direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bebouwde Kom Schijf, Zoeksestraat ong.
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0840.2582K0004-DEF1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Initiatiefnemer heeft het voornemen om aan de Zoeksestraat te Schijf een locatie te ontwikkelen ten behoeve van woningbouw. Het stedenbouwkundig verkavelingsplan voorziet in de realisatie van vrijstaande en twee-aaneengebouwde grondgebonden woningen met bijbehorende parkeer- en groenvoorzieningen. Het betreft 5 ruimte voor Ruimte-woningen en 4 woningen op basis van de reguliere gemeentelijke woningbouwplanning. Per brief d.d. 20 april 2018 heeft de gemeente Rucphen een positief principestandpunt ingenomen ten aanzien van het initiatief.

De locatie aan de Zoeksestraat is gelegen binnen de werkingssfeer van het bestemmingsplan “Buitengebied Rucphen 2012”, zoals vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 29 maart 2012. Aan de locatie is de bestemming ‘Bos’ en 'Agrarisch met waarden - Landschappelijk' toegekend en derhalve zijn ontwikkelingen ten behoeve van ‘wonen’ in deze bestemming niet rechtstreeks toegestaan. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in het mogelijk maken van de beoogde ontwikkeling.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

De locatie aan de Zoeksestraat te Schijf, kadastraal bekend als gemeente Rucphen, sectie Q, nummer 345 (gedeeltelijk) en sectie I, nummer 1884, is gelegen ten zuiden van de woningen aan de Nieuwe Zoek te Schijf en ten oosten van de woningen aan de Hoeksestraat. Globaal gezien grenst de locatie aan de zuidelijke grens van de kern Schijf. Het terrein is thans uitsluitend ingericht als bosgebied. Van enige bebouwing binnen het plangebied is geen sprake.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2582K0004-DEF1_0001.png"

Satellietfoto omgeving Zoeksestraat met het plangebied aangeduid met een rode contour. Bron: cyclomedia, 2018.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Toetsingskader

Het vigerend bestemmingsplan betreft het bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2012" zoals vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 29 maart 2012. Aan de locatie is de bestemming 'Bos' en 'Agrarisch met waarden - Landschappelijk' toegekend. Er is geen sprake van een bouwvlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2582K0004-DEF1_0002.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan "Zoeksestraat" met rood omkaderd het plangebied geduid. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2020.

Beoordeling

De voor ‘Bos’ aangewezen gronden zijn bestemd voor bosgebied, het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuurwaarden, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, extensief recreatief medegebruik en militair medegebruik. De voor ‘Agrarisch met waarden - Landschappelijk’ aangewezen gronden zijn o.a. bestemd voor agrarisch grondgebruik, de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf, extensief recreatief medegebruik, het behoud, herstel of de ontwikkeling van de abiotische, landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden en kenmerken en groenvoorzieningen, infrastructurele voorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming. Het vigerende bestemmingsplan staat de realisatie van 9 grondgebonden woningen ter plaatse niet toe, nu de gronden niet zijn bestemd ten behoeve van het wonen en deze geen bouwmogelijkheden bevatten.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling strijdig is met het vigerende bestemmingsplan. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in een nieuwe juridisch-planologische regeling ter realisatie van de beoogde ontwikkeling.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 worden de bestaande situatie in het plangebied en het planvoornemen beschreven. In hoofdstuk 3 wordt een omschrijving van de vigerende ruimtelijke beleidskaders gegeven, waarna in hoofdstuk 4 de milieuhygiënische aspecten aan bod komen. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hoofdstuk 6 en 7 beschrijven tenslotte respectievelijk de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

Voor het formuleren van het beleid en het opstellen van het bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangspunten van de gewenste situatie en de huidige situatie van het plangebied goed in beeld worden gebracht. Het plangebied is om deze reden geïnventariseerd en geanalyseerd. In dit hoofdstuk wordt de huidige en beoogde situatie binnen het plangebied beschreven. Daarbij wordt mede ingegaan op de aspecten verkeer en parkeren.

2.2 Huidige situatie plangebied

Schijf:

Het plangebied ligt in de kern Schijf, met 1.585 inwoners de kleinste kern van de gemeente Rucphen. De kern is ontstaan op een in oostelijke richting lopende uitloper van de hoge zandgronden. De ontwikkeling van de kern vond plaats in nauwe samenhang met de structuur van het omringende landschap. Kenmerkend voor de opbouw van Schijf is de spinachtige wegenstructuur met geconcentreerde bebouwing langs de belangrijkste weg van de kern: de St. Antoniusstraat. Langs deze straat heeft de oudste bebouwing zich ontwikkeld tot een gesloten lintstructuur. De lintbebouwing langs de overige uitlopers was meer open van karakter. In deze laatste gevallen bestond en bestaat (gedeeltelijk) nog steeds een duidelijke relatie met het achterliggende gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2582K0004-DEF1_0003.png"

Uitsnede topografisch kaart omgeving Schijf (links: 1960, rechts: 2017). Het plangebied is globaal geduid met een rode cirkel. Bron: topotijdreis.nl, 2020.

Plangebied:

Het plangebied is thans uitsluitend ingericht als bosgebied met dicht op elkaar staande bomenrijen. Uit historisch kaartmateriaal blijkt niet dat binnen het plangebied ooit sprake is geweest van enige bebouwing.

2.3 Beoogde situatie

Initiatiefnemer beoogt binnen het plangebied vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen te realiseren. Dit betreffen 5 ruimte-voor-ruimte woningen en 4 woningen op basis van de reguliere gemeentelijke woningbouwplanning.

Met betrekking tot de woningen op basis van de reguliere woningbouwplanning voorziet het onderhavige plan in vier twee-aaneengebouwde woningen. Deze woningen zijn allen voorzien in het noorden van het plangebied en grenzen aan de nieuwbouwwoningen aan De Nieuwe Zoek. Aldaar is reeds sprake van een intensivering van bebouwing, waardoor met de situering van de beoogde twee-aaneengebouwde woningen wordt aangesloten bij de reeds bestaande woningen. Ten zuiden en oosten hiervan worden de resterende vijf vrijstaande ruimte-voor-ruimte woningen voorzien.

Ontsluiting van het plangebied zal plaatsvinden via de Zoeksestraat en De Nieuwe Zoek. Alle woningen beschikken over parkeerplaatsen op eigen terrein. Bezoekersparkeren wordt aan de straat mogelijk gemaakt.

Een tekening van het stedenbouwkundig plan is hieronder te zien en op schaal toegevoegd als Bijlage 1 bij de toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2582K0004-DEF1_0004.png"  
Verkavelingsschets beoogde woningbouw. Bron: Compositie 5 stedenbouw, 2020  

2.4 Stedenbouwkundige opzet

Ruimtelijke hoofdopzet

Wat betreft situering en massaopbouw is er afstemming gezocht met de aangrenzende bebouwing en wegen, waarbij rekening is gehouden met de bestaande bebouwingskarakteristieken en het bestaande straatbeeld.

Situering

Voor de situering van de beoogde woningen is de positionering van de aan te leggen ontsluiting leidend. De nieuwe ontsluiting binnen het plangebied is zodanig gepositioneerd dat hiermee op een logische wijze wordt aangesloten op de bestaande ontsluiting in De Nieuwe Zoek en de aansluiting op de Zoeksestraat. De beoogde woningen binnen het plangebied zijn gesitueerd direct grenzend aan de ontsluiting. De woningen staan daarbij onderling in rooilijn. Het bestaande straatbeeld wordt daarbij voortgezet.

De beoogde woningen in het noorden en westen van het plangebied grenzen met de achtertuin aan de achtertuinen van de reeds bestaande woningen buiten het plangebied. Hiermee liggen de beoogde woningen op een passende afstand tot aangrenzende woningen. De woningen in het zuiden van het plangebied staan vrij van omliggende bebouwing. Onderling wordt tussen de beoogde woningen voldoende afstand aangehouden waarbij de tussenruimten gelijkelijk is verdeeld.

Massaopbouw

Het verkavelingsplan gaat uit van vier twee-aaneengebouwde woningen en vijf vrijstaande woningen. De twee-aaneengebouwde woningen zijn allen voorzien in het noorden van het plangebied en grenzen aan de nieuwbouwwoningen in De Nieuwe Zoek. Aldaar is reeds sprake van een intensivering van bebouwing, waardoor de situering van de beoogde twee-aaneengebouwde woningen ter plaatse passend is. In de overige windrichtingen wordt de omgeving gekenmerkt door een meer open karakter, waardoor de vrijstaande woningen aldaar een logische afronding van de kern vormen. Voor alle geprojecteerde woningen geldt dat deze zijn opgebouwd uit twee bouwlagen met kap. De maximale goot- en bouwhoogte bedraagt 6 respectievelijk 10 meter. Hiermee wordt aangesloten bij de overwegende goot- en bouwhoogte zoals gehanteerd in de kern van Schijf en de naastgelegen nieuwbouwwoningen aan De Nieuwe Zoek.

Straatprofiel

Ontsluiting van het plangebied zal plaatsvinden via aan te leggen straten die aansluiten op De Nieuwe Zoek en de Zoeksestraat. In het noorden van het plangebied is voorzien in openbare parkeergelegenheid, waardoor het straatprofiel ter plaatse breed oogt. Er komt een voetpad die de Nieuwe Zoek met de Zoeksestraat verbindt. Vanuit het plangebied kijkend richting het oosten zorgt dit voor doorkijk naar het landschap ten oosten van het plangebied. Parkeervoorzieningen in openbaar gebied zijn bij elkaar geconcentreerd zodat het openbaar groen robuuster wordt vormgegeven.

2.5 Landschappelijke inpassing

Ingevolge artikel 3.2 van de Verordening Ruimte Noord-Brabant is voor nieuwe ruimtelijke plannen in zoekgebieden voor stedelijke ontwikkelingen een landschappelijk inpassingsplan vereist. Ten behoeve van de landschappelijke inpassing van de 5 ruimte-voor-ruimte woningen is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Deze is als Bijlage 1 gevoegd bij de regels. Aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing is tevens gewaarborgd in de regels. De landschappelijke inpassing is voorzien aan de west-, zuid- en oostzijde van de beoogde ruimte-voor-ruimte woningen.

Het plangebied is gelegen aan de zuidzijde van de bebouwde kom van Schijf. Het gebied bestaat uit een aantal bospercelen afgewisseld met enkele weilanden, allen gelegen ten westen van de Zoeksestraat. Het plangebied bestaat anno 2018 uit een tweetal bospercelen, waarbij het noordelijke perceel bestaat uit verwilderde grotendeels inheemse opgaande begroeiing. Het zuidelijke/westelijke perceel bestaat uit een eentonig productie dennenbos met behoorlijk wat achterstallig onderhoud. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan de woonwijk 'de nieuwe Zoek' en aan de westzijde aan de achtertuinen van de woningen gelegen aan de Hoeksestraat. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan de zuidwestzijde aan een groter bosperceel en aan de (zuid-)oostzijde aan een agrarische perceel, in gebruik als weiland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2582K0004-DEF1_0005.png"  
Bestaande bosrand, gezien vanuit zuidelijk gelegen agrarisch perceel.
Foto: Compositie 5 stedenbouw bv, 2020.  

Het landschappelijk inpassingsplan voorziet in het behoud, dan wel omvorming, van de bestaande bosrand. Hierdoor blijft het groene aangezicht van de kern van Schijf vanaf de Zoeksestraat behouden. De landschappelijke inpassing bestaat uit een 10 meter brede bossingel/bosrand aan de gehele zuidzijde van het plangebied als aansluiting op het aangrenzende bosperceel. Aan de west- en oostzijde van het plangebied vormt een 5 meter brede bossingel de overgang tussen het bos en de bebouwing.


Om de bossingels toekomstbestendig en gebiedseigen in te richten dient er groot onderhoud plaats te vinden aan de bestaande bos(rand). In de oostelijke bossingel van 5 meter zijn reeds enkele volwassen inheemse bomen aanwezig, onder andere eik, berk, esdoorn, lijsterbes en hazelaar. Deze bieden een goede basis voor het verder ontwikkelen van de bossingel.


In de bossingel/bosrand aan de zuidoostelijke zijde van het plangebied zijn nog enkele inheemse bomen en struiken aanwezig, voornamelijk berk en hazelaar. Deze kunnen behouden blijven en als aanzet dienen voor de nieuw te ontwikkelen bossingel. De bossingel aan de zuidwestelijke zijde van het plangebied sluit aan op een bosperceel, waardoor hier een nieuwe bosrand ontwikkeld dient te worden als aansluiting op het bosperceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2582K0004-DEF1_0006.png"  
Zuidoostelijke bosrand met enkele inheemse loofbomen.
Foto: Compositie 5 stedenbouw bv, 2020.  

De overige bosopstanden op de voor de landschappelijke inpassing bestemde gronden bestaan uit een (voormalige) productiebos met een monocultuur van zeer dicht op elkaar geplante fijnsparren. Dit bos bestaat uit ca. 10% dood hout en diverse reeds omgewaaide bomen. Door de dichte kronen is het bos donker en is onderbegroeiing volledig afwezig. Hierdoor is het bos soortenarm en is de ecologische waarde beperkt. Bovendien is de fijnspar geen inheemse boomsoort, waardoor deze niet geschikt is voor landschappelijke inpassing.


Door de smalle, hoge bomen is het bos zeer windgevoelig. Wanneer een deel van het bos gekapt zal worden ten behoeve van de woningbouw zal dit er voor zorgen dat de wind vrij spel krijgt op de resterende bomen, waardoor deze zeer waarschijnlijk om zullen waaien. De bomen aan de bosrand zijn groter, maar zijn sterk richting het zuiden gegroeid, waardoor ze niet meer in balans zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2582K0004-DEF1_0007.png"  
Bestaand zuidelijk bosperceel met productiebos met fijnsparren.
Foto: Compositie 5 stedenbouw bv, 2020.  

Om te voorzien in een toekomstbestendige, gebiedseigen en ecologisch waardevolle bossingel/bosrand is het noodzakelijk om alle resterende fijnsparren in de toekomstige bossingels te kappen. Deze zijn niet toekomstbestendig, ecologisch niet waardevol en niet inheems. De enkele bestaande inheemse bomen en struiken kunnen wel behouden blijven en dienen als basis voor de te renoveren bossingel.


De bossingel wordt aangevuld met een pakket van inheemse, gebiedseigen bossoorten, bestaande uit zowel struiken, boomvormers en bomen. Deze struiken/boomvormers worden aangeplant in een driehoeksverand van 1,25 x 1,25m plantafstand in groepen van 3-5 stuks. De struiken/boomvormers bestaan uit de volgende soorten:

  • Corylus avellana (hazelaar), 15%
  • Rhamnus frangula (vuilboom), 15%
  • Sorbus aucuparia (lijsterbes), 15%
  • Prunus padus (volgekers), 10%
  • Sambucus nigra (gewone vlier), 15%
  • Amelanchier lamarckii (krent), 10%
  • Acer campestre (veldesdoorn), 10%
  • Betula pendula (ruwe berk), 10%


Al deze soorten bieden een ecologische meerwaarde voor diverse zoogdieren, vogels, insecten, bijen en vlinders. Ze bieden voedsel, nectar, nestgelegenheid en schuilmogelijkheden.

Om de opgaande groenstructuur van de bestaande bosrand zo snel mogelijk te herstellen wordt de bossingel niet enkel aangeplant met bosplantsoen, maar ook verder aangevuld met geveerde bomen. Deze vullen de gaten op tussen de te behouden bomen en het aangrenzende bos. Deze bomen worden op een plantafstand van 8 meter geplant in driehoeksverband. Hierdoor behoud de bossingel zijn luchtige karakter en krijgt de onderbegroeiing/struiklaag de kans zich goed te ontwikkelen. Deze bomen bestaan uit de volgende soorten:

  • Betula pendula (ruwe berk), 30%
  • Quercus robur (zomereik), 30%
  • Alnus glutinosa (zwarte els), 20%
  • Acer pseudoplatanus (gewone esdoorn), 20%


Het landschappelijk inpassingsplan bestaat uit 4 delen, te weten:

  • Vak 1: westelijke rand bossingel, 5m breed
  • Vak 2: zuidwestelijke bossingel/bosrand aansluitend het bos, 10m breed
  • Vak 3: zuidoostelijke bossingel, 10m breed
  • Vak 4: oostelijke rand bossingel, 5m breed


Vak 1: westelijke rand bossingel van 5m breed

  • Huidige situatie: productiebos met fijnsparren
  • Werkzaamheden: verwijderen fijnsparren en omvormen naar inheemse bossingel
  • Beheer: periodiek onderhoud, gericht op ontwikkelen afwisselende bossingel, bestrijding niet-inheemse en invasieve soorten

 

Vak 2: zuidwestelijke bossingel/bosrand aansluitend op aangrenzend bos van 10m breed

  • Huidige situatie: productiebos met fijnsparren
  • Werkzaamheden: verwijderen fijnsparren en omvormen naar bosrand als afronding bos met inheemse soorten. Boom(vormers) voornamelijk planten tegen bestaand bosperceel aan.
  • Beheer: periodiek onderhoud, gericht op ontwikkelen afwisselende bosrand. Hierbij zal het zuidelijke gedeelte zich ontwikkelen tot bos en via een smalle mantel afronden aan de noordzijde. Bestrijding niet-inheemse en invasieve soorten.

Vak 3: zuidoostelijke bossingel van 10m breed

  • Huidige situatie: productiebos met fijnsparren, enkele inheemse loofbomen aan de rand.
  • Werkzaamheden: verwijderen fijnsparren en omvormen naar inheemse bossingel. Inheemse loofbomen blijven behouden en vormen basis bossingel.
  • Beheer: periodiek onderhoud, gericht op ontwikkelen afwisselende bossingel, bestrijding niet-inheemse en invasieve soorten.

Vak 4: oostelijk rand bossingel van 5m breed

  • Huidige situatie: overwegend open bos met inheemse bomen.
  • Werkzaamheden: verwijderen niet inheems opschot, aanvullen open bos met struiken en boomvormers om opgaande bossingel te creëren.
  • Beheer: periodiek onderhoud, gericht op ontwikkelen afwisselende bossingel, bestrijding niet-inheemse en invasieve soorten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2582K0004-DEF1_0008.png"  

Uitsnede landschappelijk inpassingsplan. Bron: Compositie 5 stedenbouw bv, 2020.

2.6 Parkeren

Toetsingskader 

Met de inwerkingtreding van de "Reparatiewet BZK" op 29 november 2014 is het verplicht om het parkeren te reguleren middels de bestemmingsregeling. In de bestemmingsregeling kan worden opgenomen dat bij aanvraag om omgevingsvergunning (voor het bouwen en / of afwijken) dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de van toepassing zijnde parkeernormen. In het kader van 'een goede ruimtelijke ordening' dient echter al bij vaststelling van een bestemmingsplan inzichtelijk te worden gemaakt dat redelijkerwijs in de aldus benodigde parkeerplaatsen feitelijk duurzaam kan worden voorzien (ECLI:NL:RVS:2017:1036, r.o. 5.3). Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door het geldende parkeerbeleid.

Beoordeling

Door de gemeente Rucphen zijn in de ‘Nota Parkeernormen 2017 Rucphen’ (d.d. 31-5-2017) parkeernormen gesteld waarbij zoveel mogelijk aansluiting is gezocht bij de parkeernormen zoals die zijn gesteld in de destijds geldende publicaties van het CROW. De Nota Parkeernormen Rucphen 2017 onderscheidt parkeernormen voor het gebied ‘Centrum’, ‘Overige bebouwde kom’ en ‘Buitengebied’. Blijkens de nota geldt dat voor de bebouwde kom van Schijf, aan wordt gesloten bij de parkeernormen zoals deze gelden voor het gebied 'Centrum'. Voor de beoogde woningen zijn de volgende parkeernormen van toepassing:

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2582K0004-DEF1_0009.png"  
Parkeernormen en verkeersgeneratie voor vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen. Bron: Nota Parkeernormen 2017 van de gemeente Rucphen.  

Binnen het plangebied worden 5 vrijstaande woningen gerealiseerd. Voor dit type woning geldt een parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen per woning. Derhalve dienen in totaal (5 x 1,8) 9 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. Daarnaast worden 4 twee-aaneengebouwde woningen gerealiseerd. Voor dit type woning geldt een parkeernorm van 1,7 parkeerplaatsen per woning. Derhalve dienen in totaal (4 x 1,7) 6,8 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. In totaal dienen binnen het plangebied aldus (9 + 6,6) = 16 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd.

Elke woning wordt voorzien van garage met dubbele oprit. In theorie wordt daarmee voorzien in drie parkeerplaatsen per woning. In de praktijk wordt de garage echter vaak niet gebruikt ten behoeve van parkeren. Daarom hanteert de Nota Parkeernormen voor dergelijke garages met oprit een berekeningsaantal van 1,8 parkeerplaatsen. Derhalve wordt met betrekking tot parkeren voorzien in (9 x 1,8) = 16,2 parkeerplaatsen op eigen terrein. Het verkavelingsplan gaat daarnaast uit van 13 parkeerplaatsen in de openbare ruimte binnen de bestemming 'Verkeer'. Vanwege de nieuwe doorgang vanuit de 'Nieuwe Zoek' zijn drie parkeerplaatsen komen te vervallen. Er worden drie parkeerplaatsen extra gerealiseerd binnen het plangebied. Aldus wordt ruimschoots voorzien in voldoende parkeerplaatsen. In de regels is gewaarborgd dat bij het verlenen van de omgevingsvegrunning voor 'bouwen' voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd wordt.

Conclusie

Binnen het plangebied wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid waardoor voldaan wordt aan de gemeentelijke parkeernormen.

2.7 Verkeersgeneratie en veiligheid

Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (verder: ABRvS) blijkt dat ten behoeve van 'een goede ruimtelijke ordening' bestemmingsplannen (o.m. voor inbreidingslocaties) ten aanzien van deze verkeerseffecten dienen te verantwoorden wat de invloed is van een bouwplan op de verkeersafwikkeling en wat de invloed is op verkeersveiligheid in de omgeving (27 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:791, r.o. 6).

2.7.1 Verkeersgeneratie

Teneinde de verkeersgeneratie te bepalen die gepaard gaat met de nieuwbouw, dienen de verkeersgeneratiekengetallen te worden geraadpleegd. Deze zijn opgenomen in de 'Nota Parkeernormen 2017' van de gemeente Rucphen. Bij het te realiseren woningtype vrijstaand hoort een maximaal aantal voertuigbewegingen per etmaal (vpe) van 7,9 per woning. Bij het te realiseren woningtype twee-aaneen hoort een maximaal aantal voertuigbewegingen per etmaal (vpe) van 7,6 per woning. Derhalve genereert het plan in totaal (5 x 7,9) + (4 x 7,8) = 71 vpe.

Het plangebied zal worden ontsloten via de Zoeksestraat. De Zoeksestraat gaat ten noorden over in het Oud Kerkpad. Dit betreft een doorgaande weg waarvan kan worden aangenomen dat deze een dergelijk lage toename aan vpe gemakkelijk kan afwikkelen. Bovendien is de N638 via de Hoekvensedreef binnen 3 kilometer te bereiken. Via deze weg wordt het verkeer afkomstig van en naar het plangebied buiten de bebouwde kom om ontsloten. Derhalve kan worden gesteld dat de verkeersgeneratie geen belemmering vormt voor het onderhavige planvoornemen.

2.7.2 Verkeersveiligheid

De nieuwe ontsluiting op de Nieuwe Zoek en de Zoeksestraat beïnvloedt de verkeersveiligheid niet nadelig. Ten eerste geldt voor alle wegen een 30 km/u regime. Ten tweede zijn de verkeersintensiteiten laag, er komt uitsluitend bestemmingsverkeer door het plangebied. Ten derde worden er geen lange rechte stukken weg gecreëerd die hard rijden uitnodigen. Ten vierde wordt een voetpad aangelegd, waarmee langzaam verkeer gescheiden wordt van het gemotoriseerd verkeer.

Van belang is te beseffen dat alleen ruimtelijk relevante verkeersaspecten moeten worden beoordeeld. Dit is niet de inrichting van de weg. Dit is een civiel aspect dat de gemeente Rucphen via het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan (GVVP) regelt. Initiatiefnemer zal te zijner tijd in overleg met uitvoerende partijen zorgen voor een veilige inrichting van de openbare ruimte voor langzaam verkeer.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

De beleidscontext voor het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale, en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), 2012

Toetsingskader

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze structuurvisie vormt de uitwerking van de ambities van het Rijk, op basis van haar verantwoordelijkheden, in Rijksdoelen en daarmee samenhangende nationale belangen op het gebied van een samenhangend ruimtelijk en mobiliteitsbeleid. Het Rijk heeft tot doel Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken in een periode van economische conjunctuurschommelingen, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. Aanleiding voor het vaststellen van de visie is de constatering dat het voorheen geldende ruimtelijke Rijksbeleid onvoldoende bijdroeg aan het behalen van deze doelen, onder meer door het veroorzaken van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving en een te sectorale blik op vraagstukken. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies.

Het Rijk onderscheidt thans nog dertien nationale belangen; uitsluitend op basis van deze belangen intervenieert het Rijk in de ruimtelijke ordening. Een groot deel van deze belangen leidt tot het reserveren van ruimte voor functies. Dit betreft dan bijvoorbeeld het reserveren van ruimte voor waterberging, militaire activiteiten en de uitbreiding van het hoofdwegennet. Deze belangen zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). Eén van de belangen die niet leidt tot een ruimtereservering is het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. In het kader van dit belang heeft het Rijk besloten om, ten behoeve van het verminderen van de bestuurlijke drukte en het neerleggen van verantwoordelijkheden bij decentrale overheden, de verstedelijkingsstrategie te wijzigen. Dit houdt in dat het bundelingsbeleid, verdichtingsbeleid, locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen, beleid voor basiskwaliteit, stedelijke netwerken, nationale landschappen en rijksbufferzones is afgeschaft en dat daar slechts één beleidslijn voor terug komt: de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze 'ladder' heeft tot doel het principe van vraaggericht programmeren en het principe van zorgvuldig ruimtegebruik bindend voor te schrijven bij de afwegingen van gemeenten en provincies. Dit belang is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Grondgedachte van de 'ladder' is dat een activiteit op meerdere locaties zou kunnen plaatsvinden en dat vervolgens de planologisch meest juiste locatie gekozen moet worden. Dat gaat uit van de activiteit. Hiermee wordt beoogd om de voorheen bestaande praktijk, waarbij in veel gevallen een bestemming wordt gezocht voor een bepaalde locatie (bv. herbestemmen van een voormalige vuilstortplaats), om te vormen.

Beoordeling 

Het voorliggende plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor van rijkswege een ruimtereservering geldt (met uitzondering van de ligging in een radarverstoringsgebied). Uitsluitend het nationale belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten', als vervat in de 'ladder voor duurzame verstedelijking', is van toepassing op het onderhavige bestemmingsplan. Aan dit belang wordt navolgend getoetst.

Conclusie 

Geconcludeerd kan worden dat het onderhavige plangebied niet gelegen is in een gebied waarvoor van Rijkswege een relevante ruimtereservering geldt. Aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt navolgend getoetst.

3.2.2 Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro), 2012

Toetsingskader

Het Rijk heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmings- en wijzigingsplannen.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

Beoordeling

Op 1 juli 2016 is een wijziging van het Rarro (periodieke actualisatie en herstel van enkele gebreken, 6e wijziging) in werking getreden. Volgens de kaarten behorende bij het Rarro is het plangebied gelegen binnen het radarverstoringsgebied van het radarstation op de locatie Herwijnen en Woensdrecht. In een gebied rondom deze radarstations moet rekening worden gehouden met de functionele bruikbaarheid daarvan. In de radarverstoringsgebieden is de maximale hoogte van windturbines gesteld op 90 meter ten opzichte van NAP. In het onderhavige plan wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt boven de ter plaatse geldende maximale hoogtemaat en er wordt ook geen planologisch kader geboden voor het oprichten van windturbines. Het initiatief heeft daarmee geen gevolgen voor de radarstations Herwijnen en Woensdrecht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2582K0004-DEF1_0010.png"

Ligging van Schijf binnen het radarverstoringsgebied van Herwijnen en Woensdrecht. Met de rode marker wordt het plangebied aangeduid. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2020.

Voor het overige zijn er ten aanzien van het onderhavige plangebied geen regels uit het Barro en het Rarro van toepassing, aangezien er bij de onderhavige ontwikkeling geen nationale belangen of nationaal aangewezen gebieden zijn gemoeid.

Conclusie 

Geconcludeerd kan worden dat de onderhavige ontwikkeling passend is binnen de regels zoals gesteld in het Barro en de Rarro.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2 Bro), 2012

Toetsingskader

Op 1 oktober 2012 is art. 3.1.6, lid 2 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren (ECLI:NL:RVS:2017:353, r.o. 18.5). Op 1 juli 2017 is een wijziging van art. 3.1.6, lid 2 Bro in werking getreden. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'. De definiëring van enkele van de in het artikel genoemde begrippen in art. 1.1.1 Bro laat onverlet dat de 'ladder voor duurzame verstedelijking' als een 'open norm' is te kwalificeren. Dit houdt in dat de norm inhoudelijk open is en onder verschillende omstandigheden nader ingevuld moet worden. Sinds de inwerkingtreding van het artikel heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) in haar jurisprudentie de norm veelvuldig ingevuld en daardoor verder begrensd. Op 28 juni 2017 heeft de ABRvS een zogenoemde 'overzichtsuitspraak' gedaan (ECLI:NL:RVS:2017:1724, r.o. 2 t/m 12.8), waarin de dan geldende en op basis van de voornoemde wijziging te behouden jurisprudentielijnen nader uit een worden gezet. Op basis van deze jurisprudentielijnen kan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' concreet worden toegepast.

Toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' houdt een antwoord op de volgende rechtsvragen in. Indien een rechtsvraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een rechtsvraag negatief wordt beantwoord, dan is de 'ladder' niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.

  • a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
  • b. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
  • c. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
  • d. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?
  • e. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?

Beoordeling

  • a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?

Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit voorziet in méér dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie zijn aan te merken, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt. Ten aanzien van andere vormen van gebruik van gronden dan ten behoeve van het wonen geldt dat indien het ruimtelijk besluit voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m² of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m², deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt.

Het onderhavige ruimtelijk besluit maakt ter plaatse van het plangebied de realisatie van 9 woningen mogelijk. De ontwikkeling is daarom gelet op de omvang niet als 'stedelijke ontwikkeling' te classificeren. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' behoeft niet verder te worden doorlopen.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de onderhavige ruimtelijke ontwikkeling niet is aan te merken als een 'stedelijke ontwikkeling'.

3.2.4 Wet natuurbescherming - Houtopstanden

Toetsingskader

In algemene zin is het mogelijk dat bij een voorgenomen ontwikkeling sprake is van het verloren gaan van houtopstanden die beschermd zijn conform artikel 4 van de Wet natuurbescherming. In een dergelijk geval kan er sprake zijn van een meldingsplicht en herplantplicht. De Wet natuurbescherming heeft als doel de bestaande oppervlakte bos en houtopstanden in Nederland in stand te houden. Voordat een perceel bos, dat onder de Wet natuurbescherming valt, wordt gekapt, moet een kapmelding gedaan worden. Binnen één jaar na melding moet de kap worden uitgevoerd. De kapmelding dient voornamelijk ter registratie van de herplantplicht. Herplant dient te geschieden binnen 3 jaar na de geaccordeerde melding. Elke kap waaruit een herplantplicht voortvloeit moet worden gemeld. Dunningen en het afzetten van hakhout en grienden leiden doorgaans niet tot een herplantplicht. Die hoeven dan ook niet gemeld te worden.

Beoordeling

Op de locatie zijn houtopstanden aanwezig die vallen onder artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming. De te vellen houtopstanden zijn gelegen buiten de door de gemeente vastgestelde grenzen van de bebouwde kom van beschermde houtopstanden en vallen daarnaast niet onder artikel 4.1 van de Wet natuurbescherming. Op de te vellen houtopstanden is een meldingsplicht en herplantplicht van toepassing. Dit betekent dat de kap van de bomen dient te worden gemeld bij Gedeputeerde Staten. Daarnaast dient binnen drie jaar een gelijk areaal aan bomen te worden herbeplant. In beginsel dient dit op dezelfde locatie te geschieden. In onderhavig geval is dat niet mogelijk, nu deze gronden worden aangewend ten behoeve van woningbouw. Derhalve dient een andere locatie te worden gevonden. Voor het herbeplanten op een andere locatie dient tevens ontheffing van Gedeputeerde Staten te worden verkregen.

De Wet natuurbescherming voorziet in een eigen compensatieregeling. Een verplichting tot compensatie na bomenkap behoeft aldus niet in een bestemmingsplan te worden vastgelegd. Voordat er bossen worden gekapt, wordt er een melding gedaan bij de provincie. Op dat moment gaat de termijn van 3 jaar in.

Conclusie

Het te kappen bos zal op basis van de Wet natuurbescherming worden gecompenseerd.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant, Visie op de leefomgeving'

Toetsingskader

De Omgevingsvisie Noord-Brabant 'De Kwaliteit van Brabant, Visie op de Brabantse leefomgeving', is vastgesteld door Provinciale Staten op 14 december 2018. Aan de hand van de Omgevingsvisie geven Provinciale Staten aan wat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren zijn. De Omgevingsvisie geldt als opvolger van de strategische elementen van eerdere provinciale plannen, zoals de structuurvisie, het verkeers- en vervoersplan, het milieu-en waterplan en de natuurvisie. Voor wat betreft sectorale beleidsdoelen blijven de huidige plannen, waaronder de SVRO, vooralsnog gelden.

In de aankomende Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor elk van deze opgaven geeft de Omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn, te weten wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn. Ook is een concreet tussendoel geformuleerd voor het jaar 2030, om zo te kijken wat in dat jaar minimaal bereikt moet zijn om het lange termijndoel te kunnen halen. De Omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

Het bereiken van een gezonde leefomgeving is essentieel. Om die doelstelling kracht bij te zetten wordt de Brabantse Omgevingsscan vanaf de vaststelling van de Omgevingsvisie geïmplementeerd in de nieuwe werkwijze onder de Omgevingswet. Deze omgevingsscan is een instrument om invulling te geven aan de positie van gezondheid in de nieuwe bestuurspraktijk onder de Omgevingswet.

Beoordeling

Het onderhavige planvoornemen heeft raakvlakken met elk van de ambities uit de Omgevingsvisie. De realisatie van negen nieuwe woningen in een zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling is een vorm van ruimtegebruik waarbij verstedelijking geconcentreerd wordt. Derhalve is met onderhavig initiatief sprake van een bijdrage aan een duurzame omgevingskwaliteit.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie van de provincie Noord-Brabant.

3.3.2 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010, partiële herziening 2014

Toetsingskader

De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) is vastgesteld door Provinciale Staten op 1 oktober 2010 en geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). Belangrijke beleidslijnen in de SVRO zijn het principe van concentratie van verstedelijking, zorgvuldig ruimtegebruik, verantwoord omgaan met de natuurlijke basis, het streven naar robuuste en aaneengeschakelde natuurgebieden. Sinds de vaststelling in 2010 hebben Provinciale Staten diverse besluiten genomen die een verandering brengen in de provinciale rol en sturing, of van provinciaal beleid. Deze besluiten zijn vertaald in de partiële herziening van de structuurvisie in 2014, vastgesteld op 7 februari 2014 en in werking op 19 maart 2014. Op onder andere de volgende onderdelen vindt bijsturing van het beleid plaats: transitie van stad en platteland, intrekken reconstructie- en gebiedsplannen, groenbeleid, samenhangend beleid voor de ondergrond en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij.


De, met de partiële herziening ongewijzigde, provinciale sturingsfilosofie is gebaseerd op vijf rollen: ontwikkelen, ordenen, beschermen, regionaal samenwerken en stimuleren. Twee rollen zijn relevant voor onderhavig plan: de ordenende en de beschermende rol. De ordenende rol gaat uit van het behartigen van ruimtelijke belangen en keuzes. Deze zijn geordend in vier ruimtelijke structuren. De structuren geven een hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies. Maar ook waar functies worden uitgesloten of welke randvoorwaarden de provincie aan functies stelt. Binnen de structuren is ruimte voor regionaal maatwerk. De vier onderscheidende structuren zijn: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Het uitgangspunt van de beschermende rol is zorgvuldig ruimtegebruik. Bij ruimtelijke afwegingen betekent dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. De provincie wil nieuw stedelijk ruimtebeslag zoveel mogelijk voorkomen.

Beoordeling

Het plangebied is op de structurenkaart van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening aangeduid als 'Kernen in landelijk gebied' en 'Zoekgebied voor verstedelijking' in het 'Gemengd landelijk gebied'.


In de kernen in het landelijk gebied met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking wordt de lokale behoefte voor verstedelijking opgevangen (wonen, werken en voorzieningen). De provincie vraagt gemeenten om in regionaal verband afspraken te maken over de verdeling van het programma voor wonen, werken en voorzieningen. De kernen in het landelijk gebied bouwen voor de eigen woningbehoefte volgens het principe van 'migratiesaldo-nul'. Er is ruimte beschikbaar voor specifieke verbeterprojecten van enige omvang. Het gaat om kwalitatieve verbeteringen in bestaand stedelijk gebied zoals het saneren van milieuhinderlijke bedrijvigheid in de kern en het behouden van vrijkomende cultuurhistorisch waardevolle complexen. Regionale afstemming vindt plaats in de regionale agenda's voor wonen.


Het aansnijden van nieuwe ruimte voor verstedelijking is pas aan de orde, als gebleken is dat de bouwopgave voor wonen niet binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd, ook niet in andere kernen binnen de betreffende gemeente, wat betreft wonen,. Als toch nieuw ruimtebeslag nodig is, kan dit alleen daar waar, gelet op de ruimtelijke kwaliteiten binnen dat gebied, verantwoorde uitbreidingsmogelijkheden liggen. Ruimtelijke karakteristieken en kwaliteiten worden dus meer bepalend voor de wijze waarop de (economische) dynamiek in de landelijke regio's haar plek krijgt.


De aanduiding zoekgebied verstedelijking geeft aan dat het transformeren van buitengebied naar stedelijk gebied (wonen, werken, voorzieningen, stedelijk groen) afweegbaar is als dat nodig is om in de stedelijke ruimtebehoefte te voorzien. Daarvoor heeft de provincie een aantal toetsingskaders opgenomen in de Verordening ruimte Noord-Brabant.


Binnen het landelijk gebied onderscheid de provincie het gemengd landelijk gebied en accent agrarische ontwikkeling. In het gemengd landelijk gebied wordt voldaan aan de vraag naar kleinschalige stedelijke voorzieningen, recreatie, toerisme en ondernemen in groene omgeving. Wel moet ruimte beschikbaar blijven om de agrarische productiestructuur te behouden en te versterken. Onderhavig plan voorziet binnen het 'Gemengd landelijk gebied' in de realisatie van 9 woningen. Deze ontwikkeling heeft geen nadelig effect op de agrarische productiestructuur in die zin dat omliggende agrarische bedrijven door de ontwikkeling worden beperkt in hun bedrijfsvoering.

Conclusie
Het plan is passend binnen het beleid van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening van de provincie Noord-Brabant. De Verordening ruimte vormt het toetsingskader wanneer nieuw ruimtebeslag wordt gebruikt ten behoeve van woningbouw.

3.3.3 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Toetsingskader

In de Omgevingsvisie zijn de strategische doelen van het provinciale beleid voor de langere termijn aangegeven. Het beleid en de daartoe te treffen maatregelen zijn uitgewerkt in programma's en waarden worden beschermd via een de omgevingsverordening. Per 25 oktober 2019 is de nieuwe Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov N-B) vastgesteld. Provincies zijn verplicht om een omgevingsverordening te hebben voordat de Omgevingswet per 2021 ingaat. Met een Interim omgevingsverordening zet de provincie Noord-Brabant een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening.


De Interim omgevingsverordening bevat geen nieuwe regels, maar voegt bestaande regels uit zes bestaande verordeningen samen, waaronder de Verordening Noord-Brabant. De regels zijn eenvoudiger opgeschreven en omgezet naar een nieuw digitaal systeem, met een meer gebruiksvriendelijke opbouw. Met de Interim omgevingsverordening zet de provincie ook een eerste stap om de regels beter te laten aansluiten bij de werkwijze van de Brabantse Omgevingsvisie en de Omgevingswet. De Interim omgevingsverordening zorgt ervoor dat de provincie en partijen waar ze mee samenwerkt ervaring kunnen opdoen met die nieuwe werkwijze. Waarbij er meer ruimte is om goede initiatieven van inwoners, ondernemers en andere overheden te ondersteunen en maatwerk toe te passen.

Beoordeling
Voorliggend plangebied is binnen de Omgevingsverordening gelegen binnen het landelijk gebied. Het gebied is tevens aangewezen als 'verstedelijking afweegbaar'-gebied.


Als er vanuit kwaliteit of kwantiteit in Stedelijk gebied onvoldoende ruimte aanwezig is, dan bestaat er de mogelijkheid dat een stedelijke ontwikkeling binnen het werkingsgebied Verstedelijking afweegbaar wordt gerealiseerd. Deze gebieden zijn in het verleden (2004) na toepassing van de lagenbenadering en afweging aangeduid als gebieden waar -onder voorwaarden- verantwoorde uitbreidingsmogelijkheden (kunnen) liggen. Als er nieuw ruimtebeslag nodig is, wordt met toepassing van de basisprincipes uit paragraaf 3.1.2 Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies gekeken naar een concrete invulling. In het verleden werd hierbij onderscheid gemaakt in Zoekgebied verstedelijking en Integratie stad-land gebieden. In deze verordening zijn beide aanduidingen onder het werkingsgebied Verstedelijking afweegbaar gebracht.


Zorgvuldig ruimtegebruik is als basisprincipe opgenomen vanuit de zorg voor een goede omgevingskwaliteit. Dat betekent onder andere dat de ruimte binnen Stedelijk gebied zo goed als mogelijk wordt benut. Indien er binnen bestaand stedelijk gebied op een bepaald moment geen mogelijkheden zijn voor inbreiding, kan gekeken worden naar "gebieden voor afweging duurzame verstedelijking" (artikel 3.43 interim omgevingsverordening Noord-Brabant). Navolgend is dit toetsingskader opgenomen, met daarin de onderbouwing van de voorwaarden. Voor het overige is getoetst aan regels voor kwaliteitsverbetering landschap (3.9), de basisprincipe voor een evenwichtige toedeling van functies (3.5 t/m 3.8) en regels voor grondwaterbescherming (3.11).

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2582K0004-DEF1_0011.png"  
Uitsnede kaartbeeld Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, instructieregels voor gemeenten.  

3.3.3.1 Afwijkende regels verstedelijking afweegbaar (artikel 3.43)

Toetsingskader

In afwijking van artikel 3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling, eerste lid, kan een bestemmingsplan, ter plaatse van Verstedelijking afweegbaar voorzien in de nieuwvestiging van een duurzame stedelijke ontwikkeling als:

  • a. binnen Stedelijk Gebied feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte beschikbaar is;
  • b. transformatie van cultuurhistorisch waardevol of geschikt leegstaand vastgoed niet tot de mogelijkheden behoort;
  • c. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
  • d. de stedenbouwkundige- en landschappelijke inrichting rekening houdt met de omgevingskwaliteit en structuren in het gebied en de naaste omgeving waaronder een duurzame afronding van het Stedelijk Gebied.

Beoordeling en conclusie

Binnen de kom in Schijf is feitelijk geen ruimte beschikbaar voor de ontwikkeling van grondgebonden woningen. Op dit moment staat er geen vastgoed leeg in Schijf dat voldoet aan de kwantitatieve en kwalitatieve vraag naar woningbouw. Aan de regionale woningbouwafspraken en het gemeentelijk woningbouwprogramma wordt navolgend getoetst. De duurzame afronding van het Stedelijk Gebied wordt besproken bij het toetsingskader van artikel 3.9: kwaliteitsverbetering landschap.

3.3.3.2 Ruimte-voor-ruimte (artikel 3.80)

Toetsingskader

Een bestemmingsplan kan voorzien in een ruimte-voor-ruimtekavel als deze wordt ontwikkeld door of vanwege de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte voor ruimte gelet op de in het verleden behaalde aanzienlijke winst van omgevingskwaliteit door toepassing van de Regeling beëindiging veehouderijtakken.

Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied kan voorzien in één of meerdere ruimte-voor-ruimtekavels, ieder ten behoeve van de bouw van één woning, indien:

  • a. er sprake is van een aanzienlijke winst van de omgevingskwaliteit;
  • b. de ruimte-voor-ruimtekavel op een planologisch aanvaardbare locatie in een bebouwingsconcentratie ligt;
  • c. een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woning is verzekerd;
  • d. er geen sprake is van (een aanzet voor) een stedelijke ontwikkeling behoudens in geval de locatie ligt binnen Verstedelijking afweegbaar.

Beoordeling en conclusie

De ontwikkeling van Ruimte voor Ruimte-kavels is direct gerelateerd aan concreet te slopen staloppervlak. Voor de sloop van 1.000 m2 stallen en de bijbehorende milieuwinst mag één Ruimte voor Ruimte-kavel worden ontwikkeld.

Om aan te tonen dat er inderdaad per te ontwikkelen woningbouwkavel 1.000 m2 stallen gesloopt zijn stelt de provincie Noord-Brabant conform afspraken met de Ontwikkelingsmaatschappeij Ruimte voor Ruimte dossiernummers ter beschikking van aanvragen voor sloopsubsidie in het kader van de beëindigingsregeling. De benodigde dossiernummers voor onderhavig plangebied zijn opgenomen in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2582K0004-DEF1_0012.png"

Ten behoeve van dit plan zijn 5 ruimte-voor-ruimte titels ontwikkeld door de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte voor ruimte. Bewijs van ingebrachte bouwtitels is toegevoegd als Bijlage 2 bij de toelichting.

Onderhavig planvoornemen maakt de nieuwbouw van 9 woningen mogelijk. Dit betreffen 5 ruimte-voor-ruimte woningen en 4 reguliere woningen. Voor zover de ontwikkeling ziet op de 5 ruimte-voor-ruimte woningen, is dit mogelijk indien voldaan wordt aan specifieke voorwaarden. Deze voorwaarden worden hieronder nagelopen.

  • a. Er dient sprake te zijn van een aanzienlijke milieu- en kwaliteitswinst.

Onderhavige ruimte-voor-ruimtekavels worden ontwikkeld door of vanwege de 'Ontwikkelingsmaatschappij ruimte voor ruimte'. Overeenkomstig artikel 7.8, lid 3 Vr is daarom door toepassing van de 'Regeling beëindiging veehouderijtakken' in het verleden reeds een aanzienlijke milieu- en ruimtelijke kwaliteitswinst behaald.

  • b. De ruimte-voor-ruimtekavels dienen op een planologisch aanvaardbare locatie in een bebouwingsconcentratie te liggen.

De ruimte-voor-ruimtekavels dienen in een bebouwingsconcentratie te liggen. Een bebouwingsconcentratie is in de Verordening ruimte Noord-Brabant gedefinieerd als: ‘kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster'. Specifiek is het plangebied gelegen in een kernrandzone nu het is gelegen langs het bestaand stedelijk gebied, in het overgangsgebied naar het buitengebied. Voorts liggen de kavels op een planologisch aanvaardbare locatie. Het plangebied is immers gelegen grenzend aan het bestaand stedelijk gebied en gelegen in een zoekgebied voor verstedelijking. Voorts geldt dat er vanuit milieuhygiënische oogpunt, zoals blijkt uit hoofdstuk 4, ten behoeve van de functie 'Wonen' geen bezwaren zijn.

  • c. Een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woningen dient te zijn verzekerd.

Voor het onderhavige planvoornemen is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing is gewaarborgd in de regels. Hiermee is een goede landschappelijke inpassing verzekerd.

  • d. Er mag geen sprake zijn van (een aanzet voor) een stedelijke ontwikkeling.

Het onderhavige plangebied is gelegen binnen de aanduiding 'Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling'. De voorwaarde dat de ontwikkeling geen aanzet mag zijn voor een stedelijke ontwikkeling geldt niet ter plaatse van deze aanduiding. De omvang en het stedenbouwkundig plan leiden ook niet tot een stedelijke ontwikkeling.

3.3.3.3 Kwaliteitsverbetering van het landschap (artikel 3.9)

Toetsingskader 

  • 1. Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.

  • 2. Het bestemmingsplan motiveert dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is geborgd door dat:
    • a. dit financieel, juridisch en feitelijk is geborgd in het plan; of
    • b. de afspraken uit het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken, worden nagekomen.

  • 3. Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan mede de volgende aspecten omvatten:
    • a. de op grond van deze verordening verplichte landschappelijke inpassing;
    • b. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
    • c. het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
    • d. het wegnemen van verharding;
    • e. het slopen van bebouwing;
    • f. de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszones;
    • g. het aanleggen van extensieve recreatieve mogelijkheden.

  • 4. Ingeval er toepassing wordt gegeven aan het tweede lid onder b geldt dat een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds is verzekerd én over de besteding van dat fonds periodiek verslag wordt gedaan in het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken.

Beoordeling en conclusie

Onderhavig planvoornemen gaat gepaart met een landschappelijk inpassingsplan en een inspanning voor kwaliteitsverbetering van het landschap. Het landschappelijk inpassingsplan is opgenomen als Bijlage 1 bij de regels. De uitvoering en instandhouding ervan is geborgd met een voorwaardelijke verplichting in artikel 6.4.3 van de regels.

  • 1. In paragraaf 2.5 is het landschappelijk inpassingsplan uitgebreid gemotiveerd. De ontwikkeling gaat gepaard met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van de omgeving.

  • 2. Voor zover het onderhavige bestemmingsplan ziet op de realisatie van 5 ruimte-voor-ruimte woningen, bepaalt artikel 3.77, lid 5 Iov dat voordaan is aan artikel 3.9, als aan alle voorwaarden in artikel 3.80 is voldaan. Voor zover het onderhavige bestemmingsplan ziet op de realisatie van 4 reguliere woningen, is artikel 3.9 Iov lid 2 wél van toepassing.

De gemeente Rucphen is aangesloten bij het Regionaal Ruimtelijk Overleg West-Brabant. Afspraken over kwaliteitsverbetering zijn gemaakt in het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant. De regio heeft in het afsprakenkader drie categorieën onderscheidden:

  • Categorie 1: Ruimtelijke ontwikkelingen met nauwelijks tot geen landschappelijke invloed en waarbij geen (extra) kwaliteitsverbetering van het landschap wordt geëist;
  • Categorie 2: Ruimtelijke ontwikkelingen met weinig landschappelijke invloed, dan wel ruimtelijke ontwikkelingen die van nature aan het buitengebied zijn gebonden, of plaatsvinden in hiervoor aangewezen gebieden. De kwaliteitsverbetering vindt plaats in de vorm van landschappelijke inpassingsmaatregelen. Deze categorie is niet limitatief;
  • Categorie 3: Ruimtelijke ontwikkelingen welke niet tot categorie 1 of 2 behoren. De kwaliteitsverbetering wordt berekend op basis van de bestemmingswinst.


Onderhavig plan valt binnen categorie 3, welke kan worden aangemerkt als zwaarste categorie. Voor de berekening van de kwaliteitsverbetering wordt de rekenmethodiek uit de ‘Handreiking Kwaliteitsverbetering’ van de provincie Noord-Brabant gevolgd. Hieruit volgt dat voor stedelijke ontwikkelingen, waaronder de realisatie van een woningbouwlocatie, de bijdrage kwaliteitsverbetering zo groot is als 1% van de uitgifteprijs van de gronden.

Op basis van gegevens van de gemeente Rucphen blijkt dat de gemiddelde grondprijs €228,- per m2 bedraagt. In de nieuwe situatie wordt 1.826 m2 grond voor kavels van reguliere woningen uitgegeven. Uit een berekening volgt dat ten aanzien van de 4 reguliere woningen een waardevermeerdering ontstaat van (1.826 x 228 =) €416.328,-. De bijdrage aan kwaliteitsverbetering bedraagt derhalve (416.328 / 100 =) € 4.163,-.

Binnen het plangebied is (in de vorm van landschappelijke inpassing van de 4 reguliere woningen) geen mogelijkheid dit bedrag te investeren ten behoeve van kwaliteitsverbetering. De bijdrage zal daarom worden gestort in het landschapsfonds en elders worden geïnvesteerd.

  • 3. De landschappelijke kwaliteit verbetert de verplichte landschappelijke inpassing, alsmede het herstellen van een landschapselement, wat een bijdrage levert aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land.

  • 4. Er wordt geen toepassing gegeven aan artikel 3.9, sub 2b Iov.

3.3.3.4 Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies (artikelen 3.5 t/m 3.8)

Toetsingskader

In de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies (Paragraaf 3.1.2) is in artikel 3.5 opgenomen dat een bestemmingsplan bij de evenwichtige toedeling van functies invulling geeft aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:

  • a. zorgvuldig ruimtegebruik;
  • b. de waarden in een gebied door toepassing van de lagenbenadering;
  • c. meerwaardecreatie.

Zorgvuldig ruimtegebruik (3.6)

  • 1. Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:
    • a. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:
      • nieuwvestiging mogelijk is op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk;
      • er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging van een functie, op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk is toegestaan;
    • b. bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
    • c. gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel.

Toepassing van de lagenbenadering (3.7)

  • 2. De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd. De lagenbenadering omvat de effecten op:
    • a. de ondergrond, zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden;
    • b. de netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer.
    • c. de bovenste laag zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu.

Meerwaarderecreatie (3.8)

  • 3. Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder:
    • a. de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat;
    • b. de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn.
    • c. de fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit, bedoeld in artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap kan deel uitmaken van de meerwaardecreatie.

Beoordeling en conclusie

  • 1. De toedeling van functies dient in beginsel plaats te vinden binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing. Met onderhavig initiatief is hiervan geen sprake. Bij een stedelijke ontwikkeling dient toepassing te worden gegeven aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Hieraan is in paragraaf 4.2 getoetst en er wordt aan voldaan. De begrenzing van het beoogde bouwvlak is zodanig afgestemd dat de voorzieningen worden geconcentreerd binnen dat bouwvlak.
  • 2. In hoofdstuk 5 van dit plan wordt ingegaan op de effecten op de ondergrond. In hoofdstuk 2 van dit plan worden de effecten op de netwerklaag beschouwd. Het uitblijven van effecten op de bovenste laag worden in hoofdstuk 5 beschreven.
  • 3. Er dient rekening te worden gehouden met meerwaardecreatie. Hiervoor geldt dat met onderhavig initiatief invulling wordt gegeven aan inpassing van een woonbuurt, waar in de huidige situatie een arm sparrebos is gesitueerd. Verdere achteruitgang van het bestaande bos wordt daarmee voorkomen en het gebied krijgt een nieuwe kwaliteitsimpuls.

3.3.3.5 Grondwaterbeschermingsgebied (artikel 3.11)

Toetsingskader

Een bestemmingsplan van toepassing op Grondwaterbeschermingsgebied strekt mede tot bescherming van de kwaliteit van het grondwater en de bodem. Daarom stelt een bestemmingsplan regels die:

  • a. functies en activiteiten beperken die risico’s geven voor de kwaliteit van het grondwater, zoals stedelijke ontwikkeling, het houden van evenementen en milieubelastende activiteiten die (potentieel) schadelijke stoffen gebruiken;
  • b. het risico op schade aan de bodem en het zich daarin bevindende grondwater voorkomen;
  • c. het gebruik van schadelijk uitloogbaar bouwmateriaal verbieden. als schadelijk uitloogbaar bouwmateriaal wordt in ieder geval aangemerkt: zink, lood, koper, gewolmaniseerd hout, teerbitumen.

Beoordeling en conclusie

Voor de grondwaterbeschermingsgebieden geldt dat de kwaliteit van het grondwater bescherming vraagt. Daarom geldt binnen deze gebieden dat in de regels geborgd moet zijn dat er bij (het toelaten van een) ruimtelijke ontwikkeling een zorgvuldige afweging plaatsvindt dat de risico's voor de kwaliteit van het grondwater niet toenemen. Onderhavig bestemmingsplan neemt de gebiedsaanduiding ‘grondwaterbeschermingsgebied’ daarom over uit het ontwerp bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2020". Aspecten met betrekking tot water worden verder behandeld in paragraaf 4.3. Het waterschap zal ten aanzien van het onderhavige planvoornemen worden gehoord.

3.3.3.6 Boringsvrije zone

Toetsingskader

Een bestemmingsplan van toepassing op Boringsvrije Zone strekt mede tot het behoud van de weerstandbiedende bodemlagen. Daarom stelt een bestemmingsplan regels die het risico op schade aan de bodem en het zich daarin bevindende grondwater voorkomen.

Beoordeling en conclusie

Voor de ‘boringsvrije zone’ rondom het waterwingebied is ter plaatse van het plangebied de gebiedsaanduiding ‘milieuzone – boringsvrije zone’ opgenomen met daaraan gekoppeld een omgevingsvergunningstelsel ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater. Het waterschap zal ten aanzien van het onderhavige planvoornemen worden gehoord.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Rucphen 2030

Toetsingskader

Op 11 december 2013 is door de gemeenteraad de Structuurvisie Rucphen 2030 vastgesteld. Met de nieuwe visie wordt richting gegeven aan de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De visie betreft een herijking van de StructuurvisiePlus van 2003.

In de structuurvisie geeft de gemeente Rucphen aan dat zij haar aantrekkingskracht voor mensen die rustig landelijk willen wonen, maar wel dichtbij voorzieningen en werk willen wonen, wil versterken. Daarbij ligt de belangrijkste opgave in het verbeteren van de uitstraling van de grootste kernen, bijvoorbeeld door de relatie van de kernen met het buitengebied te herstellen door het terugbrengen van het groen in de kernen, bijvoorbeeld door groene dooradering, een groen hart en groene randen. Daarnaast wordt ingezet op een kwaliteitsverbetering van woningen en de openbare ruimte, waarbij de woningvoorraad afgestemd dient te worden op de wensen van de inwoners. De opgave ten aanzien van woningbouw is breed: voldoende betaalbare (starters)woningen, voldoende geschikte woningen voor ouderen, kavels voor eigen bouw en landgoedwonen. De kern Schijf wordt omschreven als aantrekkelijke kleine kern, mede doordat deze kern een duidelijke relatie met het buitengebied heeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2582K0004-DEF1_0013.png"

Uitsnede van de kern Schijf, zoals opgenomen op de visiekaart behorend bij de Structuurvisie Rucphen 2030. Het plangebied ligt ter hoogte van de zwarte cirkel.

Beoordeling

Blijkens de visiekaart is het plangebied gelegen binnen het 'Zoekgebied stedelijke ontwikkeling kernen'. Binnen dit gebied is woningbouw in beginsel mogelijk. Hiermee wordt bewerkstelligd dat nieuwbouw plaats vindt aan de randen van bestaande kernen en niet verspreid over de gehele gemeente. De als 'Zoekgebied stedelijke ontwikkeling kernen' aangewezen gebieden vormen min of meer natuurlijke grenzen voor de uiteindelijke dorpsrand. Randvoorwaarde voor nieuwbouw binnen deze gebieden is dat een kwalitatieve afronding wordt bewerkstelligd.

Zoals in paragraaf 3.3.2 gemotiveerd is voor onderhavige ontwikkeling gekeken of deze binnen het bestaand stedelijk gebied van Schijf is te realiseren. Dit bleek niet het geval. Om de ontwikkeling mogelijk te maken, kan aldus aanspraak worden gemaakt op het 'Zoekgebied stedelijke ontwikkeling kernen'. Afronding van het woongebied is gewaarborgd door middel van landschappelijke inpassing.

Conclusie

Het voorgenomen plan voldoet aan de geformuleerde uitgangspunten uit de Structuurvisie.

3.4.2 Woonvisie gemeente Rucphen 2020 - 2024

Toetsingskader

In de Woonvisie 2020 - 2024 van de gemeente Rucphen wordt de actuele informatie over de woningmarkt vertaald naar speerpunten voor het gemeentelijk beleid. Hierbij gaat het onder andere om ruimtelijke ordening, woningbouwplanning, transformatie, grond(prijs)beleid, betaalbaarheid, kwaliteit, duurzaamheid, woonruimteverdeling (beschikbaarheid / doelgroepen), wonen, leefbaarheid en zorg etc. Het uiteindelijke doel is hiermee vitale gemeenschappen en een aantrekkelijk woon- en leefklimaat te behouden en te versterken in de vijf kernen van de gemeente Rucphen.

Het aantal inwoners van de gemeente Rucphen stijgt nog steeds en groeit in de gemeente Rucphen nog beperkt verder, met een ontgroening aan de onderkant en een sterke vergrijzing aan de bovenzijde. Met name door de afname van de gemiddelde woningbezetting, is er dus een behoefte om het aantal woningen uit te breiden. Door de sterke vergrijzing zal een groot deel van de toe te voegen woningen wel levensloopbestendig moeten worden gerealiseerd. Daarnaast dient er aandacht te zijn voor met name starterswoningen, om starters/jongeren kansen te bieden in de dorpen binnen de gemeente Rucphen.

In de woonvisie wordt er van uitgegaan dat voor de komende 5 jaar een behoefte bestaat aan 100 nieuwe woningen per jaar. Twintig procent van deze woningen is gewenst in het dure segment van € 295.000,- en meer.

Beoordeling

Doorstromers in de gemeente zijn voornamelijk op zoek naar een grotere woning. Hieruit kan worden afgeleid dat, hoewel reeds sprake is van een groot aantal vrijstaande woningen in Schijf, de vraag naar dit type woning aanhoudt. Met het onderhavige initiatief wordt tegemoet gekomen aan de vraag naar deze woningen, nu deze ziet op de realisatie van vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen op ruime percelen.

Conclusie

Onderhavig initiatief is passend binnen de woonvisie van Rucphen.

3.4.3 Groenstructuurplan Rucphen, 2010

Toetsingskader

Met het Groenstructuurplan Gemeente Rucphen ‘Landschap onthuld' zet de gemeente een beleidslijn uit voor de toekomst van het groen in de vijf kernen. Door de relatie met het landschap buiten de bebouwde kom te herstellen en meer variatie te bieden op wijkniveau wordt een duurzaam ‘frame’ aangelegd met een lange levensduur. Door groenstructuren te ontwikkelen die gerelateerd en ontleend zijn aan en geïnspireerd zijn op de ontstaansgeschiedenis, het omliggende landschap, de stedenbouwkundige opbouw en de verkeer- en ontsluitingsstructuur houden de dorpskernen hun ‘eigen’ verhaal overeind. De dorpen worden daarmee authentiek, herkenbaar en vertrouwd en antwoorden op de vraag naar een aantrekkelijke en recreatieve woon- en werkgemeente.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2582K0004-DEF1_0014.png"

Uitsnede uit de Groenstructuurkaart van het Groenstructuurplan van de gemeente Rucphen, waarop het plangebied globaal is weergegeven met een rode contour.

Beoordeling

Het plangebied is gelegen aan de rand van de kern Schijf en zal daarmee onderdeel van de nieuwe dorpsrand vormen. In het groenstructuurplan wordt de ambitie uitgesproken het contact tussen de dorpskernen en het omliggende landschap te versterken en beleefbaar te maken. Ter hoogte van het plangebied vormt het bestaande bosgebied thans aanwezig binnen het plangebied een 'harde' grens tussen de kern en het landschap. De visie uit het Groenstructuurplan ambieert echter aan de randen van de kern een dichte camouflerende bufferzone of juist transparantie of openheid. Harde randen langs de kern zijn niet gewenst, nu dit ten koste gaat van de verwevenheid tussen de kern en het omliggende landschap. De beoogde woningen creëren een dergelijke bufferzone tussen de kern en het landelijk gebied. Door middel van een goede landschappelijke inpassing van de beoogde woningen wordt de barrière tussen het buitengebied en het stedelijk gebied verzacht. Het bestaande bosgebied aan de zuidrand van Schijf blijft evenwel grotendeels behouden. Met de nieuwe woningen komt dit bosgebied op ruimere afstand van de weg te liggen, waardoor geen sprake meer is van een 'harde' afscheiding tussen de kern en het omliggende landschap. Tegelijkertijd wordt hiermee bijgedragen aan een representatieve dorpsentree. Daarmee is het initiatief passend binnen het Groenstructuurplan.

Conclusie

Onderhavig initiatief is passend binnen het Groenstructuurplan Rucphen.

3.4.4 Groene Kaart

Toetsingskader

Op de groene kaart van Schijf en het buitengebied staan alle waardevolle houtopstanden van Schijf en in het buitengebied vermeldt. Indien een houtopstand is opgenomen op de Groene Kaart is een omgevingsvergunning voor kap benodigd.

Beoordeling

Op de groene kaart van Schijf is het noordelijke bosperceel aangeduid als particuliere houtopstand (vlakelement, nr. 2038). Lijnelement, nr. 2037, wordt, ondanks een nieuwe ontsluiting op de Zoeksestraat, grotendeels in stand gehouden. Op de groene kaart van het buitengebied is het zuidelijke bosperceel aangeduid als particuliere houtopstand (vlakelement, nr. 182020). Initiatiefnemer wenst de vlakelementen te kappen. Van het lijnelement zullen de zuidelijkste bosschages worden geveld.

Conclusie

De gemeente Rucphen oordeelt of een kapvergunning wordt verleend.

3.4.5 Ruimte voor Ruimte - Visie op toepassing regeling

Toetsingskader

De ruimte-voor-ruimteregeling maakt het mogelijk woningen te bouwen buiten het reguliere woningbouwprogramma om. De bouw van nieuwe woningen op ruime kavels in delen van het buitengebied kan mogelijk worden gemaakt, wanneer hiervoor agrarische bedrijfsgebouwen die in gebruik waren of zijn voor intensieve veehouderij, worden gesaneerd in combinatie met milieuwinst ter plaatse. De provincie Noord-Brabant heeft hiertoe richtlijnen vastgesteld. Kernrandzones, bebouwingslinten en clusters vormen potentiële locaties voor dergelijke woningen. Om deze woningen planologisch mogelijk te maken, is een ruimtelijk-landschappelijke visie nodig. Op basis daarvan kunnen concrete bouwaanvragen worden beoordeeld en kunnen, met de benodigde onderbouwing en procedures, bouwvergunningen worden verleend. De 'Ruimte voor Ruimte - Visie op toepassing regeling' bevat het ruimtelijk-landschappelijk kader ten behoeve van de afweging van de ruimte die kan worden geboden aan ruimte-voor-ruimte woningen.

In samenwerking met de provincie is een globale inventarisatie gemaakt van gebieden, die in aanmerking kunnen komen voor de ruimte-voor-ruimteregeling. Daarbij is onderscheid gemaakt in kernrandzones, stroken lintbebouwing als uitlopers van de kern, en clusters, die los in het buitengebied liggen. De "ontwikkelingskaart" van het bestemmingsplan Buitengebied uit 1998 heeft hiervoor als basis gediend. De inventarisatie heeft geleid tot 20 gebieden, waarin woningen in het kader van de ruimte-voor-ruimteregeling zouden kunnen worden gerealiseerd. Voor het toetsen van de verschillende potentiële locaties voor woningbouwmogelijkheden zijn met name criteria van belang die zijn te ontlenen aan ruimtelijk-landschappelijke randvoorwaarden en aan technische randvoorwaarden. Per deelgebied is gekeken naar:

  • een analyse van de ligging, functies en landschappelijke kenmerken;
  • een waardering van de landschappelijke kenmerken;
  • de visie op bebouwingsmogelijkheden.

Beoordeling

Het plangebied is niet gelegen in een van de onderscheidde deelgebieden. In Schijf zijn zes locaties aangemerkt als potentiële locatie voor ruimte-voor-ruimte woningen. De 20 deelgebieden zijn echter tot stand gekomen op basis van een globale inventarisatie, waardoor het aantal deelgebieden dus niet uitputtend is. Derhalve heeft het college van Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid in bijzondere gevallen af te wijken voor gevallen die buiten de geselecteerde deelgebieden liggen of afwijken van de analyse op voorwaarde dat geen strijdigheid optreedt met de gestelde criteria en visie. Navolgend wordt daarom aan de hand van bovengenoemde criteria beoordeeld of de ontwikkeling van ruimte-voor-ruimte woningen binnen het plangebied ruimtelijk-landschappelijk aanvaardbaar is.

Analyse:

Het beleid zoals geformuleerd in de 'Ruimte voor Ruimte - Visie op toepassing regeling' stelt dat kernrandzones, bebouwingslinten en bebouwingsclusters potentiële locaties vormen voor ruimte-voor-ruimte woningen. Het plangebied is gelegen in de kernrandzone van Schijf. Immers is het plangebied gelegen in het overgangsgebied naar het buitengebied, gelegen langs stedelijk gebied, met daarin veel bebouwing op korte afstand van elkaar en met een ondergeschikte of afnemende agrarische functie.

In de visie heeft een analyse plaatsgevonden voor de gehele kern van schijf. De resultaten hiervan zijn navolgend een bondige vorm weergegeven.

  • Kernstructuur bestaat uit een spinnenweb van wegen;
  • Doorgaande wegen hebben de langste lintbebouwing, secundaire wegen korte stroken;
  • Voorzieningen en hoogste dichtheid nabij knooppunt;
  • Nieuwe buurtjes in oksels noordzijde;
  • Veel bomenkwekerijen aan linten;
  • Bosrand westzijde stevige coulisse;
  • Verspreide kleine bospercelen aan linten;
  • Zuidzijde langgerekte aaneengesloten strook boskavels;
  • Uitvalswegen zijn zowel relatief dicht bebouwd als onbebouwd of pas op enige afstand van de kern bebouwd.

Waardering:

Voor de kern Schijf zijn de volgende punten onder 'Waardering' opgenomen:

  • Oksels zuidzijde open houden.
  • Afstand tussen kern en bebouwingsconcentratie open houden.
  • Verschillen in lengte lintstroken vasthouden (lange en korte stroken).
  • Zichtlijnen naar open landschap c.q. boscoulisse waarborgen.
  • Bomenkwekerijen geen duurzame functie.

Een belangrijk landschapskenmerk aan de hand waarvan bepaald wordt of een bepaald gebied geschikt is voor de realisatie van ruimte-voor-ruimte kavels betreft de openheid van het landschap. Uitgangspunt is dat deze openheid behouden dient te blijven. Indien deze openheid met de realisatie van ruimte-voor-ruimte kavels verloren gaat, dan is de ontwikkeling in beginsel niet aanvaardbaar. Ter plaatse van het plangebied is echter geen sprake van openheid van het landschap en zichtlijnen naar het buitengebied, nu aanzienlijke groenstructuren binnen het plangebied dit verhinderen.

Voorts geldt dat met onderhavige ontwikkeling tevens sprake is van reguliere woningbouw. Deze ontwikkeling staat los van het beleid zoals geformuleerd in de 'Ruimte voor Ruimte - Visie op toepassing regeling' en behoeft hieraan eveneens geen toetsing. Zowel op provinciaal niveau als op gemeentelijk niveau is reeds een afweging gemaakt inzake de geschiktheid van het plangebied ten behoeve van een stedelijke ontwikkeling (volgend uit de aanduiding als 'Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling'). Nu onafhankelijk van de ruimte-voor-ruimte kavels binnen het plangebied reguliere woningbouw kan worden mogelijk gemaakt, betekent dit ook dat heroverweging van de geschiktheid van het plangebied voor ruimte-voor-ruimte kavels in de rede ligt. Immers is het op basis van de 'Ruimte voor Ruimte - Visie op toepassing regeling' het uitgangspunt dat nieuwe ruimte-voor-ruimte kavels worden gerealiseerd binnen kernrandzones, bebouwingslinten en bebouwingsclusters.

Conclusie

Op basis van bovenstaande analyse en waardering is de ontwikkeling van ruimte-voor-ruimte woningen binnen het plangebied ruimtelijk-landschappelijk aanvaardbaar. Het college van Burgemeester en Wethouders heeft de bevoegdheid in bijzondere gevallen af te wijken van beleid zoals geformuleerd in de 'Ruimte voor Ruimte - Visie op toepassing regeling' voor gevallen die buiten de geselecteerde deelgebieden liggen. De 'Ruimte voor Ruimte - Visie op toepassing regeling' vormt geen belemmering voor het onderhavige initiatief.

Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische aspecten

4.1 Inleiding

Toetsing juncto art. 3.1.6 Bro

Met betrekking tot een (ontwerp-)bestemmingsplan staat in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht vermeld: 'bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen'. Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek. Daarnaast moet ook worden getoetst aan het Besluit m.e.r.

Achtereenvolgens worden behandeld:

  • bodem;
  • waterhuishouding;
  • cultuurhistorie;
  • archeologie;
  • ecologie;
  • akoestiek;
  • bedrijven en milieuzonering;
  • externe veiligheid;
  • kabels en leidingen;
  • luchtkwaliteit;
  • milieueffectrapportage en vormvrije m.e.r.-beoordeling.

4.2 Bodem

Toetsingskader

Op basis van art. 3.1.6, lid 1 onder f Bro geldt dat in een toelichting op een ruimtelijk besluit de inzichten over de uitvoerbaarheid van dat besluit worden neergelegd. Ten aanzien van het aspect bodemkwaliteit staat, op basis van vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS), voorop dat de vaststelling van de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures. Dat doet er niet aan af dat het bevoegd gezag het ruimtelijk besluit pas kan nemen indien, voor zover redelijkerwijs valt in te zien, een eventuele bodemverontreiniging niet aan de uitvoerbaarheid in de weg staat (22 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO8297, r.o. 2.18.4; 27 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9569, r.o. 2.10.3). Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bodem in principe geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico vormen voor de gebruikers van de bodem.

Beoordeling

Door Tritium is in april 2018 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Rapportage daarvan is als Bijlage 3 gevoegd bij deze toelichting. Uit de analyseresultaten blijkt dat de grond niet verontreinigd is met de onderzochte stoffen. Het grondwater blijkt licht verontreinigd te zijn met barium, nikkel, zink en naftaleen. De aangetroffen gehaltes zijn echter dermate laag, dat nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht. De onderzoeksresultaten leveren geen beperkingen op ten aanzien van het voorgenomen gebruik van de locatie en vormen derhalve geen belemmering voor bestemmingsplanwijziging en de afgifte van een omgevingsvergunning voor bouwen.

Conclusie

De bodemkwaliteit is geschikt voor de beoogde ontwikkeling.

4.3 Waterhuishouding

Toetsingskader

In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.

Beleid provincie Noord-Brabant

Vigerend is het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 – 2021 (PWMP) van 18 december 2015. Het PMWP is de structuurvisie voor o.a. het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat de verplichte onderdelen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Behalve dat het PMWP de uitgangspunten aangeeft voor het waterbeleid van waterschappen en gemeenten, toetst de provincie aan de hand van dit plan ook of de plannen van de waterschappen passen in het provinciale beleid. Als algemene uitgangspunten zijn onder andere te noemen de scheiding van relatief schone en vuile waterstromen en het benutten van mogelijkheden voor infiltratie en/of conservering van hemelwater.

Beleid waterschap Brabantse Delta

De projectlocatie is gelegen binnen het stroomgebied van waterschap Brabantse Delta. De visie van waterschap Brabantse Delta is vervat in het Waterbeheerplan 2016 – 2021 en kent een geldigheid vanaf 22 december 2015. Het waterschap richt zich hierbij op een doelmatig waterbeheer als motor voor een economische en ecologisch krachtige regio. Speerpunten uit het waterbeheerplan zijn klimaatadaptatie, innovaties, ruimtelijke ontwikkelingen, toekomstig medegebruik en het tegengaan van verdroging. Deze ontwikkelingen geven aanleiding tot nieuwe accenten:

  • het nationale Deltaprogramma voor waterveiligheid en de versterking van de dijken langs de Rijkswateren en de regionale rivieren;
  • het optimaliseren van de zoetwatervoorziening met het oog op de toenemende droogte;
  • inzet op bewustwording van watergebruikers zodat hun inzicht groeit over wat ze zelf aan waterbeheer kunnen bijdragen;
  • helderheid over zowel beperkingen als mogelijkheden voor de gebruiksfuncties van het watersysteem;
  • het verbeteren van de waterkwaliteit in een meer integrale, gebiedsgerichte uitvoeringsstrategie (combineren van verbeteren van de waterstanden, onderhouden van sloten en treffen van inrichtingsmaatregelen);
  • afvalstoffen steeds meer inzetten als waardevolle grondstoffen zoals terugwinning van fosfaat en productie van bioplastic uit afvalwater;
  • een duurzame energiewinning.

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur waterschap Aa en Maas 2015 bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd.

De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015. In de nieuwe keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:

  • a. het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m² is, of;
  • b. de toename van verhard oppervlak maximaal 2.000 m² is, of;
  • c. de toename van verhard oppervlak bestaat uit een groen dak;
  • d. de toename van verhard oppervlak tussen 2.000 m² en 10.000 m² is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel:

Benodigde retentiecapaciteit (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06

Daarbij dient de voorziening te voldoen aan de volgende voorschriften:

  • a. de bodem van de voorziening dient boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te liggen;
  • b. de afvoer uit de voorziening via een functionele bodempassage naar het grondwater en/of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater plaatsvindt. Indien een afvoerconstructie wordt toegepast, dient deze een diameter van 4 cm te hebben;
  • c. daarnaast moet er altijd een overloopconstructie zijn, om uitspoeling naar de sloot te voorkomen.

Beoordeling

Door Econsultancy is in juli 2018 een watertoets uitgevoerd. Rapportage daarvan is als Bijlage 4 gevoegd bij deze toelichting. Thans zijn de gronden binnen het plangebied onverhard. Ten aanzien van het toekomstig verhard oppervlak wordt vooralsnog uitgegaan van een oppervlak van ± 4.045 m2 (met inbegrip van bijgebouwen, erf verharding en/of bestrating). In onderstaande tabel staan de oppervlakten van de toekomstige bebouwing(en) en verhardingen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2582K0004-DEF1_0015.png"

Naar aanleiding van de verhardingstoename komt de benodigde berging uit op (4.045 x 0,06) = 243 m3. In de watertoets is uitgewerkt hoe hemelwater binnen de plangrenzen kan worden geborgen. Uit een uitwerking van twee van die voorzieningen blijkt dat binnen het plangebied voldoende ruimte bestaat om te voorzien in voldoende bergingscapaciteit. De daadwerkelijke realisatie van voldoende waterberging wordt door middel van een regel geborgd in het bestemmingsplan. De doorlatendheid van de bodem is in situ niet onderzocht. Op basis van de beschikbare gegevens over de aanwezige bodemopbouw, textuur en stoorlagen zullen de infiltratiemogelijkheden beperkt zijn. Om de werking van het systeem en de bergingscapaciteit volledig te kunnen benutten zal vanuit de bergingsvoorziening waarschijnlijk (hemel)water vertraagd moeten worden afgevoerd. Een afvoer richting de afwateringssloot langs de Zoeksestraat heeft hierbij de voorkeur boven een afvoer op het riool. De vertraagde afvoer dient afgestemd te worden op afvoernorm en mag niet meer bedragen dan 1,5 l/s/ha. Indien een afvoerconstructie wordt toegepast, dient deze een minimale diameter van 4 cm te hebben.

In de toekomstige situatie zal het schone hemelwater (zogenaamde hemelwaterafvoer; HWA) niet direct op het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) worden aangesloten maar separaat binnen het plangebied worden verwerkt. Bij de verdere planuitwerking dient water expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing te worden genomen waarbij hemelwater op een duurzame wijze verwerkt dient te worden. Dit betekent dat bij de verwerking van hemelwater en afstroming van hemelwater van verhardingen rekening gehouden moet worden met de begrenzingen van het grondwaterbeschermingsgebied. Zowel de noordelijke bouwkavels als een deel van de ontsluiting is gelegen binnen deze begrenzing. Binnen de begrenzing van het grondwaterbeschermingsgebied is het verboden om een buisleiding te leggen, te hebben, te vervangen, te veranderen of te verleggen. Voor de aanleg van riolering of hemelwatervoorzienig binnen het grondwaterbeschermingsgebied dient derhalve een vergunning aangevraagd te worden. Daarnaast zal afhankelijk van de situering van de hemelwatervoorziening hemelwater afkomstig van verhardingen uitsluitend via een doelmatig werkend zuiveringssysteem in de bodem gefiltreerd mogen worden.

Conclusie

Met de realisatie van 243 m3 aan waterberging, waarvoor in het plangebied op basis van het verkavelingsplan voldoende ruimte is, is het planvoornemen passend binnen de gestelde voorwaarden met betrekking tot het aspect water. De daadwerkelijke realisatie van voldoende waterberging is door middel van een regel geborgd in het bestemmingsplan.

Gelet op de ligging van het grondwaterbeschermingsgebied binnen een gedeelte van het plangebied, zal hemelwater afkomstig van verhardingen uitsluitend via een doelmatig werkend zuiveringssysteem in de bodem gefiltreerd mogen worden.

4.4 Cultuurhistorie

Toetsingskader

In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden (artikel 3.1.6, lid 5 Bro). De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Beleid provincie Noord-Brabant

In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangeven.

Beoordeling 

Uit de cultuurhistorische waardenkaart volgt tot slot dat de locatie is gelegen binnen de regio van provinciaal cultuurhistorisch belang de 'West-Brabantse Venen'. De provincie onderscheidt 12 regio's. Elke regio kent een toelichting met daarin de ontwikkelingsstrategieën, het cultuurhistorisch belang, de essentiële aspecten en een beschrijving. De 12 regio's zijn een uitwerking van de 12 gebiedspaspoorten uit de Structuurvisie ruimtelijke ordening en hebben eenzelfde doel: aangeven welke kenmerken bepalend zijn voor de kwaliteit van een gebied of landschapstype en welke ambities de provincie heeft voor de ontwikkeling van de landschapskwaliteit. De gebiedspaspoorten en de daarvan afgeleide regio's werken niet rechtstreeks door naar derden, maar zijn zelfbindend voor de provincie. Bovendien is onderhavig initiatief kleinschalig van aard en kent het niet het schaalniveau waarop de cultuurhistorische waarden ontwikkeld, behouden of versterkt kunnen worden ter verwezenlijking van de regionale ambitie. Deze ligging heeft derhalve geen invloed op het initiatief.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2582K0004-DEF1_0016.png"

Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant. Met de rode contour is het plangebied geduid.

Het plangebied grenst wel aan de Zoeksestraat. Dit is een lijn die in het kader van historische geografie een 'hoge' waarden heeft. Dit zijn nog goed herkenbare en relatief gave lijnvormige elementen van het historisch landschap, zoals wegen, paden en dijken. De provincie heeft geen specifiek beleid voor deze historische lijnen. Wel wil de provincie deze lijnen behouden en toeristisch-recreatief ontsluiten. Met de voorgenomen plannen blijft de historische lijn behouden. Er zal enkel sprake zijn van de toevoeging van een ontsluiting op deze lijn. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt vormt dit geen belemmering.

Voor het overige zijn er geen cultuurhistorisch waardevolle elementen gelegen in de directe omgeving van het plangebied.

Conclusie

Het planvoornemen doet geen afbreuk aan cultuurhistorische waarden binnen of in de nabije omgeving van het plangebied.

4.5 Archeologie

Toetsingskader

In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. De uitgangspunten van dit verdrag dienen te worden vertaald in nationale wetgeving. In Nederland heeft deze vertaling plaatsgevonden in de Erfgoedwet, welke in werking is getreden op 1 juli 2016. Ten aanzien van het aspect 'archeologie' is in art. 9.1, lid 1 van de Erfgoedwet, welk artikel een deel van het overgangsrecht regelt, bepaalt dat tot het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt onder meer Hoofdstuk V, paragraaf 1 van de inmiddels vervallen Monumentenwet 1988 van toepassing blijft. In Hoofdstuk V, paragraaf 1 is vastgelegd dat een gemeente in de ruimtelijke besluitvorming (w.o. bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor planologisch afwijken) rekening dient te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (artt. 38a t/m 41 Monw 1988). Daartoe kan de gemeente in dat besluit regels stellen, bijvoorbeeld tot het doen van archeologisch onderzoek. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie (ECLI:NL:RVS:2011:BU7102, r.o. 2.9.7). Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop archeologische verwachtingswaarden zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.

Beoordeling

Volgens de 'Advies archeologische beleidskaart' van de gemeente Rucphen liggen de gronden in onderhavig plan binnen het 'Archeologisch Beleidsadviesgebied 3'. Voor gronden binnen dit gebied geldt een onderzoeksplicht bij een bodemverstoring met een minimum oppervlakte van 100 m2 en een diepte van 50 cm. Onderhavig plan overschrijdt deze grenswaarden. Door middel van een archeologisch rapport dient verzekerd te worden dat archeologische waarden behouden blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2582K0004-DEF1_0017.png"

Uitsnede 'Advies archeologische beleidskaart' van de gemeente Rucphen. Het plangebied is geduid met een gele contour.

Door Econsultancy is in juli 2018 verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd. Rapportage hiervan is als Bijlage 5 gevoegd bij deze toelichting. Het verkennend archeologisch onderzoek is aangevangen met een bureauonderzoek. Het bureauonderzoek toonde aan dat er zich mogelijk archeologische waarden in het plangebied zouden kunnen bevinden. Daarom is aansluitend een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek uitgevoerd. De gespecificeerde archeologische verwachting, zoals die is weergegeven tijdens het bureauonderzoek, is door het booronderzoek grotendeels bevestigd. Op basis van het behoud van een hoge trefkans blijft de kans reëel dat archeologische resten binnen het plangebied aanwezig zijn. Daarom adviseert Econsultancy om voor het noordelijk deel een karterend en waarderend proefsleuvenonderzoek uit te voeren. Voor dit onderzoek dient een door de bevoegde overheid goedgekeurd Programma van eisen te zijn opgesteld, waarin is vastgelegd waaraan het onderzoek moet voldoen.

Conclusie

De resultaten van onderhavig onderzoek zijn beoordeeld door de gemeente Rucphen. De gemeente Rucphen heeft een selectiebesluit genomen. Aan de hand van een programma van eisen dient een proefsleuvenonderzoek te worden uitgevoerd na de kap van het sparrenbos. De vigerende dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 blijft op het noordelijk deel voorlopig gehandhaafd. De dubbelbetemming is van het zuidelijk deel verwijderd.

4.6 Ecologie

Toetsingskader

De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen.

De gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in hoofdstuk 2 van de Wnb. Onderdeel van deze gebiedsbescherming wordt gevormd door het Programma Aanpak Stikstof 2015 - 2021 (PAS), welke in werking is getreden per 1 juli 2015. Het PAS betreft een programma, voorheen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 en gecontinueerd onder de Wnb, en heeft als doel om de depositie van stikstof op de Natura 2000-gebieden te verminderen, de natuur te versterken en ruimte te bieden voor economische ontwikkelingen.

Beoordeling

Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied betreft de ‘Brabantse Wal’, welke is gelegen op een afstand van circa 11,5 km.

Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten kunnen schade ondervinden wegens diverse aspecten, zoals verdroging, oppervlakteverlies, verontreiniging, versnippering, optische verstoring, verzuring en vermesting. In onderhavige situatie is er sprake van woningbouw. Gelet op de aard van onderhavig initiatief is er geen sprake van relevante emissies. Bovendien is de afstand tot de beschermde gebieden dermate groot dat relevante deposities of overige effecten op de beschermde natuurgebieden zijn uitgesloten. Onderhavige ontwikkeling heeft derhalve met zekerheid geen mogelijk effect tot gevolg op de Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten.

Met een stikstofdepositieberekening is aangetoond dat de planontwikkeling geen negatieve effecten heeft op beschermde natuurgebieden (zie Bijlage 6).

Conclusie

Onderhavig initiatief voldoet aan de vereisten van de Wet natuurbescherming.

4.7 Flora en fauna

Toetsingskader

De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen. Voor de soortenbescherming is wettelijk bovendien rechtstreeks verwezen naar het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn.

Het beschermingsregime betreffende soorten (flora en fauna) is opgenomen in hoofdstuk 3 van de Wnb. De verbodsbepalingen zijn hierbij afhankelijk gesteld van de soort (en daarmee de opname van die soort op de diverse lijsten) en de voorgenomen handelingen. Bovendien is een algemeen geldende zorgplicht opgenomen om handelingen achterwege te laten of maatregelen te treffen, om te voorkomen dat nadelige gevolgen ontstaan voor in het wild levende dieren en planten.

Conform de Wet natuurbescherming is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Wnb. Conform vaste jurisprudentie kan een plan worden vastgesteld indien aannemelijk wordt gemaakt dat het aspect flora en fauna niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Beoordeling

Door Econsultancy is in juli 2018 een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Rapportage daarvan is bijgevoegd als Bijlage 7. Het onderzoek heeft tot doel om in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig zijn die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve gevolgen kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep. De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in onderstaande tabel. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2582K0004-DEF1_0018.png"

Overzicht geschiktheid plangebied voor soortgroepen en te nemen vervolgstappen.

Op basis van de quickscan flora en fauna zal voor uitvoering van de plannen door middel van aanvullend onderzoek meer duidelijkheid worden verkregen omtrent de aan- of afwezigheid van verblijfplaatsen van eekhoorn, bunzing, hermelijn, wezel, roofvogelsoorten, ransuil, hazelworm en levendbarende hagedis. Dit nader ecologisch onderzoek is thans in uitvoering. De resultaten hiervan zullen voor vaststelling van het bestemmingsplan worden opgenomen in onderhavige toelichting. Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door de kapwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht.

Met nader onderzoek is meer duidelijkheid verkregen omtrent de aan- of afwezigheid van verblijfplaatsen van eekhoorn, bunzing, hermelijn, wezel, roofvogelsoorten, ransuil, hazelworm en levendbarende hagedis. De resultaten van dit onderzoek worden onderstaand besproken. De rapportage is toegevoegd als Bijlage 8.

Uit het onderzoek is gebleken dat de onderzoekslocatie geen functie heeft voor de streng beschermde ransuil, buizerd, havik, sperwer, boomvalk, eekhoorn, bunzing, hermelijn, wezel, hazelworm en levendbarende hagedis. Verstoring ten aanzien van desbetreffende soorten is dan ook op voorhand uit te sluiten. Wel werd de alpenwatersalamander op de onderzoekslocatie aangetroffen. De alpenwatersalamander heeft de onderzoekslocatie in gebruik als land/overwinteringshabitat (en komt vermoedelijk uit de waterplas ten zuiden van het plangebied). Voor deze soort wordt aangeraden een werkprotocol op te stellen en een amfibieënscherm te plaatsen zodat deze niet het plangebied in kan komen. Bij naleving is ontheffing voor deze soort niet noodzakelijk. De aanwezigheid van deze soort staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in het licht van de Wnb derhalve niet in de weg.

Conclusie

Onderhavig initiatief voldoet aan de vereisten van de Wet natuurbescherming.

4.8 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:

  • de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen (functies zoals genoemd in art. 1 Wgh en art 1.2 Bgh – het Besluit geluidhinder zoals gewijzigd op 4 april 2012);
  • de aanleg van een nieuwe weg en/ of een reconstructie van een bestaande weg;
  • functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid).

De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Onderstaande tabel geeft hier een overzicht van:


 
Stedelijk   Buitenstedelijk  
Aantal rijstroken   Aantal meter aan weerszijden van de weg  
5 of meer   350 m   600 m  
3 of 4   350 m   400 m  
1 of 2   200 m   250 m  

Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/h geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.

Uit een akoestisch onderzoek moet blijken of, indien sprake is van een van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen een zone als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh, deze binnen de waarden valt zoals deze voor diverse typen ontwikkelingen is vastgelegd in de Wgh. De grenswaarde voor de toelaatbare etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting van wegen binnen zones langs wegen is voor woningen 48 dB. In bijzondere gevallen is een hogere waarde mogelijk. Burgemeester en Wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente en onder voorwaarden bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting.

Beoordeling

Het plangebied is gelegen binnen de zone van de Zoeksestraat en Hoeksestraat voor wat betreft het gedeelte van deze wegen dat buiten de bebouwde kom is gelegen. Buiten de bebouwde kom geldt voor deze wegen een maximale snelheid van 60 km/h. Omdat middels onderhavig initiatief nieuw geluidgevoelige objecten worden gerealiseerd, is door Wematech een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Rapportage hiervan is als Bijlage 9 gevoegd bij deze toelichting. Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting vanwege de Zoeksestraat ten hoogste 40 dB bedraagt. De geluidsbelasting vanwege de Hoeksestraat bedraagt ten hoogste 35 dB. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt derhalve niet overschreden. Er wordt aldus voldaan aan de normstelling volgend uit de Wet geluidhinder.

In het kader van ‘een goede ruimtelijke ordening’ is tevens inzicht verkregen in de cumulatieve geluidsbelasting. Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van de nieuwe woningen sprake is van een geluidsbelasting van 28 - 48 dB wat gekwalificeerd wordt als een goed tot zeer goed woon- en leefklimaat. De cumulatieve geluidbelasting staat een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat derhalve niet in de weg.

Conclusie

Ten aanzien van de planologische procedure voor het onderhavige bestemmingsplan bestaan geen belemmeringen met betrekking tot het aspect wegverkeerslawaai.

4.9 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-brochure) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).

Beoordeling

De VNG-publicatie onderscheidt twee omgevingstypen: rustige woonwijk/rustig buitengebied en gemengd gebied. Het plangebied kan worden gekenmerkt als rustige woonwijk. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Richtafstanden uit de VNG-brochure gelden derhalve onverkort. Onderhavig bestemmingsplan maakt de bouw van woningen mogelijk, waardoor ter plaatse gevoelige functies worden toegevoegd. Bij de beoordeling van een project voor de realisatie van een gevoelige functie moet enerzijds beoordeeld worden of de ontwikkeling geen gevolgen heeft voor de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijvigheid. Anderzijds moet getoetst worden of ten aanzien van de milieubelasting van deze bedrijvigheid een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

De woningen binnen het plangebied bevinden zich binnen of nabij de richtafstand van enkele omliggende bedrijven. In onderstaande tabel is hier een overzicht van gegeven:

Zoeksestraat te Schijf  
Bedrijf   Locatie   Max. milieucategorie   Richtwaarde VNG   Afstand tot plangebied  
Bibliotheek Zundert-Rucphen   Zoeksestraat 5A   1   10 meter   26 meter  
Restaurant Kir Royal   Sint Antoniusstraat 55   2   30 meter   92 meter  
Transportbedrijf   Sint Antoniusstraat 43   3.1   50 meter   83 meter  
Poetsenenzo   Hoeksestraat 4   2   30 meter   84 meter  
Varkenshouderij   De Heiningen 4   4.1   200 meter   240 meter  

Zoals blijkt uit de tabel kan voor het plangebied ruim voldaan worden aan alle richtafstanden. Binnen het plangebied is daarmee een goed woon- en leefklimaat verzekerd. Omgekeerd hindert het planvoornemen bedrijven niet in hun bedrijfsvoering. Immers liggen andere woningen in alle windrichtingen op kortere afstand tot de relevante bedrijvigheid. Daardoor worden eventuele uitbreidingsmogelijkheden van deze bedrijven niet beperkt.

Conclusie

Binnen het plangebieden is met betrekking tot milieuzonering een goed woon- en leefklimaat verzekerd. Onderhavig initiatief belemmert omliggende inrichtingen niet in de bedrijfsvoering.

4.10 Externe veiligheid

4.10.1 Inrichtingen en externe veiligheid

Toetsingskader

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn o.a. standaardafstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. In artikel 1 van het Bevi wordt toegelicht wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.

Beoordeling

Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, is de risicokaart geraadpleegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2582K0004-DEF1_0019.png"

Uitsnede risicokaart omgeving Zoeksestraat. Het plangebied is geduid met een gele ster.

De dichtstbijzijnde inrichting met een potentieel veiligheidsrisico betreft een inrichting met een propaantank aan de Roosendaalsebaan 19A te Schijf. De grens van de inrichting ligt op een afstand van circa 770 meter tot het plangebied. Er is geen sprake van een PR 10-6 risicocontour. Gelet op de ruime afstand van het plangebied tot de inrichting zijn er geen gevolgen wat betreft externe veiligheid inzake het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor het overige zijn er geen relevante inrichtingen met een potentieel veiligheidsrisico in de buurt van het plangebied.

Conclusie

Het aspect Bevi-inrichtingen is geen belemmering voor onderhavig initiatief.

4.10.2 Transport en externe veiligheid

Toetsingskader

Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), als in werking per 1 april 2015. Bij het besluit horen grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor het Basisnet Weg geldt dat daar waar in de tabel van bijlage 2 van het Bevt de afstand '0' is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.

Beoordeling

Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante transportassen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat het plangebied is gelegen op een afstand van circa 6 kilometer van de Rijksweg A58 waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Voor deze weg geldt dat er op basis van de risicokaart geen sprake is van een risicocontour. Voor het groepsrisico gelden geen vast veiligheidsafstanden. Gelet op de ruime afstand van de A58 tot het plangebied vormt de ligging van de weg geen belemmering voor onderhavig voornemen. Het standardadvies van de brandweer Midden- en West Brabant is als Bijlage 10 bij deze toelichting gevoegd.

Conclusie

Het aspect transport en externe veiligheid vormt geen belemmering.

4.10.3 Buisleidingen en externe veiligheid

Toetsingskader

Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geschiedt aan de hand van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), als in werking getreden per 1 januari 2011. Ten aanzien van het Bevb bestaat de noodzaak om een ruimtelijke reservering op te nemen voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoording van het groepsrisico (GR) van relevante buisleidingen. Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6 contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.

Beoordeling

Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante buisleidingen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Uit de risicokaart blijkt dat dichtstbijzijnde hogedruk buisleiding is gelegen op een afstand van circa 775 meter tot het plangebied. Er is geen sprake van een PR 10-6 risicocontour. Voor het groepsrisico gelden geen veiligheidsafstanden. Gelet op de ruime afstand van de weg tot het dichtstbijzijnde plangebied vormt de ligging van de weg geen belemmering voor onderhavig voornemen.

Conclusie 

Het aspect buisleidingen en externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

4.11 Kabels en leidingen

Toetsingskader

De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant in verband met onderhoud, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer.1

  • a. hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
  • b. buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • c. buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • d. buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom;
  • e. buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico's met zich meebrengen voor mens en/of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken.2 

    • 1. 'Leidingen die deel uitmaken van een inrichting' zijn leidingen binnen de inrichtingsgrens die in beheer zijn van de drijver van de inrichting én leidingen die in beheer zijn van derden waarmee een product wordt geleverd aan de betreffende inrichting (laatstgenoemde leidingen hebben een zgn. functionele binding met de inrichting, zoals bedoeld in de Wet milieubeheer).
    • 2. Onder zgn. 'leidingen voor andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten' worden in ieder geval leidingen verstaan voor transport van nafta, waterstof, koolstofdioxide, stikstof, zuurstof, ethyleen en propyleen.

Beoordeling

Ter plaatse van het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Indien nodig zal in een later stadium van onderhavig project een KLIC-melding worden uitgevoerd.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.

 

4.12 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.

De 'Wet luchtkwaliteit' van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO). Voor PM10 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 mag maximaal 35 dagen per kalenderjaar worden overschreden. Voor NO2 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 200 µg/m3 mag maximaal 18 dagen per kalenderjaar worden overschreden.

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.

Kort samengevat dienen projecten te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 als NO2.

In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt:

  • 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg
  • 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling
  • 100.000 m² bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg
  • 200.000 m² bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling

Beoordeling

Onderhavige ontwikkeling betreft de realisatie van 9 woningen. Gesteld kan worden dat dit plan in verhouding tot de wettelijke ondergrens voor onderzoek, gelegen op de bouw van 1500 woningen, niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. Bovendien is blijkens de luchtkwaliteitskaart ter hoogte van het plangebied geen sprake van een hoge achtergrondbelasting inzake fijnstof of stikstofdioxide. Daarmee kan worden gesteld dat met betrekking tot luchtkwaliteit een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied is gegarandeerd.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.

 

4.13 Milieueffectrapportage en vormvrije m.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:

  • 1. Plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten (boven de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.);
  • 2. Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000 gebieden;
  • 3. Plannen en activiteiten die o.g.v. een provinciale milieuverordening zijn aangewezen als MER-plichtig.

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.

Beoordeling

Een plan is kaderstellend voor een toekomstig m.e.r.- (beoordelings)plichtig besluit indien er sprake is van een overschrijding van de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r. In onderhavige situatie is er sprake van de bouw van 9 woningen. Een dergelijke activiteit wordt niet genoemd op de C-lijst. Het bouwen van woningen komt wel voor op de D-lijst, onder categorie D11.2, 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.' Bij een dergelijke activiteit is er sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig besluit indien de activiteit betrekking heeft op:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 woningen of meer omvat;
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Onderhavige ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van 9 grondgebonden woningen en blijft daarmee ruimschoots onder de gestelde grenswaarde. Geconcludeerd kan worden dat het plan derhalve niet kaderstellend is voor een m.e.r.-(beoordelings)plichtig besluit. Wat betreft het eerste criterium geldt er derhalve geen plicht tot het opstellen van een MER. Middels de toetsing aan de overige milieuaspecten in dit hoofdstuk heeft een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden. Hieruit zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen gebleken, waaruit bovendien geconcludeerd kan worden dat er geen noodzaak is tot het opstellen van een MER.

Ten aanzien van het tweede criterium inzake een mogelijke MER-plicht, geldt dat er bij onderhavige situatie geen sprake is van een plan waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Onderhavige ontwikkeling heeft met zekerheid geen mogelijk significant effect op de Natura 2000-gebieden.

Ten aanzien van het derde criterium geldt dat onderhavige activiteit niet is aangewezen als MER-plichtig op grond van de Provinciale milieuverordening.

Conclusie

Zoals beschreven is er bij onderhavig plan geen sprake van een verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de m.e.r.-procedure o.g.v. het Besluit m.e.r., de Wet natuurbescherming of de Provinciale milieuverordening. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling volgt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is dus voldaan aan de wettelijke verplichtingen hieromtrent.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bespreekt de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid voor het plangebied in het bestemmingsplan is vertaald. Bij het opstellen van de juridische regeling heeft het uitgangspunt centraal gestaan dat er een regeling geboden wordt die de ontwikkeling van het plangebied mogelijk maakt.

5.2 Opbouw van de regels

Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De regels zijn zodanig opgesteld dat wordt aangesloten bij de binnen de gemeente Rucphen gehanteerde bestemmingsplansystematiek voor woongebieden, specifiek de systematiek die wordt toegepast voor Schijf.

De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de huidige ruimtelijke situatie en de gewenste functies. Voorts sluit de opzet van de verbeelding aan op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).

De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.

De regels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.

In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.

5.3 Regels

5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 'Begrippen' 

In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor sommige begrippen worden in de SVBP2012 standaard omschrijvingen gegeven. Deze zijn overgenomen.

Artikel 2 'Wijze van meten'

In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Het stramien voor de bestemmingsplanregels is vastgelegd in de SVBP 2012. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • wijzigingsbevoegdheid.

Een bestemming hoeft niet alle elementen te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen. Onderstaand worden de in het bestemmingsplan gehanteerde bestemmingen toegelicht.

Artikel 3 'Groen - Landschapselement'

Ten behoeve van de landschappelijke inpassing, zoals noodzakelijk conform de provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant en het gemeentelijk groenbeleid, is de achterzijde van het perceel bestemd met een groenbestemming. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor de realisatie en instandhouding van natuurlijke en/of cultuurhistorisch en/of landschappelijk waardevolle landschapselementen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding en bijbehorende wegen, paden en verhardingen. Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen worden opgericht ten dienste van de bestemming.

Artikel 4 'Tuin'

De gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bestemd voor tuinen, erven en verhardingen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend overkappingen alsmede erkers, balkons of luifels ten behoeve van aangrenzende hoofdgebouwen worden gebouwd. In de regels zijn nadere bouwregels gegeven voor deze uitbreidingen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 5 'Verkeer'

De wegen en bijbehorende verblijfsgebieden worden bestemd als ‘Verkeer’. Deze bestemming geldt voor alle straten, erven en wegen, er is dus geen onderscheid noodzakelijk naar de wegcategorisering. Onder deze bestemming zijn tevens begrepen groenstroken, bermen en bomen langs wegen, waarvan het schaalniveau het niet toelaat deze concreet te bestemmen in het bestemmingsplan. Wijziging, aantasting, compensatie van dit groen en bomen dient getoetst te worden aan het gemeentelijk groenbeleid en kapregelgeving.

Op de betreffende gronden mogen kleine gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht. Door gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toe te staan wordt het mogelijk om bijvoorbeeld een gebouw toe te staan ten behoeve van nuts- en speelvoorzieningen. Specifieke bouwbepalingen voor straatmeubilair worden in de bestemming niet gegeven. Dergelijke bouwwerken, zoals verkeersborden, wegbewijzeringsborden, verkeerslichten, verkeerssignaleringssystemen en abri's worden aangemerkt als vergunningvrije bouwwerken conform het Besluit omgevingsrecht. Voor de oprichting van een dergelijk bouwwerk wordt niet aan de bouwregels in het bestemmingsplan getoetst.

Artikel 6 'Wonen'

Het plangebied bevat hoofdzakelijk de bestemming 'Wonen'. Ter plaatse van deze bestemming is de realisatie van 9 vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen toegestaan. Op de verbeelding is een bouwvlak opgenomen. Een hoofdgebouw mag uitsluitend worden opgericht binnen het bouwvlak. De plaats van de voorgevel is op de verbeelding vastgelegd door de opname van een gevellijn. Woningtypen zijn beperkt tot vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen. Daarbij bestaat flexabiliteit wáár welk woningtype kan worden gerealiseerd. Bijbehorende bouwwerken mogen worden opgericht overeenkomstig de gestelde regels.

Artikel 7 'Waarde - Archeologie 3'

Ter waarborging van de geconstateerde middelhoge archeologische verwachtingswaarden is de dubbelbestemming opgenomen.

5.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Dit hoofdstuk omvat drie artikelen:

Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels is een regeling opgenomen ten aanzien van het realiseren van ondergrondse bouwwerken en onoverdekte zwembaden.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel is opgenomen wat in ieder geval onder strijdig gebruik wordt verstaan. Tevens wordt in dit artikel de voorwaarden genoemd waaronder een beroep-aan-huis of een bedrijf-aan-huis is toegestaan.

Algemene aanduidingsregels

In dit artikel zijn regels opgenomen voor het bouwen binnen op de verbeelding opgenomen gebiedsaanduidingen. De volgende aanduidingen komen in het bestemmingsplan voor:

  • voor het 'grondwaterbeschermingsgebied’ rondom het waterwingebied is de gebiedsaanduiding ‘milieuzone – boringvrije zone’ opgenomen met daaraan gekoppeld een vergunningstelsel eveneens ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater;
  • voor de ‘boringvrije zone’ rondom het waterwingebied is de gebiedsaanduiding ‘milieuzone – boringvrije zone’ opgenomen met daaraan gekoppeld een vergunningstelsel eveneens ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater;
  • De gronden ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - obstakelbeheerzone' zijn tevens bestemd voor de bescherming van de radarverstoringsgebieden van Vliegbasis Woensdrecht en radarstation Herwijnen, teneinde de verstoring van het radarbeeld te voorkomen en bescherming van de obstakelbeheerzones van Vliegbasis Woensdrecht.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsregels opgenomen. Deze afwijkingsregels hebben betrekking op het afwijken van voorgeschreven maatvoeringsregels en bouwgrenzen. Tevens kan worden afgeweken ten behoeve van evenementen en kleine bouwwerken.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel zijn regels opgenomen over gevallen waarin burgemeester en wethouders bevoegd zijn de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen te wijzigen. Het betreft hierbij wijzigingen van de bestemmingsgrenzen en het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.

Overige regels

Gelet op de “Reparatiewet BZK 2014” is in het onderhavige bestemmingsplan een parkeerregeling opgenomen. Tevens is een voorwaardelijke verplichting opgenomen ter realisatie van voldoende waterberging conform de berekeningsmethode van waterschap Brabantse Delta.

5.3.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Dit hoofdstuk omvat twee artikelen:

Overgangsrecht 

Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig bij een omgevingsvergunning worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.

Slotregel 

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.

6.2 Kostenverhaal

Toetsingskader

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro):

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².

Beoordeling en conclusie

Het voorliggende initiatief betreft de realisatie van 9 woningen, derhalve is het plan exploitatieplanplichting. In het onderhavige geval wordt het kostenverhaal anderszins verzekerd. Initiatiefnemer sluit met de gemeente Rucphen een anterieure overeenkomst af, waarin de verantwoordelijkheid voor gemaakte kosten wordt vastgelegd. Hierbij dient vermeld te worden, dat de gemeente alleen medewerking verleent aan het initiatief, als de exploitatiekosten van het initiatief voor de gemeente niet negatief zijn. De exploitatie is op deze manier anderszins verzekerd.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor dit voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Daarnaast heeft de gemeente de mogelijkheid om een voorontwerp van het bestemmingsplan ter inzage te leggen voor een inspraakperiode van zes weken. Dit inspraakmoment maakt geen onderdeel uit van de ‘formele’ procedure uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Het voorontwerpbestemmingsplan bestemmingsplan 'Bebouwde Kom Schijf, Zoeksestraat ong.' te Schijf met planidentificatie NL.IMRO.0840.BP00213-VO01 is voor een ieder ter inzage gelegd met ingang van 19 september 2019 voor een periode van zes weken in het gemeentehuis van de gemeente Rucphen. Daarnaast was het plan digitaal raadpleegbaar via de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl. Belanghebbende (overheids)instanties zijn voorts separaat op de hoogte gebracht van de terinzagelegging. Op 1 april 2019 is een inloopavond gehouden in D'n Hoge Dries te Schijf. Gedurende de termijn van terinzagelegging heeft een ieder over het voorontwerpbestemmingsplan een reactie naar voren kunnen brengen bij burgemeester en wethouders. Er zijn vier schriftelijke reacties ingediend, waarvan één van de provincie Noord-Brabant.

Het inspraakverslag is opgenomen als Bijlage 11 van de toelichting. De ingebrachte reacties geven aanleiding om het voorontwerp aan te passen op de volgende punten:

  • 1. Het landschappelijk inpassingsplan is herzien, waarbij is gekozen voor kap van bestaande sparrenbos en aanplant van inheemse soorten.
  • 2. Een omissie in het voorontwerp plan met betrekking tot de breedte van de bestemming 'Groen - Landschapselement' ter plaatse de oostelijke struweel van het landschappelijk inpassingsplan wordt hersteld.
  • 3. Het beleid van de 'Groene Kaart' van Schijf en het buitengebied is beschouwd in de toelichting.
  • 4. Een beschouwing van de verkeersveiligheid is toegevoegd aan de toelichting.
  • 5. Bewijsstukken van ruimte-voor-ruimte titels zijn toegevoegd als bijlage.
  • 6. Het ontwerpbestemmingsplanplan toetst aan de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.

7.2 Omgevingsdialoog

Door Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor ruimte is op 1 april 2019 een inloopavond voor de buurt georganiseerd om het plan voor de ontwikkeling van 9 bouwkavels aan de Zoeksestraat met de omwonenden te bespreken. Tussen 19.30 en 21.30 uur zijn er 28 personen in D'n Hoge Dries te Schijf geweest voor een toelichting op het plan en de eventuele beantwoording van vragen. Tijdens de inloop kon men het plan voor de woningen inzien. Daarnaast lag er ook een conceptplan op tafel voor de mogelijke natuurontwikkeling in het bosje en de vijver, ook wel de Valk genoemd. Tijdens de informatieavond is de bezoekers verteld dat het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage ligt en dat men de mogelijkheid heeft tot inspraak.

De aanwezigen waren allemaal positief over het plan voor de bouwkavels. Ook was men positief over het behoud van de Valk als 'bosje voor de buurt'. Er zijn wel enkele suggesties gedaan om de plannen te verbeteren dan wel beter in te passen in de omgeving. Hieronder worden de verschillende ingebrachte op- en aanmerkingen en wensen nader toegelicht en is aangegeven in of en in hoeverre het plan hierop is aangepast.

  • Er zijn enkele aanliggende grondeigenaren die mogelijk willen participeren in de planontwikkeling en mogelijk een extra bouwkavel op hun grond willen realiseren. Ruimte voor ruimte zal met deze eigenaren in gesprek gaan om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn;
  • Meerdere bewoners hebben aangegeven blij te zijn met de groene randen die langs het plan gehandhaafd blijven, maar hebben wel gevraagd deze huidige bosranden beter te maken qua natuurwaarde en ook meer te verdichten ter voorkoming van 'doorkijken'. Dit heeft geleid tot een tussentijdse aanpassing aan het landschappelijk inpassingsplan, waarbij de Houtwal aan de westzijde van het plangebied blijft behouden;
  • Een aantal bewoners van de Nieuwe Zoek heeft aangegeven liever geen doorsteek te willen tussen het plan en de Nieuwe Zoek. Ruimte voor Ruimte is voornemens om in ieder geval tijdens de periode van bouwactiviteiten voor de nieuwe woningen de doorgang naar de nieuwe Zoek af te sluiten. Nadat alle woningen zijn gerealiseerd en het plan bouwrijp wordt gemaakt willen we vooralsnog de doorsteek tussen de Nieuwe Zoek en het nieuwe RvR plan wel graag in stand houden, omdat niet wordt verwacht dat er daardoor veel meer verkeer door de Nieuwe Zoek zal gaan rijden. De doorsteek zal naar verwachting zeer sporadisch gebruikt gaan worden maar heeft wel een functie voor de nieuwe RvR locatie doordat deze zo op twee manieren ontsloten wordt en er tevens een logische routing ontstaat tussen deze twee woongebieden;
  • De Ontwikkelingsgroep Schijf wil graag samen met de Stiching Wise Nature en eventuele andere bewoners praten en meedenken over eigendom en in overleg met bewoners over invulling van het natuurgebiedje en het beheren daarvan. Door de bewoners is inmiddels initiatief genomen voor overleg met mogelijke betrokken partijen inclusief de gemeente Rucphen.

7.3 Tervisielegging

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan vindt plaats volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan wordt in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld zijn zienswijzen kenbaar te maken tegen het plan. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Er zijn enkele wijzigingen op de verbeelding doorgevoerd in het vastgestelde plan. Het betreffen de volgende aanpassingen:

  • het noordelijke bestemmingsvlak 'Wonen' is richting het westen verbreed met ongeveer 1,5 meter, het oostelijke woonperceel is deze iets ingekort, om zodoende overeenstemming te bereiken met de ontwerp civiele tekeningen. Met deze aanpassing is nog voldoende ruimte aanwezig voor parkeren en groenvoorzieningen binnen de bestemming 'Verkeer';
  • ter plaatse van de twee-aaneen gebouwde woningen is de bouwaanduiding 'twee-aaneen' toegevoegd aan het bouwvlak;
  • het landschappelijk inpassingsplan beschreef doelstellingen voor een zuidelijke bossingel van 10 meter breed. Deze bossingel was in het ontwerpbestemmingsplan maar 7 meter breed ingetekend op het stedenbouwkundig plan (Bijlage 1 van de toelichting) en op het landschappelijk inpassingsplan (Bijlage 1 van de regels). Op de verbeelding was eveneens foutief een strook van slechts 7 meter in getekend. Deze afstand is op zowel het stedenbouwkundig plan, landschappelijk inpassingsplan en de verbeelding bijgesteld naar 10 meter;
  • de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' kan worden verwijderd van het zuidelijk deel van het plangebied op grond van het selectiebesluit;
  • de gebiedsaaanduiding 'grondwaterbeschermingsgebied' is opgenomen conform de systematiek van het ontwerp bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2020". De hieraan gekoppelde regeling vervangt de inmiddels verouderde regeling 'milieuzone - 25-jaarszone kwetsbaar';
  • de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar 1' wijzigt in 'vrijwaringszone - obstakelbeheerzone' conform de systematiek van het ontwerp bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2020".

Naar aanleiding van bovenstaande omissies en inhoudelijke wijzigingen is het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld in de raadsvergadering van 16 december 2020.