgende paragraaf worden de bepalingen per hoofdstuk toegelicht.
De toelichting heeft geen bindende werking. De toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
Hier wordt per hoofdstuk in de regels en per artikel een toelichting gegeven op de gekozen bestemmingen en de andere regels die zijn opgenomen in voorliggend bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan komen de volgende enkelbestemmingen voor:
Verder voorziet het plan in de volgende dubbelbestemming:
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk worden de diverse regels artikelgewijs besproken.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Dit zijn de inleidende bepalingen van de regels.
Geeft de definitie van de begrippen die voorkomen in de regels van dit bestemmingsplan. Hierdoor wordt de interpretatie van de begrippen vastgelegd, hetgeen de leesbaarheid en duidelijkheid van het bestemmingsplan ten goede komt.
Geeft aan hoe bepaalde maten dienen te worden berekend.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hieronder besproken.
Deze enkelbestemming is toegekend aan de compensatielocatie. Deze planregels komen overeen met de natuurbestemming zoals die is opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Someren'. Deze gronden zijn bestemd voor behoud, herstel dan wel ontwikkeling van natuurwaarden.
De bestemming 'Recreatie' is toegekend aan de gronden waar de uitbreiding en vernieuwing van het vogelasiel is voorzien. Voor de bestemming geldt de functieaanduiding 'vogelasiel'. Binnen de bestemming is uitsluitend bebouwing ten behoeve van een vogelasiel mogelijk met de bijbehorende voorzieningen. Daarnaast wordt ruimte geboden voor met aan het vogelasiel ondergeschikte en daarmee samenhangende kantoorruimte. Ook mogen activiteiten plaatsvinden met aan het vogelasiel ondergeschikte doeleinden en mag productiegebonden detailhandel worden uitgeoefend.
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' beschermt de archeologische waarden binnen het plangebied. Deze dubbelbestemming heeft betrekking op het gehele plangebied. De opgenomen dubbelbestemming komt overeen met categorieën 4 en 5 van de gemeentelijke archeologische beleidskaart. Deze kaart is als bijlage bij de regels opgenomen en maakt daarmee onderdeel uit van de regels. Bij het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, met een verstoringsdiepte vanaf 40 cm én een oppervlakte vanaf 250 of 2.500 m2, dient een rapport te worden overlegd waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld. Indien slechts één van beide condities (zijnde de genoemde diepte en oppervlakte) zich voordoet, gelden de regels niet.
Er is een wijzigingsbevoegheid opgenomen waarmee de dubbelbestemming van de verbeelding kan worden verwijderd indien uit onderzoek blijkt dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn en het veiligstellen van archeologische waarde niet langer noodzakelijk wordt geacht.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
In dit hoofdstuk van de regels zijn de algemene regels die betrekking hebben op het gehele bestemmingsplan opgenomen.
De anti-dubbeltelregel, overeenkomstig artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening, is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
In dit artikel zijn algemene bouwregels gesteld ten aanzien van de uitsluiting van de aanvullende werking van de Bouwverordening, bestaande maten en hoeveelheden.
Dit artikel geeft de regels weer met betrekking tot de algemene aanduidingen die onderdeel uitmaakt van het plan.
Zo is een vrijwaringszone opgenomen ten behoeve van het nabijgelegen radarstation. Op grond van deze aanduiding wordt voorkomen dat het radarbeeld wordt verstoord door bouwwerken, houtopstanden en beplanting hoger dan 45 meter.
Daarnaast is een gebiedsaanduiding opgenomen ter plaatse van het vogelasiel waar de aanduiding als EHS komt te vervallen. Overeenkomstig de provinciale Verordening Ruimte is hier de voorgeschreven gebiedsaanduiding opgenomen.
Dit artikel geeft algemene afwijkingsregels ten aanzien van een aantal onderwerpen. Het gaat hierbij allereerst om het afwijken van maten en percentages tot maximaal 10% daarvan. Ten tweede is een afwijkingsregel opgenomen voor overschrijdingen van bouwgrenzen en tot slot in geval van geringe afwijkingen.
In dit artikel zijn overige algemene regels gegeven ten aanzien van hydrologisch neutraal ontwikkelen en het waarborgen van ruimtelijke kwaliteit conform het gemeentelijk beeldkwaliteitsplan voor het buitengebied.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels zijn de overgangsregels en de slotregel opgenomen.
Dit artikel is voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en hierin is bepaald dat bestaand legaal gebruik mag worden voortgezet onder het nieuwe bestemmingsplan, ook wanneer dit nieuwe plan niet in dat gebruik voorziet. Dezelfde regel is voor bestaande legale bouwwerken opgenomen.
In deze regel wordt de naam van het bestemmingsplan weergegeven.