direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Beerseweg 26, Mill
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0815.BPBuBeerseweg26-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Beerseweg 26, Mill" van de gemeente Mill en Sint Hubert.

1.1 Aanleiding en doel

Ten noordoosten van de kern Mill aan de Beerseweg 26 liggen de percelen R1005, R1006, R1007, R1185 en R1186 met een totale oppervlakte van 6.055 m². Op deze gronden staan, naast een aanwezig woonhuis, een viertal voormalige thans leegstaande schuren. De Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte is voornemens deze leegstaande schuren te slopen en op dezelfde locatie drie woningen te realiseren.

Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied Mill en Sint Hubert, Herziening 2018” (vastgesteld op 26 september 2019), omdat er geen bouwvlakken binnen de vigerende woonbestemming zijn opgenomen en omdat binnen de bestemming 'Agrarisch' geen nieuwe woningen gerealiseerd kunnen worden. Het bouwen van woningen is daarom niet toegestaan. Een herziening van het bestemmingsplan is derhalve noodzakelijk.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0815.BPBuBeerseweg26-VA01_0001.jpg"

TOPOGRAFISCHE SITUATIE

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0815.BPBuBeerseweg26-VA01_0002.jpg"

KADASTRALE SITUATIE

De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Mill, sectie R, nummers 1005, 1006, 1007, 1185 en 1186. De oppervlakte van het plangebied bedraagt 6.055 m². De gronden zijn in particulier eigendom.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Buitengebied Mill en Sint Hubert, Herziening 2018

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Buitengebied Mill en Sint Hubert, Herziening 2018”, vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 26 september 2019. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0815.BPBuBeerseweg26-VA01_0003.jpg"

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

Ter plaatse van het plangebied gelden de enkelbestemmingen 'Wonen' (bedoeld voor onder meer wonen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen) en 'Agrarisch' (bedoeld voor onder meer agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen).

Ter plaatse van het plangebied gelden (gedeeltelijk) de volgende, voor dit initiatief relevante, gebiedsaanduidingen:

  • de 'geluidzone - vliegveld', op deze gronden mogen geen geluidsgevoelige objecten en terreinen worden opgericht;
  • de luchtvaartverkeerzones 'luchtvaartverkeerzone - funnel 3', 'luchtvaartverkeerzone - ihcs-zone', 'luchtvaartverkeerzone - ils-zone 7' en 'luchtvaartverkeerzone - radarverstoringsgebied', op deze gronden gelden beperkingen aan de maximale hoogte van bouwwerken ten behoeve van het functioneren van het militaire vliegveld Volkel;
  • de 'overige zone - aardkundig waardevol gebied', op deze gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bepaalde grondwerkzaamheden uit te laten voeren;
  • de 'vrijwaringszone - molenbiotoop', deze gronden zijn naast de overige daaraan gegeven bestemmingen mede bestemd voor het beschermen van de functie van de in dit gebied voorkomende molen als werktuig en van zijn waarde als landschapsbepalend element;
  • de 'overige zone - bebouwingsconcentratie 2', ter plaatse van deze gronden is een bebouwingsconcentratie in het buitengebied gelegen.

Voorbereidingsbesluit 'Omzetten woningen'

Op 10 december 2020 heeft de gemeenteraad het voorbereidingsbesluit 'Omzetten woningen' vastgesteld. Daarin is opgenomen dat het gebruik van gebouwen binnen de gemeente ten behoeve van wonen met meer dan één huishouden verboden is. Alleen met een omgevingsvergunning kan hier onder voorwaarden van worden afgeweken.

Conclusie

Onderhavig planvoornemen waarbij de leegstaande kippenschuren worden gesloopt en op dezelfde locatie drie woningen worden gerealiseerd past niet binnen het vigerende bestemmingsplan, omdat er geen bouwvlakken binnen de vigerende woonbestemming zijn opgenomen en omdat binnen de bestemming 'Agrarisch' geen nieuwe woningen gerealiseerd kunnen worden. Een herziening van het bestemmingsplan is derhalve noodzakelijk.

De woningen binnen voorliggend initiatief zijn bedoeld voor bewoning van één huishouden. Een specifieke onderbouwing ten aanzien van meer dan één huishouden is niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft de bestaande toestand van de directe omgeving en het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0815.BPBuBeerseweg26-VA01_0004.jpg"

DIRECTE OMGEVING

2.1 Bebouwing en functies

Het landschapsbeeld van het buitengebied van Mill en Sint Hubert wordt gekenmerkt door een landschappelijke uitstraling. Deze uitstraling wordt met name gevormd door het agrarisch gebied, de groene- en natuurelementen en de landschappelijke uitstraling van het bebouwd gebied.

De ruimtelijke opbouw van het landschap is onder te verdelen in een drietal, ruimtelijk van elkaar te onderscheiden gebieden, te weten: kleinschalige (agrarische) gebieden, (grotere) open agrarische gebieden en de bos- en natuurgebieden. Er zijn ook kleine landschapselementen aanwezig in het buitengebied, waaronder houtwallen, bosjes, hagen, wegbeplanting, beken en poelen.

Tot de kleinschalige gebieden behoren de terreinen waarbij veelal gesloten beplanting aanwezig is en een kleinschalige verkavelingsstructuur zichtbaar is. Gebieden in de gemeente Mill en Sint Hubert die hiervoor kenmerkend zijn, liggen onder andere rondom de kernen en in de omgeving van bebouwingsconcentraties.

Het plangebied is onderdeel van het agrarische buitengebied van de gemeente Mill en Sint Hubert gelegen binnen een bebouwingsconcentratie, op korte afstand van de dorpskern van Mill, aan de Beerseweg die de dorpskernen van Mill en Beers met elkaar verbindt. In de directe omgeving van het plangebied bevindt zich naast agrarische functies ook een transportbedrijf, een paardenhouderij en een fotozaak.

Binnen het plangebied is een bestaand woonhuis (Beerseweg 26) en drie leegstaande kippenschuren aanwezig. Hierdoor kent onderhavig plangebied in zijn huidige gebruik enkel een woonfunctie, doordat de aanwezige kippenschuren niet meer bedrijfsmatig worden gebruikt.

2.2 Ontsluiting

Het plangebied kent in zijn huidige situatie vier ontsluitingen, te weten één aan de Beerseweg en drie aan de Kolkweg. De Beerseweg heeft een belangrijke ontsluitingsfunctie voor de dorpskern van Mill, daar het een doorgaande weg betreft in de richting van de dorpskern van Beers. De verkeersintensiteit is relatief hoog. De Kolkweg kent een landelijk karakter. De bestaande woning en de schuren zijn ontsloten op de Kolkweg en de Beerseweg.

2.3 Groen en water

Het plangebied is grotendeels ingericht als een functioneel bedrijfsperceel. Naast de beplanting op en rondom de westelijke en zuidelijke erfgrenzen is er in het plangebied sprake van een aangelegde voortuin ter hoogte van de bestaande woning. Verder is er sprake van enkele solitaire aangeplante bomen binnen het plangebied. Deze bomen staan ten noorden van de schuur aan de Beerseweg, en voor de schuren aan de Kolkweg. Verder is het plangebied, ter hoogte van de schuren, al enige tijd niet meer in gebruik en beperkt onderhouden. Daardoor is er sprake van een beperkte begroeiing van deze schuren. Er is binnen het plangebied geen sprake van oppervlaktewater.

Hoofdstuk 3 Plan

In dit hoofdstuk is de beschrijving van het plan en de woningen opgenomen. In bijlage 1 'Beeldkwaliteitplan' zijn de beeldkwaliteitseisen voor de nieuwe woningen uitgebreider beschreven. Op onderstaande afbeelding en in bijlage 2 'Inrichtingsschets' is de nieuwe inrichting van het perceel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0815.BPBuBeerseweg26-VA01_0005.jpg"

INRICHTINGSSCHETS

3.1 Bebouwing en functies

De Ruimte voor Ruimte Ontwikkelingsmaatschappij is voornemens om binnen het plangebied drie grondgebonden woningen te realiseren die bestaan uit 1 - 2,5 bouwlaag met kap (goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk 4 en 10 meter), waarbij de drie bestaande schuren en de schuur ten noorden van de woning worden gesloopt.

In deze voorgestelde situatie komt voor elke te slopen schuur één nieuwe woning. Onderhavig plangebied biedt de mogelijkheid tot het creëren van twee kavels met de afmetingen van 27 bij 65 (aan de Kolkweg) en één kavel met de afmetingen van 30 bij 33 meter (Beerseweg). Dit leidt tot de volgende uitgangspunten.

Kavel 1 (Beerseweg)

De geplande woning aan de Beerseweg wordt dwars op deze straat gerealiseerd. Hierbij krijgt de woning een boerderijstijl (landelijke architectuur, zie ook beeldkwaliteitplan in bijalge 1) dat onder andere tot uiting komt in de vorm en kleur. Deze worden zorgvuldig gekozen, waardoor een relatie ontstaat met de thans aanwezige woning (Beerseweg 26). Naast de thans aanwezig inrit ten noorden van de bestaande woning krijgt de nieuwe woning een eigen inrit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0815.BPBuBeerseweg26-VA01_0006.jpg"

VISUALISATIE VOORBEELD ARCHITECTUUR

Kavel 2 en 3 (Kolkweg)

De geplande woningen aan de Kolkweg krijgen een kopgevel in een zuidelijke richting (dwars op de weg), wat zorgt dat de oriëntatie en architectuur refereren naar de oude, thans aanwezige, schuren. Aan de voorzijde van de woningen, tegen de Kolkweg, worden de voorerven behouden als referentie naar het agrarische verleden van onderhavige locatie. In het beeldkwaliteitsplan (zie bijlage 1) zijn de richtlijnen van de architectuur opgenomen. Binnen deze richtlijnen heeft de architect vrijheid voor zijn ontwerp. De hoofdmassa's van beide woningen zullen door deze richtlijnen vergelijkbaar zijn met elkaar wat zorgt voor een familiaire binding, Met de realisatie van deze woningen en het behoud van de voorerven wordt gestreefd naar het behoud van de thans aanwezige inritten (wellicht marginaal opgeschoven). Deze zullen achter de bestaande bomenrij worden doorgetrokken in westelijke en oostelijke richting. Hierdoor ontstaat voor het oog een hofje, waarop de auto's behorende bij de woningen geparkeerd kunnen worden. De initiatiefnemer is voornemens dit onverhard te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0815.BPBuBeerseweg26-VA01_0007.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0815.BPBuBeerseweg26-VA01_0008.jpg"

VISUALISATIE VOORBEELDEN ARCHITECTUUR

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Ontsluiting

In de huidige situatie kent onderhavig plangebied vier ontsluitingen (één op de Beerseweg en drie op de Kolkweg). Onderhavig planvoornemen zorgt voor de toevoeging van één ontsluiting aan de Beerseweg op voldoende afstand van de kruising met Kolkweg. Verkeerskundig zijn hierdoor geen problemen te verwachten.

3.2.2 Verkeer

De realisatie van drie grondgebonden, vrijstaande woningen heeft invloed op de verkeersgeneratie. De digitale publicatie "ASVV 2012'' (CROW) bevat kencijfers voor de verkeersgeneratie van diverse functies. De gemeente Mill en Sint Hubert wordt aangeduid als niet stedelijk gebied, waarin de locatie van het plangebied binnen de gemeente Mill en Sint Hubert tot het buitengebied behoort.

Huidige situatie

In de huidige situatie kent het plangebied één bestaande woning en drie, thans leegstaande kippenschuren. De verkeersaantrekkende werking is normaliter te bepalen aan de hand van deze woning en de bedrijfswerkzaamheden. Desondanks kan, door dat de kippenschuren niet meer in gebruik zijn, de verkeersaantrekkende werking enkel berekend worden voor de aanwezige woning. Deze woning valt, om de verkeersgeneratie te bepalen, onder het onderdeel koop, vrijstaand. In de onderstaande tabel is de berekening van de verkeersaantrekkende werking uiteengezet.

Onderdeel   Verkeersgeneratie   Aantal   Totaal  
Koop, vrijstaand   7,8 - 8,6 per woning   1 woning   7,8 - 8,6  
Totaal       7,8 - 8,6  

Op basis bovenstaande tabel kan worden gesteld dat de huidige situatie, in een worst-case scenario, zorgt voor 9 verkeersbewegingen per etmaal.

Nieuwe situatie

In de nieuwe situatie kent het plangebied 4 grondgebonden, vrijstaande woningen. Deze woningen vallen, om de verkeersgeneratie te bepalen, onder het onderdeel koop, vrijstaand. In de onderstaande tabel is de berekening van de verkeersaantrekkende werking uiteengezet.

Onderdeel   Verkeersgeneratie   Aantal   Totaal  
Koop, vrijstaand   7,8 - 8,6 per woning   4 woningen   31,2 - 34,4  
Totaal       31,2 - 34,4  

Op basis bovenstaande tabel kan worden gesteld dat de nieuwe situatie, in een worst-case scenario, zorgt voor 34 verkeersbewegingen per etmaal.

Conclusie

De verkeersaantrekkende werking voor onderhavig initiatief bedraagt, in een worst-case scenario, 25 verkeersbewegingen per etmaal. Er is slechts sprake van de toevoeging van één inrit op de Beerseweg op voldoende afstand van de kruising met de Kolkweg. De inritten aan de Kolkweg liggen aan een rustige weg. Dit betekent dat de verkeersafwikkeling van onderhavig planvoornemen zonder meer via de Beerseweg, Kolkweg en de omliggende wegen kan plaatsvinden.

3.2.3 Parkeren

Het voorzien in voldoende parkeerplaatsen is noodzakelijk voor goed functioneren van het initiatief en voorkomt overlast voor de omgeving. De gemeente Mill en Sint Hubert heeft geen eigen gemeentelijk parkeerbeleid, hierdoor wordt omtrent het aspect 'parkeren' aangesloten bij de parkeerkencijfers van Nationaal kenniscentrum voor infrastructuur, verkeer en openbare ruimte (CROW: Toekomstbestendig parkeren, december 2018).

Onderhavig planvoornemen ligt binnen de gemeente Mill en Sint Hubert dat wordt aangeduid als niet stedelijk gebied, waarin de locatie van het plangebied tot het buitengebied behoort. De woningen vallen, om de parkeerbehoefte te bepalen, onder het onderdeel koop, vrijstaand. In de tabel hieronder is de berekening van de parkeerkencijfers per etmaal uiteengezet.

Onderdeel   Parkeerkencijfers   Aantal   Totaal  
Koop, vrijstaand   2,0 - 2,8 per woning   4 woningen   8,0 - 11,2  
Totaal       8,0 - 11,2  

In overeenstemming met de CROW-normen moeten er tussen de 8 en 11 parkeerplaatsen gerealiseerd worden.

Onderhavig planvoornemen zorgt voor de realisatie van twee parkeerplaatsen per woning, waarbij voor de woningen aan de Kolkweg incidenteel parkeerplaatsen mogelijk zijn voor bezoekers. Dit resulteert in de realisatie van minimaal 8 parkeerplaatsen. Het plan voldoet hiermee aan de, door de CROW, gestelde normen.

3.3 Groen en water

Binnen onderhavig initiatief wordt ingezet op de realisatie van individueel ingerichte tuinen. Hierbij wordt gestreefd naar het behoud van het voorerf ter hoogte van de Kolkweg om het agrarische verleden van onderhavige locatie in stand te houden. Voorts blijven de bestaande bomen ten noorden en zuiden van de voorgenomen ontwikkeling behouden. Verder worden de nieuw gevormde percelen afgeschermd middels opgaande beplanting. Dit is nader weergegeven in het beplantingsplan, bijgevoegd als bijlage 3. Binnen het initiatief wordt geen oppervlaktewater aangebracht.

3.4 Duurzame en gezonde leefomgeving

Een duurzame en gezonde leefomgeving is belangrijk voor het goed functioneren van mens en natuur. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang te werken aan instandhouding of verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en moet schade en overlast voorkomen worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met toekomstige veranderingen, verwachtingen en onzekerheden; denk daarbij aan klimaatveranderingen, technologische doorbraken en politieke onzekerheid. Goede stedenbouwkundige plannen en bouwplannen geven hieraan een passende invulling. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in energietransitie en klimaatbestendigheid.

3.4.1 Energietransitie

Nederland heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn en om de uitstoot van CO2 drastisch te verminderen. Om dit te kunnen realiseren zijn grote en kleine veranderingen nodig: de energietransitie. De omschakeling van het gebruik van fossiele brandstoffen naar meer duurzame vormen van energie is de grootste omslag, maar we zullen er ook bewust van moeten zijn dat we anders moeten gaan kijken naar ons energieverbruik. De energietransitie heeft ook een ruimtelijke inslag: het bestaand stedelijk gebied en buitengebied moeten (steden)bouwkundig worden aangepast en nieuwe ontwikkelingen worden toekomstbestendig ontwikkeld.

Onderhavig plan draagt op de volgende wijzen bij aan de energietransitie:

  • de woningen worden 'aardgasvrij' gebouwd;
  • de oriëntatie van de woningen is geoptimaliseerd voor zonne-energie (zongericht verkavelen);
  • de woningen zullen, zo mogelijk, worden gebouwd volgens BENG-principe.
3.4.2 Klimaatbestendigheid

Klimaatverandering is merkbaar en heeft steeds meer een effect op ons dagelijks leven. De zomers worden langer, heter en droger, en áls er regen valt dan komt die vaak in grote hoeveelheden. De winters worden warmer en natter. Dit heeft effect op het woon- en leefklimaat door hittestress, periodes van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Door met het stedenbouwkundig plan en bouwplan rekening te houden met het veranderende klimaat, kan overlast worden voorkomen en is er sprake van een klimaatbestendige ontwikkeling.

Onderhavig plan voorziet hier op de volgende wijze in:

  • waterberging op eigen terrein;
  • zo min mogelijk verharding / halfverharding;
  • aantrekkelijk verblijfsklimaat voor de gebruikers, gebiedseigen planten en dieren;
  • groen / bomen aanleggen ten behoeve van opname van stikstof en CO2, het vast houden van water en het tegengaan van hittestress.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

4.1 Nationaal niveau

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving. De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.

De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en het Natuurnetwerk Nederland. Voor onderhavig plan is het belang ''Militaire terreinen en objecten'' aan de orde. Dit belang is beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (zie paragraaf 4.1.2). Als aan dat besluit wordt voldaan, wordt tevens aan de SVIR voldaan.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening

Door de inwerkingtreding van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) c.q. de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) eind 2011 moet bij de herziening van bestemmingsplannen de dB(A) geluidszone, zoals aangeduid in bijlage 3.8 van het Rarro, in acht worden genomen. Hoewel in het geldende bestemmingsplan er een geluidszone is opgenomen, valt op grond van het Rarro de locatie niet onder de geluidszone.

De werking van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is naar plaats beperkt. Het plangebied ligt binnen het obstakelbeheergebied. Het plangebied ligt op minder dan 15 km van het militaire vliegveld Volkel. Derhalve gelden bepaalde hoogtebeperkingen. In paragraaf 5.4 vindt hiervan een nadere uitwerking plaats. Daaruit wordt geconcludeerd dat het bouwplan ruim onder de maximaal toegestane hoogte blijft. Het project vormt daardoor geen belemmering voor het nationale belang "Militaire terreinen en objecten".

Conclusie
Het project vormt geen belemmering voor de nationale belangen die middels het Barro beschermd zijn.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Projecten die minder dan twaalf woningen bevatten worden op basis van jurisprudentie niet als stedelijke ontwikkeling gezien. Onderhavig plan voorziet in drie nieuwe woningen op een locatie waar voorheen drie leegstaande kippenschuren stonden. Deze gronden worden herontwikkeld tot woningbouwlocatie, die qua grootte en omvang passend is in de omgeving. Hiermee wordt het bestaande 'woonblok' op de hoek Beerseweg - Kolkweg op een logische manier afgerond. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet nodig.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

4.2 Provinciaal niveau

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:

  • Omgevingsvisie Noord-Brabant;
  • Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.

Het plan wordt aan deze nota's getoetst.

4.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

In voorbereiding op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft de provincie de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld (14 december 2018). Deze omgevingsvisie bevat de visie van het provinciale bestuur op de Brabantse leefomgeving van de toekomst (2050). Naar de uitgangspunten van de Omgevingswet zijn daarbij geen routes naar de gestelde doelen vastgelegd, omdat daarmee een beter samenspel en draagvlak kunnen ontstaan. De Omgevingsvisie zal onder meer de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening gaan vervangen.

De Omgevingsvisie kent één basisopgave: "werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit". Elke ruimtelijke ontwikkeling moet - ongeacht de omvang - hieraan bijdragen. In vier hoofdopgaven worden nadere accenten gelegd:

  • 1. werken aan de Brabantse energietransitie;
  • 2. werken aan een klimaatproof Brabant;
  • 3. werken aan een slimme netwerkstad;
  • 4. werken aan een concurrerende, duurzame economie.

Analyse
Onderhavig plan betreft de bouw van drie ruimte voor ruimte-woningen. Deze relatief kleinschalige ontwikkeling draagt op de volgende wijze bij aan de 'grote' hoofdopgaven.

ad 1.   De energietransitie houdt enerzijds in het verminderen van het energieverbruik en anderzijds de verduurzaming van de energie. De nieuwe woningen binnen het plangebied zullen minstens aan de in het Bouwbesluit en het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid opgenomen energieprestatie-eisen moeten voldoen. Nadere uitwerking hiervan zal plaatsvinden in het kader van het bouwplan voor de woningen. Daar komt dan ook de verduurzaming van de energie aan bod, bijvoorbeeld door het aanleggen van een eigen energievoorziening.  
ad 2.   Eén van de onderdelen van een klimaatproof Brabant is het zorgen voor een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting. Onderhavig plan wordt gerealiseerd op een plek die hoog en droog genoeg is. Door infiltratie van het hemelwater ter plaatse wordt voorkomen dat er een versnelde afvoer plaatsvindt. Het ontwerp van de woningen en de inrichting van de woonpercelen kunnen voorts een bijdrage leveren aan de klimaatadaptatie. Dit wordt in het bouwplan nader uitgewerkt.  
ad 3.   Een duurzame verstedelijking draagt bij aan het komen tot een slimme netwerkstad. Uitbreiding van het bestaand stedelijk gebied is alleen wenselijk vanuit kwalitatieve overwegingen en bij een concrete marktvraag. De drie woningen worden gerealiseerd op basis van het ruimte voor ruimte-principe, waarbij op het perceel zelf en elders in de provincie reeds een grotere hoeveelheid stallen is gesloopt. Per saldo is er sprake van 'ontstening' van het buitengebied.  
ad 4.   Onderdeel van een concurrerende en duurzame economie is het voorzien in een aantrekkelijk vestigingsklimaat. De leegstaande verloederde schuren worden gesloopt. Door een zorgvuldige inpassing van de woningen wordt een bijdrage geleverd aan de leefomgeving en daarmee aan het vestigingsklimaat.  

Conclusie
Het plan geeft invulling aan bij de opgaven van de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

4.2.2 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

De Interim Omgevingsverordening bevat de provinciale regels en randvoorwaarden met een bindende werking over de fysieke leefomgeving. Deze vloeien voort uit de in de Omgevingsvisie genoemde doelen. De Interim Omgevingsverordening is opgesteld naar de gedachtegang van de nieuwe Omgevingswet die naar verwachting op 1 januari 2021 in werking zal treden.

De Interim omgevingsverordening (IOV) heeft een opbouw naar de verschillende doelgroepen. Voor onderhavig plan zijn in beginsel uitsluitend de in hoofdstuk 3 opgenomen "Instructieregels aan gemeenten" aan de orde. De afdelingen in dat hoofdstuk zijn als volgt te onderscheiden (waarbij de volgorde is omgekeerd ten behoeve van vergroting van de toepasbaarheid):

  • afdelingen 3.5 tot en met 3.7: de toedeling van functies;
  • afdelingen 3.2 tot en met 3.4: de bescherming van gebiedskenmerken;
  • afdeling 3.1: de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies.
4.2.2.1 De toedeling van functies

Het plangebied is onderdeel van het landelijke gebied. In beginsel zijn daar conform artikel 3.68 IOV uitsluitend bestaande woningen toegestaan, maar er zijn enkele uitzonderingen.

Artikel 3.80 IOV bevat regels voor het bouwen van ruimte voor ruimte-woningen. Deze zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. er sprake is van een aanzienlijke winst van de omgevingskwaliteit;
  • b. de ruimte-voor-ruimtekavel op een planologisch aanvaardbare locatie in een bebouwingsconcentratie ligt;
  • c. een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woning is verzekerd;
  • d. er geen sprake is van (een aanzet voor) een stedelijke ontwikkeling behoudens in geval de locatie ligt binnen Verstedelijking afweegbaar.

ad a.   De bedoelde winst van de omgevingskwaliteit is verkregen door het verwerven van de ruimte voor ruimte-titel. Hiermee is verzekerd dat elders in de provincie ten minste 1.000 m² aan agrarische bedrijfsgebouwen is gesloopt en ten minste 3.500 kg fosfaatrechten uit de markt zijn genomen.  
ad b.   Het plangebied is onderdeel van de bebouwingsconcentratie 'Beerseweg - Krommedijk', opgenomen in het vigerende bestemmingsplan ''Buitengebied Mill en Sint Hubert, Herziening 2018'' middels de aanduiding 'overige zone - bebouwingsconcentratie - 2'.  
ad c.   De landschappelijke inpassing van de ruimte voor ruimte-woningen wordt verzorgd door de bestaande groenstructuur in het plangebied.  
ad d.   Er is niet de intentie om meerdere woningen toe te voegen aan deze zijde van de bebouwingsconcentratie.  
4.2.2.2 De bescherming van gebiedskenmerken

Ter plaatse van het plangebied gelden de volgende gebiedskenmerken:

  • aardkundig waardevol gebied;
  • stalderingsgebied;
  • beperkingen veehouderij.

Aardkundig waardevol gebied
Het plangebied behoort tot het aardkundig waardevolle gebied van de Steilrand Mill. Conform 3.28 IOV moeten in een bestemmingsplan regels gesteld worden voor de bescherming van de aardkundige waarden. In de paragraaf 5.2.1 wordt nader beschreven dat het plan niet leidt tot negatieve effecten op aardkundige waarden.

Beperkingen veehouderij en Stalderingsgebied
De artikelen 3.51 en 3.52 IOV stellen regels aangaande de ontwikkeling van veehouderijen. Onderhavig plan omvat geen veehouderijen. Er hoeft derhalve geen nadere toetsing plaats te vinden.

4.2.2.3 De basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

De voor het plan relevante basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van

functies zijn:

  • zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit;
  • kwaliteitsverbetering van het landschap.

Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit
Om te komen tot een goede omgevingskwaliteit moet rekening gehouden worden met zorgvuldig ruimtegebruik, de waarden in het gebied (toepassing lagenbenadering) en meerwaardecreatie.

Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik, omdat gebruik wordt gemaakt van een locatie gelegen binnen een bebouwingsconcentratie waarbij een flinke hoeveelheid overtollige bebouwing wordt weggenomen.
Er heeft een zorgvuldige situering van de woningen plaatsgevonden, die rekening houdt met en uitgaat van de bestaande stedenbouwkundige, landschappelijke, natuurlijke en aardkundige waarden in het gebied.
Het plan neemt een verrommelde situatie weg en leidt tot verbetering van de waterhuishouding in het gebied. Er is daarmee tevens een waardecreatie in het algemeen belang.

Kwaliteitsverbetering landschap
Conform artikel 3.9 IOV moeten ruimtelijke ontwikkelingen in landelijk gebied gepaard gaan met een kwaliteitsverbetering van het landschap. Deze kwaliteitsverbetering is beschreven in paragraaf 4.3.3 waarin het project aan de gemeentelijke 'Investeringsregeling Ruimtelijke Kwaliteit (IRK)' wordt getoetst.

4.2.2.4 Conclusie

Het plan is niet in strijd met de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.

4.3 Gemeentelijk niveau

4.3.1 Structuurvisie 'In duurzaam perspectief'

Door de gemeente Mill en Sint Hubert is op 29 september 2011 de Structuurvisie 'In duurzaam perspectief' vastgesteld. Met de structuurvisie wil de gemeente duidelijk richting geven aan de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het gehele gemeentelijk grondgebied. In de structuurvisie wordt ingegaan op de brede visie op de toekomst van de gemeenteraad. Deze wordt samengevat in het volgende missiestatement:

''De gemeente Mill en Sint Hubert wil zich ontwikkelen tot een eigentijdse en authentieke woon-, werk- en leefgemeente van hoogwaardige en duurzame kwaliteit, waar mensen thuis zijn in een gastvrije gemeenschap gelegen in een aangename landelijke en dorpse omgeving, die is geïnspireerd op de grote diversiteit aan natuur, landschap en cultuurhistorie.''

De (ruimtelijke) ontwikkeling van de gemeente wordt geplaatst in het bredere perspectief van de regionale en provinciale ontwikkelingen (zoals Land van Cuijk, Noordelijke Maasvallei en Brabant Noord Oost). Op basis van een integrale analyse van het gemeentelijk grondgebied worden ontwikkelingsrichtingen beschreven, die sterk zijn geworteld in landschappelijke en cultuurhistorische waarden. In uitvoeringsparagrafen is beschreven welke strategie de gemeente voorstaat om het toekomstperspectief te realiseren en welke projecten de gemeente hiervoor oppakt met de te hanteren instrumenten van de Wet ruimtelijke ordening.

De locatie is gelegen in het Gemeentelijk waardevol landschap 'Polder Hollanderbroek', binnen het landschapspark Raamvallei. Vanuit Tongelaar is men zo rond het einde van de 13e eeuw begonnen om het broek – een grootschalig moerasgebied dat in oorsprong ‘het Thonghelaerebroke’ heet – droog te leggen. Na 1325 raakt de naam Thonghelaerebroke in onbruik en spreekt men voortaan van “het Hollanderbroek”. De ontginningen vonden namelijk plaats volgens, voor de streek zeldzame en unieke Hollandse principes. Tot op de dag van vandaag is de voor Holland zo ‘klassieke’ strokenverkaveling, ondanks de ruilverkaveling, nog enigszins herkenbaar. Ter plaatse van de zandopduikingen ging men over in een meer blokvormige verkaveling. En overlangs loopt een wat grillig gevormde middelwetering die de naam ‘Roode Beek’ draagt en zo de herinnering aan een originele moerasbeekloop hoog houdt.

In de Middeleeuwse zompige broeklandvlakte stagneerde de waterafvoer en zochten tal van beekjes en stroompjes traag meanderend hun weg. Dit naar hedendaagse begrippen gigantische retentiebekken werd gevoed door een heel stelsel van waterlopen en beken die via de stroomgeulen van het Maasterras en de beekdalen van de Peel hierin uitstroomden.

Zoals uit het bovenstaande blijkt is dit van het Maasterraslandschap sterk afwijkende polderlandschap en haar historische raamwerk goed afleesbaar en vertelt een – voor deze streek – uitzonderlijk verhaal. Het is een duidelijk herkenbare en beleefbare gebiedseenheid die zonder meer het predicaat ‘zeldzaam en uniek’ verdient. Beide zijn belangrijke kernkwaliteiten die worden gehanteerd bij de Nationale Landschappen. Kenmerkend voor het deelgebied zijn een karakteristiek strak polderlandschap met slagenverkaveling van uit de randen, extreme openheid en vergezichten en de relicten van de historische moerasbeekloop de Roode Beek.

Analyse

Middels onderhavig planvoornemen worden de thans leegstaande kippenschuren gesloopt en ter plaatse drie ruimte voor ruimte-woningen gerealiseerd. Middels de voorgenomen verkavelingen blijven de vergezichten en de extreme openheid behouden op deze locatie. Het plan sluit hiermee aan bij de beleidsuitgangspunten van de Structuurvisie inzake het beleid omtrent 'Dorpslandschap Sint Hubert'.

Conclusie

Het plan past binnen de Structuurvisie 'In duurzaam perspectief' van de gemeente Mill en Sint Hubert.

4.3.2 Gebiedsvisie voor bebouwingsconcentraties Mill en Sint Hubert

Het doel van de gemeentelijke gebiedsvisie voor bebouwingsconcentraties is om een ontwikkelings- en toetsingskader te bieden voor ruimtelijke initiatieven binnen de bebouwingsconcentraties. Binnen de gemeentegrenzen zijn acht bebouwingsconcentraties benoemd. Eén van de bebouwingsconcentraties is de Beerseweg. Het plangebied maakt onderdeel uit van deze bebouwingsconcentratie.

Binnen gebieden die zijn benoemd als bebouwingsconcentraties zijn slechts in beperkte mate mogelijkheden voor nieuwe woningen mogelijk. Eén van de mogelijkheden betreft realisatie van woningen in het kader van de regeling Ruimte voor Ruimte (zowel door sloop als door verwerving bouwrecht). Voorliggend plan betreft de ontwikkeling van drie ruimte voor ruimte-woningen middels de verwerving van een bouwrecht (dossiernummers 20170322, 20170323 en 20170324) en de sloop van de thans bestaande schuren. Op het perceel en elders binnen de provincie zijn stallen gesloopt en door de verwerving van een bouwrecht kunnen op de locatie Beerseweg 26 in Mill drie nieuwe woningen worden gerealiseerd.

In de gebiedsvisie is de bebouwingsconcentratie Beerseweg aangeduid als een type A bebouwingsconcentratie. Dit betreft een bebouwingsconcentratie nabij een kern of doorgaande weg. Aanbevolen wordt om de relatie met het achterliggende landschap veilig te stellen door gaten in de bebouwingsconcentratie te realiseren. Binnen deze bebouwingsconcentratie kan ruimtelijke kwaliteitswinst worden behaald door de thans leegstaande kippenschuren te slopen, wat betrekking heeft op het plangebied. Deze locatie is volgens de gebiedsvisie beeldbepalend bij binnenkomst van de kern Mill vanuit noordoostelijke richting. De herstructurering kan volgens de gebiedsvisie eventueel gepaard gaan met het toevoegen van woningen.

Het plan voldoet aan het gemeentelijke beleid rondom bebouwingsconcentraties en geeft invulling aan de ruimtelijke kwaliteitswinst door de herstructurering van het betreffende perceel tot een woonfunctie. Ook zal het achterliggende landschap vanuit de Beerseweg zichtbaar blijven.

Conclusie

Het plan past binnen de Structuurvisie 'Gebiedsvisie voor bebouwingsconcentraties Mill en Sint Hubert'.

4.3.3 Regeling Kwaliteitsverbetering van het landschap

Naar aanleiding van het uitgangspunt van het leveren van een kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals inmiddels opgenomen in artikel 22.5 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant en de daaromtrent gemaakte regionale afspraken, heeft de gemeente Mill en Sint Hubert het beleidskader "Investeringsregeling Ruimtelijke Kwaliteit (IRK)" vastgesteld. Deze paragraaf bevat een beschrijving van de wijze waarop invulling is gegeven aan de kwaliteitsverbetering van het landschap.

Voor het bepalen van de benodigde investering is de categorie-indeling van ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied van toepassing:

  • categorie 1: geen ruimtelijke impact; geen tegenprestatie nodig;
  • categorie 2: beperkte impact; landschappelijke inpassing volstaat;
  • categorie 3: grote impact; landschappelijke inpassing en berekende kwaliteitsverbetering van het landschap

De realisatie van drie ruimte voor ruimte-woningen betreft een categorie 1-ontwikkeling. Er is derhalve geen tegenprestatie noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:

  • 1. milieu;
  • 2. waarden;
  • 3. waterhuishouding.

5.1 Milieu

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.

5.1.1 Bodemkwaliteit
5.1.1.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

5.1.1.2 Analyse

Om de huidige bodemkwaliteit inzichtelijk te maken heeft Tritium uit Nuenen een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd: rapport "Verkennend- en aanvullend bodemonderzoek" (21 december 2020,1905/242/MIB-01). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 4.

Tritium concludeert dat:

Deellocatie A: gehele locatie

Zintuiglijk zijn heterogeen verdeeld over de locatie in de bovengrond bijmengingen aangetroffen met puin, baksteen en plaatselijk asfalt. Onder de aanwezige betonverharding is geen puinfundering aangetroffen. Wel zijn er bijmengingen met puin onder de betonverharding aangetroffen.

Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond plaatselijk sterk verontreinigd is met PCB. Naar aanleiding hiervan zijn aanvullende boringen geplaatst om de omvang van de verontreiniging in beeld te brengen. Hieruit is gebleken dat er sprake is van twee spots met een sterke grondverontreiniging met PCB. De sterke grondverontreiniging met PCB is aanwezig vanaf het maaiveld tot 0,5 m-mv en is binnen de onderzoekslocatie aanwezig over een oppervlakte van circa 83 m2. De grondverontreiniging heeft een omvang van circa 42 m3.

De twee individuele spots hebben onderling een technische (waarschijnlijk dezelfde oorzaak), organisatorische (bij hetzelfde bedrijf) en ruimtelijke samenhang (op hetzelfde perceel). Er is dus sprake van één geval van bodemverontreiniging met PCB. Het totale bodemvolume in de grond dat verontreinigd is met gehalten boven de interventiewaarde bedraagt meer dan 25 m3, waardoor er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging.

Voor de onderhavige onderzoekslocatie is de oorzaak van de bodemverontreiniging met PCB niet bekend. Er is echter geen aanleiding om te veronderstellen dat de verontreiniging na 1987 is ontstaan. Uit de risicobeoordeling blijkt dat bij het huidige gebruik geen sprake is van onaanvaardbare risico's. Bij het toekomstige gebruik van de locatie is wel sprake van onaanvaardbare (humane) risico's. Dit betekent dat voor het huidige gebruik door het bevoegde gezag Wet bodembescherming geen saneringstijdstip zal worden vastgesteld in de beschikking ernst en spoed. Voor het toekomstige gebruik zal wel een saneringstijdstip worden vastgesteld.

Uit de analyseresultaten blijkt verder dat de bovengrond plaatselijk sterk verontreinigd is met kobalt. Naar aanleiding hiervan zijn aanvullende boringen geplaatst om de omvang van de verontreiniging in beeld te brengen. De sterke grondverontreiniging met kobalt is aanwezig vanaf de onderzijde van de betonverharding 0,13 m-mv tot 0,3 m-mv en is binnen de grenzen van de onderzoekslocatie aanwezig over een oppervlakte van circa 26 m2. De grondverontreiniging heeft een omvang van circa 4 m3. Gezien de mate en omvang van de verontreiniging in de grond kan worden afgeleid dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De verontreiniging hangt vermoedelijk samen met de aanwezige puinbijmengingen in de grond onder de betonverharding. Er is geen reden om aan te nemen dat de verontreiniging na 1987 is ontstaan.

Tevens zijn er in de bovengrond van het overige terrein lichte verontreinigingen met kobalt, PAK, PCB en plaatselijk cadmium, koper, lood en zink aangetoond. De ondergrond en het grondwater blijken niet verontreinigd te zijn met de onderzochte stoffen. De aangetoonde lichte verontreinigingen in de bovengrond zijn in tegenspraak met de hypothese dat de onderzoekslocatie niet-verdacht is. De aangetroffen gehaltes zijn echter dermate laag, dat nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht.

De gehalten aan PFAS zijn niet verhoogd ten opzichte van de risicogrenswaarden. Bij eventueel hergebruik van de grond, dient er rekening mee gehouden te worden dat niet alle grond zondermeer herbruikbaar is. Op basis van een indicatieve toetsing blijkt dat de bovengrond voldoet aan de toepassingsnormen voor de functieklasse “wonen/industrie” en de ondergrond aan de toepassingsnormen voor de functieklasse “landbouw/natuur”.

Deellocatie B: grond bij bebouwing met asbestverdachte dakbedekking

Zintuiglijk zijn ter plaatse van alle geplaatste inspectiegaten bijmengingen met puin aangetroffen. Zintuiglijk is zowel op het maaiveld als in de grond geen asbestverdacht materiaal waargenomen.

In de grond is analytisch een maximaal gewogen asbestgehalte aangetoond van 1.700 mg/kg d.s. In alle monsters is een gewogen gehalte groter dan 50 mg/kg d.s. aangetoond. Het aangetoonde asbest betreft zowel niet-hechtgebonden als hechtgebonden chrysotiel. Omdat er sprake is van een verkennend bodemonderzoek betreft het een indicatief gehalte. Omdat het aangetoonde gehalte groter is dan de helft van interventiewaarde, kan niet worden uitgesloten dat de grond verontreinigd is met asbest. Nader onderzoek wordt noodzakelijk geacht voor het vaststellen van het daadwerkelijke asbestgehalte in de grond ter plaatse van deze afwateringszijdes.

Resumé

Voor het bepalen van het formele asbestgehalte en het in beeld brengen van de omvang van de asbestverontreiniging in de grond ter plaatse van de aanwezige opstallen met asbestverdachte dakbedekking (elke afwateringszijde bij deellocatie B) is een nader asbestonderzoek noodzakelijk.

Indien tijdens het nader asbestonderzoek een asbestverontreiniging wordt aangetoond, dan levert dit beperkingen op ten aanzien van eventuele toekomstige graafwerkzaamheden of het gebruik van de locatie.

De aangetroffen grondverontreinigingen met PCB en kobalt leveren beperkingen op ten aanzien van eventuele toekomstige graafwerkzaamheden of de herontwikkeling van de locatie. Geadviseerd wordt om de sterke grondverontreinigingen met PCB en kobalt voorafgaand aan de herontwikkeling van de locatie te saneren. Hiertoe dient een saneringsplan te worden opgesteld, welke goedgekeurd moet worden door het bevoegd gezag (in dezen de Provincie Noord-Brabant).

De sanering dient uitgevoerd te worden onder milieukundige begeleiding door een gecertificeerde aannemer.

De overige onderzoeksresultaten (van deellocatie A) leveren geen beperkingen op ten aanzien van het huidige en voorgenomen gebruik van de locatie en vormen naar mening van Tritium Advies geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijziging naar “wonen” en de aanvraag van een omgevingsvergunning voor woningbouw.

Indien grond wordt afgegraven (bijvoorbeeld bij bouwwerkzaamheden) en van de locatie wordt afgevoerd, dient er rekening mee te worden gehouden dat deze grond elders niet zonder meer toepasbaar is. Met betrekking tot het elders hergebruiken van grond zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing, die doorgaans een grotere onderzoeksinspanning vereisen.

Op basis van bovenstaande conclusies heeft Tritium uit Nuenen een nader asbestonderzoek uitgevoerd: rapport "Nader asbestonderzoek Beerseweg 26 te Mill" (8 juni 2020, 2002/177/KB-01, versie 0). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 5.

Tritium concludeert dat:

Deellocaties B1 en B2: onder dakrand noordwestelijk deel / westzijde eerste grote opstal

De asbestverontreiniging is aanwezig over een oppervlakte van circa 40 m². Uitgaande van een diepte van 0,2 m, bedraagt de omvang circa 8 m³.

Deellocatie B3: onder dakrand west- en oostzijde tussen eerste en tweede grote opstal

De asbestverontreiniging is over een oppervlakte van circa 90 m² aanwezig tot een diepte van 0,2 m (circa 18 m³) en over een oppervlakte van circa 100 m² aanwezig tot een diepte van 0,6 m (circa 60 m³). De totale omvang van deze deellocatie bedraagt derhalve circa 78 m³.

Deellocatie B4: onder dakrand west- en oostzijde tussen tweede en derde grote opstal

De asbestverontreiniging is over een oppervlakte van circa 135 m² aanwezig tot een diepte van 0,2 m (circa 27 m³) en over een oppervlakte van circa 36 m² aanwezig tot een diepte van 0,6 m (circa 21,5 m³). De totale omvang van deze deellocatie bedraagt derhalve circa 49 m³.

Deellocatie B5: onder dakrand oostzijde van derde grote opstal

De asbestverontreiniging is aanwezig over een oppervlakte van circa 85 m². De verontreiniging is aanwezig tot minimaal 0,6 m-mv. De omvang van de verontreiniging bedraagt derhalve minimaal 51 m³. Plaatselijk is de verontreiniging in verticale richting nog niet volledig ingekaderd.

Uit het onderzoek is gebleken dat de grond tot minimaal 0,6 m-mv verontreinigd is met asbest (490 tot 680 mg/kg d.s.). In overleg met de opdrachtgever is ervoor gekozen om de ondergrond niet aanvullend te onderzoeken. De exacte diepte van de asbestverontreiniging zal in combinatie met een bodemsanering uitgevoerd worden.

Totale asbestverontreiniging

De totale asbestverontreiniging, binnen de onderzoekslocatie, heeft een oppervlakte van circa 486 m². De totale omvang bedraagt minimaal 185 m³.

Gezien de concentratie asbest in de grond kan worden afgeleid dat er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De verontreiniging is deels te relateren aan erosie van de asbesthoudende daken en deels te relateren aan een aanwezige ophooglaag in de grond. Vermoedelijk is de verontreiniging hoofdzakelijk voor 1 juli 1993 ontstaan. Uit de beoordeling blijkt dat er geen sprake is van onaanvaardbare risico's. Dit betekent dat geen tijdstip voor de start van de sanering wordt vastgesteld.

De vier aangetoonde verontreinigingen hebben onderling een technische (dezelfde oorzaken), organisatorische (bij hetzelfde bedrijf) en ruimtelijke (op hetzelfde perceel) samenhang. Gesteld kan worden dat er is dus sprake van één geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest.

Aanbevelingen

Bij herontwikkeling van de locatie dient de met asbest verontreinigde grond (ter plaatse van alle deellocaties) te worden gesaneerd. Hiervoor dient voorafgaand aan werkzaamheden een saneringsplan te worden opgesteld of een BUS-melding te worden verricht. Dit dient vooraf ter goedkeuring te worden voorgelegd aan het bevoegd gezag. De verontreiniging dient onder milieukundige begeleiding te worden gesaneerd.

Tevens zijn er tijdens het eerder uitgevoerde verkennend onderzoek sterke grondverontreinigingen met PCB en kobalt aangetroffen. Geadviseerd wordt om de sterke grondverontreinigingen met PCB en kobalt voorafgaand aan de herontwikkeling van de locatie tevens te saneren.

Geadviseerd wordt om de aanwezige asbesthoudende dakbedekking zo spoedig mogelijk te verwijderen om verdere verslechtering van de bodem ter plaatse te voorkomen. Verder wordt geadviseerd om de asbesthoudende grond met concentraties beneden de 100 mg/kg d.s., voorafgaand aan de herontwikkeling te ontgraven of te ontdoen van asbest door middel van zeven.

Saneringsplan en beschikking

Op basis van bovenstaande onderzoeken is door Agel Adviseurs het 'Saneringsplan Beerseweg 26 te Mill' opgesteld (kenmerk: 20200335 (fase 05.0), 16 maart 2021). Het saneringsplan is opgenomen als bijlage 6.

Met de sanering wordt de bodem geschikt gemaakt voor het beoogde gebruik en worden eventuele risico’s en gebruiksbeperkingen op een doelmatige wijze weggenomen.

Het doel van het saneringsplan is het aangegeven van de technische, organisatorische, milieuhygiënische en financiële aspecten van de voorziene saneringsmaatregelen.

De Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben ingestemd met het voorgestelde saneringsplan. In de beschikking wordt het besluit verder gemotiveerd. De beschikking is opgenomen als bijlage 7.

5.1.1.3 Conclusie

Indien de aangegeven sanering wordt uitgevoerd vormt het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.2 Bedrijven en milieuzonering
5.1.2.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) en of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

5.1.2.2 Analyse

Omgevingstype

Het omgevingstype van voorliggend plangebied is een gemengd gebied. In de omgeving is sprake van matige tot sterke functiemenging. Lintbebouwing in het buitengebied (bebouwingsconcentratie) met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.

Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft woningbouw. Er is derhalve geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving.

Invloed omliggende inrichtingen op plan
Hieronder staat een overzicht van de bedrijven in de directe omgeving, de SBI-code, de milieucategorie en de bijbehorende richtafstand, alsmede de werkelijke afstand tot het dichtstbijzijnde milieugevoelige object binnen het plangebied.

bedrijf   SBI-code   categorie   richt-
afstand  
werkelijke afstand  
Beerseweg 27: fotozaak   47   1   0 m   15 m  
Beerseweg 20/20a: transportbedrijf   494.0   3.2   50 m   40 m  
Beerseweg 29: paardenhouderij   931E   3.1   30 m   20 m  
Karstraat 32: houthandel - en bewerkingsbedrijf   162.1   3.1   30 m   220 m  

De milieugevoelige objecten van het plan liggen binnen de richtafstand van de paardenhouderij. Daarnaast ligt het transportbedrijf op korte afstand van de nieuwe woningen. Om het aspect 'Bedrijf & Milieuzonering' beter in kaart te brengen heeft Tritium een akoestisch onderzoek industrielawaai en De Roever een geuronderzoek uitgevoerd. Het akoestisch onderzoek industrielawaai is opgenomen in paragraaf 5.1.5 en het geuronderzoek staat beschreven in paragraaf 5.1.4.

5.1.2.3 Conclusie

Uit de onderzoeken blijkt dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen planologische belemmering vormt voor het plan.

5.1.3 Externe veiligheid
5.1.3.1 Inleiding

Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.

5.1.3.2 Analyse

Het plan omvat nieuwe kwetsbare objecten. De Risicokaart Nederland geeft een overzicht van de ligging van risicovolle activiteiten (inrichtingen, buisleidingen en transportroutes).

Op de Risicokaart is te zien dat in de omgeving van het plan geen risicovolle activiteiten worden uitgevoerd. Uit het advies van de Veiligheidsregio (zie bijlage 8) blijkt echter dat over de Beerseweg wel gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Daarom dient conform artikel 8 BEVT het groepsrisico te worden verantwoord. Er kan worden volstaan met een beperkte verantwoording conform art.8 lid 2a, omdat op basis van de vuistregels HART kan aangenomen worden dat de oriënterende waarde <0.1 bedraagt.

In het advies van de Veiligheidsregio is aangegeven dat er kans is op het plaats vinden van een plasbrand of BLEVE, maar dat deze als gevolg van een zeer beperkte vervoersstroom en veiligheidsmaatregelen rondom het vervoer van deze stoffen bijzonder klein is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0815.BPBuBeerseweg26-VA01_0009.jpg"

UITSNEDE RISICOKAART

Verantwoording groepsrisico

Beoordeling zelfredzaamheid

Voor beide scenario's geldt vluchten als beste handelingsperspectief. Een incident zal vrij als gevolg van de ligging t.o.v. de weg snel worden waargenomen. Via de Kolkweg kan men snel afstand van het incident nemen. Gezien de aard en de activiteiten van de bestemming mag aangenomen worden dat de mate van zelfredzaamheid van de personen van het plangebied voldoende is.

Beoordeling bestrijdbaarheid

De bestrijdbaarheid wordt als matig tot slecht beoordeeld. Dit is een gevolg het feit dat de effecten van een plasbrand onmiddellijk in volle omvang aanwezig kan zijn voordat de brandweer ter plaatse is. Dit geldt ook voor het scenario BLEVE. Een niet-geïsoleerde tankwagen kan na ca 12 minuten blootstelling aan een hoge hittestraling exploderen. Binnen dit tijdsbestek is het voor de brandweer niet mogelijk om met een effectieve koeling te starten. Om deze reden zal defensief worden opgetreden.

Advies Veiligheidsregio

Uit de beoordeling volgt dat ingezet moet worden op het optimaliseren van de zelfredzaamheid.

  • Informeer de initiatiefnemer en toekomstige bewoners actief over het risico en handelingsperspectief. Hierdoor is men zich bewust van het risico en zal in voorkomende gevallen sneller en op de juiste manier op een dreiging reageren.
5.1.3.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.4 Geurhinder veehouderijen
5.1.4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.

5.1.4.2 Analyse

Onderhavig plangebied ligt aan de rand van het buitengebied van de gemeente Mill en Sint Hubert. De gemeente heeft aangeven dat de geurbelasting op de woningen groot kan zijn. Het uitvoeren van een geuronderzoek is noodzakelijk. Om het aspect 'geurhinder veehouderijen' in kaart te brengen heeft De Roever Omgevingsadvies uit Schijndel een onderzoek geurhinder veehouderijen uitgevoerd, rapport: ''Onderzoek geurhinder veehouderijen Beerseweg 26 Mill'' (20 februari 2020, 20191402.v02). Dit onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 9 van de toelichting.

De Roever Omgevingsadvies concludeert dat:

  • voor dieren waarvoor in de Rgv geen geuremissiefactoren zijn vastgesteld een afstand van 50 meter tussen het emissiepunt van een dierenverblijf en de gevel van een geurgevoelig object binnen het plangebied in acht moet worden genomen. Het plangebied ligt buiten de afstandscontour van 50 meter rondom de paardenstallen van veehouderijen. Ten aanzien van afstanden is sprake van een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat.
  • de paardenhouderij nog mogelijkheden heeft om stallen binnen het bouwvlak te verplaatsen. Om rekening te houden met de belangen van de paardenhouderij zijn ook de worst-case afstandscontouren in beeld gebracht. Dit zijn de maximale afstandscontouren die zich voor kunnen doen, rekening houdend met de belemmering door bestaande geurgevoelige objecten (Beerseweg 26 Beerseweg 27 in het buitengebied en Beerseweg 24 in de bebouwde kom). Ook is rekening gehouden met het feit dat het onwaarschijnlijk en onlogisch is dat ter plaatse van de bedrijfswoning en garage van Beerseweg 29 stallen worden opgericht. De te realiseren woningen liggen buiten de worst-case afstandscontour van 50 meter. Ten aanzien van afstanden is sprake van een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat en de belangen van de paardenhouderij worden niet geschaad.
  • Gezien de berekende achtergrondbelasting (cumulatieve geurbelasting van alle veehouderijen binnen 2 kilometer) van 9,9 ouE/m³ ter plaatse van de meest noordoostelijke hoek van het perceel is het zeer onwaarschijnlijk dat de geurnorm van 12 ouE/m³ door een individuele veehouderij ter plaatse van de te realiseren woningen wordt overschreden. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat.
5.1.4.3 Conclusie

Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.5 Geluid
5.1.5.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

5.1.5.2 Analyse

Het plan omvat nieuwe geluidgevoelige objecten.

Verkeerslawaai
Het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van de Beerseweg, Kolkweg en Krommedijk. Om de gevelbelasting van de nieuwe woningen inzichtelijk te maken heeft Tritium uit Neer een akoestisch onderzoek uitgevoerd: rapport "Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai toetsing Wet geluidhinder)" (23 januari 2020, 1905/278/RV-01). Het onderzoeksrapport is als bijlage 10 bijgevoegd.

Tritium concludeert dat:

  • voor de wegen Kolkweg en Krommedijk geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt.
  • voor de Beerseweg geldt dat de geluidbelasting op uitsluitend de gevels van woning g01 aan de Beerseweg (meest noordelijk gelegen woning) de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt nergens overschreden. Derhalve is het voor deze woning mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien de toepassing van overdrachts- of bronmaatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend is dan wel overwegende bezwaren ontmoet.
  • Het aanleggen van een geluidscherm of geluidwal (overdrachtsmaatregelen) gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet in de onderhavige situatie overwegende bezwaren van financiële, stedenbouwkundige en landschappelijke aard. Het vergroten van de afstand tussen geluidsbron en ontvanger is tevens onvoldoende doeltreffend. Het toepassen van een stiller wegdek (bronmaatregel) ontmoet overwegende bezwaren van financiële aard. Derhalve wordt onderbouwd verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.

Aangezien voor woning g01 (aan de Beerseweg) sprake is van een procedure hogere waarde, is een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels voor deze woning nodig. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform een nader onderzoek) is vervolgens een goed akoestisch woon- en leefklimaat gewaarborgd.

Industrielawaai
Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van een gezoneerd industrieterrein. Ten zuiden van het plangebied is een transportbedrijf aanwezig. Door Tritium uit Neer is een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd: rapport "Akoestisch onderzoek industrielawaai Beerseweg 26 te Mill" (19 februari 2020, 1905/278/RV-02). Het onderzoeksrapport is als bijlage 11 bijgevoegd.

Tritium concludeert dat:

  • Met betrekking tot het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) op de gevels van de drie nieuwe woningen kan worden gesteld dat ruimschoots wordt voldaan aan degeluidgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde behorende bij zowel stap 2 van het stappenplan uit de VNG-uitgave als het Activiteitenbesluit.
  • Met betrekking tot de maximale geluidniveaus (LAmax) op de gevels van de drie nieuwe woningen kan worden gesteld dat wordt voldaan aan de geluidgrenswaarde van 70 dB(A) etmaalwaarde behorende bij zowel stap 2 van het stappenplan uit de VNG-uitgave als het Activiteitenbesluit.
  • Met betrekking tot indirecte hinder van het verkeer van en naar de inrichting kan worden gesteld dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde.

Uit het vorenstaande blijkt dat er voor wat betreft het aspect geluid geen bezwaren zijn de beoogde juridisch-planologische procedure door te voeren.

5.1.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan. Het besluit Hogere Waarde is bijgevoegd als bijlage 2 bij de regels.

5.1.6 Luchtkwaliteit
5.1.6.1 Inleiding

Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.1.6.2 Analyse

Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen.

Onderhavig plan omvat drie woningen en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.

Goed woon- en leefklimaat

In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op. Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit zijn daarom alleen de volgende criteria van toepassing:

  • 40 µg/m3 jaargemiddelde concentratie NO2;
  • 40 µg/m3 jaargemiddelde concentratie PM10;
  • 25 µg/m3 jaargemiddelde concentratie PM2,5;
  • 35 overschrijdingsdagen per jaar van de gemiddelde concentratie PM10.

Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving. In het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is door diverse bronbeheerders zoals gemeenten, provincies en Rijkswaterstaat de Monitoringstool ingevoerd. Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat op deze locatie in de jaren 2018, 2020 en 2030 aan bovengenoemde grenswaarden (jaargemiddelde en overschrijdingsdagen) voor PM10 en NO2 wordt voldaan.

Uit de monitoringstool volgt dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

5.1.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.7 Volksgezondheid
5.1.7.1 Inleiding

Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.

Een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid doet zich met name voor de ontwikkeling van of in de buurt van veehouderijen, boom- en fruitteelt en hoogspanningsverbindingen. In deze paragraaf wordt het plan aan deze aspecten getoetst.

5.1.7.2 Veehouderijen

Bij het beoordelen van de effecten van veehouderijen op de volksgezondheid wordt onderscheid gemaakt in endotoxinen en geitenhouderijen.

Endotoxinen
Endotoxinen zijn bouwstenen van bepaalde bacteriën die een toxisch effect op de mens kunnen hebben en tot gezondheidsklachten kunnen leiden. Endotoxinen komen vaak voor in fijnstof van intensieve veehouderijen. De Gezondheidsraad hanteert een advieswaarde van 30 endotoxine-eenheden per kubieke meter (EU/m³) voor de maximale blootstelling aan endotoxinen in de buitenlucht over een langere periode.
Omdat thans nog een toetsingskader wordt voorbereid, wordt voor de beoordeling de "Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: Endotoxine toetsingkader 1.0" gehanteerd. Daarin zijn afstandsgrafieken opgenomen voor de relevante diersoorten vleeskuikens, legkippen en vleesvarkens gerelateerd aan de fijnstofemissie. In algemene zin kan worden gesteld dat het effect van endotoxinen tot maximaal 600 meter van veehouderijen plaatsvindt.

Analyse
Het plan omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. In een straal van 600 meter rondom het plangebied zijn geen (intensieve) veehouderijen actief. Er hoeft geen nadere beoordeling van het aspect endotoxinen plaats te vinden. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van endotoxinen.

Geitenhouderijen
Uit onderzoek is gebleken dat omwonenden in een straal van 2 km rondom geitenhouderijen een verhoogde kans hebben op longontsteking. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van geitenhouderijen moet beoordeeld worden of er een effect is op de volksgezondheid.

Analyse
Het plan omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. In een straal van 2 km rondom het plangebied zijn echter geen geitenhouderijen met meer dan 100 geiten actief. Er hoeft geen nadere beoordeling van het aspect geitenhouderijen plaats te vinden. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van geitenhouderijen.

5.1.7.3 Hoogspanningsverbindingen

De magnetische velden in de buurt van hoogspanningsverbindingen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Het beleid van de Rijksoverheid is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.

Analyse
Het plan leidt tot het toevoegen van woningen of andere functies waar kinderen gedurende langere tijd verblijven. Desalniettemin wordt opgemerkt dat er sprake is van een zeer grote afstand tot hoogspanningsverbindingen, namelijk ruim 1.900 meter, en dat het schadelijke magneetveld zich tot maximaal enkele honderden meters van de hoogspanningsverbinding uitstrekt. Er is geen nader onderzoek nodig.

5.1.7.4 Conclusie

Het aspect volksgezondheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.8 Milieueffectrapportage
5.1.8.1 Inleiding

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, of waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is.

5.1.8.2 Analyse

De in voorliggend bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren niet tot de in bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage genoemde ontwikkelingen. Er is derhalve geen nadere m.e.r.-beoordeling nodig.

Gelet op de resultaten van de hiervoor reeds uitgevoerde milieuanalyse, kan zonder nader onderzoek worden geconcludeerd dat het plan geen significant nadelige milieugevolgen heeft. Een nadere motivering is niet noodzakelijk.

5.1.8.3 Conclusie

Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.

5.2 Waarden

5.2.1 Aardkunde
5.2.1.1 Inleiding

Aardkundige verschijnselen beschrijven de geschiedenis van het landschap en zijn van grote potentie voor de belevingswaarde. Op diverse plaatsen in Noord-Brabant zijn de aardkundige verschijnselen dermate waardevol, dat het wenselijk is om deze te beschermen. In de Interim Omgevingsverordening zijn daarom regels gesteld aan ruimtelijke ontwikkelingen binnen aardkundig waardevolle gebieden.

5.2.1.2 Analyse

Voor onderhavig plan is het aardkundig waardevolle gebied van de Steilrand Mill van belang. Het aardkundig waardevolle gebied omvat de markante, tot 7 meter hoge steilrand tussen de Peelhorst en het Maasterrassengebied ten noordwesten en ten zuidoosten van Mill. In het gebied is ook een deel van de Peelhorst aan de hoge kant van de steilrand en een deel van het Pleistocene Maas-rivierenlandschap aan de lage kant opgenomen. Het gebied is relatief lang en smal: ongeveer 10 km in noordwest-zuidoost richting maar slechts 1 tot 2 km in zuidwest-noordoost richting. De steilrand vormt de grens tussen twee van de grote fysisch-geografische landschapseenheden van Noord-Brabant, namelijk de Peelhorst en het rivierenlandschap in het Maasdal.

De helling van de steilrand is op meerdere plaatsen min of meer sterk afgegraven, waardoor ze daar veel steiler geworden is. Dit is bijvoorbeeld duidelijk te zien langs de Graafseweg ten noordwesten van Mill. Bij De Maurik is de steilrand tot bij de weg afgegraven, waardoor de van nature zacht oplopende terreinhelling is verdwenen. Het natuurlijke reliëf verloop van de steilrand is kwetsbaar voor uitgravingen van de steilrandhelling, waardoor de helling steiler gezet wordt en eventueel naar achter verplaatst. Een positief neveneffect is dat het hoogteverschil van de steilrand zelf nu zeer goed tot uiting komt

Om de steilrand te beschermen zijn de volgende beschermregels opgenomen:

  • 1. Reliëfverschilllen samenhangend met bovengenoemde verschijnselen mogen niet worden ver- of afgegraven of anderszins aangetast (ontgrondingen / ophogingen), dit geldt met name voor de steilrand maar ook voor de platen, die kwetsbaar zijn voor afgravingen;
  • 2. Geen verdere uitbreiding zichtbelemmerende bebouwing, infrastructuur en bebossing toegestaan op de steilrand;
  • 3. Patroon van geulen mag niet aangetast worden, geen uitbreiding onnatuurlijke beeklopen.

Onderhavig plangebied ligt op de westrand van het aardkundig waardevolle gebied, waarbij het een hoogte heeft van circa 10,70 m +NAP. Het plangebied is hierin te klein om enkele reliëfverschilllen op te merken.

Onderhavig planvoornemen omvat het slopen van de bestaande kippenschuren en de bouw van drie ruimte voor ruimte-woningen op dezelfde locatie. Op het grootste deel van het plangebied zijn de mogelijk aardkundige waarden ten tijde van de bouw van de schuren reeds verstoord. De werkzaamheden van deze ontwikkeling hebben daar geen invloed op de hierboven genoemde beschermregels voor dit aardkundig waardevolle gebied.

Het plangebied bevat een klein deel agrarische gronden. Deze gronden zijn beperkt geroerd door de agrarische activiteiten. Om deze reden is de gebiedsaanduiding 'overige zone - aardkundig waardevol gebied' weer opgenomen op de verbeelding.

5.2.1.3 Conclusie

Het aspect aardkunde vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.2 Archeologie
5.2.2.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.

5.2.2.2 Analyse

Onderhavig plangebied kent geen archeologische waarden en door de reeds aanwezige bebouwing zijn de gronden binnen het plangebied reeds geroerd. Er is derhalve geen onderzoeksplicht.

Ondanks een zorgvuldige afweging kan nooit volledig worden uitgesloten dat er tijdens werkzaamheden archeologische sporen of resten worden aangetroffen. Conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient hiervan melding te worden gemaakt bij de Minister.

5.2.2.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.3 Cultuurhistorie
5.2.3.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.2.3.2 Analyse

Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Het plan tast geen waardevolle elementen aan.

5.2.3.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.4 Natuurwaarden
5.2.4.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:

  • gebiedsbescherming;
  • soortenbescherming;
  • bescherming van houtopstanden.
5.2.4.2 Analyse

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en het Natuurnetwerk Brabant.

Normaliter moet ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan met name om de stikstofdepositie. Conform de Wet natuurbescherming mag de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden niet toenemen. Er geldt dan ook een grenswaarde van 0,00 mol/hectare/jaar.

De Rijksoverheid heeft in januari 2020 de 'Handreiking woningbouw en Aerius' uitgebracht. De algemene conclusie is dat bij maximaal 50 laagbouwwoningen, gebouwd op zandgrond op minimaal 7 km afstand van een Natura 2000-gebied, de stikstofdepositie onder gemiddelde omstandigheden 0,00 mol/ha/jaar is. Voor projecten met een stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/jaar hoeft geen vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd. In de andere gevallen op kortere afstand van een Natura 2000-gebied en/of voor de bouw van meer woningen waarbij de depositie mogelijk hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar is alsnog een AERIUS berekening nodig.

Onderhavig planvoornemen ligt op circa 10,1 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Oeffelter Meent'. Een AERIUS berekening is derhalve niet noodzakelijk. Gesteld kan worden dat de stikstofdepositie voor onderhavig project 0,00 mol/ha/jaar is.

Soortenbescherming
Bij ontwikkeling van het initiatief kunnen natuurwaarden in het gebied verstoord worden. Staro Natuur en Buitengebied uit Gemert heeft een quickscan flora en fauna uitgevoerd om de effecten van het plan op beschermde soorten te bepalen: rapport "Quickscan flora en fauna Beerseweg 26 te Mill " (9 januari 2020, P19-0237). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 12.

Op basis van dit onderzoek concludeert Staro Natuur en Buitengebied dat de voorgenomen plannen niet leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming, mits:

  • De bomen worden gekapt buiten het broedseizoen en wanneer geen broedgeval aanwezig is.
  • Sloop van de stallen wordt uitgevoerd buiten de overwinteringsperiode van Alpenwatersalamander, dus tussen 15 april en 15 oktober.
  • Nader onderzoek wordt uitgevoerd naar verblijfplaatsen van vleermuizen in het plangebied. Dit onderzoek wordt uitgevoerd in het voorjaar (tussen half mei en half juli) en het najaar (augustus t/m september). Indien verblijfplaatsen aanwezig zijn dient een ontheffing te worden verkregen voor het slopen van de gebouwen.

Bevindingen inspectie kerkuilkast

Nesten van de kerkuil zijn onder de Wet natuurbescherming jaarrond beschermd. Om een eventuele overtreding van de Wet natuurbescherming te kunnen voorkomen, is door Staro geïnspecteerd of de binnen het plangebied aanwezige uilenkast in (nog) gebruik is. In de memo 'Bevindingen inspectie kerkuilkast' (30 maart 2021) zijn de bevindingen van de inspectie beschreven. De onderzoeksnotitie is bijgevoegd als bijlage 13.

Vastgesteld is dat de nestkast niet door kerkuil wordt gebruikt en al geruime tijd niet is gebruikt. Zodoende is er geen sprake van een nest en valt de nestkast niet onder de bescherming van de Wet natuurbescherming. Aangezien de nestkast niet onder de bescherming van de Wet natuurbescherming valt, mag de kast zonder ontheffing van de Wet natuurbescherming worden weggehaald. Daarom is besloten de nestkast van de muur te halen om te voorkomen dat mogelijk alsnog een kerkuil de kast als nestplek in gebruik neemt. Op 23 februari 2021 is de nestkast door ecologen van Staro Natuur en Buitengebied van de muur gehaald.

Vleermuizenonderzoek

Op basis van de conclusies uit de Quickscan flora en fauna heeft Staro Natuur en Buitengebied uit Gemert een vleermuizenonderzoek uitgevoerd: rapport "Resultaten onderzoek vleermuizen; Beerseweg 26 te Mill" (29 september 2020, P20-0054). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 14.

Staro Natuur en Buitengebied concludeert dat gedurende het onderzoek verscheidene foeragerende gewone dwergvleermuizen en een gewone grootoorvleermuis zijn waargenomen. De voorgenomen plannen hebben geen effect op het foerageergebied van deze vleermuizen. Wel wordt geadviseerd om de sloop van de stallen overdag uit te voeren, zodat er geen verstoring van kunstlicht op foeragerende dieren plaatsvindt tijdens de nachturen. Binnen het plangebied zijn geen vliegroutes en verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig.

Tot slot wordt opgemerkt dat de zorgplicht als genoemd in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming te allen tijde van toepassing is.

Bescherming van houtopstanden
Het plan omvat niet het kappen van bomen buiten de bebouwde kom of in een houtopstand van meer dan 10 are, of het kappen van een bomenrij van meer dan 20 bomen. Er is derhalve geen herplantplicht conform artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.

5.2.4.3 Conclusie

Het aspect natuurwaarden vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.3 Waterparagraaf

5.3.1 Inleiding

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Aa en Maas. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets. De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).

5.3.2 Beleid

In deze paragraaf is het relevante vigerende beleid opgenomen.

5.3.2.1 Nationaal niveau
  • Het Nationaal Waterplan
    Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
5.3.2.2 Provinciaal niveau
  • Het Provinciaal Waterplan Noord-Brabant 2016-2021
    Dit plan bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2016-2021. Naast beleidskader is het Provinciaal Waterplan ook toetsingskader voor de taakuitoefening van lagere overheden op het gebied van water. Bovendien dient het plan als structuurvisie voor het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening.
5.3.2.3 Waterschap Aa en Maas

Onderhavig plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Aa en Maas. Het waterschapsbeleid is onder meer beschreven in:

  • Het Waterbeheerplan 2016-2021
    Dit plan maakt inzichtelijk wat het waterschap de komende jaren gaat doen. Het doel is om het watersysteem en de afvalwaterketen op orde te houden. Het beheer van water door het waterschap bepaalt mede of mensen en dieren in Noordoost-Brabant leven in een veilige, schone en prettige omgeving.

  • Brabant Keur
    Voor de beheergebieden van de waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel geldt dezelfde keur: Brabant Keur. De keur bevat regels ter bescherming van de waterwerken die nodig zijn voor een goed waterbeheer (kwantiteit) en voor de bescherming van het gebied tegen hoog water.
    Bij veel projecten is sprake van een toename van het verharde oppervlak. Hieromtrent is in de Algemene regels bij de keur het volgende opgenomen:
    • 1. Bij een toename van het verharde oppervlak van minder dan 500 m² stelt het waterschap geen nadere eisen aan de verwerking van het hemelwater. Hiervoor geldt het gemeentelijke beleid.
    • 2. Bij een toename van het verharde oppervlak van meer dan 500 m² maar minder dan 10.000 m² moeten compenserende maatregelen ten aanzien van de verwerking van het hemelwater worden getroffen conform de rekenregel:
      benodigde compensatie (in m³) =
      toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m)  
    • 3. Bij een toename van het verhard oppervlak van meer dan 10.000 m² is een watervergunning nodig.
  • De beleidsnota ‘Uitgangspunten watertoets waterschap Aa en Maas’
    De beleidsnota bevat acht uitgangspunten, die alle zijn gehanteerd bij het opstellen van voorliggend plan:
    • 1. Wateroverlastvrij bestemmen
    • 2. Hydrologisch neutraal ontwikkelen
    • 3. Voorkomen van vervuiling
    • 4. Gescheiden houden van schoon en vuil water
    • 5. Doorlopen van de afwegingsstappen: "hergebruik - infiltratie - buffering - afvoer"
    • 6. Meervoudig ruimtegebruik
    • 7. Water als kans
    • 8. Waterschapsbelangen
5.3.3 Watersysteem
5.3.3.1 Bodem

Er heeft geen specifiek onderzoek plaatsgevonden naar de infiltratiecapaciteit van de bodem. Er is sprake van een zandgrond. Uit de kaart met gevoeligheidsfactoren van het waterschap volgt dat de waterdoorlatendheid redelijk goed is (gevoeligheidsfactor 1).

5.3.3.2 Oppervlaktewater

Binnen het plangebied en in de directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig.

5.3.3.3 Grondwater

De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) binnen het plangebied bedraagt minder dan 40 cm onder maaiveld (bron: bodemdata.nl). Deze grondwaterstand is relatief grofmazig en kan lokaal verschillen.

5.3.3.4 Waterschapsbelangen

Het plangebied ligt niet in of nabij een gebied waarin waterschapsbelangen een rol spelen, zoals waterkering, waterberging of waterwinning.

5.3.4 Hemelwater
5.3.4.1 Verhard oppervlak

Binnen onderhavig plangebied staat circa 1.850 m² bebouwing en is circa 560 m² terreinverharding aanwezig. Het overige deel van het plangebied is onbebouwd en verhard en in gebruik als tuin/grasland.

Onderhavig planvoornemen omvat de sloop van de bedrijfsbebouwing en het verwijderen van een deel van de terreinverharding. Na realisatie van het project zal binnen het plangebied sprake zijn van circa 810 m² bebouwing en circa 800 m² verharding, tezamen 1.610 m²

Hoewel er per saldo sprake is van een afname van het verhard oppervlak, is het noodzakelijk het hemelwater vanaf de verharde oppervlakken te bergen.

5.3.4.2 Berekening bergingscapaciteit

Voor de berekening van de bergingscapaciteit wordt de eerdergenoemde rekenregel toegepast: (1.610 x 1 x 0,06 =) 96,6 m³.

5.3.4.3 Ontwerp bergingsvoorziening

Bij het ontwerp van de bergingsvoorziening zijn achtereenvolgens de volgende afwegingsstappen gehanteerd:

  • 1. hergebruik;
  • 2. infiltratie;
  • 3. buffering;
  • 4. afvoer.

Voor onderhavig plan is gekozen voor infiltratie ter plaatse van het plangebied. De nieuw te creëren tuinen zijn voldoende ruim om te kunnen voorzien in de waterberging.

5.3.5 Afvalwater

Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden.

Het vuile afvalwater zal op de bestaande riolering in de Beerseweg en de Kolkweg geloosd worden.

5.3.6 Waterkwaliteit

Er zijn geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden geen uitlogende materialen toegepast.

5.4 Beperkingen in verband met militair vliegveld Volkel

Het plangebied ligt op relatief korte afstand van het militaire vliegveld Volkel. Voor een goed functioneren van het vliegveld zijn middels het Luchthavenbesluit Volkel en het Barro beperkingen gelegd op het gebruik van en het bouwen in de omgeving. De beperkingen zijn vervat in:

  • 1. een geluidzonering;
  • 2. een obstakelbeheergebied;
  • 3. een radarverstoringsgebied;
  • 4. een vogelbeheersgebied;
  • 5. een risicogebied vanwege de opslag van munitie.

Daarnaast gelden er beperkingen als gevolg van het industrielawaai op het vliegveldterrein, zoals opgenomen in de Wet geluidhinder.

5.4.1 Geluidzonering

De geluidbelasting van het vliegverkeer is uitgedrukt in Kosteneenheden (Ke). In gebieden met een belasting lager dan 35 Ke is het toevoegen van geluidgevoelige objecten toegestaan. In gebieden met een hogere belasting is een nadere afweging nodig.

Het plangebied ligt in een gebied waar de geluidbelasting lager is dan 35 Ke. Er zijn geen geluidstechnische belemmeringen. Het plan voldoet aan de voorwaarden van de geluidzonering.

5.4.2 Obstakelbeheergebied

Het obstakelbeheergebied bevat drie verschillende obstakelvlakken:

  • 1. de funnel is gerelateerd aan de ligging van de start- en landingsbanen ter waarborging van veilige vliegprocedures voor startende en landende vliegtuigen. De funnel is opgebouwd uit een obstakelvrije rechthoek (strook) rond de start- en landingsbaan met aansluitend twee zijvlakken, waarvan de hoogte onder een hoek van 1,2° oploopt tot 45 meter.
    Het plangebied ligt binnen de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - funnel 3'. Ter plaatse van deze gronden geldt dat de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 40 meter + NAP. Onderhavig plangebied overschrijdt deze grenzen niet. Een nadere toetsing is niet nodig.
  • 2. het Inner Horizontal and Conical Surface (IHCS) is eveneens gerelateerd aan de ligging van de start- en landingsbanen ter waarborging van veilige vliegprocedures voor startende en landende vliegtuigen. Dit wordt berekend vanaf elk van de landingsdrempels, ligt boven de omgeving van het luchtvaartterrein en sluit aan op de funnel. Het IHCS bestaat uit een horizontaal vlak op een hoogte van 64 meter boven NAP met een straal van 4 km rond de landingsdrempel, met aansluitend een conisch vlak waarvan de hoogte oploopt met een helling van 3,6° over een afstand van 2 km tot een hoogte van 164 meter boven NAP.
    De hoogte van het maaiveld binnen het plangebied bedraagt circa 10,7 meter boven NAP. In het kader van het IHCS mag tot een hoogte van 74,7 meter gebouwd worden. Het bouwplan blijft daar ruim onder.
  • 3. het Instrument Landing System-gebied (ILS) beschermt het goed functioneren van navigatiehulpmiddelen voor het nauwkeuriger uitvoeren van naderingen, ook onder slechtere weersomstandigheden. Dit gebied bestaat uit een rechthoekig deelgebied waar de maximaal toelaatbare hoogte 0 meter bedraagt, twee aansluitende deelgebieden waar de maximale hoogte 20 m bedraagt en twee trechtervormige deelgebieden in het verlengde van de landingsbaan waarin de toelaatbare hoogte over een afstand van 6 km oploopt tot een hoogte van 70 meter.
    Het plangebied ligt in het deelgebied waar de hoogte maximaal 89,6 meter mag bedragen. Het bouwplan blijft daar onder.

Het project voldoet aan de voorwaarden van het obstakelbeheergebied.

5.4.3 Radarverstoringsgebied

Het militaire vliegveld beschikt over een radarsysteem. Radarsystemen dienen 'vrij zicht' te hebben om goed te kunnen functioneren. Objecten in de omgeving kunnen leiden tot een verstoring van het radarbeeld. Het radarverstoringsgebied is vastgelegd in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) en wordt gevormd door:

  • een cirkel met een straal van 15 km gemeten vanaf de positie van de radar. De maximale hoogte van bouwwerken wordt hier bepaald door elke denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf het punt op de top van de radarantenne (49 meter boven NAP), oplopend met 0,25 graden tot een punt op 15 kilometer afstand op een hoogte van 114 meter boven NAP;
  • aanvullend voor windmolens buiten deze 15 kilometercontour een cirkel met een straal van 75 km gemeten vanaf de positie van de radar. Voor de tippen van de wieken van windturbines geldt hier een maximale hoogte van 114 meter boven NAP.

Het plangebied ligt op een afstand van 7.250 meter tot het radarsysteem, dus op minder dan 15 km. De hoogte van bouwwerken binnen het plangebied mag maximaal 31,60 meter boven NAP (ofwel 42,30 meter boven maaiveld) bedragen. Het bouwplan blijft daar ruimschoots onder.

Het project voldoet aan de voorwaarden van het radarverstoringsgebied.

5.4.4 Vogelbeheersgebied

Ten aanzien van het voorkomen van een ongewenste vogelaantrekkende werking in de nabijheid van de luchthaven gelden in een straal van circa 6 km buiten de vliegbasis beperkingen voor het oprichten van bepaalde installaties en het uitvoeren van bepaalde werken die een vogelaantrekkende werking kunnen hebben.

Het project omvat geen installaties of werken (zoals grote waterpartijen) die een vogelaantrekkende werking hebben.

Het project voldoet aan de voorwaarden van het vogelbeheersgebied.

5.4.5 Risicogebied vanwege de opslag van munitie

Vanwege de opslag van munitie zijn er in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) risicocontouren (A-, B- en C-zone) vastgelegd waarbinnen bepaalde activiteiten gelimiteerd of niet toegestaan zijn. In de zones gelden diverse beperkingen ten aanzien van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten.

Het plangebied ligt buiten de risicocontouren van de munitieopslag.

Het project voldoet aan de voorwaarden van het risicogebied vanwege de opslag van munitie.

5.4.6 Industrielawaai

De geluidbelasting van het industrielawaai is uitgedrukt in een 50 dB(A)- en een 55-dB(A)-contour. In gebieden met een geluidbelasting lager dan 50 dB(A) is het toevoegen van geluidgevoelige objecten toegestaan. In het gebied tussen 50 dB(A) en 55 dB(A) is een ontheffing mogelijk, op basis van een nadere afweging. Een hogere geluidbelasting dan 55 dB(A) op geluidgevoelige objecten is niet toegestaan.

Het plangebied ligt in een gebied waar de geluidbelasting lager is dan 50 dB(A). Er zijn geen geluidstechnische belemmeringen. Het plan voldoet aan de voorwaarden van de geluidzonering industrielawaai.

5.5 Molenbiotoop

Het plangebied bevat gedeeltelijk de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop', door de aanwezigheid van de molen aan de Molenstraat 'De Korenbloem'. Er dient rekening te worden gehouden met de molenbiotoop. De in het plangebied toegevoegde woningen mogen geen nadelige gevolgen hebben voor de windvang en silhouetwerking van de molen. Binnen de zone gemeten van 100 meter vanaf de molen tot een afstand van 500 meter gemeten vanaf de molen, mogen geen hogere bouwwerken worden gebouwd dan door middel van de onderstaande formule wordt bepaald:

  • H=X/75+0,2*Z, waarin:
    • 1. H = de toelaatbare bouwhoogte in meters (gemeten vanaf het peil ter plaatse van de molen);
    • 2. X = de afstand in meters vanaf het bouwwerk tot de wieken van de molen;
    • 3. Z = askophoogte (helft van de vlucht van de wieken + belthoogte).

Met een askophoogte van 16,3 m zou de maximale bouwhoogte van de dichtstbijzijnde woning 8,6 meter zijn.

Ter plaatse van het gedeelte van het plangebied waarover de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' valt is nieuwe bebouwing opgenomen. Ter plaatse van deze bebouwing wordt de maximale toegestane bouwhoogte echter maar zeer gering overschreden. Daarnaast zijn er in de zone tussen de molen en het plangebied al meerdere gebouwen met soortgelijke bouwhoogten aanwezig waardoor de windvang en het aanzicht niet wezenlijk wijzigen.

De nieuwe bebouwing heeft geen nadelige gevolgen voor de windvang en silhouetwerking van de molen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling betreft twee aspecten. Ten eerste moet het realiteitsgehalte van de plannen worden aangetoond: is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling. Ten tweede moet de financiële uitvoerbaarheid worden onderbouwd: zijn alle kosten die de gemeente moet maken ten behoeve van het initiatief gedekt.

6.1 Kostenverhaal

Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).

In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend opgenomen ontwikkelingen behoren tot deze in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Op basis van artikel 6.12 lid 2a Wro is het vaststellen van een exploitatieplan echter niet verplicht, omdat de gemeente en grondeigenaar een (anterieure) overeenkomst hebben gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Het kostenverhaal is derhalve 'anderszins verzekerd'. Het opstellen van een exploitatieplan is niet vereist.

6.2 Gemeentelijke grondexploitatie

De gemeente heeft geen gronden in het plangebied in eigendom. Alle kosten en risico's van de planontwikkeling, -voorbereiding en -uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke grondexploitatie wordt dus niet belast door voorliggend ruimtelijk plan. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • de toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding.

De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.

De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.

7.2 Planregels

De indeling van de planregels is als volgt.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 4 Overgangsregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Wonen (artikel 3 )
De gronden die bestemd zijn als 'Wonen' zijn primair bedoeld voor wonen, daarnaast onder andere ook voor parkeervoorzieningen op eigen terrein. In woningen zijn naast het wonen ook beroepsmatige activiteiten rechtstreeks toegestaan met een beperkt oppervlak.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (artikel 4 )
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene bouwregels (artikel 5 )
Dit artikel bevat regels ten aanzien van afwijkende bestaande bebouwing en ondergeschikte bouwdelen. Dit artikel bevat tevens de verplichting tot het voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij een verwijzing is opgenomen naar het relevante beleidsdocument.

Algemene gebruiksregels (artikel 6)

In dit artikel is nader omschreven welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig met het bestemmingsplan worden aangemerkt en regels met betrekking voor aan huis gebonden beroep.

Algemene aanduidingsregels (artikel 7 )
Ter plaatse van het plangebied gelden enkele gebiedsaanduidingen. In dit artikel zijn de planregels bij die gebiedsaanduidingen opgenomen. Het betreffen regels ter bescherming van de aardkundige waarden, regels ter bescherming van vliegbasis Volkel en regels ter bescherming van de aanwezige molenbiotoop.

Algemene afwijkingsregels (artikel 8 )
In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen onder meer het overschrijden van de maximaal toegestane maten, afmetingen en percentages.

Algemene wijzigingsregels (artikel 9)

In dit artikel is een algemene wijzigingsregel opgenomen ten behoeven van het verwijderen van de aanduiding 'overige zone - aardkundig waardevol gebied'.

Overige regels (artikel 10 )
De overige regels bevatten een algemeen toetsingskader voor verwijzingen naar andere wettelijke regelingen er zijn regels opgenomen inzake de parkeernormen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (artikel 11)
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van bestaand gebruik dat in strijd met het bestemmingsplan is.

Slotregel (artikel 12)
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 8 Procedure

Het bestemmingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure. De voorziene procedurestappen zijn:

  • 1. Omgevingsdialoog
  • 2. Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
  • 3. Terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan
  • 4. Vaststelling door gemeenteraad
  • 5. Terinzagelegging vastgesteld bestemmingsplan

8.1 Omgevingsdialoog

De initiatiefnemer heeft de omwonenden geïnformeerd en hen in de gelegenheid gesteld te reageren op het voornemen. Het verslag van deze omgevingsdialoog is als bijlage 15 opgenomen.

De bewoner van Beerseweg 26 is positief over het voornemen om de vervallen

kippenstallen te slopen en alle asbest te saneren en in plaats daarvan 3 woningen te realiseren in de gepresenteerde opzet. Van andere omwonenden zijn geen reacties ontvangen op het plan.

8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is het concept ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de provincie Noord-Brabant en Waterschap Aa en Maas.

De provincie heeft in een reactie aangegeven dat het plan in overeenstemming is met de provinciale belangen.  

Het Waterschap geeft aan dat het planvoornemen leidt tot een afname van het verhard oppervlak en er geen bijzondere waterbelangen in of rondom het plangebied spelen. Het plan geeft het Waterschap geen aanleiding om een zienswijze in te dienen. Wel is een tekstuele aanpassing met betrekking tot de nieuwe oppervlaktegrens van 500 m2 doorgevoerd. Deze tekstuele aanpassing heeft geen gevolgen voor voorliggend plan.

8.3 Terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van dinsdag 16 maart 2021 tot en met maandag 26 april 2021 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen op het plan ontvangen.

8.4 Vaststelling bestemmingsplan

Naar aanleiding van enkele ambtshalve wijzigingen (aanpassing oppervlaktegrens Waterschap, toevoeging reactie en bijlage Veiligheidsregio, toevoeging notitie kerkuilkast en toevoeging bodemsaneringsplan en inmiddels verkregen beschikking van de Provincie) is het bestemmingsplan op 8 juli 2021 gewijzigd vastgesteld.