Plan: | Nassau Dwarsstraat, Vlijmen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0797.NassauDwa-VG01 |
Via de KavelWinkel wil de gemeente Heusden mensen helpen bij het vinden van een vrije bouwkavel of een nieuwbouwwoning. De gemeente Heusden wil een aantal kleine locaties ontwikkelen, die een aanvulling kunnen zijn op het aanbod in de KavelWinkel. Het perceel aan de Nassau Dwarsstraat is er hier één van.
Het realiseren van twee woningen op deze locatie is binnen het vigerende bestemmingsplan 'Vlijmen en Vliedberg herziening 2013" niet mogelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het realiseren van twee woningen.
Het perceel is gelegen aan de Nassau Dwarsstraat, aan de rand van de Vliedberg nabij de woonwijk Zuiderpark. Op circa 200 meter ten noorden van het plangebied ligt de A59.
Locatie van het plangebied (plangebied rood omlijnd)
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan Vlijmen en Vliedberg herziening 2013, vastgesteld 12 mei 2015. In het plangebied geldt de bestemming Agrarisch Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van het bestemmingsplan weergegeven met het plangebied rood omlijnd.
Ligging plangebied op basis van het vigerend bestemmingsplan (plangebied rood omlijnd)
In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt ingegaan op de bestaande situatie en de voorgenomen nieuwe ontwikkeling. Hoofdstuk 3 bevat een inventarisatie en een toetsing aan het Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten, waar ook de resultaten van de benodigde onderzoeken uiteen gezet worden. In hoofdstuk 5 wordt er een toelichting op de regels gegeven. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische en maatschappelijke haalbaarheid.
Het plangebied betreft één kadastraal perceel en is ca. 2.440 m2 groot. Het plangebied omvat voornamelijk grasland met bomen en struiken. Op het perceel stond een kleine schuur. Aan weerszijden liggen woningen. Op onderstaande afbeelding is het plangebied weergegeven.
Ligging plangebied in de omgeving. (plangebied geel omlijnd)
Op basis van het huidige bestemmingsplan mag geen woning worden gebouwd. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt de bouw van twee woningen mogelijk gemaakt. Er wordt een bestemming Wonen en Tuin opgenomen met een bouwvlak.
Omdat de ruimtelijke indeling nog niet bekend is, biedt het bestemmingsplan zoveel mogelijk flexibiliteit. Deze globale opzet heeft tot doel het plangebied voldoende aantrekkelijk te maken voor ontwikkeling. Hierbij is wel rekening gehouden met voldoende afstand tot de woningen van de buren, alsmede tussen de te bouwen woningen. Daarnaast is het bouwvlak in de lijn van de bouwvlakken van aangrenzende percelen gelegd en is aangesloten bij de toegestane bouw- en goothoogte op deze percelen, zodat de inrichting van de percelen in de toekomst goed op de omgeving aan zal sluiten, zie ook paragraaf 4.2.2.
Om te zorgen dat de ontwikkeling, als deze eenmaal gerealiseerd is, bij de omgeving past, zijn in de regels aanvullende voorwaarden gesteld met betrekking tot de toekomstige inrichting van het terrein. Dit betreft onder andere de minimum afstand van bebouwing tot perceelsgrenzen, de bouwmogelijkheden binnen en buiten het bouwvlak en de bouw- en goothoogte van verschillende bouwwerken.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie bevat de visie van het rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028 met een doorkijk naar 2040. In de structuurvisie wordt ingestoken op een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk hanteert hierbij een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. De Rijksoverheid brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat, laat meer over aan gemeenten en provincies. Hiernaast komt de gebruiker centraal te staan. Hierom kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd welke in 2017 is vernieuwd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied echt nodig zijn motiveren waarom.
Conclusie
Voor het plangebied doet de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geen concrete uitspraken. Aan de ladder voor duurzame verstedelijking is getoetst in paragraaf 3.1.2. Het ruimtelijke beheer en de ruimtelijke invulling van het gebied worden aan gemeente en provincie overgelaten.
Op 1 oktober 2012 is de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Bro in werking getreden, waarbij de Ladder voor duurzame verstedelijking is aangepast. De (gewijzigde) Ladder is in artikel 3.1.6 Bro lid 2 vastgelegd en luidt als volgt:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Uit recente uitspraken van de Raad van State is gebleken dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling bij kleinschalige ontwikkelingen (zoals de bouw van één of enkele woningen). Toetsing van de ladder is dan niet noodzakelijk. De voorgenomen ontwikkeling kan worden aangemerkt als kleinschalig en bevindt zich binnen bestaand stedelijk gebied. Er is derhalve geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Wel dient de behoefte aan de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt te worden beschreven.
Behoefte woningen
De behoefte dient te worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen. Het verzorgingsgebied moet van geval tot geval worden bekeken en kan sterk verschillen per functie.
De gemeente Heusden neemt deel aan het Regionaal Ruimtelijke Overleg (RRO) Noordoost-Brabant, waarin de provincie, 19 gemeenten en de waterschappen Dommel en Aa en Maas samenwerken en afspraken maken over diverse thema's. De afspraken over het thema Wonen vinden hun beslag in de Regionale Agenda Wonen. Op dit moment is de Regionale Agenda Wonen (deel A), vastgesteld 8 december 2016, geldend. Volgens die Agenda kon de gemeente Heusden in de periode 2016-2026 2530 woningen toevoegen. In de meest recente bevolkings- en woningbehoefteprognose van de provincie (vastgesteld mei 2017) is de woningbehoefte voor de gemeente Heusden naar beneden bijgesteld. Volgens die prognose kan de gemeente Heusden in de periode van 2018 tot 2028 nog 2.130 woningen toevoegen.
Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke aanwas van de gemeente, maar ook in de huishoudenverdunning en de verwachte migratie. Door de ligging van de gemeente Heusden, op de rand van de regio Noordoost-Brabant, is er tevens een samenwerking met de regio Hart-van-Brabant. En vooral intensief binnen de subregio de Langstraat, die wordt gevormd door de gemeenten Waalwijk, Loon op Zand en Heusden. Woningbouwplanning en plannen worden binnen de Langstraat actief afgestemd, zowel kwalitatief als kwantitatief. Dit vindt zijn weerslag in de monitor. De geplande woningen worden in dit verband afgestemd. Ook met deze woningen blijft er meer dan voldoende flexibele ruimte tussen de woningbouw prognose en de harde plancapaciteit.
In de gemeentelijke woningbouwplanning (2019) vastgesteld op 7 mei 2019 is voor de locatie rekening gehouden met de ontwikkeling van 2 woningen.
Uit het gemeentelijke volkshuisvestingbeleid, de woonvisie en recente onderzoeken in Langstraatverband, zoals de Woningmarktmonitor, blijkt dat er met name behoefte is aan goedkope en middeldure huur- en koopwoningen. Doelgroepen van beleid zijn starters en senioren. Ook is er behoefte aan vrije bouwkavels.
Met dit plan wordt invulling gegeven aan de behoefte aan vrije bouwkavels. Dit plan biedt kansen voor nieuwbouw op burgerinitiatief, waarbij zoveel mogelijk flexibiliteit wordt geboden.
De beoogde ontwikkeling sluit aan op zowel de kwalitatieve als de kwantitatieve behoefte.
Conclusie
De ladder voor de duurzame verstedelijking vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro of AmvB Ruimte) is het inhoudelijke beleidskader van het Rijk waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente.
De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen of vrijwaren van (ruimtelijke) functies, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.
De volgende onderwerpen zijn in het Barro opgenomen: rijksvaarwegen, het project Mainportontwikkeling Rotterdam, het kustfundament, de grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en landelijke spoorwegen, de elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang ten behoeve van het vervoer van gevaarlijke stoffen, de Ecologische Hoofdstructuur, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.
Conclusie
Geen van de in de AMvB genoemde onderwerpen heeft betrekking op het onderliggende plangebied. Het Barro staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is gebaseerd op het bovengenoemde Barro. In titel 2.6 van het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. De onderhavige ontwikkelingslocatie maakt geen deel uit van dergelijke aangewezen terreinen, gebieden, objecten of zones.
Conclusie
Het Rarro staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
De provincie geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals:
Voorafgaand aan de structuurvisie is geconcludeerd dat het vigerende ruimtelijke beleid nog steeds actueel is en daarom ongewijzigd blijft. Voorbeelden daarvan zijn:
De structuurvisie bestaat uit vier delen. Voor dit project zijn deel A en B relevant.
Deel A: Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang.
Deel B: In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur.
Conclusie
In het bestemmingsplan 'Nassau Dwarsstraat, Vlijmen' wordt de ontwikkeling mogelijk gemaakt van grondgebonden woningen in bestaand stedelijk gebied. Het bestemmingsplan voldoet aan de uitgangspunten van de Structuurvisie.
De Interim omgevingsverordening betreft een samenvoeging van verschillende regelingen op provinciaal niveau met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. De Interim omgevingsverordening is daarbij een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies. De Interim omgevingsverordening is op 25 oktober 2019 vastgesteld.
De provincie wil met haar regels aansluiten op de werkwijze in de Omgevingsvisie en de Omgevingswet. Daarom is ervoor gekozen om de verschillende provinciale verordeningen voor de fysieke leefomgeving samen te voegen tot een Interim omgevingsverordening.
De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid zoals de omgevingsvisie. Er heeft voor de Interim omgevingsverordening geen expliciete afweging plaatsgevonden of de inzet van de verordening voor een bepaald onderwerp moeten worden gecontinueerd. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd. In het algemeen geldt daarbij dat de inzet van de verordening in de provincie Noord-Brabant is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor het vanuit provinciale belangen nodig is om regels in te zetten of waarvoor het vanuit de wet verplicht is om regels te stellen in de verordening.
In hoofdstuk 3 zijn de instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen bij de uitvoering van hun bevoegdheden in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. De instructieregels uit hoofdstuk 3 gelden niet alleen voor bestemmingsplannen, maar bijvoorbeeld ook voor beheersverordeningen en uitvoeringsbesluiten.
Instructieregels voor het plangebied
Op basis van kaart 3 voor gemeenten is het plangebied aangewezen als 'landelijke kern' binnen het Stedelijk gebied met het voor de ontwikkeling relevant thema "wonen". Voor het bouwen van woningen binnen het 'Stedelijk gebied' geldt als voorwaarde dat dit past binnen de regionale afspraken en het een duurzame ontwikkeling is.
In paragraaf 3.1.2 is aangegeven dat de bouw van twee vrijstaande woningen passend is binnen de gemeentelijke woningbouwplanning. Er sprake van zorgvuldig ruimtegebruik door optimale benutting van de ruimte binnen het Stedelijk gebied. In Vlijmen is reeds sprake van een veilige en gezonde leefomgeving. In lijn met de huidige wet- en regelgeving zal bij de bouw van de nieuwe woningen zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van duurzame energie. Uiteraard wordt er gasloos gebouwd.
Bevordering ruimtelijke kwaliteit
Voor het plangebied gelden ook de instructieregels aan gemeente die overeenkomen met de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit: zorgvuldig ruimtegebruik, toepassing van de lagenbenadering en meerwaardecreatie. In artikel 3.5 uit de omgevingsverordening is beschreven dat voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving rekening moet worden gehouden met:
Conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de bouw van extra woningen binnen het 'Stedelijk gebied' mogelijk. Er wordt voldaan aan de regels uit de Interim Omgevingsverordening. De woningen passen binnen de regionale afspraken over wonen en er is sprake van meerwaardecreatie door optimale benutting van de bestaande ruimte en dus zorgvuldig ruimtegebruik.
In juli 2009 is de Structuurvisie 'Ideeën voor een plek' door de gemeenteraad van Heusden vastgesteld. Het doel van deze visie is het richting geven aan de gemeentelijke ambities voor de ruimtelijke ontwikkeling van de komende jaren.
Het plangebied ligt binnen de aanduiding 'uitbreiden wonen' (zie onderstaande afbeelding). In de structuurvisie is de taakstelling voor de woningbouwopgave beschreven. De gemeente kent een grote taakstelling, wat goede perspectieven biedt om de woningvoorraad nog beter af te stemmen op de huidige en toekomstige behoeften op het gebied van woonkwaliteiten, zorg en welzijn. Daarnaast wil de gemeente duurzame bouw stimuleren, aantasting van het buitengebied voorkomen en het woonklimaat optimaliseren.
Structuurvisiekaart met ligging plangebied (zwart omcirkeld)
Conclusie
De ontwikkeling maakt onderdeel uit van de woningbouwtaakstelling. Door woningbouw te realiseren binnen bestaand stedelijk gebied en de aangewezen uitbreidingsgebieden voor wonen, wordt voorkomen dat het buitengebied wordt aangetast. Hiermee sluit de ontwikkeling aan op de uitgangspunten van de Structuurvisie Heusden.
Met het vaststellen van de woonvisie 2020-2025 ‘tHuis in Heusden’ is ingespeeld op de actualiteit en wordt een visie gegeven op volkshuisvestelijke ontwikkelingen in de komende beleidsperiode. De Woonvisie is op 22 september 2020 vastgesteld.
Het betreft een visie op hoofdlijnen die tot 2025 richting geeft aan jaarlijks op te stellen uitvoeringsprogramma’s. Primair gericht op die onderdelen waarvoor de gemeente aan de lat staat en waarop de gemeente invloed wil hebben. Al dan niet samen met partners.
De gemeente vindt het belangrijk dat de inwoners naar tevredenheid wonen en dat ze hier een wooncarrière kunnen doorlopen. De meeste inwoners van Heusden zijn prima in staat om verantwoordelijkheid te nemen voor hun eigen woonsituatie. Echter mensen met beperkte kansen op de woningmarkt vanwege inkomen, gezondheid of anderszins, hebben ook recht op woonruimte in Heusden en verdienen aandacht van de gemeente en de partners. Met oog voor de gewenste kwaliteiten, geeft de gemeente samen met de expertise van de partners in wonen, invulling aan de optimalisatie van plannen. Vanuit de merkbelofte ‘Dromen. Doen. Heusden.’ vindt de gemeente het logisch dat de inwoners zo veel mogelijk zelf kunnen bepalen hoe ze willen wonen, zowel in bestaande wijken als in een nieuwbouwomgeving. De gemeente stelt zich hierbij faciliterend op. Op die onderdelen waar de markt niet vanzelfsprekend aan de vraag tegemoet komt of waar gewenste kwaliteiten niet op een autonome wijze ontstaan, ziet de gemeente een regierol weggelegd.
Conclusie
Dit bestemmingsplan draagt bij aan het bieden van kansen voor nieuwbouw op burgerinitiatief. Er wordt zoveel mogelijk flexibiliteit geboden. Het plan past binnen de uitgangspunten van de woonvisie.
Normstelling en beleid
Vanwege artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onderzoek uitgevoerd naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen moet worden aangetoond dat de bodemkwaliteit geschikt moet zijn voor de beoogde functie.
Onderzoek
Voor het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 1). Tijdens de uitvoer van de veldwerkzaamheden is op het maaiveld asbest verdacht plaatmateriaal aangetroffen. Derhalve is de grond verdacht op het voorkomen van asbest. De benodigde vervolgstappen zijn in gang gezet.
Conclusie
Op basis van dit onderzoek blijkt dat er voor onderhavig bestemmingsplan de bodem geschikt of geschikt te maken is voor de realisatie van woningbouw.
Toetsingskader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Gemeentelijk archeologiebeleid
In de Erfgoednota heeft de gemeente vastgelegd hoe het cultureel erfgoed behouden en versterkt kan worden. Cultuurhistorische waarden zijn vastgelegd op de cultuurhistorische waardenkaart. Archeologie is vastgelegd via de 'archeologische verwachtingenkaart' en 'archeologische beleidsadvieskaart'. In het gemeentelijke archeologiebeleid is aan de hand van verschillende categorieën bepaald wanneer archeologisch onderzoek nodig is (en wanneer niet). Dit is afhankelijk van de archeologische verwachtingswaarde.
De gemeente heeft in haar archeologische beleidsadvieskaart het plangebied aangemerkt als Archeologisch waardevol gebied 2. Dit houdt in dat er een hoge archeologische verwachting is voor het plangebied. Daaraan is een ontheffingsgrens gekoppeld van 100 m² (en 0.5 m diepte). Om deze reden is archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Onderzoek
Een bureauonderzoek en verkennend veldonderzoek is uitgevoerd naar de archeologische waarden van het plangebied, zie Bijlage 2.
Op basis van het bureauonderzoek geldt, vanwege de ligging van het plangebied op een dekzandrug met esdek een hoge archeologische verwachting voor alle periodes vanaf het paleolithicum. Vanwege de ligging nabij oude bebouwing geldt voor de periode late middeleeuwen en nieuwe tijd een extra hoge verwachting. In het plangebied is ook een (deels) onderkelderde schuur aanwezig. Ter plaatse van deze onderkeldering worden geen archeologische resten meer verwacht.
Uit het booronderzoek kwam naar voren dat de ondergrond bestaat uit een omgewerkt en deels opgehoogd humeus pakket van 45 tot 65 cm dik, dat gezien de aanwezigheid van baksteenfragmenten, geïnterpreteerd wordt als een geheel omgewerkte plaggendek.
Daaronder zit een 30 cm dikke omgewerkte laag grond, die geinterpreteerd is als een mogelijk restant van een podzolprofiel. Deze laag heeft een scherpe overgang naar de onderste laag, die bestaat uit onverstoord dekzand.
Selectieadvies
De gemeente Heusden kan zich vinden in het advies van ADC Archeoprojecten dat geen archeologisch vervolgonderzoek nodig is in het plangebied. Het onderzoeksgebied kan worden vrijgegeven voor verdere ontwikkeling. Indien toch archeologische sporen of resten worden aangetroffen dient hiervan melding te worden gemaakt bij de Minister van OCW (in de praktijk de RCE of de gemeente Heusden). Het selectieadvies is opgenomen in Bijlage 3.
Conclusie
Op basis van dit onderzoek blijkt dat er voor onderhavig bestemmingsplan geen directe belemmeringen zijn voor de realisatie van woningbouw.
Algemeen
De Modernisering van de Monumentenzorg (MoMo) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.
De gemeente heeft daarom een Cultuurhistorische waarden- en beleidskaart opgesteld.
Uitsnede Cultuurhistorische waarden- en beleidskaart en in zwart de planlocatie weergegeven (Cultuurhistorische waarden- en beleidskaart, gemeente Heusden 2012)
Conclusie
Er zijn geen monumenten of cultuurhistorisch waardevolle objecten in het plangebied aanwezig. Op het naastgelegen perceel Nassau Dwarsstraat 5 is wel een rijksmonumentaal pand aanwezig. Met de uitwerking van het plan is rekening gehouden met de ligging van dit pand. Er wordt voldoende afstand gehouden en de direct naastgelegen woning wordt achter de rooilijn van de woning Nassau Dwarsstraat 5 gebouwd. Verder wordt door de kaprichting haaks op de weg het beeld van het rijksmonument in het straatbeeld versterkt. De maximale goothoogte van de te bouwen woningen is bepaald op 3 meter in aansluiting op de lage hoogte van de naastgelegen rijksmonumentale boerderij.
Bij de verkoop van de gronden en uitwerking van de bouwplannen voor de nieuwe woningen worden de volgende beeldkwaliteitseisen meegegeven:
Gelet op het voorgaande vormt cultuurhistorie geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Voor het plangebied is er een ecologische inventarisatie uitgevoerd, zie bijlage 4. Het doel van de ecologische inventarisatie is om te komen tot inzicht in de mogelijkheden voor kwetsbare en/of beschermde flora en fauna op de planlocatie en de eventuele risico’s en randvoorwaarden die hiermee verband houden.
Soortenbescherming
Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat:
Aan de hand van het nader onderzoek naar steenuil, zie paragraaf 4.3.2 is bepaald of het aanvragen van een ontheffing op de Wnb nodig is.
Voor andere dan bovengenoemde beschermde soorten is een voldoende beeld ontstaan van de aanwezige natuurwaarden. Wel dient de volgende maatregelen te worden toegepast:
Gebiedsbescherming
Gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden en de aard van het plan zijn verder ook geen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden in het kader van de Wnb en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid te verwachten.
In het kader van de nieuwbouw is de depositie van stikstof ten gevolge van de bouw en het gebruik van de woningen berekend. Uit dit onderzoek (zie bijlage 7) blijkt dat er door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig.
Nader onderzoek naar steenuil heeft plaatsgevonden. In verband met de aanwezigheid van deze op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde soort is een ontheffing aangevraagd op grond van artikel 3.3 van de Wet natuurbescherming (Wnb). Ten behoeve van deze ontheffingsaanvraag is een activiteitenplan opgesteld, zie bijlage 10.
Tijdens de bouwwerkzaamheden kan verstoring van steenuil optreden. Daarnaast gaat het plangebied door de bouw van woningen verloren als leefgebied voor steenuil. De gemeente acht het niet wenselijk om voorwaarden aan de groene inrichting van de te realiseren woningbouwkavels te stellen, omdat dit moeilijk te handhaven is. Daarom wordt rekening gehouden met het worstcasescenario dat het plangebied van 2.400 m² geheel verloren gaat als foerageergebied.
De gemeente heeft direct ten noorden van het plangebied, in de driehoek Nassaulaan - Nassau Dwarsstraat - Lavendelweg gronden in eigendom die nu als grasland in gebruik zijn. Deze gronden liggen binnen 200 m van de nestplaats en maken nu al deel uit van het leefgebied van steenuil als foerageergebied met lage kwaliteit. Van de totale oppervlakte van deze graslanden van 9.000 m², wordt circa 2.400 m² ingericht als hoge kwaliteit foerageergebied en de kwaliteit geborgd met een beheerplan. Bij het treffen van beschermingsmaatregelen (zie verder bijlage 10), worden zowel tijdens als na de werkzaamheden in het geheel geen negatieve effecten op de staat van instandhouding verwacht. Extra maatregelen zijn niet nodig voor het waarborgen van de staat van instandhouding.
Ten behoeve van de steenuil is een ontheffing aangevraagd en verkregen, zie bijlage 11.
De Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid, staat met inachtneming van het voorgaande de ontwikkeling niet in de weg.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Aa en Maas, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. De Digitale Watertoets is uitgevoerd op 27 maart 2019. Uit de watertoets komt naar voren dat het waterbelang groot is en er nader overleg met het waterschap nodig is. De volledige watertoets is te vinden in Bijlage 5 Watertoets. In het kader van het wettelijk overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, en op basis van de uitkomst van de watertoets, is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan het Waterschap Aa en Maas en akkoord bevonden.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het ontwikkelingsgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschap:
Gemeente:
Waterschapsbeleid
In het waterbeheerplan 2016 – 2021 staan de doelen die het waterschap Aa en Maas nastreeft en wat in deze periode gedaan moet worden om de doelen te halen. Samenwerking staat in dit plan centraal. Samenwerken met de partners van het waterschap maar ook met de inwoners van het beheersgebied.
Het plan is geen grote koerswijziging ten opzichte van het waterbeheerplan 2010-2015, maar ontwikkelingen zoals de klimaatverandering vragen wel om nieuwe accenten. Waterveiligheid en waterkwaliteit zijn hierbij belangrijke onderwerpen.
Om het beheersgebied beter te beschermen tegen overstromingen worden er strengere eisen gesteld aan de dijken langs de Maas. Het waterschap heeft tot 2050 om de dijken hierop aan te passen. De kwaliteit van het oppervlaktewater is daarnaast de komende jaren echt een punt van aandacht. Enerzijds zitten er te grote hoeveelheden voedingsstoffen in het water. Deze staan een natuurlijk en gezond watersysteem in de weg. Anderzijds zijn er ook allerlei 'nieuwe' stoffen die een steeds groter probleem vormen, zoals medicijnresten, drugs(afval) en resistente bacteriën. Deze stoffen kunnen voor de zuiveringen nu moeilijk uit het afvalwater gehaald worden. Ook dit vraagt om actie.
Gemeentelijk beleid
De raad van Heusden heeft op 3 juli 2018 het Waterplan Heusden 2018 - 2022 vastgesteld. Het waterplan is een beleidsplan dat op hoofdlijnen de invulling van de gemeentelijke watertaken weergeeft. Door middel van het waterplan legt de gemeente vast wat zij wil bereiken en wat de rol van burgers en bedrijven is ten aanzien van het watersysteem. Het waterplan vervult hiermee vier hoofdfuncties:
1. Kader gemeentelijke zorgplichten
overzicht beleidskeuzes ten aanzien van stedelijk afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater
2. Interne afstemming
met andere vakdisciplines binnen de gemeentelijke organisatie
3. Externe afstemming
met de waterpartners en de relatie met burgers en bedrijven.
4. Continuïteit en voortgangsbewaking
vanwege de relatief lange levensduur van stedelijke watervoorzieningen is een lange termijn aanpak essentieel (begroting en evaluatie).
Waterberging
Een van de eisen is het “hydrologisch neutraal ontwikkelen van de locatie”. Het doel van dit uitgangspunt is om te voorkomen dat hemelwater als gevolg van uitbreiding van het verhard oppervlak versneld op het watersysteem wordt geloosd. Het waterschap eist geen compenserende maatregelen bij een toename van het verhard oppervlak van minder dan 2.000 m2. Het gemeentelijk beleid schrijft hier wel compensatie voor. In dit geval bedraagt de toename van het verhard oppervlak circa 800 m². Het gemeentelijk beleid schrijft hier wel compensatie voor.
De gemeentelijke compensatie eis is als volgt:
Het terrein moet in staat zijn om in een etmaal een hoeveelheid regenwater van 56,5 vermenigvuldigd met het verhard oppervlak te verwerken. Daarbij geldt dat een hoeveelheid regenwater van minimaal 30,3 mm/uur vermenigvuldigd met het verhard oppervlak geborgen moet worden op eigen terrein. Oftewel 30,3 liter per m2 verhard oppervlak (dit is de som van zowel het horizontaal gemeten dakvlak als verharding zoals bestrating). In deze berekening mag er niet vanuit worden gegaan dat er door infiltratie minder berging noodzakelijk is. Dit is omdat per etmaal 56,5 mm kan vallen bij een bui T=10+10%.
Het absolute minimum van de bergingsvoorziening bedraagt dus 30,3 mm. Indien de doorlatendheid van de grond zodanig is dat er in 24 uur nog 26,2 mm kan infiltreren, is voldaan aan de gemeentelijke eis van hydrologisch neutraal bouwen. Wanneer de grond een lagere doorlatendheid heeft, dan zal de bergingsvoorziening vergroot moeten worden tot het niveau dat de som van berging en infiltratie wel 56,5 mm per etmaal bedraagt.
Daarbij geldt de volgende voorkeursvolgorde:
Voor de volledigheid wordt vermeld dat een aansluiting van hemelwater op het riool niet toegestaan is. Salderen (het in mindering brengen van in de huidige situatie aanwezig verhard oppervlak) is niet toegestaan.
Waterkwaliteit
Binnen het plangebied zal het principe van duurzaam bouwen worden gehanteerd. Er zal gebruik worden gemaakt van duurzame materialen, die niet uitlogen.
Waterveiligheid
Het plangebied grenst niet aan waterkeringen en ligt niet in het winterbed van een rivier. In de omgeving zijn geen problemen met wateroverlast bekend.
Riolering
De nieuwe bebouwing wordt voorzien van een gescheiden riolering. Dit wil zeggen dat het hemelwater en afvalwater gescheiden worden afgevoerd.
Natte natuurparel
Natte natuurparels zijn door de provincie aangewezen gebieden met bijzondere natuurwaarden. Het doel van natte natuurparels is om de kwetsbare ‘natte' natuur daar te behouden en te herstellen. In een attentiegebied (om de natte natuurparel) mogen geen ingrepen plaatsvinden die negatieve gevolgen hebben op de natte natuurparel. Op basis van de beoogde ontwikkeling worden mogelijk ook bemalingen toegepast. Een watervergunning is op grond van Keur derhalve benodigd. Op voorhand zijn echter geen negatieve gevolgen te verwachten.
Geconcludeerd wordt dat het watersysteem toereikend is om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken. In het kader van het wettelijk overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, en op basis van de uitkomst van de watertoets, is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan het Waterschap Aa en Maas.
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen het onderwerp externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:
Om het aspect externe veiligheid te beoordelen is de risicokaart geraadpleegd. Op basis van informatie afkomstig van de risicokaart kan het volgende worden geconcludeerd:
Inrichtingen
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen inrichtingen die op basis van het Bevi een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling. De dichtstbij gelegen inrichting betreft het tankstation aan de Nassaulaan, ten noordwesten van het plangebied. Dit tankstation ligt echter op een afstand van circa 250 meter.
Transportroutes
Nabij het plangebied lopen geen verkeerswegen, water- of spoorwegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaats vindt. In het plangebied ligt derhalve geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour en is ook geen sprake van een groepsrisico als gevolg van een transportroute.
Buisleidingen
Op circa 30 meter van het plangebied is een gasleiding gelegen. In het plangebied ligt echter geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour. De ontwikkeling voorziet in een zeer beperkte toename van de hoogte van het groepsrisico. Omdat de hoogte van het groepsrisico is gelegen onder de 0,1* de oriënterende waarde, geldt er voor deze risicobron een beperkte verantwoordingsplicht van het groepsrisico. In het kader van het wettelijke vooroverleg is het bestemmingsplan toegezonden aan de Veiligheidsregio (Risicobeheersing van Brandweer Brabant-Noord). Op 14 mei 2019 is per mail advies/reactie van de veiligheidsregio ontvangen, zie bijlage 6.
De veiligheidsregio adviseert om de volgende maatregelen te nemen om de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid in het plangebied te verhogen.
Dit betekent dat geen nadere eisen aan het bestemmingplan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid.
Uitsnede risicokaart waarbij het met plangebied is weergegeven met een rode cirkel
Conclusie
Er zijn geen belemmeringen geconstateerd voor de ruimtelijke ontwikkeling vanwege de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen, transportassen en buisleidingen. Een beperkte verantwoording van het groepsrisico is noodzakelijk gebleken vanwege de risico’s van de hogedruk aardgasleiding in de nabijheid van het plangebied. In bijlage 6 is de beperkte verantwoording opgenomen en zijn de risico's als zodanig aanvaardbaar geacht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1 Wro) moet voorkomen worden dat milieubelastende activiteiten voorzienbare hinder opleveren aan milieugevoelige activiteiten. Bij het toetsen van afstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige activiteiten wordt gebruik gemaakt van de VNG-uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering’ (2009).
Toetsing
De voorgenomen ontwikkeling betreft een milieugevoelige functie. Ten noorden is Bedrijventerrein Nassaulaan gelegen. Langs de zuidrand van dit bedrijventerrein zijn enkel bedrijven met milieucategorien 1 t/m 3.1 toegestaan. De richtafstand voor een categorie 3.1 bedrijf tot milieugevoelige activiteiten bedraagt 50 meter (omgevingstype rustige woonwijk) of 30 meter (gemengd gebied). De te bouwen woningen aan de Nassau Dwarsstraat zijn op ruim 50 meter afstand gelegen tot deze bedrijven waarmee wordt voldaan aan deze richtafstanden.
Nassaulaan 84
Ten oosten van het plangebied is een veehandelsbedrijf gevestigd, aan de Nassaulaan 84. De afstand van de nieuwe woningen tot het agrarisch bedrijf bedraagt ruim 50 meter. Het agrarisch bedrijf is aan te merken als bedrijf van categorie 3. De grootste richtafstand is hierbij 50 meter uitgaande van gemengd gebied. Op basis van de richtafstand kan worden geconcludeerd dat de woningen op voldoende afstand zijn gelegen om geen hinder te ondervinden. Andersom kan de bouw van woningen een beperking opleveren voor het veehandelsbedrijf. Hiertoe is een geuronderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 8.
Geuronderzoek
De Wet geurhinder en veehouderij vormt het toetsingskader voor geur vanwege dierenverblijven. De Wet geurhinder en veehouderij maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tussen emissiepunt en dergelijke objecten. Daarnaast gelden voor alle dieren minimumafstanden tussen gevel dierenverblijf en gevel geurgevoelig object.
Het veehandelbedrijf aan de Nassaulaan 84 beschikt over een milieuvergunning. In de in de milieuvergunning opgenomen tekening staat dat er schapen en geiten kunnen worden gehuisvest. Voorts staat in de vergunning dat om uit te gaan van het “slechtst denkbare scenario” wordt uitgegaan van schapen en geiten ouder dan een jaar en dat op basis van de beschikbare staloppervlakte er maximaal 112 geiten ouder dan een jaar kunnen worden gehouden.
Het betreft hier dieren met een emissiefactor. In de tabel is tevens is aangegeven welke geuremissiefactor is aangehouden en wat de totale geuremissie is. De geuremissiefactor is vastgesteld aan de hand van de Regeling geurhinder en veehouderij van de staatsecretaris van VROM van 29 juni 2010. De ventilatie van deze stal wordt niet geregeld. Het betreft hier zogenaamde natuurlijke ventilatie. Bij het vaststellen van de geuremissie is hiermee rekening gehouden.
De locatie ligt in een zogenaamd “niet-concentratiegebied”. Binnen de bebouwde kom bedraagt hier de maximale geurnorm 2 ouE/m3. Buiten de bebouwde kom bedraagt deze norm 8 ouE/m3.
Indien de gemeente een actief beleid voert ten aanzien van de geurproblematiek, kan van deze normen afgeweken worden. De gemeenteraad van Heusden heeft op 27 maart 2012 de Verordening Wgv vastgesteld. In deze verordening is onder andere vastgesteld dat de hele gemeente wordt gezien als concentratiegebied. Van oudsher ligt de voormalige gemeente Drunen in een concentratiegebied, een gebied met relatief veel veehouderijen. De voormalige gemeenten Vlijmen en Heusden liggen in een niet-concentratie gebied. Agrarische bedrijven in de voormalige gemeenten Vlijmen en Heusden worden hierdoor beperkt in ontwikkelingsruimte ten opzichte van bedrijven in de voormalige gemeente Drunen. In de verordening in dit gelijkgeschakeld door voor de hele gemeente de geurnormen voor een concentratiegebied van toepassing te verklaren. Binnen de bebouwde kom bedraagt nu de maximale geurnorm 3 ouE/m3. Buiten de bebouwde kom bedraagt deze norm nu 14 ouE/m3.
Ten behoeve van de berekeningen zijn de volgende gegevens van de bronnen ingevoerd.
Invoergegevens
Bron | Veehandelsbedrijf Nassaulaan 84 |
Coördinaten bedrijf | X = 411252, Y = 411252 |
Emissiepunthoogte | 1,5 meter (standaard bij natuurlijke ventilatie) |
Gemiddelde gebouwhoogte | 1,5 (standaard bij emissiepunthoogte op 1,5 m) |
Binnendiameter emissiepunt | 0,5 meter (standaard bij natuurlijke ventilatie) |
Uittreesnelheid | 0,4 m/s (standaard bij natuurlijke ventilatie) |
Emissie | 2.105,6 OUe |
Van het bedrijf zijn de 3 en 14 OUE /m3 contouren van het bedrijf berekend. De uitgebreide resultaten van de berekeningen zijn opgenomen in Bijlage 8. Uit deze berekeningen blijkt dat de te realiseren woningen buiten de 3 OUE /m3 geurcontouren liggen. De normen zoals die in de Wet geurhinder en veehouderij zijn weergegeven, worden niet overschreden.
Ook kunnen dieren worden gehouden waarvoor vaste afstanden gelden. Volgens de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) en de gemeentelijke geurverordening is deze afstand 50 m. Ook hieraan wordt voldaan.
Gelet op de ligging van geurgevoelige objecten in de nabijheid van het bedrijf is in redelijkheid niet te verwachten dat het bedrijf belemmerd wordt vanwege de komst van de twee woningen.
Nassau Dwarsstraat 3
Volgens het overgangsrecht van het geldende bestemmingsplan mogen er op Nassau Dwarsstraat 3 bedrijfsactiviteiten uitgevoerd worden. De woning en terrein nabij woning worden gebruikt voor wonen, waardoor hier geen afstand tot de nieuwe woningen in acht hoeft te worden genomen.
Op het achterterrein vinden de bedrijfsmatige activiteiten plaats.
Bepalende activiteiten in de grote loods zijn de werkzaamheden aan auto's. Volgens de VNG-uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering’ vallen de activiteiten onder milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 m. In gemengd gebied dient in beginsel een richtafstand van 10 m vanaf de loods aangehouden te worden. De afstand van de dichtstbijzijnde bestaande woning Nassau Dwarsstraat 1 tot de loods is ca. 13 m. Om die reden wordt een afstand van 13 m van de grote loods tot toekomstige woningen aangehouden. Dit is als zodanig gehanteerd bij het opnemen van het bouwvlak.
Op het buitenterrein nabij de loods vindt opslag plaats van goederen en staan er enkele volières. Volgens de VNG-uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering’ vallen de activiteiten onder milieucategorie 1 met een richtafstand van 10 m. In gemengd gebied hoeft er geen richtafstand aangehouden te worden. In het plan wordt rekening gehouden met een afstand van minimaal 10 m van het bouwvlak tot de betreffende perceelsgrens.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuhinder levert geen belemmeringen op voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Verkeersstructuur
Ontsluiting van het perceel zal plaatsvinden via de Nassau Dwarsstraat. Deze weg ligt binnen de bebouwde kom. Er geldt een maximum snelheid van 30 km/u. De weg bestaat uit een enkele rijloper. Het gemotoriseerd verkeer en fietsverkeer worden hier gemengd afgewikkeld. Voor voetgangers is geen trottoir aanwezig. Dit zorgt ervoor dat de bereikbaarheid voor voetgangers matig is.
Parkeerbehoefte
De gemeente Heusden heeft parkeernormen vastgelegd in de Nota Parkeernormen Heusden 2016. Conform deze nota bedraagt de parkeernorm voor een vrijstaande woningen in het restgebied van de bebouwde kom 2,3 parkeerplaatsen. Deze parkeerbehoefte dient opgevangen te worden binnen het plangebied.
Conclusie
De ontsluiting van het plangebied is voor het gemotoriseerd verkeer en fietsverkeer goed. Er ontbreekt echter een trottoir. De ontsluiting van het perceel is voor voetgangers zodoende matig. De parkeerbehoefte wordt opgevangen binnen het plangebied.
Wet geluidhinder
Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van woningen. De Wet geluidhinder beschouwt dergelijke gebouwen als zogenaamd geluidsgevoelige gebouwen. Onderzocht dient derhalve te worden of toetsing aan de Wet geluidhinder dient plaats te vinden.
Zones
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Het plangebied ligt binnen de zone van de Rijksweg A59, de Heidijk, de Nassaulaan, de Parallelweg-west en de Vendreef.In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.
Onderzoek
Voor de planlocatie is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is te vinden in Bijlage 9.
Hogere waarden
Uit het onderzoek blijkt dat een hogere waarde procedure moet worden gevolg. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB door de Rijksweg A59 wordt overschreden op 8 beoordelingspunten. De geluidbelasting bedraagt op zijn hoogst 53 dB. De maximale ontheffingswaarde van 53 dB wordt niet overschreden. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB door de Nassaulaan wordt overschreden op 3 beoordelingspunten. De geluidbelasting bedraagt op zijn hoogst 51 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden.
Bouwbesluit
De cumulatieve geluidbelasting van 33 dB (vereist binnenniveau) + 20 dB (minimale geluidwering) = 53 dB wordt overschreden. De geluidbelasting bedraagt op zijn hoogst 59 dB ter plaatse van de voorgevels.
Het bevoegd gezag beslist of een nader onderzoek naar de geluidwering van de desbetreffende geveldelen (met een geluidbelasting van 54 dB en hoger) noodzakelijk wordt geacht.
Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder dient er een hogere waarde procedure te worden gevolgd. Het bevoegd gezag beslist of een nader onderzoek naar de geluidwering van de desbetreffende geveldelen (met een geluidbelasting van 54 dB en hoger) noodzakelijk wordt geacht.
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft, op voorstel van de minister van VROM, ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.
In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit, heeft VROM in samenwerking met InfoMil de nibm-tool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is voor de totale toename van verkeer als gevolg van voorliggende ontwikkeling de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald. Hierbij is uitgegaan van 2 extra woningen met in totaal 8 extra voertuigbewegingen per woning.
Rekentool luchtkwaliteit
Conclusie
Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 ug/m3) niet overschrijdt. Het project wordt dan beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
De gemeente Heusden heeft haar duurzaamheidsambities verwoord in de duurzaamheidsagenda 'Heel Heusden Duurzaam'.
In een duurzame wijk zijn mens, milieu en economie met elkaar in evenwicht, dat wil zeggen dat rekening gehouden wordt met toekomstige generaties en de aarde niet wordt uitgeput.
De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Globaal zijn er 3 soorten m.e.r..
Bij een plan-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 3 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r.
Bij een project- of besluit-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage C of D va het Besluit m.e.r. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een bestemmingsplan dat in directe zin woningbouw mogelijk maakt waarvoor een m.e.r.-plicht geldt, of om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een bedrijf (met aanzienlijke milieugevolgen).
Indien de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient de in de wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure beschreven te worden.
Indien de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient beoordeeld te worden of de in de Wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is. Dit noemt men vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Bij een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage 4 van het Besluit m.e.r.
Onderzocht is of het bestemmingsplan het ruimtelijk kader biedt voor activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel C of D van het Besluit MER. Daarbij is alleen naar de ontwikkeling van dit plan gekeken.
Voor de beoordeling of een project m.e.r plichtig is relevant of de activiteit is opgenomen in de in Bijlage II van het besluit m.e.r. Er moet, in dit geval, getoetst worden aan Onderdeel D11.2. De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
Dit plan betreft de realisatie van twee woningen in een stedelijk gebied. Om een inschatting te kunnen maken van de nadelige gevolgen op het milieu ten gevolge van deze ontwikkeling wordt getoetst aan de selectiecriteria uit de Europese richtlijn, Bijlage III (Richtlijn 2001/42/EG). In onderstaande tabel is de vormvrije mer-beoordeling opgenomen.
Tabel: Vormvrije mer-beoordeling
1 kenmerken van het project | |
Omvang van het project (relatie met drempel D lijst) | Dit project maakt de ontwikkeling van 2 woningen mogelijk. Dit is een stedelijke ontwikkelingsproject als vermeld in bijlage D van het besluit m.e.r (Nr D11.2). De omvang van dit project is klein. De milieueffecten op de omgeving van de huidige bestemming en de woningen is niet verschillend. |
Cumulatie met andere projecten | Geen |
Gebruik natuurlijke hulpbronnen | Gebruik van natuurlijke hulpbronnen is in dit geval niet aan de orde. De nieuwe inrichting van het gebied heeft geen effect op natuurlijke hulpbronnen, zoals mineralen, ertsen, fossiele brandstoffen. |
Productie van afvalstoffen | Huishoudelijk afval, afvalwater |
Verontreiniging en hinder | De woningen veroorzaken CO2 uitstoot en lucht verontreiniging door verkeer |
2 Plaats van het project | |
Bestaand grondgebruik | Huidige grond gebruik is grasland, dit wordt wonen met tuin. |
Rijkdom aan en kwaliteit en regeneratieve vermogen natuurlijke hulpbronnen van het gebied | Geen |
Opnamevermogen milieu met aandacht voor wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, HA/ Richtlijnengebied, gebieden waar milieunormen worden overschreden, gebieden met hoge bevolkingsdichtheid, landschappelijk historische cultureel of archeologische gebieden van belang | In de onmiddellijke omgeving van het plangebied liggen geen beschermde natuurgebieden. Cultuurhistorische waarden komen niet voor in het plangebied. Archeologische waarden worden beschermd Geen overschrijding normen luchtkwaliteit in en rond plangebied. |
3) kenmerken van potentieel effecten | |
Bereik van het effect (Geografisch en grootte getroffen bevolking) | Dit project leidt niet tot veranderingen van de effecten op de omgeving. |
Grensoverschrijdend karakter | Nee |
Orde van grootte en complexiteit effect | De effecten zijn niet groot en niet complex |
Duur, frequentie en omkeerbaarheid effect | Verbruik van bouwmaterialen is beperkt. |
Conclusie | |
De realisatie van twee woningen leidt niet tot significante omgevingseffecten |
Het bestemmingsplan biedt geen ruimtelijk kader voor activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Milieugevolgen ten gevolgen van deze activiteit kunnen derhalve worden uitgesloten.
Op dit bestemmingsplan rust geen plicht tot het uitvoeren van een MER. De realisatie van twee woningen veroorzaakt geen nadelige gevolgen voor het milieu.
Op 4 mei 2020 heeft het college van Heusden op basis van voorgaande vormvrije m.e.r.-beoordeling besloten dat een project-m.e.r. in dit geval niet noodzakelijk is.
Dit bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het bouwen en het gebruik van gronden en gebouwen binnen het plangebied. In dit hoofdstuk is een toelichting op de systematiek en de inhoud van de verschillende toegekende bestemmingen van het bestemmingsplan gegeven.
In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke manier voorliggend plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling bindt burgers en overheid.
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012), bindende afspraken en aanbevelingen met betrekking tot de opbouw en de presentatie van het bestemmingsplan en het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2012 (IMRO2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit:
De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en ontheffing. De verbeelding geeft de bestemmingen weer. De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De regels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
Om duidelijkheid te verschaffen richting burgers en belanghebbenden bij bestemmingsplannen worden de regels en de verbeelding zo toegankelijk mogelijk gemaakt. Daarbij wordt bij ontwikkelingsplannen zoveel mogelijk aangesloten op de standaardregels van de gemeente. De gemeente hanteert het uitgangspunt om te dereguleren waar mogelijk. Daarom worden er zo weinig mogelijk binnenplanse flexibiliteitsregels, waarmee afgeweken kan worden van het bestemmingsplan, opgenomen.
De indeling van de planregels is als volgt:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd, die in de planregels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
De bestemmingsregels zijn conform de SVBP2012 als volgt opgebouwd:
Per bestemming kunnen onderdelen, voor zover niet relevant, ontbreken.
In de bestemmingsomschrijving wordt omschreven voor welke doelen/functies de gronden mogen worden gebruikt. In voorliggend bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, erven en verhardingen, en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Bijgebouwen zijn niet toegestaan. Onder voorwaarden mogen binnen deze bestemming erkers, balkons of luifels en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen van hoofdgebouwen van aangrenzende bestemmingen worden gebouwd. Er zijn ook regels opgenomen voor het bouwen van bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van beroep aan huis. Binnen het bouwvlak mogen hoofdgebouwen worden opgericht. Zowel binnen als buiten het bouwvlak zijn aan- en uitbouwen en bijgebouwen toegestaan.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
Er gelden voor het gebruik van gronden, gebouwen en bouwwerken ook regels die op het gehele plan op meerdere bestemmingen van toepassing zijn. In dit plan betreft het regels waarin is aangegeven welk gebruik in strijd is met het bestemmingsplan.
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen het overschrijden van de maximaal toegestane maten, afmetingen en percentages.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Conform de wetgeving is het voorgeschreven artikel voor overgangsrecht opgenomen. Hierin zijn voorwaarden voor de omvang, het onderhoud en de herbouw opgenomen voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing of bestaand gebruik.
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Op grond van het bepaalde in artikel 3.1.6 onder f. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting inzicht worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Deze uitvoerbaarheid betreft in het bijzonder de financieel economische uitvoerbaarheid. In dat verband is hiernaar onderzoek verricht. Daarnaast moet worden aangegeven of er een exploitatieplan wordt opgesteld of dat er sprake is van een overeenkomst.
Kostenverhaal
Dit bestemmingsplan leidt tot de planologische mogelijkheid om twee nieuwe woningen te bouwen. Op grond van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In afwijking van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening bepaalt lid 2 van dit artikel dat de gemeenteraad kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Financiële uitvoerbaarheid
De kosten die verband houden met het nieuwe gebruik zijn plankosten en de kosten van de bouw. De plankosten worden door de gemeente betaald en de bouwkosten door de toekomstige kopers. De financiële uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is met het oog op het voorgaande afdoende gewaarborgd.
Inspraak en overleg
Het betreft een ontwikkeling van beperkte omvang (twee woningen). Om deze redenen is conform de gemeentelijke inspraakverordening besloten af te zien van een terinzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan.
Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg gepleegd te worden met het waterschap en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor dit plan is overleg gepleegd met:
Ontwerp
Het ontwerp van bestemmingsplan 'Nassau Dwarsstraat, Vlijmen' heeft vanaf 14 mei 2020 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn in totaal 25 zienswijzen ingediend. De resultaten zijn opgenomen in Bijlage 12 Nota zienswijzen. Ook zijn er enkele ambtshalve wijzigingen verwerkt in het bestemmingsplan, zie Bijlage 13 Nota wijzigingen.