Plan: | Buitengebied, wijziging Logtsebaan 2 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0823.WPBGLOGTSEBAAN2-VAST |
Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte heeft in overleg met de provincie Noord-Brabant en de gemeente Oirschot de varkenshouderij en bijbehorende agrarische gronden aan de Logtsebaan 2 aangekocht. Met de aankoop van de varkenshouderij wordt een beoogde megastal voor 19.000 varkens niet gerealiseerd en wordt middels de bedrijfsbeëindiging de stikstofuitstoot op het naastgelegen natuurgebied Kampina voorkomen. De varkensstallen zijn inmiddels gesloopt en met het voorliggende wijzigingsplan zal de bestemming van de bedrijfswoning wijzigen naar een burgerwoning. Met het voorliggende plan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt en worden er geen veranderingen aangebracht aan de feitelijke situatie.
Het plangebied is gelegen aan de Logtsebaan 2 in het buitengebied ten noordwesten van Oirschot.
Fig. 1.1: Locatie plangebied.
Het bestemmingsplan 'Buitengebied fase II 2013, 2e bestuurlijke lus' is vastgesteld op 16 december 2014 en geldt voor vrijwel het hele Oirschotse buitengebied. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 28 augustus 2015 uitspraak gedaan over het bestemmingsplan 'Buitengebied fase II 2013, 2e bestuurlijke lus', waarmee het plan grotendeels onherroepelijk is geworden.
Het bestemmingsplan 'Buitengebied, correctieve herziening' is een partiële herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied fase II 2013, 2e bestuurlijke lus' en is opgesteld om voor enkele vernietigde planonderdelen in een nieuwe regeling te voorzien.
In het bestemmingsplan 'Buitengebied, geconsolideerde versie 2020' zijn de verbeelding en planregels van het moederplan ('Buitengebied fase II 2013, 2e bestuurlijke lus') en de partiële herziening ('Buitengebied, correctieve herziening') samengevoegd. Het geconsolideerde plan geeft daarmee een compleet inzicht in de bestemmingsregeling zoals die vanaf 21 november 2017 (de vaststellingsdatum van de correctieve herziening) geldt in het plangebied.
Algemene voorwaarden voor wijzigen
In artikel 4.7.1 van het vigerende bestemmingsplan zijn de algemene voorwaarden voor afwijking opgenomen. Hieronder worden de voorwaarden voor de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 4.7.1 weergegeven en op welke manier hieraan is voldaan:
Met voorliggend plan wordt de beëindiging van het agrarische bedrijf planologisch geregeld.
Het agrarisch bouwvlak is met dit wijzigingsplan verwijderd en binnen de woonbestemming is agrarisch gebruik niet mogelijk.
Bij het omzetten van de bedrijfswoning naar een burgerwoning is de bestaande woning bepalend. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt.
Het betreft in het voorliggend plan geen monumentale of waardevolle bebouwing. Alle overtollige bebouwing die buiten de nieuwe woonbestemming is gelegen is al gesloopt. Dit betroffen stallen van het voormalig agrarisch bedrijf.
Niet van toepassing.
Niet van toepassing.
Door het omzetten van de bedrijfswoning naar een burgerwoning en het saneren van het agrarisch bedrijf is er sprake van een afname van de verkeersaantrekkende werking. Parkeren vindt plaats op eigen terrein.
De bestaande omgevingswaarden blijven intact. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Met de sloop van het agrarisch bedrijf is er juist een positief effect op de omgevingswaarden.
Hier wordt aan voldaan. Dit is nader onderbouwd in hoofdstuk 4 van dit wijzingsplan.
Dit lid is tweeledig:
Enerzijds zijn de bestaande landschappelijke kwaliteiten geïnventariseerd en vastgelegd in een beplantingsplan, dat als bijlage aan dit wijzigingsplan is gekoppeld. De instandhouding van de landschappelijke inpassing is geregeld door middel van een voorwaardelijke verplichting in dit wijzigingsplan.
Anderzijds dient er vanuit de landschapsinvesteringsregeling sprake te zijn van een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving. Deze verbetering van de landschappelijke kwaliteit is tot stand gekomen met de beïndiging van de voormalige varkenshouderij, het intrekken van de bijbehorende milieuvergunningen en de sloop van (het merendeel van) de schuren. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 3.2.2.
Hier wordt aan voldaan. Dit is nader onderbouwd in hoofdstuk 4 van dit wijzigingsplan.
Hier wordt aan voldaan. Dit is nader onderbouwd in hoofdstuk 4 van dit wijzigingsplan.
Er is sprake van een afname van het verhard oppervlak, waardoor er geen sprake is van verslechtering van de situatie.
Met het betreffende sublid wordt geregeld dat een gebruik van de gronden en/of bouwwerken waarbij een toename van de stikstofdepositie plaatsvindt verboden is. In voorliggend geval is sprake van de sloop van een varkenshouderij en het intrekken van bijbehorende milieuvergunningen, waarmee sprake is van een significante afname van de stikstofdepositie.
Wijzigen naar de bestemming Wonen
In artikel 4.7.13 van het vigerende bestemmingsplan is de afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het wijzigen van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' naar de bestemming 'Wonen'. Hieronder worden de voorwaarden voor de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 4.7.13 weergegeven en op welke manier hieraan is voldaan:
De locatie van het bedrijf is, mede gezien de bedrijfsvoering uit het verleden en ligging nabij natuurgebieden, niet als duurzaam aan te merken. De omgevingsvergunningen milieu zijn reeds ingetrokken, waardoor voortzetting van het agrarisch gebruik ook niet mogelijk is.
De ten tijde van bedrijfsbeëindiging bestaande bedrijfswoning wordt herbestemd tot burgerwoning. Er worden geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt.
Enkel de bestaande bedrijfswoning wordt omgezet in een burgerwoning. Er worden geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt.
De schuur uit het voorliggende plan is een bijbehorend bouwwerk dat groter is dan 240 m2, echter kunnen bijbehorende bouwwerken tot 150m2 worden uitgebreid met een omgevingsvergunning zoals gesteld in Bijlage II artikel 4 Besluit omgevingsrecht (Bor).
Het betreft in het voorliggend plan geen monumentale of waardevolle bebouwing. Het bijbehorend bouwwerk uit het voorliggende plan is groter dan 240 m2, echter kunnen bijbehorende bouwwerken tot 150m2 worden uitgebreid met een omgevingsvergunning zoals gesteld in Bijlage II artikel 4 Besluit omgevingsrecht (Bor). Bijbehorende bouwwerken boven deze drempel zijn reeds gesloopt. Dit betroffen stallen van de voormalige varkenshouderij.
De bedrijfswoning wordt conform deze regeling herbestemd tot burgerwoning, waarbij het bouwvlak overeenkomt met de voormalige bedrijfswoning met bijbehorend erf.
De omgevingsvergunning milieu is onherroepelijk ingetrokken.
Conclusie
Het voorliggende plan voldoet hiermee aan de in de afwijkingsregelingen opgenomen voorwaarden voor bestemmingswijziging.
Deze toelichting omvat naast dit hoofdstuk, zes andere hoofdstukken. Hoofdstuk twee geeft een beschrijving van de huidige en de gewenste situatie. In hoofdstuk drie komt het relevante beleid aan bod. Hoofdstuk vier geeft een beschrijving van de relevante omgevingsaspecten. Afsluitend wordt in hoofdstuk vijf ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.
Er was een duidelijke wens van de gemeente Oirschot, provincie Noord-Brabant, natuurbelangenorganisaties en omwonenden voor de beëindiging van de activiteiten van de ter plaatse gevestigde varkenshouderij. Na aankoop van de agrarische gronden door Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte is de milieuvergunning in het kader van de Wet natuurbescherming ingetrokken. De twee omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen en een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu zijn ook al ingetrokken. Daarnaast zijn de stallen bij het bedrijf reeds gesloopt. Het is niet langer mogelijk om de gronden te gebruiken voor intensieve veehouderij.
De bedrijfswoning op het perceel wordt herbestemd tot een burgerwoning. Daarnaast is een groot gedeelte van de erfverharding verwijderd. Eén van de varkensstallen is volledig gesloopt, de ander is gedeeltelijk gesloopt, waarbij het resterend deel als bijgebouw bij de burgerwoning gebruikt zal worden.
Fig. 2.1: Gewenste situatie.
De Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van onze leefomgeving. Hiermee wil het Rijk inspelen op de grote uitdagingen zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. De NOVI geeft weer wat bij deze grote uitdagingen de nationale belangen zijn, welke keuzes het Rijk maakt en welke richting het Rijk meegeeft aan decentrale keuzes. Deze keuzes hangen samen met de toekomstbeelden van de fysieke leefomgeving, de maatschappelijke opgaven en economische kansen die daarbij horen.
De ontwerp-NOVI is op 11 september 2020 vastgesteld door de Tweede Kamer, samen met het Milieueffectrapport NOVI (PlanMER). In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:
De NOVI komt voort uit de Omgevingswet (die naar verwachting in 2023 in werking treedt). Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang met elkaar. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes gemaakt worden.
Betekenis voor het plan
De NOVI bevat hoofdlijnen van voorgenomen ontwikkelingen en hoofdzaken van het door het Rijk te voeren ruimtelijk beleid. Bij kleinere ontwikkelingen heeft het rijksbeleid een te hoog abstractieniveau voor een concrete toetsing. Het rijksbeleid dat van toepassing is op dit wijzigingsplan door provincie en gemeente verder uitgewerkt in provinciaal en gemeentelijk beleid. Dit initiatief is van een dermate kleinschalige schaal dat er geen nationale belangen in het geding zijn. Het rijksbeleid is daarom niet verder uitgewerkt.
De nieuwe Omgevingswet bundelt de wetten en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur, cultureel erfgoed en water. En regelt zo het beheer en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. Vooruitlopend hierop heeft de provincie alvast een provinciale Omgevingsvisie gemaakt. Volgens de laatste informatie treedt de nieuwe Omgevingswet op 1 januari 2023 in werking.
In december 2018 is de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld. Deze Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Dat gaat om ambities op het gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De Omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
De visie bestaat uit een basisopgave en vier hoofdopgaven voor de middellange en lange termijn. De basisopgave is werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit. De vier hoofdopgaven komen voort vanuit de basis.
Basisopgave: werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit
Hoofdopgave I: werken aan de Brabantse energietransitie
Hoofdopgave II: werken aan een klimaatproof Brabant
Hoofdopgave III: werken aan de slimme netwerkstad
Hoofdopgave IV: werken aan een concurrerende, duurzame economie
Om de doelen voortkomend uit de hoofdopgaven te bereiken zet de provincie Noord-Brabant in op een samenhangende ruimtelijke koers.
Betekenis voor het plan
Het voorliggende plan komt overeen met de ambities zoals gesteld in de Omgevingsvisie Noord-Brabant. De beëindiging van het bedrijf zorgt ervoor dat een gezonde leefomgeving gewaarborgd blijft en draagt bij aan de ambitie van een goede kwaliteit waterhuishouding en bodemkwaliteit.
De Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant geldt totdat de Omgevingswet in werking treedt. De laatste geconsolideerde versie dateert van 1 augustus 2023. In de omgevingsverordening staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het maken van bestemmingsplannen. De verordening is een manier om die provinciale belangen veilig te stellen.
De Interim omgevingsverordening geeft bindende regels die bij ruimtelijke ontwikkelingen in acht genomen moeten worden. De provincie Noord-Brabant wil met haar regels aansluiten op de werkwijze van de Omgevingsvisie en de Omgevingswet. Daarom is ervoor gekozen om de verschillende provinciale verordeningen voor de fysieke leefomgeving samen te voegen tot een Interim omgevingsverordening. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er alleen inhoudelijke wijzigingen zijn doorgevoerd als die rechtstreeks voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals bijvoorbeeld het diep, rond en breed kijken van de omgevingsvisie. De regels voor ruimtelijke ontwikkelingen zijn ontleend aan de Verordening ruimte Noord-Brabant.
Betekenis voor het plan
Het plangebied is binnen de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant aangewezen als gelegen binnen het Landelijk gebied binnen de structuur ‘Groenblauwe mantel’. Het plangebied heeft daarnaast de volgende aanduidingen:
Algemeen
Op basis van paragraaf 3.1.2 van de Iov dient elk bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling omvat een toets te bevatten inzake de vraag of er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies, en geeft daarmee invulling aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgevng.
Het gaat in deze om een functiewijziging (verwijderen aanduiding intensieve veehouderij) van een bestaand agrarisch bedrijf. Er worden geen nieuwe bebouwingsmogelijkheden opgenomen. Tevens wordt het voormalige (agrarisch) bouwvlak verkleind tot de bebouwingscontour van de bestaande bedrijfswoning met bijbehorend erf en is er met de sloop van de stallen en verhardingen sprake van een forse afname van de bebouwing. Met dit plan worden daarnaast feitelijk geen nieuwe functies mogelijk gemaakt, omdat de herbestemde woning al bestaat.
Kwaliteitsverbetering landschap
Artikel 3.9 van de Iov borgt de kwaliteitsverbetering van het landschap. Een ruimtelijke ontwikkeling dient gepaard te gaan met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.
Met voorliggend plan is een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit bereikt door de sloop van de voormalige varkensstallen en bijbehorende verhardingen. Met het verkleining van het en bouwvlak tot de contouren van de bestaande bedrijfswoning en bijbehorend erf, het intrekken van de milieuvergunningen en het laten vervallen van de aanduiding intensieve veehouderij is juridisch-planologisch geborgd dat de voormalige agrarische functie niet terug kan komen. Feitelijk is al uitvoering gegeven aan de kwaliteitsverbetering, doordat de stallen en verhardingen reeds zijn gesloopt. Daarmee is financiële borging niet aan de orde; de benodigde investeringen zijn reeds verricht.
Op regionaal niveau is de kwaliteitsverbetering van het landschap vertaald in de Landschapsinvesteringsregeleling De Kempen. Afhankelijk van de impact van de ruimtelijke ontwikkeling wordt bepaald hoe invulling wordt gegeven aan artikel 3.9 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Hierin zijn drie categorieën te onderscheiden:
Conform de Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. 24-8-2012 (Lir) valt de wijziging van een bedrijfswoning naar een burgerwoning in categorie 3. Echter zijn tussen de Kempenregio en de provincie Noord-Brabant afspraken gemaakt dat er bij de omzetting van een agrarisch bouwvlak naar een woonbestemming sprake kan zijn van categorie 2, wanneer er sprake is van een verkleining van het bouwblok en de sloop van overtollige bebouwing.
Gezien er bij de Logtsebaan 2 sprake is van een forse verkleining van het bouwvlok en de overtollige bebouwing reeds is gesloopt, wordt toepassing gegeven aan deze afspraak tussen de regio en de provincie. Deze toepassing vindt plaats in overleg met de provincie en vooruitlopend op de herijking van de Lir door de Kempenregio. Derhalve dient op grond van een ruimtelijke ontwikkeling binnen categorie 2 vorm te worden gegeven aan de kwaliteitsverbetering van het landschap door te voorzien in een goede landschappelijke inpassing.
Landschappelijke inpassing
De goede landschappelijke inpassing is tot stand gekomen door een inventarisatie van de bestaande landschappelijke kwaliteiten en versterkingsmogelijkheden. Dit is vastgelegd in een beplantingsplan, dat als Bijlage 1 aan dit de regels van dit wijzigingsplan is gekoppeld. De instandhouding van de landschappelijke inpassing is geregeld door middel van een voorwaardelijke verplichting.
Met het voorliggende plan is sprake van een bestaande landschappelijke inpassing die al aansluit bij de landschappelijke waarden van het plangebied. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen gerealiseerd. De sloop van de stallen en het verbieden van herbouw zorgt juist voor een verbetering van de landschappelijke kwaliteit. De groene rand die bij de sloop van de stallen is verwijderd wordt opnieuw aangebracht.
Groenblauwe mantel
Een bestemmingsplan van toepassing op de Groenblauwe mantel:
Met de sanering van een agrarisch bedrijf, waaronder de sloop van stallen en verhardingen en het intrekken van milieuvergunningen, is sprake van een significante verbetering van de ecologische en landschappelijke waarden binnen het gebied. Er is immers netto sprake van een flinke afname van verhardingen en daarnaast sprake van een landschappelijke inpassing, waarmee een groene inpassing is geborgd. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die afbreuk kunnen doen aan ecologische, landschappelijke of hydrologische waarden van het gebied.
Attentiezone waterhuishouding
Binnen de Attentiezone waterhuishouding is geregeld dat ontwikkelingen geen negatieve invloed dienen te hebben op de binnen de attentiezone gelegen natte natuurparels. Voor activiteiten die een negatief effect op de (grond)waterstand in een natte natuurparel kunnen hebben, is een vergunning nodig. Bij het toelaten van functies die een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding, geldt dat overleg met het waterschap nodig is.
Binnen het plangebied is een agrarisch bedrijf gesaneerd. Alle bebouwing voor de veehouderij is reeds gesloopt. Er is sprake van een forse afname van het verhard oppervlak. Deze herbestemming heeft een positief effect op de waterhuishouding. Voor de regels ten aanzien van de borging is in artikel 5 van de regels een verwijzing naar het moederplan opgenomen.
Attentiezone stiltegebied
Binnen de aanduiding 'Stiltegebied' dient een bestemmingsplan bij de toedeling van functies en activiteiten rekening te houden met het behoud van stilte en rust in het gebied. Bij voorliggend plan is sprake van de sanering van een varkenshouderij en worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Daarmee is sprake van een verbetering van de situatie.
Stalderingsgebied
Binnen de aanduiding 'stalderingsgebied' gelden extra randvoorwaarden voor de ontwikkeling van veehouderijen. Daarmee wordt sturing gegeven aan het voorkomen van een verdere regionale concentratie van vee en aan het tegengaan van leegstand. Voor dit plan is deze aanduiding niet relevant. Met deze herbestemming wordt een veehouderij gesaneerd en de bedrijfswoning herbestemd tot burgerwoning.
Wonen in het buitengebied
In artikel 3.68 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is opgenomen dat in het landelijk gebied alleen bestaande burger- en bedrijfswoningen zijn toegestaan. In artikel 3.69 zijn afwijkingsregels voor de regels in artikel 3.68 opgenomen. De herbestemming van de voormalige agrarische bedrijfswoning aan de Logtsebaan 2 binnen het plangebied naar een woonbestemming is mogelijk binnen deze regels. Overtollige bebouwing wordt gesloopt; splitsing in meerdere woonfuncties wordt niet beoogd.
Conclusie
De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de vereisten vanuit de Interim omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant.
Op 26 september 2017 heeft de gemeenteraad van de gemeente Oirschot de Omgevingsvisie vastgesteld. In deze visie heeft de gemeente een concrete visie voor de leefomgeving vastgelegd die zich richt op de ontwikkeling van Oirschot. Oirschot wil een veilige en gezonde, uitnodigende leefomgeving bieden aan de mensen, waar iedereen tot zijn recht komt en iedereen kan meedoen.
Oirschot is een gemeente welke inzet op een evenwichtige samenhang tussen ondernemerschap, natuur en cultuur. De omgevingsvisie is aan de hand van thema’s opgebouwd. Voor de voorgenomen ontwikkeling zijn de navolgende thema’s relevant:
Natuur, landschap & cultuurhistorie
De beoogde ontwikkeling sluit volledig aan bij de uitgangspunten voor dit thema. Door landschapsontsierende bebouwing (de varkensstallen) te saneren, wordt een actieve bijdrage geleverd aan vergroting van de in het buitengebied aanwezige waarden. Tevens vindt een landschappelijke kwaliteitsverbetering plaats door het landschappelijk inpassen van het plangebied.
Landbouw
Binnen het thema landbouw zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:
De huidige stalsystemen van de varkensstallen voldoen niet meer aan de geldende wet- en regelgeving. Aanzienlijke investeringen in de vorm van grootschalige nieuwbouw zijn noodzakelijk, wil men aan de uitgangspunten van de omgevingsvisie (en overige van toepassing zijnde wetgeving) kunnen voldoen. Een rendabele exploitatie op de locatie is niet haalbaar, mede nu deze noodzakelijke schaalvergroting niet in de omgeving is in te passen. Dit wordt mede onderbouwd vanuit de omgevingsvisie, waarin de bedrijfslocatie is gelegen in de aanduiding ‘nee, tenzij’.
Veilige en gezonde woon- en leefomgeving
Een ander thema in de Omgevingsvisie is een veilige en gezonde woon- en leefomgeving. De gemeente wil hiermee onder andere bereiken dat voor de huidige en toekomstige bewoners wordt voorzien in een passende, toekomstbestendige woningvoorraad met ruimte voor initiatieven en oog voor het monumentale en groene karakter van de gemeente. Het in gebruik nemen van de (voormalige) bedrijfswoning als burgerwoning wordt gecombineerd met een goede landschappelijke inpassing. Het groene karakter van de leefomgeving wordt derhalve versterkt en opgewaardeerd.
Betekenis voor het plan
De opheffing van mogelijkheden voor intensieve veehouderij in dit gemengde buitengebied draagt bij aan de vermindering van veehouderij op korte afstand van kernen en natuurgebieden, hiermee draagt dit plan bij aan de algehele transitie in het buitengebied richting een gebied dat ‘overwegend agrarisch is met recreatieve functies’. Tevens wordt met dit plan bijgedragen aan het voorkomen van leegstand en dus wordt bijgedragen aan het voorkomen van ondermijnende criminaliteit in het buitengebied. Hiermee is het plan in lijn met de omgevingsvisie van de gemeente Oirschot.
De milieu- en omgevingsaspecten vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Er is geen verandering in de feitelijke situatie en het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een burgerwoning, waarbij het bouwvlak de bestaande contouren van de bebouwing en bijbehorend erf betreft. Derhalve is hier sprake van een bestemmingsplan met een conserverend karakter en zijn er geen nieuwe onderzoeken naar de diverse milieu- en omgevingsaspecten uitgevoerd.
Aangezien de ontwikkeling geen nieuwe activiteiten mogelijk maakt zoals opgenomen in de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r., is tevens geen sprake van een m.e.r.(beoordelings)-plicht. De bestaande bedrijfswoning van de voormalige veehouderij krijgt middels de bestemmingsplanwijziging een woonbestemming. Een gebruikswijziging van bestaande bebouwing van bedrijfswoning naar een andere woonfunctie wordt niet gezien als stedelijk ontwikkelingsproject (activiteit D11.2 van het Besluit m.e.r.). Daarbij is specifiek ook relevant dat de bebouwing niet wordt uitgebreid; er is sprake van een afname van bebouwing door de reeds gesloopte stallen en de bestaande contour van de bedrijfswoning en bijbehorend erf wordt als bouwvlak gehanteerd.
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik van deze gronden dat met onderhavig bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde gebruik. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit vloeit voort uit artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar zijn.
Betekenis voor het plan
Er verandert niets aan de feitelijke situatie, er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een burgerwoning, waarbij het bouwvlak wordt verkleind tot de bestaande contouren van de bedrijfswoning en bijbehorend erf. Met onderhavig planvoornemen wordt de agrarische bestemming omgezet naar een woonbestemming. Dit betreft uitsluitend een functiewijziging van de bestaande bebouwing, waarbij de voormalige stallen reeds grotendeels zijn gesloopt. Er vinden geen bouw- of grondwerkzaamheden plaats. Tevens wordt er geen (nieuwe) milieugevoelige functie toegevoegd, aangezien ter plaatse reeds gewoond wordt.
Voor de aankoop van de omliggende agrarische gronden is in opdracht van Ruimte voor Ruimte een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie hiervoor Bijlage 1 van deze toelichting. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat op alle onderzochte plekken de verontreiniging van de bodem zodanig licht, of geheel afwezig was.
Op oude archieftekeningen is ter plaatse van het erf nog wel een brandstoftank zichtbaar. Deze lijkt echter al lange tijd niet meer fysiek aanwezig te zijn op de locatie. Wel is de bodem en het grondwater ter plaatse nader onderzocht om eventuele veronteiniging uit te kunnen sluiten. Het nader onderzoek is opgenomen in Bijlage 2. Daarin is geconcludeerd dat er in de grond en in het grondwater geen verhoogde gehalten aan olie en aromaten aanwezig zijn. Zintuiglijk zijn tevens geen verontreinigingskenmerken waargenomen.
Het aspect bodemkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor het planvoornemen.
Doordat de veehouderij wordt beëindigd wijzigt het beschermingsniveau van de woning niet. De bestemmingswijziging van de bedrijfswoning naar een burgerwoning betreft een bestaande woning. Er worden ook geen nieuwe geluidsgevoelige (verblijfs)objecten gerealiseerd. Omliggende bedrijven worden ten aanzien van het aspect geluid niet belemmerd in hun bedrijfsontwikkeling door de verwijdering van de aanduiding intensieve veehouderij. Tevens leidt de bestemmingswijziging ook niet tot een toename van geluid op omliggende (geluidsgevoelige) objecten.
Het aspect geluid vormt derhalve geen belemmering voor het plan.
De functiewijziging zal een afname van het verkeer naar het plangebied genereren. Het beëindigen van het bedrijf en het verwijderen van de aanduiding intensieve veehouderij zal de verkeersaantrekkende werking beëindigen. Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het plan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen.
Betekenis voor het plan
In de omgeving van het plangebied zijn geen stationaire dan wel mobiele risicobronnen aanwezig die van invloed zijn op het plangebied. Het aspect externe veiligheid staat niet in de weg voor het wijzigen van de bestemming.
Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante plannen en besluiten. De watertoets is in het leven geroepen omdat met name het waterbeleid een wezenlijk andere oriëntatie heeft gekregen: van reageren naar anticiperen. Water heeft een aantal specifieke kwantitatieve en kwalitatieve eigenschappen waar de ruimtelijke ordening rekening mee moet houden. Een watertoets maakt de mogelijke negatieve invloeden van de oprichting van de woning binnen het plangebied inzichtelijk. Tevens geeft de watertoets oplossingsrichtingen aan waarmee mogelijke optredende negatieve invloeden beperkt of ongedaan gemaakt kunnen worden.
Het waterschap heeft een aantal principes gedestilleerd, die van belang zijn als vertrekpunt van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder. Het plangebied valt onder het beheer van waterschap De Dommel.
Betekenis voor het plan
Er is in dit plan geen sprake van nieuwbouw of toenemende verharding. Er wordt juist verharding verwijderd.
Woningen in het buitengebied zijn aangesloten op het drukriool. Hemelwater van de te handhaven gebouwen wordt (voor zover er dakgoten aanwezig zijn) geïnfiltreerd.
Aangezien er geen nieuwe bebouwing wordt opgericht en er erfverharding wordt verwijderd in plaats van bijgebouwd is dit plan niet in strijd met het gemeentelijke rioolbeleid.
Uit de legger van het waterschap blijkt dat er binnen het plangebied aan de noordzijde van het perceel een b-watergang ligt. De westzijde van het plangebied grenst tevens aan een b-watergang. Er worden binnen het plangebied geen watergangen gedempt. Het aspect water vormt dus geen belemmering voor het plan.
In de Wet milieubeheer (Wm) is de Europese richtlijn geïmplementeerd op het gebied van grenswaarden voor diverse stoffen. Het doel van de wet is mensen te beschermen tegen risico's van luchtverontreiniging.
Voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn in bijlage 2 bij de Wm bepaalde milieukwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Deze milieukwaliteitseisen betreffen grenswaarden van concentraties voor zwaveldioxide, stikstofoxiden (NOx als NO2) zwevende deeltjes (PM10 en PM2,5), lood, koolmonoxide en benzeen.
In de omgeving van het plangebied zijn veel agrarische bedrijven gelegen. In de agrarische sector is voornamelijk de emissie van fijnstof bepalend voor de luchtkwaliteit op de omgeving. Fijnstof, zowel PM10 en PM2,5 komt voornamelijk door emissie van huid-, mest-, voer- en strooiseldeeltjes uit de stallen.
Dit gebeurt continu (24 uur per dag). De belangrijkste bron bij een veehouderij zijn de stallen. Het vrijkomen van fijnstof ten gevolge van overige activiteiten op het bedrijf zijn verwaarloosbaar ten opzichte van de emissie uit de stallen. Voor het bepalen van de concentraties fijnstof in de omgeving van veehouderijen, zijn gegevens nodig over de hoeveelheid fijnstof die dieren produceren. Deze hoeveelheid varieert per dier en is afhankelijk van het huisvestingssysteem zoals het type stal. De emissiefactoren voor fijnstof geven per huisvestingssysteem aan hoeveel fijnstof een bepaald dier per jaar produceert.
Betekenis voor het plan
Er liggen geen veehouderijen binnen 100 meter van het plangebied. Er is met de opheffing van het bedrijf ook geen verkeersaantrekkende werking meer. Dit betekent dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering is voor het plan.
De Wet geurhinder en veehouderij betreft een wet waarmee de nationale regels inzake geurhinder ten opzichte van de tot veehouderijen behorende dierenverblijven vastgesteld staan. De Wet geurhinder en veehouderij heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van geurbelasting, onder andere als gevolg van emissies door bedrijven. Indirect heeft de Wgv ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt ‘omgekeerde werking’ genoemd. Voor wat betreft geurhinder van veehouderijen betekent dit dat de volgende aspecten in ogenschouw moeten worden genomen:
a) Wordt er een onevenredige inbreuk gemaakt op de mogelijkheden voor bedrijfsontwikkeling van de nabij gelegen veehouderijen?
b) Is ter plaatse een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd?
Bij deze ontwikkeling is het belangrijk dat uitgesloten wordt dat ontwikkelmogelijkheden van veehouderijen worden belemmerd. Hiervoor moet in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij rekening gehouden worden met de minimale vereiste afstanden tussen een woning en een veehouderij. Bij voorliggend plan is sprake van een voormalige bedrijfswoning die geen onderdeel meer uitmaakt van de intensieve veehouderij die ter plaatse van Logtsebaan 2 is gesaneerd. Buiten de bebouwde kom geldt daarbij een minimaal vereiste afstand van 50 meter. Binnen de bebouwde kom geldt een minimaal vereiste afstand van 100 meter. Er kan geconcludeerd worden dat binnen 50 meter van omliggende veehouderijen geen woningen gerealiseerd mogen worden.
De dichtstbijzijnde veehouderij is gelegen aan de Logtsebaan 3. Dit betreft een paardenhouderij. De veehouderij ligt op ruim 100 meter afstand van de beoogde woonfunctie ter plaatse van de Logtsebaan 2. Overige veehouderijen, ter plaatse van de Nieuwedijk 29 (varkens), Nieuwedijk 43 (nersten / vossen), Nieuwewijk 47 (rundvee), Nieuwedijk 51 (paarden) en Achtbundersedijk 1 (rundvee), liggen allemaal op minimaal 250 meter afstand van de nieuwe woonbestemming. Tevens is bij al deze veehouderijen sprake van reeds aanwezige woonbestemmingen op kortere afstand dan de locatie Logtsebaan 2.
Betekenis voor het plan
Er liggen geen veehouderijen met dieren met een vaste richtafstand binnen 50 meter van het plangebied. Overige veehouderijen liggen op dermate grote afstand dat geurhinder is uit te sluiten, te meer omdat er reeds woonbestemmingen dichterbij deze veehouderijen aanwezig zijn. Het aspect geur vormt geen belemmering voor het plan.
De Wet natuurbescherming bevat alle regels voor de bescherming van zowel soorten als natuurgebieden. In het kader van de Wet natuurbescherming is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de mogelijke effecten van een project op de beschermde natuurwaarden.
Soortenbescherming
De bescherming van in het wild voorkomende planten- en diersoorten is vastgelegd in de Wet natuurbescherming. De Europese Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn zijn voor Nederland geïmplementeerd in deze wet. Op grond van de Wet natuurbescherming gelden diverse verbodsbepalingen, zoals het doden van specifiek aangewezen vogel- en vleermuissoorten.
Natura 2000-gebieden
Natura 2000 is een netwerk van Europese natuurgebieden. Deze gebieden zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. In Nederland zijn deze richtlijnen geïmplementeerd in de Wet natuurbescherming. Nederland heeft ruim 160 Natura 2000-gebieden. Per gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen vastgelegd voor de soorten waarvoor het gebied een belangrijke functie heeft. Activiteiten in Natura 2000-gebieden zijn alleen toegestaan als significant negatieve effecten op de gestelde instandhoudingsdoelstellingen zijn uitgesloten, of als een afweging heeft plaatsgevonden over alternatieven, dwingende redenen van groot openbaar belang en de inzet van compenserende maatregelen. In de passende beoordeling worden de effecten op de instandhoudingsdoelstellingen bepaald. Daarbij dient ook een eventuele externe werking van een initiatief op nabijgelegen Natura 2000-gebieden te worden bepaald. De Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn bieden een juridisch kader dat verzekert dat menselijke activiteiten worden ondernomen op een wijze die de integriteit van Natura 2000-gebieden niet negatief beïnvloeden.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland. Wanneer (kleine) natuurgebieden en de daarin voorkomende soorten geïsoleerd komen te liggen, bijvoorbeeld door bebouwing en infrastructuur, bestaat het risico dat soorten niet kunnen overleven en het natuurgebied zijn waarde verliest. Door het aaneenschakelen van natuurgebieden wordt een bijdrage geleverd aan het voorkomen van deze achteruitgang van natuur en biodiversiteit (veelheid van soorten). Provincies wijzen de NNN-gebieden aan en deze worden op hun beurt vastgelegd in ruimtelijke plannen van de gemeenten. Het NNN is planologisch beschermd met het 'nee, tenzij'-principe. Nieuwe ontwikkelingen zijn niet toegestaan als zij het gebied aantasten, tenzij er geen alternatieven zijn en de ontwikkeling van groot openbaar belang is. Schadelijke effecten op de natuur dienen te worden gecompenseerd.
Betekenis voor het plan
De sloopwerkzaamheden zijn reeds uitgevoerd en de vergunning intensieve veehouderij is ingetrokken. Het voorliggende plan is een beperking van de planologische mogelijkheden en zal dan ook op geen enkele manier inbreuk doen op ecologische waarden. Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het plan.
Uit de cultuurhistorische waardenkaart van de Provincie Noord-Brabant blijkt dat het plangebied niet in een cultuurhistorisch landschap ligt.
Voor het vigerende plan is het aspect archeologie onderzocht en is voor bestemmingen met een middelhoge en hoge archeologische verwachtingswaarde de gebiedsaanduiding 'archeologische waarden' opgenomen. Binnen het plangebied is destijds besloten dat er geen sprake is van een middelhoge tot hoge verwachtingswaarde voor archeologische vondsten. Het aspect archeologie is daarmee geen belemmering voor het plan. Daar komt bij dat alle werkzaamheden al zijn uitgevoerd, de schuren zijn inmiddels gesloopt.
Betekenis voor het plan
De aspecten cultuurhistorie en vormen geen belemmering voor het plan.
Het milieubeleid en de daarop gebaseerde regelgeving spelen een belangrijke rol bij het ruimtelijk ordeningsbeleid. Beide beleidsterreinen richten zich op de bescherming van de kwaliteit van de (leef)omgeving. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan: het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
De milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.
De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Betekenis voor het plan
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de lijst gelden ten opzichte van het omgevingstype “rustige woonwijk” dan wel “gemengd gebied”. In dit geval is sprake van een rustige ligging in het buitengebied met weinig verstoring. Uitgegaan kan worden van het omgevingstype “rustige woonwijk”. Op ca. 290 meter van de woning ligt een nertsen- en vossenfokkerij (Nieuwdijk 43) en op 130 meter een paardenfokkerij / wormenkwekerij (Logtsebaan 3). De richtafstanden voor deze bedrijven zijn respectievelijk 200 en 50 / 100 meter. In beide gevallen ligt het plangebied dus niet binnen de gestelde richtafstanden. Het aspect milieuzonering vormt daarmee geen belemmering voor het plan.
Op 7 juli 2016 is het onderzoek veehouderij en gezondheid omwonenden (VGO) gepubliceerd, dat in opdracht van de Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Economische Zaken (EZ), op advies van de Gezondheidsraad, was uitgevoerd. Uit dit onderzoek wordt duidelijk dat er sprake is van positieve en negatieve gezondheidseffecten ten gevolge van het wonen in de nabijheid van veehouderijen. Als positief wordt beschouwd dat mensen die rondom veehouderijen wonen minder astma en allergieën hebben. Voor melkvee- en varkenshouderijen zijn de effecten op de volksgezondheid naar de omgeving zeer beperkt vanwege de beperkte emissies van met name fijnstof. Bedrijven waar paarden of schapen gehouden worden zijn in de onderzoeken niet meegenomen.
Endotoxine in de (fijn)stofemissie uit intensieve veehouderijen is wel een relevante component gebleken voor luchtwegklachten. Dit resulteert in de volgende negatieve effecten:
- Een verhoging van het risico op pneumonie (longontsteking), met name in de nabijheid van pluimveehouderijen;
- Verhoogd voorkomen van luchtwegklachten en een verminderde longfunctie in relatie tot dichtheid van veehouderijbedrijven rond de woning, ongeacht het type bedrijf;
- Een verlaagde longfunctie na dagen en weken van verhoogde ammoniakconcentraties. De effecten worden waarschijnlijk niet door ammoniak zelf veroorzaakt maar zijn mogelijk het gevolg van omzetting in secundair fijnstof.
Het VGO-onderzoek maakt duidelijk dat gezondheidseffecten worden veroorzaakt door de combinatie van emissies van fijnstof, aan stofdeeltjes gebonden endotoxine en ammoniak-secundair fijnstof uit de veehouderijen. Endotoxine wordt gezien als een goede indicator voor blootstelling van omwonenden aan stoffen uit stallen die een negatieve invloed hebben op de luchtwegen. Derhalve wordt een maximale endotoxinewaarde van 30 EU/m3 geadviseerd. De emissie van stofdeeltjes met endotoxine is in zes veel voorkomende stalsystemen met vleesvarkens, leghennen en vleeskuikens gemeten. Met een verspreidingsmodel is berekend of de voorgestelde endotoxinewaarde van 30 EU/m3 werd overschreden. De onderzoekers concludeerden dat bij individuele pluimveestallen de geur en fijnstofnorm niet kunnen voorkomen dat de door de Gezondheidsraad geadviseerde endotoxinegrenswaarde, onder lokale omstandigheden, wordt overschreden.
Op 16 juni 2017 is het eerste vervolgonderzoek van dit VGO-onderzoek gepubliceerd. Dit rapport bevat een nadere analyse van de gegevens met krachtige statistische technieken wat de conclusies uit het hoofdonderzoek bevestigd en steviger onderbouwd. Er zijn sterke aanwijzingen dat (componenten van) fijnstof van geitenhouderijen mensen gevoeliger maken voor luchtweginfecties. Specifieke ziekteverwekkers afkomstig van dieren kunnen daarbij niet uitgesloten worden. Deze associatie is ook voor pluimveehouderijen gevonden, hetzij aanzienlijk zwakker. Uit luchtwegmetingen in de woonomgeving blijkt dat de concentratie endotoxinen in de lucht toeneemt naarmate de afstand tot een intensieve veehouderij kleiner wordt of de dichtheid toeneemt. Wat betreft fijnstof is de bijdrage van de veehouderij niet te onderscheiden van de bijdrage van vele andere bronnen, zoals verkeer en (buitenlandse) industrie.
In de eerste twee onderzoeken zijn de gezondheidsrisico’s onderzocht aan de hand van gegevens uit huisartsenpraktijken over de periode 2007 t/m 2013. Op 1 september 2018 is het onderzoek ‘Veehouderij en Gezondheid Omwonenden III’ gepubliceerd. Hierin is de actualisering voor de jaren 2014 t/m 2016 gepubliceerd. Er is daarbij specifiek gekeken naar de associatie tussen diverse luchtwegaandoeningen en de nabijheid van geiten- en pluimveehouderijen. De associatie tussen het voorkomen van longontsteking en het wonen in de nabijheid van pluimveehouderijen zou namelijk mogelijk verklaard kunnen worden door de uitstoot van fijnstof en endotoxinen door deze bedrijven, al dan niet in combinatie met de al aanwezige achtergrondblootstelling. Deze veronderstelling lijkt voor geitenhouderijen echter minder voor de hand liggend, omdat de emissie van fijnstof en endotoxinen beperkt is.
Uit de onderzoeksresultaten van deze tweede vervolgstudie blijft dezelfde verhoging voor het aantal longontstekingen bij omwonenden binnen een straal van 2 kilometer van geitenhouderijen zichtbaar als in de jaren daarvoor. Voor legpluimveehouderijen kan deze verhoging niet (meer) statistisch significant worden aangetoond. Voor vleeskuikenbedrijven alleen in 2014, ondanks dat de emissie van fijnstof hier relatief gezien hoger is dan van legpluimveehouderijen. Conclusie uit deze vervolgstudie is dan ook dat er meer onderzoek zal moeten plaats vinden naar de oorzaak van de associatie tussen longontsteking en het wonen in de nabijheid van geitenhouderijen.
Betekenis voor het plan
Binnen een straal van 2 kilometer van de planlocatie ligt één bedrijf waar geiten worden gehouden. Het betreft een bedrijf aan de Broekstraat 28 welke is gelegen op circa 1300 meter van de planlocatie.
De beoogde situatie betreft de planologische transformatie van een bedrijfswoning naar een burgerwoning. De reeds bestaande woning zal in de beoogde situatie, net als in de bestaande situatie, worden gebruikt om in te wonen.
Daarnaast wordt door de beoogde ontwikkeling een intensieve veehouderij planologisch niet meer mogelijk op de planlocatie. Door deze ontwikkeling is het niet meer mogelijk om dieren te houden op de planlocatie die gevolgen kunnen hebben voor de volksgezondheid in de omgeving. Hierdoor leidt de beoogde ontwikkeling tot een positief effect in het kader van de volksgezondheid.
Aangezien de bestaande situatie planologisch is toegestaan en de beoogde situatie niet leidt tot een verkleining van de afstanden tot omliggende geitenhouderijen valt uit te sluiten dat de beoogde ontwikkeling een negatieve invloed heeft op de volksgezondheid ter plaatse van het plangebied.
Daarnaast wordt een intensieve veehouderij op de planlocatie niet meer mogelijk. Hierdoor kan worden geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn in het kader van volksgezondheid.
In de vollegronds- en sierteelt ontkomt men niet aan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen tegen schimmels, luizen en andere vormen van ongedierte. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet een afweging worden gemaakt tussen het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en de volksgezondheid. Uit jurisprudentie blijkt dat de Raad van State een afstand van 50 meter, tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk vindt. Volgens vaste rechtspraak kan een kortere afstand ook aanvaardbaar zijn, mits hieraan een goede onderbouwing ten grondslag ligt. Daarnaast kan het zijn dat gepaste maatregelen genomen moeten worden om drift te voorkomen of overdrachtsmaatregelen zoals bijvoorbeeld een dichte haag.
Betekenis voor het plan
De woningen ligt op 25 meter van de dichtstbijzijnde landbouwgronden. Er wordt dus niet voldaan aan de richtafstand van 50 meter. Hierbij wordt echter opgemerkt dat die richtafstand met name is bedoeld voor gewassen die verticaal bespoten moeten worden, zoals boomgaarden. Grondgewassen worden altijd neerwaarts bespoten, wat de drift (indien deze al bestaat) aanzienlijk beperkt. In de omgeving van de planlocatie komen geen boomgaarden voor.
Daarnaast wordt in Nederland doorgaans gebruik gemaakt van driftarme doppen om mogelijke drift die ontstaat bij de bespuiting tot een minimum te beperken. De spuitdruk gecombineerd met het type dop bepaalt de druppelgrootte. Zo geven driftarme doppen meer grove druppels, die minder snel verwaaien. Hiermee worden reductiepercentages van 50-95% gehaald, afhankelijk van het type dop en de spuitdruk. Deze worden spuitdoppen getest op windsnelheden waaronder geen sprake meer is van een gevaar voor de volksgezondheid (door de Technische Commissie Techniekbeoordeling, versie 19 feb 2016). Deze maximale windsnelheid is vastgesteld op 5 m/s. Hiervan uitgaande zal in de beoogde situatie niet gespoten worden bij een windsnelheid van 5 m/s op spuithoogte. Daarbij wordt opgemerkt dat het gebruik bij een hogere windsnelheid ook een negatief effect heeft op de werking van de te gebruiken bestrijdingsmiddelen waardoor de ondernemer gebaat is bij gebruik bij een lage windsnelheid.
Bovendien is de planlocatie aan de randen voorzien van landschappelijke inpassing door middel van een haag. Verder bevindt zich tussen het agrarische perceel en de woning een dubbele bomenrij. Hierdoor wordt voorkomen dat drift – mocht deze al ontstaan – tot aan de woning reikt. De planlocatie heeft dus in relatie tot omliggende gronden geen negatief effect van spuitzones.
Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. De gronden waarop dit wijzigingsplan betrekking heeft en de omliggende agrarische gronden zijn niet in eigendom van de gemeente. Eventuele ontwikkelingen zijn voor rekening en risico van de grondeigenaren en heeft derhalve geen financiële risico’s voor de gemeente. Daarnaast is het zeer onwaarschijnlijk dat er sprake kan zijn van planschade. Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het initiatief om de gronden van de varkenshouderij aan te kopen is tot stand gekomen in samenspraak met gemeente, provincie en natuurbelangenorganisaties. Het voorliggend plan is onderdeel van de gemaakte afspraken met de voormalig eigenaar, hiermee wordt tevens het bouwvlak met functieaanduiding intensieve veehouderij verwijderd.
Het ontwerpwijzigingsplan heeft gedurende zes weken digitaal en op het gemeentehuis ter inzage gelegen, vanaf 23 november 2023. Gedurende deze termijn was het voor belanghebbenden mogelijk schriftelijk dan wel mondeling zienswijzen in te dienen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Het plan is vervolgens door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Na de bekendmaking van vaststelling van het plan ligt het bestemmingsplan gedurende 6 weken ter visie. Belanghebbenden kunnen binnen deze termijn beroep en/of een verzoek om voorlopige voorziening aan de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State indienen.