direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Herijking Nuenen West
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0820.BPNuenWeHerijking-C002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 De aanleiding voor dit bestemmingsplan

Op 24 april 2008 heeft de gemeenteraad van Nuenen het bestemmingsplan Uitbreidingsplan Nuenen-West vastgesteld, door middel van een uitwerkingsplicht. Dit uitbreidingsplan voorziet in de bouw van 1.575 woningen aan de westzijde van Nuenen. In het bestemmingsplan zijn geen directe bouwtitels opgenomen. Er dient eerst een uitwerkingsplan opgesteld te worden, voordat er gebouwd kan worden.

In de afgelopen jaren zijn er drie uitwerkingsplannen vastgesteld: twee woningbouwplannen tegen de zuidzijde van de Europalaan en een uitwerkingsplan voor de vestiging van een basisschool. In paragraaf 2.2 wordt verder ingegaan op de vastgestelde uitwerkingsplannen en de wijze waarop deze in het onderhavig bestemmingsplan worden opgenomen. Voor de resterende delen is geen uitwerkingsplan vastgesteld of in procedure gebracht. Wel zijn verschillende omgevingsvergunningen in het plangebied verleend. Met een beheersverordening (vastgesteld op 22 februari 2018) is het planologisch regime waaronder woningen gebouwd zijn of kunnen worden verankerd.

Er is de behoefte om de uitgangspunten en regels van het Uitbreidingsplan aan te passen aan de wensen en mogelijkheden van nu. De crisisjaren na de vaststelling van het vigerende plan hebben duidelijk gemaakt dat de mogelijkheden van ontwikkelaars en de vraag van de markt binnen een planperiode sterk kunnen veranderen. Het Uitbreidingsplan biedt niet voldoende flexibiliteit om met deze veranderende omstandigheden om te gaan. Hierdoor is slechts een klein gedeelte van het plangebied middels een uitwerkingsplan (vervangen door de bovengenoemde beheersverordening) tot stand gekomen. Met het nieuwe bestemmingsplan wil de gemeente wel die ruimte (flexibiliteit) bieden en een plan vaststellen dat ook aansluit bij de toekomstige markt. Dit is de reden dat het plan ook aangemeld is voor de Crisis- en herstelwet (Chw).

1.2 Nuenen West en de Crisis- en herstelwet

Het bestemmingsplan Nuenen West betreft een omvangrijk woningbouwprogramma, waarvan een groot gedeelte nog uitgewerkt moet worden. De verwachte looptijd van het project is langer dan de gebruikelijke planperiode voor een bestemmingsplan van 10 jaar. Vanwege deze lange doorlooptijd heeft de gemeente Nuenen het plan als experiment aangemeld onder de Crisis- en herstelwet. De Crisis- en herstelwet (in samenhang met artikel 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet) biedt een aantal experimenteermogelijkheden. Voor dit bestemmingsplan maakt de gemeente gebruik van onderstaande mogelijkheden:

  • De status van experiment biedt de gemeente de mogelijkheid om te experimenteren met het stellen van regels waarvan de uitleg afhankelijk gesteld kan worden van beleidsregels (die al dan niet speciaal voor het bestemmingsplan opgesteld zijn). Door middel van open normen (de normen geven hoofdlijnen en worden per specifieke omstandigheid bepaald) wordt een relatie met de beleidsregels gelegd. Invulling van de open normen vindt plaats door middel van beleidsregels, gekoppeld aan het omgevingsplan. Beleidsregels kunnen het handelen van de overheid consistenter maken en maken duidelijk hoe het bevoegd gezag een bevoegdheid concreet moet toepassen.
  • Verder biedt de aanmelding als experiment onder de Crisis- en herstelwet de mogelijkheid om de gemeenteraad te optie te geven om criteria vast te stellen die worden toegepast bij de beoordeling van de verschijningsvorm van bouwwerken waarvoor een omgevingsvergunning wordt aangevraagd en die criteria op te nemen in het bestemmingsplan. Op die manier kan getoetst worden of de beeldkwaliteit van nieuwe bebouwing past bij de beeldkwaliteit die in het plangebied beoogd wordt.
  • Tevens wordt de mogelijkheid geboden om (onderdelen van) het bestemmingsplan te wijzigen door de raad aan het college van burgemeester en wethouders te delegeren. Op die manier wordt meer vrijheid geboden dan in relatief stringente uitwerkings- en wijzigingsplannen zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, waarbij het college van burgemeester en wethouders het bestemmingsplan ook op onderdelen kan wijzigen. Daarbij wordt het aan de gemeenteraad overgelaten om te bepalen wat en in welke mate gedelegeerd wordt.

Het gebruik van deze experimenteermogelijkheden zorgt ervoor dat de gemeente vooruit kan lopen op de komst van de Omgevingswet. Het plan voor Nuenen West is opgenomen in de zestiende tranche van de Crisis- en herstelwet. Naast de mogelijkheid om te experimenteren met nieuwe regelgeving in voorbereiding op de Omgevingswet, biedt de Crisis- en herstelwet ook procedurele voordelen met een versnelde doorlooptijd bij de Raad van State. In paragraaf 4.1.4 wordt toegelicht wat de aanmelding bij de Crisis- en herstelwet betekent voor dit project.

1.3 Ligging en begrenzing van het plangebied

In figuur 1.1 is de begrenzing van het plangebied opgenomen. Het gebied bestaat uit twee delen: ten noorden van de Europalaan, tot aan Boord en de grens met het tuincentrum en ten zuiden van de Europalaan, omsloten door de Vorsterdijk, Wettenseind, het Poelakkerpad en de grenzen van het bedrijventerrein Berkenbos en Pinckart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenWeHerijking-C002_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging en begrenzing van het plangebied (blauw gekleurd)

Het plangebied ligt tussen Nuenen en Eindhoven in en wordt doorkruist door de Europalaan, die Nuenen met Eindhoven verbindt. Tussen het stedelijk gebied van de twee gemeenten ligt het beekdal van de beek de Dommel, het natuurgebied rond de Dommel. Het gebied wordt op dit moment voornamelijk voor agrarische doeleinden gebruikt, met verspreid over het gebied verschillende woningen. Direct ten zuiden van de Europalaan is een deel van de nieuwe woonwijk reeds gebouwd en bewoond.

In het oorspronkelijke bestemmingsplan uit 2008 zijn de locatie van het tuincentrum aan de Kapperdoesweg en de Europalaan ook opgenomen binnen het plangebied. Op de locatie van het tuincentrum was op dat moment woningbouw voorzien. Op 18 december 2014 is het bestemmingsplan 'Kapperdoes' vastgesteld. Met dit bestemmingsplan werd het tuincentrum ingepast in het gebied en was woningbouw direct ten noorden van het tuincentrum voorzien. Tegen dit bestemmingsplan werd beroep ingesteld. Naar aanleiding van de procedure bij de Raad van State is op 18 februari 2016 een gewijzigd bestemmingsplan 'Kapperdoes' in werking getreden. Op 29 juni 2016 is dit gewijzigde bestemmingsplan na uitspraak van de Raad van State onherroepelijk geworden waarna de woonbestemming in werking trad. Voor het tuincentrum is op 9 februari 2017 een nieuw bestemmingsplan vastgesteld waar geen beroep tegen ingesteld is. Met de vaststelling van deze twee separate bestemmingsplan zijn het tuincentrum en de woonbestemming ingepast in Nuenen West.

Ook het tussengelegen gedeelte van de Europalaan maakt deel uit van het vigerend bestemmingsplan. Mede vanwege de realisatie van een Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV) tussen het centrum van Eindhoven en de omliggende gemeente is er in maart 2015 een nieuw bestemmingsplan voor de Europalaan vastgesteld.

De weg is opnieuw ingericht, waarbij ook rekening gehouden is met de toename van de verkeersintensiteiten door de ontwikkeling van Nuenen West en de ontsluiting van de wijk via de Europalaan. Ook deze weg wordt buiten het plangebied van het nieuwe bestemmingsplan gelaten.

1.4 Vigerende ruimtelijke plannen

Momenteel vigeren de volgende bestemmingsplannen binnen het plangebied van dit bestemmingsplan Herijking Nuenen West:

  • Uitbreidingsplan Nuenen West, vastgesteld d.d. 24 april 2008.
  • Uitbreidingsplan Nuenen West, Uitwerkingsplan 1, vastgesteld d.d. 1 november 2011.
  • Uitbreidingsplan Nuenen West, Uitwerkingsplan 2, vastgesteld d.d. 7 november 2017.
  • Beheersverordening deelgebied 1 en 2 Nuenen-West, vastgesteld d.d. 22 februari 2018.
  • Uitbreidingsplan Nuenen West, Uitwerkingsplan 3, vastgesteld 12 juni 2018.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan omschrijft in hoofdstuk 2 eerst de huidige situatie van het plangebied en omgeving. Hierbij komt het huidige landschap aan bod in het plangebied en de uitwerkingsplannen, die reeds zijn opgesteld, vastgesteld of deels uitgevoerd. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het plan voor Nuenen-West behandeld. Dit plan wordt in hoofdstuk 4 getoetst aan de verschillende beleidsdocumenten, die op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau gelden voor Nuenen-West. In hoofdstuk 5 komen de verschillende omgevingsaspecten, zoals bodem, water, lucht en geluid aan bod. Voor ieder aspect wordt aangegeven of er een belemmering is voor de ontwikkeling van Nuenen-West en hoe hier mee om kan worden gegaan. De juridische planbeschrijving is het onderwerp van hoofdstuk 6, waarna de toelichting wordt afgesloten met de economische (hoofdstuk 7) en maatschappelijke (hoofdstuk 8) uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie plangebied en omgeving

De plannen en visies voor Nuenen West kennen een lange voorgeschiedenis en beschreven verschillende ontwikkelingsrichtingen voor het plangebied. In dit hoofdstuk wordt een beknopte beschrijving van deze voorgeschiedenis gegeven en een beeld geschetst van de huidige situatie van het plangebied. Dit wordt gedaan aan de hand van de landschappelijke en cultuurhistorische context van het gebied. De gebieden die conserverend in dit bestemmingsplan meegenomen worden, zijn eveneens opgenomen in dit hoofdstuk.

2.1 Landschap en cultuurhistorie

Het gebied ten westen van de kern Nuenen is vanuit landschap en cultuurhistorie een bijzonder waardevol gebied (zie rode begrenzing in figuur 2.1). Het is een gaaf voorbeeld van het kleinschalig agrarisch landschap van Zuidoost-Brabant. Het vertelt het verhaal van het boerenleven vanaf de late Middeleeuwen tot medio twintigste eeuw aan de hand van diverse landschappelijke en cultuurhistorische waarden: een beek met begeleidende dekzandrug, een historische wegenstructuur, verspreid in het gebied liggende kernen, historische boerderijen, de (bolle) akkers en weilanden en bij het agrarisch gebruik horende groenstructuren.

Hoewel het gehele gebied landschappelijke en cultuurhistorische waarden kent, is er onderscheid te maken in deelgebieden met hoge en minder hoge waarde. Het gebied ten noorden van Boord (deelgebied II) en ten westen van Vorsterdijk (deelgebied I) is het meest waardevol. Het gebied tussen Nuenen, Boord en Opwetten (deelgebied III) is waardevol, maar minder gaaf bewaard gebleven dan de eerder genoemde gebieden. Het plangebied van dit bestemmingsplan is onderdeel van deelgebied III en kent vanuit het landschappelijk en cultuurhistorisch beleid de minste bescherming en randvoorwaarden. Dit is in het verleden mede de reden geweest op de woningbouwopgave op deze locatie in te passen. De inspiratiebronnen zijn indertijd geformuleerd voor de ontwikkeling van Nuenen West:

Landschappelijk:

  • Lokale hoogteverschillen als gevolg van bolle akkers (hoog in het midden, aflopend naar randen) handhaven waar mogelijk of als inspiratiebron gebruiken voor ontwerp.
  • Handhaven van de belangrijkste groenstructuren in het gebied: bospercelen, bomenrijen.
  • Bestaande historische erfafscheiding rond historische boerderijen handhaven waar mogelijk, daarnaast als inspiratie in ontwerp gebruiken.
  • Huidige contrasten tussen open en gesloten gebruiken als inspiratiebron voor ontwerp: ook in ontwerp contrasten aanbrengen tussen meer open gebieden en meer gesloten gebieden.
  • Streven naar kleinschaligheid in ontwerp, vergelijkbaar met schaalniveau huidig landschap.
  • Zo mogelijk verplaatsen van landschapsvreemde elementen als kassen, volkstuintjes e.d. en afschermen bedrijventerreinen Berkenbosch.

Cultuurhistorisch

  • Handhaven historische kernen: Boord (met name de plaatse Boord-Dubbestraat), Opwetten (het geheel rondom het kruispunt Wolvendijk-Opwettenseweg / Vorsterdijk-Wettenseind) , Wettenseind (m.n. rondom de plaatse), de plaatse Bakertse landweg –Dubbestraat.
  • Handhaven historische wegen Boord, Vorsterdijk, Opwettenseweg, Wettenseind, Bakertse Landweg, Dubbestraat.
  • Handhaven rijksmonumenten: Opwettense en Collse watermolen en begeleidende molenaarswoning en herenhuis: beschermd in het kader van de Erfgoedwet, maar ook zonder wettelijke bescherming zeer waardevol en in te passen.
  • Handhaven gemeentemonumenten en waar mogelijk overige waardevolle boerderijen langs Boord, Vorsterdijk, Wettenseind, en Dubbestraat: niet strikt beschermd, maar zeer waardevol en in te passen. Aandachtspunt bij inpassing is de relatie tussen boerderij en omgeving en wel of niet verder verdichten van de woondichtheid langs de wegen en plaatsen.
  • De bouwstijl van de boerderijen als inspiratiebron gebruiken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenWeHerijking-C002_0002.png"

Figuur 2.1 Deelgebieden vanuit landschap en cultuurhistorie (het plangebied is onderdeel van deelgebied III)

In deze paragraaf is een overzicht van de uitgangspunten gegeven vanuit landschap en cultuurhistorie voor ontwikkeling van het gebied in en rondom het plangebied van dit bestemmingsplan. Uit nader onderzoek naar aanwezige landschappelijke waarden (bijlage 4) blijkt dat slechts een beperkt aantal landschapselementen in het gehele plangebied behoudenswaardig is. De wegen en het groen geven al een duidelijke basisstructuur voor de inrichting van het gebied, de boerderijen mogelijk een inspiratie voor bouwstijlen. De bestaande bebouwing blijft in ieder geval behouden.

2.2 Uitwerkingsplannen binnen het plangebied

Van de verschillende deelgebieden uit het vigerende bestemmingsplan zijn er enkelen uitgewerkt door middel van een uitwerkingsplan. Deze locaties worden conserverend meegenomen in dit bestemmingsplan. In deze paragraaf worden deze gebieden kort besproken.

2.2.1 Uitwerkingsplannen 1 en 2 – Bouwvelden A t/m D

Plangebied

Op 1 november 2011 is door het college van de gemeente Nuenen het Uitwerkingsplan 1 voor de bouwvelden A, B en C vastgesteld. In dit uitwerkingsplan is de bouw van 181 woningen mogelijk gemaakt en zijn drie bestaande woningen ingepast. Alleen voor de bouwvelden A en C zijn ook woningen vergund en gerealiseerd. Dit betreft de bouw van in totaal 87 woningen in bouwveld A en 57 woningen in bouwveld C. Voor enkele woningen uit Bouwveld A (maar ook voor 23 woningen ten westen van dit bouwveld) is de omgevingsvergunning verleend met een uitgebreide procedure voor het afwijken van het bestemmingsplan.

Op 7 november 2017 is vervolgens Uitwerkingsplan 2 vastgesteld. Dit plan maakt de bouw van maximaal 158 woningen mogelijk in Bouwveld D. In figuur 2.2 zijn de verschillende plannen weergegeven en in figuur 2.3 zijn de eerste woningen te zien die worden of zijn gebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenWeHerijking-C002_0003.png"

Figuur 2.2 Ligging Uitwerkingsplannen in plangebied: uitwerkingsplan 1 (bouwveld A, B en C), omgevingsvergunningen voor afwijking van het bestemmingsplan (de westzijde van bouwveld A), uitwerkingsplan 2 (bouwveld D) en uitwerkingsplan 3 (de school)

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenWeHerijking-C002_0004.png"

Figuur 2.3 Foto van de (bouw van de) woningen in bouwveld A en de voorbereidingen in bouwveld B en C (bron: www.nieuwbouw-nuenenwest.nl)

Het woningaanbod binnen de drie bouwvelden is zeer divers. Het varieert van starterswoningen en seniorenwoningen tot vrijstaande villa's uit het duurdere segment.

Regels en verbeelding

Voor de woningen in bouwveld A wordt een conserverende woonbestemming opgenomen, net als de andere bestaande woningen langs de bestaande wegen in het plangebied. Voor deze woonbestemming is aangesloten bij de systematiek van de gemeente Nuenen en zijn de planologische mogelijkheden uit het uitwerkingsplan overgenomen. Uitgangspunt hierbij is dat het bestaande of vergunde aantal woningen gelijk dient te blijven. Bij uitbreiding of verbouwing worden dezelfde beleidsregels toegepast als bij de overige woongebieden in Nuenen West.

Aangezien de woningen in bouwveld C en D nog niet allemaal gebouwd zijn, wordt voor deze nog te bouwen woningen de bestemming Woongebied I opgenomen. Hierdoor wordt de flexibiliteit in de regels geborgd en sluiten de regels voor deze gebieden ook aan bij de meest actuele beleidsstukken (zoals stedenbouwkundig plan, parkeernormen en woningbouwafspraken) uit de beleidsregels van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenWeHerijking-C002_0005.png"

Figuur 2.4 Verkavelingsplan voor bouwveld C met in het noorden de Europalaan

2.2.2 Uitwerkingsplan 3 – Basisschool De Mijlpaal

In juni 2018 is het uitwerkingsplan voor de vestiging van basisschool De Mijlpaal vastgesteld. In dit uitwerkingsplan is de maatschappelijke bestemming, die in het moederplan opgenomen was, uitgewerkt in een uitwerkingsplan met een directe bouwtitel. De basisschool wordt gebouwd in bouwveld E van het moederplan en grenst direct aan de ontsluitingsweg van de wijk Nuenen West. De basisschool betreft een aaneengesloten bebouwing met een oppervlakte van bijna 1.000 m2. De bouwstijl van de basisschool is geïnspireerd op de stijl van de Opwettense watermolen ten zuiden van Nuenen West.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenWeHerijking-C002_0006.png"

Figuur 2.5 Stedenbouwkundige opzet en vooraanzicht basisschool De Mijlpaal (vanaf de zuidzijde) hoofdgebouw van de basisschool (bron: Architecten En En)

Regels en verbeelding

In het onderhavig bestemmingsplan wordt de juridische regeling van dit uitwerkingsplan conserverend meegenomen. Het plangebied van dit uitwerkingsplan komt te liggen in de bestemming 'Gemengd' met de aanduiding 'maatschappelijk', waar binnen dezelfde planologische mogelijkheden van kracht zijn, zoals die ook in het vigerende uitwerkingsplan opgenomen zijn.

2.2.3 Beheersverordening deelgebied 1 en 2

Op 22 februari 2018 is een beheersverordening vastgesteld voor het eerder vastgestelde Uitbreidingsplan en de eerder vastgestelde uitwerkingsplannen. Door het vaststellen van de beheersverordening is de bestaande planologische situatie (en daarmee de mogelijkheid om woningbouw in het plangebied te realiseren) verankerd. Een beheersverordening is het juridisch bindende kader voor het toelaatbare ruimtelijke gebruik dat van de gronden binnen de daartoe behorende gebieden mag worden gemaakt. Met de beheersverordening zijn de bestaande juridisch-planologische rechten en het ruimtelijk beleid zoals neergelegd in het Uitbreidingsplan en deels uitgewerkt is in de uitwerkingsplannen 1 en 2 vastgelegd. Ten opzichte van het Uitbreidingsplan en de vastgestelde beheersverordeningen biedt het uitwerkingsplan geen nieuwe planologische mogelijkheden.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Zoals in de inleiding al geschreven is, bestaat dit bestemmingsplan in feite uit drie delen. De reeds bestaande en vergunde woningen worden conserverend meegenomen. Ten noorden van de Europalaan is een nog nader uit te werken bestemming (Woongebied) voorzien, terwijl het resterende plangebied ten zuiden van de Europalaan voorzien wordt van een directe bouwmogelijkheid. In dit hoofdstuk wordt de ruimtelijke en functionele structuur van Nuenen West besproken.

3.1 Ruimtelijke structuur en fasering

Voor heel Nuenen West is een Stedenbouwkundige opzet uitgewerkt in het Masterplan “Nuenen West = Dorps Geluk” (bijlage 1). De ruimtelijke structuur is opgehangen aan de aanwezige wegen in het gebied (zie figuur 3.1). Het gaat om de Dubbestraat, Opwettenseweg, Europalaan en Boord. De nieuw aan te leggen Dorpslaan verbindt de bestaande wegen in een noord-zuidrichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenWeHerijking-C002_0007.png"

Figuur 3.1 Ruimtelijke structuur (Bron: Masterplan Nuenen West = Dorps Geluk, 2018)

Het plangebied is opgedeeld in drie fasen. Fase 1 bestaat uit het gedeelte tussen de Europalaan en de Opwettenseweg. Hier worden op dit moment de nieuwe woningen gebouwd. Fase 2 ligt ten zuiden van de Opwettenseweg en fase 3 ten noorden van de Europalaan.

3.2 Stedenbouwkundige opzet

Om de stedenbouwkundige opzet verder uit te werken is door Nuenen West b.v. een nieuw masterplan voor het gebied opgesteld. In dit masterplan is de invulling van het plan nader uitgewerkt, waarbij nadrukkelijk aandacht is besteed aan de stedenbouwkundige kwaliteiten, waarmee de beeldkwaliteit van het gebied vastgelegd wordt. Met het masterplan worden aan de ene kant bepaalde afspraken en regels vastgelegd, aan de andere kant wordt hiermee flexibiliteit geboden bij de exacte uitwerking van de bouwvelden. Het masterplan is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.

De ruimtelijke kaders uit het masterplan zijn opgenomen in de beleidsregel 'stedenbouwkundige kwaliteit'. De beleidsregel is onderdeel van het toetsingskader bij een aanvraag omgevingsvergunning. Hiermee is geborgd dat de ruimtelijke uitgangspunten van het masterplan ook als zodanig worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenWeHerijking-C002_0008.png"

Figuur 3.2 Woongebieden met verschillende dichtheden (links) en de groenstructuur (rechts) Nuenen West (bron: Masterplan Nuenen West, 2018)

In het stedebouwkundige plan wordt Nuenen West in verschillende buurten verdeeld met een ander karakter. De dichtheden van de woningen neemt richting het buitengebied (beekdal van de Dommel) steeds verder af van dorpse buurten naar landelijke linten en landelijke buitens (zie figuur 3.2 links).

Het groene karakter van het beekdal van de Dommel wordt op een aantal plaatsen in Nuenen West in de wijk gehaald door het aanleggen van groene longen/parken (zie figuur 3.2 rechts).

Opgemerkt moet worden dat in het masterplan voor de ontwikkeling van Nuenen West uitgegaan is van de realisatie van 1.575 nieuwe woningen. Gelet op de ambities voor de kwalitatieve invulling van de Nuenense woningbouwopgave, mede in relatie tot de behoefte van de regio is in de periode dat het ontwerpbestemmingsplan opgesteld werd dit aantal woningen met 40 verhoogd. Dat houdt in dat het bestemmingsplan in totaal ruimte gaat bieden voor de bouw van maximaal 1.615 woningen. In de regels van en de beleidsregels bij dit bestemmingsplan is deze wijziging in woningaantallen reeds doorgevoerd. In het vast te stellen bestemmingsplan wordt deze wijziging waar nodig verder verwerkt in dit bestemmingsplan. Deze wijziging wordt dan ook verwerkt in het masterplan en het exploitatieplan.

3.2.1 Verkeersstructuur

Huidige situatie en autonome ontwikkeling

Voor een woningbouwontwikkeling met de omvang van Nuenen West is een goede verkeersstructuur en wijkontsluiting van groot belang. De hoofdstructuur van Nuenen blijft, ook na realisatie van Nuenen-West, de Europalaan, Geldropsedijk en Smits van Oyenlaan. De verkeersafwikkeling van het plangebied is onderzocht met het regionale verkeersmodel (SRE-model 3.0, in 2012/2013 opgesteld door Goudappel Coffeng). De bouw van 1.575 woningen en een basisschool was reeds in het oude bestemmingsplan uit 2008 opgenomen en ingevoerd in dit verkeersmodel; onderhavig bestemmingsplan leidt dan ook niet tot een significant grotere verkeerstoename vanuit de ontwikkelingen dan in 2008 is opgenomen. Wel is nog steeds sprake van een hoge verkeersdruk in en rond het plangebied. In bijlage 3 zijn de effecten van de ontwikkeling van Nuenen West op de huidige verkeerssituatie onderzocht. In de navolgende paragrafen zijn deze effecten tevens samengevat en is nader ingegaan op de regionale ontwikkelingen ten aanzien van mobiliteit.


De Europalaan en de Opwettenseweg vormen in de huidige situatie de twee belangrijkste routes voor gemotoriseerd verkeer tussen Nuenen West en Eindhoven. De Europalaan is volledig ingericht als gebiedsontsluitingsweg, maar doordat de Opwettenseweg aansluit op de Eisenhowerlaan (A270/N270) is deze route nu qua reistijd de snelste verbinding met het centrum van Eindhoven en verder naar het zuiden. Gemotoriseerd verkeer concurreert hier met fietsverkeer. Ter illustratie van het gespannen wegennet rondom het plangebied toont tabel 3.1 de intensiteiten op de belangrijkste wegen en de hoogst berekende I/C-waarde (verhouding tussen intensiteit en de capaciteit van een weg) voor de autonome situatie (doorrekening naar 2030, zonder ontwikkeling van Nuenen West).

Tabel 3.1 Verkeersintensiteiten en hoogste I/C-waarde voor de omliggende wegen in de autonome situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenWeHerijking-C002_0009.png"

Uit de tabel blijkt dat op de Europalaan en de Eisenhowerlaan de intensiteiten en daardoor de I/C-waarde in de autonome situatie al hoog zijn. Bij een I/C-waarde boven de 0,8 (oriëntatiewaarde) is er een grote kans op verslechterde doorstroming. Ook op de Smits van Oyenlaan kunnen daarom problemen ontstaan. Op kruispuntniveau blijken er in de toekomst, met name op het kruispunt van de Eisenhowerlaan en de Wolvendijk (verlengde van de Opwettenseweg), lange wachttijden te ontstaan.

Tabel 3.2 Wachttijden op de drie belangrijkste kruispunten rond Nuenen West in de autonome situatie (seconden)

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenWeHerijking-C002_0010.png"

Nuenen West - Herijking verkeer

In het bestemmingsplan Nuenen West uit 2008 is de hoofdstructuur van Nuenen West al vastgelegd. Deze hoofdstructuur kent twee aansluitingen op de Europalaan. De aansluitingen zijn inmiddels gerealiseerd met voorrangspleintjes. Aan de zuidoostkant sluit de hoofdstructuur aan op Wettenseind/Geldropsedijk waarbij de vorm van de aansluiting, nog nader te bepalen is. Verder is in het bestemmingsplan bepaald, dat de bestaande ontsluiting via de Opwettenseweg/Wolvendijk wordt geknipt voor het autoverkeer of op een andere manier autoluw zal worden gemaakt en toegankelijk zal blijven voor langzaam verkeer. Dit beleid wordt gecontinueerd in het onderhavige bestemmingsplan.

In het rapport Herijking Verkeer Nuenen West van 2015 is onderzocht of de genoemde drie aansluitingen volstaan en of er op de aansluitende wegen nog maatregelen gewenst zijn. Dit vanwege de keuze in het bestemmingsplan Nuenen West om de drukte op de Europalaan niet te laten groeien boven de vastgestelde intensiteit van 25.000 motorvoertuigen per etmaal en het voornemen om Soeterbeek aan de noordzijde af te sluiten. Conclusie van deze studie was dat extra maatregelen in het gebied rond Nuenen West nodig waren en een afsluiting van Boord/Soeterbeek niet wenselijk was. Een verbindingsboog (Meierijlaan – Europalaan) werd positief beoordeeld in verband met de functionele en verkeerskundige aanhechting van het gebied ten westen van de Europalaan. Het bestemmingsplan voor de verbindingsboog is niet vastgesteld. Een aansluiting A270 (Geldropsedijk) was gewenst als alternatief voor gemotoriseerd verkeer via de Opwettensweg en om omrijbewegingen naar de Smits van Oyenlaan te voorkomen. Deze maatregel krijgt aandacht via Mobiliteitsvisie en Bundelroutes.

Regionale routes en Mobiliteitsvisie

De verkeersproblematiek op de belangrijke wegen in Nuenen (met name Europalaan, A270 en de Smits van Oyenlaan) wordt ook in regionaal verband onderkend en is dan ook onderwerp in de verschillende regionale studies en programma's ter bevordering van de mobiliteit. Aanvankelijk was de Noordoost Corridor in beeld om de regio te ontlasten. In het kader van de Bereikbaarheidsagenda Zuidoost-Brabant wordt nu gekeken naar de metropoolregio Eindhoven-Helmond, welke ontwikkelingen in ruimte, economie en mobiliteit er in de toekomst plaatsvinden en welke maatregelen onder andere op het gebied van mobiliteit nodig zijn . Dit gaat dan over infrastructuur voor gemotoriseerd verkeer, het verbeteren van doorstroming en leefbaarheid, maar ook over bijvoorbeeld een betere inzet van fiets en OV en de inzet van 'smart mobility'.

Ten aanzien van de regionale ontsluitingsstructuur wordt in de regionale Bereikbaarheidsagenda ingezet op een robuuste 'rand' bestaande uit de A2, A50, A67 en de N279. Net zo min als de Noordoost Corridor vormt de robuuste rand een oplossing voor alle verkeersproblemen binnen de regio. Met name voor de relatie Eindhoven – Helmond blijft de A270 een directe route. De ligging van de rand maakt het ook niet logisch voor verkeer tussen het noordoosten van de regio en Eindhoven en de A2 de rand gebruiken als snelle verbindingsroute. Daarom is binnen de robuuste rand een aparte categorie aangegeven, de zogenaamde bundelroutes . Deze wegen, zoals de N615, Smits van Oyenlaan, A270, Eisenhowerlaan en Kennedylaan moeten wel sluipverkeer bundelen, maar geen gemotoriseerd verkeer aantrekken van de robuuste rand. Dit is onder meer uitgewerkt in de verkennende studie 'Bundelroutes Zuidoost-Brabant' van Royal HaskoningDHV uit 2018. In deze studie is nader ingegaan op onder andere het bundelen van verkeersstromen over een aantal wegen. Voor Nuenen (en in het bijzonder voor Nuenen West is de verbinding N270/A270 tussen Helmond en Eindhoven relevant, evenals de regionale functie van de Smits van Oyenlaan als verbinding tussen Gemert en Eindhoven. In de studie Bundelroutes wordt daarbij niet alleen gekeken naar de verkeerskundige aspecten zoals bereikbaarheid en doorstroming, maar is leefomgevingskwaliteit en leefbaarheid nabij de grotere wegen eveneens een belangrijk onderwerp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenWeHerijking-C002_0011.png"

Figuur 3.3 Studie Bundelroutes (bron: RoyalHaskoningDHV, 2018)

Ook in de Mobiliteitsvisie (2017) van de gemeente Nuenen wordt nader ingegaan op de regionale verkeersstructuur en de gevolgen daarvan voor Nuenen: naast inzet op de robuuste rand worden ook de bundelroutes op de A270 en de Smits van Oyenlaan, inclusief goede verkeersafwikkeling op deze wegen mét aandacht voor de leefbaarheid langs deze wegen, benoemd als oplossingsrichting. Daarnaast is ook de optie van een oostelijke randweg van Nuenen benoemd als uiterste optie; dit kan een structureel goede oplossing voor verkeer geven, maar heeft wel tot een forse (negatieve) landschappelijke en ruimtelijke impact. Daarom wordt deze oplossing alleen overwogen, als andere maatregelen onvoldoende effecten hebben.

Naast de aandacht voor de regionale agenda gaat de Mobiliteitsvisie ook in op de lokale ontsluiting van en binnen Nuenen, zowel voor de auto als voor fiets en OV. Voor autoverkeer gaat het dan met name om het verkeersveilig (Duurzaam Veilig) inrichten van het Nuenense wegennet. Ook wordt aandacht besteed aan de invloed van ruimtelijke ontwikkelingen, zoals Nuenen West, op het wegennet. Voor Nuenen West wordt aangesloten bij de reeds in het bestemmingsplan Uitbreidingsplan Nuenen-West (2008) ingezette verkeersstructuur waarin Nuenen West wordt ontsloten op de Europalaan en een verbinding tussen het zuidelijke deel van Nuenen West via de Wettenseind. Voor de aansluiting op het omliggende wegennet zijn drie varianten aangegeven (van west naar oost) via een nieuwe aansluiting bij de Wolvendijk, vanuit Nuenen West via Wettenseind direct op de A270 of met een nieuwe aansluiting of door het gebruik van de busaansluiting vanaf de Geldropsedijk). In de Mobiliteitsvisie is de ontlasting van de Europalaan, door het omleiden van doorgaand regionaal verkeer naar de Bundelroutes, een belangrijk uitgangspunt. Ook de ontmoediging van auto(sluip)verkeer over de Opwettenseweg maakt hier onderdeel van uit, in combinatie met de doelstelling om de Opwettenseweg – Wolvendijk te gebruiken als snelfietsroute tussen Nuenen en Eindhoven. De HOV-verbinding tussen Nuenen Centrum en Eindhoven loopt via de Europalaan, waardoor Nuenen West ook een goede verbinding met het (H)OV heeft. Naast deze verkeerkundige onderwerpen komen ook leefbaarheid, het centrum, verkeersveiligheid en Smart Mobility aan bod in de Mobiliteitsvisie. Deze zijn niet direct van invloed op de ontsluiting van Nuenen West.

Effecten van de ontwikkeling Nuenen West

Bij de uitwerking van de bouwvelden A, C en D zijn delen van de infrastructuur al aangelegd en is ook rekening gehouden met de verdere ontsluiting van de woongebieden. Het zuidelijk deel van het plangebied is via twee wegen (Bakertdreef en Dubbestraat) aangesloten op de Europalaan. Beide wegen hebben het karakter van erftoegangsweg type 1, met een 30-km/uur-regime. Aan de zuidoost zijde kan de wijk ontsloten worden via de Geldropsedijk. Net als in het plan van 2008 was voorzien, wordt de Opwettenseweg autoluw of autovrij gemaakt.

Ter plekke van de aansluiting van de Dubbestraat op de Europalaan wordt ook de nieuwe centrale ontsluitingsweg (Laan door de Panakkers, ook wel Dorpslaan genoemd) aangesloten op de Europalaan. De wegen die hierop aansluiten lopen langs de reeds uitgewerkte bouwvelden naar het zuiden. Vanaf de locatie van de basisschool zal de weg aangesloten worden op de Opwettenseweg en daarvandaan verder naar het zuidoosten en uiteindelijk naar verwachting uitkomen op de Geldropsedijk. Aan de westzijde wordt het plangebied omsloten door de Vorsterdijk. Net als in het vigerende bestemmingsplan wordt deze weg alleen bestemd voor langzaam verkeer en bestemmingsverkeer.

Om de effecten van de ontwikkeling van Nuenen West op het verkeer te bepalen, is het model doorgerekend voor de totale ontwikkeling (1.575 woningen en een basisschool). Omdat voor het grootste gedeelte van het plangebied de exacte ligging en omvang van de woningen nog niet bekend is, zijn de woningen per bouwvlak verdeeld over het plangebied gemodelleerd. Voor de verkeersstructuur is hierbij uitgegaan van de snelste aansluiting op de hoofdstructuur van Nuenen West.

Tabel 3.3 Toename verkeersintensiteiten en I/C-waarde als gevolg van de ontwikkeling van Nuenen West

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenWeHerijking-C002_0012.png"

Uit tabel 3.3 blijkt dat de grootste toename qua intensiteiten en I/C-waarde berekend wordt op de Wolvendijk. De toename van de I/C-waarde is hier ruim 30 procent, maar blijft onder de oriëntatiewaarde van 0,8. De planontwikkeling zorgt verder voor een beperkte toename van de I/C-waarde op wegen waar in de toekomst reeds problemen met de doorstroming worden verwacht.

Met de uitkomsten van het verkeersonderzoek kan worden geconcludeerd dat de wegen rondom Nuenen West (Eisenhowerlaan/A270, Smits van Oyenlaan en Europalaan) op dit moment al een hoge verkeersdrukte kennen tijdens de spitsen. De realisatie van Nuenen West zorgt voor een beperkte toename van deze drukte. In de regio is ook al jaren sprake van een hoge verkeersdruk. Zowel op gemeentelijk niveau (mobiliteitsvisie) als op regionaal niveau (Bereikbaarheidsagenda, studie Bundelingsroutes) wordt gewerkt aan de verbetering

van de verkeersstructuur. Die verbetering is regionaal nodig, maar betekent voor Nuenen West ook een lagere belasting van de ontsluitende wegen en daarmee verbetering van de bereikbaarheid van de wijk.

Al met al heeft Nuenen West er belang bij dat de regionale verkeersstructuren worden verbeterd, zoals wordt voorgesteld in onder meer de Bereikbaarheidsagenda, de studie Bundelingsroutes en de Mobiliteitsvisie. Het is een gegeven dat de ontsluitende wegen van Nuenen West verzadigd raken als er geen maatregelen worden genomen. De ontwikkeling van Nuenen West verergert dit effect beperkt (met name op de Europalaan) maar omgekeerd zorgt het regionale verkeer op de lokale wegen ervoor dat de bereikbaarheid van Nuenen West niet optimaal is. Met de realisatie van de voorgenomen maatregelen op lokaal en regionaal niveau blijft Nuenen, en ook Nuenen West, goed bereikbaar. Daarnaast is het voor Nuenen West wenselijk dat de in 2008 voorgestelde ontsluiting aan de zuidzijde, via Wettenseind, gerealiseerd wordt; dit maakt de ontsluiting van de wijk robuuster en zorgt voor minder drukte op de Europalaan. De aansluitingen, waaronder deze zuidelijke ontsluiting op Wettenseind worden dan ook conserverend overgenomen in dit bestemmingsplan. De verdere uitwerking van de wijze waarop Wettenseind aansluit op de Geldropsedijk valt buiten de reikwijdte van dit bestemmingsplan. De ontsluiting (nieuwe aantakking op de A270) mits deze wordt aangepast naar 80 km/uur) of gebruik van de bestaande aantakking via de Geldropsedijk (via het openstellen van de huidige busbanen) dient nader onderzocht te worden. De drie keuzemogelijkheden die de Mobiliteitsvisie beschrijft vragen om verkeerskundig onderzoek binnen en rond Nuenen West, om inzicht te krijgen in de effecten voor toekomstige woningbouw en omliggende wijken. Bij die keuze is afstemming nodig met de ruimtelijke ontwikkeling van het zuidelijk park binnen Nuenen West en de woningbouw. Ook afwegingen van ruimtelijke aard (provinciale en lokale waardenkaarten en de ontwikkeling van het Dommelpark) zijn nodig en de regionale wensen spelen een rol. Concreet gaat het hier om een onderzoek naar de beste ontsluiting aan de zuidzijde van het plangebied. Dit onderzoek naar en het ontwerpen van de beste ontsluiting aan de zuidzijde vindt in samenhang met het ontwerpen van de zuidelijke bouwvelden plaats.

Nuenen West draagt bij aan bovengenoemde afwegingen en verder aan de verbetering van de fietsstructuur, concreet door het benutten van de Opwettenseweg en de Wolvendijk als tweede snelfietsroute naar Eindhoven (naast de snelfietsroute langs de Europalaan). Tot slot is ook de inzet van OV, via de HOV-lijn over de Europalaan, een belangrijk punt voor Nuenen West en werkt de wijk mee aan de Smart-Mobility, bijvoorbeeld door te onderzoeken of Mobility as a Service (MaaS) mogelijkheden biedt.

Wijkontsluiting
In bijlage 5 bij dit bestemmingsplan is de in 2017 vastgestelde gemeentelijke mobiliteitsvisie vertaald naar uitgangspunten voor de ontwikkeling van Nuenen West. In Nuenen West fungeert de Europalaan als verkeersader, deze weg heeft een herkenbaar profiel gekregen. Alle overige wegen in het plangebied krijgen in hoofdzaak een verblijfsfunctie. De Dorpslaan (Laan door de Panakkers) in het plangebied fungeert ook als belangrijke ontsluiting van Nuenen West maar wordt ingericht als een 30 km/u-weg. Bij verdere uitwerking van de bouwvelden in het plangebied moeten daarnaast voldoende (bezoekers)parkeerplaatsen in de openbare ruimte aangelegd worden. Bij het bepalen van de benodigde parkeerplaatsen is de beleidsregel 'parkeren' leidend.

Bij de verdere uitwerking van de plannen voor de bouwvelden moet ook rekening gehouden worden met fietsroutes en de aansluiting van die routes op reeds bestaande routes naar het centrum van Nuenen en de scholen, én op de toekomstige routes (onder andere een snelfietsroute via Opwettenseweg/Wolvendijk). Uiteindelijk moet in Nuenen West een fijnmazig netwerk van fietsroutes ontstaan. Ten aanzien van fietsroutes (en looproutes) geldt ook dat het van belang is om deze routes naar de nabije bushaltes te leiden. Op deze manier wordt het gebruik van het openbaar vervoer gestimuleerd

Bij de planvorming en aanleg van nieuwe wegen moet zoveel mogelijk aangesloten worden bij de richtlijnen voor duurzaam veilig. In aanvulling daarop is het van belang om op kruispunten de aandacht van weggebruikers zoveel mogelijk te laten toenemen en straten met eenrichtingsverkeer zoveel mogelijk te voorkomen.

Verder is het van belang om een visie te ontwikkelen op de wijze waarop vuilophaal- en bezorgdiensten door Nuenen West gaan rijden. Ook een visie op de afwikkeling van de diverse vervoersstromen om de nieuw te vestigen school is noodzakelijk.

Opgemerkt moet worden dat bij het opstellen van het herijkte bestemmingsplan voor Nuenen West uitgegaan is van een tracé van de Laan door de Panakkers (Dorpslaan) die aan de zuidzijde van het plangebied nagenoeg haaks aansluit op het Wettenseind (zie ook figuur 3.2). Inmiddels is echter vast komen te staan dat de ideeën over de verkeersafwikkeling niet zijn gewijzigd ten opzichte van het oorspronkelijke plan uit 2008. Dit heeft er toe geleid dat het oorspronkelijke tracé ongewijzigd is opgenomen in dit ontwerpbestemmingsplan. Dit is echter nog niet op alle afbeeldingen (in de toelichting en/of bijbehorende stukken) verwerkt. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan zal dat alsnog gebeuren. Deze wijziging wordt dan ook verwerkt in het masterplan en het exploitatieplan.

3.2.2 Fasering van de ontwikkeling

Om versnippering en verrommeling van het landschap te voorkomen en de ontwikkeling van Nuenen West gestructureerd plaats te laten vinden (logische ruimtelijke afronding van de verschillende bouwfasen), is er een fasering aangebracht in de ontwikkeling. Zoals ook in het vigerend bestemmingsplan al opgenomen is, heeft de ontwikkeling van het zuidelijk deel prioriteit. De fasering sluit daarom aan bij de reeds uitgewerkte bouwvelden, direct ten zuiden van de Europalaan. Woongebied – 1 zal als eerste (verder) ontwikkeld worden, waarna de wijk verder richting het zuiden uitgebouwd zal worden. De ontwikkeling van woongebied – 2 kan pas plaats vinden op het moment dat woongebied – 1 vergund is. Onderstaand figuur toont de fasering (stapsgewijs).

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenWeHerijking-C002_0013.png"

Figuur 3.4 Fasering Nuenen West

3.3 Functionele structuren

De functionele structuur van het plangebied betreft het gebruik van het gebied en de mogelijke functies die binnen het gebied toegestaan zijn. De wijk Nuenen West heeft wonen als voornaamste functie, maar binnen het gebied is ook ruimte voor kleine (wijk)voorzieningen.

3.3.1 Wonen

Omvang en verdeling

Nuenen West heeft wonen als hoofdfunctie. In het gehele plangebied wordt ruimte geboden aan maximaal 1.615 nieuwe woningen1 . Dit zijn 40 woningen meer dan oorspronkelijk werden voorzien (1.575 woningen). De reden hiervoor betreft de juiste kwalitatieve invulling van het programma, mede in relatie tot de behoefte in de regio. In paragraaf 4.1.3 wordt hier nader op ingegaan. Van dit programma zijn er 325 reeds uitgewerkt en deels vergund of gebouwd voor de bouwvelden A, C en D. De woningen in bouwveld C en D worden in de bestemmingen wel gezien als 'nieuw te realiseren', waarmee het totale planologische nieuwbouwprogramma op 1.505 woningen komt (in bouwveld A zijn reeds 110 woningen gerealiseerd).

Voor de verdeling van de woningtypen zijn eveneens afspraken gemaakt (zie ook paragraaf 4.1.3). In Nuenen West ligt het accent van de woningbouw op starterswoningen en eengezinswoningen, maar wordt ook gebouwd voor de sociale sector en er is ruimte voor particulier opdrachtgeverschap.

Beleidsregel woningbouwprogramma

De actuele vraag naar woningen is qua omvang en verdeling sterk afhankelijk van verschillende autonome invloeden en ontwikkelingen. Elk jaar kan de behoefte aan woningen hierdoor anders zijn en bestaat er de kans dat het aanbod niet meer goed aansluit op de behoefte. In regionaal verband heeft de gemeente Nuenen afspraken gemaakt over de verdeling van het aantal en het type woningen (zie ook paragraaf 4.1.3), om te voorkomen dat er woning gebouwd worden waar geen vraag naar is.

De regionale woningbouwafspraken worden opgenomen in een beleidsregel in dit bestemmingsplan, waardoor ingespeeld kan worden op de veranderingen op de woningmarkt. De beleidsregel kan immers tussentijds worden aangepast zonder dat het gehele bestemmingsplan hoeft te worden voorzien. Hiermee is het plan flexibel.

Vanuit het oogpunt van rechtszekerheid en de afspraken met de regio wordt het maximale aantal woningen, 1.505 nieuw te realiseren woningen, wel in het bestemmingsplan vastgelegd (samen met de 110 reeds gerealiseerde woningen in bouwveld A komt het totaal dan op 1.615 woningen). De beleidsregel gaat met name in op de kwalitatieve invulling van het woningbouwprogramma en daarmee de invulling van Nuenen West. De verdeling voor het aantal of percentage sociale woningen en bouwkavels voor particulier opdrachtgeverschap is in deze beleidsregel vastgelegd, evenals de fasering van de nieuw te realiseren sociale woningen.

3.3.2 Kleinschalige voorzieningen

De wijk Nuenen West wordt ontwikkeld als een woonwijk: er komen voornamelijk woningen. Bij een goed functionerende woonwijk horen echter ook voorzieningen, zoals onderwijs, sport en recreatie en zorg. Centraal in de wijk wordt een nieuwe brede school gerealiseerd, waar voorzien wordt in basisonderwijs (met buitenschoolse opvang). Naast deze voorziening, zijn er geen concrete initiatieven voor maatschappelijke voorzieningen, sport en recreatie, kleinschalige winkels of kleinschalige horeca. Dit betekent niet, dat er in de toekomst nooit vraag zal zijn naar deze typen functies; het kan best zijn dat er over bijvoorbeeld tien jaar een wens en initiatief is om een kleine buurtsuper, groenteboer of lunchroom te realiseren.

Dergelijke functies kunnen echter niet zonder meer in een woonwijk. Zo moet er rekening gehouden worden met de omliggende woonfuncties en de hinder, die een initiatief kan veroorzaken. Denk bijvoorbeeld aan geluidsoverlast, of parkeerproblemen. Uitgangspunt is dat Nuenen West een woonwijk is, dus de functie 'wonen' heeft het primaat in de wijk. Andere functies mogen daarom alleen gerealiseerd worden, als dit ruimtelijk, programmatisch en milieutechnisch inpasbaar is in de woonwijk.

Nu is niet bekend, wat voor een functies exact - naast wonen - een plek zouden kunnen krijgen in Nuenen West. Het is daarom ook niet mogelijk, om op voorhand al rekening te houden met deze functies en de wijze waarop deze functies goed ingepast zouden kunnen worden in de wijk. Om toch de mogelijkheid te bieden voor kleinschalige andere functies in de toekomst, is een beleidsregel opgesteld. Deze beleidsregel stelt voorwaarden aan dergelijke typen functies, waardoor het met een omgevingsvergunning (binnen dit bestemmingsplan) mogelijk wordt gemaakt om ook andere functies toe te staan binnen Nuenen West. Wel is gekeken, op welke plekken binnen de wijk deze kleinschalige functies zouden kunnen komen. Voor functies als mantelzorg of beroep aan huis is er in principe overal een mogelijkheid. Deze zijn met een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid overal indirect toegestaan. Functies die mogelijk kunnen leiden tot beperkte hinder voor de omgeving, worden alleen toegestaan op plekken waar de leefomgevingskwaliteit reeds minder optimaal is of zal zijn: in de buurt van bestaande bedrijven en nabij bestaande en nieuwe wegen. Op deze plekken zal sprake zijn van iets meer milieubelasting, waardoor andere functies gemakkelijker ingepast kunnen worden. Dit laat overigens onverlet, dat te allen tijde voldaan moet worden aan de wet- en regelgeving ten aanzien van een goede omgevingskwaliteit voor wonen.

Wel is voorzien dat er een focus van andere functies komt op een centrale plek in de wijk. Deze plek ligt rondom de 'kop' van het middelste park, in het gebied waar ook de basisschool wordt gerealiseerd. Om specifiek voor deze locatie aan te geven dat ook andere functies hier voorzien worden, is rondom dit deel van het park de bestemming 'Gemengd' opgenomen. In deze bestemming is het mogelijk om (onder voorwaarden) kleinschalige andere functies, zoals detailhandel, horeca en dienstverlening te realiseren op de begane grond. Hierdoor is deze locatie al direct bestemd voor kleinschalige andere functies.

3.4 Duurzaamheid

De gemeente Nuenen wil met de realisatie van Nuenen West ook bijdragen aan de duurzaamheidsambities van de gemeente. Deels wordt dit geregeld via de landelijke wet- en regelgeving. Zo zullen nieuwe woningen, waarvoor nog geen omgevingsvergunning is aangevraagd, gasloos worden gerealiseerd.

Het bestemmingsplan stelt geen harde verplichtingen ten aanzien van extra duurzaamheidseisen; dit is wettelijk gezien niet mogelijk. Wel zijn er duidelijke ambities uitgesproken. Zo is in de beleidsregel 'landschap, ecologie en biodiversiteit' opgenomen dat natuurinclusief bouwen gestimuleerd moet worden. Tevens onderzoeken de gemeente en de gebiedsontwikkelaar welke duurzame maatregelen in de wijk genomen kunnen worden, bijvoorbeeld in het kader van het 'smart city' concept.

Verder beschrijft de Nota duurzaamheid Nuenen dat een duurzame ontwikkeling van Nuenen West een speerpunt van het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid is. Concreet geldt een 20% scherpere EPC-eis dan de EPC-eis in het Bouwbesluit voor de nieuw te bouwen woningen in het plangebied. De EPC-eis voor nieuwbouwwoningen ligt daarmee vanaf 2011 op 0,48. Vanaf 2015 ligt de EPC-eis voor Nuenen West op 0,32. Als de landelijke EPC-eis strenger wordt dan wordt de EPC-norm voor Nuenen West weer 20% strenger dan de landelijke norm.

In aanvulling op het voorgaande over de EPC-ambitie voor Nuenen West is ook het zo hoog mogelijk maken van de woonkwaliteit een ambitie voor de ontwikkeling van Nuenen West. De woonkwaliteit van Nuenen West wordt gemeten met het instrument GPR-gebouw. Nieuwe woningen in Nuenen West moeten, krachtens de Nota duurzaamheid Nuenen, een GPR-score van minimaal een 7,0 op alle thema's van GPR-gebouw behalen.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het relevante overheidsbeleid beschreven en toegelicht hoe het beleid doorwerkt in het bestemmingsplan. Het beleid wordt onder verdeeld in rijksbeleid, provinciaal en regionaal beleid en gemeentelijk beleid. Overheidsbeleid dat opgesteld is ten behoeve van een specifiek omgevingsaspect wordt bij dit betreffende aspect in hoofdstuk 5 besproken.

4.1 Rijksbeleid

De nationale overheid heeft de visie op het ruimtelijk beleid vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en dit vertaald in algemene regels die opgenomen zijn in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Regels ten aanzien van de omgevingsvergunning zijn opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Daarnaast is er de eerder aangehaalde Crisis- en herstelwet (Chw) met bijbehorende uitvoeringsbesluiten, als voorloper van de Omgevingswet.

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld. De structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak, de Structuurvisie voor de snelwegomgeving, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daarbij streeft het Rijk naar een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker op de eerste plaats zet, leidt tot doelgerichte investeringen en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve betrokkenheid van het Rijk.

Daarnaast verstevigt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte nog meer bij de provincies en gemeenten gelegd. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor de voorgenomen ontwikkeling zeer beperkt blijft. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zijn dertien onderwerpen aangegeven die het Rijk als 'nationaal belang' beschermingswaardig acht. Voor een aantal van deze onderwerpen is reeds een (beschermende) regeling opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dat besluit wordt in de volgende paragraaf toegelicht.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zijn door het kabinet ambities geformuleerd voor:

  • concurrentiekracht;
  • bereikbaarheid;
  • leefbaarheid;
  • veiligheid.

De nadruk ligt daarbij vooral op ambities die gerelateerd zijn aan infrastructuur en economie. Daarmee wordt het belang van leefbaarheid en een leefbare woonomgeving overigens niet genegeerd. De kwaliteit van de leefomgeving is ook in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte een onderdeel van belang. Inzetten op aan infrastructuur en economie gerelateerde aspecten heeft immers geen zin als er door gebrekkige leefbaarheid niemand wil wonen. De overheid zet in op een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit.

De regio Eindhoven is in de SVIR aangewezen als een van de topsectoren van Nederland (Brainport Avenue). De klustering van kennisintensieve bedrijven wordt door het Rijk gestimuleerd en dit vertaald zich in de uitvoeringsaspecten die opgenomen zijn in het Barro. In de SVIR worden met name doelstellingen ten aanzien van de bereikbaarheid van de regio Eindhoven vastgelegd.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

In het Barro stelt het Rijk een aantal regels vast met betrekking tot de inhoud van bestemmingsplannen. Dit besluit is op 30 december 2011 in werking getreden en in oktober 2012 op enkele onderdelen gewijzigd. Het Barro bevat regels ter bescherming van rijksbelangen, zoals rijksvaarwegen, buisleidingen, hoogspanningsleidingen en defensieterreinen. Voor de regio Eindhoven is de van de 380-Kv-hoogspanningsleiding van toepassing, gelegen in het noordoosten van Eindhoven. De invloedszone van de hoogspanningsleiding raakt echter niet tot aan het plangebied van Nuenen West.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Per 1 oktober 2012 is een motiveringsplicht opgenomen voor stedelijke ontwikkelingen, de ladder voor duurzame verstedelijking. Per 1 juli 2017 is de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking gewijzigd omdat er in de praktijk enkele knelpunten in de toepassing van de ladder ervaren worden. De meeste knelpunten hebben betrekking op de begrippen die in de huidige ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd worden, de toepassing van de ladder bij flexibele bestemmingsplannen, onderzoekslasten en regionale afstemming.

De doelen van de ladder worden echter onderschreven. Dus ook in de gewijzigde ladder staan een zorgvuldige afweging bij ruimtelijke besluiten, duurzaam ruimtegebruik en het tegengaan van overprogrammering centraal.

Betekenis wijziging ladder voor duurzame verstedelijking

Uit de wijziging van het tweede lid van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening kan afgeleid worden dat het in de gewijzigde ladder voor duurzame verstelijking gaat om het aantonen van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, in plaats van om het aantonen van de actuele regionale behoefte. In de gewijzigde versie van de ladder ontstaat een onderscheid tussen de toetsing van de behoefte en de reikwijdte waarin die behoefte afgestemd moet worden (een voorgenomen ontwikkeling die uitsluitend gevolgen heeft voor een gemeente hoeft niet in regionaal verband afgestemd te worden). De aard en omvang van een stedelijke ontwikkeling vragen immers niet altijd om afstemming in regionaal verband.

De begrippen “nieuwe stedelijke ontwikkeling” en “bestaand stedelijk gebied” worden door de wijziging van de ladder niet gewijzigd omdat zij inmiddels uitgekristalliseerd zijn in jurisprudentie.

Met deze wijzigingen wordt de ladder voor duurzame verstedelijking teruggebracht naar de essentie. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is bepalen of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een behoefte vervult en indien nodig motiveren waarom de voorgenomen ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.

De wijziging van de ladder voor duurzame verstedelijking houdt in dat een uitgebreide toepassing van de ladder alleen nog maar plaats hoeft te vinden bij ontwikkelingen buiten het bestaand stedelijk gebied en dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen in het bestaand stedelijk gebied gerealiseerd moeten worden.

In de nieuwe vorm richt de ladder voor duurzame verstedelijking zich op het aantonen van het nut en de noodzaak van de voorgenomen ontwikkeling, in plaats van op het aantonen van de actuele regionale behoefte. Dit omdat dat laatste begrip leidde tot allerlei interpretatieverschillen. Een andere reden is dat een stedelijke ontwikkeling niet altijd om regionale afstemming vraagt.

Bij het vaststellen van bestemmingsplannen wordt als het ware ruimte gereserveerd voor een bepaalde ontwikkeling. De toets aan de ladder is opgesteld om te waarborgen dat er geen ruimte gereserveerd wordt voor ongewenste ontwikkelingen of dat deze nieuwe ontwikkeling negatieve effecten heeft op andere gebieden (leegstand, verloedering). Bij vastgestelde plannen mag er vanuit gegaan worden dat dit voldoende afgewogen is, ongeacht of de toets aan de ladder wel of niet (plannen van voor 2013) doorlopen is. In onder andere de uitspraak van 24 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:489) wordt dit bevestigd. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan Nuenen West in 2008 is dus ruimte gereserveerd voor de voorgenomen ontwikkeling. Er is een planologische mogelijkheid ontstaan voor de bouw van 1.575 woningen en de vestiging van een middelbare school en een basisschool.

De planologische mogelijkheden van Nuenen West

Het bestemmingsplan van Nuenen West betreft een uitbreidingsplan, waarbij eerst een uitwerkingsplan opgesteld moet worden, voordat er gebouwd kan worden. Hiervoor zijn in het bestemmingsplan uitwerkingsregels opgesteld, waar deze plannen aan moeten voldoen.

In de uitspraak van 18 mei 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1295) wordt door de Raad van State bevestigd dat een uitwerkingsplan niet aan de ladder getoetst hoeft te worden als dit plan past binnen de uitwerkingsregels van het moederplan. Als het nieuwe plan niet meer mogelijkheden biedt dan het vigerende plan, is er geen sprake van een nieuwe ontwikkeling. De vorm van het nieuwe plan is daarbij niet relevant. Een nieuw bestemmingsplan kan ook gebruik maken van de (onbenutte) mogelijkheden van het vigerende plan.

In de afgelopen jaren zijn enkele delen van Nuenen West uitgewerkt in een uitwerkingsplan. Bouwveld A is deels al bewoond, voor de vestiging van een basisschool is een uitwerkingsplan vastgesteld, evenals voor bouwveld C en D. Deze plannen worden conserverend meegenomen in het nieuwe bestemmingsplan. De planologische mogelijkheid voor de vestiging van een middelbare school was opgenomen binnen bouwveld D, maar bij de uitwerking is hiervan afgezien. Voor het resterende deel van het plangebied is alleen de mogelijkheid voor woningbouw opgenomen (plus een basisschool en kleinschalige voorzieningen in bouwveld E). Het nieuwe bestemmingsplan bevat daarom alleen bouwmogelijkheden voor woningen, plus de basisschool (reeds bestemd met een uitwerkingsplan) en kleinschalige voorzieningen in bouwveld E.

Dichtheid en verkaveling

In het vigerende bestemmingsplan wordt gewerkt met bouwvelden, die voorzien zijn van voorschriften voor de uitwerking. Binnen de bouwvelden is een maximaal aantal wooneenheden per hectare vastgelegd, middels de beleidsregel 'stedenbouwkundige kwaliteit'. Tevens is in de regels geborgd dat er in het totale plangebied niet meer dan 1.505 woningen gebouwd kunnen worden. Daarnaast wordt met de verkaveling, de bestemmingen en met de kaders uit de beleidsregels 'stedenbouwkundige kwaliteit' ruimte vrijgehouden voor infrastructuur en natuur.

Met het nieuwe bestemmingsplan wordt ook de inrichting van het plangebied geoptimaliseerd. Enkele bestaande woningen zullen ingepast worden in de nieuwe bestemming en de groenstructuur, die in het vigerende plan langs de grens van het gebied loopt, wordt meer in het woongebied geïntegreerd. Met de nieuwe verkaveling neemt het uitgeefbaar oppervlak beperkt toe. Doordat het aantal woningen nagenoeg gelijk blijft, zal de dichtheid enigszins afnemen. Dit betekent echter niet dat hiermee sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Binnen het plangebied worden de planologische mogelijkheden anders gesitueerd, maar de omvang en het stedelijk karakter neemt niet toe. De herijking van het bestemmingsplan Nuenen West is daardoor niet aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Goede ruimtelijke ordening: Uitvoerbaarheid

Een plan dat niet getoetst hoeft te worden aan de ladder, moet nog wel voldoen aan de vereisten ten aanzien van 'goede ruimtelijke ordening'. Het aantonen van de uitvoerbaarheid van het plan is een van de aspecten die hier bij horen. Een uitvoerbaar plan voorziet in ontwikkelingen waar behoefte aan is en maakt deze ontwikkelingen mogelijk op een locatie die daar geschikt voor is. Dit heeft veel overeenkomsten met de laddertoets, maar regionale afstemming en de onderbouwing van de locatie zijn minder relevant. Het vigerende plan is reeds regionaal afgestemd en het plangebied is bij de vaststelling opgenomen in het 'bestaand stedelijk gebied' uit de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant. Bij de uitvoerbaarheid moet onder andere gekeken worden of de bestemming nog steeds passend is voor dat gebied.

Een passende woonbestemming

Bij de voorbereiding en vaststelling van het vigerende bestemmingsplan was er in de regio Eindhoven grote behoefte aan grondgebonden woningen voor starters en gezinnen. Voor Nuenen West is een opgave van 2.200 woningen gedefinieerd, waarvan 1.500 voor de regio en 700 voor de behoefte van de eigen gemeente.

De regionale opvang was nodig, doordat er in en rond Eindhoven veel vraag is naar dit type woningen, maar de stad Eindhoven zelf niet de ruimte heeft om veel grondgebonden woningen te realiseren. Daar ligt de focus voornamelijk op gestapelde woningen. De ruimte voor gestapelde woningen is in het vigerende plan daarom beperkt (maximaal 15%).

Voor het nieuwe bestemmingsplan moet beoordeeld worden of de beoogde woonfunctie van het gebied nog past bij de regionale opgave. Dit is ook een van de doelstellingen van het nieuwe plan. Veranderende marktomstandigheden zijn de aanleiding voor het herijken van het vigerende bestemmingsplan; het nieuwe plan moet beter aansluiten op de wensen van de markt. Voor de woongebieden die niet opgenomen zijn in een uitwerkingsplan wordt daarom de kwalitatieve woningbehoefte (woningtypen) afgestemd op de actuele regionale behoefte.

Met de negen gemeente in het Stedelijk Gebied Eindhoven zijn in 2017 woningbouwafspraken gemaakt. Deze zijn vastgelegd in het Afsprakenkader Wonen 2017 (11 juli 2017) en door de provincie geaccordeerd in het RRO (13 juli 2017). In dit Afsprakenkader is afgesproken de woningbouwproductie programmatisch af te stemmen, vanuit een gezamenlijke visie op het wonen. Vervolgens worden de majeure en nieuwe projecten gefaseerd ontwikkeld, zodat deze elkaar versterken en niet beconcurreren. Een van de benoemde majeure projecten is Nuenen-West. Voor dit plan is ruimte voor 1.505 nog te realiseren woningen. Inclusief de 110 reeds gerealiseerde woningen in bouwveld A bevat Nuenen-West in totaal 1.615 woningen. Verder is vastgelegd dat Nuenen-West voornamelijk bedoeld is voor regionale behoefte. Het voorliggende bestemmingsplan biedt ruimte voor het bouwen van het aantal woningen zoals in het Afsprakenkader is afgesproken.

Tevens is in nader overleg met de regio gekeken naar de kwalitatieve woningbouwopgave voor Nuenen West. Vanuit de bestaande afspraken was reeds bepaald, dat binnen het totale programma van 1.575 woningen nog minimaal 368 sociale koop- of huurwoningen gerealiseerd moeten worden en dat nog 150 bouwkavels bestemd zijn voor particulier opdrachtgeverschap. Vervolgens zijn nadere afspraken gemaakt met de regio (Portefeuillehoudersoverleg (Poho) Wonen d.d. 12 december 2018) over de nadere invulling van verschillende aspecten, zoals duurzaamheid, ruimte voor tijdelijke woningen en woningen voor het sociale en middeldure huursegment. Relevant voor dit bestemmingsplan, is dat er concreet afspraken zijn gemaakt dat binnen het sociale segment minimaal 80 extra sociale huurwoningen worden gerealiseerd. Het totale aandeel sociale huurwoningen komt hiermee op (minimaal) 95 woningen. Een deel hiervan wordt opgevangen in een beperkte verruiming van het totale programma: in totaal mogen nu 1.615 woningen worden gerealiseerd. Ook over de verdeling van deze woningen in de tijd (in de drie fasen van het plan) zijn afspraken gemaakt. De exacte afspraken over deze kwalitatieve verdeling zijn opgenomen in de beleidsregel 'kwalitatief woningbouwprogramma' en daarmee geborgd in dit bestemmingsplan. Hiermee past het plan binnen de regionale woningbouwopgave.

Locatiekeuze en effecten op andere plannen

Zoals eerder aangegeven is bij de vaststelling van het bestemmingsplan uit 2008 ruimte gereserveerd voor de bouw van 1.575 woningen in Nuenen West. Woningbouwplannen die in de tussenliggende periode zijn vastgesteld of in procedure zijn gebracht houden rekening met deze 'ruimtereservering'. Vastgestelde woningbouwplannen worden aangemerkt als harde plancapaciteit, wat inhoudt dat de planologische mogelijkheden van het plan meegerekend moeten worden bij de woningvoorraad, ongeacht of er een bouwvergunning verleend is (of een uitwerkingsplan opgesteld is). Het nieuwe bestemmingsplan voor Nuenen West voegt daardoor niets toe aan de feitelijke woningvoorraad van de gemeente Nuenen.

Doordat de planologische mogelijkheden al meegewogen zijn in andere woningbouwplannen heeft het nieuwe bestemmingsplan geen belemmerende werking voor lopende ontwikkelingen in de regio. De uiteindelijke bouw en verkoop van de woningen zorgt wel voor verhuisbewegingen binnen Nuenen en de omliggende gemeenten. Hierdoor kan tijdelijke leegstand ontstaan, die past bij een dynamische woningmarkt en ook nodig is voor een goede doorstroming. De gefaseerde ontwikkeling van de wijk zorgt ervoor dat deze leegstand de tijd heeft om weer te herstellen. Structurele leegstand en verloedering van woonwijken is, mede gezien de omvang van de regionale woningbehoefte, niet te verwachten.

Conclusie

Met het nieuwe bestemmingsplan voor Nuenen West worden geen nieuwe planologische mogelijkheden gecreëerd, die invloed hebben op woningen of voorzieningen in de regio, ten opzichte van de huidige planologische situatie. Met deze herijking wordt het woningbouwprogramma beter afgestemd op de huidige vraag van de markt, waardoor er voorzien wordt in een passend aanbod. Het plan voldoet daarmee aan de eisen ten aanzien van de uitvoerbaarheid en de goede ruimtelijke ordening.

4.1.4 Crisis- en herstelwet

Met de Crisis- en herstelwet wil de overheid de procedures en mogelijkheden voor grote projecten versnellen. Hiermee wilde de overheid de gevolgen van de economische crisis bestrijden, door de werkgelegenheid te vergroten. Daarnaast moet de Chw bijdragen aan het halen van de doelstellingen op het gebied van duurzaamheid.

In samenhang met het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet biedt de Crisis- en herstelwet biedt de overheid ook de mogelijkheid om vooruit te lopen op de komst van de Omgevingswet en al te experimenteren met de nieuwe instrumenten van deze wet. Artikel 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet biedt een groot aantal mogelijkheden om te experimenteren met bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte.

Door plannen aan te melden bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als experiment in het kader van het opstellen van een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte kan er nu al gebruikt gemaakt worden van de mogelijkheden die artikel 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet biedt. Zo wordt de mogelijkheid geboden om naast de ruimtelijk relevante aspecten ook andere leefomgevingsaspecten op te nemen in het bestemmingsplan (bestemmingsplan verbrede reikwijdte) om op die manier bijvoorbeeld duurzaamheidsmaatregelen te borgen. Ook wordt er meer ruimte geboden aan uitnodigingsplanologie door normen en regels op een andere manier te borgen.

Het plan voor Nuenen West is aangemeld bij het ministerie en opgenomen in de zestiende tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. Op 20 juni 2017 is een voorpublicatie (zie bijlage 2 bij de toelichting) van de zestiende tranche gepresenteerd in de Staatscourant. De kaartbijlage bij de zestiende tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet waarop het gebied staat waar de verbrede reikwijdte van toepassing is, is te downloaden via internet maar ook te vinden in bijlage 2 bij de toelichting. Op 28 november 2018 is de zestiende tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet gepubliceerd in het Staatsblad. Met ingang van 29 november 2018 is deze tranche in werking getreden en de aanmelding van dit bestemmingsplan als experiment in het kader van Crisis- en herstelwet gehonoreerd.

Open normen en beleidsregels

Door gebruik te maken van open normen en hieraan gekoppelde beleidsregels kan het bestemmingsplan eenvoudiger en beter leesbaar worden, zonder dat er direct ongewenste ontwikkelingen mogelijk worden. Met open normen en beleidsregels kan met het bestemmingsplan beter ingespeeld worden op actuele ontwikkelingen.

Voor Nuenen West wil de gemeente gebruik maken van deze mogelijkheid door open normen op te nemen voor de ruimtelijke kwaliteit, het parkeerbeleid en het woningbouwprogramma. Voor deze thema's zijn beleidsregels opgesteld. Concreet gaat het om de volgende beleidsregels:

  • 1. Beleidsregel 'stedenbouwkundige kwaliteit'. Zoals vermeld in de inleiding, is één van de aanleidingen om tot dit bestemmingsplan te komen, het feit dat het oude bestemmingsplan uit 2008 dusdanig strakke kaders stelt, dat nieuwe woningen niet meer kunnen voldoen aan de eisen en wensen van de huidige woonconsument. Meer flexibiliteit was daarom gewenst. Dit is verwerkt, door in de directe regels voor de woongebieden weinig harde bepalingen op te nemen. De te ontwikkelen woongebieden moeten wel voldoen aan de beleidsregel stedenbouwkundige kwaliteit. Deze beleidsregel stelt kaders voor dichtheden, aantal bouwlagen, oriëntatie, kapvormen, rooilijnen, bijgebouwen, erfafscheidingen etc. Hiermee kan strak worden gestuurd op de gewenste ruimtelijke en stedenbouwkundige kwaliteit, zonder dat tot op de centimeter onnodig strakke en rigide regels worden gesteld.
  • 2. Beleidsregel 'kwalitatief woningbouwprogramma'. De 'experimenteerstatus' vanuit Crisis- en Herstelwet geeft de mogelijkheid om kaders te geven aan het kwalitatieve programma, bijvoorbeeld een aandeel sociale woningen. In deze beleidsregel wordt aangegeven hoe veel sociale woningen in welke fase gerealiseerd moeten worden en hoeveel bouwkavels voor particulier opdrachtgeverschap gerealiseerd moeten worden. Bouwplannen moeten aantonen dat ze bijdragen aan deze verdeling.
  • 3. Beleidsregel 'kleinschalige andere functies'. In paragraaf 3.2.2 is aangegeven dat het gewenst is om in de toekomst eventueel kleinschalige functies anders dan wonen toe te staan. Voor zover dit gaat om functies die een impact kunnen hebben op de lokale leefomgeving, moet dit wel gebeuren binnen wet- en regelgeving. Tevens is het niet wenselijk om dit type functies overal toe te staan. De beleidsregels stelt de kaders vast, waarmee kleinschalige andere functies mogelijk gemaakt kunnen worden.
  • 4. Beleidsregel 'parkeren'. Op het moment dat een ontwikkeling plaats vindt (woningbouw of anderszins), dan moet er wel voorzien worden in voldoende parkeerbehoefte. In deze beleidsregel is aangegeven wat de parkeernormen zijn voor verschillende typen woningen en hoe parkeerplaatsen mee tellen in de invulling van de behoefte. Omdat vooralsnog alleen woningen zijn voorzien, is voor andere functies geen parkeernorm opgegeven. De beleidsregel kan hierop worden aangepast als er een concreet initiatief is.
  • 5. Beleidsregel 'water'. Omdat door de stedelijke ontwikkeling het oppervlak aan verhardingen in het plangebied toe neemt, moet er watercompensatie plaats vinden. Dit is nader uitgewerkt in de Watertoets en waterparagraaf (zie paragraaf 5.7). De beleidsregel zorgt er voor, dat het waterhuishoudkundig systeem zoals gepland, ook wordt gerealiseerd: bij nieuwbouw van woningen moet worden aangetoond hoe wordt bijgedragen aan de realisatie van het bedachte waterhuishoudkundige systeem.
  • 6. Beleidsregel 'landschap, ecologie en biodiversiteit'. Ter bescherming van waardevolle flora, fauna en landschapselementen zijn er in deze beleidsregels uitgangspunten gesteld waar aan voldaan moet worden. Voor de bescherming van ecologische waarden zal gewerkt gaan worden met een Soortenmanagementplan (SMP), waarmee gedurende de ontwikkeling goed gestuurd kan worden op welke maatregelen bij nieuwbouw nodig kunnen zijn ter bescherming van waardevolle soorten. Tevens wordt natuurinclusief bouwen gestimuleerd met deze beleidsregel.

De eerste drie beleidsregels hebben betrekking op initiatieven voor nieuwbouw, herbouw of functieverandering. Met andere worden: als er een ontwikkeling plaatsvindt, dan moet worden voldaan aan deze beleidsregels. De laatste drie beleidsregels zijn gericht op het voldoen aan de gestelde eisen bij nieuwbouw, maar ook op het in stand houden en het handhaven van gestelde normen en kwaliteiten. Zo is het niet zonder meer mogelijk om parkeerplaatsen aan te passen, of landschappelijke elementen te verwijderen – ook al vindt geen ontwikkeling ter plekke plaats.

Fasering in het bestemmingsplan

Omdat dit bestemmingsplan aangemeld is als experiment in het kader van de Crisis- en herstelwet, wordt ook de mogelijkheid geboden om een bouwvolgorde en afhankelijkheid op te nemen in de regels van het bestemmingsplan. Hiermee kan vastgelegd worden in welke volgorde deelgebieden ontwikkeld moeten worden. De ontwikkeling van het ene deelgebied wordt dan afhankelijk gesteld van de ontwikkeling van een ander gebied, waarmee beter gestuurd kan worden op een ordentelijke en logische ontwikkelvolgorde. Daartoe zijn in de regels van dit bestemmingsplan bepalingen over de fasering opgenomen.

De mogelijkheid tot het faseren van de ontwikkeling, biedt samen met de beleidsregel 'Kwalitatief woningprogramma' ook meer houvast bij het (bij)sturen van de woningbouwopgave/het woningbouwprogramma als regionale afspraken daar aanleiding toe geven.

Opnemen hogere waarden in bestemmingsplan

Het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet maakt het verder mogelijk om hogere waarden separaat, doch parallel met en op basis van dit bestemmingsplan vast te stellen. Om de ontwikkeling van Nuenen West mogelijk te maken is het verlenen van hogere waarden noodzakelijk. In de regels van dit bestemmingsplan is een overzicht opgenomen van de te verlenen hogere waarden.

Overige mogelijkheden bestemmingsplan met verbrede reikwijdte

Centraal in de doelstelling van de ontwikkeling van Nuenen West staat de ambitie om een nieuwe woonwijk te realiseren die zich kenmerkt door een hoge beeldkwaliteit en een aantrekkelijke landschappelijke inpassing. De voornoemde mogelijkheden die het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet biedt maken het mogelijk om die doelstelling, beter dan met een 'traditioneel' bestemmingsplan, te behalen. Buiten de voornoemde mogelijkheden biedt het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet nog meer mogelijkheden, zie de volgende alinea voor een bondig overzicht. Die mogelijkheden hebben echter geen meerwaarde voor het behalen van de doelstelling en worden daarom niet gebruikt in dit bestemmingsplan.

Aanvullende mogelijkheden die het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet biedt om nu al in de geest van de Omgevingswet te werken zijn mogelijkheden zoals het integreren van (delen van) verordeningen over de fysieke leefomgeving in het bestemmingsplan, het wegbestemmen van onbenuttte bouw- of gebruiksmogelijkheden of het toepassen van een tijdelijke bestemming die maximaal 10 jaar geldig is.

4.2 Provinciaal en regionaal beleid

De gemeente Nuenen is onderdeel van de provincie Noord-Brabant en maakt daarnaast deel uit van de Metropool Regio Eindhoven (MRE). Zowel de provincie als de regio hebben beleid vastgesteld om sturing te geven aan ruimtelijke ontwikkelingen binnen hun gebied. In deze paragraaf wordt het relevante beleid kort samengevat en de consequentie voor het onderhavig plan besproken.

4.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke ordening 2014

In maart 2014 heeft de provincie Noord-Brabant de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 vastgesteld. De visie geeft inzicht in de ruimtelijke doelen die de provincie wil bereiken. Daarnaast schetst de provincie hiermee in hoofdlijnen de mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen. Er wordt ruimte toebedeeld aan bijvoorbeeld woningbouwontwikkelingen of ruimte voor bedrijventerreinen. Speciale aandacht gaat uit naar veehouderijen.

De structuurvisie is opgebouwd in twee delen. Deel A beschrijft de hoofdlijnen van het provinciale beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen zijn de provinciale belangen gedefinieerd en worden ruimtelijke keuzes gemaakt. Er worden vier manieren geformuleerd om de doelen te realiseren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren. In Deel B van de structuurvisie zijn de provinciale belangen uitgewerkt in vier structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Per structuur is aangegeven wat de ambities en doelen van de provincie zijn en welke instrumenten worden gebruikt om deze doelen te bereiken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenWeHerijking-C002_0014.png"

Figuur 4.1 Uitsnede Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014, de blauwe ovaal geeft de indicatieve ligging van het plangebied weer

De structuurvisie is verder uitgewerkt in gebiedspaspoorten, waarin het grondgebied van de provincie onderverdeeld wordt in landschapstypen. Voor twaalf verschillende landschapstypen worden de kwaliteiten en ambities beschreven. Het plangebied voor Nuenen West ligt binnen het landschapstype Meierij, op de grens met het Kempen-gebied.

In paragraaf 2.1 wordt uitgebreid ingegaan op de landschappelijke kwaliteiten en ambities voor dit gebied.

Conclusie

Een gedeelte van het plangebied ligt in de groenblauwe mantel. Met de provincie is afgesproken dat een nieuwe (logische) grens wordt bepaald van de groenblauwe mantel. Deze grens ligt logischerwijs op de Vorsterdijk, de begrenzing tussen Nuenen West en het beekdal van de Dommel. In de volgende paragraaf wordt omschreven op welke manier de herbegrenzing van de groenblauwe mantel (en het stedelijk gebied) wordt ingestoken.

4.2.2 Verordening ruimte Noord-Brabant

De provincie Noord-Brabant heeft in maart 2014 de Verordening ruimte Noord-Brabant (hierna: verordening) vastgesteld. Op 31 juli 2018 is een geconsolideerde versie van de verordening gepubliceerd als Verordening ruimte Noord-Brabant. In de verordening zijn de kaderstellende elementen uit de SVRO vertaald in concrete regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) besluiten. De verordening richt zich voornamelijk op het bundelen van de verstedelijking. In de verordening is het plangebied grotendeels aangeduid als 'bestaand stedelijk gebied - stedelijk concentratiegebied' op de kaart 'Stedelijke ontwikkeling'.

Tevens liggen enkele delen binnen de aanduiding 'zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling' (zie figuur 4.2). De ontwikkeling van Nuenen West is binnen deze aanduidingen zonder meer mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenWeHerijking-C002_0015.png"

Figuur 4.2. Aanduidingen uit de Verordening ruimte: Bestaand stedelijk gebied en Zoekgebeid voor stedelijke ontwikkeling (links) en Groenblauwe mantel (GBM) en attentiegebied NNB (rechts) (Plan & Project, 2018)

Aan de westzijde liggen delen van de Groenblauwe Mantel en het Attentiegebied Natuurnetwerk Brabant binnen het plangebied. Deze gebieden zijn dan ook niet aangeduid voor stedelijke ontwikkeling. Om de ontwikkeling van Nuenen West als geheel mogelijk te maken, dient de Verordening ruimte op dit punt dan ook aangepast te worden: de nu binnen het plangebied gelegen structuren (bestaand stedelijk gebied en groenblauwe mantel) en aanduidingen (zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling en attentiegebied natuurnetwerk Brabant) dienen gewijzigd te worden om woningbouw op gronden met deze structuren mogelijk te maken. Hiertoe wordt een verzoek tot wijziging van deze begrenzingen ingediend bij GS. Momenteel overlegt de gemeente met de provincie over de inhoudelijke wijze waarop dit dient te gebeuren. In dit ontwerpbestemmingplan zijn de uitkomsten van dit overleg, samen met het verzoek tot wijziging van de begrenzingen opgenomen.

De beschrijving van het verzoek tot wijziging van de structuren uit de verordening is opgenomen als bijlage 6 bij deze toelichting. Concreet wordt aan de provincie verzocht:

  • 1. De begrenzing van de groen-blauwe mantel te verleggen tot aan de wegen Vorsterdijk, Wettenseind en Boord (dus tot aan de grenzen van het plangebied Nuenen West).
  • 2. De begrenzing van het Attentiegebied Natuurnetwerk Brabant te verleggen tot aan de wegen Vorsterdijk, Wettenseind en Boord (dus tot aan de grenzen van het plangebied Nuenen West).
  • 3. De begrenzing van bestaand stedelijk gebied te verleggen tot aan de wegen Vorsterdijk, Wettenseind en Boord (dus tot aan de grenzen van het plangebied Nuenen West).
  • 4. De aanduiding zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling te verwijderen binnen Nuenen West, dit omdat de gebieden met deze aanduiding binnen het bestaand stedelijk gebied komen te vallen.

Figuur 4.3 laat zien hoe de bovengenoemde wijzigingen van de structuren uit de verordening eruit zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenWeHerijking-C002_0016.png"

Figuur 4.3 Voorstel tot wijziging van structuren uit de Verordening ruimte Noord-Brabant(Plan & Project, 2018)

Gezamenlijk leiden de verzoeken tot wijziging van de structuren uit de verordening tot de volgende opgaven in en om het plangebied:

  • Opgave 1: er geen verlies aan areaal, samenhang en kwaliteit van de aangewezen gebieden met het oog op behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken plaatsvindt.
  • Opgave 2: er dient invulling gegeven te worden aan de kwaliteitsverbetering van het landschap.
  • Opgave 3: er moet aangetoond worden dat de stedelijke ontwikkeling, voor zover nog niet voorzien in het oude bestemmingsplan, geen negatieve invloed heeft op de waterhuishoudkundige systeem van het beekdal van de Dommel en dat het waterschap hiermee akkoord is.
  • Opgave 4: er dient aangetoond te worden dat er in het herijkte plan sprake is van een logische stedenbouwkundige opzet.
  • Opgave 5: er dient door middel van het toepassen van de lagenbenadering aangetoond te worden dat de gewenste uitbreidingsrichting aanvaardbaar is.

Opgave 1

In overleg met de provincie is gezocht naar een passende wijze voor wijziging van de groen-blauwe mantel zoals die in het plangebied ligt. Het voorstel tot wijziging van de groen-blauwe mantel is in samenhang met de kwaliteitsverbetering van het landschap (zie opgave 4) bezien. Er wordt een zo natuurlijk mogelijk overgangsgebied tussen Nuenen West en het beekdal van de Dommel voorzien. Met het verzoek tot wijziging van de begrenzing van de groen-blauwe mantel wordt voorgesteld om de grens van deze structuur op de bestaande infrastructuur die de rand van het plangebied vorm te leggen. De ontwikkeling van het stedelijk gebied en de ontwikkeling van de groen-blauwe mantel komen daardoor niet met elkaar in conflict. De nieuwe groen-blauwe mantel komt daarmee buiten het plangebied te liggen en vormt de overgangszone tussen het beekdal van de Dommel en het stedelijk gebied.

Opgave 2

De kwaliteitsverbetering zoals vastgelegd in artikel 3.2 van de verordening van het landschap geeft aan op welke wijze ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied gepaard moeten gaan met “fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving”. De kwaliteitsverbetering geeft hiermee dan ook aan hoe verlies aan samenhang en kwaliteit van het gebied buiten het bestaand stedelijk gebied (of het Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling) met het oog op behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken voorkomen wordt. Uit bijlag 6 bij deze toelichting blijkt dat er in totaal minimaal €278.500,00 geïnvesteerd moet worden in de kwaliteitsverbetering van het landschap, dit wordt de basisinspanning genoemd. Uit die bijlage blijkt ook dat er in totaal een budget van €880.000,00 beschikbaar is dat ingezet zal worden voor de voorgenomen kwaliteitsverbetering. Aan de basisinspanning wordt dus voldaan. Bijlage 6 bij deze toelichting bevat tevens een plan voor de kwaliteitsverbetering van het landschap.

Opgave 3

Deze opgave bestaat uit aantonen dat de wijziging van het attentiegebied NNB niet leidt tot negatieve effecten op het waterhuishoudkundig systeem van de Kleine Dommel. Het bestaande attentiegebied is gebaseerd op de groenstructuur van het vigerend bestemmingsplan. De doelstelling van het Attentiegebied is om de waterhuishoudkundige situatie van het Natuurnetwerk Brabant (in dit geval voor het beekdal van de Dommel) te borgen en te verbeteren. Dit betekent, dat bijaanpassing van het Attentiegebied NNB aangetoond moet worden op welke wijze wordt voorkomen dat er negatieve effecten zijn op de waterhuishoudkundige situatie in het beekdal van de Dommel. Hiertoe is in overleg en overeenstemming met het Waterschap De Dommel, een nieuw waterhuishoudkundig plan opgesteld waarin het herijkte plan is verwerkt. Hierin is geborgd dat de waterhuishoudkundige situatie en effecten op het beekdal van de Dommel niet wijzigen ten opzicht van het vigerende plan. Hierdoor kan de begrenzing van de aanduiding Attentiegebied NNB worden gewijzigd, in die zin dat deze op de grens van het plangebied (de wegen Wettenseind, Vorsterdijk en Boord) gelegd kan worden Paragraaf 3.3. van bijlage 6 bij deze toelichting gaat nader in op de voorziene waterhuishoudkundige situatie.

Opgave 4

Met dit bestemmingsplan wijzigt de begrenzing van het plangebied niet ten opzichte van de begrenzing van het bestemmingsplan uit 2008. Wel wijzigt de invulling van het plangebied binnen de begrenzing. Waar in de oorspronkelijke plannen een grootschalige groenstructuur aan de westzijde was bedacht, is in de herijking gekozen voor een ruimtelijke opzet waarin het stedelijk weefsel en de bebouwing tot aan de bestaande linten komt. De oude linten Boord, Vorsterdijk en Wettenseind worden, evenals de Dubbestraat en Opwettenseweg in het plangebied, meer nadrukkelijk onderdeel van Nuenen West en de identiteit van de oude linten wordt meer nadrukkelijk als landschappelijke drager gebruikt in de ontwikkeling van het stedelijk weefsel. Langs de randen van het plangebied blijven de oude linten de grens vormen tussen het stedelijk gebied van Nuenen en het omliggende buitengebied. Dat maakt het logisch om de begrenzing van het bestaand stedelijk gebied op de oude te linten te leggen in plaats van op de grens tussen de bouwvelden en de groenzone zoals in het oorspronkelijk plan is gedaan. Immers, het onderscheid in bouwveld en grootschalig groen wordt alleen gemaakt in het oude bestemmingsplan maar zijn niet afgeleid van bestaande ruimtelijke of landschappelijke structuren.

Opgave 5

Om de mogelijkheden te onderzoeken om de begrenzing van het Bestaand stedelijk gebied ‘op te schuiven’ richting de bestaande wegen Boord, Vorsterdijk en Wettenseind, is een analyse van het gebied gemaakt met behulp van de lagenbenadering. Deze analyse is opgenomen in bijlage 6 bij deze toelichting. Uit die analyse blijkt dat de bestaande structuur van historische linten (Boord, Vorsterdijk en Wettenseind) een logische begrenzing in het landschap vormt voor de stedelijke ontwikkeling van Nuenen West. Vanuit de lagenbenadering bezien, is het dan ook logisch (en wenselijk) om de begrenzing van het Bestaand stedelijk gebied te wijzigen: er wordt dan aangesloten bij bestaande ruimtelijke structuren.

Nadere uitwerking opgaven binnen en buiten het plangebied

In bijlage 6 bij deze toelichting zijn de vijf opgaven verder uitgewerkt in maatregelen binnen en buiten het plangebied. De maatregelen buiten het plangebied bestaat uit de investering onder opgave 2 genoemde bedrag in de kwaliteitsverbetering van het landschap. Deze maatregelen zijn mogelijk binnen de bestaande planologisch-juridische kaders. In bijlage 6 bij deze toelichting is aanzet voor de uitwerking van de kwaliteitsverbetering van het landschap gedaan. Deze aanzet wordt verder uitgewerkt in een uitvoeringsprogramma. Het benodigde budget is reeds contractueel vastgelegd. Om ook een publiekrechtelijke borging te garanderen, wordt in de regels van dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen, waarin wordt geregeld dat:

  • 1. Uiterlijk binnen drie jaar na afronding van fase 1 van Nuenen West €440.000,00 van het beschikbare budget geïnvesteerd moet zijn in de kwaliteitsverbetering van het landschap.
  • 2. Uiterlijk binnen drie jaar na afronding van fase 2 van Nuenen West €176.000,00 van het beschikbare budget geïnvesteerd moet zijn in de kwaliteitsverbetering van het landschap.
  • 3. Uiterlijk binnen drie jaar na afronding van fase 3 van Nuenen West €264.000,00 van het beschikbare budget geïnvesteerd moet zijn in de kwaliteitsverbetering van het landschap.

De maatregelen om de kwaliteit van het landschap te versterken binnen het plangebied bestaan uit drie typen:

  • 1. Bestaande waardevolle structuren behouden.
  • 2. De borging van de stedenbouwkundige en ruimtelijke uitgangspunten, zoals bebouwingsdichtheid en beeldkwaliteit en specifiek ook de landelijke ensembles.
  • 3. De borging van de realisatie van de gewenste waterhuishoudkundige structuur.

Dit bestemmingsplan herijking is een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte: het plan is aangemeld en opgenomen in de 16e tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en Herstelwet. Dit betekent onder andere, dat in het nieuwe bestemmingsplan wordt geëxperimenteerd met ‘nieuwe instrumenten’ zoals beleidsregels. In het bestemmingsplan worden de drie bovengenoemde punten geborgd in verschillende beleidsregels. Dit komt als volgt tot uiting:

  • 1. De bestaande waardevolle groenstructuren, voor zover deze behouden blijven, zijn opgenomen in een beleidsregel “Landschap, ecologie en biodiversiteit”. Deze beleidsregel gaat onder andere in op de wijze van omgaan met (beschermde) waardevolle soorten in het plangebied, middels een Soortenmanagementplan. Tevens is in deze beleidsregel opgenomen, dat de benoemde waardevolle groenstructuren gehandhaafd dienen te blijven, waarbij – indien toch sprake zal zijn van het kappen of verwijderen van waardevolle structuren, dit gecompenseerd dient te worden. Dit laatste is tevens als gebodsbepaling opgenomen in het bestemmingsplan.
  • 2. In de beleidsregel “Stedenbouwkundige kwaliteit” zijn de ruimtelijke uitgangspunten uit het Masterplan opgenomen. Er is in deze beleidsregel bepaald welke dichtheden in welke gebieden ontwikkeld mogen worden, welke bouwhoogten en kapvormen waar zijn toegestaan, welke rooilijnen gelden, hoe woningen georiënteerd moeten zijn, op welke wijze bijgebouwen ingepast moeten worden en op welke wijze erfafscheidingen gerealiseerd dienen te worden. De ruimtelijke uitgangspunten ten behoeve van de geleding en overgang van Nuenen naar het beekdal van de Dommel, maken onderdeel uit van de beleidsregel “Stedenbouwkundige kwaliteit”.
  • 3. De gewenste waterhuishoudkundige structuur is, evenals de wijze waarop deze bereikt dient te worden gedurende de ontwikkeling, vastgelegd in de beleidsregel “Water”. In deze beleidsregel is opgenomen hoe het toekomstige waterhuishoudkundige systeem gerealiseerd dient te worden. Ook hier is sprake van een gebodsbepaling: ten behoeve van omgevingsvergunningen zal aangetoond moeten worden in welke mate realisatie van een stedelijke functie bij draagt aan de realisatie van het waterhuishoudkundige systeem. De realisatie van de retentie- en infiltratiegebieden buiten het plangebied maken hier ook onderdeel van uit, maar deze gebieden zijn niet opgenomen in het bestemmingsplan. Het vigerende bestemmingsplan “Buitengebied Nuenen” maakt deze waterhuishoudkundige voorzieningen namelijk reeds mogelijk.

Bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning, bijvoorbeeld voor de realisatie van woningen, moet worden aangetoond in welke mate wordt bijgedragen aan de realisatie van de kaders en doelstellingen die in de beleidsregels zijn opgenomen.

Conclusie

Met de ontwikkeling van dit plan is er sprake van een stedelijke ontwikkeling, grotendeels binnen het bestaand stedelijk gebied. Met de vaststelling van het moederplan is het gebied grotendeels reeds aangewezen als stedelijk gebied. Voor een deel van het plan is een wijziging van de begrenzingen van de structuren en aanduidingen uit de Verordening ruimte nodig omdat de voorgenomen ontwikkeling anders strijdig is met de bepalingen uit de verordening. In dit ontwerpbestemmingsplan wordt aan de provincie het verzoek tot wijziging van de begrenzingen gedaan, op basis van het voorstel zoals opgenomen in bijlage 6 bij deze toelichting.

Conform artikel 38.5 van de Verordening ruimte Noord-Brabant zijn de voorgestelde wijzigingen van de begrenzing van de structuren uit de verordening opgenomen in dit bestemmingsplan. Tegen het voornemen tot wijziging van de begrenzing van de structuren kunnen zienswijzen worden ingediend. Deze zienswijzen worden tezamen met het verzoek (samen met eventuele bijbehorende stukken) en het gemeentelijk standpunt ten aanzien van de zienswijzen aan gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant verzonden. Het bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld nadat gedeputeerde staten hebben besloten tot wijziging van de begrenzing. Wanneer het college van gedeputeerde staten instemt met de het verzoek tot wijziging is er geen sprake meer van strijdigheid met de Verordening ruimte Noord-Brabant.

4.2.3 Regionale Agenda 2015-2018

De ontwikkeling van de woningen in Nuenen West is gebaseerd op regionale afspraken uit het verleden. Voor het bouwen van voldoende woningen in de regio Eindhoven zijn in maart 2005 afspraken vastgelegd in het convenant Stedelijk Gebied Eindhoven, ook wel het BOR-convenant genoemd (BOR staat voor Bestuurlijk Overleg Randgemeenten). Het convenant is ondertekend door de besturen van de gemeenten Best, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Helmond, Nuenen c.a., Son en Breugel, Veldhoven en Waalre. Later zijn de woningbouwafspraken overgenomen door het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (SRE). Vanaf 2015 wordt gesproken van de Metropoolregio Eindhoven, waarin (net als bij de SRE) 21 gemeenten uit de regio Eindhoven bestuurlijk samenwerken.

De Metropoolregio kiest voor een andere manier van werken én een focus op drie thema's: economie, ruimte en mobiliteit. Die nieuwe koers is op 25 februari 2015 vastgelegd in de Regionale Agenda 2015-2018. Het vormt de basis voor de bestuurlijke samenwerking van de gemeenten in de regio Eindhoven. De regionale agenda geeft aan dat 'de kwaliteit van de ruimte' steeds belangrijker wordt. Door middel van fysieke maatregelen wil de MRE de economische ontwikkeling bevorderen, waarbij leefbaarheid en ontwikkelruimte van stad en land gegarandeerd worden. Het behoud en het uitbouwen van ons unieke dorpstedelijke netwerk (stad-land) is daarbij van belang'. De ontwikkeling van Nuenen West zorgt voor een aanbod van woningen buiten de stad met een uniek landelijk/dorps karakter. Er zijn binnen de regio nu concrete afspraken gemaakt over het programma voor Nuenen West, zowel in kwantitatief als in kwalitatief opzicht. In paragraaf 4.1.3 is dit nader uiteengezet.

Conclusie

De ontwikkeling van Nuenen West past binnen de regionale afspraken.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Nuenen, wijziging 2015

Om de samenhang tussen de vele ruimtelijke plannen en beleidsvisies te waarborgen heeft de gemeente Nuenen besloten één kaderstellend beleidsdocument op te stellen. In de structuurvisie wordt het beleid van de gemeente op hoofdlijnen geschetst en hoe plannen en projecten daar in de toekomst invulling aan moeten geven. De structuurvisie is opgebouwd uit twee delen. Deel A betreft het Ruimtelijk Casco waarin de hoofdlijnen van het beleid op de lange termijn zijn opgenomen. Deel B betreft het Projectenplan wat als uitvoeringsparagraaf van de structuurvisie gezien kan worden.

De ontwikkeling van Nuenen West wordt specifiek genoemd in de structuurvisie van Nuenen. In de visie wordt gesproken van een eigentijdse dorpse stedenbouw met speciale aandacht voor de inrichting van het beekdal van de Dommel. Daarnaast is er aandacht voor de inpassing van de bestaande linten en de integratie van de historische bebouwing van Opwetten.

Conclusie

Met de ontwikkeling van Nuenen West wordt rekening gehouden met de uitgangspunten en het beleid van de Structuurvisie Nuenen.

4.3.2 Sectorale Structuurvisie Wonen 2013 – 2020

Op 13 februari 2014 heeft de gemeenteraad van Nuenen de Sectorale Structuurvisie Wonen 2013 – 2020 (woonvisie) vastgesteld. In deze woonvisie zijn de beleidsdoelen uit de eerdere woonvisie geactualiseerd aan de hand van nieuwe bevolkingsprognoses en afspraken met de regio. De woonvisie is richtinggevend voor al het beleid en de maatregelen met betrekking tot wonen. Daarnaast worden er in de visie ontwikkelingen en trends op de woningmarkt gesignaleerd en de effecten hiervan beoordeeld. De gemeente formuleert hierin de ambities voor de periode van 2013 – 2020. In 2016 is de Woonvisie geactualiseerd, middels de Addendum Sectorale Structuurvisie Wonen (Woonvisie 2013-2020).

Uit de analyse van de belangrijkste ontwikkelingen en trends blijkt dat de bevolkingsomvang en de vraag naar woningen in Nuenen licht zal stijgen de komende tijd. Uit de analyse van het verhuisgedrag blijkt dat zo'n 85% van de verhuisbewegingen binnen een straal van 15 kilometer plaatsvindt.

Het woonmilieu van de gemeente Nuenen wordt gekenmerkt door het landelijke, groene en rustige karakter. Er is een uitgebreid aanbod aan onderwijs en andere voorzieningen, waardoor de gemeente een aantrekkelijke woonplaats voor jonge gezinnen is. Het ontbreekt echter aan goede voorzieningen voor de jeugd, zoals ontmoetingsplaatsen of activiteiten. Dit is ook te merken op de woningmarkt. Vanwege het beperkte aanbod aan starterswoningen trekken veel jongeren weg naar de grote steden.

De gemeente wil een passend aanbod aan woningen bieden, maar wil hierin ook realistisch beleid voeren. Ontwikkelingen zoals vergrijzing vragen ook om aanpassing van het woningaanbod. In de regionale samenwerking zijn daarom afspraken gemaakt over de meest geschikte verdeling van woningbouw. Voor Nuenen ligt het accent wel op gezinswoningen, maar de balans tussen de sociale en de vrije sector dient wel verbeterd te worden. De gemeente streeft naar een aanbod aan sociale woningen van 30%.

Conclusie

De woningbouwontwikkeling voor Nuenen West is reeds meegenomen als prioritaire project in het beleid van de gemeente en de regionale afspraken. Met deze herijking wordt de kwalitatieve opgave meer afgestemd op de actuele woningbehoefte en het beleid van de gemeentelijke woonvisie.

4.3.3 Beleidsplan Archeologische Monumentenzorg

Dit beleidsplan is in 2010 vastgesteld en bevat een archeologische beleidskaart. De archeologische beleidskaart is gebaseerd op een aantal gebiedsspecifieke archeologische verwachtingskaarten die tonen welke archeologische waarden waar verwacht worden. Op de archeologische beleidskaart zijn gebieden waarvoor dezelfde beleidsuitgangspunten gelden samengevoegd. Zo zijn er 6 categorieën ontstaan.

  • 1. Beschermd archeologisch monument;
  • 2. Gebied van archeologische waarde;
  • 3. Gebied met een hoge archeologische verwachting;
  • 4. Gebied met een middelhoge archeologische verwachting;
  • 5. Gebied met een lage archeologische verwachting;
  • 6. Gebied zonder archeologische verwachting.

De zes categorieën worden weergegeven op de onderstaande archeologische beleidskaart in figuur 4.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenWeHerijking-C002_0017.png"

Figuur 4.4 Archeologische beleidskaart, de blauwe ovaal geeft de indicatieve ligging van het plangebied weer

Het plangebied kent deels geen archeologische verwachtingswaarde, deels een middelhoge archeologische verwachtingswaarde en deels een hoge archeologische verwachtingswaarde. Tevens is er een gebied van archeologische waarde in het plangebied gelegen.

Archeologiebeleid Nuenen West

Op 27 september 2018 heeft de gemeenteraad van Nuenen ca. nieuw archeologiebeleid vastgesteld. Dit beleid het specifieke betrekking op Nuenen West. Dit beleid bestaat uit een archeologische verwachtingen- en waardenkaart. Deze kaart zijn tot stand gekomen op basis van de resultaten van alle archeologische onderzoeken die vanaf 2008 in het plangebied uitgevoerd zijn. Daarmee geven de nieuwe kaarten een zo volledig mogelijk overzicht van de archeologische potenties van Nuenen West. Op basis van deze kaarten kan in het planvormingsproces voor Nuenen West rekening gehouden worden met eventueel aanwezige archeologische waarden. Uit de archeologische verwachtingenkaart blijkt dat delen van het plangebied een (middel)hoge kans op het aantreffen van archeologische waarden kennen, zie figuur 4.5. De op 27 september 2018 vastgestelde kaart heeft als uitgangspunt gediend bij het opstellen van een programma van eisen voor proefsleuvenonderzoek dat in het plangebied uitgevoerd moet worden, zie daarvoor paragraaf 5.2 van deze toelichting en bijlage 8 bij deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenWeHerijking-C002_0018.png"

Figuur 4.5 Archeologische verwachtingenkaart voor Nuenen West zoals vastgesteld op 27 september 2018

Conclusie

Een deel van het plangebied kent archeologische verwachtingswaarden. Ter bescherming van deze waarden is in dit bestemmingsplan een dubbelbestemming opgenomen. Pas als aangetoond is dat de voorgenomen ontwikkeling de archeologische waarden niet schaadt, kunnen bodemingrepen in het plangebied plaatsvinden.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Akoestiek

Voor de bouw van nieuwe woningen dient onderzocht te worden wat de geluidbelasting ter plaatse van de nieuwe woningen is en wat de indirecte effecten van woningbouw om omliggende functies inhoudt. De geluidbelasting voor woningen wordt voornamelijk bepaald door het wegverkeer op de omliggende wegen. Daarnaast zorgen de nieuwe woningen voor een toename van het verkeer op het wegennet, waardoor de geluidbelasting op reeds aanwezige woningen toe kan nemen. Om dit in beeld te brengen is er een onderzoek naar het wegverkeerslawaai uitgevoerd.

Het akoestisch onderzoek is als bijlage 7 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

5.1.1 Onderzoeksopzet

In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgelegd dat bij het toevoegen van geluidgevoelige bestemmingen binnen de zone van wegen akoestisch onderzoek vereist is. De breedte van de geluidzone is vastgelegd in artikel 74 Wgh. Hierin zijn alleen wegen met een maximumsnelheid van 50 km/uur of meer opgenomen, waarbij onderscheid is gemaakt tussen binnenstedelijk en buitenstedelijk gebied. In artikel 82 worden vervolgens grenswaarden aan de geluidbelasting gesteld. Wegen waarop een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt, zijn niet gezoneerd en hoeven hierdoor volgens de Wgh dan niet meegenomen te worden in het akoestisch onderzoek. In het kader van de goede ruimtelijke ordening zijn de interne ontsluitingswegen van het plangebied wel meegenomen in het onderzoek voor Nuenen West.

Tabel 5.1 overzicht van de wegen uit het akoestisch onderzoek met de bijbehorende verkeersintensiteiten, maximumsnelheid en wegdektype

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenWeHerijking-C002_0019.png"

5.1.2 Resultaten en conclusie

Uit de rekenresultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat op verschillende bouwvlakken de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden vanuit het wegverkeerslawaai vanaf de Europalaan of de A270/N270. Doordat nergens de maximale ontheffingswaarde van 63 dB overschreden wordt, kan voor de betreffende woningen een hogere waarde voor de geluidsbelasting vastgesteld worden. Het college van burgemeester en wethouders kan besluiten een hogere waarde vast te stellen als zij van mening is dat de geluidbelasting op de woningen aanvaardbaar is.

Ten gevolge van de niet-geluidgezoneerde wegen waarop een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt (zowel bestaande als nieuwe wegen), bedraagt de geluidbelasting op de bouwvlakken ten hoogste respectievelijk 64 dB exclusief aftrek artikel 110g Wgh.

Vanwege de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde zijn maatregelen onderzocht om de geluidbelasting te reduceren. Vanwege de Europalaan wordt een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde berekend. Op deze weg is echter reeds een stil wegdek toegepast (bronmaatregel). Dit wegdek heeft een geluidreductie van 4,8 dB ten opzichte van DAB en zit daarmee aan de top van te behalen geluidreducties.

Een overdrachtsmaatregel om de geluidbelasting als gevolg van wegverkeer op de Europlaan terug te brengen is het aanbrengen van een geluidscherm. Uit bijlage 7 blijkt echter dat het aanbrengen een geluidscherm onevenredig duur is en daarmee niet doelmatig is. Tevens stuit het aanbrengen van geluidschermen op overwegende bezwaren van stedenbouw- en verkeerskundige aard. Derhalve dienen hogere waarden overwogen te worden.

Voor het vaststellen van hogere waarde wordt gelet op het voorgaande de nadruk gelegd op maatregelen aan de gevel van de woningen. Eén van de toetsingscriteria is het toepassen van een geluidluwe gevel bij de woningen. Hier dient bij de uitwerking van het stedenbouwkundig plan rekening mee gehouden te worden. Daarnaast zal voor woningen met een geluidbelasting boven de 53 dB een gevelgeluidweringsonderzoek uitgevoerd moeten worden om te onderzoeken of deze woningen aan de wettelijke geluidgrenswaarde voor het binnenniveau kunnen voldoen.

Conclusie

Met het akoestisch onderzoek is aangetoond dat er vanuit het aspect wegverkeerslawaai geen belemmeringen zijn voor het bestemmingsplan. Vanuit de Europalaan en de A270 is er op enkele plekken sprake van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, maar niet van de maximale ontheffingswaarde van 63 dB. Voor deze plekken worden hogere waarden toegewezen in de regels van het bestemmingsplan. Ten aanzien van akoestiek is dit bestemmingsplan daarmee uitvoerbaar.

5.1.3 Besluit hogere grenswaarden Wet geluidhinder

De Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder (Bgh) geven een regeling voor de toegestane geluidbelasting voor wegen, spoorwegen en industrieterreinen, op de gevels van woningen en andere geluidgevoelige objecten. Als in bijzondere omstandigheden niet aan deze (voorkeurs)grenswaarde (“ten hoogste toelaatbare geluidbelasting”) kan worden voldaan, is het mogelijk om hiervan af te wijken door het vaststellen van een hogere waarde. Deze hogere waarde mag echter de maximaal toelaatbare waarde die in de Wet geluidhinder respectievelijk het Besluit geluidhinder is vastgesteld niet overschrijden.

Uit paragraaf 5.1.2 blijkt dat in het plangebied sprake is van geluidbelasting als gevolg van wegverkeer. De geluidbelasting is bepaald in het akoestisch onderzoek dat als bijlage 7 bij deze toelichting gevoegd is. Uit dat onderzoek blijkt dat op 7 bouwvlakken de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van het verkeer op Europalaan en de N270 (Eisenhowerlaan) overschreden wordt. Voor deze overschrijding kan een hogere waarde vastgesteld worden.

Het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet biedt de mogelijkheid om hogere waarden vast te laten stellen in het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte, in plaats van in een separaat besluit dat door het college van burgemeester en wethouders genomen wordt. In dit geval wordt gebruik gemaakt van deze moogelijkheid. De regels van dit bestemmingsplan (artikel 21) bevatten de hogere grenswaarden die met dit bestemmingsplan vastgesteld worden. De navolgende tabellen laat ook zien welke hogere grenswaarden met dit bestemmingsplan vastgesteld worden.

Het vaststellen van deze hogere grenswaarden is noodzakelijk omdat tussen de Europalaan, de parallelweg en de woningen is weinig ruimte om een geluidwal of –scherm te plaatsen. Een geluidscherm langs de Europalaan stuit op bezwaren van stedenbouwkundige aard. Daarnaast liggen er ter hoogte van de woningen aan de Europlaan meerdere kruisingen. Langs een kruising kan geen geluidscherm worden toegepast vanwege de verkeersveiligheid.

Het terugbrengen van de intensiteiten of de maximumsnelheid op de Europalaan en de N270 is ongewenst vanwege de regionale functie van deze wegen. Maatregelen die de verkeersstromen wijzigen, zullen niet ad hoc worden genomen, maar zijn een onderdeel van een uitgebreide verkeersstudie. Daarnaast ligt er op de Europalaan reeds een geluidreducerend wegdek. Het aanpassen van het wegdek op de N270 is pas effectief indien hier een stuk van enkele honderden meters zal worden vervangen. Deze maatregel zal effect hebben op slechts enkele woningen binnen het bouwplan. De kosten van het vervangen van het wegdek wegen in dit geval niet op tegen de baten.

De kosten van het realiseren van 3 geluidschermen ten noorden van de Europalaan van de Vorsterdijk tot aan de Kapperdoesweg bedragen ongeveer € 1.125.000,-. Gezien de hoge kosten van een effectieve afscherming ten opzichte van het aantal woningen dat hierbij gebaat is, zijn geluidschermen of -wallen langs de Europalaan financieel niet doelmatig. Een effectief geluidscherm of aarden wal langs de N270 dient enkele honderden meters lang te zijn om ervoor te zorgen dat de geluidbelasting op de woningen aan de zuidzijde van het plan te verlagen tot onder de voorkeursgrenswaarde. Deze maatregel is derhalve in dit geval niet doelmatig en stuit op overwegende bezwaren van financiële aard. Uit voorgaande beschouwing volgt dat bronmaatregelen niet doelmatig zijn. Overdrachtsmaatregelen stuiten langs de Europalaan op bezwaren van stedenbouwkundige aard. Langs de N270 zijn overdrachtsmaatregelen niet doelmatig.

Gecumuleerde geluidbelasting

Een onderdeel van de procedure voor het vaststellen van hogere waarden is het inzichtelijk maken van de gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van alle relevante geluidbronnen (wegverkeer, railverkeer, industrie en luchtvaart). Een geluidbron is relevant indien de ten hoogste toelaatbare waarde voor de betreffende bron wordt overschreden.

De berekeningswijze voor de gecumuleerde geluidbelasting is vastgelegd in het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 (Rmg). Bij de berekening van de gecumuleerde geluidbelasting wordt voor wegverkeer de aftrek ex artikel 110g Wgh niet toegepast.

Er geldt geen wettelijke norm voor de gecumuleerde geluidbelasting. Conform artikel 110a lid 6 Wgh, wordt een hogere waarde verleend indien is gebleken dat deze gecumuleerde geluidbelasting niet leidt tot een naar oordeel van het bevoegd gezag onaanvaardbare geluidbelasting.

De gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer bedraagt in dit geval ten hoogste 66 dB exclusief aftrek ex artikel 110g Wgh. Het bevoegd gezag acht de gecumuleerde geluidbelasting aanvaardbaar is. Een wettelijke toets aan een grenswaarde is niet aan de orde.

Binnengeluidwaarde

Voor alle woningen waarvoor een hogere waarde wordt vastgesteld, dient met behulp van een gevelgeluidweringonderzoek te worden vastgesteld of deze woningen aan de wettelijke geluidgrenswaarde voor het binnenniveau van 33 dB kunnen voldoen. Voor nieuwe woningen is de wettelijke grondslag hiervoor terug te vinden in artikel 3.3 van het Bouwbesluit 2012. Dat voldaan moet worden aan deze geluidwaarde moet aangetoond worden in het kader van de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen.

Gelet op het voorgaande worden met dit bestemmingsplan de hogere grenswaarden als genoemd in tabel 5.2a en tabel 5.2b en tabel 5.3 vastgesteld.

Tabel 5.2a overzicht hogere waarden Europalaan

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenWeHerijking-C002_0020.png"

Opmerking: Voor de situering van de waarneempunten wordt verwezen naar bijlage van het akoestisch onderzoek opgesteld door Antea Group., projectnummer 0411948.00 rev 02, d.d. 5 februari 2019, bijlage 7) en bijlage 2 van de regels.

Tabel 5.2b overzicht hogere waarden Europalaan

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenWeHerijking-C002_0021.png"

Tabel 5.3 overzicht hogere waarden Eisenhowerlaan (A270/N270)

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenWeHerijking-C002_0022.png"

Voor de nieuwe woningen in Nuenen West is nog geen bouwplan bekend. Het onderzoek naar de wettelijke geluidgrenswaarde voor het binnenniveau moet uitgevoerd worden in het kader de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen. Uit het onderzoek moet in ieder geval blijken dat voldaan wordt aan de wettelijke geluidgrenswaarde voor dat binnenniveau. Aanvullend daarop is bij woningen waarvoor een hogere grenswaarde van 53 dB of meer (incl. aftrek ex artikel 110g Wgh) als gevolg van wegverkeer verleend wordt, een geluidluwe gevel/buitenruimte vereist. Dit wil zeggen dat de gecumuleerde geluidbelasting van tenminste één gevel en de buitenruimten niet hoger is dan Lden 48 dB (incl. aftrek ex artikel 110g Wgh). Tevens dienen verblijfsruimten zoveel mogelijk (doch ten minste 1 ruimte) aan de geluidluwe zijde te zijn gelegen.

5.2 Archeologie

5.2.1 Onderzoeksgeschiedenis

De rijke geschiedenis en cultuurhistorie van Nuenen-West en de omgeving hebben er ook voor gezorgd dat er veel waardevolle objecten in de grond verborgen zitten. In de afgelopen jaren zijn er diverse onderzoeken uitgevoerd om mogelijke archeologische vondsten in beeld te brengen en te beschermen. Locaties waar mogelijk archeologische resten aanwezig zijn, moeten eerst nader onderzocht worden voordat er werkzaamheden plaats kunnen vinden.

Een inventariserend veldonderzoek uit 2007 (ADC ArcheoProjecten) wees bijvoorbeeld uit dat het plangebied bestaat uit dekzandruggen, dekzandvlakten en laagtes hiertussen. De bodem onder het plangebied bestaat in zijn geheel uit enkeerdgronden. Als deze gronden ontstaan zijn door plaggenbemesting, dan hebben zij een hogere archeologische waarde.

Echter, met name in het zuidelijk deel van het plangebied heeft afgraving ten behoeve van zandwinning plaatsgevonden. Daardoor is het reliëf van het oorspronkelijke landschap niet langer intact, de randen van het plangebied vormen hier een uitzondering op. In de noordwestzijde van het plangebied is het oorspronkelijke reliëf van het plangebied nog wel te herkennen. Maar in de noordwestzijde van het plangebied zijn bodemingrepen zoals egalisatie en diepploegen uitgevoerd (t.b.v. aspergeteelt), waardoor ook daar het oorspronkelijke reliëf niet langer overal herkenbaar is. Aldus is een gebied ontstaan met een versnipperde archeologische verwachting.

In het plangebiedzijn vijf locaties geselecteerd waar de grote lijnen van het landschap nog intact zijn en slechts in beperkte mate verstoring door egalisatie en diepploegen heeft plaatsgevonden en waar kans is op het aantreffen van behoudenswaardige archeologische resten. Deze gebieden zijn rood omlijnd op figuur 5.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenWeHerijking-C002_0023.png"

Figuur 5.1 Archeologische verwachtingen op basis van inventariserend veldonderzoek uit 2007 (ADC ArcheoProjecten, 2007)

De reeds uitgewerkte bouwvelden zijn voorafgaand aan de werkzaamheden onderzocht. Voor de rest van het gebied is een archeologische verwachtingenkaart opgesteld. Op deze kaart is aangegeven op welke locaties mogelijk archeologische resten aanwezig zijn. Op de kaart wordt onderscheid gemaakt tussen locaties met hoge, middelhoge of lage archeologische verwachting. Deze kaart vormt het uitgangspunt voor het verdere onderzoek ten behoeve van archeologie. Bouwlocaties waar een hoge of middelhoge archeologische verwachting geldt moeten nader onderzocht worden, om de aanwezigheid van archeologisch waardevolle objecten veilig te stellen of de aanwezigheid daarvan uit te sluiten. Voor deze locaties wordt een Programma van Eisen (PvE) ten behoeve van een proefsleuvenonderzoek opgesteld. Deze PvE's worden opgesteld als de bouwplannen voor de verschillende bouwvelden in het plangebied concreet worden gemaakt. Voor de voorgenomen ontwikkeling van bouwveld E is reeds een PvE opgesteld, zie bijlage 8 bij deze toelichting.

5.2.2 Proefsleuvenonderzoek

Na goedkeuring van het PvE voor het proefsleuvenonderzoek door het bevoegd gezag kan dit onderzoek uit worden gevoerd in het plangebied. In ieder geval worden in het ontwerp van dit bestemmingsplan eventueel aanwezige archeologische waarden in de bodem van het plangebied beschermd door een dubbelbestemming. Deze dubbelbestemming vervalt zodra door proefsleuvenonderzoek aangetoond kan worden dat (delen van) de bodem geen archeologische waarden bevatten. Als uit het proefsleuvenonderzoek blijkt dat er geen behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn, dan is daarmee het aspect archeologie voldoende onderzocht en geldt enkel de wettelijke meldingsplicht conform artikel 5:10 uit de Erfgoedwet 2016 bij het aantreffen van toevalsvondsten.

Ook voor vrijgegeven (delen van) plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Het betreft dan vaak kleine sporen of resten die niet door middel van een booronderzoek kunnen worden opgespoord. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: telefoon 033-4217456). Een vondstmelding bij de gemeentelijk of provinciaal archeoloog kan ook.

5.3 Bodem

5.3.1 Onderzoeksopzet

Voor het omgevingsaspect 'bodem' dient onderzocht te worden of de bodemkwaliteit geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de toekomstige bestemming. Voor dit bestemmingsplan blijft de bestemming voor het grootste gedeelte van het gebied gelijk. Alleen aan de westzijde van het plangebied wijzigt de bestemming mogelijk van groen naar wonen.

In het kader van de goede ruimtelijke ordening is voor het gehele plangebied een historisch bodemonderzoek uitgevoerd (bijlage 9), om een goed beeld te krijgen van de actuele bodemkwaliteit en de reeds uitgevoerde onderzoeken in beeld te brengen. Dit vooronderzoek kan aantonen of er mogelijke belemmeringen voor de nieuwe bestemming kunnen ontstaan. Dit onderzoek is opgesteld volgens de richtlijnen uit de NEN 5725 (Strategie voor het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend en nader onderzoek, NNI, januari 2009).

In het kader van het vooronderzoek zijn alle mogelijke bronnen (gemeente) en archieven (hinderwet, bouw en bodemonderzoeken) geraadpleegd bij de gemeente Nuenen. Derhalve is informatie verzameld over de volgende aspecten van de locatie:

  • historisch gebruik;
  • huidig gebruik;
  • toekomstig gebruik;
  • bodemopbouw en geohydrologie.

Voor de afbakening van het plangebied is de plangrens van het bestemmingsplan aangehouden plus de direct aangrenzende percelen tot maximaal 25 meter vanaf de grens van de onderzoekslocatie. Binnen deze afbakening zijn verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd. Figuur 5.1 toont de onderzochte locaties in en rond het plangebied.

5.3.2 Onderzoeksresultaten

De resultaten van het vooronderzoek zijn in onderstaande tabel per locatie weergegeven.

Tabel 5.4 Resultaten van het vooronderzoek en de relevante conclusies

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenWeHerijking-C002_0024.png"

Voor sommige deelgebieden blijkt dat eerder uitgevoerde onderzoeken wijzen op mogelijke bodemverontreiniging of dat er al verontreiniging vastgesteld is.

De locaties in het noorden van het plangebied vallen binnen het gebied dat een uit te werken bestemming krijgt. Op het moment dat hiervoor een uitwerkingsplan opgesteld wordt, kan bepaald worden of de bestemming van de locatie wijzigt of dat er werkzaamheden plaats gaan vinden binnen of in de directe omgeving van de locatie. Nader bodemonderzoek zal in die fase van de planvorming plaatsvinden.

De locaties op het industrieterrein de Pinckart liggen buiten het plangebied, maar bevinden zich wel in de nabijheid van bouwveld D. Bij de uitwerking van dit bouwveld zijn de verdachte locaties nader onderzocht. Binnen het plangebied zijn geen verontreinigingen aangetroffen die een belemmering vormen voor de woonbestemming of vragen om vervolgonderzoek.

Aan de hand van de definitieve verkaveling van Nuenen West worden de concrete locaties voor vervolgonderzoek naar de bodemkwaliteit bepaald. Dat onderzoek vindt plaats in het kader van de aanvraag van een omgevingsvergunning voor woningbouw.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Wettelijk kader

De belangrijkste wet- en regelgeving voor het milieuaspect luchtkwaliteit is vastgelegd in 'Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer (Wm). In samenhang met Titel 5.2 zijn de grenswaarden voor luchtkwaliteit in bijlage 2 van de Wm opgenomen. In Titel 5.2 Wm is bepaald dat bestuursorganen een besluit, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen nemen wanneer aannemelijk is dat aan één of meer van onderstaande grondslagen wordt voldaan:

  • a. Er wordt voldaan aan de in bijlage 2 van de Wm opgenomen grenswaarden;
  • b. Het besluit leidt (per saldo) niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. Het besluit draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10);
  • d. Het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (ook wel NSL genoemd).

Bij Titel 5.2 Wm horen uitvoeringsregels die zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en ministeriële regelingen. Het gaat daarbij onder andere om het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen, de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 en het Besluit Gevoelige bestemmingen.

Wettelijke normen

De (Europese) grenswaarden voor de concentraties van luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht zijn vastgelegd in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Deze grenswaarden zijn gericht op de bescherming van de gezondheid van mensen en dienen op voorgeschreven data te zijn bereikt. In onderstaande tabel zijn de grenswaarden weergegeven.

Tabel 5.5 Vastgestelde grenswaarden (concentraties in µg/m3)

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenWeHerijking-C002_0025.png"

Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5) in Nederland over het algemeen het meest kritisch. Voor deze stoffen is de kans het grootste dat de bijbehorende grenswaarden worden overschreden. Hierbij moet opgemerkt worden dat de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 (200 µg/m3) in Nederland nergens meer dan 18 keer per jaar wordt overschreden. Dergelijke hoge concentraties doen zich niet voor en uit metingen over de afgelopen 10 jaar blijkt dat overschrijding van de uurnorm voor NO2 niet meer aan de orde is (Ministerie van Infrastructuur en Milieu, Handreiking rekenen aan luchtkwaliteit (actualisatie 2011), juni 2011).

Fijn stof (PM2,5)

Sinds 1 januari 2015 moet ook aannemelijk worden gemaakt dat voldaan wordt aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5 (25 µg/m3). PM10 en PM2,5 zijn sterk aan elkaar gerelateerd. Uitgaande van de huidige kennis over de emissies en concentraties PM2,5 en PM10 kan worden gesteld dat, als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 zal worden voldaan (Velders, G.J.M. et al, Grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland; rapportage 2015 (rapport 2015-0119), Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), 2015). Het risico dat een overschrijding optreedt voor PM2,5 op een locatie waar wel aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan is dan ook verwaarloosbaar klein.

Overige luchtverontreinigende stoffen

Voor de overige luchtverontreinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in bijlage 2 Wm (zwaveldioxide, lood, koolmonoxide en benzeen), geldt dat de ruimte tot de grenswaarden zo groot is dat het aannemelijk is dat als gevolg van een besluit overschrijding van de voor die stoffen vastgestelde grenswaarden redelijkerwijs kan worden uitgesloten (Meijer, E.W., Zandveld. P., Bijlagen bij de luchtkwaliteitberekeningen in het kader van de ZSM/Spoedwet; september 2008 (rapport 2008-U-R0919/B), TNO).

5.4.2 Onderzoek

Voor de herijking van Nuenen West is een luchtkwaliteitonderzoek (bijlage 10) uitgevoerd voor de beoordelingsjaren 2019 en 2030. Dit onderzoek is uitgevoerd conform de regels uit de Regeling beoordeling luchtkwaliteit (Rbl2007) en volgens de rekenmodule STACKS in het programma Geomilieu.

Uitgangspunten

Voor de berekening van de effecten op luchtkwaliteit is uitgegaan van een gefaseerde ontwikkeling van Nuenen West. Het totale woningbouwprogramma en de reeds gebouwde en vergunde woningen (1.575 woningen) van Nuenen West zijn meegenomen in de berekening. Ook de school die in twee fasen (fase 1: realisatie van 1.303 m2 bvo en fase 2: realisatie van 1.755 m2 bvo) ontwikkeld wordt is meegenomen in het luchtkwaliteitsonderzoek.

In het luchtkwaliteitonderzoek zijn alle wegen meegenomen waarop sprake is van een relevante wijziging van de verkeersgegevens als gevolg van het voorgenomen plan. Het gaat daarbij om de wegen in en direct rondom het plangebied en de wegen waarover het verkeer van en naar het plan wordt afgewikkeld. In hoofdzaak zijn dit de nieuwe ontsluitingswegen in het plangebied, Europalaan, Geldropsedijk, Boord en de Opwettenseweg.

5.4.3 Resultaten

In onderstaande tabel zijn de hoogst gemeten waarden voor de fijnstof (PM10, PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) weergegeven.

Tabel 5.6 Hoogst berekende jaargemiddelde concentraties voor stikstofdioxide en fijnstof

  Jaargemiddelde concentratie [µg/m3]   wettelijke norm [µg/m3]  
  2019   2030    
NO2   22,6   13,3   40,0  
PM10   19,7   16,1   40,0  
PM2,5   12,2   9,1   40,0  

Uurgemiddelde concentratie stikstofdioxide

De grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 mag maximaal 18 keer per jaar worden overschreden. Uit de berekeningen blijkt dat deze grenswaarde in geen van de onderzochte situaties meer dan 18 keer wordt overschreden.

Uurgemiddelde concentratie fijnstof (PM10)

Er is eveneens berekend hoeveel keer per jaar de grenswaarde voor de 24-uursgemiddelde concentratie PM10 (50 µg/m3) wordt overschreden (maximaal 35 keer). Voor 2019 bedraagt het aantal overschrijdingsdagen maximaal 11. In 2030 is er maximaal sprake van 7 overschrijdingsdagen. Uit de rekenresultaten blijkt dat de grenswaarde voor de 24-uursgemiddelde concentratie PM10 niet meer dan 35 keer per jaar wordt overschreden.

Tevens zijn in het kader van het uitwerkingsplan voor de basisschool in Nuenen West luchtkwaliteitsberekeningen uitgevoerd voor de huidige situatie (2017, jaar van opstellen uitwerkingsplan) en de toekomstige situatie (2030). Ter plaatse van de school (en in het gehele plangebied) wordt voldaan aan de grenswaarden zoals opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Dat houdt in dat de ontwikkeling en het gebruik van de school niet leiden tot onevenredige aantasting van de luchtkwaliteit. Tabel 5.7 toont de resultaten van het luchtkwaliteitsonderzoek naar de school.

Tabel 5.7 Resultaten luchtkwaliteitsonderzoek basisschool

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenWeHerijking-C002_0026.png"

In het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) is een basisschool ook aangemerkt als een gevoelige bestemming. Krachtens dit besluit is onderzoek naar de luchtkwaliteit altijd nodig als een gevoelige bestemmingen binnen 300 meter van de rand van een rijksweg of binnen 50 meter van de rand van een provinciale weg ligt. De nieuwe basisschool ligt op meer dan 300 meter van een rijksweg en op meer dan 50 meter van een provinciale weg. Omdat de school niet ligt binnen de genoemde afstanden tot een weg en omdat de normen voor luchtkwaliteit niet overschreden worden, is er ter plaatse van school sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.4.4 Conclusie

Op basis van voorgaande kan worden geconcludeerd dat Titel 5.2 van de Wet milieubeheer geen belemmering vormt voor verdere besluitvorming. Omdat op alle beoordelingspunten wordt voldaan aan de grenswaarden kan eveneens worden geconcludeerd dat sprake is van een “goede ruimtelijke ordening”.

5.5 Ecologie

Bestemmingsplannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot onder andere de Wet natuurbescherming. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op onder andere flora en fauna. In dit kader is inzicht gewenst in de aanwezige natuurwaarden en de mogelijk daarmee samenhangende consequenties vanuit de actuele natuurwetgeving. Dit is gedaan door een actualisatie uit te voeren van de eerder natuurtoetsen en een nieuwe inventarisatie van de aanwezige natuurwaarden op te stellen (Antea Group, oktober 2017).

5.5.1 Natuurtoets

Allereerst is er voor het plangebied een bureauonderzoek (bijlage 11) uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten. De bureaustudie is aangevuld met verschillende terreinbezoeken. Hieruit is gebleken dat de in tabel 5.7 genoemde soorten aanwezig zijn in het plangebied van Nuenen West.

Tabel 5.7 Overzicht van de aanwezige beschermde soorten en de consequenties voor het plan

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenWeHerijking-C002_0027.png"

In aanvulling op tabel 5.7 blijkt uit bijlage 12 dat in het plangebied ook een steenuil aanwezig is. De steenuil heeft een nestplaats en foerageergebied in het plangebied. Het onderzoek naar de steenuil is uitgevoerd in het kader van een andere ruimtelijke procedure. In het soortenmanagementplan (bijlage 13) wordt beschreven hoe omgegaan wordt met de steenuil.

De aanwezigheid van beschermde soorten binnen het plangebied maakt dat er vervolgonderzoek en mogelijk mitigerende maatregelen noodzakelijk zijn. Doordat de ontwikkeling van Nuenen West stapsgewijs plaatsvindt en sommige delen pas over enkele jaren verder uitgewerkt worden, is er voor gekozen het vervolgonderzoek eveneens te faseren en te koppelen aan de verdere uitwerking. Op die manier wordt er steeds een actueel beeld gegeven van de aanwezige natuurwaarden en kunnen er passende maatregelen getroffen worden op het moment dat dit nodig is. Deze gefaseerde uitwerking is opgenomen in het Soortenmanagementplan (SMP, zie ook bijlage 13), dat vanuit de beleidsregel 'landschap, ecologie en biodiversiteit' is voorgeschreven.

De werkwijze met het SMP is gekozen omdat de uitvoering van de fasen binnen het project niet op voorhand in de tijd te plaatsen is. Daarom worden de onderzoeken, mitigerende maatregelen en ontheffingsaanvragen afgestemd op de uitvoeringsplanning van fasen die zeker binnen een bepaalde periode worden gerealiseerd. De ecologische onderzoeken worden in de tussentijd wel voor het volledige plangebied uitgevoerd. Per te realiseren deelfase worden de aangetroffen soorten actueel in beeld gebracht en waar nodig opgenomen in een ontheffingsaanvraag inclusief mitigerende maatregelen voor de betreffende deelfase en deelgebied. Het SMP zorgt er voor dat er gedurende de gehele looptijd van de ontwikkeling een actueel beeld is van beschermde soorten in en rondom het plangebied en dat eventueel benodigde ontheffingen en mitigerende of compenserende maatregelen tijdig genomen kunnen worden. Tevens wordt hiermee geborgd dat er ten aanzien van beschermde soorten altijd een overzicht/'totaalplaatje' is, zodat gericht gestuurd kan worden in het kader van de totale ontwikkeling. De aanwezigheid van soorten in vaste verblijfplaatsen en leefgebied wordt met het SMP van jaar tot jaar gevolgd. In afstemming op de voortschrijdende planning van de gefaseerde ontwikkeling van het project Nuenen West wordt voor elke concrete deelfase geanalyseerd voor welke soorten ontheffing wordt aangevraagd en welke mitigerende maatregelen daar bij horen. Onderdeel van het project Nuenen West is dat, vooruitlopend op de woningbouwontwikkeling, reeds buiten het plangebied biotopen worden ingericht die nieuw leefgebied gaan vormen voor de betreffende ontheffingplichtige soorten. Deze inrichting vindt plaats in het kader van de groen-blauwe mante, en is gebaseerd op de gebiedsvisie ‘Dommelpark uit de verf’ (concept d.d. 17 november 2018).

Voor Fase 1 voor de deelfase 2019-2020 is een ontheffingsaanvraag in voorbereiding. Deze aanvraag kan beperkt blijven tot de hermelijn. De mitigerende maatregelen voor de hermelijn worden gerealiseerd binnen reeds bestaande en te handhaven biotopen binnen het plangebied en zullen worden opgenomen in de ontheffingsaanvraag. De ontheffingsaanvraag richt zich voor de hermelijn op de totale fase 1

Voor de deelfasen ná 2020 worden –afhankelijk van de concrete uitvoeringsfasering- afzonderlijke ontheffingsaanvragen opgesteld. Voorafgaand vindt een inventarisatie plaats van de concreet aanwezige ontheffingplichtige soorten, en worden de bijbehorende mitigerende maatregelen beschreven. De mitigerende maatregelen voor de fasen na 2020 worden voornamelijk gerealiseerd in natuurlijk ingerichte gebieden (daarnaast ook binnen NNB), waarbij wordt aangesloten bij de biotopen die in het kader van de ontwikkelingsvisie ‘Dommelpark uit de verf’ (concept d.d. 17 november 2018) zijn voorzien. Het inrichtingsplan dat op basis van de ontwikkelingsvisie is opgesteld zal –na vaststelling- worden opgenomen in het Soortmanagementplan Nuenen West.

Gebiedsbescherming

Naast de voornoemde soortenbescherming bestaat natuurbescherming ook uit gebiedsbescherming. Op basis van de Wet natuurbescherming moet worden bepaald of een ruimtelijke ontwikkeling leidt tot significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden. Met behulp van het wettelijk voorgeschreven programma AERIUS dienen de effecten van een voorgenomen ontwikkeling op Natura 2000-gebieden berekend te worden. De nieuw te bouwen woningen in het plangebied worden niet aangesloten op het aardgasnet en hebben daarom geen stikstofdepositie. De enige stikstofbron betreft de toename van verkeer als gevolg van de ontwikkeling. Stikstofuitstoot van verkeer dient berekend te worden voor wegvakken met een waarneembare toename van verkeer (tot waar het verkeer opgaat in het heersend verkeersbeeld). De verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling van Nuenen-West is waarneembaar tot aan de eerste wegvakken van de A270. Deze wegvakken liggen op meer dan drie kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Leenderbos Groote Heide & De Plateaux en Strabrechtse Heide & Beuven), waardoor het rekenprogramma voor stikstofdepositie (Aerius) geen effect berekent. Het meest nabijgelegen Natura-2000 gebied ligt op meer dan vijf kilometer van deze wegvakken, waardoor ook op dit gebied geen effecten berekend worden. Door deze effecten met behulp van AERIUS te berekenen wordt voldaan aan de wettelijke eisen.

5.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een van de aspecten die beschreven dient te worden in het kader van de ruimtelijke procedure. In deze paragraaf is het aspect externe veiligheid in relatie tot het plangebied nader beschouwd.

5.6.1 Beleidskader

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor risicovolle inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het wettelijke kader, voor buisleidingen is dit het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het huidige beleid voor transportmodaliteiten in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

Plaatsgebonden Risico (PR)

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar-contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenWeHerijking-C002_0028.png"

Figuur 5.2 Weergave plaatsgebonden risicocontouren, invloedsgebied en groepsrisicografiek met oriëntatiewaarde voor transport

Verantwoordingsplicht

In het Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Bij deze verantwoordingsplicht dient het bevoegd gezag op een juiste wijze de toename en ligging van het groepsrisico te onderbouwen en te verantwoorden. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. Bij de verantwoording van het groepsrisico dient het bevoegd gezag advies in te winnen bij de veiligheidsregio. De verantwoordingsplicht van het groepsrisico dient naast de rekenkundige hoogte van het groepsrisico, dat berekend wordt door middel van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA), tevens rekening te houden met een aantal kwalitatieve aspecten, zoals hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenWeHerijking-C002_0029.png"

Figuur 5.3 Verplichte en onmisbare onderdelen van de verantwoordingsplicht van het groepsrisico

5.6.2 Beschouwing risicobronnen

In en nabij het plangebied zijn er drie relevante risicobronnen aanwezig: de Europalaan (rode lijn in figuur 5.4) waarover het vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en een LPG-tankstation (met een rode cirkel aangegeven nabij de Europalaan in figuur 5.4) en een inmiddels verwijderde propaantank (met een rode cirkel aangegeven aan de zuidkant van het plangebied).

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenWeHerijking-C002_0030.png"

Figuur 5.4 Plangebied (lichtblauw) en risicobronnen

Propaantank

In het plangebied was een bovengrondse propaantank aanwezig aan het Wettenseind 3. Deze tank had een inhoud van 3 m3 aanwezig. Deze propaantank had geen 10-6-contour omdat de tank een inhoud van minder dan 5 m3 heeft. Wel had de propaantank een veiligheidsafstand van 10 meter. De tank is omstreeks 2008 verwijderd, waardoor er geen sprake meer is van een veiligheidsrisico als gevolg van de tank.

LPG-tankstation

In het kader van externe veiligheid in de omgeving van het plangebied is het LPG-station aan de Europalaan 2 relevant. De contouren voor het plaatsgebonden risico van het LPG-station bestaan uit het LPG-vulpunt, het LPG-reservoir en de LPG-afleverzuil. Deze vallen deels binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenWeHerijking-C002_0031.png"

Figuur 5.5 Ligging LPG-punten en PR 10-6-contouren van het tankstation bij het plangebied

Voor het LPG-tankstation aan de Europalaan 2 gelden op basis van het nieuwe BEVI en REVI de volgende bepalingen. Bij een jaarlijkse vastgelegde doorzet die kleiner is dan 1.000 m³, is de afstand voor het zogenaamde plaatsgebonden risico 35 meter voor het LPG vulpunt, 25 meter voor het reservoir en 15 meter voor de afleverzuil. De geprojecteerde woningen liggen buiten deze wettelijke afstanden; dit is geborgd doordat er in de regels en op de verbeelding een zone is aangegeven waarbinnen geen woningen gerealiseerd mogen worden zie ook bijlage 14.

Het invloedsgebied waarbinnen het groepsrisico beschouwd dient te worden is 150 meter. Ten behoeve van de ontwikkeling van het plan is het groepsrisico berekend en zijn elementen aangedragen om de verantwoordingsplicht in te vullen.

 

Het wettelijk vastgestelde invloedsgebied ligt ten zuiden van de Europaweg uitsluitend over het plangebied van Bouwveld D. Voor Bouwveld D is een aparte procedure doorlopen, waarvoor een QRA is opgesteld voor het LPG-tankstation om inzicht te geven in het groepsrisico. Deze QRA is als bijlage 15 opgenomen bij dit bestemmingsplan en is reeds vastgesteld in het uitwerkingsplan 2. Voor het gebied ten noorden van de Europalaan geldt een uitwerkingsplicht; de wijze waarop met het groepsrisico in dit deel wordt omgegaan, dient in het op te stellen uitwerkingsplan nader te worden ingevuld.

In de QRA voor het vigerende bestemmingsplan (2008) lag de waarde van het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde. Uit de voor bouwveld D uitgevoerde QRA (zie bijlage) blijkt dat het groepsrisico voor het nieuwe bestemmingsplan afneemt tot onder de oriëntatiewaarde.

Het groepsrisico neemt af doordat de personendichtheid binnen het invloedsgebied van het LPG tankstation afneemt: de scholen die oorspronkelijk gepland stonden in bouwveld D worden hier niet meer gerealiseerd, waardoor er minder personen binnen het invloedsgebied komen. Voor het gebied ten noorden van de Europalaan geldt in dit plan een vergelijkbare woningdichtheid als in het oude bestemmingsplan uit 2008. Omdat het groepsrisico afneemt kan dan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

In en nabij het plangebied liggen wegen die deel uitmaken van de gemeentelijke en regionale hoofdinfrastructuur. Over deze weg vindt uitsluitend incidenteel vervoer van LPG en vloeibare brandstoffen naar het tankstation plaats. De omvang van dit vervoer is echter zodanig beperkt, dat er geen sprake is van een 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico ruim onder 10% van de oriëntatiewaarde blijft.

Risicovolle inrichtingen/activiteiten op bedrijventerrein Berkenbos en Pinckart

In bijlage 19 is ook aandacht besteed aan de externe veiligheid op en om het bedrijventerren Berkenbos en Pinckart. Dat bedrijventerrein grenst aan het plangebied. Uit bijlage 18 blijkt dat gevaaraspecten op het bedrijventerrein uitsluitend gebonden zijn aan de op- en overslag van gevaarlijke stoffen tot 10 ton. Het bestemmingsplan voor het bedrijventerrein staat daarnaast de vestiging van risicovolle inrichtingen niet toe.

Wel is er op het bedrijventerrein sprake van één kleine gasflessenopslag aan een bedrijf met het adres Spegelt 50. Deze gasflessenopslag voldoet niet volledig aan de eisen ten aanzien van de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen zoals die gesteld worden in PGS 15. Idealiter moet de opslag van het verplaatst worden zodat voldaan wordt aan de eisen uit PGS 15 of moet de buitenopslag voorzien worden van brandwerende maatregelen. Evenwel geldt dat uit bijlage 18 blijkt dat gevaaraspecten op het bedrijventerrein geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling vormen.

Conclusie risicobronnen

Uit het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg volgt geen beperkingen voor de voorgenomen ontwikkeling. Dat geldt ook voor de gevaaraspecten op het naburige bedrijventerrein Berkenbos en Pinckart. Uit de nabijheid van het LPG-tankstation volgt de noodzaak tot een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Als het bevoegd gezag het groepsrisico aanvaardt, dan gelden geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Met de komst van de Omgevingswet gaan er nieuwe richtlijnen gelden. Deze zijn omschreven in een circulaire (zie bijlage 14). Ook al wijzigen de regels, de gemeente is van mening dat onderstaande groepsrisicoafweging nog steeds voldoet.

5.6.3 Verantwoordingselementen van het groepsrisico

In de voorgaande paragraaf is het LPG-tankstation geanalyseerd aan de hand van de minimale afstanden uit de Activiteitenregeling milieubeheer en het risiconiveau (plaatsgebonden risico en groepsrisico) conform het Bevi. Deze aspecten bieden slechts een gedeeltelijk beeld van de algehele veiligheidssituatie rond het LPG-tankstation.

In dit hoofdstuk wordt daarom aan de hand van diverse kwalitatieve aspecten nadere duiding gegeven aan het risiconiveau en de optimalisatie van de veiligheidssituatie aan de hand van mogelijke maatregelen.

Bovendien is in het kader van een eventuele ruimtelijke procedure verantwoording van het groepsrisico verplicht, conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Deze verantwoording wordt in het kader van de besluitvorming afgelegd door het bevoegd gezag. Delen uit dit hoofdstuk kunnen bij deze verantwoording worden betrokken.

De volgende indeling is in dit hoofdstuk gehanteerd:

  • Algemene beschouwing veiligheidssituatie.
  • Ruimtelijke veiligheidsmaatregelen.
  • Bronmaatregelen.
  • Objectgerelateerde veiligheidsmaatregelen.
  • Zelfredzaamheid.
  • Alarmering.
  • Vluchtwegen.
  • Bestrijdbaarheid.

Algemene beschouwing veiligheidssituatie

Het LPG-tankstation heeft een wettelijk invloedsgebied van 150 meter. Binnen het invloedsgebied bevinden zich naast de eigen inrichting woningen. Uit berekeningen met de LPG-rekentool die in het kader van het opstellen van het uitwerkingsplan voor bouwveld D uitgevoerd zijn, blijkt dat als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling de berekende normwaarde toeneemt, maar de oriëntatiewaarde niet overschreden wordt. De berekening met de LPG-rekentool is als bijlage 15 bij deze toelichting gevoegd.

Het maatgevende scenario van het LPG-tankstation is een BLEVE (Boiling liquid expanding vapour explosion (kokende vloeistof-gasexpansie-explosie)). Een BLEVE kan plaatsvinden bij zowel de opslagtank met LPG (door intrinsiek falen) als bij de LPG-tankwagen (aanstraling door een brand). Een koude BLEVE ontstaat wanneer er een lek in de LPG-tank zit waardoor gas kan ontsnappen. Door een plotselinge drukverandering in de tank stijgt de temperatuur van het gas, waardoor de tank kan ontploffen. Een warme BLEVE ontstaat door een (plas)brand in de nabijheid van een tankwagen beladen met brandbaar of toxisch gas. Door de hitte van de brand loopt de druk in een tankwagen hoog op, terwijl de sterkte van de metalen wand afneemt. Hierdoor kan de wand het begeven en de tank ontploffen. Een BLEVE kan leiden tot een vuurbal en een drukgolf. Slachtoffers kunnen vallen door de warmtestraling en een drukgolf. Alle aanwezige die door de vuurbal worden getroffen, komen vermoedelijk te overlijden. Hiernaast kunnen rondvliegende brokstukken en glasscherven plaatselijk zware schade aanbrengen aan personen en gebouwen.

Door de maatregelen uit de 'Safety Deal hittewerende bekleding op LPG-autogastankwagens' is intrinsiek falen van de ondergrondse tank het maatgevende scenario. Tankauto's zijn voorzien van een hittewerende bekleding die de kans op een warme-BLEVE gedurende ten minste 75 minuten voorkomt. De brandweer is daardoor in staat de tank van de tankauto tijdig te koelen.

Ruimtelijke veiligheidsmaatregelen

Tegen de warmtestraling en de overdrukeffecten van een BLEVE zijn geen veiligheidsmaatregelen te nemen.

Wel kan het gebied waar de nieuwe woningen zo worden ingericht dat eventuele ongevallen optimaal bestrijdbaar zijn en dat mensen weg kunnen vluchten van het ongeval. In de nadere uitwerking van de bouwvelden in Nuenen West wordt hier rekening mee gehouden. In overleg met de brandweer worden op de juiste plekken en conform eisen voldoende bluswatervoorzieningen gerealiseerd. Daarnaast is het voor aanwezigen goed mogelijk om te vluchten, van de risicobron af. De wegenstructuur én de doorgangen voor langzaam verkeer, bijvoorbeeld via voetpaden en parkeerplaatsen, maken het goed mogelijk voor aanwezigen om weg te vluchten bij een eventueel ongeval. Op korte afstanden van de woningen zijn, buiten het invloedsgebied van het tankstation, meerdere grote open ruimten gelegen (brinken in bouwvelden A, C en D, doorgaande wegen) om naar toe te vluchten. Indien nodig is het ook goed mogelijk om te schuilen in de woningen.

Bronmaatregelen

Het is niet mogelijk om bronmaatregelen te nemen om de veiligheid verder te vergroten. Dit omdat de inrichting van het LPG-tankstation reeds voldoet aan alle regels en het LPG-reservoir ook reeds ondergronds gelegen is.

De LPG-inrichting wordt verder met dit uitwerkingsplan niet gewijzigd en blijft goed bereikbaar door hulpdiensten, waardoor een optimale bestrijdbaarheid van eventuele ongevallen kan blijven bestaan.

Objectgerelateerde veiligheidsmaatregelen

In geval van een BLEVE wordt bebouwing in de directe omgeving (binnen circa 150 meter van het LPG-tankstation) verwoest. Veiligheidsmaatregelen aan bebouwing in de verdere omgeving van het LPG-tankstation kunnen de veiligheidssituatie verbeteren. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat een effectieve, maar minder praktische, maatregel het beperken van glasoppervlakken aan de risicozijdes (zijdes richting het LPG-reservoir) is.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is de mate waarin personen binnen het invloedsgebied van het LPG-tankstation in staat zijn zichzelf in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. Binnen het invloedsgebied van het LPG-tankstation bevinden zich enkele tientallen woningen. Ten aanzien van reguliere woningbouw (zonder specifieke zorgfunctie) geldt dat de zelfredzaamheid van de aanwezige personen overwegend 'voldoende' zal zijn (en bewoners derhalve in staat zijn zichzelf in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen).

Alarmering

Het is belangrijk dat in geval van een calamiteit personen uit het invloedsgebied van het LPG-tankstation vluchten. Personen dienen hiervoor gewaarschuwd te worden. Door aanwezigen periodiek alert te maken op de risico's, gevolgen en effecten van een incident bij het LPG-tankstation, kan de slagvaardigheid in geval van een incident verbeterd worden (risicocommunicatie).

Gerichte crisiscommunicatie met aanwezigen direct na een incident via NL-Alert kan ertoe bijdragen dat alarmering en ontruiming sneller verlopen.

Vluchtwegen

De wegenstructuur is in het bebouwde gebied rond het LPG-tankstation dusdanig georganiseerd, dat er in meerdere richtingen gevlucht kan worden (richting het noorden en zuiden via de Dubbestraat en richting het oosten en westen via de Europalaan). De externe ontvluchtingmogelijkheden worden daarmee voldoende geacht.

Bestrijdbaarheid

Bestrijdbaarheid is de mate waarin een rampscenario door de brandweer te bestrijden is. De mate waarin uitvoering aan de bestrijding kan worden gegeven, hangt af van de capaciteit van de brandweer (opkomsttijd en beschikbare blusmiddelen) en de bereikbaarheid van het plangebied (opstelplaatsen).

Het ontstaan van een koude BLEVE is niet te bestrijden, omdat de tank meteen explodeert. De branden die door de explosie ontstaan kunnen wel bestreden worden. Vanwege de maatregelen uit de Safety Deal (hittewerende bekleding) wordt een warme BLEVE bij LPG-tankwagens gedurende ten minste 75 minuten voorkomen. De brandweer is daardoor in staat de tank tijdig te koelen.

Ten aanzien van de groepsrisicoverantwoording in het kader van een ruimtelijke procedure, wordt door de gemeente advies ingewonnen bij de betreffende veiligheidsregio. Overigens wordt opgemerkt dat de groepsrisicoverantwoording uitsluitend nodig door de risico's die het LPG-tankstation veroorzaakt. Voorts is er geen sprake van externeveiligheidsrisico's in het plangebied. De risicocontour van het LPG-tankstation reikt uitsluitend tot in het reeds vergunde bouwveld D. In het kader van de ruimtelijke procedure voor dat bouwveld is het groepsrisico reeds verantwoord: Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het tankstation met LPG. Personen in het plangebied worden aan een externe veiligheidsrisico blootgesteld, ook na maatregelen. De toename van het groepsrisico is echter beperkt, er zijn geen mogelijkheden om aan de bron of in het ruimtelijke ontwerp risico's verder te beperken en er zijn goede mogelijkheden voor bestrijdbaarheid en vluchten. Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico. Hiermee is het complete groepsrisico voor Nuenen West verantwoord.

5.7 Waterparagraaf

In het plangebied wordt het waterbeheer gevoerd door het waterschap De Dommel. Deze waterparagraaf heeft als doel om de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moet voldoen. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c van het Besluit ruimtelijke ordening.

Waterrelevant beleid en regelgeving

Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021

Op 18 december 2015 is het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) vastgesteld. Het PMWP staat voor samenwerken aan Brabant waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving. Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021 (PMWP) zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Het PMWP staat voor:

  • voldoende water voor mens, plant en dier;
  • schone en gezonde leefomgeving (bodem, water en lucht);
  • bescherming van Brabant tegen overstromingen en externe risico's;
  • verduurzaming van onze grondstoffen-, energie- en voedselvoorziening.

Waterbeheerplan 2016 - 2021 Waterschap de Dommel

Het waterbeheerplan 'Waardevol Water' beschrijft de doelen van Waterschap De Dommel voor de periode 2016-2021. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Nationaal Waterplan, het Provinciaal Milieu en Waterplan en het Stroomgebiedsbeheerplan. Meer dan voorheen wil het waterschap inspelen op initiatieven van derden en kansen die zich voordoen in het gebied.

Ten aanzien van de doelen is een indeling gemaakt in de volgende waterthema's:

  • Droge voeten: voorkomen van wateroverlast in het beheergebied (onder meer door het aanleggen van waterbergingsgebieden en het op orde brengen van regionale keringen).
  • Voldoende water: zowel voor de natuur als de landbouw is het belangrijk dat er niet te veel en niet te weinig water is. Daarvoor reguleert het waterschap het grond- en oppervlaktewater.
  • Natuurlijk water: zorgen voor flora en fauna in en rond beken en sloten door deze waterlopen goed in te richten en te beheren; Schoon water: zuiveren van afvalwater en vervuiling van oppervlaktewater aanpakken en voorkomen.
  • Mooi water: stimuleren dat mensen de waarde van water beleven, door onder meer recreatief gebruik.

Het waterschap staat voor een aantal complexe uitdagingen, die zij in veel gevallen niet alleen kan realiseren. Deze uitdagingen geven invulling aan de verbinding van water met de maatschappelijke ontwikkelingen. Daarom zet het waterschap sterk in op samenwerking. In dit Waterbeheerplan nodigt het waterschap waterpartners, stakeholders, boeren, burgers en bedrijven nadrukkelijk uit om gezamenlijk te werken aan slimme, innovatieve oplossingen voor de complexe wateropgaven. Dit betekent onder meer dat het waterschap de bestaande samenwerking met alle partners in het gebied wil uitbreiden en 'grenzeloos' organiseren vanuit de kracht van ieders rol en verantwoordelijkheid.

Keur Waterschap de Dommel 2015

De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.

Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater

De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hanteren sinds 1 maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze (beleids)uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'. Bij een toename en afkoppeling van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn, veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Het waterschap maakt grofweg onderscheid in projecten met een toename van verhard oppervlak van maximaal 2.000 m², 2.000 m² tot 10.000 m² en meer dan 10.000 m².

Huidige en toekomstige situatie van de planlocatie

De beoogde ontwikkeling voorziet in een toename van het verhard oppervlak. Het plangebied heeft een totaaloppervlak van circa 86 hectare, dat nu grotendeels onverhard is: alleen binnen de gerealiseerde bouwvelden en bij bestaande woningen en wegen is verharding aanwezig. Op basis van de berekening wateropgave in het kader van de herijking Nuenen West ('Rapport Wateropgave Herijking Nuenen West, Roelofs, 1 augustus 2018, zie bijlage 16) is bepaald dat binnen het gehele plangebied in de toekomst uiteindelijk een verhard oppervlak van circa 35 hectare aanwezig is.

Grondwater

De gemiddelde hoogte van het grondwater bedraagt circa 15 tot 17 meter + NAP. De regionale stromingsrichting van het freatisch grondwater is noordwestelijk. De regionale stromingsrichting van het grondwater in het eerste watervoerende pakket is eveneens noordwestelijk.

Oppervlaktewater

In het plangebied liggen enkele categorie-A- en -B-watergangen (zie onderstaande figuur). Het gaat hier om de watergangen langs de Europalaan (deze worden gehandhaafd) en enkele watergangen langs de Dubbestraat (deze worden in het ruimtelijk ontwerp verlegd en ingepast, in overleg met het Waterschap). Verder zijn geen specifieke waterhuishoudkundige elementen binnen het plangebied aanwezig, zie onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenWeHerijking-C002_0032.png"

Figuur 5.6 Oppervlaktewateren in en rondom het plangebied, o.b.v. de Legger 2013 van het Waterschap De Dommel

Toekomstige situatie van het watersysteem en waterbergingsopgave

De wijzigingen in de waterstructuur zijn opgenomen en toegelicht in aanvullende waterrapportages opgesteld door Roelofs. In de rapportages van Roelofs wordt geconcludeerd dat naast de groenzones met wadi's binnen het plangebied aanvullende berging moet worden gezocht in het omliggende watersysteem, in het plangebied ten noorden van de Europalaan en in het zuidelijk gedeelte van het plangebied (het gedeelte van het plangebied tegenover het veldsportcomplex aan het Wettenseind) is namelijk sprake van een bergingstekort.

De maatgevende afmetingen per afwateringsgebied, van de wadi's en het maatgevende ruimtebeslag van de wadi's zijn per afwateringsgebied weergegeven in het rapport van Roelofs Advies (Notitie Herijking Wateropgave Nuenen West, 1 augustus 2018, zie bijlage 16). In deze berekeningen is aangeven wat de berekende bergingsopgave is; in de onderstaande tabel is deze samengevat.

Tabel 5.8 Berekenng benodigde berging o.b.v. bergingseis 60 mm

  Fase 1   Fase 2   Fase 3   Totaal  
Totaal oppervlak (m2)   403.713   178.737   269.504   851.955  
Waarvan verhard   166.421   73.483   111.415   350.319  
Waarvan onverhard   237.293   106.254   158.089   501.636  
Benodigde berging (m3)   9.985   4.349   6.685   21.019  

Het beschikbare netto oppervlak van een bergingsgebied is bepaald op basis van een groenberm van 2 meter tussen rijbaan en de insteek van de wadi in het bergingsgebied, een talud van 1:5 en een diepte van de wadi van 0,5 m. Een aantal bouwvelden voert af op verschillende wadi's/bergingen, waarbij uitgangspunt is dat maximaal 60% van de beschikbare ruimte wordt ingezet voor berging.

Binnen fase 1 is hiermee in principe voldoende berging beschikbaar om te kunnen voorzien in invulling van de bergingseis. Ter verdere versteviging en robuustheid van het watersysteem, in verband met klimaatadaptatie, is er wel gezocht naar extra bergingsruimte buiten het plangebied. Hiermee wordt geborgd dat te allen tijde ruim voldoende berging beschikbaar is en het plan dus robuust klimaatadaptief is.

In fase 2 is sprake van een bergingstekort van 397 m3. Ten zuiden van het plangebied wordt een bergingsgebied aangelegd om dit tekort op te vangen. Samen met de extra (en niet noodzakelijke) waterberging die voor fase 1 aangelegd wordt is er daarmee in het gedeelte van het plangebied ten zuiden van de Europalaan voldoende ruimte voor waterberging beschikbaar. Deze bergingsvoorzieningen in de bergingsgebieden voeren vertraagd af richting de Kleine Dommel, zie ook figuur 5.7. De bergingsvoorzieningen hebben afhankelijk van het toekomstige maaiveldverloop verschillende bodemhoogtes en verschillende maximale bergingspeilen. Om het water op een goede wijze te kunnen vasthouden moeten hiervoor waterstuwende voorzieningen worden aangebracht tussen de in niveau verschillende voorzieningen.

Ten noorden van de Europalaan, in fase 3, is er een bergingstekort van 3.277 m3 berekend. Om dit bergingstekort op te lossen wordt een oplossing uitgedacht om het overtollige water af te voeren richting de Kleine Dommel. Dit vindt plaats bij het uitwerken van de woonbestemming ten noorden van de Europalaan, dat is tevens geborgd in de regels van dit bestemmingsplan en de beleidsregels bij dit bestemmingsplan. Die oplossing bestaat uit het vinden van extra waterbergingsruimte en het eventueel afvoeren van water via de bestaande watergangen langs de Europalaan richting de Kleine Dommel via een perceel bij de kruising van de Boord met de Vorsterdijk. Afvoer vanaf Nuenen West naar dit perceel vindt plaats via een IT-riool in Boord. Vervolgens voert het bergingsgebied af via de watergang aan de noordzijde van de Europalaan af richting de Kleine Dommel. Indien de bergingsruimte op het perceel niet voldoende is kan resterende berging in eventueel in de bestaande watergang ten noorden van de Europalaan gevonden worden. Of dat mogelijk is wordt bij de uitwerking van de woonbestemming in deze fase nader onderzocht.

In figuur 5.7 is weergegeven hoe de bergingsgebieden op elkaar afvoeren. De bergingsvoorzieningen zijn allemaal voorzien van een overloop op een meer benedenstrooms gelegen bergingsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenWeHerijking-C002_0033.png"

Figuur 5.7 Afvoerwijze bergingsgebieden

Met het Waterschap De Dommel heeft overleg over de wateropgave van Nuenen West. Het waterschap heeft in dat overleg aangegeven dat de ontwikkeling van Nuenen West niet leidt tot negatieve gevolgen voor de hydrologie van het beekdal van de Dommel.

Conclusie

In het gedeelte van het plangebied ten zuiden van de Europalaan kan voldoende waterbergingscapaciteit gerealiseerd worden. Bij uitwerking van de woongebied ten noorden van de Europalaan moet worden nader onderzocht hoe en waar voldoende waterberging gerealiseerd kan worden. De waterbergingsopgave wordt nader uitgewerkt bij ontwikkeling van Nuenen West. De verdere (civieltechnische) uitwerking van het watersysteem en verdere invulling en actualisatie van de benodigde waterberging vindt in overleg en afstemming met het waterschap plaats.

5.8 Bedrijven en milieuzonering

In en rondom het plangebied vinden diverse bedrijfsmatige activiteiten plaats. Deze kunnen mogelijk invloed hebben op het woon- en leefklimaat in Nuenen West. In deze paragraaf is in kaart gebracht welke bedrijven en andere functies mogelijk van invloed kunnen zijn op het woon- en leefklimaat, en hoe groot deze invloed potentieel is. Tevens is in deze paragraaf, na het overzicht met mogelijk hinderlijke bedrijvigheid, weergegeven hoe in de ontwikkeling van Nuenen West omgegaan wordt met deze mogelijke milieuhinder.

Aanwezige bedrijven

Om in beeld te krijgen welke functies in en rondom het plangebied mogelijk invloed kunnen hebben op de ontwikkeling van de woonwijk, is op basis van vigerende bestemmingsplannen en milieuvergunningen in kaart gebracht welke bedrijven en andere functies aanwezig zijn. In de onderstaande figuur en tabel zijn de resultaten van deze inventarisatie weergegeven. Tevens is in de tabel weergegeven welke milieucategorie geldt voor deze functies, dit op basis van de VNG-brochure 'bedrijven en milieuzonering'. Vervolgens is per functie een korte toelichting gegeven en is aangegeven op welke wijze met milieuhinderafstanden ten opzichte van de ontwikkeling wordt omgegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenWeHerijking-C002_0034.png"

Figuur 5.8 Ligging bedrijven en andere functies in en rondom het plangebied

Tabel 5.9 Overzicht bedrijvigheid en andere functies in en rondom het plangebied, inclusief milieucategorie. De nummers corresponderen met de kaart in figuur 5.8

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenWeHerijking-C002_0035.png"

In bouwveld E wordt een nieuwe basisschool gerealiseerd (nr. 1 in figuur 5.7, adres is nog niet bekend). Voor deze school is het Uitwerkingsplan 3 opgesteld, op basis van het 'moederplan' uit 2008 (bestemmingsplan Uitbreidingsplan Nuenen West). Een basisschool kent een milieucategorie 2. Dit betekent, dat een gemiddelde hinderafstand van 30 m tot een rustige woonwijk en 10 m tot 'gemengd gebied' aangehouden dient te worden. Gezien de voorziene gemengde functies op deze locatie (in bouwveld E, rondom het park), kan het gebied wellicht getypeerd worden als 'gemengd gebied'. Verderop in deze paragraaf wordt nader ingegaan op de omgang met de hinderafstanden van 30 (of 10) meter. Naast het perceel van de school zelf, is ook het deel van het park, dat de school zal benutten als speelterrein, meegenomen in deze inventarisatie. Dit zal openbaar gebied zijn, maar gezien de benutting vanuit de school kan vanuit dit deel ook mogelijk hinder ontstaan.

Aan de Europalaan 2 ligt een tankstation, met LPG-verkoop (nr. 2). In het kader van externe veiligheid is dit tankstation reeds in paragraaf 5.6 beschouwd. Het tankstation kent een milieucategorie 3.1. Het maatgevende aspect in de categorisering is gevaar. In paragraaf 5.6 is reeds beschouwd hoe met gevaar (externe veiligheid) van het tankstation wordt omgegaan, waarbij de PR10-6-contouren, de effectzone en het invloedsgebied zijn omschreven. Daarnaast is in het uitwerkingsplan 2 (ten behoeve van de ontwikkeling van bouwveld D) specifiek onderzoek welke akoestische effecten er zijn op nabijgelegen woningen en hoe hiermee omgegaan wordt. Volledigheidshalve wordt verwezen naar bijlage 17 van de toelichting, waarin dit akoestisch onderzoek voor bouwveld D is opgenomen. Uit dit onderzoek is gebleken, dat met de realisatie van een geluidwerende voorziening langs het bouwveld een goed woon- en leefklimaat gerealiseerd wordt. Bij omgevingsvergunning wordt de realisatie (en instandhouding van deze voorziening geborgd. Vanuit het tankstation dient binnen het plangebied rekening gehouden te worden met de veiligheidscontouren vanuit externe veiligheid.

Ten oosten van Nuenen West ligt het bedrijventerrein Berkenbos en Pinckart (nr. 3). In het recent vastgestelde bestemmingsplan Nuenen Zuidoost (vastgesteld september 2018) zijn de bestemde milieucategorieën opgenomen. De bedrijfskavels direct langs Nuenen West kennen in het algemeen een maximale milieucategorie 2, met enkele uitzonderingen (een bouwbedrijf met categorie 3.1, een kunststoffenverwerkingsfabriek die te classificeren is als categorie 3.1, een metaalbewerkingsbedrijf met categorie 3.2 en een schildersvakcentrum met categorie 2). Bij bedrijven in de zuidoosthoek, gelegen tegen de woningen aan de Opwettenseweg, is maximaal categorie 3.1 toegestaan. Overige bedrijvigheid op het bedrijventerrein is toegestaan tot en met milieucategorie 3.2. De relevante milieucategorieën zijn weergegeven in figuur 5.9. Het maatgevende milieuaspect voor de bedrijvigheid zal in het merendeel van de gevallen geluid zijn. Ten behoeve van de ontwikkeling van bouwveld D, is voor het uitwerkingsplan 2 en omgevingsvergunningen reeds diverse akoestische en milieukundige onderzoeken uitgevoerd naar de relatie tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen. In de duiding van de milieuhinderzones ten behoeve van dit bestemmingsplan is uitgegaan van de hinderafstanden op basis van de toegestane milieucategorieën.

Bijlage 18 bevat een akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting op nieuwe woningen in bouwveld D (grenzend aan het bedrijventerrein) als gevolg van het bedrijventerrein. Uit dat onderzoek blijkt dat bij een maximale planologische invulling van het bedrijventerrein de geluidbelasting op een aantal woningen hoger is dan de richtwaarde van 45 dB(A) voor industrielawaai. De grenswaarde van 50 dB(A) wordt echter nergens overschreden en uit bijlage 18 bijkt dan ook dat er in bouwveld D sprake is van een acceptabele geluidbelasting. Om ervoor te zorgen dat de maximale geluidniveaus van 70 dB(A) (dagperiode), 65 dB(A) (avondperiode) en 60 dB(A) (nachtperiode) uit het Activiteitenbesluit niet overschreden worden, wordt op de grens van het plangebied een muur van maximaal 3 meter hoog gebouwd. Deze muur werkt als geluidwering en beperkt tevens het zicht vanuit de woningen op het bedrijventerrein.

Het onderzoek uit bijlage 18 geldt voor de 87 woningen die in bouwveld D gebouwd worden en toont aan dat ter plaatse van die woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het onderzoek geldt echter niet voor het gehele plangebied. Nader onderzoek naar de effecten van het bedrijventerrein op het gehele plangebied wordt uitgevoerd in de periode tot vaststelling van dit bestemmingsplan. De resultaten van dat onderzoek worden indien nodig opgenomen in dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenWeHerijking-C002_0036.png"

Figuur 5.9 Overzicht milieucategorieën op het bedrijventerrein

Ten zuidoosten van het plangebied, aan het Wettenseind, ligt een veldsportcomplex (nr. 4). Hier zijn een voetbal-, korfbal- en tennisvereniging gevestigd. Voor een veldsportcomplex (met verlichting) geldt een milieucategorie 3.1. Het maatgevende milieuaspect is hierbij geluid, maar ook lichthinder kan (in mindere mate) een hinderaspect vormen. Het deel van de hindercontour van het veldsportcomplex dat tot in het plangebied reikt, ligt grotendeels over bestaande en te handhaven woningen. Uit figuur 5.10 blijkt dat de hindercontour slechts voor twee kleine gedeelten van het te ontwikkelen plangebied relevant is. Navolgend in deze paragraaf en in paragraaf 5.9 wordt hier nader op ingegaan.

Aan de Wettenseind 6 is een rundveehouderij gelegen (nr. 5). Het bedrijf heeft een milieuvergunning voor in totaal 60 fokstieren en overig rundvee ouder dan 2 jaar. Op basis van de VNG-brochure 'bedrijven en milieuzonering' kent een rundveehouderij een milieucategorie 3.2. Het maatgevende aspect is geur. De gemeente Nuenen ca. heeft een verordening geurhinder en veehouderij, waarin is bepaald dat bij meer dan 30 stuks rundvee, een vaste hinderafstand aangehouden tot geurgevoelige objecten (zoals woningen) dient te worden van minimaal 100 m binnen de bebouwde kom en minimaal 50 m buiten de bebouwde kom. Dit zijn vaste afstanden, op basis van een gemiddeld bedrijf, en komen overeen met de hinderafstanden die in de VNG-brochure 'bedrijven en milieuzonering' zijn genoemd: 100 m voor geur en 30 m voor stof en geluid tot een rustige woonwijk (dit wordt 50/10/10 m tot gemengd gebied).

Aan de Wettenseind 4 is volgens het bestemmingsplan Buitengebied een caravanhandel gevestigd (nr. 6). Op basis van de VNG-brochure is dit bedrijf ingeschaald in milieucategorie 2 (detailhandel in volumineuze goederen, vergelijkbaar met een bouwmarkt / tuincentrum / groothandel / handel in auto's). Dit komt overeen met een hinderafstand van 30 m tot rustige woonwijk en 10 m tot gemengd gebied. Het maatgevende aspect is geluid. De omgeving van het plangebied kent een menging van functies (de caravanhandel, maar ook een houthandel en woningen) en kan daarom gekarakteriseerd worden als een gemengd gebied. In dit bestemmingsplan is evenwel de hinderafstand op basis van een rustige woonwijk aangehouden.

Op Wettenseind 2c (nr. 7) is een houthandel en detailhandel in doe-het-zelf artikelen gevestigd (en planologisch toegestaan). Dit is geclassificeerd als milieucategorie 2 (bouwmarkt), met bijbehorende hinderafstanden van 30 m tot rustige woonwijk en 10 m tot gemengd gebied. Het maatgevende aspect is geluid. De houthandel ligt in hetzelfde gebied als de eerdergenoemde caravanhandel (Wettenseind 4) dat gekarakteriseerd kan worden als een gemengd gebied. Ook hier wordt wel 30 m aangehouden als potentieel milieubelast gebied.

Schuin achter de houthandel ligt de Opwettense Watermolen (Opwettenseweg 203, nr. 8). Hier is kleinschalige ondergeschikte detailhandel en een restaurant toegestaan. De ondergeschikte kleinschalige detailhandel kent geen milieucategorie, een restaurant heeft milieucategorie 1. Het maatgevende aspect is geluid; categorie 1 komt overeen met een hinderafstand van 10 m tot een rustige woonwijk (en geen hinderafstand tot gemengd gebied). De contouren komen niet tot in het plangebied.

Binnen het plangebied, aan de Opwettenseweg 197 (nr. 9), is conform het vigerende bestemmingsplan een detailhandelszaak in kleding toegestaan. Dit is milieucategorie 1, met een hinderafstand van 10 m tot een rustige woonwijk (en geen hinderafstand tot gemengd gebied). Het maatgevende aspect is geluid. De hindercontouren liggen binnen de bestaande (woon)kavels en over de Opwettenseweg. Er ligt geen ontwikkelgebied binnen deze hindercontouren.

Aan de Opwettenseweg 132 is een agrarisch bedrijf vergund met 30 melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar en 50 schapen ouder dan 1 jaar, inclusief lammeren tot 45 kilogram. Op basis van de Verordening geurhinder en veehouderij dient hier rekening gehouden te worden met een hindercirkel van 100 m (vergelijkbaar met milieucategorie 3.2).

Ten noordwesten van het plangebied liggen een hoveniersbedrijf (Boord 64, nr. 12) en een nutsvoorziening (Boord ongenummerd, nr. 11). Beide bedrijven kennen een milieucategorie 3.1. De bijbehorende hinderafstanden komen niet tot in het plangebied.

Aan de Boord 37 (nr. 13) is een zalen-/congrescentrum gevestigd. Dit bedrijf kent een milieucategorie 1.

Aan de Boord 30 (nr. 14) is een schapenhouderij op een deel van het perceel is openhaardhouthandel toegestaan. De openhaarhouthandel kent een milieucategorie 2. De schapenhouderij heeft een milieuvergunning voor het houden van maximaal 2 zoogkoeien ouder dan 2 jaar, 7 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar, 50 schapen ouder dan 1 jaar (inclusief lammeren tot 45 kilogram) en 1 volwassen paard. Conform de verordening geurhinder en veehouderij van de gemeente, dient een afstand van minimaal 100 m tot geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom aangehouden te worden. Voor woningen buiten de bebouwde kom geldt een minimale afstand van 50 m. De hindercontouren liggen deels over bestaande (woon)kavels en voor een deel binnen het ontwikkelgebied. Verderop in deze paragraaf en in paragraaf 5.9 wordt hier nader op ingegaan. De openhaardhouthandel is een ondergeschikte functie ten opzichte van de schapenhouderij. De openhaardhouthandel kent een milieucategorie 2. Voor deze milieucategorie geldt een maximale hinderafstand van 30 meter tot een rustige woonwijk. De hindercirkel valt binnen de hindercirkel vanuit de Verordening geurhinder en veehouderij.

Aan de Boord 23 (nr. 15), binnen het plangebied, is een verkooppunt voor eigen agrarische producten gevestigd. In het bestemmingsplan uit 2008 is dit perceel bestemd als in te passen woonfunctie. Het verkooppunt kan worden gezien als milieucategorie 1 (detailhandel), met bijbehorende hinderafstand van 10 m tot rustige woonwijk (en 0 m tot gemengd gebied). Een deel van deze hindercontour ligt binnen het ontwikkelgebied.

Op Boord 14 is een agrarisch bedrijf gevestigd (nr. 16). Er is geen veehouderij toegestaan. Dit bedrijf is dan ook geclassificeerd in de milieucategorie 2 (akkerbouw of tuinbouwbedrijf met bedrijfsgebouwen). In het algemeen leidt geluid tot de maatgevende hinderafstand, met 30 m tot rustige woonwijk en 10 m tot gemengd gebied. Tevens is op deze locatie de tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders mogelijk, voor zover deze op het bedrijf zelf werkzaam zijn. De omvang van de huisvesting is niet bekend, maar zal maximaal als milieucategorie 1 te classificeren zijn. De milieuhindercontouren komen, op basis van het totale perceel, voor een klein deel in het plangebied.

Aan de Boord 12 (nr. 17) is in het vigerende bestemmingsplan een veehouderij toegestaan. De milieuhindercirkel vanuit de veehouderij is in het verleden ten behoeve van de ontwikkeling van Nuenen West uitgekocht. Op basis van een revisievergunning uit 2011 zijn op deze locatie 5 kippen en 25 paarden toegestaan. Conform de verordening geurhinder en veehouderij van de gemeente, dient een afstand van minimaal 50 m tot geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom aangehouden te worden bij maximaal 30 paarden. Voor woningen buiten de bebouwde kom geldt een minimale afstand van 25 m. Dit houdt in dat de milieuhindercontouren tot in het plangebied reiken en daarbij over een bestaande woning vallen.

Binnen het plangebied is aan de Boord 9 een kattenpensioen en een kantoor voor een hoveniersbedrijf gelegen (nr. 18). Het kattenpension ligt aan de oostzijde van het perceel, het kantoor aan de westzijde. Een dierenasiel of -pension heeft in de VNG-brochure 'bedrijven en milieuzonering' een milieucategorie 3.2, met geluid (100 m) als maatgevend aspect. Dit geluid komt normaliter voor het buitenterrein als er (blaffende) honden worden gehouden. Dit is hier niet het geval: het bedrijf is een kattenpension, waarbij de katten binnen worden gehouden. Er is dan ook geen sprake van geluidhinder. De gemiddelde afstand voor geur bij een dierenasiel of -pension is normaliter 30 meter. In dit specifieke geval wordt, vanwege de kwalitatief hoogwaardige omgeving van het kattenhotel en de aanwezige luchtbehandelingsinstallatie, een hinderafstand van 10 meter echter acceptabel geacht (zie ook het advies van de SRE Milieudienst d.d. 3 maart 2010, met projectnummer 484973). Deze hindercontour van 10 m ligt over te handhaven kavels en infrastructuur en komt niet binnen het ontwikkelgebied. Voor gemiddelde kantoren geldt vanuit de VNG-brochure 'bedrijven en milieuzonering' een milieucategorie 1. In het onderhavige geval is de toegestane kantoorruimte gemaximeerd op 135 m2. Het kantoor kan dan ook geclassificeerd worden als kleinschalig kantoor, in oppervlak en gebruik vergelijkbaar met een beroep aan huis. Voor het kantoor wordt dan ook geen milieuhinderafstand gehanteerd.

Aan de Boord 4-6 is een taxicentrale gevestigd (nr. 19). Vanuit het bestemmingsplan is bedrijvigheid tot en met milieucategorie 3 (maximaal 100 m hinderafstand) mogelijk. Een taxicentrale is geclassificeerd als categorie 2, met een hinderafstand van 30 m tot rustige woonwijk en 10 m tot gemengd gebied. Deze contouren komen tot in het plangebied, maar niet tot in het ontwikkelgebied. Daarbij geldt dat deze locatie en de directe omgeving aan te merken zijn als gemengd gebied. Geluid is het maatgevende aspect. Gezien het feit dat direct rondom het bedrijf reeds bestaande woningen zijn gelegen, en nieuwe woningen binnen Nuenen West op grotere afstand staan, is er vanuit het bedrijf geen belemmering voor woningbouwontwikkeling en voldoet de maximale planologische invulling aan een goede ruimtelijke ordening.

Tot slot is aan de Kapperdoesweg 8 het tuincentrum Coppelmans gevestigd (nr. 20). Een tuincentrum is in de VNG-brochure 'bedrijven en milieuzonering' geclassificeerd als milieucategorie 2, waarbij geluid leidt tot de maatgevende hinderafstand van 30 m tot een rustige woonwijk of 10 m tot gemengd gebied. Op 9 februari 2017 is het bestemmingsplan 'Kapperdoes-tuincentrum' vastgesteld. Uit het akoestisch onderzoek (van 17 maart 2014, met opdrachtnummer 12989-1) dat bij dat bestemmingsplan gevoegd is blijkt te allen tijde voldaan kan worden aan de eisen zoals gesteld in het Activiteitenbesluit, mits voorzien wordt in een twee meter hoge muur tussen het tuincentrum en de woningen. Daarom en omdat het tuincentrum en omgeving aan te merken zijn als een gemengd gebied kan een richtafstand van 10 meter aangehouden worden. Deze contour ligt deels over het ontwikkelgebied van Nuenen West. Verderop in deze paragraaf en in paragraaf 5.9 wordt hier nader op ingegaan.

Milieuhindercirkels en milieubelasting vanuit de aanwezige bedrijven

Vanuit de bovenstaande inventarisatie is het mogelijk om een overzicht te geven van de potentiële milieuhinder vanuit bedrijvigheid in het plangebied. In figuur 5.10 zijn de relevante hinderafstanden die zijn benoemd, vertaald op kaart. Het gaat hier om de hinderafstanden op basis van de VNG-brochure (voor 'rustige woonwijk') en de hinderafstanden op basis van de geurverordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenWeHerijking-C002_0037.png"

Figuur 5.10 Milieuhindercirkels in en rondom het plangebied; overzicht vanuit de gemaakte inventarisatie

Uit figuur 5.10 blijkt, dat delen van het plangebied (zowel bestaande te handhaven woningen met een woonbestemming, als ontwikkelgebied met een bestemming Woongebied 1, 2 of uit te werken) binnen de milieucontouren van bestaande bedrijven vallen. Voor gebieden buiten de milieuhindercontouren kan worden geconcludeerd dat er vanuit bedrijvigheid geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen woningbouwontwikkeling (uitzondering vormt externe veiligheid vanuit het tankstation, zie paragraaf 5.6).

Binnen de milieucontouren zijn gevoelige functies, zoals woningen, niet zonder meer mogelijk. Er is echter ook geen sprake van per definitie onmogelijkheden om woningen te realiseren. Dit komt, doordat de hinderafstanden zoals aangegeven in figuur 5.10, uitgaan van algemene effectafstanden voor milieuhinder. Als specifiek gekeken wordt naar de concrete hinder die vanuit een bedrijf wordt veroorzaakt, dan kan het zo zijn dat de feitelijke hinder, of de concrete hinder die planologisch maximaal mogelijk is rekening houdend met overige beperkingen voor bedrijvigheid, minder is. In deze gevallen dient specifiek onderzocht te worden welke (on)mogelijkheden er voor woningbouw zijn op concrete locaties. Dit vraagt om een onderzoek naar de concrete bedrijfsmatige mogelijkheden en bijbehorende hinder per bedrijfslocatie, maar ook om concreet inzicht in hoe welke woningen waar gepositioneerd worden en of er maatregelen genomen (kunnen) worden om hinder te verminderen. Die maatregelen kunnen zowel bij de bedrijven als bij (nieuwe) woningen genomen worden.

Voor dit bestemmingsplan is het niet mogelijk om al deze concrete situaties en (eventuele) maatwerkoplossingen al volledig in beeld te hebben. Dit heeft twee redenen:

  • De ontwikkeling van Nuenen West kent een lange looptijd. Het kan goed zijn dat nu geïnventariseerde situatie over bijvoorbeeld 5 of 10 jaar anders is: bedrijven kunnen stoppen of andere activiteiten gaan uitvoeren en normen of rekensystematieken voor onderzoek kunnen wijzigen;
  • Door de lange looptijd, is nu nog niet bekend waar exact welke woningen gaan komen. De exacte positionering en het ruimtelijk ontwerp wordt in de loop der tijd, met de ontwikkeling van de verschillende bouwvelden, bepaald tijdens het maken van de plannen voor de verschillende bouwvelden. Indien nodig kan dan concreet gemaakt worden hoe wordt omgegaan met eventuele milieuhinder, en welke specifieke maatregelen (indien nodig) genomen kunnen worden. Dit maakt maatwerkoplossingen bij eventuele knelpunten beter mogelijk.

Met de toekomstige Omgevingswet, waarvoor dit bestemmingsplan verbrede reikwijdte een experiment is, wordt er meer een 'doorlegging van onderzoekslasten' voorgestaan. Concreet betekent dit, dat bij een bestemmingsplan (in de toekomst omgevingsplan) de verantwoording op basis van onderzoek (bijvoorbeeld ten aanzien van milieu) op een globaler niveau kan worden gedaan, waarna de concrete en gedetailleerde onderzoeken bij omgevingsvergunning kunnen worden gedaan. Achtergrond van deze strategie is, dat bij omgevingsvergunning (als een initiatief concreet is) beter kan worden afgewogen wat acceptabel is en hoe eventuele maatregelen het beste genomen kunnen worden.

Conclusie

Dit bestemmingsplan anticipeert al op de Omgevingswet met de status 'verbrede reikwijdte', maar er dient tegelijk nog wel voldaan te worden aan de huidige wet- en regelgeving. Met de inventarisatie van de milieuhindercirkels is concreet in beeld gebracht welke gebieden vanuit bedrijvigheid niet milieubelast zijn en waar ontwikkeling van woningen (in relatie tot bedrijfsmilieuhinder) geen knelpunt is. Indachtig de 'doorlegging van onderzoekslasten' is voor de gebieden die wél binnen milieuhindercirkels bepaald in de regels en verbeelding, dat woningen alleen gebouwd mogen worden als wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de normen voor milieuhinder. Met andere woorden: binnen de milieuhindercirkels mogen niet zonder meer woningen gebouwd worden; eerst moet worden aangetoond (bijvoorbeeld middels onderzoek) dat het concrete woninginitiatief mogelijk is, ofwel dat de woonfunctie te combineren is met eventuele bedrijfsmilieuhinder. Het kan zijn, dat deze verantwoording gemaakt wordt met behulp van specifiek onderzoek naar bijvoorbeeld geluid of geur, al dan niet in combinatie met concrete maatregelen. Maar het kan ook zijn, dat in de toekomst wordt geconstateerd dat bijvoorbeeld een bedrijf niet meer aanwezig is – in dat geval zullen concrete afspraken gemaakt moeten worden op hoe dit ook planologisch geborgd wordt. Of er wordt een meer kwalitatieve argumentatie gemaakt. Een voorbeeld van dit laatste is de bedrijvigheid bij Wettenseind (caravanhandel, houthandel etc.). In deze paragraaf is reeds aangegeven dat op deze locatie sprake is van een 'gemengd gebied' en dat milieuhinderafstanden (niet de afstanden vanuit de geurverordening) tot woningen al verkleind kunnen worden.

Onderdeel van deze aanpak is, indachtig de Omgevingswet, een goede en duidelijke communicatie over de milieusituatie richting de omgeving (huidige en nieuwe bewoners, aanwezige bedrijven, etc.). Door de omgevingskwaliteit goed te communiceren richting (toekomstige) bewoners, omwonenden en andere belanghebbenden, is voor iedereen duidelijk wat de lokale leefomgevingskwaliteit is. Bijvoorbeeld: je woont in de buurt van een drukke weg (Europalaan), dus je zult relatief meer last hebben van wegverkeerslawaai. Of: je woont nabij een bedrijventerrein, dus er is kans dat je vanuit die bedrijven een bepaald geluidsniveau kunt ervaren. Of: je woont aan de buitenrand van het dorp, op de grens met landelijk gebied, dus je kunt wel eens geurhinder ervaren vanuit agrarische activiteiten in het buitengebied. Voorop staat, dat bij (nieuwe) woningen altijd voldaan moet worden aan de specifieke wet- en regelgeving en normen voor milieuhinder. Maar ook al wordt voldaan aan de normen (en dus een wettelijk toegestaan woon- en leefklimaat), dan nog kan het zo zijn dat bepaalde gebieden minder milieubelast ('rustiger') zijn dan andere gebieden. In deze communicatie en afweging speelt niet alleen bedrijfsmilieuhinder een rol, ook andere omgevingsaspecten (zoals wegverkeerslawaai) spelen hierin een rol. Het gaat uiteindelijk om tot totale (cumulatieve) milieubelasting die je kunt ervaren en die een rol speelt in de leefomgevingskwaliteit. In de volgende paragraaf wordt hier nader op ingegaan.

5.9 Leefomgevingskwaliteit

In en rondom het plangebied vinden diverse bedrijfsmatige activiteiten plaats. Deze kunnen mogelijk invloed hebben op het woon- en leefklimaat in Nuenen West. In paragraaf 5.8 is deze potentiële bedrijfsmilieuhinder al in kaart gebracht. Maar ook andere milieuaspecten, zoals wegverkeerslawaai (zie paragraaf 5.1), railverkeerslawaai, geluidhinder vanuit vliegtuigen, luchtkwaliteit (zie paragraaf 5.4) of externe veiligheid (zie paragraaf 5.6) kunnen hier een rol in spelen. Daarnaast spelen meer algemene / regionale aspecten een rol, zoals de achtergrondbelasting voor luchtkwaliteit of geur. Ten aanzien van dit laatste heeft specifiek onderzoek plaats gevonden naar de situatie in de toekomst en of wordt voldaan aan de normen (zie paragraaf 5.4). Meer in algemene zin, kan gebruik gemaakt worden van de uitgevoerde GezondheidsEffectScreening (GES) van de provincie Noord Brabant. Deze geeft op globaal niveau inzicht in 'hoe schoon' de lucht is. In de onderstaande figuur zijn de GES kaarten voor het plangebied en omgeving weergegeven voor de thema's luchtkwaliteit (stikstofdioxide, fijn stof, zeer fijn stof en geur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenWeHerijking-C002_0038.png"

Figuur 5.11 GES-scores voor geur en luchtkwaliteit (NO2, PM10, PM2,5) o.b.v. provinciale GES

De kaarten uit de provinciale GES zijn niet bedoeld om te toetsen aan exacte normen vanuit wet- en regelgeving, maar geven globaal weer wat de huidige situatie is. Uit de kaarten in figuur 5.11 blijkt, dat de luchtkwaliteit in Nuenen West als matig te beoordelen is. Dit geldt overigens voor grote delen van Brabant en meer specifiek voor de gehele regio Eindhoven. De GES score voor geur is ter plekke van het plangebied goed; dit betekent weinig kans op hinder en overlast vanuit agrarische geur.

Uit de inventarisaties en de onderzoeken naar milieuaspecten (zoals verwoord in dit hoofdstuk) blijken er primair twee zaken te zijn, die de leefomgevingskwaliteit feitelijk kunnen beïnvloeden: milieuhinder vanuit bedrijvigheid (met name geluid en geur; zie paragraaf 5.8) en geluidshinder vanuit wegverkeer (zie paragraaf 5.1 en het akoestisch onderzoek in bijlage 7 van de toelichting). Bij wegverkeerslawaai is het voor de leefomgevingskwaliteit van belang om niet alleen te kijken naar de wegen die in het kader van de Wet geluidhinder onderzocht zijn, maar om ook de geluidsbelasting vanuit 30-km/u-wegen mee te nemen. Want ook al hoeven deze wegen niet getoetst te worden aan de Wet geluidhinder, er is wel sprake van een bepaalde mate van geluidsbelasting vanuit de 30-km/u-wegen. Uiteindelijk gaat het dan ook om de geluidsbelasting die ervaren wordt, ofwel de totale gecumuleerde geluidsbelasting vanuit alle wegen tezamen. In het akoestisch onderzoek is dit in beeld gebracht; in figuur 5.12 is de cumulatieve geluidsbelasting weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenWeHerijking-C002_0039.png"

Figuur 5.12 Cumulatieve geluidsbelasting wegverkeer, op 1,5 m hoogte exclusief aftrek ex artikel 110 Wet geluidhinder

Voor de cumulatieve geluidsbelasting zijn er geen harde normen, maar er moet in het kader van goede ruimtelijke ordening wel aangetoond worden dat er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat (zie ook het akoestisch onderzoek in bijlage 7). Hierbij kunnen de genoemde geluidsklassen in figuur 5.12 op basis van de Milieu Kwaliteits Maat (De Milieu Kwaliteits Maat is gebaseerd op de classificatie conform de methode Miedema) worden vertaald in de volgende beoordeling:

  • Geluidsbelasting < 53 dB: goed tot redelijk woon- en leefklimaat.
  • Geluidsbelasting 53 – 58 dB: redelijk tot matig woon- en leefklimaat.
  • Geluidsbelasting 58 – 63 dB: matig tot tamelijk slecht woon- en leefklimaat.
  • Geluidsbelasting 63 – 68 dB: tamelijk slecht tot slecht woon- en leefklimaat.
  • Geluidsbelasting > 68 dB: slecht tot zeer slecht woon- en leefklimaat.

Uit figuur 5.12 blijkt, dat met name langs de grotere wegen sprake is van meer geluidsbelasting vanuit wegverkeerslawaai. Op basis van deze figuur, kan er een indeling gemaakt worden in gebieden waar een redelijk tot goed woon- en leefklimaat is, gebieden waar een matig tot redelijk woon- en leefklimaat is en gebieden waar woningen niet gewenst zijn. Er is, op basis van figuur 5.12, bepaald dat buiten een zone van 50 m aan beide zijden van de Europalaan en 25 m uit de hoofdinfrastructuur binnen de wijk sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Deze resultaten kunnen vervolgens weer gecombineerd worden met het inzicht in woon- en leefklimaat vanuit de bedrijven en milieuzonering (zie figuur 5.10) om op lokaal niveau een gedifferentieerd overzicht te geven van het woon- en leefklimaat. In figuur 5.13 is het integrale overzicht in leefomgevingskwaliteit, dat hieruit volgt, weergegeven. Wel is hierin een wijziging aangebracht: voorzien is dat kleinschalige wijkgerichte functies vooral een centrale plek zullen krijgen rond de kop van het park nabij de school. In dit gebied zal dan ook sprake zijn van meer 'reuring' en daarmee een minder rustige leefomgevingskwaliteit. Dit is in de kaart opgenomen met een zone van 50 meter rondom dit parkje nabij de school.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenWeHerijking-C002_0040.png"

Figuur 5.13 Overzicht leefomgevingskwaliteit, op basis van bedrijvigheid en het cumulatieve wegverkeerslawaai. Naast de gebieden voor nieuwbouw zijn ook de bestaande woningen meegenomen in deze kaart.

Figuur 5.13 toont gebieden met een groene, gele en rode arcering. In de groene gebieden is sprake van een goede leefomgeving: deze gebieden zijn niet potentieel belast vanuit wegverkeerslawaai of vanuit milieuhinder door bedrijvigheid. Bij het tankstation ligt een klein rood gebied. Woningbouw is hier niet mogelijk vanwege de veiligheidsafstanden rondom dit tankstation (plaatsgebonden risicocontour). In de gele gebieden is woningbouw niet onmogelijk, maar kan de leefomgevingskwaliteit minder goed zijn dan in de groene gebieden. Dit komt doordat de gele gebieden nabij de grotere wegen of binnen de milieuhindercirkels van bedrijven liggen.

In geval van ligging nabij wegen is in dit bestemmingsplan al aangetoond dat wordt voldaan aan wet- en regelgeving en is nader onderzoek niet nodig. Wel dient op deze plekken gerealiseerd te worden, dat het wegverkeerslawaai 'meer merkbaar' is dan in gebieden verder weg gelegen van de grote wegen. Voor de gele gebieden binnen milieuhindercirkels geldt, dat nader onderzoek naar potentiële milieuhinder nodig is; alleen als er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat dan kunnen nieuwe woningen hier komen. Maar ook als op deze plekken wordt voldaan aan wet- en regelgeving, kunnen deze gebieden als meer milieubelast gezien worden: er is een grotere kans op hinder door bijvoorbeeld geluid of geur vanuit omliggende (agrarische) bedrijven.

Binnen de wijk Nuenen West ligt het primaat uiteraard op wonen. Een grote wijk zoals Nuenen West zal in de toekomst echter ook kleinschalige andere functies vragen. In paragraaf 3.3.2 is dit reeds nader toegelicht, waarbij ook is aangegeven dat deze functies een plek moeten kunnen krijgen in gebieden waar de verwachte leefomgevingskwaliteit minder optimaal zal zijn. Dit zijn concreet de gebieden in figuur 5.13 waar sprake is van een redelijke leefomgevingskwaliteit. De kaart in figuur 5.13 biedt dan ook de basis voor het toestaan van kleinschalige andere functies, zoals opgenomen in de beleidsregel kleinschalige andere functies.

Conclusies leefomgevingskwaliteit

Binnen Nuenen West is sprake van een gradatie in leefomgevingskwaliteit. Dit komt primair door de grotere wegen (geluidsbelasting) en de verspreid liggende bedrijfsmatige activiteiten (vooral kans op geluidhinder en geurhinder, in mindere mate kans op andere typen milieuhinder). Naast de planologische 'formele' verantwoording aan vigerende wet- en regelgeving en goede ruimtelijke ordening (zoals verwoord en onderzocht in dit bestemmingsplan), geldt dat in gebieden met een redelijke leefomgevingskwaliteit (de 'gele gebieden' in figuur 5.12) een grotere kans is op eventuele hinder en overlast vanuit de omgeving. In de 'groene gebieden') is de kans op overlast en hinder zeer klein.

5.10 Vormvrije m.e.r-beoordeling

In het kader van dit bestemmingsplan om de ontwikkeling van Nuenen West mogelijk te maken, dient conform de eisen zoals gesteld in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden.

De ontwikkeling van Nuenen West behelst de activiteit D11.2 uit het Besluit m.e.r. Het gaat namelijk om “de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen”.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling (bijlage 19) analyseert in hoeverre er sprake is van mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen. Als uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat er sprake kan zijn van dergelijke milieugevolgen, dan kan het bevoegd gezag besluiten een m.e.r.-procedure op te starten. Als de milieugevolgen beperkt zijn of hier in het plan goed mee omgegaan kan worden, dan volstaat de vormvrije m.e.r.-beoordeling. De beoordeling is dan afgerond en vormt een bijlage bij dit bestemmingsplan.

Onderzoek

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is gebaseerd op de onderzoeken en toetsen die aan dit bestemmingsplan ten grondslag liggen. Aanvullende informatie over een bepaald onderdeel van de vormvrije m.e.r.-beoordeling staat in de desbetreffende delen van het bestemmingsplan.

Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat de ontwikkeling van Nuenen West niet leidt tot belangrijke nadelige milieugevolgen. De vormvrije m.e.r.-beoordeling kan gezien worden als een actualisatie en aanvulling van het MER dat in het kader van het Uitbreidingsplan Nuenen-West opgesteld is.

Conclusie

De ontwikkeling van Nuenen West leidt niet tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is geen aanleiding tot het doorlopen van een (nieuwe) m.e.r.-procedure.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de manier waarop de ontwikkeling van Nuenen-West in een juridisch planologisch kader wordt vertaald.

Het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de voorschriften alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De toelichting heeft geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en voorschriften.

6.1 Beschrijving in hoofdlijnen

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk is een begrippenlijst opgenomen (artikel 1), waarin de begrippen uit de regels nader omschreven worden. Daarnaast bevat dit hoofdstuk een artikel waarin de wijze van meten beschreven staat.

In hoofdstuk 2 zijn alle bestemmingen opgenomen die in dit bestemmingsplan voorkomen. De bestemmingen bevatten de juridisch planologische regeling die op de plaats van deze bestemming geldt. In de volgende paragraaf worden alle bestemmingen nader toegelicht.

Het derde hoofdstuk zijn algemene regels opgenomen, die voor het gehele plangebied gelden. Dit betreffen algemene bouw- en gebruiksregels en omschrijvingen van de algemene aanduidingen die op de verbeelding opgenomen zijn. Ook zijn hier bepalingen opgenomen over het afwijken van de regels van het bestemmingsplan.

Het laatste hoofdstuk bevat de regels ten aanzien van het overgangsrecht van gebouwen en het gebruik van gronden. Het laatste artikel in de regeling betreft de slotbepaling.

6.2 De bestemmingen

Het onderhavig bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

Artikel 3 - Gemengd

Deze bestemming is opgenomen voor een van de hotspots van Nuenen West. In deze bestemming zijn naast wonen diverse andere functies toegestaan. De bestemming 'Gemengd' betreft onder andere het grondgebied van de basisschool. In deze bestemming is de regeling van het uitwerkingsplan zoveel mogelijk aangehouden.

Artikel 4Groen

Deze bestemming is gericht op het planologisch verankeren van de grote groengebieden/'groene vingers' in het plangebied. In het deel ten zuiden van de Europalaan zijn drie groengebieden ingepland. De groengebieden ten noorden van de Europalaan dienen in het op te stellen uitwerkingsplan te worden opgenomen.

Artikel 5Verkeer

Deze bestemming betreft de reeds aangelegde wegen voor de ontsluiting van de bouwvelden A, C en D en de wegen die gehandhaafd moeten blijven. Ook is de nieuwe hoofdinfrastructuur (de Laan van Panakkers) weergegeven.

Artikel 6Wonen

Deze bestemming wordt opgenomen voor de te handhaven woningen en de reeds vergunde woningen. Deze regeling sluit aan op de gebruikelijke conserverende woonbestemming van de gemeente Nuenen en biedt dezelfde planologische mogelijkheden als de vigerende bestemmingsplannen, waarbij de bestaande functies conserverend zijn ingericht. Daarnaast zijn regels opgenomen die gelden bij gehele of gedeeltelijke vernieuwing of vervanging van woningen: in dat geval dienen de beleidsregels voor het gebied gevolgd te worden.

De bestemming gaat uit van bestaande woningen. In de begripsbepalingen is gedefinieerd wat als een bestaande woning gezien wordt: dit zijn de woningen die op het moment van de terinzagelegging van het plan legaal in het plangebied aanwezig of vergund zijn.

Artikel 7Woongebied - 1

In deze bestemming worden de bouwvelden voor de nieuw te bouwen woningen uit fase 1 opgenomen.

Artikel 8Woongebied - 2

In deze bestemming worden de bouwvelden voor de nieuw te bouwen woningen uit fase 2 opgenomen.

Artikel 9Wonen - Uit te werken

In deze bestemming worden de bouwvelden voor de nieuw te bouwen woningen uit fase 3 opgenomen. Aangezien de invulling van deze fase nog onduidelijk is (uitvoering op lange termijn), wordt een uitwerkingsplicht toegepast, zodat de inrichting van het gebied beter gestuurd kan worden.

Artikel 10 - Leiding - Hoogspanningsverbinding 1 en Artikel 11 - Leiding - Hoogspanningsverbinding 2 (dubbelbestemmingen)

Ten westen van het plangebied lopen twee planologische relevante leidingen. Dit zijn een hoogspanningsverbinding van 380 kilovolt (artikel 10) en een hoogspanningsverbinding van 150 kilovolt (artikel 11). De invloedsgebieden van de leidingen reiken tot net in het plangebied. Ter bescherming van het leidingbelang zijn daarom deze dubbelbestemmingen opgenomen. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is alleen na afwijken toegestaan. Ter bescherming van de aanwezige leidingen zijn werkzaamheden die de leidingen kunnen beschadigen of belemmeren uitsluitend via een omgevingsvergunning toegestaan.

Artikel 12Waarde - Archeologie hoog (dubbelbestemming)

Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.

6.3 Algmene regels

Artikel 14Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling is conform artikel 3.2.4 Bro opgenomen in het bestemmingsplan en voorkomt dat er in feite meer gebouwd kan worden dan in het bestemmingsplan beoogd wordt.

Artikel 15Algemene bouwregels

In dit artikel is in lid 1 de standaardregeling voor bestaande maten opgenomen. Lid 2 van dit artikel gaat in op de herbouw van woningen. Omdat dit geldt voor zowel de bestemming Wonen als voor woningen in de woongebied-bestemmingen (het bestemmingsplan kent immers een looptijd van 20 jaar), is dit in een algemene regel opgenomen.

Artikel 17Woningbouwprogramma, Artikel 18Randvoorwaarden en Artikel 19Beleidsregels

Deze drie artikelen zijn bedoeld om de algemeen geldende kaders vanuit het totale programma en de beleidsregels te duiden. In paragraaf 4.1.4 is reeds een overzicht gegeven van de opgenomen beleidsregels.

Artikel 20Algemene aanduidingsregels

De specifieke regels voor LPG, geluid en aanduidingen vanuit de Verordening ruimte zijn in dit artikel opgenomen.

Artikel 21Hogere waarden wegverkeerslawaai

De specifieke borging van de hogere waarden, die in het kader van de Crisis- en herstelwet in de regels gebeurt is in artikel 21 opgenomen.

Artikel 22 - Overige regels

Dit artikel bevat een voorrangsbepaling die bepaalt dat in het geval een strijdigheid tussen een bestemming en een dubbelbestemming, de dubbelbestemming voorgaat. Met deze bepalingen worden concreet de hoogspanningsverbindingen nabij en de archeologische waarden in de bodem van het plangebied beschermd.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Voor de ontwikkeling van de gronden in Nuenen West is een anterieure overeenkomst gesloten tussen de gemeente Nuenen en de gebiedsontwikkelaar (BPD Ontwikkeling BV), die gronden in eigendom heeft in het plangebied. Echter, niet alle te ontwikkelen gronden in het plangebied zijn in eigendom van gemeente of BPD Ontwikkeling BV. Derhalve is, teneinde een goede invulling te geven aan kostenverhaal, tevens een exploitatieplan opgesteld. Met dit exploitatieplan is het voor de gemeente, in aanvulling op de anterieure afspraken met BPD, mogelijk om de kosten voor de ontwikkeling te verhalen. Bij terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan wordt ook het ontwerp van het exploitatieplan ter inzage gelegd.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden de uitkomsten beschreven van het bestuurlijke vooroverleg (conform artikel 3.1 Bro) met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschap en met die diensten van de provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn. Het genoemde overleg zal plaatsvinden aan de hand van het ontwerpbestemmingsplan. De eventuele overlegreacties worden in dit hoofdstuk verwoord.

8.2 Inspraak en overleg

Het ontwerp van het bestemmingsplan 'Herijking Nuenen West' wordt gedurende zes weken, van [datum] tot [datum] ter visie gelegd. Tijdens die periode kan iedere belanghebbende een zienswijze op het bestemmingsplan indienen. In het kader van het opstellen van dit bestemmingsplan wordt geen inspraak gevoerd. Wel heeft in januari 2018 een inspraakavond plaatsgevonden om bewoners van het plangebied en omwonenden van het plangebied te informeren over het bestemmingsplan.

De zienswijzen worden samengevat en beantwoord in een nota van beantwoording. Die nota wordt als bijlage bij de toelichting op het ontwerpbestemmingsplan gevoegd.

Met de provincie Noord-Brabant en Waterschap De Dommel heeft het vooroverleg conform artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening plaatsgevonden.