direct naar inhoud van Toelichting

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De gemeente Oosterhout heeft het voornemen om een verkeersveilige en sociaal veilige fietsverbinding aan te leggen tussen Dorst en Oosterhout. De gronden zijn in het vigerende bestemmingsplan “Buitengebied 2013 (incl. Lint Oosteind)” bestemd als “Natuur”, “Recreatie” en "Verkeer" en in de “Verordening ruimte 2014” (Vr 2014) begrensd als Ecologische Hoofdstructuur (EHS) (tegenwoordig geheten: Natuurnetwerk Nederland (NNN)). Op grond van de bestemmingen “Natuur” is recreatief medegebruik toegestaan. Aangezien het gaat om de aanleg van een fietspad met een breedte van 3,5 meter, welk fietspad niet alleen voor recreatief gebruik bedoeld is, dient een herziening van het bestemmingsplan plaats te vinden. Binnen de andere geldende bestemmingen “Verkeer” en “Recreatie” is de aanleg van het fietspad mogelijk. Wel is op basis van het vigerende bestemmingsplan een omgevingsvergunning vereist voor de realisering van het fietspad.

Het doel van het onderhavige bestemmingsplan is het planologisch mogelijk maken van de aanleg van het fietspad. De onderhavige toelichting omvat de verantwoording dat er geen strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het gebied dat centraal staat in voorliggend bestemmingsplan is gelegen in het buitengebied van de gemeente Oosterhout, tussen de kern Oosterhout en Dorst.

Het plangebied heeft betrekking op de strook grond ten westen van de Wethouder van Dijklaan en ten zuiden van de Hoevestraat. In figuur 1.1 is de route van het nieuw aan te leggen fietspad (plangebied) indicatief weergegeven. Richting Oosterhout vinden er ook nog aanpassingen plaats aan de bestaande infrastructuur, zoals het aanbrengen van rood asfalt, maar dit betreffen maatregelen die passen binnen de vigerende regeling en vallen dus niet binnen het plangebied (rode stippellijn).

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz9BG2013-VA01_0001.png"

Figuur 1.1 - Luchtfoto met indicatief het nieuw aan te leggen fietspad (plangebied)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het gehele aan te leggen fietspad valt binnen de werking van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013 (inclusief lint Oosteind)', welke is vastgesteld op 8 juli 2014. Ingevolge dit bestemmingsplan hebben de gronden waar de aanleg van het fietspad is voorzien de bestemming “Natuur” en "Recreatie". Daarnaast zijn op delen van het aan te leggen fietspad de volgende aanduidingen en dubbelbestemmingen van toepassing:

  • dubbelbestemming "Waarde - Archeologie";
  • functieaanduiding "specifieke vorm van recreatie - 3";
  • gebiedsaanduiding "wetgevingszone - beperking veehouderij";
  • gebiedsaanduiding "milieuzone - boringsvrije zone";
  • gebiedsaanduiding "milieuzone - waterwingebied";
  • gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - weg".

In figuur 1.2 is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan opgenomen met daarin de bovengenoemde bestemmingen en aanduidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz9BG2013-VA01_0002.png"

Figuur 1.2 - Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan met globale aanduiding plangebied (blauwe stippellijn)

Qua bestemming past de aanleg van een fietspad binnen de bestemming "Recreatie" en "Verkeer". Binnen de bestemming "Natuur" is enkel recreatief medegebruik toegestaan. Er is echter sprake van meer dan alleen recreatief medegebruik en er is sprake van een omgevingsvergunningsplichtige activiteit, omdat er sprake is van het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m². Tevens zal (mogelijk) op enkele plaatsen sprake zijn van het afgraven van de bodem met meer dan 50 cm. Tot slot zal er houtgewas geveld of gerooid moeten worden.

Om het fietspad juridisch-planologisch goed te regelen is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. Daarnaast zal de gemeente een verkeersbesluit nemen die bepaald dat gemotoriseerd verkeerd en speedbikes worden geweerd op het fietspad.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt het plangebied en bijbehorende ontwikkeling nader beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid op Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 het plan getoetst aan de diverse milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 bevat een juridische toelichting van het bestemmingsplan en hoofdstuk 6 bevat een beschrijving van de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 de procedure toegelicht.

Hoofdstuk 2 Ontwikkeling

2.1 Projectaanleiding

Gemeente Oosterhout is voornemens om een (deels) vrijliggend fietspad te realiseren tussen Dorst en Oosterhout. Op dit moment is hier geen vrijliggend fietspad aanwezig, maar alleen suggestiestroken op de bestaande rijbaan (60 km zone). Vanuit kerkdorp Dorst is al jaren de wens om een veilige en goede fietsverbinding naar Oosterhout. Reeds in 1997 zijn er drie varianten onderzocht.  

  • eco-zone: inrichting als 60 km/uur zone met fietsstroken op de huidige rijbaan
  • aan weerszijden van de Wethouder van Dijklaan en Hoevestraat  een eenrichting bereden fietspad
  • een aan de westzijde van de Wethouder van Dijklaan en zuidzijde van de Hoevestraat tweerichtingen 3,5 meter breed fietspad. (huidig ontwerp)

In het coalitieakkoord 2014-2018 “Met Oosterhout voor Oosterhout” is opgenomen dat er zo snel mogelijk in deze bestuursperiode een verkeers- en sociaal veilige fietsverbinding met Dorst komt.

In juni 2015 heeft het college in de perspectiefnota 2016 een eenzijdig twee richtingen bereden fietspad opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz9BG2013-VA01_0003.png"

Foto's waar vrijliggend fietspad komt te liggen (links: Wethouder van Dijklaan, rechts: Hoevestraat)

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz9BG2013-VA01_0004.png"

Foto's waar de huidige infrastructuur wordt voorzien van rode asfaltstroken voor fietsers (links: noordelijk deel Hoevestraat, rechts: Burgemeester Materlaan t.h.v. viaduct)

2.2 Projectbeschrijving

Het fietspad ligt aan de noordzijde van Dorst en begint aan de Wethouder van Dijklaan en gaat naar de zuidzijde van Oosterhout en sluit aan op het vrijliggend fietspad van de Burgemeester Materlaan. Het fietspad komt ten westen van de Wethouder van Dijklaan te liggen en ten zuiden van de Hoevestraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz9BG2013-VA01_0005.png"

Figuur 2.1 - Luchtfoto met globale ligging nieuw aan te leggen fietspad (rode stippellijn) en gedeelte waar aanpassingen bestaande infrastructuur worden uitgevoerd (blauwe stippellijn)

Vanaf het fietspad de Lange Dreef, onderaan het talud naar het viaduct over de A27, is er naast de weg geen ruimte meer om een vrijliggend fietspad te realiseren. Hier is ervoor gekozen om de huidige rijbaan met 1 meter te verbreden en met een rode strook asfalt de fietser een duidelijke plaats op de rijbaan te geven.

Om van de Wethouder van Dijklaan veilig naar het vrijliggend fietspad te geraken is er gekozen om een drempel te plaatsen. Dit om de snelheid van het wegverkeer te verminderen en om duidelijk aan te geven dat hier fietsers oversteken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz9BG2013-VA01_0006.png"

Figuur 2.2 - aansluiting vrijliggend fietspad op Wethouder van Dijklaan

Vanaf hier meandert het fietspad naar de splitsing Wethouder van Dijklaan – Hoevestraat-Ketenbaan. Het fietspad meandert om ervoor te zorgen dat er zo min mogelijk bomen hoeven te worden gekapt. Ook zorgt het meanderen van het fietspad ervoor dat waardevolle bomen en bomen met holen en spleten te allen tijden gehandhaafd kunnen worden. De minimale afstand tot de bestaande weg is ten minste minimaal 1.00m. Wat de hoogteligging betreft is ervoor gekozen om zoveel mogelijk het huidige maaiveld te volgen. Volgens de richtlijnen van de CROW is met het hoogteverschil dat optreedt bij het huidige maaiveld een maximale helling van 7% toegestaan. Dit vormt over de gehele lengte van het fietspad geen probleem.

Aan de splitsing Wethouder van Dijklaan - Hoevestraat vindt een aanpassing plaats. De Ketenbaan komt ondergeschikt aan de nieuwe doorgaande weg Wethouder van Dijklaan-Hoevestraat. De nieuwe splitsing wordt uitgevoerd als plateau. Dit om de snelheid van het verkeer te verminderen en om duidelijk aan te geven dat het een fietsersoversteekplaats betreft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz9BG2013-VA01_0007.png" Figuur 2.3 - fietspad ter hoogte van de splitsing Wethouder van Dijklaan - Hoevestraat - Ketenbaan

Ter hoogte van de ingang van de parkeerplaats van het pannenkoekenhuis (De Hannebroeck) verschuift de huidige poort naar achteren zodat het fietspad op 5.00m van de weg kan komen te liggen. Hierdoor kunnen er auto's opstellen tussen het fietspad en de Hoevestraat om de weg op te rijden of in andere richting het fietsverkeer voor te laten gaan alvorens de parkeerplaats op te rijden.

Ter hoogte van Hoevestraat 12A was het de uitdrukkelijke wens om buiten de perceelgrens en het huidige hekwerk te blijven. Het fietspad ligt hier op de minimale afstand van 1.00m van de weg en hierdoor is er genoeg ruimte om een fietspad van 3.50m te realiseren.

Op het aangrenzende perceel staat er in de huidige situatie een haag op het tracé. Deze haag dient te worden verwijderd en er wordt een nieuwe haag geplant naast het te realiseren fietspad.

Hierna is er weer ruimte om met het fietspad tot het recreatieve fietspad Kalix Berna te meanderen en zoveel mogelijk bomen te sparen. Om de recreatieve fietspaden Kalix Berna en Lange Dreef met elkaar te verbinden is er langs benzinestation Kalix Berna een fietspad van 3.50m breed en op 1.00m van de huidige rijbaan bedacht. Ter hoogte van fietspad Lange Dreef gaat het vrijliggende fietspad weer over in fietsstroken. Om de veiligheid te vergroten wordt er een drempel geplaatst zodat de snelheid van het verkeer vermindert en om duidelijk aan te geven dat hier fietsers oversteken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz9BG2013-VA01_0008.png"

Figuur 2.4 - aansluiting vrijliggend fietspad op de Hoevestraat ter hoogte van Lange Dreef

Na fietspad de Lange Dreef is er geen ruimte meer om een vrijliggend fietspad te realiseren. Hierdoor is er gekozen om de fietsers aan weerszijden van de rijbaan te laten fietsen. Om de fietsers toch een duidelijke plaats op de rijbaan te geven is er voor gekozen om de huidige rijstroken in rood asfalt uit te voeren. Ter hoogte van de brug is er niet genoeg ruimte voor een strook van 1.25m, hier wordt de strook dan ook geknepen naar 1.00m. Na de viaduct is er weer ruimte genoeg voor een vrijliggend fietspad. Het bestaande vrijliggend fietspad aan de Burgemeester Materlaan zal worden doorgetrokken tot aan het fietspad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz9BG2013-VA01_0009.png"

Figuur 2.5 - fietspad/-stroken Burgemeester Materlaan/Hoevestraat

Het vrijliggende gedeelte van het fietspad is 3.50m breed met uitzondering van een gedeelte ter hoogte van Wethouder van Dijklaan nummer 2 en bij Hoevestraat 20, om ervoor te zorgen dat daar geen hekwerk weggehaald hoeft te worden en vanwege een bestaand talud met bomen is het fietspad daar geknepen tot 3.00m breed.

Het nieuw aan te leggen fietspad is enkel bedoeld voor fietsers. Middels een verkeersbesluit wordt geregeld dat geen gemotoriseerd verkeer en speedbikes zijn toegestaan op het fietspad.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Voor het bepalen of een ontwikkeling niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is (kan voldoen aan verschillende wettelijke beleidskaders), zal er getoetst moeten worden aan het ruimtelijk relevant beleid van het rijk, provincie en gemeente, en overige relevante aspecten zoals milieu (onder andere geluid, bodem en hinder van bedrijven), verkeer en parkeren, flora en fauna, water, archeologie en de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

In dit hoofdstuk is aangegeven wat de resultaten zijn van de toets aan het ruimtelijk beleid van de diverse overheden. Hierbij zal per bestuurslaag (rijk, provincie en gemeente) een beschrijving worden gegeven van de relevante beleidskaders en worden aangegeven hoe de voorgenomen ontwikkeling zich verhoudt tot het beschreven beleidskader.

In dit hoofdstuk zal er een toetsing plaats vinden aan de overige relevante onderwerpen die bepalen of de ontwikkeling niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. In het SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In het SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's (zie de alinea hieronder inzake het Besluit algemene regeling ruimtelijke ordening). Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Het rijksbeleid bevat voor onderhavig voornemen geen uitspraken die het bestemmingsplan rechtstreeks beïnvloeden. Dit met uitzondering van de opgave met betrekking tot de NNN. Nu deze nader is uitgewerkt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, wordt verwezen naar onderstaande alinea

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn de 13 nationale belangen uit de SVIR opgenomen, die juridische borging vereisen. Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.

In het Barro komen de volgende dertien nationale belangen terug:

  • 1. Rijksvaarwegen;
  • 2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 3. Kustfundament;
  • 4. Grote rivieren;
  • 5. Waddenzee en waddengebied;
  • 6. Defensie;
  • 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • 8. Elektriciteitsvoorziening;
  • 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • 10. Ecologische hoofdstructuur (EHS);
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Voor het plangebied is de aanwijzing van de gronden, waar de aanleg van het fietspad gaat plaatsvinden, als NNN van toepassing. De Barro omvat hiertoe (ex artikel 2.10) een aantal bepalingen die allemaal hun doorwerking en nadere uitwerking vinden in de provinciale verordeningen (i.c. de Verordening ruimte 2014).

Indien een ontwikkeling voldoet aan het provinciaal beleid op dit vlak zoals verwoord in een provinciale verordening, dan voldoet men ook aan de Barro. In paragraaf 3.3 wordt de onderhavige ontwikkeling getoetst aan de provinciale Verordening ruimte 2014. Hieruit blijkt dat de onderhavige ontwikkeling voldoet aan de ter plaatse geldende regels. Verder zijn er vanuit het Barro geen regels die voor het plangebied van toepassing zijn.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014

De Structuurvisie ruimtelijke ordening is op 19 maart 2014 in werking getreden. De provincie geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De provincie kiest voor een duurzame ontwikkeling waarin de kwaliteiten van de provincie sturend zijn bij de ruimtelijke keuzes die de komende jaren op de provincie afkomen. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan de kracht en identiteit van Noord-Brabant. De provincie streeft naar een complete kennis- en innovatieregio. Daarvoor zijn een aantrekkelijke woon- en leefomgeving, natuur- en landschapsontwikkeling, een robuust verkeer- en vervoersysteem en een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven van cruciaal belang. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem met aandacht voor hoogwaterbescherming, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen. Met aandacht voor cultuurhistorische waarden en de leefbaarheid van kleine kernen. En een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied, met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Met aandacht voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid, knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden).

Dit is vertaald in de volgende 14 provinciale ruimtelijke belangen:

  • 1. Regionale contrasten;
  • 2. Een multifunctioneel landelijk gebied;
  • 3. Een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem;
  • 4. Een betere waterveiligheid door preventie;
  • 5. Koppeling van waterberging en droogtebestrijding;
  • 6. Duurzaam gebruik van de ondergrond;
  • 7. Ruimte voor duurzame energie;
  • 8. Concentratie van verstedelijking;
  • 9. Sterk stedelijk netwerk;
  • 10. Groene geledingszones tussen steden;
  • 11. Gedifferentieerd aanbod aan goed bereikbare vrijetijdsvoorzieningen;
  • 12. Economische kennisclusters;
  • 13. (Inter)nationale bereikbaarheid;
  • 14. Beleefbaarheid stad en land vanaf de hoofdinfrastructuur.

De structuurvisie (en daarmee bovenstaande belangen) is juridisch (bindend) vertaald in de Verordening ruimte 2014. Indien aan deze Verordening wordt voldaan, zal impliciet ook geen afbreuk worden gedaan aan één van de hierboven genoemde provinciale ruimtelijke belangen.

3.3.2 Verordening ruimte 2014

De Verordening ruimte (Vr 2014) is een juridisch uitwerking van de provinciale structuurvisie en bestaat uit een verbeelding en regels waarmee gemeenten rekening moeten houden bij het opstellen van ruimtelijke plannen en waar belanghebbenden, bij strijdigheid daarmee, zich op kunnen beroepen. Naast algemene gelende regels, zijn er ook specifieke regels die gekoppeld zijn aan bepaalde begrenzingen die terug te vinden zijn op de verbeelding.

Voor de onderhavige ontwikkeling zijn (zie navolgende afbeeldingen) de volgende begrenzingen uit de Vr 2014 van belang:

  • Natuur Netwerk Brabant (NNB);
  • Waterwingebied en boringsvrije zone;
  • Gemengd landelijk gebied.

Natuur Netwerk Brabant (NNB)

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz9BG2013-VA01_0010.png"

Figuur 3.1 - Uitsnede Vr 2014, kaartlaag Natuur en landschap

Dit artikel bevat de kern van de planologische bescherming van het NNB. Het verplicht gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen aan te sluiten bij de ecologische kenmerken en waarden die in het natuurbeheerplan zijn beschreven.

Echter bestaande belangen en rechten moeten hierbij wel worden gerespecteerd. In dit geval de bestemming als natuur. Echter bepaalt dit artikel ook dat er geen nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden geschapen mogen worden, ook niet voor andere functies, niet zijnde natuur.

Nu het gebruik en aanleg als fietspad, ondanks de natuurwaarden die daarmee in de regel worden gerealiseerd, afwijkend zijn van de huidige gebruiksdoeleinden (i.c. natuur) en niet sec als natuur kan worden beschouwd is deze ontwikkeling niet mogelijk, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 5.2 “Wijziging van de begrenzing om ecologische redenen”, of artikel 5.3 “Wijziging van de begrenzing op verzoek met toepassing nee-tenzij principe”, of artikel 5.4 “Wijziging van de begrenzing op verzoek met toepassing van de saldobenadering”, of artikel 5.5 “Wijziging van de begrenzing op verzoek bij kleinschalige ingrepen”.

Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling is in overleg met de provincie bepaald dat medewerking kan worden verleend middels toepassing van artikel 5.5.

Artikel 5.5 Wijziging van de begrenzing op verzoek bij kleinschalige ingrepen

Gedeputeerde Staten kunnen de begrenzing van het Natuur Netwerk Brabant op verzoek van de gemeente wijzigen ten behoeve van een individuele, kleinschalige ingreep. Een dergelijk verzoek om wijziging van de begrenzing gaat vergezeld van een bestemmingsplan waaruit blijkt dat:

  • a. de voorgestelde ingreep slechts leidt tot een beperkte aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant in het desbetreffende gebied;
  • b. de voorgestelde ingreep leidt tot een kwalitatieve of kwantitatieve versterking van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant als geheel;
  • c. de voorgestelde ingreep is onderbouwd met een afweging van alternatieven;
  • d. de voorgestelde ingreep vergezeld gaat van zodanige maatregelen dat er sprake is van een goede landschappelijke en natuurlijke inpassing;
  • e. de uitvoering van de voorgestelde ingreep en de daarbij betrokken maatregelen en de monitoring daarvan zijn verzekerd;
  • f. wordt voldaan aan de regels inzake het compenseren van verlies van ecologische waarden en kenmerken bedoeld in artikel 5.6 (compensatieregels).

Ad a. Er komt een fietspad in het bos en het bos blijft bos. Uit de quick scan van Waardenburg d.d. 26 februari 2016 blijkt dat effecten op het functioneren van het NNN niet zijn  te verwachten (geen significante aantasting waarden en kenmerken). Zie hiervoor ook paragraaf 4.12.

Ad b. Door middel van de invulling van een perceel aan de Domeinweg zijnde niet gerealiseerde NNB vindt deze versterking plaats. Hiervoor is een inrichtings-/beheersplan opgesteld. Dit inrichtings-/beheersplan is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de planregels en als bijlage bij de planregels gevoegd.

Ad c. De tracékeuze is onderbouwd (veiligheid fietser) waarbij zoveel mogelijk waardevolle bomen blijven behouden, er gekozen is voor een lichte kleur/soort verharding (minimale opwarming door de zon). Bij de soort en uitvoering van de verlichting worden ecologische waarden zoveel mogelijk ontzien (amber kleur en dynamische verlichting).

Ad d. zie punt c.

Ad e. Samen met het vaststellen van het bestemmingsplan wordt ook het uitvoeringskrediet beschikbaar gesteld. In dit krediet zitten ook de kosten van compensatie.

Ad f. Hieraan wordt voldaan. Er wordt gecompenseerd met een toeslag van 2/3 in verband met leeftijd van de opstand.

Artikel 5.6 Compensatie

Dit artikel bepaalt dat de op grond van de verordening verplichte compensatie, naar keuze plaats vindt door fysieke compensatie (ex artikel 5.7) of financiële compensatie (ex artikel 5.8). In het onderhavige geval is gekozen voor een fysieke compensatie. Derhalve zal er moeten worden voldaan aan artikel 5.7.

Aanvullend bepaalt dit artikel 5.6 dat de omvang van de compensatie wordt bepaald door de omvang van het vernietigde areaal, waarbij een toeslag op de omvang van het vernietigde areaal wordt berekend, zowel in oppervlak, als in budget. De toeslag is afhankelijk van de ontwikkeltijd van de natuur die is aangetast. Voor onderhavig initiatief geldt er een toeslag van 2/3.

Artikel 5.7 Aanvullende regels voor fysieke compensatie

Ingeval er sprake is van een fysieke compensatie (in plaats van een financiële compensatie) dan bepaalt dit artikel dat deze plaats vindt buiten de niet gerealiseerde delen van de ecologische hoofdstructuur of een ecologische verbindingszone. De toelichting bij een bestemmingsplan bevat een verantwoording over:

  • a. de omvang van het netto verlies aan ecologische waarden en kenmerken en op welke locatie dat optreedt;
  • b. de locatie waar en de wijze waarop het netto verlies, genoemd onder a, wordt gecompenseerd;
  • c. de kwaliteit en kwantiteit van de compensatie;
  • d. de termijn van uitvoering;
  • e. de inhoud en realisatie van de voorgenomen mitigerende en compenserende maatregelen;
  • f. het reguliere- en ontwikkelingsbeheer.

Ad a. De waarden en kenmerken, alsmede kwaliteit en kwantiteit zijn in beeld gebracht en deze zijn nihil.

Ad b. Locatie is de Domeinweg (perceel OTH01 00732) inrichting wordt beheerstype N12.02.

Ad c. Beheerstype N12.02. compensatiefactor toeslag van 2/3. Totaal 2 ha. nieuw in te richten natuur.

Ad d. Uitvoering winter 2018/2019

Ad e. Bij de tracékeuze worden zoveel als mogelijk waardevolle bomen ontzien. Als verhardingssoort is gekozen voor een lichte kleur, waardoor er minimale opwarming is door de zon. Bij de verlichting worden ecologische waarden zoveel mogelijk ontzien (amber kleur en dynamische verlichting).

Ad f. Er is een inrichtings-/beheersplan opgesteld. Dit plan is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de planregels en als bijlage bij de planregels gevoegd.

Gedeputeerde Staten hebben inmiddels een besluit tot herbegrenzing genomen. Dit besluit is als bijlage 2 bij de toelichting gevoegd.

Waterwingebied en boringsvrije zone

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz9BG2013-VA01_0011.png"

Figuur 3.2 - Uitsnede Vr 2014, kaartlaag Water

In het waterwingebied geldt de meest strikte vorm van bescherming. Dit gebied is voorbehouden aan functies die ten dienste staan van de openbare watervoorziening, zoals (drink)waterproductiebedrijven (pompstations). Ook een natuur- of bosbestemming is mogelijk.

In de boringsvrije zone geldt de minst strikte vorm van bescherming, namelijk behoud van de beschermende kleilaag in de bodem. Hieraan kan bijvoorbeeld invulling gegeven worden door middel van een aanlegvergunningenstelsel voor activiteiten in de bodem die de beschermende kleilaag kunnen doorboren. Over het algemeen is het echter niet noodzakelijk om inhoudelijke bescherming via het ruimtelijk spoor op te nemen aangezien in de PMV al is voorzien in een systeem van melding van dergelijke activiteiten. Van opname in het bestemmingsplan van de boringsvrije zone gaat dan vooral een signalerende functie uit.

Risicostoffen voor waterwingebieden zijn met name nitraat en bestrijdingsmiddelen. De aanleg en het gebruik van een fietspad zorgt niet voor aantasting of verslechtering van de watervoorziening en - kwaliteit. Daarnaast is er gekozen om het fietspad aan de westzijde van de Wethouder van Dijklaan te situeren omdat er aan de oostkant waterputten van Brabant Water zitten. Binnen 30 meter van de putten komt geen nieuwe verharding.

De gemeente zal de benodigde ontheffing aanvragen bij de provincie op grond van de Provinciale Milieuverordening (PMV).

Gemengd landelijk gebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz9BG2013-VA01_0012.png"

Figuur 3.1 - Uitsnede Vr 2014, kaartlaag Agrarische ontwikkeling en windturbines

In de Verordening ruimte is opgenomen dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in de aanleg of wijziging van een gemeentelijke of provinciale weg gelegen in de structuur 'Gemengd landelijk gebied' het volgende bevat:

  • a. een omschrijving van het gebied waarop het voorbereidend onderzoek was gericht;

Voor het onderhavige initiatief is geen specifiek voorbereidend onderzoek verricht. Het betreft een uitbreiding van een bestaande weg, namelijk de Hoevestraat en de Wethouder van Dijklaan door de aanleg van een vrijliggend fietspad tussen Oosterhout en Dorst. Het fietspad zal parallel gesitueerd worden ten opzichte van deze wegen.

  • b. een beschrijving van de aard van het verkeerskundig probleem waarop dat voorbereidend onderzoek was gericht en van de aard van de ruimtelijk relevante ontwikkelingen in het gebied.

Voor het onderhavige initiatief is geen specifiek voorbereidend onderzoek verricht. Het fietspad tussen Oosterhout en Dorst wordt gerealiseerd om de verkeersveiligheid van fietsers te vergroten. In de bestaande situatie is voor fietsers een smalle fietsstrook aanwezig op een weg met autoverkeer. Aangezien verkeersveiligheid op dergelijke wegen over het algemeen een probleem vormt, wordt een vrijliggend fietspad gerealiseerd om zo de verkeersveiligheid te vergroten.

  • c. een onderbouwing van de voorkeur voor het in het plan opgenomen tracé, mede aan de hand van het voorbereidend onderzoek bedoeld onder a en b;

Onderhavig initiatief betreft een beperkte uitbreiding van een gemeentelijke weg door de aanleg van een fietspad parallel gesitueerd aan de Wethouder van Dijklaan en Hoevestraat tussen de kern Oosterhout en Dorst. De voorziene situering aan de zuidzijde van de Hoevestraat en de westzijde van de Wethouder van Dijklaan is vanuit ruimtelijk oogpunt de meest voor de hand liggende optie. Aan deze zijde liggen ook de recreatieve functies (zandverstuiving, pannenkoekenhuis en recreatiepark). Dat voorkomt extra oversteken naar deze aan de zuidzijde van de Hoevestraat gelegen functies. Dat vergroot weer de verkeersveiligheid.

  • d. een beschrijving van het aantal te realiseren rijstroken;

Voorliggend bestemmingsplan maakt de aanleg van een vrijliggend tweerichtingen fietspad mogelijk. Het betreft een vrijliggend fietspad van 3,5 meter breed, welke ten zuiden van de Hoevestraat en ten westen van de Wethouder van Dijklaan wordt gerealiseerd.

  • e. een beschrijving van de te treffen maatregelen, de inpassing van die maatregelen en de ligging in het terrein.

De beschrijving en de eventueel daarbij behorende inpassing van de maatregelen ten behoeve van de realisatie van het vrijliggend fietspad zijn beschreven in hoofdstuk 2 en hoofdstuk 4 van onderliggend bestemmingsplan.

  • f. een beschrijving van de te treffen voorzieningen, gericht op het ongedaan maken, beperken of compenseren van de nadelige gevolgen van de uitvoering van het werk, voor zover die voorzieningen rechtstreeks verband houden met de uitvoering van het werk.

Zie punt e.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Oosterhout

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening voor het gehele grondgebied van de gemeente één of meer structuurvisies vast. Een structuurvisie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied, alsmede de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid. Een structuurvisie gaat tevens in op de wijze waarop de raad zich voorstelt die voorgenomen ontwikkeling te doen verwezenlijken.

Door de gemeenteraad is op 22 oktober 2013 een structuurvisie voor het gehele grondgebied van de gemeente Oosterhout vastgesteld.

De structuurvisie is geschreven vanuit de volgende vier ambities:

  • Continuering van het versterken van kwaliteit van het bestaand stedelijk gebied door herstructurering, vernieuwing en intensivering.
  • Transformatie en structuurversterking van verouderde locaties naar eigentijdse gebieden door een nieuwe invulling, met name door woningbouw, leisure en voorzieningen.
  • Kwaliteitsslag van het buitengebied (landschap, recreatie en natuur) rondom de stad en de kernen door met name verbindingen tot stand te brengen.
  • Toekomstige sprong over de A27 biedt een interessante combinatie van kansen op het gebied van wonen, werken en mobiliteit, samenkomend op 'nieuwe' knooppunten.
  • Betere bereikbaarheid door een verbetering van de bestaande infrastructuur en laten meegroeien van het wegennet met de ruimtelijke ontwikkeling van Oosterhout (oostelijke of westelijke rondweg, een verbrede A27 met spoorlijn).

Deze ambities zijn per deelgebied van de gemeente Oosterhout uitgeschreven. Er wordt verwezen naar het Mobiliteitsplan 2007-2015, waarin o.a. wordt gesteld dat er veel maatregelen zijn gepland om het verkeer en het verblijfsklimaat in Oosterhout te verbeteren. De maatregelen zijn erop gericht om een duidelijke scheiding tussen verkeers- en verblijfsgebieden te maken en de fietsvoorzieningen en het openbaar vervoer te verbeteren. Goede fietsverbindingen tussen wijken en centrum en fietsverbindingen naar dorpen en belangrijkste sportvoorzieningen worden nagestreefd.

3.4.2 Overige gemeentelijke (beleids)kaders
  • Mobiliteitsplan 2007 – 2015 (15 oktober 2007); in dit plan is de gemeentelijke visie op mobiliteit en infrastructuur vastgelegd. Gezien de zeer beperkte invloed op de verkeersaantrekkende werking en daarmee verwaarloosbare belasting van de infrastructuur, is dit beleidskader niet relevant voor de onderhavige ontwikkeling. De aanleg van de fietsverbinding leidt eerder tot een afname van het autoverkeer en een verbetering van het fietsroutenetwerk.
  • Gemeentelijke erfgoedkaart (25 januari 2012); omvat het beleid ten aanzien van cultuurhistorische en archeologische waarden en de archeologische verwachtingswaarden. Toetsing aan dit beleidskader komt terug in paragraaf 4.11.

 

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Inleiding

In het vorige hoofdstuk heeft er een toets plaats gevonden aan het (ruimtelijk) beleid van de hogere overheden en de gemeente. In dit hoofdstuk zal er een toetsing plaats vinden aan de overige relevante onderwerpen, zoals milieu (onder andere geluid, bodem en hinder van bedrijven), verkeer en parkeren, flora en fauna, water, archeologie, die bepalen of de ontwikkeling niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Deze toetsing en daarmee de opbouw van dit hoofdstuk is sectoraal. De toets aan de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid zal in hoofdstuk 6 plaats vinden.

4.2 Milieueffectrapportage

Het voorkomen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het is daarom zaak om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. Om hier in de praktijk vorm aan te geven is het instrument milieueffectrapportage oftewel m.e.r. ontwikkeld. M.e.r. is een procedure met als hoofddoel het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten. Plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

Aan de hand van de Mer-scan op www.infomil.nl is nagegaan of de onderhavige ontwikkeling (aanleg fietspad) valt onder de m.e.r.-plicht. Gebleken is dat er geen sprake is van een m.e.r.-plicht.

4.3 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail-, wegverkeers- en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuw geluidsbron vallend onder de werkingssfeer van de Wgh mogelijk maakt.

Voor een fietspad is geen geluidszonering van toepassing. Ook is er bij de aanleg van het fietspad geen sprake van verplaatsing van de naastliggende weg. Er zijn daarom geen belemmeringen te verwachten op grond van de Wet geluidhinder.

Bij de uitvoering zal blijken of sprake is van een reconstructie in de zin van de Wgh.

Naast toetsing aan sectorale wetgeving moet er, om te kunnen voldoen aan een goede ruimtelijke ordening, sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat in het plangebied. Het fietspad is echter geen functie welke bijzondere bescherming behoeft.

Het voorgaande betekent dat de geluidaspecten geen belemmering vormen om de bestemming te wijzigen.

4.4 Luchtkwaliteit

Luchtkwaliteit is geregeld in de Wet milieubeheer. Een specifiek onderdeel van deze wet is de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). Hierin is bepaald wanneer de mate van de bijdrage aan de luchtverontreiniging verwaarloosbaar klein is. In zo'n geval hoeft een ontwikkeling niet langer meer getoetst te worden, ongeacht of in de huidige situatie al sprake is van een overschrijding van grenswaarden. Een project kan als NIBM worden beschouwd als aannemelijk is, dat het project niet leidt tot een toename van de concentraties van NO2 of PM10 van meer dan 3% van de grenswaarde.

Met behulp van de NIBM-tool op www.Infomil.nl kan worden bepaald of de extra verkeersgeneratie mag worden beschouwd als 'niet-in-betekenende-mate'. Ten aanzien van de luchtkwaliteit geldt dat de aanleg van de fietsvoorziening niet zal leiden tot toename van concentraties stikstofdioxide (NO2 ) of fijnstof (PM10). Dit levert dan ook geen belemmering voor uitvoering van het plan op.

4.5 Geurhinder

De ontwikkeling heeft geen betrekking op geurbronnen.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

De ontwikkeling heeft geen betrekking op bedrijvigheid. De effecten vanwege verkeer zijn elders besproken.

4.7 Externe veiligheid

Een fietspad is geen object dat dient te worden beschermd in het kader van externe veiligheid. Hieraan hoeft derhalve niet getoetst te worden.

4.8 Water

Beleid waterschap

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer -waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit.

Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema’s gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio. Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema’s/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de Legger.

De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken plus bijbehorende beschermingszones liggen, aan welke afmetingen en vorm die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. In sommige gevallen vallen de werkzaamheden onder een Algemene regel. Dan kan er onder voorwaarden sprake zijn van vrijstelling van de vergunningsplicht. De Keur en de Algemene regels zijn te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de ‘natuurlijke’ waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de ‘beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen’.

Specifieke aandachtspunten voor de waterafvoer van het project:

  • Regenwater van het fietspad bij voorkeur infiltreren in de bermen;
  • Bestaande situatie regenwater van de weg infiltreert via de bermen en/of zaksloten handhaven;
  • Project is voor een groot deel gelegen binnen de Beschermingszone Dorst

Uitgangspunten Vuilwaterafvoer

  • PVC uitvoeren in kleur oranje/bruin;
  • Aansluiten (eventueel met pomp) op bestaand omliggende gemengd of vuilwaterstelsel.

Locatiestudie

Het onderzoeksgebied betreft de gronden ten westen van de Wethouder van Dijklaan en ten zuiden en westen van de Hoevestraat, welke in de toekomstige situatie als fietspad gebruikt gaan worden. In de bestaande situatie zijn de gronden gelegen in akkerland en bosgebied. De gronden zijn in de huidige situatie onverhard.

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van een fietspad. Ten behoeve van de waterkwaliteit maakt de voorgestelde ontwikkeling gebruik van milieuvriendelijke materialen en worden uitloogbare materialen, zoals lood, koper en zink niet toegepast, waardoor de uitspoeling van vervuilende stoffen via de bodem naar het oppervlakte-/grondwater wordt voorkomen.

Van het Waterschap Brabantse Delta hoeft de toename van verhard oppervlak niet te worden gecompenseerd. In de huidige situatie wordt er niet afgewaterd op oppervlakte water. Ook in de toekomst wordt er enkel afgewaterd in de bermen.

Voor wat betreft de ligging in het waterwingebied en het grondwaterbeschermingsgebied zal de benodigde ontheffing worden gevraagd bij de provincie op grond van de Provinciale Milieuverordening (PMV).

Conclusie

Het aspect water is voldoende onderbouwd.

4.9 Bodem

Algemeen

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming (Wbb) regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

  • het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
  • het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
  • het wegnemen van actuele risico's.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.

Onderzoek

Door Antea Group is in de periode februari t/m april 2017 een verkennend en aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. Het doel van het onderzoek is de bodemkwaliteit vast te leggen in het kader van de voorgenomen realisatie van het fietspad. Aan de hand hiervan is bepaald welke veiligheidsklassen voor het werk gelden en welke vervolgacties vanuit bodemhygiënisch oogpunt noodzakelijk zijn om de werkzaamheden (veilig) te realiseren. Het complete onderzoek is als bijlage 3 bij de toelichting gevoegd. Onderstaand zijn de aanbevelingen van het onderzoek weergegeven.

Aanbevelingen

Vanuit bodemhygiënische oogpunt wordt het volgende aanbevolen:

  • Het is in het kader van de Wet bodembescherming voor het deel van het beoogde fietspad ter hoogte van de Hoevestraat 12 (tussen boringen 31 t/m 42) noodzakelijk een BUS-melding in te dienen. De proceduretermijn voor deze BUS-melding bedraagt 5 weken. Voor de werkzaamheden ter plaatse is een gecertificeerd aannemer (BRL7000) en milieukundige begeleiding (BRL6000) noodzakelijk;
  • In het kader van de CROW-publicatie 132 is het voor de beoogde werkzaamheden langs de Hoevestraat noodzakelijk om een V&G-plan op te stellen (toxiciteitsklassen 3T; basisklasse);
  • Voor de voorgenomen graafdiepte hoeft geen rekening worden gehouden met grondwateronttrekking.

Conclusie

Het aspect bodem is voldoende onderzocht en staat de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.

4.10 Explosieven

Door Saricon is in januari 2017 een vooronderzoek naar conventionele explosieven uitgevoerd. De complete rapportage is als bijlage 7 bij de toelichting gevoegd. Onderstaand zijn de conclusies en aanbevelingen uit de rapportage weergegeven.

Op basis van de beoordeling van alle op het moment van opstellen van het rapport beschikbare bronnenmateriaal is geconcludeerd dat er onvoldoende indicaties zijn om te spreken van de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven.

Het onderzoeksgebied is onverdacht van conventionele explosieven. Saricon adviseert om geen opsporing van conventionele explosieven te laten uitvoeren in het onderzoeksgebied.

Conclusie

Het aspect explosieven is voldoende onderzocht en vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan.

4.11 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Op 25 januari 2012 heeft de gemeenteraad de Erfgoedkaart Oosterhout vastgesteld. Deze kaart geeft de archeologische verwachtingen en archeologische en cultuurhistorische waarden in Oosterhout weer waardoor deze als volwaardig belang in ruimtelijke planvorming mee kunnen worden gewogen. Tevens worden op deze kaart de voorschriften vastgesteld voor de omgang met archeologische bodemschatten in de ruimtelijke inrichting en in bouwprojecten.

Op basis van deze kaart gelden voor het plangebied de volgende archeologische waarden:

  • middelhoge archeologische verwachtingswaarde;
  • lage archeologische verwachtingswaarde.

Ingevolge het gemeentelijk archeologie beleid uit de Erfgoedverordening geldt dat voor gebieden met een middelhoge archeologische verwachting bodemingrepen die het bodemarchief zouden kunnen aantasten, niet zijn toegestaan. Indien een ingreep dieper gaat dan 0,5 meter onder maaiveld en de ingreep een oppervlak heeft van 100 m² of meer, dan moet ingevolge deze verordening middels een archeologisch onderzoek worden aangetoond of er waarden zijn te verwachten en zo ja, hoe daar mee bij het realiseren van het plan rekening wordt gehouden.

Het fietspad bestaat uit een betonlaag van 20 cm met daaronder een zandbed van 50 cm. In totaal dus 70 cm, waardoor het nodig is dat een archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz9BG2013-VA01_0013.png"

Figuur 4.1 - Uitsnede gemeentelijke erfgoedkaart – kaartlaag Archeologische beleidskaart

Onderzoek

In de periode juli en augustus 2017 heeft Antea Group een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek heeft bestaan uit een archeologisch bureauonderzoek (protocol 4002) en een inventariserend veldonderzoek, verkennende fase (protocol 4003). Het complete onderzoek is als bijlage 6 bij de toelichting gevoegd. Onderstaand zijn de conclusies van het onderzoek weergegeven.

De voorgenomen bodemingrepen voor het civieltechnische bed gaan waarschijnlijk deels dieper dan een eventueel aanwezig archeologisch vlak, waardoor archeologisch onderzoek voorafgaand aan deze ingreep noodzakelijk is.

Op de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart kent het tracé voor het grootste gedeelte een middelhoge archeologische verwachting, afgezien van een klein gedeelte wat in het verleden ontgrond is. Het tracé kent een lengte van circa 3,0 kilometer, de werkstrook zal circa 5,0 m breed zijn en zal de bodem dieper dan 0,5 m beneden maaiveld verstoren.

Uit het bureauonderzoek komt naar voren dat voor het plangebied van het tracé van het fietspad een brede archeologische verwachting geldt. Er kunnen resten en vondsten worden aangetroffen van de ijzertijd tot en met de nieuwe tijd. Hoewel in de directe omgeving van Dorst vooral resten aanwezig zijn uit de late middeleeuwen en nieuwe tijd, is het voorkomen van resten uit voorgaande periodes formeel niet met zekerheid uit te sluiten.

Tijdens het booronderzoek zijn op geen van de vier onderzochte locaties aanwijzingen in de bodemopbouw aangetroffen die er op wijzen dat hier, langs de historische wegen die het tracé kruisen, in de Middeleeuwen en Nieuwe tijd sprake geweest is van bebouwing of agrarische activiteiten.

Conclusie onderzoek

De resultaten van het onderzoek vormen geen belemmering voor het realiseren van het fietspad van Oosterhout naar Dorst. Geadviseerd wordt om het voorgenomen tracé zonder nader archeologisch onderzoek vrij te geven. Dit is een selectieadvies ter beoordeling aan de bevoegde overheid, in deze de gemeente Oosterhout.

Ook voor vrijgegeven (delen van) plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Het betreft dan vaak kleine sporen of resten die niet door middel van een booronderzoek kunnen worden opgespoord. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed). Een vondstmelding bij de gemeentelijk of provinciaal archeoloog kan ook.

Cultuurhistorie

Ten behoeve van het bepalen van de cultuurhistorische waarde van het plangebied is de Erfgoedkaart van de gemeente Oosterhout beoordeeld. Uit de kaartbeelden blijkt dat de omgeving van het plangebied een hoge cultuurhistorische waarde kent. Het nieuw aan te leggen fietspad komt grotendeels parallel aan de hoofdrijbaan te liggen. Het fietspad doorsnijdt hiermee geen cultuurhistorisch landschap. De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in aanpassing / aantasting van de cultuurhistorische waarden in de omgeving. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt worden geen nadere eisen aan de uitvoering gesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz9BG2013-VA01_0014.png"

Figuur 4.2 - Uitsnede gemeentelijke erfgoedkaart - kaartlaag Waardenkaart historische geografie

4.12 Natuur

De Wet natuurbescherming (hierna Wnb) heeft per 1 januari 2017 de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden.

Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn. Het betreft het 'Natuurnetwerk Nederland' dat in Noord-Brabant is uitgewerkt tot het Natuur Netwerk Brabant (hierna NNB). De bescherming van het NNN verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht (Barro, bestemmingsplannen) en niet via de natuurwetgeving.

Voor het aspect natuur zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd. Van de belangrijkste onderzoeken zijn onderstaand de resultaten weergegeven. Tevens is er een Bomen Effect Analyse uitgevoerd (zie bijlage 5).

4.12.1 Quick scan flora en fauna

Door Bureau Waardenburg is in februari 2016 een Quick scan in het kader van de Flora- en faunawet uitgevoerd. De complete rapportage is als bijlage 7 bij de toelichting gevoegd. Onderstaand zijn de conclusies en aanbevelingen uit de rapportage weergegeven.

Conclusies Flora- en faunawet

De conclusies zijn opgesteld op basis van de huidige ter beschikking staande kennis en inschattingen van deskundigen.

  • Bij de kap van bomen zal rekening moeten worden gehouden met mogelijke verblijfplaatsen van boommarter, eekhoorn, vleermuizen, sperwer en vogels met nestplaatsen die jaarrond beschermd zijn. Voor deze soorten is nader onderzoek noodzakelijk om te bepalen of verblijfplaatsen aanwezig zijn.
  • Voorafgaande aan het verwijderen van de beplanting in het plangebied moet rekening worden gehouden met het broedseizoen van vogels. In de beplanting zijn nesten van algemene vogelsoorten aanwezig.
  • Voor soorten als das, kamsalamander en levendbarende hagedis vormen de Hoevestraat en Wethouder van Dijklaan in de toekomst een barrière. Deze soorten komen in de huidige situatie (nog) niet voor op het tracé.
  • Bij het toepassen van verlichting op het traject neemt verstoring en barrièrewerking door lichthinder toe voor lichtschuwe soorten (vleermuizen, vogels en in de toekomst das en mogelijk ook amfibieën en reptielen). Het opstellen van een lichtplan wordt aangeraden om negatieve effecten te minimaliseren.
  • Het toepassen van verschillende typen verharding geeft weinig onderlinge verschillen ten aanzien van effecten op planten en dieren. In relatie tot het geadviseerde lichtplan wordt aangeraden om een lichtgekleurde verharding te kiezen.
  • Met het toepassen van een lichtplan worden de negatieve effecten op beschermde soorten verminderd of geminimaliseerd. Een ontheffingsaanvraag Flora- en faunawet kan na het uitwerken van een lichtplan alsnog aan de orde zijn, wanneer niet geheel kan worden voorkomen dat verbodsbepalingen worden overtreden.

Conclusie NNN

Effecten op het functioneren van het NNN als gevolg van het nieuwe fietspad zijn niet te verwachten. De wezenlijke waarden en kenmerken worden niet in significante mate aangetast.

4.12.2 Nader natuuronderzoek

Naar aanleiding van de conclusie uit de Quick Scan van februari 2016 is door Bureau Waardenburg een nader onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van beschermde soorten op het beoogde traject. De complete rapportage is als bijlage 8 bij de toelichting gevoegd. Onderstaand zijn de conclusies en aanbevelingen uit de rapportage weergegeven.

Het onderzoek dat is uitgevoerd naar de aanwezigheid van verblijfplaatsen van roofvogels, eekhoorn, boommarter en vleermuizen heeft de onderstaande resultaten opgeleverd:

  • er zijn geen in gebruik zijnde nesten van roofvogels aangetroffen
  • verblijfplaatsen van eekhoorn en boommarter zijn niet aangetroffen
  • er zijn meerdere kraam-, zomer- en paarverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuizen langs het tracé gevonden
  • er zijn een of twee mogelijke paarverblijfplaatsen van gewone grootoorvleermuis aanwezig in de omgeving van De Hannebroek en de woningen aan de Hoevestraat 15 en 17 (precieze locatie is niet exact te duiden, dit kunnen zowel bomen als gebouwen zijn)
  • - kraam-, zomer- en paarverblijfplaatsen van andere soorten vleermuizen zijn niet aangetroffen
  • er zijn drie (delen van) vliegroutes van gewone dwergvleermuis aangetroffen en één duidelijke vliegroute van laatvliegers.

Bovenstaande resultaten geven aan dat bij realisatie van het fietspad en bijbehorende verlichting rekening moet worden gehouden met mogelijke effecten op verblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis en vliegroutes van laatvlieger.

4.12.3 Effecten verlichting

Door Bureau Waardenburg is een toetsing uitgevoerd naar de effecten van de voorgenomen verlichting van het nieuwe fietspad op aanwezige vleermuizen. Het complete onderzoek is als bijlage 9 bij de toelichting gevoegd. Onderstaand zijn de conclusies en aanbevelingen van het onderzoek weergegeven.

Conclusie Wet natuurbescherming

Er worden geen verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming overtreden voor gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Er kan sprake zijn van overtreding van verbodsbepalingen voor gewone grootoorvleermuis voor paarverblijfplaatsen (van tijdelijke aard: verblijfplaatsen in bomen hebben een dynamisch karakter), er is hier geen uitsluitsel over te geven. Wanneer er voldoende groot aantal vleermuiskasten worden geplaatst nabij de baltslocaties kan een eventueel resteffect worden weggenomen omdat de functionaliteit van het omliggende bos (met dynamische capaciteit aan paarverblijfplaatsen) met zekerheid worden gegarandeerd. Er zijn in elk geval geen permanente negatieve effecten te verwachten en het heeft geen invloed op de staat van instandhouding. Een ontheffingsaanvraag in Provincie Brabant is in dat geval niet nodig.

Voor watervleermuis en andere licht-schuwe soorten zijn geen overtredingen van verbodsbepalingen te verwachten.

Aanbevelingen

Monitoring van de kraamgroep bij Hoevestraat 17: wordt de weg nog steeds overgestoken via de oude eik of vindt hier teveel verstoring plaats als gevolg van de twee lichtmasten waardoor de oversteekplek verschuift?

Plaatsen van meerdere (bijvoorbeeld 10 stuks Schwegler 1FF vleermuiskasten) in de nabijheid van de baltslocaties van gewone grootoorvleermuis in donkere delen van het bos. Deze kasten kunnen worden gemonitord om te zien of deze effectief in gebruik worden genomen door gewone grootoorvleermuizen.

Monitoring gewone grootoorvleermuizen: worden er nog steeds baltsende gewone grootoorvleermuizen aangetroffen na aanleg van het fietspad en vervanging van de lichtmasten langs de rijbaan van de Hoevestraat en Wethouder van Dijklaan?

4.12.4 Conclusie

Het aspect natuur is voldoende onderzocht.

4.13 Kabels en leidingen

De onderhavige ontwikkeling gaat niet gepaard met de aanleg van, of aansluiting op bestaande nutsvoorzieningen, of de uitbreiding van de bestaande capaciteit daarvan. Wel zullen er ter plaatse van de aanleg van het fietspad grondwerkzaamheden worden verricht. Daar waar de fietsverbinding is voorzien, zijn geen kabels of leidingen aanwezig.

 

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Algemeen

Vergelijkbare bestemmingsplannen

SVBP 2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. Dit om de gewenste vergelijkbaarheid zeker te stellen. De standaarden hebben geen betrekking op de toelichting van het bestemmingsplan. De toelichting maakt immers - strikt juridisch gezien - geen deel uit van het bestemmingsplan.

De verbeelding van het bestemmingsplan bestaat uit een verzameling geografische bepaalde objecten, die zijn opgeslagen in een digitaal ruimtelijk informatiesysteem. De objecten zijn voorzien van bestemmingen met bijbehorende doeleinden en regels. Er wordt uitdrukkelijk op gewezen dat de standaarden geen betrekking hebben op de inhoud van een bestemmingsplan.

Bestemmingen

Het centrale onderdeel van een bestemmingsplan is de bestemming. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan de in het plan begrepen grond bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden. Aan de bestemmingen zijn regels gekoppeld over het gebruik van de in het plan begrepen grond en van de zich daar bevindende bouwwerken.

Dit bestemmingsplan bevat ook een dubbelbestemming. Deze overlappen bestemmingen en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestemming nader of specifieker te regelen. Het gaat hierbij om specificaties met betrekking tot het gebruik. De aanduidingen hebben daardoor juridische betekenis en komen ook altijd in de regels van het bestemmingsplan voor.

Verbeelding

De verbeelding heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden in het buitengebied. Daartoe zijn op de verbeelding bestemmingsvlakken en aanduidingen opgenomen. Aan deze grenzen en tekens kunnen rechten worden ontleend. Aan de ondergrondgegevens op de verbeelding, zoals ingetekende gebouwen, kunnen geen rechten worden ontleend. Daar staat tegenover dat het ontbreken van dergelijke ondergrondgegevens ook niet leidt tot een beperking van rechten. De ondergrondgegevens hebben dus uitsluitend een illustratief karakter. Deze gegevens zijn een hulpmiddel voor het bepalen van bestemmingsvlakken en bouwvlakken.

5.2 Bestemmingsregels

Opzet regels

De opbouw van de regels is gelijk aan Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.
De opbouw is als volgt:

  • Betekenisafspraken (Hoofdstuk 1. Inleidende regels);
  • De gebruiks- en bouwregels per bestemming (Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels);
  • Algemene regels (Hoofdstuk 3. Algemene regels);
  • Overige regels (Hoofdstuk 4. Overgangs- en slotregels).


Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels) wordt uit de volgende leden in deze volgorde opgebouwd:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Wijzigingsbevoegdheid.


Toelichting bestemmingen

Hieronder worden de meest voorkomende bestemmingen kort toegelicht.

Groen

De tot 'Groen' bestemde gronden zijn bedoeld voor groenvoorzieningen, bermen en beplantingen, voorzieningen voor langzaam verkeer, inritten, sport- en speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, geluidwerende voorzieningen, straatmeubilair, kunstobjecten, ontmoetingsplaatsen voor jongeren en/of ouderen, nutsvoorzieningen, (voorzieningen voor) ambulante detailhandel, abri's, vlonders, steigers en (voetgangers)bruggen.

Verkeer

De voor 'Verkeer' bestemde gronden zijn bedoeld voor voorzieningen ten behoeve van verkeer en verblijf. Tevens zijn binnen deze bestemming groenvoorzieningen, kunstwerken, speelvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, straatmeubilair, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.

Daarnaast is in de bestemming 'Verkeer' een voorwaardelijke verplichting opgenomen die bepaald dat binnen twee jaar na het tijdstip van inwerktreding van het bestemmingsplan de aanleg en instandhouding van het compensatieplan (zoals is opgenomen in bijlage 1 bij de planregels) is gerealiseerd.

Waarde - Archeologie

Ter plaatse van archeologisch waardevolle gebieden, evenals van archeologische verwachtingszones (met hoge of middelhoge verwachting), is in het bestemmingsplan een dubbelbestemming met hieraan gekoppeld een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden opgenomen, dat toeziet op de bescherming van (mogelijk aanwezige) archeologische waarden. Voor gronden met deze dubbelbestemming dient, conform het gemeentelijk beleid, bij ruimtelijke ontwikkelingen en bodemingrepen dieper dan 50 cm onder het maaiveld en met een omvang van meer dan 100m2 nader te worden onderzocht, of er geen bodemvondsten te verwachten zijn. Afhankelijk van de aard, omvang en locatie van de ingreep zal in overleg met de gemeente en de regioarcheoloog een adequate onderzoeksmethode worden bepaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De kosten die met voorliggend bestemmingsplan gemoeid zijn, zijn volledig voor rekening van de gemeente. In haar begroting is met deze kosten rekening gehouden. Het bestemmingsplan is hiermee financieel uitvoerbaar.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid wordt getoetst middels het doorlopen van de procedure die gekoppeld is aan de herziening van een bestemmingsplan. Onderdeel van deze procedure is onder ander vooroverleg met relevante overheden (i.c. de provincie en het waterschap) en ter inzage legging van het ontwerp van het bestemmingsplan. Voor inzage in de resultaten hiervan, en daarmee inzage in de maatschappelijke uitvoerbaarheid, wordt verwezen naar hoofdstuk 7 “Procedure”.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg wordt de herziening van het bestemmingsplan voorgelegd aan de daarvoor in aanmerking komende instanties. De resultaten van het vooroverleg worden te zijner tijd in het bestemmingsplan verwerkt.

7.2 Ontwerp

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in het kader van de vaststellingsprocedure, van 26 mei 2017 tot en met 6 juli 2017 ter inzage gelegen bij het gemeentelijk informatiecentrum in het stadhuis. De stukken konden ook geraadpleegd worden op de gemeentelijke website www.oosterhout.nl en op www.ruimtelijkeplannen.nl.

Gedurende deze termijn van 6 weken bestond de gelegenheid schriftelijke of mondelinge zienswijzen over het ontwerp bij de gemeenteraad kenbaar te maken. Van deze gelegenheid tot het indienen van zienswijzen hebben zes instanties c.q. personen gebruik gemaakt.

De ingediende zienswijzen zijn samengevat en er is aangegeven wat het standpunt ter zake van de gemeente is. In bijlage 10 is de reactienota op de zienswijzen opgenomen.