direct naar inhoud van Achtergronden van het bestemmingsplan
Plan: Centrum Oisterwijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0824.BPCentrumOwijk-VA02

Achtergronden van het bestemmingsplan

Hoofdstuk 1 Een nieuw bestemmingsplan  
Hoofdstuk 2 Uitgangspunten bestemmingsplan  
Hoofdstuk 3 Bestemmingen  
Hoofdstuk 4 Dubbelbestemmingen en overige bepalingen  
Hoofdstuk 5 Handhaving  
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid  
Achtergronden van het bestemmingsplan  
Bijlage 1 Achtergronden van het bestemmingsplan  
Bijlage 2 Toelichting op de Staat van Activiteiten  
Bijlage 3 Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten  
Bijlage 4 Inventarisatie en inschaling bedrijven  
Bijlage 5 Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten  
Bijlage 6 Toelichting op bijzondere woonvormen  
Bijlage 7 Externe veiligheid tankstation Moergestelseweg 5  
Bijlage 8 Risicoberekening vervoer  
Bijlage 9 Risicoberekening Vervoer Gevaarlijke Stoffen  
Bijlage 10 Herprogrammering woningbouw gemeente  
Bijlage 11 Eindverslag inspraak, overleg en wijzigingen  
Bijlage 12 Raadsbesluit en nota zienswijzen en raadsbesluit  
Bijlage 13 Raadsbesluit 12 december 2013  
Bijlage 14 Raadsbesluit 16 april 2015  
Bijlage 15 Raadsbesluit en toelichting herziening  
Bijlage 16 Herstelbesluit 16 februari 2017 en toelichting  
Bijlage 17 Beeldkwaliteitsplan  

Bijlage 1 Achtergronden van het bestemmingsplan

Achtergronden van het bestemmingsplan  

Deze bijlage betreft een algemene bijlage die voor de nieuwe bestemmingsplannen van de gemeente Oisterwijk inzicht biedt in de achtergronden van deze bestemmingsplannen. Niet alle onderdelen zijn van toepassing. De bijlage geeft wel een volledig kader op welke wijze in de gemeente Oisterwijk de eventuele verzoeken voor afwijkingen of wijzigingen zo uniform mogelijk worden beoordeeld.

B1.1. Sectorale aspecten en onderzoek

In de bestemmingsplannen wordt uitgegaan van behoud van de bestaande situatie. Ontwikkelingen zijn weliswaar mogelijk, maar liggen voornamelijk op het niveau van enige uitbreiding of intensivering op het perceel. Die ontwikkelingen passen in de omgeving en zijn veelal reeds toegestaan volgens de vigerende bestemmingsplannen. Uitzondering hierop vormt de versoepeling van de centrumbestemming in het bestemmingsplan Centrum Oisterwijk. Deze bestemming laat direct andere centrumfuncties toe als vervanging van de aanwezige functies. Dit past in de omgeving. Voorts is bij de verruiming van gebruiksmogelijkheden steeds een afweging gemaakt. Waar nodig is een zonering of categorie-indeling toegepast ter voorkoming van overmatige hinder voor de omgeving. Ingrijpende vernieuwing, herstructurering of uitbreiding van de kern of specifieke gebieden, worden niet voorzien.

Door de genoemde omstandigheden en waarborgen in de bestemmingsregeling is er voor de bestemmingsregeling geen sectoraal onderzoek nodig op de volgende terreinen:

  • archeologie;
  • bodemkwaliteit;
  • distributieplanologie;
  • economische uitvoerbaarheid;
  • externe veiligheid;
  • groenstructuur;
  • landschap;
  • luchtkwaliteit;
  • milieu- en geurhinder;
  • natuurwaarden;
  • ontsluiting;
  • parkeren;
  • water;
  • wegverkeerslawaai.

Voor initiatieven die niet passen binnen de nieuwe bestemmingsregeling, zal worden beoordeeld of die initiatieven aanvaardbaar zijn. Dit zal gebeuren door toetsing aan het beleid en ruimtelijk relevante aspecten. Hierop is in hoofdstuk 2 van de toelichting reeds ingegaan. Een uitvoeriger overzicht van de toetsingsaspecten is in deze bijlage opgenomen (zie hierna onder Afwegingen initiatieven en onder Watertoets).

Bij veranderingen zet de gemeente in op verbetering van de waterhuishouding door ruimte te reserveren voor waterberging. Dat betekent in de praktijk dat in ieder geval bij een toename van verharding van meer dan 100 m2 op het betreffende perceel moet worden voorzien in waterberging.

B1.2. Beleid en regelgeving

Rijk

De rijksoverheid heeft wetgeving aangenomen op een diversiteit aan beleidsterreinen, zoals de Wet geluidhinder, Wet milieubeheer en Wabo. Deze regelgeving is voornamelijk van betekenis bij het beoordelen en opnemen van nieuwe plannen. Op het regelen van bestaande situaties is de regelgeving nauwelijks van invloed. Belangrijker is wel dat er een trend is waar te nemen die steeds meer gericht is op het terugdringen van regels en het faciliteren van ontwikkelingen in de samenleving, zoals verbreding van de woonfunctie.

Het effect hiervan is dat de bestemmingsregeling enerzijds voldoende waarborgen moet bevatten voor een voldoende woon- en leefklimaat. Anderzijds neemt de bemoeienis van de overheid af waar het gaat om 'gebruikelijke' initiatieven. Een voorbeeld hiervan is het vergunningvrij bouwen. In die lijn is ook de bestemmingsregeling opgezet, gericht op het direct faciliteren van initiatieven, gecombineerd met het stellen van de nodige kaders (randvoorwaarden) zodat excessen worden voorkomen.

Provincie Noord-Brabant

De provincie Noord-Brabant heeft de Structuurvisie en de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld. Voor het zorgvuldig regelen van de bestaande situatie is het provinciaal instrumentarium niet direct taakstellend. Uitzondering hierop vormt het specifieke beleid ten aanzien van intensivering van het ruimtegebruik op de bedrijventerreinen.

Tevens zijn voor percelen natuuraanduidingen opgenomen, in verband met de provinciale aanduidingen inzake de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en zoekgebieden voor EHS en watersystemen. In verband hiermee is bij de natuuraanduiding ook het waterbelang gewaarborgd.

De regels uit de Verordening Ruimte van de provincie voor de bescherming van de EHS en de groenblauwe mantel zijn daarmee opgenomen in het bestemmingsplan. Een uitzondering hierop vormt de door de provincie foutief opgenomen aanduidingen voor woonpercelen. De betreffende woonpercelen onderscheiden zich niet van andere woonpercelen, waarvoor geen aanduiding is opgenomen. Er zijn geen specifieke waarden gerealiseerd. Uit de verordening volgt, zoals uit lid 4.2 onder 2 blijkt, dat een bestemmingsplan in die situatie bepaalt dat de bestaande bebouwing en de bestaande planologische gebruiksactiviteit zijn toegelaten. Hieronder worden ook de ontwikkelingsmogelijkheden volgens geldende bestemmingsplannen bedoeld (lid 1.2 onder 3). Daaruit volgt dat er geen reden is een ecologische beschermende regeling op te nemen voor de woonpercelen, aangezien die waarden niet worden gerealiseerd; beleid om dit actief te doen ontbreekt eveneens, zo ook de financiële middelen.

Gemeente Oisterwijk

De gemeenteraad heeft beleid vastgesteld of onderzoek verricht op de volgende terreinen:

  • activiteiten: startende ondernemers (onderdeel handhavingsbeleid);
  • archeologie: Beleidsplan archeologie (2009).

Deze beleidsdocumenten en onderzoeksresultaten zijn in de bestemmingsregeling verwerkt. Dit is in hoofdstuk 3 per beleidsterrein specifiek toegelicht.

Kadernota Groen

De groene uitstraling van de kernen en de relatie met het aantrekkelijke, gevarieerde buitengebied zijn voor de gemeente Oisterwijk zeer waardevol. In de toekomstvisie van de gemeente heeft groen een prominente plek. In het groenstructuurplan wordt concreet ingegaan op de kwaliteiten van het groen in de gemeente Oisterwijk en de kansen om de gemeentelijke groenstructuur verder te ontwikkelen. Het groenstructuurplan biedt uiteindelijk kaders voor het behoud van belangrijke groenelementen en de ontwikkeling van de groenstructuur de komende 10 jaar.

De volgende beleidsdoelen zijn geformuleerd:

  • ontsluitingsstructuren begeleiden door groen om groene karakter van kernen onder de aandacht te brengen;
  • ecologie leidend direct langs de beek, aan randen beekdal combinatie met recreatie;
  • de inrichting van de groengebieden bepaalt de recreatieve mogelijkheden en dient daarom zorgvuldig hierop afgestemd te worden;
  • entrees als visitekaartje versterken met landschappelijke elementen, rotondes onderscheidend inrichten.

In de kern Oisterwijk zullen de identiteit en herkenbaarheid verbeteren door het versterken van het historische en dorps karakter van De Lind, het behoud en versterken van historische groenelementen en het versterken van de ligging aan de Voorste Stroom en de Achterste Stroom. Daarnaast wordt de karakteristiek van de wijk zichtbaar gemaakt. De volgende structureren en accenten worden versterkt: (historische) hoofdontsluitingswegen, de spoorzone, de entrees en de wijkontsluitingswegen alsmede het accentueren van de historische structuren en elementen in de wijken. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt de ontwikkeling als kans voor het versterken van de groenstructuur gezien. Genoemd is de afronding van de kern.

Een grotere biodiversiteit wordt verkregen door de relatie met het landschap te versterken. Voor de functionaliteit zijn de sportparken en begraafplaatsen, de evenementenvoorziening en het recreatief medegebruik belangrijk.

Op de groenstructuurkaarten van de kern Oisterwijk zijn de hoofd- en nevengroenstructuur globaal (niet op perceelniveau) ingetekend. Het overig groen is niet op de groenstructuurkaarten vastgelegd omdat dit van belang is voor een beperkter aantal bewoners. Door dit onderscheid is het belangrijkste groen in elke kern overzichtelijk van één kaart af te lezen.

  • De hoofdgroenstructuur wordt gevormd door het groen dat representatief en van functioneel belang is voor de gehele kern. Het betreft de belangrijkste structuren en groengebieden die bepalend zijn voor de geleding van de kern, verbinding dorp en landschap, de historische context en een aantrekkelijk woon- en recreatiemilieu.
  • De nevengroenstructuur omvat het groen met functie voor de gehele wijk. Het betreft de belangrijkste structuren en groengebieden die van belang zijn voor de oriëntatie in de wijk en/of het gebruik door de gehele wijk.
  • Het overige groen betreft groen met aankledingsfunctie in woonstraat, dorpsrand of overhoeken. Dit groen is van belang voor direct aanwonenden.

Op de verbeelding van de bestemmingsplannen zijn de hoofdgroenstructuur en de nevengroenstructuur als groenvoorziening bestemd.

Gemeentelijk Rioleringsplan 2009 - 2016

Als beleidsdoelstelling is geformuleerd dat de gemeente verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de openbare ruimte en het woon- en leefmilieu. De voorzieningen voor stedelijk afvalwater, regen en grondwater dragen daaraan bij. Ze waarborgen de maatschappelijke belangen. Dit gebeurt op de volgende wijze:

  • bescherming van de volksgezondheid door de verwijdering van stedelijk afvalwater uit de directe leefomgeving;
  • droge voeten en voldoende water door de inzameling en verwerking van hemelwater (en mogelijk grondwater) verwijdert de gemeente water uit de bebouwde omgeving of voegt de gemeente water toe aan de omgeving;
  • schoon water en een schone bodem door de aanleg van voorzieningen voorkomt de gemeente dat ongezuiverd stedelijk afvalwater of verontreinigd regenwater op of in de bodem of het oppervlaktewater terechtkomt;
  • mooi en natuurlijk water door de inrichting en het onderhoud van waterpartijen zorgt de gemeente voor een zo aantrekkelijk en natuurlijk mogelijk beeld van water in de openbare ruimte waardoor de belevingswaarde toeneemt of gelijk blijft

De doelstelling wordt in het GRP uitgewerkt in beleidsdoelstellingen en de aanpak voor aanleg, beheer en onderhoud van de voorzieningen. Zie voor de watertoets de slotparagraaf van deze bijlage.

Externe veiligheid

Beleid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. De richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen zijn opgenomen in de Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen, Staatscourant (4 augustus 2004). Deze Circulaire is gebaseerd op de Risico Normering Vervoer gevaarlijke stoffen en het Bevi en sluit zoveel als mogelijk aan op het Bevi.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.).

Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.

(Beperkt) kwetsbare objecten

Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer in een bestemmingsplan (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn onder andere woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants, zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Risicovolle activiteiten

In het kader van het plan is bekeken of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.

Beleidsvisie externe veiligheid

Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente Oisterwijk haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeentegrenzen. In de beleidsvisie zijn drie gebiedstypen opgenomen: woonwijken, buitengebied en bedrijventerreinen. Per gebiedstype zijn de ambities weergegeven. Voor bedrijventerreinen geldt het volgende ambitieniveau voor het plaatsgebonden risico.

inrichtingen/objecten   bedrijventerreinen  
plaatsgebonden risico    
bestaande Bevi-bedrijven   toestaan onder voorwaarde: geen groei van de PR=10-6-contour buiten de grenzen van het bedrijventerrein  
nieuwe Bevi bedrijven   toestaan onder voorwaarde: geen groei van de PR=10-6-contour buiten de grenzen van het bedrijventerrein  
bestaande overige risicovolle bedrijven   toestaan onder voorwaarde: geen groei van de PR=10-6-contour buiten de grenzen van het bedrijventerrein  
nieuwe overige risicovolle bedrijven   toestaan  
bestaande kwetsbare objecten   wettelijk niet toegestaan binnen 10-6-contour  
nieuwe kwetsbare objecten   wettelijk niet toegestaan binnen 10-6-contour  
bestaande beperkt kwetsbare objecten   wettelijk niet toegestaan binnen 10-6-contour, tenzij gewichtige redenen  
nieuwe beperkt kwetsbare objecten   wettelijk niet toegestaan binnen 10-6-contour, tenzij gewichtige redenen  
groepsrisico    
ligging invloedsgebied   streven naar verkleining invloedsgebied over woonwijken
nieuwe bedrijven: invloedsgebied niet over woonwijken  
overschrijding oriëntatiewaarde GR   toegestaan, mits zwaarwegende belangen  
kwetsbare objecten met v.z.p. binnen invloedsgebied   streven naar geen nieuwe kwetsbare objecten met verminderd zelfredzame personen binnen invloedsgebied  

Bestaande risicovolle bedrijven moeten op de bedrijventerreinen te kunnen blijven bestaan. Hierbij geldt als randvoorwaarde dat de PR=10-6-contour mag toenemen indien daar zwaarwegende belangen zijn om groei toe te staan. De contour moet daarbij wel binnen de grenzen van het bedrijventerrein blijven.

Nieuwe Bevi-bedrijven worden in de gemeente Oisterwijk op bedrijventerreinen toegelaten onder de voorwaarde dat de PR=10-6-contour binnen de grenzen van het bedrijventerrein ligt en het invloedsgebied niet over woonwijken komt te liggen. Hiertoe is in het bestemmingsplan een afwijkingsbevoegdheid opgenomen.

Doorwerking plangebied

Op het bedrijventerrein Kerkhoven is een aantal risicovolle activiteiten aanwezig, te weten:

  • een tweetal inrichtingen;
  • een tweetal buisleidingen;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Tilburg - Eindhoven.

Voor deze risicovolle activiteiten dient een beoordeling plaats te vinden.

Inrichtingen

Volgens de risicokaart van de provincie Noord-Brabant (Provincie Noord-Brabant, Risicokaart) zijn op het bedrijventerrein de volgende bedrijven die gevaarlijke stoffen transporteren of opslaan gevestigd:

  • Opstalan BV aan Beneluxstraat 1;
  • Cehave NV (Bowog Beheer BV) aan Almijstraat 4;
  • Shell Tankstation Oisterwijk aan de Moergestelseweg 5.

Bij Opstalan vindt opslag van gevaarlijke stoffen plaats. Bij Cehave vindt opslag van vuurwerk plaats. Het tankstation Total van Esch is een lpg-tankstation.

Opstalan

Dit bedrijf heeft een ondergrondse pentaan opslag in twee tanks van maximaal 25 m³ en heeft een plaatsgebonden risicocontour 10-6 van 45 m, die binnen de inrichtingsgrenzen ligt. De risicoberekening is toegevoegd in bijlage 9.

Cehave

Cehave is een bedrijf waar de opslag van vuurwerk tot 10.000 kg plaatsvindt. Deze inrichting valt hiermee onder het Vuurwerkbesluit. In het Vuurwerkbesluit zijn regels opgenomen voor de opslag, bewerking of verkoop van vuurwerk. Ook zijn hierin standaard veiligheidsafstanden opgenomen. Deze veiligheidsafstanden worden bepaald door het effect van scherfwerking bij een explosie.

Het bedrijf heeft maximaal 10.000 kg vuurwerk in bewaring. De veiligheidsafstand voor een inrichting tot 10.000 kg vuurwerk bedraagt minimaal 8 m van de bewaarplaats/de bufferbewaarplaats tot kwetsbare objecten. Binnen deze veiligheidsafstand bevinden zich geen (beperkt) kwetsbare objecten.

Shell Tankstation Oisterwijk

De doorzet aan lpg op het tankstation bedraagt minder dan 1.000 m³ per jaar. Het plaatsgebonden risicocontour 10-6 bedraagt 45 m. In bijlage 7 is de risicoberekening toegevoegd.

Buisleidingen

In het rapport risicoberekening vervoer, buisleidingen is onderzoek gedaan naar de buisleidingen in de gemeente Oisterwijk (Gemeente Oisterwijk Risicoberekening vervoer buisleidingen, RMD, 1 april 2011). Dit rapport is als bijlage 8 bij dit bestemmingsplan gevoegd. In onderstaande tabel zijn de gegevens van de twee binnen het plangebied aanwezige leidingen weergegeven:

beheerder   naam leiding   soort stof   diameter (mm)   druk (bar)  
Nederlandse Gasunie NV   Z-520-01   aardgas   324.00   25  
Nederlandse Gasunie NV   Z-520-03   aardgas   168.30   40  

Voor deze buisleidingen geldt een plaatsgebonden risicocontour van 0 m. Binnen de plaatsgebonden risicocontouren van de buisleidingen bevinden zich geen (beperkt) kwetsbare objecten waardoor dit geen belemmeringen oplevert.

In de tabel is de hoogte van het groepsrisico vermeld ten opzichte van de oriënterende waarde.

naam leiding   hoogte groepsrisico t.o.v. oriënterende waarde  
Z-520-01   0,013  
Z-520-03   0,037  

Het groepsrisico ligt voor beide leidingen onder 1 x oriënterende waarde. Daarom is er voor deze buisleidingen geen sprake van een groepsrisicoaandachtspunt.

Transport van gevaarlijke stoffen

Wegen

De gemeente Oisterwijk heeft geen route gevaarlijke stoffen opgesteld. In de beleidsvisie externe veiligheid wordt verwezen naar het project 'Inventarisatie en advies wegvervoer gevaarlijke stoffen' (Inventarisatie vervoer gevaarlijke stoffen over gemeentelijke wegen, Provincie Noord-Brabant, Royal Haskoning en RMD, 2007). In dit project is in kaart gebracht met welke frequentie transportstromen van gevaarlijke stoffen in bulk over de gemeentelijke wegen worden vervoerd en hoe deze transportroutes over de gemeentelijke wegen lopen. Op basis van deze informatie zijn het plaatsgebonden risico en het groepsrisico beoordeeld. In de gemeente Oisterwijk zijn geen overschrijdingen van de normen voor het plaatsgebonden risico en geen knelpunten met betrekking tot het groepsrisico. Dat wil zeggen dat er geen sprake is van een overschrijding of benadering van de oriënterende waarde.

Spoor

Over het spoor tussen Tilburg en Eindhoven vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. In het onderzoek 'risicoberekening vervoer gevaarlijke stoffen' is onderzoek verricht naar de externe veiligheid van het spoor (Gemeente Oisterwijk risicoberekening vervoer gevaarlijke stoffen, RMD, mei 2011). Dit onderzoek is als bijlage 9 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

In het onderzoek zijn berekeningen uitgevoerd uitgaande van het Basisnet. De plaatsgebonden risicocontour reikt niet tot buiten de spoorbaan. Naast de plaatsgebonden risicocontour dient in de toekomst ook rekening gehouden te worden met de effecten van een ongeval met brandbare vloeistoffen. Deze zone wordt een PAG (Plasbrand Aandacht Gebied) genoemd en bedraagt 30 m vanaf de buitenste spoorstaaf. Bij bouwplannen binnen een PAG moet de gemeente beargumenteren waarom op deze locatie wordt gebouwd.

Er wordt een berekening van de hoogte van het groepsrisico uitgevoerd. Op basis daarvan zal de gemeente Oisterwijk een verantwoording van dat groepsrisico dienen te nemen. Dit zal verwerkt zijn in de ontwerpversie van dit bestemmingsplan.

Toepassing van eventuele wijzigingsbevoegdheden voor nieuwe woningen resulteert in toevoeging van het aantal woningen. Het zal in de praktijk om een zeer beperkt aantal gaan. Vandaar dat die toevoeging geen noemenswaardig effect heeft op het groepsrisico inzake externe veiligheid. Specifieke toetsing hieraan kan dan ook achterwege blijven. Mochten er toch twijfels zijn, dan is het altijd nuttig om alsnog onderzoek te verrichten. Daarbij kan worden betrokken of er sterk afwijkend wordt gebouwd van de stedenbouwkundige omgeving, zoals aanmerkelijke verdichting richting de risicobron. Voor de zorgvuldigheid is dit toch als criterium opgenomen.

B1.3. Afweging van initiatieven

De bestemmingsregeling bevat enkele mogelijkheden voor het mogelijk maken van initiatieven die niet direct kunnen worden toegestaan. Hiervoor zijn bepalingen voor afwijking van de regels of voor wijziging van bestemmingen opgenomen. Daarbij worden voorwaarden genoemd, die al dan niet van toepassing zijn voor een specifieke afwijking of wijziging. In dit overzicht wordt nader ingegaan op de aspecten die bij die afwegingen een rol spelen. Het gaat dan om voorbeelden en indicaties. In een concrete situatie zal door de juiste afstemming op die situatie en de directe omgeving, een zorgvuldige afweging gewaarborgd zijn, mede met behulp van deze toelichting.

De wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen voor relatief overzichtelijke aanpassingen van de bestemmingen, bijvoorbeeld het in beperkte mate verhogen van het aantal woningen. Daarbij is het niet de bedoeling dat grootschalige aanpassingen van de stedenbouwkundige structuur worden gefaciliteerd. Woningbouw van bijvoorbeeld 10 woningen ter plaatse van een oorspronkelijke bedrijfslocatie zou wellicht nog net passen. Het aantal verkeersbewegingen is overzichtelijk en veelal goed in het verkeersbeeld inpasbaar. De oorspronkelijke drukte van een bedrijfsvestiging wordt als het ware ingewisseld voor regulier woonverkeer.

Echter, wanneer een andere woningbouwontwikkeling wordt beoogd met bijvoorbeeld aanleg van enkele nieuwe woonstraten, dan kan de verkeersproductie aanmerkelijk toenemen ten opzichte van de bestaande situatie. Voorbeelden zijn omzetting van voorzieningen naar een nieuw woongebied. Voor die situaties is de wijzigingsbevoegdheid niet bedoeld. Dan zal een herziening van het bestemmingsplan de aangewezen weg zijn.

Het college maakt de keuze welke procedure het meest passend is wat betreft de verantwoording en afweging van aspecten, de effecten en betekenis voor de omgeving, de gewenste zorgvuldigheid en de keuze voor besluitvorming door het college of door de gemeenteraad.

Ruimtelijke omgeving

Bij de beoordeling of een initiatief past in de ruimtelijke omgeving komen de volgende aspecten aan bod.

Stedenbouwkundige inpassing

  • Een belangrijk uitgangspunt is dat een initiatief in de omgeving past. Dat betekent dat wanneer er voornamelijk sprake is van een initiatief vergelijkbaar met reeds bestaande situaties in de omgeving, dat er dan eerder wordt meegewerkt. Enige variatie is altijd mogelijk en soms ook wenselijk. Zomaar op een 'toevallige' locatie midden in een woongebied een duidelijk waarneembare afwijking toestaan, dat is ongewenst.
  • Uitzonderingen hierop zijn denkbaar. Daarbij kan worden gedacht aan afwijkingen van de omgeving op markante locaties. Juist door die afwijking kan een aantrekkelijker beeld ontstaan. Dat zorgt voor een gewenste afwisseling in een homogeen patroon, maar wel op een bijzondere plek. Het hangt van de locatie af of medewerking kan worden verwacht. Voor zover een wijzigingsplan in stedenbouwkundig opzicht mogelijk is waarin de hoogte en het woningtype van nieuwe woningen aansluiten op de omgeving en er geen andere noodzaak voor afwijking hiervan is dan een financieel-economische omstandigheid, kan van deze afwijkingsmogelijkheid geen gebruik worden gemaakt.
  • Het centrumgebied en lintbebouwing, als voorbeelden, vertonen een diversiteit aan situering van gebouwen, bouwstijlen, hoogtes en oppervlaktes. In die situaties zal dit aspect geen belemmering betekenen voor een initiatief.
  • In het Centrum Oisterwijk moet een initiatief ook voldoen aan de vereisten van het Beschermd Dorpsgezicht, zoals onder andere in het beeldkwaliteitsplan opgenomen.

Ontsluitingsmogelijkheden

  • In alle gebieden zijn percelen op zich voldoende ontsloten.
  • De ontsluiting van een perceel is wel een belangrijk aspect in relatie tot direct omwonenden. Bij toegangen die direct langs de tuin van de buren is gelegen kunnen knelpunten ontstaan. Dan is terughoudendheid of zelfs weigering van medewerking aan de orde. Dergelijke effecten gaan immers de gehele dag door of doen zich in sommige situaties juist geconcentreerd voor. Beide situaties zijn niet wenselijk.
  • Het zal niet zo zijn dat kleinschalige afwijkingen en wijzigingen een zodanige toename van de verkeersintensiteit met zich meebrengt, waardoor geen medewerking wordt verleend. Bij de beoordeling is het in ieder geval goed om de beschikbare gegevens uit het verkeersmodel te raadplegen, zodat op basis van feiten en gegevens een beoordeling kan plaatsvinden of een verkeerstoename voor de betreffende weg substantieel en ook bezwaarlijk is.

Parkeermogelijkheden

  • De nu nog geldende bouwverordening maakt het nog steeds mogelijk per initiatief maatwerk te leveren bij de beantwoording van de vraag of op eigen terrein in parkeergelegenheid kan worden voorzien.
  • Voor de toetsing van dit aspect is het goed na te gaan welke ruimte er op een perceel beschikbaar is. Is die aanwezig, dan is een positieve beslissing voor de hand liggend. Mocht het gaan om een substantieel aantal parkeerplaatsen achterop het perceel, dan is het altijd nog nodig dit af te wegen ten aanzien van de negatieve effecten voor de direct aanwonenden.
  • Het benutten van parkeergelegenheid in de straat is ook te overwegen. Zeker wanneer de parkeervraag zich vooral overdag manifesteert. Dan kunnen parkeerplaatsen worden benut van omwonenden die elders werken en daarvoor de auto gebruiken.
  • Bij de bepaling van de parkeervraag zal met name toetsing op basis van de Bouwverordening en de Parkeerverordening gemeente Oisterwijk 2010 plaatsvinden. Het bestemmingsplan bevat dan ook geen voorschriften inzake parkeren; dit wordt overgelaten aan de Bouwverordening. Een beperking opleggen aan de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestemmingsplan is daardoor niet nodig.
  • Het verdient overigens wel de voorkeur een stringent toetsingsbeleid te voeren. Van initiatiefnemers mag worden verlangd dat zij alles in het werk stellen om parkeerdruk te voorkomen.

Planologische aspecten

De waarden en planologische belangen worden niet geschaad ten aanzien van de volgende aspecten. Dat wordt als volgt beoordeeld.

Volkshuisvesting

  • Toename van het aantal woningen moet passen binnen de woningbouwafspraken met de regiogemeenten en de provincie. Voor de gemeente Oisterwijk is een toename van 700 woningen mogelijk. Wanneer dat wordt uitgesplitst naar de kernen, komt dat overeen met 140 woningen voor de kern Moergestel en 560 woningen voor de kern Oisterwijk.
  • De planningssystematiek moet bijdragen aan het voorkomen van overprogrammering en de zogeheten woningbouwparadox: wanneer er meer capaciteit wordt geboden dan de behoefte, is de kans groot dat er minder wordt gebouwd dan de behoefte. In verband hiermee is een woningbouwprogrammering vastgesteld waarbinnen de initiatieven moeten passen.
  • De woningbouwafspraken worden gedurende de planperiode herijkt op basis van nieuwe bevolkingsprognoses. Zie hiervoor de Raadsinformatiebrief van 6 juni 2012 inzake de herprogrammering van woningbouw (bijlage 10). 

Water

  • Bij veranderingen zet de gemeente in op verbetering van de waterhuishouding door ruimte te reserveren voor waterberging.
  • Dat betekent in de praktijk dat in ieder geval bij een toename van verharding van meer dan 100 m2 op het betreffende perceel moet worden voorzien in waterberging.

Natuur

  • Het plangebied is een intensief gebruikt stedelijk gebied. Aan de randen komen wel natuurwaarden voor. Uit analyses van de praktijksituaties is echter gebleken dat natuurwaarden geen obstakel vormen voor veranderingen.
  • Het is gewenst bij toetsing nadrukkelijk de bestaande situatie in ogenschouw te nemen. Doorgaans is er geen sprake van natuurwaarden of kansen hierop als gevolg van het reeds aanwezige gebruik. Natuurwaarden worden op particuliere percelen dan ook niet verwacht.
  • Bij twijfel is het nuttig tijdige en adequate verkenningen uit te voeren. Vleermuizen vormen in sommige situaties een (onverdachte) natuurwaarde.
  • Inmiddels is een serie aan natuuronderzoeken beschikbaar. Daaruit kan mogelijk worden geput.

Archeologie

  • Behoud van archeologische waarden wordt gewaarborgd door dit als criterium op te nemen in de afwijkingsregels.
  • Daarnaast geldt voor de relevante gebieden, een groot deel van de kern, dat initiatieven ook aan de dubbelbestemming Waarde - Archeologie worden getoetst.
  • Vandaar dat kortheidshalve kan worden verwezen naar paragraaf 4.1. Daarin zijn de betreffende gebieden aangewezen met een overzicht in tabelvorm, waaruit blijkt bij welke initiatieven wel of geen onderzoek is vereist.

Milieuaspecten

Bodemkwaliteit

  • Het aspect bodemkwaliteit is alleen aan de orde bij nieuwe gevoelige functies.
  • Naar verwachting zal dit niet vaak voorkomen. In ieder geval is het aspect bodem alleen van belang indien er vermoedens zijn van bodemverontreiniging.
  • Tijdig dossieronderzoek en koppeling aan andere vergunningverlening is aan te bevelen, zodat geen onnodige kosten worden gemaakt met tijdsverlies.

Geluidshinder

  • De afwijkingen bieden op zich geen wezenlijke mogelijkheden voor nieuwe geluidsgevoelige functies.
  • Geluidshinder komt van het wegverkeer, treinverkeer en mogelijk van bedrijven.
  • Geluidshinder is alleen van belang indien er een extra woning wordt gerealiseerd via een wijzigingsbevoegdheid. Bij de toepassing daarvan kan worden beoordeeld of het volgens de regelgeving nodig is onderzoek te verrichten. Vervolgens kan dat worden uitgevoerd in het kader van de vaststelling.

Milieu- en geurhinder bedrijven

  • Het projecteren van nieuwe gevoelige functies nabij bedrijvigheid vraagt aandacht. Dan kunnen belangen van het bedrijf in de omgeving in het gedrang komen, voor zover die functie dichter bij een bedrijf wordt gesitueerd.
  • Uit jurisprudentie is wel een bestendige lijn te destilleren dat de bedrijfsbelangen enerzijds zwaar wegen en anderzijds voldoende voorwaarden voor een goed woon- en leefklimaat worden vereist.
  • In voorkomend geval kan geurhinder van betekenis zijn in verband met een goed woon- en leefklimaat en eventuele beperkingen voor een bedrijf.
  • Voor afwijkingen zal dit aspect niet direct van belang zijn, bij wijzigingsbevoegdheden kan dit wel zo zijn.

Externe veiligheid

  • Bij veranderingen in de nabijheid van de tankstations, leidingen en de spoorlijn is toetsing aan het aspect externe veiligheid nodig.
  • Het is niet gewenst dat binnen de relevante contouren hiervan, intensivering van grondgebruik plaatsvindt.
  • Bij de hoogspanningsverbinding is het voorkomen van intensivering van ruimtegebruik voor kinderen (langdurig verblijf) ongewenst. Bij andere risicobronnen is het nodig te voorkomen dat minder zelfredzame groepen, zoals kinderen of ouderen, in de directe omgeving van die bronnen langdurig verblijven. Dit vraagt bijvoorbeeld specifiek aandacht bij lpg-stations en de spoorlijn (Oisterwijk) in relatie tot scholen en woonzorgcomplexen.
  • Bij veranderingen op locaties die op voldoende afstand zijn gelegen, speelt externe veiligheid geen rol in het afwegingsproces.

Luchtkwaliteit

  • Het aspect luchtkwaliteit is op zich een formeel toetsingsaspect voor planontwikkeling.
  • De veranderingen die binnen dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, zijn zonder meer toelaatbaar door de beperkte omvang. De regelgeving voor luchtkwaliteit heeft namelijk slechts betrekking op veel grootschaligere projecten.
  • Om die reden is dit criterium niet in de regeling opgenomen.

B1.4. Watertoets

Inleiding

  • Nederland is groot geworden door het leven met en de strijd tegen het water. In de 20eeuw is, doordat er te weinig rekening is gehouden met het waterbelang, veel ruimte aan het water onttrokken en veel afvalwater direct geloosd op oppervlaktewater. Om de toekomst van Nederland veilig te stellen is het nodig om te anticiperen op klimaatveranderingen en bij de ruimtelijke planvorming goed rekening te houden met water. De waterbeheerder heeft de taak, kennis en kunde om daar zorg voor te dragen. Daarom is het belangrijk om de waterbeheerder vroegtijdig te betrekken bij de planvorming.
  • Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn gemeenten verplicht om bij de voorbereiding van een structuurplan of bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van de betrokken waterbeheerders (artikel 3.1.6 Bro). In de toelichting bij het ruimtelijk plan dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Deze waterparagraaf moet een beschrijving bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het betreffende ruimtelijke plan voor de waterhuishouding en vormt de schriftelijke weerslag van de watertoets.
  • Het waterkwantiteitsbeheer is in handen van het Waterschap De Dommel. Ten behoeve van het bestemmingsplan is deze waterparagraaf in het kader van de watertoets schriftelijk overlegd met de waterbeheerder. Naar aanleiding van dit contact heeft het Waterschap in een brief het wateradvies afgegeven.

Beleidskader

  • Het vroegtijdig betrekken van de waterbeheerder en het meewegen van het waterbelang is, door middel van de Watertoets, sinds 1 november 2003, verankerd in het 'Besluit op de ruimtelijke ordening 1985'.
  • Het streven naar een veilig, gezond en duurzaam waterbeheer staat landelijk in de belangstelling. Thema's zoals 'water in de stad' en 'water als ordenend principe' zijn als speerpunten aangegeven in het vigerende beleid zoals vastgelegd in de Vierde Nota Waterhuishouding (ministerie van V&W), de Nota Ruimte (ministerie van VROM), de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw (WB21), de Handreiking Watertoets (VROM), het Provinciaal Waterhuishoudingsplan van Noord-Brabant (Provincie Noord-Brabant), de Beleidsnota Stedelijk Water, Krachtig Water - waterbeheersplan 2010-2015, Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk (Waterschap De Dommel), Wet gemeentelijk watertaken en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW).
  • In de beleidsnota GRP, heeft de gemeente Oisterwijk haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd.
  • Op Europees, nationaal en stroomgebiedsniveau wordt gewerkt aan de Kaderrichtlijn Water (KRW). De KRW streeft naar duurzame en robuuste watersystemen. Basisprincipes van het nationaal en Europees beleid zijn: meer ruimte voor water, voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in ruimte of tijd en stand-still (géén verdere achteruitgang in de huidige (2000) chemische en ecologische waterkwaliteit).
  • Het bovenstaande resulteert in twee strategieën: waterkwantiteit (hergebruik, vasthouden, bergen, afvoeren) en waterkwaliteit (schoonhouden, scheiden, zuiveren). Beide strategieën zijn vastgelegd in de Nota Ruimte (2006).
  • Aan de hand van deze waterparagraaf wordt duidelijk gemaakt hoe het vigerend waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen in voorliggend bestemmingsplan, hoe met water in dit plan wordt omgegaan en op welke wijze de inrichtingsmaatregelen bijdragen aan 'Veiligheid, Voldoende en Schoon Water'.

Huidige situatie

Afvoer en behandeling van afvalwater

  • In de kern Oisterwijk gaat alle transport van afvalwater via vrij verval transportleidingen. Zuidelijk van de Achterste stroom wordt het afvalwater getransporteerd vanaf de Bosweg langs de Achterste Stroom tot de Gemullehoekenweg bij de brug. Daar loopt het transportriool via het terrein van Rasa Senang en de Patrijslaan naar het stelsel bij het Klompven en Eikenven. Via de Gaspeldoornstraat wordt het afvalwater verder getransporteerd langs het bergbezinkbassin via een zinker onder de Essche Stroom naar de verzamelleiding richting de RWZI. Op enkele plaatsen wordt het water uit het drukrioolsysteem in het vrij vervalstelsel overgepompt. Het centrum gebied tussen de spoorlijn en de Achterste Stroom voert voornamelijk via de Groenstraat, Burg. Canterslaan, Terburghtweg af naar de verzamelleiding in het verlengde van de Nic. Van Eschstraat. Op deze verzamelleiding komt het water vanuit Moergestel en het zuiden. De leiding gaat daarna onder de spoorlijn door en gaat samen met de transportleiding vanuit het noorden naar de zuivering.

Huidige rioolstelsel

  • Gemeente: De gemeente Oisterwijk heeft voor het grootste deel nog een gemengd stelsel. Het totale stelsel wordt onderverdeeld in de kernen Oisterwijk, Moergestel en Heukelom. In de nieuwe plannen zoals Laarakkers en Sonman is een verbeterd gescheiden rioolstelsel aangelegd.
  • Oisterwijk: Uit de beschikbare gegevens zoals inspecties en visuele waarneming is de conclusie getrokken dat de riolering in de kern Oisterwijk al redelijk goed is. De gevolgen van de bouwpilot zijn over het algemeen redelijk te verwerken en leiden per saldo tot een grotere afkoppeling van verhard oppervlak. De drukriolering in het buitengebied is relatief jong.
    Binnen de kern Oisterwijk functioneert het stelsel over het algemeen goed. Op enkele plaatsen (Heusdensebaan e.o.) ontstaan bij zware buien problemen met water op straat. Dit probleem zal na afronding van de werkzaamheden Kerkhoven sterk verminderen. Het bergbezinkbassin aan de Esschebaan werkt prima. Maar als gevolg van de grote hoeveelheid slib dat achterblijft in het bassin loopt de pomp regelmatig vast bij het ledigen.

Hemelwater

  • Het opvangen en verwerken van hemelwater is een nieuw onderdeel binnen het GRP. Door de nieuwe zorgplicht uit de wet 'Verankering en bekostiging gemeentelijke watertaken' is het vanaf 1 januari 2008 mogelijk om de bekostiging van de maatregelen onder te brengen binnen een verbreed rioolrecht.
  • De werkzaamheden voor infiltratie die de afgelopen 10 jaar zijn uitgevoerd waren in principe eigen beleid. Door de nieuwe wetgeving wordt nu ook landelijk dit beleid vastgelegd als een zorgplicht.
  • Vanaf 1995 wordt in de kern Oisterwijk al verhard oppervlak afgekoppeld van het gemengde stelsel.
  • Uit visuele inspectie is komen vast te staan dat de voorzieningen in goede conditie zijn. Over het algemeen functioneren de voorzieningen overal uitstekend tot goed.

Grondwater

  • De zorgplicht voor grondwater is erop gericht om de zorg voor een goed grondwaterpeil in relatie tot het gebruik van een terrein vast te leggen.
  • Daarbij gaat het vooral om watersuppletie door afstroming van een teveel aan water veroorzaakt door infiltratie en berging van hemelwater ondergronds.
  • Er zijn weinig klachten bekend over grondwateroverlast. Op enkele plaatsen binnen de kern Oisterwijk is van oudsher de grondwaterstand na een regenperiode tijdelijk verhoogd. De voornaamste klachten zijn tot nu toe optrekkend grondwater in de muren en water in convectorputten en kruipruimte. Er is geen register bijgehouden van meldingen van grondwateroverlast. Onderzocht wordt op welke manier de meldingen geregistreerd kunnen worden.

Voorkomen van wateroverlast

Hemelwater, grondwater en riolering

  • Bij grote neerslaghoeveelheden moet het water zoveel mogelijk in het gebied worden vastgehouden om te voorkomen dat wateroverlast ontstaat. Het is namelijk onmogelijk het afwateringsstelsel en de capaciteit van de gemalen af te stemmen op piekbuien, zeker als rekening wordt gehouden met de verwachte klimaatverandering. Daarnaast wordt door het vasthouden van water verdroging (onder andere watertekort in lange perioden zonder neerslag) tegengegaan.
  • Voor het opvangen en afvoeren van neerslagpieken ter voorkoming van wateroverlast is, bij realisering van nieuwe ontwikkelingen, vergroting van de bergingscapaciteit nodig. In het kader van duurzaam waterbeheer is het van belang dat bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening wordt gehouden met de waterhuishoudkundige consequenties. Daarom dient in het kader van de in het bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingsmogelijkheden, indien relevant, een watertoets te worden uitgevoerd. Bij het afkoppelen van relatief schone verharde oppervlakken (vooral daken) van de riolering, wordt het hemelwater naar het oppervlaktewater afgevoerd. Hierdoor ontstaat een positief effect op de werking van de rioolwaterzuivering, omdat deze minder (schoon) regenwater krijgt aangevoerd.
  • Het verdient de voorkeur nieuwe ontwikkelingen volledig af te koppelen. De omgeving mag daarbij echter niet extra worden belast. Daarom dient het water zo lang mogelijk op het betreffende perceel in het plangebied te worden vastgehouden. Het verhard oppervlak kan bij sommige ontwikkelingen immers aanzienlijk toenemen en daarmee nemen de hoeveelheden water, die versneld door het afwateringsstelsel moeten worden afgevoerd, ook toe. In de praktijk is toetsing nodig vanaf 100 m2 toename van verharding.
  • Als gewenste situatie inzake hemelwater bij bestaande bouw binnen stedelijk gebied wordt in gebieden met een (toekomstig) gescheiden rioolstelsel door de gemeente de zorgplicht in de openbare ruimte uitgevoerd. Bij de aanleg van hemelwaterriolering krijgt elk perceel kosteloos een aparte hemelwateraansluiting. De perceeleigenaar krijgt de verplichting om binnen een periode van vijf jaar na aanleg van de aansluitmogelijkheid minimaal alle dakoppervlakken af te koppelen. Het hemelwater wordt dan afgevoerd via de hemelwaterriolering.
  • In gebieden met een gemengd rioolstelsel wordt het hemelwater ingezameld en verwerkt door de gemeente. Binnen deze gebieden zijn veel percelen aanwezig waarbij het hemelwater geheel of gedeeltelijk op eigen terrein verwerkt kan worden. Deze afkoppeling kan vaak met eenvoudige middelen al gerealiseerd worden.
  • Percelen die aan een (zak)sloot of duiker liggen kunnen eenvoudig het afvloeiende hemelwater in het oppervlaktewater brengen.
  • Percelen met een groot terreinoppervlakte kunnen het water eenvoudig op eigen terrein verwerken.
  • Bij verbouwingen worden voorschriften gegeven voor het verwerken van het hemelwater.
  • Voor al deze gevallen wordt een maatwerkoplossing toegepast.
  • Van de perceeleigenaar wordt verwacht dat binnen vijf jaar na vaststelling van het GRP ten minste het dakoppervlak van een woning die binnen de bovenstaande mogelijkheid valt wordt afgekoppeld.
  • Voor de gewenste situatie van grondwater zijn beleidsuitgangspunten geformuleerd.
  • Maximale grondwaterspiegel: Gestreefd wordt binnen het stedelijke gebied naar een maximale grondwaterspiegel met een GHG van 0,70 m1 – maaiveld.
  • Overschrijdingskans: Het is toelaatbaar als de GHG jaarlijks gedurende een periode van maximaal 4 weken overschreden wordt tot een hoogte van 0,50 m1 – maaiveld.
  • Voor het grondwater is geconstateerd waar structurele wateroverlastproblemen tot de mogelijkheden behoren. In Oisterwijk is dit mogelijk bij Dille, het Bevrijdingsplein, de Willem de Zwijgerlaan, Frans Halsstraat, Klompven en Eikenven, Schout Coomansstraat.

Waterkwaliteit

  • Het oppervlaktewaterstelsel wordt overwegend gevoed met schoon grond- en regenwater. Om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat duurzame bouwmaterialen worden toegepast om te voorkomen dat hemelwater verontreinigd raakt.

Verdroging/natte natuur

  • Wat betreft de criteria verdroging en natte natuur zijn inrichtingsprojecten veel effectiever dan het bestemmingsplan. In het kader van de reconstructie is echter afgesproken dat voor de natte natuurparel en de daaromheen gelegen 500 m brede beschermingszone een vereiste van omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden moet worden opgenomen om werkzaamheden die een negatieve invloed kunnen hebben op de mate van verdroging, te kunnen toetsen.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat voorliggend bestemmingsplan niet strijdig is met waterdoelstellingen. Er worden geen concrete ontwikkelingen geprojecteerd die nog niet de watertoetsprocedure hebben doorlopen. Indien concrete ontwikkelingen noodzaken tot waterhuishoudkundige maatregelen, zullen deze in overleg met het waterschap worden getroffen.

Bijlage 2 Toelichting op de Staat van Activiteiten

Achtergronden van het bestemmingsplan  

De gemeente Oisterwijk kiest voor een positieve benadering om aan huis startende ondernemers mogelijkheden te bieden. Daarvoor is het belangrijk dat ook voor een ieder duidelijk is welke activiteiten hieronder vallen. Mogelijke criteria voor afbakening van het begrip 'beroep, bedrijf en kantoor aan huis' en te stellen voorwaarden worden hierna weergegeven.

Deze toelichting is ontleend aan de gemeentelijke Notitie startende ondernemers.

B2.1. Aspecten

Omvang

  • Binnen een woonbestemming zal een beroep/bedrijf aan huis uiteraard naar omvang ondergeschikt moeten zijn aan het wonen. Dit kan geobjectiveerd worden in de vorm van een maximum van 40% van de totale toegestane vloeroppervlakte (incl. verdiepingen en bijgebouwen) binnen het bestemmingsplan.
  • Om bij zeer grote woningen uitersten te voorkomen wordt een absoluut maximum van 80 m2 gesteld.

Commercieel karakter

  • Van commerciële beroepsuitoefening is sprake indien winst het belangrijkste oogmerk is. Beroepen die worden uitgeoefend tegen een honorarium, zullen claimen alleen al daarom niet-commercieel te zijn, terwijl dat soms toch valt te betwijfelen.
  • De mate waarin een beroep commercieel is kan nauwelijks worden vastgesteld en is daarom niet bruikbaar als toetsingscriterium.

Directe hinder voor of nadelige invloed op de omgeving

  • Directe hinder voor de omgeving kan worden voorkomen door bedrijven met een milieucategorie van 3 t/m 6 uit te sluiten. Hetzelfde geldt voor eventuele verkeers- en parkeerhinder. De gebruikelijke voorwaarde is daarbij dat er geen sprake mag zijn van een ontoelaatbaar publieks- of verkeersaantrekkend karakter, mede in relatie tot eventueel reeds aanwezige beroeps- en bedrijfsvestigingen in de nabije omgeving (zie ook aantallen bezoekers). Verder dient er in principe geparkeerd te worden op eigen terrein.
  • Van een nadelige invloed op de omgeving zou voorts sprake zijn als de uiterlijke verschijningsvorm van het 'bedrijf' niet past in de woonomgeving. Een kapsalon bijvoorbeeld kan het uiterlijk van een winkel krijgen. Voorwaarde moet dus zijn dat de beroepsuitoefening ook in zijn verschijningsvorm ondergeschikt moet zijn aan de woonfunctie. Reclame-uitingen aan of bij de woning zijn derhalve niet toegestaan.

Dienstverlenend, verzorgend of productiekarakter

  • Beroepen met een dienstverlenend karakter zijn veel voorkomende beroepen aan huis. Maar ook kan gedacht worden aan:
    • 1. ambachtelijke productie (vervaardiging kleding, sieraden etc.);
    • 2. verzorging van huisdieren (bijvoorbeeld trimsalon);
    • 3. cosmetische verzorging (bijvoorbeeld kapsalon, schoonheidssalon etc.).
  • Vooral vanuit de laatstgenoemde categorie bestaat kennelijk dikwijls behoefte om het beroep aan huis uit te oefenen, veelal in combinatie met werkzaamheden in het gezin. Behoudens eventuele bezwaren vanuit andere toetsingscriteria (bijvoorbeeld hinder, omvang of verschijningsvorm), zijn er geen motieven aan te voeren om een van deze categorieën of beroepen uit te sluiten.

Traditie

  • Van oudsher wordt/werd een aantal beroepen zoals huisarts, architect, verzekeringsagent et cetera dikwijls aan huis uitgeoefend. In veel gevallen hebben dergelijke praktijken of kantoren onder andere door samenwerking een omvang aangenomen waardoor zij zich niet meer lenen voor vestiging aan huis. Bijvoorbeeld een volwaardige huisartsenpraktijk kan ontoelaatbaar publieks- en verkeersaantrekkend zijn.
  • Een kleinschalige nacht- en weekendpraktijk daarentegen is vrijwel altijd alleszins acceptabel.
  • 'Traditie' als criterium op zich is niet bruikbaar. Wel speelt bij de vestiging van een huisartsenpraktijk de noodzaak van vestiging in het verzorgingsgebied een rol.

Vestigingsmogelijkheid elders

  • Behoudens enige uitzonderingen kunnen de meeste beroepen en bedrijven die aan huis worden uitgeoefend ook elders worden gevestigd.
  • Een praktisch probleem daarbij is de zeer beperkte beschikbaarheid van voor dat doel geschikte en bestemde ruimten. Ook indien ruimte elders voorhanden is, moet het de ondernemer in principe vrij staan op grond van voor hem/haar relevante motieven te kiezen voor vestiging thuis.

Voortdurende bereikbaarheid

  • Bij sommige beroepen is het noodzakelijk dat de ondernemer behalve de normale wekelijkse werktijd een aantal dagen, nachten of dagdelen direct op zijn praktijk, kantoor of bedrijf bereikbaar is: de daadwerkelijk aan-huis-'gebonden' beroepen.
  • Dergelijke beroepen moeten, behoudens ernstige bezwaren op basis van een der andere criteria, als beroep/bedrijf aan huis worden toegelaten.

Valse concurrentie

  • Met name vanuit beroepsgroepen die te doen gebruikelijk (ook) zijn gevestigd in winkelpanden of andere specifieke (dure) bedrijfspanden (bijvoorbeeld kappers) kan gesteld worden dat het uitoefenen van die beroepen aan huis een vorm van valse concurrentie is die door de overheid zou moeten worden tegengegaan.
  • Wat er ook zij van deze stelling, de bevoegdheid van de gemeente reikt met het bestemmingsplan niet verder dan het voorkomen of tegengaan van activiteiten voor zover die uit planologisch oogpunt ongewenst zouden zijn.
  • Motieven die worden ingegeven vanuit de kennelijke behoefte de onderlinge economische verhoudingen tussen burgers te regelen mogen niet maatgevend zijn.

Persoonlijke omstandigheden

  • Het is denkbaar dat iemand door persoonlijke omstandigheden, zoals bijvoorbeeld een lichamelijke handicap, slechts in staat is thuis zijn beroep/bedrijf uit te oefenen.
  • In dergelijke gevallen geldt voor aan-huis-gebonden beroepen: toestaan behoudens ernstige bezwaren uit anderen hoofde.

Aantal bezoekers

  • Het aantal bezoekers kan bepalend zijn voor eventuele verkeers- en parkeerhinder. Daarnaast kan de aanwezigheid van veel mensen op zich hinderlijk zijn in de vorm van bijvoorbeeld geluidsoverlast of aantasting van de privacy.
  • Beroepen/bedrijven waarbij zulke hinder of overlast kan worden verwacht, kunnen niet worden toegestaan. Het al dan niet werken op afspraak kan bepalend zijn voor de toelaatbaarheid. De bedrijfsvoering dient hierbij bepalend te zijn.

Aantal werknemers

  • Uitgangspunt is dat het beroep/bedrijf wordt uitgeoefend door ten minste een van de bewoners van de betreffende woning. Dat er daarnaast 'derden' werkzaam zijn is niet uitgesloten, maar indien meerdere werknemers dagelijks aanwezig zijn zal het daarvoor op basis van de gebruikelijke norm vereiste aantal parkeerplaatsen ruimschoots voorhanden moeten zijn.
  • Overigens wordt het aantal (gelijktijdige) werknemers beperkt door de maximale omvang van een vestiging.

Detailhandel

  • In principe is detailhandel niet als beroep aan huis toegestaan. In hoeverre is detailhandel als nevenactiviteit wel acceptabel. Als voorbeelden zijn te noemen:
    • 1. verkoop in eigen atelier vervaardigde kunst of kleding;
    • 2. verkoop van cosmetische producten vanuit een schoonheids- of kapsalon.
  • Bij het eerste voorbeeld ligt de detailhandel in het rechtstreekse verlengde van de beroepsuitoefening en is bijna noodzakelijk, omdat de afzet via de reguliere detailhandel bij een geringe productie vrijwel onmogelijk is. Daarbij moet wel bewaakt worden dat het uitsluitend verkoop van zelfgemaakte artikelen betreft.
  • De verkoop van cosmetica door bijvoorbeeld een schoonheidsspecialiste is weliswaar gebruikelijk en levert wellicht een belangrijk deel van haar inkomen, maar van noodzaak in verband met de beroepsuitoefening is geen sprake, behalve uiteraard de tijdens een behandeling 'verwerkte' producten. Hetzelfde geldt voor een kapsalon of ander cosmetisch instituut. Omdat bovendien door het toelaten van dergelijke detailhandel de kans wordt vergroot dat een salon een ongewenst 'winkelachtig' karakter krijgt, moet detailhandel als nevenactiviteit van 'salons' en dergelijke uitdrukkelijk verboden worden.

B2.2. Bepalingen

Het vorenstaande kan als volgt worden samengevat. Het uitoefenen van een beroep, bedrijf of kantoor aan huis, al dan niet onder specifieke voorwaarden, is toegestaan met inachtneming van de volgende voorwaarden.

  • De activiteit is in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt aan de woning en de woonomgeving.
  • De activiteit is naar omvang ondergeschikt aan het wonen, dus niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van het gebouw en totaal mag niet meer dan 80 m2 in beslag worden genomen.
  • De activiteit wordt hoofdzakelijk verricht door de bewoner, mogelijk ondersteund door ten hoogste 1 medewerker; gebruikmaking door een niet-bewoner is toegestaan voor zover het geen maatschap betreft.
  • Er is geen sprake van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen.
  • Er is of kan voldoende worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers.
  • Er vindt geen detailhandel plaats, anders dan ten behoeve van ter plaatse vervaardigde of gebruikte goederen.
  • Op geen andere wijze wordt hinder of overlast veroorzaakt.
  • Door de aard van de werkzaamheden of de persoonlijke omstandigheden van de bewoner(s) is de activiteit niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend.
  • De activiteiten zijn niet toegestaan in een bijgebouw.

Op basis van gegevens van de Kamer van Koophandel met betrekking tot aan-huis-gebonden beroepen, dienstverlening en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis, en de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering is een toedeling van functies opgesteld. In dit overzicht zijn activiteiten genoemd die toelaatbaar zijn in een dorpskern.

Bijlage 6 Toelichting op bijzondere woonvormen

Achtergronden van het bestemmingsplan  

B6.1. Toelaatbaarheid woonvormen

Ten aanzien van de toelaatbaarheid van de verschillende woonvormen, ziet de bestemmingsregeling er als volgt uit.

  • Een reguliere woonvorm (huishouden) past binnen de woonbestemming (wonen in een woning). Hiermee vergelijkbare zelfstandige woonvormen met een vast samenlevingsverband (continuïteit, onderlinge verbondenheid), maar zonder noodzakelijke en aanwezige permanente begeleiding en/of therapie, passen ook binnen de woonbestemming. Hieronder kunnen worden begrepen begeleid wonen van mensen met een verstandelijke beperking, tijdelijke verblijf van personen met een verstandelijke handicap of met psychische problemen, een woongroep, huisvesting van personen met TBS-status (laatste stadium) of een Thomashuis, voor zover aan de hiervoor vermelde kenmerken wordt voldaan.
  • Bijzondere woonvormen zijn strijdig met de woonbestemming. Het betreft dan niet-zelfstandige woonvormen, zonder vast samenlevingsverband (continuïteit, onderlinge verbondenheid), maar wel met een noodzakelijke en aanwezige permanente begeleiding en/of therapie ter plaatse. Hieronder kunnen worden begrepen huisvesting van alleenstaande minderjarige asielzoekers, dementerende bewoners of van licht gehandicapte jongeren met permanente begeleiding, een inloophuis voor gehandicapten, of mensen met psychische problemen.
  • Bijzondere woonvormen kunnen via een wijzigingsbevoegdheid worden toegestaan. Kleinschaligheid en het niet aan de orde zijn van nadelige effecten voor de omgeving, zijn belangrijke voorwaarden.
  • Het beleid en de bestemmingsregeling zijn gebaseerd op de analyse van jurisprudentie.
  • In het centrumgebied van Oisterwijk is echter opvang van personen met een problematiek op het gebied van verslaving of psychische situatie worden hier niet gewenst.

B6.2. Analyse jurisprudentie

Overwegingen jurisprudentie

De volgende overwegingen uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak zijn van belang.

  • Naast zelfstandige bewoning door een gezin verdragen ook minder traditionele woonvormen zich met de woonbestemming, indien daar sprake is van nagenoeg zelfstandige bewoning.
  • Indien het bestemmingsplan zelf geen invulling geeft aan de bestemming Wonen, wordt ingevolge jurisprudentie naast zelfstandige bewoning door een gezin, ook aan minder traditionele woonvormen gedacht, voor zover sprake is van zelfstandige bewoning met een duurzaam en bestendig karakter en zekere mate van verbondenheid tussen de bewoners.
  • Bepalend is of het gebruik van gronden voor andere woonvormen dan reguliere woonvormen, andere ruimtelijke gevolgen met zich meebrengt dan het reeds toegestane gebruik van deze gronden ten behoeve van de reguliere woonvormen.
  • Een woonvorm passend binnen de bestemming Wonen wordt niet gekenmerkt door permanente, verplichte en aanwezige begeleiding en een aan het wonen gekoppeld begeleidings- of behandelingstraject.

Voorbeelden die passen binnen de bestemming Wonen

  • Begeleid wonen van mensen met een verstandelijke beperking.
    Vijf personen met een verstandelijke beperking kunnen in belangrijke mate zelfstandig wonen ten opzichte van de ondersteunende diensten en centrale voorzieningen van vergunninghoudster functioneren. De bewoners gaan overdag naar een centrum (dagbesteding, werk) en doen zelf boodschappen. Zij behoeven geen permanente begeleiding. Van therapeutische behandeling is geen sprake. Voorts eten zij gezamenlijk en maken zij gebruik van gemeenschappelijke voorzieningen in de woning, waaronder een gedeelde natte cel. (ABRS 28 juni 2006, 200508258/1, Driebergen-Rijsenburg).
  • Tijdelijke verblijf van personen met een verstandelijke handicap of met psychische problemen.
    Op de eerste verdieping van het gebouw bevinden zich drie zelfstandige appartementen met eigen toegang voor tijdelijke huisvesting (maximaal 1 jaar). Op de begane grond zijn spreek- en behandelruimtes en een ruimte voor dagactiviteiten aanwezig. De bedoeling is dat bewoners zoveel mogelijk zelfstandig wonen functioneren. Zo nodig en desgewenst wordt overdag begeleiding verleend door therapie en begeleide activiteiten en 's nachts kan personeel vanaf de overzijde van de straat, worden opgeroepen via intercom. Het verblijf in de appartementen is tijdelijk, maar maakt geen deel uit van een begeleidings- of behandelingstraject. De relatie met zorg en behandeling is te gering en te vrijblijvend om aan het wonen het zelfstandig karakter te ontnemen. Het gebruik van appartementen op de eerste verdieping is als zelfstandig wonen aan te merken en past niet in de bestemming Bijzondere doeleinden. (ABRS 25 maart 2009, 200803717/1, Opsterland).
  • Een woongroep.
    De familie richt een woongroep op, bedoeld voor het voor onbepaalde tijd opnemen van personen met sociaal isolement om te voorzien in een vaste woon- en verblijfplaats. Kenmerken zijn deelname aan het gezinsleven (gezamenlijk gebruik maaltijden en verdeling huishoudelijke taken), een eigen kamer, gemeenschappelijk sanitair, keuken en woonkamer. Personen worden niet 'geplaatst' door een instelling of instantie; zij kiezen deze woonvorm zelf. Er is sprake van een woonvorm waarin een met een gezinsverband vergelijkbaar huishouden wordt gevoerd met een duurzaam en bestendig karakter en waarbij ook een zekere mate van verbondenheid aanwezig is. (ABRS 6 februari 2008, 200703840/1, Ermelo).
  • Huisvesting van personen met TBS-status.
    Personen met TBS-status worden gehuisvest gedurende de laatste fase van terbeschikkingstelling, om terugkeer in de maatschappij voor te bereiden. Zij verblijven voor de duur van ongeveer zeven maanden tot een jaar, zijn uitbehandeld, met enkele malen per week bezoek door begeleider. Zij zijn in staat tot het zelfstandig verrichten van alle facetten van het wonen (koken, schoonmaken, wassen en klussen). In het pand bevinden zich twee keukenblokken, badkamer wordt gedeeld. De bewoners verrichten zelfstandig minimaal vier uur per dag betaalde of onbetaalde werkzaamheden buitenshuis. (ABRS 9 mei 2007, 200604047/1, Venlo).
  • Thomashuis.
    Bij een Thomashuis is sprake van een nagenoeg zelfstandige bewoning en dus een woonvorm die past binnen de bestemming Wonen. (Rechtbank Assen, voorlopige voorziening, 27 oktober 2009, BK1166, Assen)
  • Huisvesting van licht gehandicapte jongeren zonder verplichte permanente begeleiding.
    Op de begane grond van de woning worden twee kamers met een eigen badruimte gerealiseerd, op de verdieping komen vier van dit soort kamers. De bewoners gaan voor onbepaalde tijd een met een gezinsverband vergelijkbaar samenlevingsverband met elkaar aan. Zij doen gezamenlijk boodschappen en ook de maaltijden worden in de regel gezamenlijk gebruikt. Er is een gemeenschappelijke woonkamer waar de bewoners onder meer gezamenlijk televisie kunnen kijken. Hoewel de bewoners begeleiding krijgen bij de uitvoering van de huishoudelijke taken, worden deze door hen zelf verdeeld of uitbesteed. Voorts blijkt uit het verhandelde ter zitting dat deze personen niet worden geplaatst door een instelling of instantie, maar dat zij zelf kiezen voor één van de woonhuizen van een instantie die de door hen gewenste woonvorm past. Er is sprake van een woonvorm waarin een met een gezinsverband vergelijkbaar huishouden wordt gevoerd met een duurzaam en bestendig karakter en waarbij ook een zekere mate van verbondenheid aanwezig is. De hiervoor geschetste vorm van bewoning is terecht voor de toepassing van de planvoorschriften op één lijn gesteld met één huishouden. (ABRS 25 november 2009; 200906432/1/H1; Goes)

Voorbeelden die niet passen binnen de bestemming Wonen maar binnen de bestemming Maatschappelijk

  • Huisvesting van alleenstaande minderjarige asielzoekers.
    De woongroep van ama's vormt geen huishouden in de gewone zin van het woord en is daarmee ook niet op één lijn te stellen. Er is geen sprake van continuïteit in de samenstelling en niet van onderlinge verbondenheid (ABRS 11 februari 2004, 200303385/1, Dongeradeel).
  • Inloophuis voor gehandicapten, daklozen of mensen met psychische problemen.
    Er is voortdurende professionele begeleiding nodig en in het gebouw aanwezig. Ondanks de persoonlijke leefruimte voor te huisvesten gehandicapten, zijn er gezamenlijke groeps/woonruimtes en een centrale keuken, waarin maaltijden gezamenlijk worden gebruikt. Door het ontbreken van een zodanig zelfstandige bewoning van het gebouw is deze huisvestingsvorm strijdig met de bestemming Wonen. (ABRS 12 april 2006, 200504933/1, Alphen aan de Rijn).
  • Huisvesting van dementerende bewoners.
    Hoewel het de bedoeling is dat de dementerende bewoners zoveel mogelijk zelfstandig zullen functioneren, gelet op de aard van hun ziekte, 24 uur per dag begeleiding aanwezig zal zijn. Er is geen sprake van nagenoeg zelfstandige bewoning en dus niet van een huishouden. (ABRS 29 november 2006, 200601720/1, Helmond).
  • Verslavingskliniek.
    Met de woorden 'maar niet therapeutisch behandeld worden' in de definitie van het begrip bijzondere woonvorm wordt de reikwijdte van dit begrip beperkt; bij de verslavingskliniek gaat het om woonvormen waarbij de therapeutische behandeling bijkomstig is en het wonen niet de vorm van de therapeutische behandeling vormt. Een verslavingskliniek kan niet als een bijzondere woonvorm worden aangemerkt, aangezien daar een therapeutische behandeling van de verslaafden voorop staat. De bestemming 'Maatschappelijke doeleinden' is in een dergelijk geval aangewezen. (ABRS 21 oktober 2009, 200806242/1/R1, Arnhem).

In het centrumgebied van Oisterwijk is echter opvang van personen met een problematiek op het gebied van verslaving of psychische situatie worden hier niet gewenst.