direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Grassen - fase 2
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0797.DeGrassenfase2-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding/ doel

Het dorp Vlijmen wordt aan de oostzijde uitgebreid met een nieuwe woonwijk 'De Grassen'. De wijk krijgt een groen, waterrijk en dorps karakter met kromme straatjes, brinken en singels. De opzet is ruim: De Grassen beslaat 43 hectare waarop ongeveer 825 woningen kunnen worden gebouwd. Nu fase 1 (nagenoeg) is afgerond is gestart met de voorbereiding van fase 2, waaronder de planologische doorvertaling in een bestemmingsplan.

De uitwerking van fase 2 heeft een belangrijk raakvlak met de Gebiedsontwikkeling Oostelijke Langstraat (GOL) en daaraan verbonden herontwikkeling van onder andere de Vijfhoevenlaan. Wanneer er geen verdere verkeersmaatregelen zouden worden getroffen zou de ontwikkeling van De Grassen leiden tot verkeersproblemen elders.

Voor het gebied De Grassen is op 17 december 2013 een masterplan vastgesteld. Na de realisatie van de eerste fase van woonwijk De Grassen is het ruimtelijk kader dat aangeeft hoe De Grassen kan worden ontwikkeld geactualiseerd (Oplegnotitie Masterplan De Grassen Vlijmen, raadsbesluit d.d. 21-12-2021).

In het masterplan is de hoofdstructuur van wegen, groen en water vastgelegd, wat de kwaliteit van de woonomgeving garandeert.

Gekozen is om de nieuwe woonwijk in fasen te ontwikkelen. Iedere fase zal in beginsel een zelfstandig, functionerende ontwikkeling worden gerealiseerd. Ondanks dat de ontwikkeling in fasen wordt gerealiseerd, wordt er rekening gehouden met het groter geheel van de ontwikkeling. Dit wordt onder andere gedaan door de hoofdstructuur van de openbare ruimte van alle fasen samen een samenhangend geheel te geven.

Op basis van het geldende planologische regime is de beoogde ontwikkeling van fase 2 niet mogelijk. Om de ontwikkeling mogelijk te maken wordt het voorliggende bestemmingsplan opgesteld. Fase 2 bestaat uit de ontwikkeling van een woonwijk met circa 325 woningen en een aantal maatschappelijke voorzieningen, te weten: een basisschool, een sportzaal, een gezondheidscentrum en eventuele andere aanverwante maatschappelijke doeleinden.

Realisatie van fase 2 van de nieuwe woonwijk 'De Grassen' wordt met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Tevens wordt de herinrichting van de Vijfhoevenlaan juridisch - planologisch bestendigd met dit bestemmingsplan.

1.2 Ligging en begrenzing

Aan de oostzijde van kern Vlijmen wordt de nieuwe woonwijk 'De Grassen' gerealiseerd. Fase 2 vormt een onderdeel van deze woonwijk. Deze fase omvat een deel ten noorden van de Vijfhoevenlaan en een deel ten zuiden van de Vijfhoevenlaan. Het noordelijk deel wordt globaal begrensd door de Vijfhoevenlaan, woonpercelen aan de De Jonglaan en agrarische percelen aan de noord- en oostzijde. Het zuidelijk deel wordt globaal begrensd door de Vijfhoevenlaan, de Witbol, percelen aan de Meliestraat en percelen aan de Voordijk. Het zuidelijk deel is ook wel bekend als de locatie van de Innoseeds-hallen. Het noordelijke en zuidelijke deel worden gescheiden door de Vijfhoevenlaan, die in zijn geheel wordt heringericht. De Vijfhoevenlaan is meegenomen in dit bestemmingsplan. Het gebied van de 2e fase is circa 15 hectare groot. Het plangebied inclusief de herinrichting van de Vijfhoevenlaan bedraagt circa 17 hectare. Op de onderstaande figuur is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.DeGrassenfase2-VG01_0001.png"

Figuur 1.1: ligging plangebied weergegeven (geel kader), bron: topotijdreis.nl.

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Ter plaatse gelden meerdere planologische regelingen. De planologische regelingen die gelden voor het plangebied:

  • bestemmingsplan 'Noordzijde Meliestraat', vastgesteld op 21 maart 2000;
  • bestemmingsplan 'Buitengebied Vlijmen', vastgesteld op 22 april 1991;
  • bestemmingsplan 'De Grassen 1e fase', vastgesteld 17 mei 2016;
  • bestemmingsplan 'Vlijmen en Vliedberg herziening 2013', vastgesteld 12 mei 2015;
  • bestemmingsplan 'Parapluplan wonen', vastgesteld op 13 juli 2021;
  • bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren Heusden', vastgesteld op 18 september 2018.

In deze geldende bestemmingsplannen hebben de gronden aan de noordzijde van de Vijfhoevenlaan overwegend een bestemming Agrarisch en de gronden aan de zuidzijde van de Vijfhoevenlaan een bestemming 'Gras- en zaadveredelingsbedijf'. Woningen zijn binnen deze bestemmingen niet mogelijk. De Vijfhoevenlaan is in de geldende bestemmingsplannen overwegend voorzien van de bestemmingen Verkeer, Groen en Water. Om de Vijfhoevenlaan te voorzien van een eenduidige regeling en onder te brengen in één bestemmingsplan (in plaats van diverse bestemmingsplannen) is deze aan dit plan toegevoegd.

Op onderdelen zal de herinrichting van de Vijfhoevenlaan niet aansluiten op geboden gebruiksmogelijkheden en daarom wordt deze meegenomen in dit bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie en de gewenste ontwikkeling. In Hoofdstuk 3 worden de uitgangspunten getoetst aan het, voor het plan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Hoofdstuk 4 gaat in op de omgevingsaspecten. Tot slot bespreekt Hoofdstuk 5 de juridische vormgeving en Hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Masterplan De Grassen

Voor de woningbouwlocatie De Grassen is een masterplan opgesteld. In dit masterplan is de visie voor De Grassen benoemd en zijn richtinggevende kaders gegeven voor de verdere planontwikkeling. De visie voor De Grassen is gebaseerd op zes basisprincipes:

  • 1. voor en door mensen;
  • 2. veilige en gezonde leefomgeving;
  • 3. ruimte voor initiatieven;
  • 4. waardecreatie en waardebehoud;
  • 5. natuurlijk verankerd;
  • 6. herkenbaar.

De planstructuur is geïnspireerd op de traditionele patronen en openbare ruimten van de Brabantse nederzettingen. De interpretatie hiervan met typerende stedenbouwkundige ruimten en een overwegend traditionele invulling van het beeld van gebouwen en buitenruimten leiden tot een 'couleur locale'.

Het toekomstig stratenpatroon van lanen, linten, straatjes en plantsoenen zal ogen alsof het in de tijd is gegroeid en met variatie aan woningen is ingevuld. Diverse woningtypen staan naast elkaar en verspringen in de rooilijn. Daarnaast zal het woongebied in alle opzichten moeten voldoen aan de eisen van volwaardig eigentijds en toekomstgericht wonen in bouwtechnische, sociale, bouweconomische en milieutechnische zin. Om te komen tot dit gewenste landelijk – dorpse woonmilieu worden de volgende uitgangspunten gehanteerd bij de ontwikkeling van De Grassen:

  • geen rechte straten;
  • sfeer en woningdichtheden circa 18 woningen per hectare;
  • een ruige openbare ruimte mag best;
  • de auto dichtbij;
  • gebiedskwaliteiten bestaande uit een krachtig woon- en leefmilieu en een sterke identiteit.

Het plan voor De Grassen gaat uit van het ontwikkelingsprincipe dat deze op een organische wijze kan groeien, waarbij het groeitempo vooraf niet vaststaat en in de tijd kan vertragen of versnellen. Dit vraagt om een plantype dat enerzijds garanties biedt voor een goede stedenbouwkundige structuur en anderzijds maximale flexibiliteit biedt om op veranderende marktomstandigheden in te spelen. Het masterplan legt enkel de ruimtelijke hoofdstructuur vast, met flexibel in te richten woonvelden hierbinnen.

Omdat het masterplan uitgaat van een maximale flexibiliteit, zijn er geen beeldkwaliteitseisen geformuleerd. Het gehele plangebied is welstandsvrij. Binnen de vooraf vastgelegde hoofdstructuur zijn er veel mogelijkheden voor invulling en zal veel inpasbaar blijken. Het bestemmingsplan is daarbij de leidraad en geeft zekerheid over de regels van hoogten bebouwing, afstand bebouwing tot het omliggende gebied en dergelijke. Essentiële en kenmerkende structuren voor ontsluiting, groen en water en verbinding naar het buitengebied en het dorp zijn hierin vastgelegd. Op navolgende figuur is de hoofdstructuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.DeGrassenfase2-VG01_0002.png"

Figuur 2.1: Hoofdstructuur De Grassen, met ligging plangebied

2.2 Actualisatie Masterplan en stedenbouwkundige invulling

Na de realisatie van de eerste fase van woonwijk De Grassen is het ruimtelijk kader dat aangeeft hoe De Grassen kan worden ontwikkeld geactualiseerd (raadsbesluit d.d. 21-12-2021). De meest in het oog springende wijziging is de aansluiting van de woonstraten op de Vijfhoevenlaan. Voor de Vijfhoevenlaan is een schetsontwerp gemaakt, waarbij nu gedacht wordt aan 2 volwaardige kruispunten/rotondes. De structuur van fase 2 van De Grassen is hierop afgestemd. Op onderstaande kaart is deze structuur op hoofdlijnen weergegeven. (de wegen, de hoofstructuur voor het water en het groen en de geeloranje gekleurde bouwvelden). De bouwvelden zijn flexibel in te vullen met bebouwing, wijkgroen, waterberging en woonstraten. 

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.DeGrassenfase2-VG01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.DeGrassenfase2-VG01_0004.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0797.DeGrassenfase2-VG01_0005.png"

Figuur 2.2: Geactualiseerde hoofdstructuur De Grassen, met ligging plangebied

Een mogelijke uitwerking van deze hoofdstructuur is weergegeven aan de hand van een stedenbouwkundig plan, hierna afgebeeld. Hierin is een voorbeeld gegeven van de verkaveling en nadere inrichting van De Grassen, fase 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.DeGrassenfase2-VG01_0006.png"

Figuur 2.3: Indicatieve stedenbouwkundige- en verkavelingsstudie (juni 2022), met doorkijk naar de 3e fase

Omdat nog niet duidelijk is hoe het exacte programma eruit komt te zien, is het stedenbouwkundige plan in hoofdlijnen vertaald in het bestemmingsplan, zie paragraaf 2.4.

2.3 Randvoorwaarden beoogde ontwikkeling

Flexibiliteit
Om een zo flexibel mogelijke invulling van het plangebied te bewerkstelligen, wordt terughoudend omgegaan met het stellen van regels. Ten aanzien van flexibiliteit en aanpasbaarheid is het wenselijk een breder scala aan woningtypen mogelijk te maken in het bestemmingsplan, waarbij wel beperkingen gelden voor gestapelde woningen.

Voor de maatschappelijke functies geldt dat deze slechts in een nader aangeduid gedeelte van het plangebied zijn toegestaan.

Toelaatbare bouwmassa
Standaard hanteert de gemeente Heusden voor nieuwe woningbouwontwikkelingen een goothoogte van 7 meter en een bouwhoogte van 11 meter. Locatiespecifiek kunnen afwijkende hoogtematen gewenst/noodzakelijk zijn. Voor dit plan wordt uitgegaan van een maximum goothoogte van 7 meter en een maximum bouwhoogte van 11 meter, waarbij aan sommige randen in afstemming met aangrenzende (woon)bebouwing aangepaste bouwhoogtes gelden. Voor de maatschappelijke voorzieningen en gestapelde woningen gelden aangepaste (hogere) goot- en bouwhoogtes.

Verkeersafwikkeling
De ontsluiting van het plan De Grassen vindt plaats via de Vijfhoevenlaan. Deze weg wordt nader ingericht voor de beoogde functie (een gebiedsontsluitingsweg met een snelheidsregime van 50 km/uur), mede in relatie tot de ontwikkeling van de GOL. Om voor de hele Vijfhoevenlaan één eenduidige en passende regeling te krijgen en gelet op de relatie met De Grassen, wordt deze in dit plan betrokken. In paragraaf 4.1 wordt nader ingegaan op de verkeersgeneratie en de -afwikkeling van de Vijfhoevenlaan.

Parkeren
Bij de realisatie van woningen moet parkeeroverlast worden voorkomen door voldoende parkeerplaatsen te realiseren. Bij het opstellen van het stedenbouwkundig plan, is er een parkeerbalans opgesteld op basis van de gemeentelijke parkeernormen. Aan de hand van de indicatieve verkavelingsopzet, zoals opgenomen in paragraaf 2.2, wordt geconcludeerd dat binnen het plangebied voldoende ruimte beschikbaar is om in de parkeerbehoefte te voorzien.

Bij bepaalde woningtypen moet volgens de gemeentelijke nota Parkeernormen (deels) worden voorzien in parkeerplaatsen op eigen terrein. De realisatie van deze woningtypen is in handen van particulieren en/of projectontwikkelaars. Publiekrechtelijk wordt door middel van een voorwaardelijke verplichting in dit bestemmingsplan geborgd dat zij voorzien in de parkeerbehoefte.

Waterretentie
Bij nieuwe ontwikkelingen binnen de gemeente moet hydrologisch neutraal worden gebouwd. Dit uitgangspunt wordt gehanteerd om wateroverlast in de toekomst te voorkomen. In paragraaf 4.11 wordt ingegaan op de voorwaarde om hydrologisch neutraal te bouwen.

2.4 Juridisch-planologische vertaling stedenbouwkundig plan

Het bestemmingsplan legt de ruimtelijke invulling van het plangebied juridisch-planologisch vast. Hierin zijn belangen, zoals bestaande omgevingsfactoren (stedenbouw, milieu) en overige belangen, zoals het bieden van voldoende ontwikkelingsruimte tegen elkaar afgewogen en is aan het gebied een aantal bestemmingen met bouw- en gebruiksmogelijkheden toegekend.

Daarbij is rekening gehouden met de rechtszekerheidsbelangen van omwonenden. Een belangrijk uitgangspunt in de keuze voor de plansystematiek is om een ontwikkelende partij voldoende ruimte te bieden de woningbouw te realiseren. Het bestemmingsplan is om deze reden globaal van opzet, waarbij het grootste deel van het gebied de bestemming ‘Woongebied' heeft gekregen. Binnen deze bestemming zijn diverse functies toegestaan, onder meer: circa 325 woningen met bijbehorende tuinen en erven, voorzieningen voor verkeer en verblijf, nutsvoorzieningen, groen- en speelvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Aan de Vijfhoevenlaan is een bestemming 'Verkeer' toegekend, die naast functies als weg, voetpad, fietspad ruimte biedt aan functies als groen, water en dergelijke.

Door de globale opzet is het plangebied voldoende aantrekkelijk en flexibel te ontwikkelen. Dit neemt niet weg dat in het plan aan enkele aspecten wel regels zijn gesteld. Dit betreft met name aspecten die de belangen van omwonenden raken en waaromtrent rechtszekerheid geboden moet worden. Het gaat om het volgende:

  • Op de verbeelding is aan de randen van het plangebied het bouwvlak in de bestemming 'Woongebied' bepaald in aansluiting op de bestaande stedenbouwkundige structuur.
  • Er moet voldoende waterberging gerealiseerd worden in het plangebied, zie paragraaf 4.11.
  • Voor de te realiseren woningen is het volgende bepaald:
    • 1. De goot- en bouwhoogtes van de toe te laten woningen.
    • 2. De maximale breedte en diepte van hoofdgebouwen bedraagt 15 m.
    • 3. Het maximum aantal gestapelde woningen bedraagt 65. Het gebied waar gestapelde bebouwing is toegestaan is op de verbeelding met een aanduiding aangegeven.
    • 4. Er moet worden voorzien in de parkeerbehoefte volgens de gemeentelijke nota parkeernormen (via een voorwaardelijke verplichting).
    • 5. Waar gestapelde woningen zijn toegestaan.
  • Maatschappelijke voorzieningen waar onder begrepen een basisschool, een sportzaal, een kinderdagverblijf en een gezondheidscentrum zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk'.
  • Het college van Heusden kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bebouwing indien dit noodzakelijk is:
    • 1. Voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundig beeld.
    • 2. Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
    • 3. Ter bevordering van de verkeers- en brandveiligheid en sociale veiligheid.
    • 4. Ter voorkoming dat bebouwing de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en inrichtingen, woningen en bouwwerken onevenredig aantast.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI. Het gaat om het strategisch beleid, omdat de NOVI een visie is en de hoofdzaken bevat van het beleid voor de fysieke leefomgeving (artikel 3.2 Omgevingswet).

Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

In zijn totaliteit kent de NOVI 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. Het gaat daarbij om 'omgevings-inclusief' beleid. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgeving-inclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.

Conclusie
Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor de NOVI gerichte belangen of opgaven kent. Om die reden kan verdere toetsing aan de NOVI achterwege blijven.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
3.1.2.1 Toetsingskader

De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Sinds augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Bro en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.

De Ladder is geen op zichzelf staand instrument maar is onderdeel van de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de minister van Infrastructuur en Waterstaat. De betreffende minister zorgt ervoor dat decentrale overheden over de juiste instrumenten beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Onderdeel hiervan is het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

3.1.2.2 Toetsing

De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

In het navolgende worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.

1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
Een stedelijke ontwikkeling wordt in artikel 1.1.1 Bro gedefinieerd als een:

‘Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijk voorzieningen’.

De voorgenomen planologische mogelijkheid betreft de bouw van circa 325 woningen, een basisschool inclusief een kinderdagverbijf, een sportzaal en een gezondheidscentrum. Er is daarmee sprake van een stedelijke ontwikkeling.

2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
De vervolgvraag is of de stedelijke ontwikkeling 'nieuw' is. De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In beginsel is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt of indien de planologische functiewijziging qua aard en omvang beperkt is.

In onderhavig geval is sprake van de bouw van een woonwijk bestaande uit circa 325 woningen en een aantal maatschappelijke voorzieningen. De omvang van het gehele plan betreft circa 17 hectare, thans in gebruik als agrarisch gebied, bedrijfsgrond en weg (Vijfhoevenlaan). Voorliggend plan kan als nieuwe stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt.

3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
Wanneer sprake is van een stedelijke ontwikkeling (vraag 1) die ook nieuw is (vraag 2) moet de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving bevatten van de behoefte aan de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt. De behoefte bepaalt men binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Daarbij zijn aard en omvang van de betreffende ontwikkeling(gen) bepalend voor het schaalniveau waarop de behoefte moet worden afgewogen. Voor wonen kan dit schaalniveau de gemeentegrens overstijgen.

Verhuisbewegingen zijn een belangrijke indicator voor de omvang van het ruimtelijk verzorgingsgebied. Het zwaartepunt van het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de beoogde ontwikkeling ligt in de gemeente Heusden zelf. CBS data van alle verhuisde personen over de periode 2011-2016 tonen namelijk aan, dat het overgrote deel (bijna 60%) van alle inkomende verhuisbewegingen uit de gemeente zelf komt. Van de kopers van nieuwbouwwoningen kwam in de periode 2004-2015 zelfs ruim 80% uit de gemeente zelf. De nieuwbouwkoopmarkt heeft daarmee een nog sterker lokaal karakter dan de algehele woningmarkt in Heusden.

4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
Wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt. De voorgenomen woningbouwlocatie in De Grassen voorziet in een kwalitatieve en een kwantitatieve behoefte. Dit blijkt uit zowel het regionale als het gemeentelijke beleid. Op basis van de provinciale woningbehoefteprognose (2020) is er in de periode 2020-2030 een indicatieve woningbehoefte van 2.155 woningen (Bron: https://bevolkingsprognose.brabant.nl/hoofdstuk/ontwikkeling-van-de- brabantse-woningvoorraad).

In de gemeentelijke woningbouwplanning zijn de geplande woningbouwontwikkelingen meegenomen. Op basis daarvan zijn tot 2030 locaties in beeld voor 2.105 woningen. Ook de ontwikkeling van de Grassen is daarin meegenomen. De ontwikkeling van De Grassen is hard nodig om te voorzien in de woningbehoefte van de gemeente Heusden in de periode tot 2030. Sterker nog: in de periode 2026-2030 moet de woningbehoefte vrijwel uitsluitend worden ingevuld door De Grassen. Daarmee is aangetoond dat er een kwantitatieve behoefte is aan de ontwikkeling van De Grassen. Voor wat betreft de kwalitatieve woningbehoefte wordt opgemerkt dat het bestemmingsplan globaal is opgezet, waardoor er ruimte is voor diverse woningtypes. De Grassen levert een belangrijke bijdrage voor de realisatie van nieuwe sociale en betaalbare woningen zoals is afgesproken in de regionale woondeals met de provincie en het ministerie van BZK.

De voorgenomen ontwikkeling voor circa 325 woningen voorziet in een kwalitatieve en kwantitatieve behoefte. Tot enige leegstand of anderszins een onaanvaardbare situatie leidt deze ontwikkeling niet. De Grassen biedt een belangrijke bijdrage voor de realisatie van nieuwe sociale en betaalbare woningen zoals is afgesproken in de regionale woondeals met de provincie Noord-Brabant en het ministerie van BZK. Daarnaast is de woningbouwplanning ook in regionaal verband (primair regio Noord-Oost Brabant en secundair nog in regio Hart van Brabant) afgestemd.

Maatschappelijke voorzieningen
In het beleid Actualisatie Integraal Huisvestingsplan 2017 - 2026 van de gemeente is aangegeven dat een basisschool, sportzaal en gezondheidscentrum op termijn nodig zijn. Het betreft onder meer een schoolgebouw om de leerlingen vanuit de nieuwe wijk De Grassen op te kunnen vangen.

Voor de ontwikkeling en realisering van de nieuwe basisschool, sporthal en gezondheidscentrum is de benodigde capaciteit leidend. Voor de basisschool geldt dat op basis van de meest actuele leerlingenprognose wordt geanticipeerd op de benodigde capaciteit aan onderwijshuisvesting. Hiermee wordt de mogelijkheid gecreëerd om in de toekomst voldoende 'capaciteit' te realiseren. Bundeling van zorgaanbod past binnen de beleidswens te komen tot betere onderlinge afstemming.

5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
Vervolgvraag is of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ligt. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Als de stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied is gepland, moet volgens artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro worden gemotiveerd waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Daarbij spelen de beschikbaarheid en geschiktheid van locaties binnen bestaand stedelijk gebied een rol.

De woonwijk is voorzien aan de rand van het stedelijke gebied van de gemeente Heusden, echter niet in stedelijk gebied. Om die reden moet worden gemotiveerd waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Ten eerste dient te worden opgemerkt dat binnen het bestaand stedelijk gebied van de gemeente diverse woningbouwlocaties in ontwikkeling zijn dan wel recent tot ontwikkeling zijn gebracht. Daarbij gaat het om ‘harde’ plancapaciteit die in de gemeentelijke woningbouwplanning al is meegenomen in het voorzien in de woningbehoefte.

Voor de afweging van potentiële locaties binnen bestaand stedelijk gebied is gekeken naar alle zachte woningbouwplannen in de gemeente (nog niet vastgestelde of onherroepelijke plannen voor woningbouw), andere braakliggende inbreidingslocaties en leegstaand vastgoed binnen de gemeente. Uiteindelijk zijn er verschillende locaties binnen bestaand stedelijk gebied afgewogen. Uit deze analyse is gebleken dat er geen locaties binnen bestaand stedelijk gebied beschikbaar of geschikt (te maken) zijn, waar een groot woningbouwprogramma kan worden gefaciliteerd.

Er zijn geen grotere braakliggende locaties binnen bestaand stedelijk gebied beschikbaar, die in potentie zouden kunnen voorzien in de realisatie van het beoogde samenhangende woningbouwprogramma. De nog beschikbare locaties binnen bestaand stedelijk gebied betreffen hoofdzakelijk kleinere inbreidingslocaties waarop wellicht in de toekomst een klein aantal woningen kan worden gerealiseerd. Deze locaties zijn, vanwege hun beperkte omvang niet geschikt om een grote diversiteit aan woonmilieus te ontwikkelen. Ook is in de gemeente geen leegstaand vastgoed beschikbaar dat het beoogde plan zou kunnen faciliteren.

Daarnaast wordt opgemerkt dat zowel in de provincie als in de regio de locatie De Grassen al vele jaren in beeld is als woningbouwlocatie. Hierover zijn ook regionale afspraken gemaakt. Mede daarom is het gebied in de provinciale omgevingsverordening ook aangegeven als 'verstedelijking afweegbaar'. Zie ook paragraaf 3.2.2 (Interim omgevingsverordening Noord-Brabant).

3.1.2.3 Conclusie

Na toetsing van het project aan de Ladder voor duurzame verstedelijking kan worden geconstateerd dat de Laddertoets geen belemmering oplevert voor onderhavige ontwikkeling. Het plan kan wat betreft dit aspect als uitvoerbaar worden geacht.

3.1.3 Toetsing overig rijksbeleid

Het planvoornemen betreft een ontwikkeling die weinig tot geen invloed heeft op nationale belangen. Zo bezien voldoet dit plan aan het Rijksbeleid en vormt het Rijksbeleid geen belemmering voor het onderhavige planvoornemen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie 'Kwaliteit van Brabant'

Op 14 december 2018 hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant de Brabantse Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant – Visie op de Brabantse leefomgeving' vastgesteld. Met deze omgevingsvisie geeft de provincie, vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet, richting aan wat zij voor Brabant wil bereiken en biedt daarmee handvatten voor haar handelen in de praktijk. De provincie streeft ernaar dat deze visie, hoewel formeel alleen zelfbindend, Brabant samenbindt. Met de omgevingsvisie formuleert de provincie haar ambitie: hoe moet de Brabantse leefomgeving er in 2050 uitzien? En daarbij stelt zij mobiliserende tussendoelen: wat willen we in 2030 voor elkaar hebben om die ambitie te verwezenlijken?

Eén basisopgave en vier hoofdopgaven
De Omgevingswet heeft als doel een balans te vinden tussen beschermen (veilig, gezond met waarborg voor omgevingskwaliteit inclusief natuur) en benutten (optimaal gebruik en ontwikkelen van de leefomgeving om maatschappelijke behoeften te vervullen). Met de Omgevingsvisie geeft de provincie aan wat zij belangrijk vindt voor de verbetering en duurzame ontwikkeling van de leefomgeving van de inwoners van Brabant. De focus ligt daarbij op de vier hoofdopgaven voor de middellange en lange termijn:

  • Werken aan de Brabantse energietransitie;
  • Werken aan een klimaatproof Brabant;
  • Werken aan de slimme netwerkstad;
  • Werken aan een concurrerende, duurzame economie.

Het gaat om grote maatschappelijke opgaven die niet los van elkaar te zien zijn, maar die met elkaar zijn verbonden. Het zijn urgente opgaven die raken aan de essentie van de omgevingsvisie: de visie als inspirerend eindbeeld en mobiliserende strategie. De visie geeft daarbij richting aan deze opgaven vanwege de ingrijpende veranderingen waarmee zij gepaard gaan. Extra focus op deze hoofdopgaven is nodig om een goede basis met een goede omgevingskwaliteit te behouden. De provincie heeft daarom de volgende basisopgave in de Omgevingsvisie benoemd: werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit. Voor de feitelijke realisering spelen gemeenten en initiatiefnemers de hoofdrol. De omgevingsvisie is samen met de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (zie paragraaf 3.2.2) een middel om de provinciale ruimtelijke visie op Brabant te realiseren en een toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke initiatieven.

Conclusie
Met het voorliggende plan worden circa 325 nieuwe woningen gerealiseerd. Het plan draagt daarmee bij aan de doelstelling van de provincie om de komende tien jaar 120.000 woningen te bouwen. Het planvoornemen is gepland op een locatie die door de provincie in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (zie paragraaf 3.2.2) is aangewezen als 'verstedelijking afweegbaar'. Ten aanzien van omgevingskwaliteit wordt er in het plangebied ruimte gemaakt voor onder meer voldoende groen, een goede waterhuishouding en spelen en recreëren.

Het planvoornemen past daarmee in het provinciale beleid en is er sprake van een zorgvuldig ruimtegebruik.

3.2.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Op 25 oktober 2019 hebben provinciale staten van Noord-Brabant de 'Interim omgevingsverordening Noord-Brabant' vastgesteld. Deze omgevingsverordening trad op 5 november 2019 in werking. De omgevingsverordening betreft een samenvoeging van verschillende regelingen op provinciaal niveau met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. De Interim omgevingsverordening is daarbij een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies.

De interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd ten opzichte van eerdere versies van de verordening, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid zoals de omgevingsvisie. In principe zijn de huidige regels gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau.

Belangrijke uitgangspunten vanuit de Omgevingsvisie 'Kwaliteit van Brabant' (zie paragraaf 3.2.1) zijn verwerkt. De nieuwe manier van werken met diep, rond en breed kijken is opgenomen en er wordt vaker een koppeling gelegd met omgevingskwaliteit door bijvoorbeeld sanering van leegstaand vastgoed elders. De nadruk op omgevingskwaliteit komt ook tot uitdrukking bij de kwalitatieve benadering voor hergebruik van leegstaand vastgoed in het landelijk gebied en duurzame verstedelijking.

De omgevingsverordening wil goede initiatieven ondersteunen. Daarvoor sluit de Interim omgevingsverordening aan bij de nieuwe manier van werken uit de Brabantse omgevingsvisie en worden meer mogelijkheden geboden voor maatwerk. Hiertoe zijn in de omgevingsverordening in plaats van middelvoorschriften doelvoorschriften opgenomen en wordt uitgegaan van een 'ja, mits - benadering'.

Net als de voorgaande Verordening Ruimte 2014 is deze omgevingsverordening een juridisch bindend instrument. Niet alle onderwerpen lenen zich voor opname in de verordening, daarom heeft de provincie op basis van de provinciale belangen een selectie gemaakt van geschikte onderwerpen. In het algemeen zijn dit onderwerpen met heldere criteria en een zwaarwegend provinciaal belang.

In relatie tot het plangebied is vooral het onderwerp ‘stedelijke ontwikkeling’ van belang. In de Interim omgevingsverordening zijn hiervoor vooral de regels uit artikel 3.43 van belang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.DeGrassenfase2-VG01_0007.png"

Figuur 3.1: Kaart Instructieregels gemeenten: stedelijke ontwikkeling en erfgoed (Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (geconsolideerd 15-04-2022)

De onderstaande tekst bespreekt de voor de planlocatie relevante aspecten en regels.

Toetsing
Afwijkende regels Verstedelijking afweegbaar
Ten aanzien van de planlocatie geldt dat deze door de provincie Noord-Brabant is aangewezen als een gebied waar 'verstedelijking afweegbaar' is. Artikel 3.43 bepaalt dat een bestemmingsplan in de betreffende zone kan voorzien in de nieuwvestiging van een duurzame stedelijke ontwikkeling als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan.

In afwijking van artikel 3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling, eerste lid, kan een bestemmingsplan, ter plaatse van Verstedelijking afweegbaar voorzien in de nieuwvestiging van een duurzame stedelijke ontwikkeling als:

  • binnen Stedelijk Gebied feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte beschikbaar is; binnen het bestaand stedelijk gebied van de gemeente Heusden zijn meerdere woningbouwlocaties in ontwikkeling dan wel recent tot ontwikkeling gebracht. Al deze locaties voorzien in de opvang van een deel van de regionale behoefte. Andere grotere braakliggende locaties binnen bestaand stedelijk gebied, die kunnen voorzien in de realisatie van woningen, zijn momenteel niet beschikbaar. De nog beschikbare ontwikkellocaties betreffen kleine inbreidingslocaties waarop wellicht in de toekomst een klein aantal woningen kan worden gerealiseerd. Deze locaties zijn echter onvoldoende groot c.q. in aantallen te klein om de voorliggende woningbouwopgave te realiseren. Het voorgaande betekent dat een gedeelte op uitbreidingslocaties gerealiseerd moet worden. Eén van deze locaties betreft het plangebied. Tenslotte kan worden gesteld dat een plan van deze omvang zich moeilijk laat inpassen in het bestaand stedelijk gebied van de kernen binnen de gemeente. Dit zou te veel bestaande woon- en leefkwaliteiten teniet doen. De gemeente wil ervoor waken dat kleine open groene plekken of speelvoorzieningen, die soms ook horen bij maatschappelijke voorzieningen, uit de reeds compacte kernen verdwijnen. Daarnaast is het aandeel groen binnen de kernen beperkt. Ter reductie van onder andere hittestress en het behoud van een gezonde leefomgeving moet binnen bestaand stedelijk gebied van de kernen eerder ruimte gevonden worden voor meer groen, in plaats van verdichting door woningbouw.
  • transformatie van cultuurhistorisch waardevol of geschikt leegstaand vastgoed niet tot de mogelijkheden behoort; De mogelijkheden van transformatie bieden niet genoeg ruimte om aan de woningbehoefte te kunnen voldoen. Van leegstaand vastgoed in woongebieden is nauwelijks sprake binnen de gemeente Heusden.
  • de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken; De locatie is opgenomen in de regionale afspraken
  • de stedenbouwkundige- en landschappelijke inrichting rekening houdt met de omgevingskwaliteit en structuren in het gebied en de naaste omgeving waaronder een duurzame afronding van het Stedelijk Gebied. De omgevingskwaliteiten en structuren van het gebied worden in de uitwerking van het plan meegenomen. De locatie vormt een duurzame afronding van stedelijk gebied. Daarbij dient te worden opgemerkt dat het plan een voortzetting betreft van de in wording zijnde wijk De Grassen. De totale wijk zal één geheel vormen en voorzien in de gewenste stedenbouwkundige en lanschappelijke kwaliteit. De specifieke duurzaamheidsmaatregelen zijn uitgewerkt in de Energie- en Duurzaamheidsscan, zie bijlage 1.

Duurzame stedelijke ontwikkeling
Daarnaast gelden de volgende regels uit artikel 3.42 voor de ontwikkeling van een locatie voor wonen:

  • 1. in hoeverre de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken; alsmede,
  • 2. dat het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.

Ten eerste geldt dat de 2de en 3de fase van woningbouwproject De Grassen een plan is wat voorziet in het toevoegen van ca 650 nieuwe woningen in de gemeente Heusden. Het levert een grote bijdrage aan de te realiseren 2.400 nieuwe woningen in Heusden zoals ook is overeengekomen in de regionale woondeal Noordoost-Brabant. Sterker nog, project De Grassen is één van de drie prioritaire woningbouwlocaties in Heusden zoals is opgenomen in de woondeal. Bij woningbouwplannen van deze omvang vindt in de regio Noordoost-Brabant regionale afstemming plaats op de kwaliteit van het programma in relatie tot de behoefte. De gemeente heeft afspraken met de ontwikkelende partij en heeft zelf gronden in bezit. De woondeal (2/3 betaalbaar waarvan 30% sociaal) vormt de basis voor het binnen deze kaders/afspraken opgestelde gezamenlijke woningbouwprogramma voor fasen 2 en 3. Dit beoogde programma ziet er als volgt uit:

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.DeGrassenfase2-VG01_0008.png"

Figuur 3.2: Beoogde woningbouwprogramma De Grassen fasen 2 en 3

Voornoemd programma met deze opmerkingen zijn in regionaal verband afgestemd in november 2023.

Ten tweede moet dus sprake zijn van een duurzame stedelijke ontwikkeling. Het tweede lid van artikel 3.42 geeft aan dat een duurzame stedelijke ontwikkeling:

  • 1. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
  • 2. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
  • 3. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
  • 4. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
  • 5. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
  • 6. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.

Ten aanzien van deze zes criteria wordt hier verwezen naar paragraaf 3.1.2 alsmede Hoofdstuk 4 (Milieu- en omgevingsaspecten) dat in deelonderwerpen aangeeft dat het planvoornemen aan de bovenstaande criteria voldoet. Op basis van de conclusies die in de genoemde paragrafen naar voren komen, kan gesteld worden dat wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.42 van de interim omgevingsverordening,

Lagenbenadering
Toepassing van de lagenbenadering als omschreven in artikel 3.7 is aan de orde. In het document 'De Grassen Vlijmen-Lagenbenadering' van Wissing d.d. 7 december 2023 is een onderbouwing vanuit de lagenbenadering vervat. Dit document is als Bijlage 2 aan deze toelichting toegevoegd. Voor de lagenbenadering wordt hiernaar verwezen.

Kwaliteitsverbetering van het landschap
Het document 'De Grassen Vlijmen-Lagenbenadering', dat als Bijlage 2 bij de Toelichting is opgenomen, geeft ook een aanzet voor de beoogde kwaliteitsverbetering. Het is een beschrijving hoe De Grassen in zijn context is verankert en een verdere verduidelijking van de uitgangspunten op het gebied van bodem, water en groen. Hier wordt naar verwezen. Van een landschaps- of inrichtingsplan is (nog) geen sprake.

Op grond van provinciale regelgeving is bij realisatie van woningbouw in het plangebied 1% compensatie in de vorm van kwaliteitsverbetering landschap van toepassing. De 1% compensatie zal worden berekend conform de werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant die in december 2023 zijn geactualiseerd.

Op het gedeelte ten zuiden van de Vijfhoevenlaan is geen compensatie van toepassing. Het gaat in de 2e fase voor het gedeelte ten noorden van de Vijfhoevenlaan om naar schatting 33.000 m2 uitgeefbare meters waar de compensatie op van toepassing is. Het te compenseren bedrag is op grond van het nu te verwachten programma berekend op € 111.750.

Mocht in of nabij het plangebied onvoldoende compensatie mogelijk blijken, dan kan het (restant van het nog) te compenseren bedrag in een gemeentelijke reserve voor kwaliteitsverbetering landschap worden gestort. In dit fonds blijven daarvoor gestorte bedragen geoormerkt voor daadwerkelijke realisatie van kwaliteitsverbetering landschap. De daarvoor gestorte en geoormerkte bedragen zullen vervolgens worden ingezet om daarvoor in aanmerking komende projecten uit het projectenboek groen te kunnen financieren.

Conclusie
Concluderend betekent het voorgaande dat er geen belemmeringen zijn vanuit de interim omgevingsverordening voor de beoogde bouw van circa 325 woningen en een cluster van maatschappelijke voorzieningen.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie ‘Ideeën voor een plek’

In juli 2009 is de Structuurvisie ‘Ideeën voor een plek’ door de gemeenteraad van Heusden vastgesteld. Het doel van deze visie is het richting geven aan de gemeentelijke ambities voor de ruimtelijke ontwikkeling van de komende jaren.

Het plangebied ligt binnen de zone voor gebiedsontwikkeling ‘uitbreiding wonen’ (de oranje zone in onderstaande afbeelding) en 'uitbreiding/ transformatie wonen'. In de structuurvisie is de taakstelling voor de woningbouwopgave beschreven. De gemeente kent een grote taakstelling, wat goede perspectieven biedt om de woningvoorraad nog beter af te stemmen op de huidige en toekomstige behoeften op het gebied van woonkwaliteiten, zorg en welzijn. Daarnaast wil de gemeente duurzame bouw stimuleren, aantasting van het buitengebied voorkomen en het woonklimaat optimaliseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.DeGrassenfase2-VG01_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.DeGrassenfase2-VG01_0010.png"

Figuur 3.3: Kaart Structuurvisie met globale ligging plangebied (blauwe cirkel)

Conclusie
Het plangebied is in de structuurvisie aangeduid als 'uitbreiding wonen' en 'uitbreiding / transformatie wonen' en derhalve passend binnen het beleid van de structuurvisie.

3.3.2 Omgevingsvisie Heusden

De omgevingsvisie is op 28 maart 2023 vastgesteld door de gemeenteraad. Doel van deze visie is het schetsen van waar de gemeente tot 2040 heen wil.

In de omgevingsvisie zijn de volgende ambities beschreven:

  • 1. Gezond en levendig wonen;
  • 2. Perspectief voor goed ondernemerschap;
  • 3. Waardevolle natuur en boerenlandschap;
  • 4. Klimaatdoelstellingen regionaal verankerd, lokaal geborgd.

Het plan sluit aan bij de gestelde speerpunten binnen de ambitie Gezond en levendig wonen, onder meer door de verbreding van de woningvoorraad. Daarnaast draagt groene ruimte bij aan het tegengaan van hittestress en wordt ruimte geboden voor ontmoeting en recreatie.

Ten aanzien van klimaatdoelstellingen draagt het plan bij aan een slimme, natuurlijke waterketen waarbij voldoende waterberging wordt gecreëerd en wordt voldaan aan de vereisten met betrekking tot riolering en waterafvoer.

Op de visiekaart is het ter plaatse van het plangebied een zone 'Versterken groene verbinding kern en buiten' aangegeven. De wijk De Grassen draagt bij een een zachte overgang van de kern Vlijmen naar het buitengebied. In het plangebied wordt rekening gehouden met hittestress door middel van voldoende groen en water.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.DeGrassenfase2-VG01_0011.png"

Figuur 3.4: Kaart Omgevingsvisie met globale ligging plangebied (rode cirkel)

Conclusie
Het planvoornemen sluit aan bij de meerdere ambities en verschillende speerpunten in de ontwerp omgevingsvisie van Heusden.

3.3.3 Woonvisie 2020-2025 'tHuis in Heusden'

Met het vaststellen van de Woonvisie 2020-2025 'tHuis in Heusden' wordt een visie gegeven op volkshuisvestelijke ontwikkelingen in de periode 2020-2025. De Woonvisie is op 4 augustus 2020 vastgesteld. De woonvisie richt zich primair op de woonwensen, de woningen en de woonomgeving in Heusden. Daarbij is de organisatiekracht van woningcorporatie, partners en inwoners natuurlijk onmisbaar om samen, al dan niet met de gemeente, tot concrete acties te komen.

De gemeente vindt het belangrijk dat de inwoners naar tevredenheid wonen en dat ze in Heusden een wooncarrière kunnen doorlopen. De meeste inwoners van Heusden zijn prima in staat om verantwoordelijkheid te nemen voor hun eigen woonsituatie. Echter mensen met beperkte kansen op de woningmarkt vanwege inkomen, gezondheid of anderszins, hebben ook recht op woonruimte in Heusden en verdienen aandacht. Met oog voor de gewenste kwaliteiten, geeft de gemeente samen met de expertise van haar partners in wonen, invulling aan de optimalisatie van plannen. Vanuit haar merkbelofte 'Dromen. Doen. Heusden' vindt de gemeente het logisch dat de inwoners zo veel mogelijk zelf kunnen bepalen hoe ze willen wonen, zowel in bestaande wijken als in een nieuwbouwomgeving. De gemeente stelt zich daarbij faciliterend op. Een gevarieerd woningaanbod zorgt ervoor dat mensen in Heusden een wooncarrière kunnen doorlopen. De gemeente vindt het immers belangrijk dat inwoners een gewenste of passende woning kunnen vinden. Het woningbouwprogramma (planaanbod) moet daarom voorzien in het versterken van de woonidentiteiten en bijdragen aan een evenwichtige groei. Hiermee wordt gelijktijdig voldaan aan de regionale opgaven en afstemming. Het flexibel meebewegen met marktontwikkelingen en het kunnen oppakken van particuliere initiatieven vraagt om een integrale en duurzame aanpak om de diversiteit aan woonmilieus en woonvormen te vergroten. Senioren wonen bij voorkeur in de nabijheid van voorzieningen, dus op inbreidingslocaties, zodat zij langer zelfredzaam zijn en minder vereenzamen. Het gemeentelijke streven is dan ook om nieuwbouwwoningen voor deze doelgroep in beginsel op inbreidingslocaties te realiseren, nabij de centra en voorzieningen waaronder woonservicezones.

Het merendeel van de geplande woningen zal worden gebouwd binnen gemeentelijke grondexploitaties, veelal op uitbreidingslocaties. Er is echter ook ruimte voor gemiddeld vijf woningen per jaar om invulling te kunnen geven aan de beleidsregel (beleidsregels particuliere woningbouwverzoeken gemeente Heusden, vastgesteld 8 juni 2021) dat particulieren de mogelijkheid wordt geboden om één extra woning op hun perceel toe te voegen, mits aan alle ruimtelijke voorwaarden is voldaan. Deze beleidsregel biedt onder nadere voorwaarden voorts mogelijkheden voor een particulier initiatief van meer dan één woning op een inbreidingslocatie.

De gemeente draagt bij nieuwbouw partijen uit om zoveel mogelijk in te zetten op consumentgericht, levensloop bestendig, circulair en duurzaam bouwen, overeenkomstig “Heel Heusden Duurzaam”, maar wil ook in blijven spelen op de behoefte aan consumentgericht maatwerk, waaronder bouwkavels voor particulieren.

Conclusie
Dit initiatief draagt bij aan het realiseren van de gemeentelijke ambities zoals zijn opgenomen in de Woonvisie 2020-2025 't Huis in Heusden'.

3.3.4 Woningbouwplanning 2015 en verder

De onderligger voor de gemeentelijke woningbouwplanning is de bevolkings- en woningbehoeftenprognose van de provincie Noord-Brabant die in 2020 is geactualiseerd. Deze prognose loopt tot 2050. Volgens die prognose blijft Heusden qua inwoneraantal groeien (met 0,25 tot 0,5%) en zal de woningvoorraad in de gemeente Heusden relatief zelfs meer moeten groeien; met 2.155 woningen in de periode 2020 - 2030 en nog eens 1.050 woningen in de periode 2030 - 2040. De beoogde groei van het aantal woningen is vooral om de voorziene eigen bevolkingsgroei op te vangen en het grotere aantal kleine huishoudens, waardoor de woningbezetting daalt. Daarnaast heeft Heusden ook een taak in de regionale woningbehoefte.

De geactualiseerde planning is conform het format van de provincie opgesteld. Basis zijn de lopende woningbouwprojecten en de toekomstige en potentiële woningbouwlocaties. De totale woningbouwgroei van 2020 tot 2030 blijft onder de geprognosticeerde groei van de provincie. Zie ook paragraaf 3.1.2.

Conclusie
Het initiatief past binnen het woningbouwprogramma.

3.3.5 Welstandsnota Heusden 2019

Het welstandsbeleid van de gemeente Heusden is opgesteld vanuit de overtuiging dat in het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving voor de meest kwetsbare delen van de gemeente welstandstoezicht noodzakelijk is. Het beleid behartigt het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving: “Een aantrekkelijke, goed verzorgde omgeving is van belang voor het welbevinden van de gebruikers, maar verhoogt ook de waarde van het onroerend goed en versterkt het vestigingsklimaat”.

De gemeenteraad van Heusden vertrouwt erop dat de verantwoordelijkheid voor een aantrekkelijke, goed gebouwde omgeving voor een groot deel bij de inwoners zelf neergelegd kan worden. De gemeente heeft er voor gekozen om het welstandsbeleid exclusief te laten gelden voor die delen van de gemeente die het meest kwetsbaar zijn. De overige gebieden zijn minder kwetsbaar en daarom welstandsvrij. Dit gebied is welstandsvrij.

Conclusie
Er is sprake van een welstandsvrij gebied, waardoor er geen toetsing nodig is ten aanzien van welstand.

3.3.6 Groenstructuurplan

Op 3 juli 2018 is het Groenstructuurplan Heusden 2018-2022 door de gemeenteraad vastgesteld. Met dit groenstructuurplan heeft de gemeente vastgelegd welke groenelementen beeldbepalend zijn voor Heusden. Dit groen is vastgelegd op de groenstructuurkaart. In geval van ontwikkelingen van zeer groot maatschappelijk belang, kan dit groen van functie of eigenaar veranderen. In die situatie is wel compensatie van te vervallen groen aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.DeGrassenfase2-VG01_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.DeGrassenfase2-VG01_0013.png"

Figuur 3.5: Uitsnede van het gemeentelijke groenstructuurplan

Conclusie
In het plangebied komt geen groen voor, met uitzondering van de Vijfhoevenlaan, zoals aangewezen in het Groenstructuurplan. Een groene inrichting is uitgangspunt bij de herinrichting van de Vijfhoevenlaan. De herinrichting van de Vijfhoevenlaan wordt via een afzonderlijk project voorbereid waarbij aandacht is voor onder meer groen.

3.3.7 Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan Heusden (GVVP)

Het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP) is recent geactualiseerd met de Mobiliteitsvisie (2020), het Mobiliteitsplan en het meerjaren Uitvoeringsprogramma GVVP (2022).

In de Mobiliteitsvisie staat de visie van de gemeente Heusden op het verkeer en vervoer in Heusden tot 2030. Zo'n lange termijnvisie op verkeer en vervoer is nodig om de groei van de mobiliteit in de toekomst goed op te kunnen vangen en toekomstige ontwikkelingen mogelijk te maken. In het plan staat het beleid van de gemeente rond de auto, het openbaar vervoer, de fiets en de voetganger. Ook is er aandacht voor onder andere goederenvervoer, parkeren en recreatief verkeer. De gemeenteraad heeft deze visie in mei 2022 vastgesteld.

De visie kent de volgende ambities. In het mobiliteitsplan zijn de speerpunten bij deze ambities verder uitgewerkt.

  • 1. Een prettige en veilige leefomgeving

De plezierige leefomgeving waar inwoners zich zoveel mogelijk vrij kunnen bewegen in hun leefomgeving, zonder overlast van verkeer en zonder kans op ongevallen. Op het gebied van verkeersveiligheid wordt gestreefd naar nul ernstige verkeersslachtoffers.

  • 2. Ruimte voor ondernemerschap

Heusden is een aantrekkelijke gemeente voor bedrijven om zich te vestigen. Op het gebied van mobiliteit draagt de gemeente daaraan bij door bedrijven beter bereikbaar te maken voor leveranciers, bezoekers en werknemers.

  • 3. Gezondheid en vitaliteit

De gemeente geeft inwoners en bezoekers de ruimte om vaker te kiezen voor actieve mobiliteit zoals lopen en fietsen. Daarnaast zorgt de toegankelijkheid van het mobiliteitssysteem ervoor dat iedereen actief kan deelnemen aan de maatschappij, ongeacht fysieke, mentale of financiële beperkingen.

  • 4. Een groene toekomst

Samen met de andere Nederlandse overheden streeft de gemeente naar een energieneutraal mobiliteitssysteem in 2050.

  • 5. Een robuuste infrastructuur

De gemeente streeft er naar dat de weggebruikers op het wegennet - door de weginrichting - vanzelf het gewenste weggedrag laten zien.

Het projectgebied zal worden ontsloten via de Vijfhoevenlaan. Ter verdere onderbouwing wordt verwezen naar paragraaf 4.1.

Conclusie
Het plan past binnen het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt een aantal milieu- en omgevingsaspecten toegelicht die bij een ruimtelijk plan, zoals een bestemmingsplan, in beschouwing moeten worden genomen. Na een algemene beschrijving, gebaseerd op beleid en regelgeving, wordt voor elk onderdeel ingegaan op de relatie met het plangebied.

4.1 Verkeer en parkeren

In deze paragraaf wordt getoetst of het plan de verkeer- en parkeersituatie niet nadelig beïnvloedt. Daarbij dient te worden opgemerkt dat het plan niet los kan worden gezien van de herontwikkeling van de Vijfhoevenlaan, als mitigerende maatregel bij de Gebiedsontwikkeling Oostelijke Langstraat (GOL). Wanneer de verkeersmaatregelen van de GOL niet zouden worden getroffen zou de ontwikkeling van De Grassen leiden tot verkeersproblemen elders. Hieronder wordt nader beschreven wat dit gebiedsontwikkelingsplan beoogt en hoe voorliggend plan zich hiertoe verhoudt.

Gebiedsontwikkeling Oostelijke Langstraat (GOL) en relatie tot De Grassen
De autonome groei van de kern Vlijmen leidt tot een toename van verkeersintensiteiten op het wegennet. Uit verkeersonderzoeken (Goudappel Coffeng, 2013-2015) komt naar voren dat er zelfs sprake zal zijn van een onaanvaardbaar hoge verkeersdruk. Een verdere substantiële toename van de verkeersstromen van en naar de Rijksweg A59, zoals die ontstaan bij de volledige ontwikkeling van De Grassen in Vlijmen en bijvoorbeeld Victoria in Haarsteeg, via aansluiting 44 (Vlijmen) is daardoor niet wenselijk of mogelijk. Aanvullende woningbouw aan de oostzijde van Vlijmen, is alleen mogelijk als verkeer via de oostzijde van Vlijmen van en naar de A59 wordt geleid en niet langer door de kern. De bestaande aansluiting 46 (Engelen) heeft onvoldoende ruimte om, naast de Haverleij, nog meer verkeer te verwerken. De realisatie van een randweg die direct aansluit op knooppunt 45 ('s-Hertogenbosch-West) is noodzakelijk. Er is voor gekozen om deze oplossingsrichting te integreren in en mogelijk te maken via het planproces van het toekomstplan Gebiedsontwikkeling Oostelijke Langstraat (GOL). Voor de ontwikkeling van De Grassen is realisatie van de GOL noodzakelijk om het wegennet in het centrum van Vlijmen niet verder te belasten.

In samenwerking met de provincie Noord-Brabant en de gemeente Waalwijk is de GOL opgesteld. Het plan heeft tot doel een bredere doorstroming op de A59 en moet tegelijkertijd tot ontlasting van verschillende lokale wegen leiden. Onderdeel van de GOL is de aanleg van een nieuwe oostelijke aansluiting voor de kern Vlijmen. Aan de oostzijde sluit Vlijmen nu nog aan via op- en afrit 44 van de A59. De bedoeling is om deze op- en afrit te sluiten en Vlijmen met een nieuwe oostelijke weg aan te sluiten op op- en afrit 45 ('s-Hertogenbosch-West). Vanaf deze op- en afrit wordt een nieuwe weg aangelegd die aantakt op de Vijfhoevenlaan.

Met bovengenoemde maatregelen wordt de Vijfhoevenlaan één van de nieuwe toegangen tot Vlijmen vanaf de A59. Ook het noordelijk en zuidelijk deel van voorliggend plangebied wordt aangesloten op de Vijfhoevenlaan. Deze zal als gebiedsontsluitingsweg voor De Grassen aansluiten op omliggende ontsluitingswegen. De weg is daarmee van groot belang voor een goede afwikkeling van het verkeer van deze wijk. Omdat de Vijfhoevenlaan nu nog niet aan de vereisten voldoet om als toekomstige gebiedsontsluitingsweg dienst te doen, is in het najaar van 2020 gestart met de voorbereiding van de herinrichting van de Vijfhoevenlaan. Het doel is om deze herinrichting af te ronden voordat op- en afrit 44 wordt afgesloten en op- en afrit 45 ook dienst gaat doen als verbinding voor Vlijmen vanaf de A59.

Verkeersbewegingen
Uit het geactualiseerde verkeersonderzoek van Goudappel Coffeng van mei 2023 (zie Bijlage 3) blijkt dat met de voorgenomen ontwikkeling van De Grassen (de basisvariant in het onderzoek) op de hoofdwegen in Vlijmen een toename van verkeer ontstaat:

  • Op de Vijfhoevenlaan neemt het verkeer lokaal toe met 1.710 mvt/etm tot 2.270 mvt/etm op doorsnede.
  • Op de Mommersteeg gaat het om maximaal 650 mvt/etm op doorsnede.
  • Het verkeersmodel laat zien dat de meerderheid van het verkeer zich afwikkelt via de geprojecteerde oostelijke ontsluiting richting knooppunt 45 van de A59.
  • In Vlijmen spreidt het verkeer zich evenwichtig over het dorp.

De extra verkeersbewegingen zorgen niet voor nieuwe knelpunten op het gebied van doorstroming op wegvakniveau, uitgaande van de situatie inclusief de realisatie van de GOL-infrastructuur. Met de aanleg van de ontsluiting aan de oostzijde wordt er eveneens voorzien in een goede afwikkeling van het verkeer van en naar het plangebied.

Verkeersveiligheid
Gelet op de inrichting van de wegen, de geldende maximale snelheid (30 km in de woonwijk; 50 km voor de Vijfhoevenlaan) en de toename van de verkeersintensiteit als gevolg van de ontwikkeling worden geen problemen verwacht voor de verkeersveiligheid van de wegen binnen het plangebied.

De wegen zijn conform hun functie voldoende gedimensioneerd. Alle wegen in het plangebied worden opgenomen in een 30 km-zone, met uitzondering van de Vijfhoevenlaan waar een regime van 50 km/uur gaat gelden.

Ontsluiting langzaam verkeer
In het ruimtelijk raamwerk worden twee fietsverbindingen van oost naar west opgenomen (van centrum Vlijmen naar 's-Hertogenbosch), namelijk een fietsroute via het tracé Vijfhoevenlaan en een route van de Chopinlaan naar de Voordijk. Daarnaast bevinden er zich diverse koppelingen van het fietsnetwerk van De Grassen met het bestaande stratenpatroon van Vlijmen.

Parkeren
Ten aanzien van het parkeren wordt verwezen naar paragraaf 2.3, waar hier reeds op is ingegaan.

Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan. In het kader van het bestemmingsplan is voldoende aannemelijk dat er voldoende ruimte is voor de waterbelangen. Voor de vergunningverlening in het vervolgtraject zal er een onderbouwing aangeleverd worden op basis van het Waterstructuurplan dat in september 2020 in Sobek herberekend is aan de hand van nieuwe klimaatinzichten. De toetsing bij de vergunningverlening zal daarom ook gebaseerd zijn op de systeemwerking en niet op basis van een bakjesbenadering. Het Waterstructuurplan en de nieuwe doorrekening lijken te voldoen aan de richtlijnen in de Keur met bijbehorende beleidsregels. Dit zal in de vergunningsaanvraag verder worden beoordeeld.

4.2 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5 titel 2 van de Wet milieubeheer (Wm). In artikel 5.16 Wm staat een limitatieve opsomming van de bevoegdheden waarbij luchtkwaliteitseisen een directe rol spelen. Het gaat om ruimtelijke besluiten en milieuvergunningen die direct gevolgen voor de luchtkwaliteit hebben en daardoor kunnen bijdragen aan overschrijding van een grenswaarde.

Een vaststelling van een bestemmingsplan betreft de uitvoering van een bevoegdheid als bedoeld in artikel 5.16 van de Wm. Vaststelling van een bestemmingsplan is mogelijk als:

  • De concentratie stoffen in de lucht door de voorgenomen ontwikkeling verbetert of gelijk blijft;
  • Bij beperkte toename van de concentratie, door een met de activiteit samenhangende maatregel of optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert;
  • De toename, niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt. Dit is het geval als een project of activiteit maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bijdraagt aan de concentraties PM10 of NO2 (max. 1,2 ìg/m3).

Toetsing initiatief aan 'niet in betekenende mate' begrip
Projecten die “niet in betekenende mate” bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven volgens de Wet luchtkwaliteit niet afzonderlijk te worden getoetst op de grenswaarde, tenzij een dreigende overschrijding van een of meerdere grenswaarden te verwachten is. De grens van “niet in betekenende mate” ligt volgens de gelijknamige AMvB bij 3% van de grenswaarde van een stof.

Hiervan is volgens de ministeriele regeling van “niet in betekenende mate” sprake bij de realisatie van minder dan 1.500 woningen op een ontsluitingsweg of minder dan 3.000 woningen op twee ontsluitingswegen.

Dit bestemmingsplan betreft het planologisch mogelijk maken van circa 325 woningen en een aantal maatschappelijke voorzieningen. De ontwikkeling zal dan ook 'niet in betekenende mate' bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Fijnstof ten aanzien van veehouderijen in de omgeving
In de omgeving van het plangebied liggen enkele veehouderijen. Nagegaan moet worden of het aspect fijn stof ten aanzien van de veehouderijen van invloed is op het woon- en leefklimaat ter plaatse van te bestemmen objecten. Verder moet worden nagegaan of te realiseren objecten een belemmering vormen voor de veehouderijen. Uit het ingestelde onderzoek (zie Bijlage 7) blijkt dat ruimschoots wordt voldaan aan de in de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en de belangen van de veehouderijen worden niet geschaad (ook omdat bestaande woningen dichter bij de veehouderijen liggen dan de te realiseren woningen).
Fijnstof van veehouderijen vormt geen belemmering voor het plan.

Toetsing initiatief aan 'goede ruimtelijke ordening'
Naast de toetsing of het bouwplan een bijdrage levert aan de luchtkwaliteit dient beoordeeld te worden of sprake is van een goed woon-, en leefklimaat en daarmee of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De GGD geeft op lokaal niveau advies over luchtkwaliteit in relatie tot gezondheid en ruimtelijke ordening. De gemeente heeft het plan voor advies voorgelegd aan de GGD. De GGD adviseert om voor drukke wegen (meer dan 10.000 mvt/etmaal) een afstand van 50 meter aan te houden tot de eerste bebouwing. De verkeersintensiteiten waarbij sprake is van een 'drukke weg' worden op de Vijfhoevenlaan niet gehaald. Bovendien wordt er tussen de Vijfhoevenlaan en het woongebied een groene parkachtige inrichting voorzien. De afstand van de woningen die het dichtst bij de (her in te richten) Vijfhoevenlaan zijn voorzien, hebben een afstand van voorgevel tot de Vijfhoevenlaan varierend van 25 tot 50 meter. Zie ook onderstaande afbeelding. Met deze afstanden en de beoogde inrichting van het gebied wordt geoordeeld dat sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.DeGrassenfase2-VG01_0014.jpg"

Afstand tot de Vijfhoevenlaan

Om inzicht te geven in de luchtkwaliteit ter plaatse zijn actuele kaartgegevens onderzocht met betrekking tot de aspecten stikstofdioxide, fijnstof, zeer fijnstof en roet (atlasleefomgeving.nl). De grenswaarden van stikstofdioxode betreft 40 ìg/m3 en van fijn stof (PM10) 40 ìg/m3. Er blijkt ruimschoots te worden voldaan aan deze grenswaarden. De gemeten achtergrondwaarden voor stikstofdioxide en fijnstof (PM10) bedragen 12,4 en 16,0 ìg/m3 en voor zeer fijn stof (PM2,5) is de waarde 9,2 ìg/m3.

Omdat het projectperceel op basis van de actuele kaartbeelden niet is gelegen in een gebied met een slechte luchtkwaliteit (in de buurt van de grenswaarden), kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Conclusie
Het aspect “Luchtkwaliteit” vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.3 Geluid

4.3.1 Beleid en regelgeving

Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de realisatie van een geluidgevoelig object, maar ook van een wijziging van bouwmogelijkheden nabij geluidbronnen, moet worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald hoe voor een gebied waar een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt dient te worden omgegaan met geluidhinder als gevolg van wegverkeer, vliegtuigverkeer, industrie en spoorwegen. In de Wgh is geregeld dat bepaalde wegen, spoorwegen en bedrijven(terreinen) een zone hebben. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidgevoelige objecten binnen een geluidszone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op deze gebouwen of terreinen.

De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:

  • Woningen;
  • Andere geluidsgevoelige gebouwen;
  • Geluidsgevoelige terreinen.

Met de beoogde ontwikkeling worden nieuwe geluidsgevoelige objecten toegevoegd. Daarnaast wordt het wegontwerp Vijfhoevenlaan-Mommersteeg gewijzigd, welke gedeeltelijk worden vastgelegd in het voorliggende bestemmingsplan. In het kader van wegverkeerlawaai kan het bestaande woongebied rondom de Vijfhoevenlaan niet los worden gezien van het voorliggende bestemmingsplan. Daarom is aandacht nodig voor het aspect geluid in relatie tot zowel de nieuwe als ook bestaande woningen. Hiertoe is een geluidsonderzoek uitgevoerd, waarvan de uitkomsten in onderstaande paragrafen worden behandeld.

4.3.2 Geluid in relatie tot het plangebied

De Vijfhoevenlaan krijgt een functie als ontsluitingsweg richting de nieuwe Oostelijke Randweg, hetgeen gepaard gaat met een verkeerstoename. In het kader van de wijzigingen aan de wegen én de realisatie van de nieuwbouw is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Antea (9 juni 2023). Zie Bijlage 4. Het onderzoek bestaat uit een reconstructietoets ten behoeve van de wijzigingen aan de Vijfhoevenlaan en Mommersteeg en een toets ten behoeve van de nieuwbouw De Grassen Fase 2. Waar nodig zijn geluidreducerende maatregelen onderzocht. De ligging van de woningbouw van de Grassen 2 en de te wijzigen wegen zijn weergegeven in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.DeGrassenfase2-VG01_0015.png"

Ontwerp Vijfhoevenlaan en de Mommersteeg met bijbehorende onderzoeksgebieden.

Reconstructieonderzoek
De wegen binnen het plangebied waar sprake is van een wijziging betreffen de Vijfhoevenlaan en de Mommersteeg. Als gevolg van de wijzigingen aan de Vijfhoevenlaan blijkt dat er sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder bij 71 woningen. Bij 17 van de 71 woningen is sprake van een toename van 6 dB. Een dergelijke toename is niet toegestaan tenzij er elders bij een gelijk aantal woningen een soortgelijke afname in geluidbelasting wordt gerealiseerd hetgeen hier niet het geval is.

De toename in geluid als gevolg van het verkeer op de Vijfhoevenlaan vindt zijn oorsprong in de toename van verkeer op de weg, door de nieuwe functie als ontsluitingsweg richting de nieuwe Oostelijke Langstraat. Gezien de rekenresultaten zijn geluidreducerende maatregelen onderzocht.

De Mommersteeg is in de heersende situatie een gezoneerde weg. Op deze weg wordt de maximum rijsnelheid verlaagd naar 30 km/uur, waarmee de weg niet meer gezoneerd is in de zin van de Wet geluidhinder. Een wettelijke reconstructietoets is daarmee niet meer van toepassing. Om het geluid in het licht van de wijzigingen aan de weg te beoordelen is de weg als gezoneerd beschouwd, en is een reconstructietoets (net als voor de Vijfhoevenlaan) uitgevoerd. Gezien de afname in maximum rijsnelheid in combinatie met een afname in verkeersintensiteit op deze weg is er geen sprake van een toename in geluidbelasting als gevolg van het verkeer op de Mommersteeg.

Op basis van artikel 99, lid 2, Wet geluidhinder dienen bij wijzigingen op of aan een weg ook zogenaamde neveneffecten te worden onderzocht. Het betreft locaties bij andere wegen waar naar verwachting een toename van 2 dB of meer zal optreden als gevolg van de wijzigingen aan de Vijfhoevenlaan en Mommersteeg. Uit het onderzoek naar neveneffecten blijkt dat er geen sprake is van een toename in geluidemissie van meer dan 2 dB als gevolg van het plan. Op basis hiervan zijn er geen negatieve neveneffecten als gevolg van de wijzigingen aan de Vijfhoevenlaan.

Nieuwbouw woningen De Grassen fase 2
De geluidbelasting aan de randen van de bouwvlakken van de nieuwe geluidgevoelige gebouwen is berekend. Zowel de gezoneerde als de niet-gezoneerde wegen zijn beschouwd. Er blijkt sprake te zijn van een overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting als gevolg van het verkeer op de Vijfhoevenlaan. De hoogst berekende geluidbelasting bedraagt 57 dB (inclusief aftrek ex 110g, Wet geluidhinder) op de noordelijk gelegen bouwvlakken en 56 dB (inclusief aftrek ex artikel 110g, Wet geluidhinder) op de zuidelijke gelegen bouwvlakken. Er is daarmee geen sprake van een overschrijding van de maximaal vast te stellen hogere waarde. Bij de andere gezoneerde wegen wordt voldaan aan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting.

De hoogst berekende geluidbelasting aan de randen van de bouwvlakken als gevolg van het verkeer op de nietgezoneerde wegen bedraagt 59 dB (exclusief aftrek ex artikel 110g , Wet geluidhinder). Inclusief aftrek naar analogie met de Wet geluidhinder bedraagt de geluidbelasting als gevolg van deze wegen maximaal 54 dB. De geluidbelasting boven de 48 dB is in deze met name afkomstig van verkeer op de nieuw aan te leggen wegen binnen het plangebied.

Geluidreducerende maatregelen
Gezien de overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting als gevolg van het verkeer op de Vijfhoevenlaan zijn voor deze weg geluidreducerende maatregelen onderzocht. De gemeente heeft na de beschouwing van verschillende wegdekvarianten (op basis van akoestiek, maar ook andere aspecten) een voorkeur uitgesproken voor een bronmaatregel in de vorm van geluidreducerend wegdektype SMA NL8 G+ op de Vijfhoevenlaan. Deze bronmaatregel is daarom verder uitgewerkt. Aanvullend zijn schermen van 1 m hoog langs de Vijfhoevenlaan technisch gezien mogelijk en landschappelijk gezien inpasbaar. De geluidseffecten van een dergelijke maatregel zijn daarom uitgewerkt. Of de (akoestische) voordelen van een dergelijke maatregel opwegen tegen eventuele nadelen (landschappelijk, stedenbouwkundig, verkeerskundig, en/of kostentechnisch) is ter beoordeling van de gemeente.

De resultaten van de reconstructietoets en bij de nieuwbouwvlakken voor de verschillende maatregelvarianten zijn samengevat weergegeven in onderstaande tabel. Met de toepassing van de geadviseerde bronmaatregel in de vorm van SMA NL8 G+ worden alle overschrijdingen van de maximaal vast te stellen hogere waarde voorkomen. De toepassing van een dergelijke maatregel is daarmee noodzakelijk om te voldoen aan de minimale wettelijke eisen uit de Wet geluidhinder. Na toepassing van de maatregel resteren er nog 43 woningen waarbij er sprake van een overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting. De aanvullende overdrachtsmaatregel heeft met name een positief effect op de begane grond van de getoetste woningen en bouwvlakken (1,5 m rekenhoogte), en voorkomt een overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting bij slechts 4 extra woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.DeGrassenfase2-VG01_0016.png"

Beknopte resultaten als gevolg van toepassing van de verschillende maatregelvarianten

Vast te stellen hogere waarden en cumulatief geluid
Gekozen is voor toepassing van de geadviseerde bronmaatregel in de vorm van geluidsreducerend asfalt SMA NL8 G+. De onderzochte overdrachtsmaatregel die ter plekke stedenbouwkundig pasbaar werd geacht, zijnde een scherm van maximaal 1 meter hoogte parallel aan delen van de Vijfhoevenlaan, heeft een dermate beperkte geluidsreducerende werking dat deze als niet doelmatig is beschouwd en ervoor is gekozen deze niet te betrekken in de planvorming. Op basis van het gekozen maatregelpakket en het gemeentelijke hogere waardenbeleid heeft het college van Heusden op 9 januari 2024 hogere waarden geluid ten gevolge van de Vijfhoevenlaan vastgesteld: voor 43 bestaande woningen met een maximum te ontheffen waarde van 54 dB en voor 34 toetspunten/bouwvlakken van de nieuwbouwwoningen met een maximum te ontheffen waarde van 55 dB. Hiermee wordt ruim voldaan aan de maximaal te ontheffen waarde van 63 dB.

Bij de vaststelling van de hogere waarden is cumulatieve geluidsbelasting in ogenschouw genomen. Er is geen sprake van cumulatie als beschreven in het Reken- en Meetvoorschrift 2012. Om toch te kunnen oordelen over de algehele geluidkwaliteit is het gezamenlijk geluid inzichtelijk gemaakt. Het betreft het geluid afkomstig van de Vijfhoevenlaan, samen met de andere (gezoneerde en niet-gezoneerde) wegen. De hoogst berekende gezamenlijke geluidsbelasting bedraagt maximaal 60 dB. Geoordeeld is dat dit geen onaanvaardbare geluidsbelasting betreft.

4.3.3 Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat ten aanzien van de voorgenomen woningbouw en de bestaande woningen kan worden voldaan aan de wettelijke eisen wat betreft het wegverkeerslawaai, en dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Op basis van de gekozen bronmaatregel geluidsreducerend asfalt SMA NL8 G+ en het gemeentelijke hogere waardenbeleid zijn als gevolg van de Vijfhoevenlaan hogere waarden vastgesteld voor zowel bestaande als nieuwe woningen. Bij de vaststelling van deze hogere waarden is ook de cumulatieve geluidbelasting in beschouwing genomen. De hoogst berekende gezamenlijke geluidsbelasting van maximaal 60 dB is aanvaardbaar geoordeeld.

4.4 Bedrijven en milieuzonering

Bij elk ruimtelijk besluit zal er sprake moeten zijn van een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat gevoelige functies (zoals wonen) geen overlast mogen hebben van in de omgeving aanwezige en toegestane bedrijven. Aan de andere kant moet ook gemotiveerd zijn dat de rechten van bestaande bedrijven in de omgeving niet geschaad worden door een besluit dat een nieuw gevoelig object mogelijk maakt. Omdat hier sprake is van de toevoeging van woningen en maatschappelijke voorzieningen (gevoelig objecten) verdient het aspect “milieuzonering” aandacht.

Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijfsvestigingen en/of inrichtingen mogelijk kunnen worden gemaakt. Dit houdt in dat er een voldoende ruimtelijke scheiding aanwezig dient te zijn tussen milieubelastende bedrijven en/of inrichtingen en woongebieden of woningen. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand.

Zonering of functiemenging
Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009 (VNG-brochure). In deze brochure worden onder meer richtafstanden aangegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. Bij een gemengd gebied geldt dat de in de brochure genoemde richtafstand met een stap kan worden verlaagd. Ook beschrijft de brochure gebieden waarbinnen functiemenging juist gewenst is bijvoorbeeld in stadscentra. Voor dit soort gebieden kent de brochure de systematiek van functiemenging.

De lijst in de brochure is algemeen geaccepteerd als uitgangspunt bij het opstellen van ruimtelijke plannen. De richtafstanden zijn afgestemd op twee omgevingstypen: 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.DeGrassenfase2-VG01_0017.jpg"

Richtafstanden conform Bedrijven en milieuzonering, VNG

Voor de uiteindelijke beoordeling van de vraag of sprake is van een goed woon- en leefklimaat is van belang dat er geen sprake is van bedrijven, die van invloed kunnen zijn op de ontwikkel- / bouwlocatie.

Het plangebied betreft een woonwijk met maatschappelijke voorzieningen, en sluit ook aan op, en is gelegen in de omgeving van een rustige woonwijk waar geen bedrijven in de nabijheid zijn gelegen. Op circa 170 meter ten noorden van het plangebied is een timmerwerkbedrijf van ten hoogste categorie 3.2 gelegen, aan de Hongerenburgweg 10 en 12. Met de genoemde afstand wordt ruimschoots voldaan aan de grootste richtafstand van het bedrijf (geluid).

In de omgeving is ook een aantal agrarische bedrijven gevestigd. Ten oosten van het plangebied is een veehouderij en intensieve veehouderij gevestigd op een afstand van respectievelijk 220 en 320 meter tot het plangebied. Het betreft Voorste Zeedijk 10 en 11a. Voor veehouderijen geldt ten hoogste milieucategorie 4.1 met een bijhorende grootste richtafstand van 200 m (geur). Daarnaast is er ten noorden, Tuinbouwweg 78 en de bijhorende percelen, een glastuinbouwbedrijf gelegen waarvoor een richtafstand van 30 meter (geluid) geldt. Met de ligging van het plangebied wordt ruim voldaan aan deze richtafstanden. Voor Tuinbouwweg 94 is in 2018 een bestemmingsplan vastgesteld voor een plantenkwekerij ten noorden van het plangebied. Ook hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter. Door de opgenomen groenstrook en de sloot, kan hier goed aan worden voldaan.

Een beoordeling op basis van inpasbaarheid ten aanzien van bedrijven en bedrijfsactiviteiten in de omgeving kan daarom met deze inventarisatie volstaan.

In de omgeving van het plangebied, aan de Voorste Zeedijk 11, is een geitenhouderij aanwezig. In paragraaf 4.6 is een nadere analyse gemaakt aangaande volksgezondheid met betrekking tot agrarische bedrijvigheid in het algemeen en specifiek ten aanzien van de betreffende geitenhouderij.

Spuitzones open teelten
In de directe nabijheid van het plangebied liggen agrarische gronden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet een afweging worden gemaakt tussen het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en de volksgezondheid. Op grond van deze afweging kan het noodzakelijk zijn om een spuitvrije zone aan te houden. Welke afstand (minimaal) aangehouden moet worden, is niet in een wettelijke regeling voorgeschreven. Uit jurisprudentie blijkt dat de Raad van State een afstand van 50 meter, tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk vindt. Volgens vaste rechtspraak kan een kortere afstand ook aanvaardbaar zijn, mits hieraan een goede locatiespecifieke onderbouwing ten grondslag ligt. Daarnaast kan het zijn dat gepaste maatregelen genomen moeten worden om de drift te voorkomen (bronmaatregelen zoals driftarme spuitdoppen) of overdrachtsmaatregelen zoals bijvoorbeeld een dichte haag.

De agrarische gronden die binnen 50 meter van het plangebied zijn in pacht uitgegeven gronden van de gemeente. In de pachtovereenkomsten kunnen afspraken worden gemaakt ten aanzien van het al dan niet bespuiten van de gronden. Een verdere beoordeling op basis van de benodigde afstanden tot de bronnen van gewasbeschermingsmiddelen is derhalve niet aan de orde.

Conclusie
Uit voorgaande blijkt dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat er geen sprake is (van het schaden van belangen) van omliggende bedrijven en activiteiten.

4.5 Lichthinder

De aanwezigheid van glastuinbouwbedrijven ten noorden van het plangebied roept de vraag op of er sprake kan zijn van lichthinder in het nieuwe woongebied. Van lichthinder is geen sprake gelet op de afstand (450 meter) tot de kassen, de groenstrook langs de Hongerenburgweg en de geplande groenvoorzieningen in de noordrand van het plangebied.

4.6 Volksgezondheid

Veehouderijen in de buurt van het plangebied kunnen van invloed zijn op de volksgezondheid en daarmee op een acceptabel woon- en leefklimaat. Van het plan zelf gaan geen negatieve effecten voor de volksgezondheid uit naar de omgeving.

Toetsingskader
Er bestaat geen landelijk geldend toetsingskader voor het beoordelen van het aspect volksgezondheid in relatie tot veehouderijen. In de meeste gevallen wordt gebruik gemaakt van de ‘Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0’ van het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht d.d. 30 april 2018. Die handreiking bevat een stappenplan waarmee beoordeeld kan worden of volksgezondheid in relatie tot veehouderijen een dusdanig knelpunt vormt, waardoor advies bij de GGD moet worden opgevraagd. Onderstaand is het plan beoordeeld aan de hand van bovengenoemd stappenplan, zie ook bijlage 5.

Stappenplan veehouderij

  • Stap 1. Endotoxine

Op basis van het endotoxine toetsingskader 1.0 kunnen voor de diercategorieën vleeskuikens, leghennen en varkens de aan te houden afstanden worden bepaald op basis van de totale jaarlijkse fijnstofemissie. Door deze afstanden aan te houden wordt een te hoge blootstelling aan endotoxine voorkomen. Voor alle veehouderijen in de omgeving zijn de bedrijfstypen en fijnstofemissies aangegeven.

In de wijde omgeving rondom het plangebied liggen geen veehouderijen waar vleeskuikens, leghennen of varkens worden gehouden. Ter plaatse van het plangebied wordt aan de afstandseisen uit stap 1 voldaan.

  • Stap 2. Emissies

Het plan leidt niet tot een relevante toename van geur- en fijnstofemissies. Plangebieden met woningbouw tot 1.500 woningen per ontsluitingsweg zijn conform de Regeling niet in betekenende mate (NIBM) niet van invloed op de luchtkwaliteit (fijnstof in dit geval). Daarnaast blijkt uit geuronderzoek en onderzoek naar luchtkwaliteit dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat als het gaat om geur en fijnstof , zie ook bijlagen 7 en 6.

  • Stap 3. Geur

Uit het geuronderzoek (zie bijlage 6) blijkt dat de hoogst berekende voorgrondbelasting binnen het plangebied bedraagt 2,4 ouE/m3. Dit komt overeen met een ‘redelijk goed’ woon- en verblijfsklimaat. Het woon en leefklimaat is beter dan het woon- en leefklimaat behorende bij de geurnorm van 3 ouE/m3 (op de grens tussen de klassen ‘redelijk goed’ en ‘matig’). De hoogst berekende waarde voor de achtergrondbelasting van 2,4 ouE/m3 komt overeen met een ‘goed’ woon- en leefklimaat. De voorgrondbelasting is maatgevend voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat.

Met deze waarden wordt ruimschoots voldaan aan de milieukundige advieswaarden. Er wordt niet voor het hele plangebied voldaan aan de gezondheidskundige advieswaarde van 2 ouE/m3 voor de voorgrondbelasting afkomstig van de veehouderij (geitenhouderij) aan Voorste Zeedijk 11. Mede om die reden is de situatie van de geitenhouderij aan de Voorste Zeedijk nader bekeken, zie onderdeel 'Nader analyse geitenhouderij'.

  • Stap 4. Meerdere diersoorten

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen veehouderijen met verschillende diersoorten op korte onderlinge afstand van elkaar en op korte afstand van het plangebied.

  • Stap 5. Afstanden

Binnen 1 km van het plangebied ligt geen pluimveehouderij en binnen 250 meter van het plangebied ligt geen overige veehouderij. Wel is sprake van een geitenhouderij binnen 2 km van het plangebied, namelijk de geitenhouderij aan Voorste Zeedijk 11. De afstand tussen de nieuwe woongebieden in de Grassen en het dichtstbijzijnde emissiepunt van de geitenhouderij bedraagt minimaal 409 meter. Voor vervolgfasen gaat het om circa 427 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.DeGrassenfase2-VG01_0018.png"

Ligging veehouderijen in de omgeving van het plangebied

  • Stap 6. Mestbe- of verwerking

In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven waarbij sprake is van mestbe- of verwerking.

  • Stap 7. Ongerustheid omwonenden

Mocht sprake zijn van ongerustheid bij omwonenden (of toekomstige bewoners) dan kan dat een aanleiding zijn om advies in te winnen bij de GGD (NB: in het kader van de voorbereiding op het plan heeft de gemeente reeds advies ingewonnen bij de GGD, zie verderop in deze paragraaf). Daarbij wordt ook opgemerkt dat toekomstige bewoners van het gebied geïnformeerd zullen worden over het verhoogde risico op longontstekingen in relatie tot de geitenhouderij. Hiermee kunnen zij dit vroegtijdig betrekken bij hun afweging tot koop/huur van een woning binnen het gebied.

Nadere analyse geitenhouderij
Uit onderzoek blijkt dat binnen 1,5 tot 2 km rond pluimveehouderijen en geitenhouderijen vaker longontstekingen voorkomen. Een nadere analyse en adviesvraag aan de GGD is dan ook wenselijk ten behoeve van de aanwezige geitenhouderij.

Tot dit moment is echter nog steeds onduidelijk wat de oorzaak is van het verhoogde risico op longontsteking. Verder onderzoek is daarom noodzakelijk. Wanneer de resultaten van dit verdere onderzoek naar de oorzaken van longontsteking rond geitenhouderijen worden gepubliceerd is nog niet bekend.

Totdat er meer duidelijkheid is over de oorzaak van de longontsteking en een integrale aanpak, adviseert de GGD het voorzorgsbeginsel toe te passen en terughoudend te zijn met uitbreiding of nieuwvestiging van geitenhouderijen in de buurt van gevoelige bestemmingen (zoals woningen, kinderdagverblijven en scholen). Andersom adviseert de GGD ook om terughoudend te zijn met het plaatsen van gevoelige bestemmingen in de buurt van bestaande geitenhouderijen. Tot een afstand van twee kilometer blijft het risico op longontsteking vergroot. De resultaten geven aan dat het verband sterker is als mensen dichter bij een geitenhouderij wonen. Het gaat om een kleine toename van het risico. Maar omdat het veel mensen betreft, gaat het om een aanzienlijk gezondheidseffect.

In afwachting van het vervolgonderzoek heeft de provincie Noord-Brabant besloten dat geitenstallen uitbreiden of in gebruik nemen niet meer is toegestaan. Deze opschorting is mede ingesteld om te voorkomen dat boeren nu een stal in bedrijf nemen waarvoor zij in de nabije toekomst kostbare maatregelen moeten nemen om risico's te beperken. Het moratorium is tijdelijk. De uitkomsten van het vervolgonderzoek worden afgewacht. Als de uitkomsten bekend worden, wordt er gekeken of er redenen zijn het besluit in te trekken of aan te passen.

Relatie moratorium en bestemmingsplannen
Bij ruimtelijke besluiten -zoals bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor afwijkend gebruik- moet altijd worden afgewogen of er sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening'. Eén van de leidende principes van een goede ruimtelijke ordening is dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor (toekomstige) bewoners geborgd moet zijn. Milieuregels die van belang zijn voor het woon- en leefklimaat zijn 'ruimtelijk relevant' en kunnen daarom doorwerken in de ruimtelijke ordening. Dit wordt de 'omgekeerde werking' genoemd. Evenals bij geurhinder geldt dat in verband met eventuele risico's voor de volksgezondheid het in het kader van zorgvuldige afweging van een goede ruimtelijke ordening wenselijk kan zijn om een zekere afstand aan te houden tussen milieugevoelige functies en (agrarische) inrichtingen. Zodoende kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gewaarborgd.

Het moratorium in de provinciale Verordening ruimte betekent voor geitenhouderijen een verbod op het uitbreiden van het bestaande oppervlakte dierverblijf (staloppervlak). De verbodsregels voor de geitenhouderij hebben geen rechtstreekse invloed op het mogelijk maken van gevoelige bestemmingen, zoals woningen, scholen en kinderdagverblijven. Indirect is dit wellicht wel mogelijk, via de doorwerking van deze milieuregelgeving in de ruimtelijke plannen, de omgekeerde werking.

Afweging geitenhouderij
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het realiseren van woningen. In de omgeving is een geitenhouderij aanwezig. Deze bevindt zich aan de Voorste Zeedijk 11 te Vlijmen. Deze locatie bevindt zich aan de oostzijde van het plangebied en de korste afstand tot het plangebied van dit bestemmingsplan bedraagt 409 meter. Omdat deze afstand kleiner is dan 2 km zoals in de eerder genoemde onderzoeken wordt gehanteerd, is een nadere verantwoording nodig ten aanzien van de afwegingsvrijheid die de gemeenteraad toekomt. Die afwegingsvrijheid heeft betrekking op waarom, ondanks een kleinere afstand, woningbouw in de nabijheid van de geitenhouderij toch noodzakelijk is. Zo heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ten aanzien van geitenhouderijen en woningbouw in een eerdere uitspraak (Uitspraak 201902223/1/R2, 7 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2391) geoordeeld dat:

"De raad heeft, naast het belang van de volksgezondheid, bij de uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening te verrichten belangenafweging verder mogen betrekken dat de in het plan voorziene uitbreiding van de kern […] een zwaarwegend maatschappelijk belang dient, nu de voorziene woonwijk noodzakelijk is om te kunnen voorzien in de bestaande en urgente woonbehoefte en de leefbaarheid van die kern en geen andere uitbreidingsmogelijkheden bestaan voor woningbouw buiten een straal van twee kilometer van de geitenhouderij van [appellante]. De raad heeft, gelet op hetgeen hij heeft aangevoerd over het daarmee gediende zwaarwegende belang, aan de noodzaak van de woningbouw bij de kern […] voorts in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen toekennen dan aan de mogelijkheid een [recreatieve voorziening] te mogen exploiteren binnen een straal van twee kilometer van een geitenhouderij."

De onderstaande tekst gaat in op de betreffende afwegingsvrijheid.

Woon- en leefklimaat
In algemene zin wordt opgemerkt dat door het toevoegen van woningbouw (binnen een straal van twee kilometer rond een geitenhouderij) de kans op longontsteking op zichzelf niet toeneemt. Wel worden er als gevolg van de woningbouw meer mensen blootgesteld aan stoffen uit de geitenhouderij die de longontsteking mogelijk veroorzaken. Het moratorium van de provincie maakt groei van geitenhouderijen echter onmogelijk. Vanwege de geitenhouderij kan het woon- en leefklimaat daardoor niet verslechteren. Tegelijk wordt momenteel onderzoek uitgevoerd naar de oorzaak om over enkele jaren wellicht de risico's te kunnen verminderen of voorkomen.

Grenswaarden
De precieze oorzaak van het verhoogde risico op longontstekingen is nog onbekend en daarom bestaat er geen toetsingskader met vastomlijnde normen, zoals dat wel bestaat voor varkenshouderijen en pluimveebedrijven. De gemeente zal om die reden, binnen de beleidsruimte die het heeft, voor genoemde woningbouwplannen een zelfstandige afweging moeten maken. Daarbij gaat het om een 'goede ruimtelijke ordening', wat in dit geval betekent: het waarborgen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Behoefte
Ten aanzien van de schaal van de voorgenomen woningbouwplannen geldt dat elders in Vlijmen geen locaties beschikbaar zijn om tijdig te kunnen voorzien in het aantal woningen waarin De Grassen voorziet.

Ook in de overige kernen van de gemeente zijn op dit moment geen locaties beschikbaar die tijdig kunnen voorzien in de (grootschalige) woningbehoefte. Het is niet realistisch te veronderstellen dat de behoefte  waarin De Grassen voorziet elders in de gemeente op korte termijn gerealiseerd kan worden.

Gefaseerde aanpak
Aanvullend op het bovenstaande geldt ook dat de huidige locatie voor de woonwijk De Grassen al een groot aantal jaren is aangeduid voor woningbouw. Voor het gebied is op 17 december 2013 een masterplan vastgesteld. Vervolgens is dit masterplan gedeeltelijk vertaald in het bestemmingsplan De Grassen 1e fase. Het voorliggende bestemmingsplan werkt de 2e fase uit. Daarmee wordt in de ontwikkeling van de wijk De Grassen een grote stap gezet. Op een later moment wordt de wijk verder ontwikkeld met fase 3. Daarmee is het plangebied van dit bestemmingsplan onderdeel van een geheel nieuwe wijk in wording. Een wijk die in zijn totaliteit in het masterplan, maar ook de gemeentelijke structuurvisie, als woningbouwlocatie is aangemerkt. Bij de vormgeving van het eerste deel van de wijk (fase 1) is uitgegaan van verdere afronding van de wijk in fasen 2 en 3.

Uitbreiding versus inbreiding
De woningbouwlocatie betreft een uitbreidingslocatie van de kern Vlijmen. Zoals reeds besproken in subparagraaf 3.1.2 (Ladder voor duurzame verstedelijking) zijn in de nabije omgeving op korte termijn geen geschikte inbreidingslocaties beschikbaar (dan wel zijn eventuele ontwikkelingen nog (te) onzeker) die kunnen voorzien in het benodigde aantal woningen. Dat maakt dat zowel De Grassen fase 2 als de nog volgende fase 3 nodig zijn om te voorzien in een bestaande en urgente woonbehoefte. Zonder deze nieuwbouw loopt het draagvlak voor de voorzieningen terug, stagneert de doorstroming op de woningmarkt, worden draagkrachtige doelgroepen niet aangetrokken of kunnen niet worden vastgehouden. Dit kan ten koste gaan van de leefbaarheid.

Daar komt bij dat de doorlooptijd van woningbouwlocaties van aanwijzing tot concrete bouwrealisatie dikwijls meerdere jaren beslaat. Indien al andere locaties geschikt zouden kunnen zijn, is niet voorstelbaar dat een mogelijke alternatieve locatie tijdig genoeg (voor 2030) kan voorzien in de woningbehoefte.

Omliggende functies
De geitenhouderij bevindt zich nabij de lintbebouwing van de Voordijk. Het gehele lint van Voordijk bestaat uit reguliere woningen die op een veel kleinere afstand van de geitenhouderij zijn gelegen dan de geplande woningen van de woonwijk De Grassen. Door niet dichterbij te bouwen dan reeds bestaande gevoelige functies wordt voorkomen dat eventuele toekomstige maatregelen om de gezondheidseffecten van de geitenhouderij te verminderen minder effectief worden of dat een grotere inspanning moet worden gedaan om te voldoen aan eventuele toekomstige eisen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Advies GGD
In de voorbereiding op voorliggend bestemmingsplan heeft de gemeente Heusden de GGD verzocht een advies uit te brengen over het voorliggende plan, in relatie tot de aanwezigheid van een geitenhouderij in de omgeving. Daaruit zijn de volgende conclusies en aanbevelingen gegeven:

  • De beoogde woonwijk ligt binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij (minimaal 409 meter), dit betekent dat bewoners een verhoogd risico op longontsteking lopen. Er is geen sprake van het bouwen naar de geitenhouderij toe; er liggen nu al andere woningen dichter bij de geitenhouderij dan de nieuw te bouwen woningen. Op dit moment is het nog niet duidelijk waardoor het risico wordt veroorzaakt. Derhalve zijn er nog geen gerichte maatregelen te nemen om het risico te reduceren. De GGD adviseert om de toekomstige bewoners op het risico te wijzen.
  • De voorgrondgeurbelasting ligt in een klein gedeelte van het gebied boven de gezondheidskundige advieswaarde. Dit betekent dat daar wat meer geurhinder ervaren kan worden dan vanuit gezondheid als maximum geadviseerd wordt. De achtergrondgeurbelasting voldoet aan de gezondheidskundige advieswaarde;

Conclusie
Het plangebied ligt op minimaal 409 meter afstand van een geitenhouderij. Het ligt daarmee in de zone van 2 km. Daarom is een afweging nodig tussen enerzijds het op dit moment aangetoonde verhoogde gezondheidsrisico en anderzijds het belang van de beoogde woningbouwontwikkeling. Bovenstaande toetsing en afweging:

  • 1. Het uitbreidingsplan is nodig om te voorzien in een actuele en urgente behoefte.
  • 2. Nieuwbouw is tevens nodig om de leefbaarheid in stand te houden.
  • 3. Buiten een straal van 2 km rond de geitenhouderij zijn geen andere uitbreidingsmogelijkheden aanwezig om in de betreffende vraag te voorzien.
  • 4. Door niet dichterbij te bouwen dan reeds bestaande gevoelige functies wordt voorkomen dat eventuele toekomstige maatregelen om de gezondheidseffecten van de geitenhouderij te verminderen minder effectief worden of dat een grotere inspanning moet worden gedaan om te voldoen aan eventuele toekomstige eisen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
  • 5. In de huidige situatie zijn reeds diverse reguliere woningen aanwezig op veel kortere afstand dan de geplande woningen.

Omdat de vraag omtrent de inpasbaarheid van woningen in de nabijheid van de geitenhouderij positief beantwoord wordt, er sprake is van een hoog maatschappelijk belang en omdat onderzoek naar de gezondheidsaspecten reeds loopt en in afzienbare tijd wordt verwacht, is de gemeente Heusden van mening dat de woningen ter plaatse inpasbaar zijn. Het advies van de GGD om toekomstige bewoners te informeren over het risico, zal wel worden opgevolgd.

4.7 Ecologie

4.7.1 Beleid en regelgeving

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het noodzakelijk te onderzoeken of en zo ja, in hoeverre de plannen ten koste gaan van de (aanwezige) flora en fauna. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de 'gebiedsbescherming' en de 'soortenbescherming'. In het kader van de ontwikkeling zijn meerdere natuurwaardenonderzoeken uitgevoerd, zie bijlage 8, 9 en 10.

Gebiedsbescherming
Wet Natuurbescherming
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998. De Wnb richt zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden). Activiteiten en ontwikkelingen die kunnen leiden tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden zijn in beginsel niet toegestaan, tenzij hiervoor een vergunning op grond van de Wnb is verkregen.

Natuurnetwerk Brabant
Naast de bescherming van de Wet Natuurbescherming kunnen waardevolle gebieden ook beleidsmatig beschermd zijn doordat zij behoren tot het Natuurnetwerk Brabant (NNB, voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Het NNB is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Uitgangspunt van het beleid is dat plannen, handelingen en projecten in het NNB niet toegestaan zijn indien zij de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNB significant aantasten. De provincie Noord-Brabant is verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van het NNB en heeft dit in de Verordening Ruimte vastgelegd.

Soortenbescherming
De soortenbescherming is eveneens geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Op dit punt vervangt de Wnb per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet. Het doel van de Wnb is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Wnb kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kunnen vrijstellingen en ontheffingen (door het bevoegd gezag) worden verleend van de verbodsbepalingen.

De Wnb kent een apart beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten (alle vogels), Habitatrichtlijnsoorten en nationaal beschermde soorten. Voor Vogel- en Habitatrichtlijnsoorten geldt een strikte bescherming. Voor de nationaal beschermde soorten hebben provincies de bevoegdheid om in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden een vrijstelling te verlenen van de verbodsbepalingen. Dit moet worden geregeld in een provinciale verordening.

Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden nagegaan, c.q. onderbouwd worden, of zich in het betreffende gebied beschermde soorten bevinden.

4.7.2 Ecologie in relatie tot het plangebied
4.7.2.1 Soortenbescherming

Noordelijk deelgebied

Voor het gebied ten noorden van de Vijfhoevenlaan heeft in 2021 ecologisch onderzoek plaatsgevonden (zie Bijlage 8). Uit het terreinbezoek is gebleken dat het plangebied een potentieel geschikt biotoop biedt voor algemene (broed)vogels en vleermuizen (zie ook Tabel 4.2). Om deze reden is er enkel op deze soort(groep)en een potentieel effect aan de orde. De onderstaande effectbeoordeling richt zich alleen op deze soort(groep)en. Overige beschermde soorten zijn uitgesloten en ondervinden geen effect van het voornemen.

Alle in gebruik zijnde nesten van vogelsoorten in Nederland zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming (artikel 3.1). Met de meeste broedvogels kan echter in het algemeen relatief eenvoudig rekening worden gehouden door eventuele werkzaamheden niet uit te voeren in de broedtijd (circa maart tot en met juli) en indien concrete broedgevallen aanwezig zijn. Op deze wijze zijn geen belemmeringen vanuit de Wet Natuurbescherming aan de orde. Zo kunnen in het plangebied nesten gebouwd worden door (algemeen voorkomende) soorten met name in de oevers van de aanwezige wateren (waterbekkens en sloten). Indien nesten aanwezig zijn mogen deze tijdens de broedperiode (en wanneer deze in gebruik zijn) niet verwijderd of verstoord worden. Indien het niet mogelijk is om buiten het broedseizoen om te werken dan dient het plangebied (waar de werkzaamheden plaatsvinden) vóór het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden voor (broed)vogels. Mocht dit niet mogelijk zijn dan dient vooraf aan de werkzaamheden het plangebied gecontroleerd te worden op de aanwezigheid van broedvogels door een erkend ecoloog. Indien vastgesteld wordt dat sprake is van actuele broedgevallen binnen het plangebied dan worden locatie specifieke maatregelen voorgesteld en/of wordt het plangebied niet vrijgegeven en dienen de werkzaamheden uitgesteld te worden totdat het nest niet meer in gebruik is.

Vleermuizen zijn beschermde soorten en staan vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Het is niet uitgesloten dat er langs de zuidrand van het plangebied een vliegroute voor vleermuizen aanwezig is. In het plan blijft de mogelijke vliegroute intact. Tevens zal het effect van uitstraling van licht vanaf de noordzijde naar de bomenrij, als gevolg van eventueel te gebruiken nachtelijke verlichting tijdens aanlegwerkzaamheden verwaarloosbaar zijn aangezien er in de huidige situatie reeds straatverlichting langs de noordzijde van de bomenrij aanwezig is. Negatieve effecten op vliegroutes van vleermuizen zijn hierdoor uitgesloten.

In alle redelijkheid kan, ten aanzien van het noordelijk deelgebied, worden gesteld dat het voorgenomen plan geen invloed zal hebben op bovengenoemde soort(groep)en binnen en rondom dit gebied met inachtneming van de aangegeven voorbehouden en uitgangspunten. Voor wat betreft soortbescherming zijn er geen belemmeringen ten aanzien van de Wet natuurbescherming.

Zuidelijk deelgebied inclusief de Vijfhoevenlaan
Vanwege de geplande sloop van oude bedrijfspanden aan de Vijfhoevenlaan 6-18 is voor deze locatie binnen het plangebied een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd in 2022 (bijlage 9). Ook zijn de bomen en zone langs de Vijfhoevenlaan in de quickscan meegenomen.

Uit het onderzoek blijkt dat er meer informatie verkregen dient te worden over de aanwezigheid en het eventuele gebruik van de onderzoekslocatie door steenmarter, bunzing, wezel, hermelijn, vleermuizen, huismus, steenuil, kerkuil, buizerd, ransuil, boomvalk, havik, sperwer, Alpenwatersalamander, poelkikker en teunisbloempijlstaart alvorens met de werkzaamheden te starten. Hiertoe is een aanvullend onderzoek uitgevoerd zoals verderop in deze paragraaf beschreven.

Ten aanzien van algemene broedvogels is werken buiten het broedseizoen afdoende. Mocht er binnen het broedseizoen gewerkt worden dient alvorens te starten met de werkzaamheden een broed-vogelcheck plaats te vinden. Ten aanzien van algemene vissen en amfibieën is het aan te bevelen te werken volgens een ecologisch werkprotocol als de vijver op het perceel gedempt wordt, of als watergangen gedempt worden. Daarnaast is zorgplicht ten aanzien van algemene soorten afdoende.

Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht.

Met betrekking tot Natura 2000-gebieden geldt dat een oriënterend stikstofonderzoek noodzakelijk geacht wordt. Ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland worden geen overtredingen voorzien met de beoogde werkzaamheden. Ten aanzien van houtopstanden/bomenrijen ter plaatse van de groenzone langs Vijfhoevenlaan worden eveneens geen overtredingen voorzien met de beoogde werkzaamheden.

Met betrekking tot de houtopstanden ter plaatse van het plangebied Vijfhoevenlaan 6 t/m 18 dient er overleg te worden gepleegd met bevoegd gezag om duidelijk te krijgen of de onderzoekslocatie als erf gezien wordt of niet.

Op de onderzoekslocatie is verder Japanse duizendknoop aangetroffen, aanbevolen wordt om deze soort actief te bestrijden om verdere verspreiding te voorkomen. Middels een groen-plan/groeninrichting kan de biodiversiteit op de planlocatie geoptimaliseerd worden.

Aanvullend ecologisch onderzoek
Uit de eerder beschreven ecologische quickscan is naar voren gekomen dat het plangebied geschikt is als verblijfplaats, nestlocatie en/of leefgebied van de huismus, de buizerd, de steenuil, de kerkuil, de steenmarter, de bunzing, de wezel, de hermelijn, de alpenwatersalamander, de poelkikker, de teunisbloempijlstaart en vleermuizen. Om de aanwezigheid van de bovengenoemde soorten en de functie van het plangebied voor de bovengenoemde soorten te bepalen is in 2022 en 2023 door Tritium Advies aanvullend ecologisch onderzoek naar deze soorten uitgevoerd. Het aanvullend ecologisch onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 10.

Uit de conclusies blijkt dat er voor een aantal soorten sprake is van een overtreding Wet natuurbescherming als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. Deze soorten worden in de onderstaande tabel weergegeven. In het onderzoeksrapport is een volledige tabel opgenomen inclusief soorten waar een zorgplicht

Soort(groep)   Functie plangebied   Overtreding Wnb ten gevolge van de geplande werkzaamheden   Vervolgstappen  
Huismus   De groenstrook aan de Vijfhoevenlaan maakt onderdeel uit van het essentieel leefgebied van de huismus. Binnen het plangebied zijn geen verblijfplaatsen/nestlocaties van de huismus aanwezig.   Ja   Ontheffing en
mitigerende
maatregelen  
Buizerd   Binnen het plangebied is een buizerdhorst aanwezig.   Ja   Ontheffing en
mitigerende
maatregelen  
Kerkuil   In de aanwezige loodsen binnen het plangebied zijn meerdere roestplaatsen van de kerkuil aanwezig.   Ja   Ontheffing en
mitigerende
maatregelen  
Steenmarter   In de aanwezige loodsen binnen het plangebied zijn rust- en kraamverblijfplaatsen van de steenmarter aanwezig.   Ja   Ontheffing en
mitigerende
maatregelen  
Wezel   Binnen het plangebied zijn naar alle waarschijnlijkheid rust-/ en schuilplaatsen van de wezel aanwezig in de aanwezige bosschages en het struweel.   Ja   Ontheffing en mitigerende maatregelen  
Poelkikker   De poel ten noorden van de loodsen maakt onderdeel uit van het voortplantingshabitat van de poelkikker.   Ja   Ontheffing en
mitigerende
maatregelen  
Vleermuizen   Zomer- en paarverblijfplaatsen en
vliegroute  
Ja   Ontheffing en
mitigerende
maatregelen  
Algemene broedvogels   Nestlocaties van algemene broedvogels   Ja   Zorgplicht, voorafgaand aan de werkzaamheden het plangebied ongeschikt maken voor algemene broedvogels en/of een broedvogelcheck door een ecologisch deskundige  

Tabel conclusies Ecologisch onderzoek. Bron: Tritium Advies, Bijlage 10

Daarnaast is tijdens een van de veldbezoeken de Japanse Duizendknoop aangetroffen binnen het plangebied. Om verdere verspreiding van deze invasieve exoot tegen te gaan, dienen er maatregelen te worden getroffen. De standplaatsen van deze soort zijn in kaart gebracht.

4.7.2.2 Gebiedsbescherming

Uit het natuuronderzoek blijkt dat het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek op 1,3 km afstand van het plangebied ligt. Gezien de afstand tot en met het tussenliggende bebouwde gebied ligt dit Natura 2000-gebied buiten het invloedsgebied van het plan wat betreft storingsfactoren zoals verstoring door geluid, trillingen en licht.

Er is een AERIUS-berekening uitgevoerd om een eventuele toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden te toetsen (zie bijlage 11). Voor de aanlegfase geldt dat significante negatieve effecten op voorhand zijn uit te sluiten, aangezien de tijdelijke depositiebijdrage van het planeffect maximaal 0,00 mol N/ha/jaar bedraagt. Dit geldt zowel voor het eerste bouwjaar waarin enkel sprake is van bouwactiviteiten als voor het tweede bouwjaar, waarin sprake is van een gedeeltelijke aanleg- en gebruiksfase.

Ten aanzien van de gebruiksfase geldt dat de maximale berekende bijdrage 0,00 mol N/ha/jaar bedraagt. Op basis van de berekende resultaten kan op voorhand worden uitgesloten dat het planvoornemen, inclusief intern salderen, leidt tot significante negatieve effecten op beschermde stikstofgevoelige natuurwaarden binnen de aangewezen Natura 2000-gebieden. Voor de gebruiksfase geldt geen vergunningplicht in het kader van de Wnb.

Voor de overige factoren geldt dat als gevolg van het plan geen significant negatieve effecten optreden op in het kader van de Wnb beschermde Natura 2000-gebieden. Negatieve effecten ten aanzien van in het kader van provinciaal ruimtelijk beleid beschermde natuurgebieden treden niet op. Het plan is op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.

4.7.3 Conclusie

Uit de natuuronderzoeken komt naar voren dat er maatregelen dienen te worden genomen ten aanzien van de volgende soorten: huismus, buizerd, kerkuil, steenmarter, wezel, poelkikker en vleermuizen. Deze maatregelen, omschreven in een activiteitenplan, dienen vervolgens ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de provincie Noord-Brabant, middels een ontheffingsaanvraag.

Voor de overige aspecten ten aanzien van soorten- en gebiedsbescherming zijn geen belemmeringen te verwachten ten aanzien van het planvoornemen, met inachtneming van de hierboven aangegeven voorbehouden, aanbevelingen en de algemene zorgplicht.

4.8 Bodem

4.8.1 Beleid en regelgeving

In het kader van een ruimtelijk plan moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van dit onderzoek (conform NEN 5740) kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Als blijkt dat de bodem niet geschikt is, dan zal voor aanvang van de werkzaamheden een sanering moeten worden uitgevoerd.

4.8.2 Bodem in relatie tot het plangebied

Er is een verkennend en actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd op de planlocatie. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 12. Uit de resultaten van het onderzoek komt het volgende naar voren, per deellocatie:

Deellocatie A, (voormalige) opslag klein chemisch afval
In de grond zijn geen verontreinigingen aangetoond. In het grondwater is een lichte verontreiniging met barium aangetoond. Deze deellocatie is voldoende onderzocht.

Deellocatie B, garage, afspuitplaats heftrucks en olieafscheider
In grond- en grondwater zijn geen verontreinigingen aangetoond. Deze deellocatie is voldoende onderzocht.

Deellocatie C, gehele deellocatie (fase 2a)
In de hal van de Vijfhoevenlaan 12 is in de grond een sterke verontreiniging met PAK aangetoond. Uit de opsplitsing van het mengmonster blijkt dat in één deelmonster een matige verontreiniging met PAK aanwezig is. Een overschrijding van de tussenwaarde wordt gezien als een criterium voor nader onderzoek. Derhalve wordt aanbevolen om een nader bodemonderzoek uit te voeren om vast te stellen of op de locatie sprake is van een geval van bodemverontreiniging met PAK. In de overige geanalyseerde grondmonsters zijn maximaal lichte verontreinigingen aangetoond.

Deellocatie D, asbestonderzoek (fase 2a), exclusief gesloopte bebouwing
Op twee locaties is in de ondergrond asbest aangetroffen. De grond wordt daarom als verdacht beschouwd op asbest. Er dient een nader asbestonderzoek uitgevoerd dient te worden (sleuven met graafmachine).

Deellocatie E, asbestonderzoek (gesloopte bebouwing)
In de opgegraven grond zijn plaatselijk asbesthoudende materialen aangetroffen. De concentratie asbest overschrijdt in géén van de onderzochte monsters de norm voor nader onderzoek. Deze deellocatie is derhalve voldoende onderzocht.

Deellocatie F, fase 2b (weiland)
In de grond zijn geen verontreinigingen aangetoond. Deze deellocatie is voldoende onderzocht.

Deellocatie G, asbestonderzoek, tussen loodsen 14 en 18
In eerste instantie zou alleen de druppelzone van het asbesthoudend dak (doorgang) worden onderzocht. Op het maaiveld aan de noordzijde van de doorgang tussen de loodsen 14 en 18 bleek echter een grote hoeveelheid asbesthoudend materiaal aanwezig te zijn. Derhalve zijn hier aanvullende gaten en analyses uitgevoerd. De concentratie aan asbest in de grond overschrijdt in géén van de onderzochte monsters de norm voor nader onderzoek. Deze deellocatie is voldoende onderzocht. Wel wordt aanbevolen om hier het asbest op het maaiveld door middel van handpicking te laten verwijderen door een hiervoor gecertificeerd bedrijf.

Deellocatie H, asbestonderzoek halfverharding (2 stuks)
Aan de noordzijde van loods 18 bleek dat op twee locaties een halfverharding van puin aanwezig is (verdacht op asbest). De concentratie asbest in het puin overschrijdt in géén van de onderzochte monsters de norm voor nader onderzoek. Deze deellocatie is voldoende onderzocht.

Deellocatie I, waterbodemonderzoek
De onderzochte zandige waterbodem (0,0 - 0,2 m-wb) voldoet bij toepassing op landbodem aan de normen voor ‘industrie’. Onder deze zandige waterbodem bevindt zich een in handkracht ondoordringbare laag. De ontstaansgeschiedenis van de vijver is onbekend, maar duidelijk is dat deze is gesitueerd ter hoogte van de bebouwing die omstreeks 2015 is gesloopt. Aanbevolen wordt om te achterhalen hoe de vijver is ontstaan en welk materiaal hierin destijds is aangebracht.

PFAS
De resultaten zijn getoetst aan de normen uit het tijdelijk handelingskader. Hieruit blijkt dat alle onderzochte grond in aanmerking komen voor hergebruik als ‘landbouw/natuur’.

Aanbevelingen
Op basis van bovenstaand weergegeven resultaten worden de volgende aanbevelingen gedaan:

  • Het uitvoeren van een nader bodemonderzoek naar PAK in loods 12 en een nader asbestonderzoek in loods 12 en het middenterrein.
  • Het uitvoeren van de nader bodem- en asbestonderzoeken nadat de huidige bebouwing en verhardingen van de locatie zijn verwijderd;
  • Het asbesthoudende plaatmateriaal op het maaiveld tussen de loodsen 12 en 14 middels handpicking laten verwijderen door een gecertificeerd bedrijf. Mogelijk kan worden aangesloten bij een eventueel uit te voeren asbestsanering van de panden;
  • Het achterhalen van de ontstaansgeschiedenis van de vijver en de herkomst van het hierin aanwezige (puin)materiaal (deellocatie I).
4.8.3 Conclusie

Op voorhand staat het aspect bodem het planvoornemen niet in de weg. Wel is nader onderzoek nodig voor een aantal deellocaties in het kader van de uitvoering van de bouwplannen. Na sloop van de gebouwen zal nader onderzoek worden uitgevoerd.

4.9 Archeologie

Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologievriendelijke alternatieven. Bij ingrepen waarbij de ondergrond ernstig wordt geroerd, moet worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

Voor onder andere de gemeente Heusden is een gemeentelijke Archeologische waarden- en verwachtingenkaart en een Archeologische beleidsadvieskaart opgesteld. Een uitsnede hiervan met de globale ligging van het plangebied (gele cirkel) is hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.DeGrassenfase2-VG01_0019.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.DeGrassenfase2-VG01_0020.png"

Uitsnede van de archeologische Waarden- en verwachtingenkaart van de gemeente Heusden

De archeologische beleidsadvieskaart vertaalt de verwachtingenkaart in een aantal waardes dat betrokken worden bij de ruimtelijke plannen van de gemeente Heusden. Voor het plangebied is het gebied 'Archeologisch waardevol gebied 4: Verwachtingswaarde archeologie - hoog' van toepassing. Deze beleidscategorie omvat de categorie 'hoge archeologische verwachting' van de archeologische verwachtingenkaart. Het betreft landschappelijke zones met naar verwachting een gemiddelde dichtheid aan archeologische sporen. De beleidsdoelstelling voor deze categorie is archeologisch vooronderzoek om vast te stellen of er sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.

Onderzoek
In 2009 is door een archeologisch onderzoek (verkennende fase) uitgevoerd voor de planlocatie. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 13.

Aan het plangebied was op basis van het bureauonderzoek een (middel)hoge verwachting voor archeologische waarden uit de steentijd tot ijzertijd, late Middeleeuwen en Nieuwe tijd toegekend. Uit het veldonderzoek bleek dat de bodem in het plangebied kan worden geclassificeerd als een akkereerdgrond, laarpodzolgrond en hoge zwarte enkeerdgrond. Door de ontginning van het plangebied (sloten en greppels) en latere egalisatie is de bodem in het plangebied plaatselijk verstoord. Het grootste deel van het plangebied vertoonde echter nog een relatief intact bodemprofiel (eventueel met gelaagd esdek) en/of restanten van het oorspronkelijke bodemprofiel. De bodemopbouw in het uiterste westelijke deel van het plangebied wees op relatief natte omstandigheden, die minder geschikt zijn voor bewoning. In het oostelijke deel was een (natuurlijke) laagte aanwezig, die dermate nat is geweest dat deze niet geschikt was voor bewoning. Er werden geen aanwijzingen aangetroffen voor veenbedekking in het verleden. Gezien de relatief hoge ligging van het plangebied is het niet waarschijnlijk dat het plangebied (lang) bedekt is geweest met veen.

Op basis van deze resultaten wordt aan het laaggelegen, westelijke deel van het plangebied en de laagte in het oostelijke deel een lage verwachting voor archeologische waarden toegekend. Ook aan de Vijfhoevenlaan, die het plangebied doorsnijdt, wordt een lage verwachting voor onverstoorde archeologische waarden toegekend. Het overige deel van het plangebied heeft nog een grotendeels intact bodemprofiel. Bovendien zijn hier indicatoren gevonden voor een vindplaats uit de late Middeleeuwen. Op basis van het uitgevoerde onderzoek is geen begrenzing van de vindplaats(en) aan te geven. Op basis van deze resultaten wordt aan het resterende deel van het plangebied (inclusief die delen van het plangebied waar door het ontbreken van betredingstoestemming geen booronderzoek is uitgevoerd) een middelhoge archeologische verwachting voor archeologische waarden van de steentijd tot Nieuwe tijd toegekend.

Door de geplande ontwikkelingen in het plangebied zullen eventueel aanwezige archeologische waarden worden verstoord. Derhalve wordt voor het deel van het plangebied met een middelhoge verwachting (28,02ha) geadviseerd een vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven uit te voeren om de archeologische verwachting te toetsen. Geadviseerd wordt de aanwezige bebouwing in het plangebied, voordat de archeologische verwachting is getoetst, uitsluitend bovengronds te slopen. Door het opnemen van een dubbelbestemming voor deze gronden kan dit onderzoek ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning worden uitgevoerd.

Het Programma van Eisen is opgesteld en vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuvenonderzoek dient nog plaats te vinden. Dit zal gebeuren na sloop van de bedrijfsgebouwen aan de Vijfhoevenlaan 6-18.

Het westelijk deel van de Vijfhoevenlaan is eerder niet beschouwd als onderdeel van het plangebied van De Grassen en maakt daardoor geen deel uit van het archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek onderzoek. De herinrichtingsplannen voor de Vijfhoevenlaan zijn bovendien nog niet in het stadium dat archeologisch onderzoek reeds geboden is. Om te borgen dat onderzoek naar eventuele archeologische waarden (proefsleuvenonderzoek) wordt verricht zodra de planvorming-/uitvoering daartoe aanleiding geeft, wordt voor deze gronden voorzien in een dubbelbestemming archeologie.

Conclusie
Aan een deel van het plangebied is een lage archeologische verwachtingswaarde toegekend. Het aspect archeologie vormt voor dit deel geen belemmering ten aanzien van het planvoornemen. Voor het overige deel dient er nader (proefsleuven)onderzoek plaats te vinden om de archeologische verwachting te toetsen. Voor deze gronden zal een dubbelbestemming worden opgenomen, waardoor vervolgonderzoek op een later moment kan worden uitgevoerd. Ook voor het westelijke deel van de Vijfhoevenlaan, waar nog verkennend archeolisch onderzoek dient plaats te vinden, is deze dubbelbesteming opgenomen.

4.10 Cultuurhistorie

Toetsingskader
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het Rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Onderzoek en conclusie
In het plangebied zijn geen waardevolle monumenten of andere cultuurhistorische waarden aanwezig. Zodoende vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.11 Water

Waterbeheerplan
Op 19 november 2021 is het nieuwe waterbeheerplan (WBP) van waterschap Aa en Maas vastgesteld. In dit plan is beschreven welke doelstellingen het waterschap nastreeft in de periode 2022-2027 en hoe zij die doelstellingen wil gaan halen. Het plan geldt van 22 december 2021 tot en met 21 december 2027. Het waterbeheerplan is uitgewerkt in de volgende drie programma's:

  • 1. Waterveiligheid; Het programma 'Waterveiligheid' draait om de bescherming tegen overstromingen vanuit de Maas en het regionale watersysteem.
  • 2. Klimaatbestendig en gezond watersysteem; Het programma 'Klimaatbestendig en gezond watersysteem' draait om een goed functionerend watersysteem in normale én in extreem droge en natte situaties: klimaatbestendig, robuust, veerkrachtig en stuurbaar. Daarbij let het waterschap op de hoeveelheid (goede waterpeilen, het vasthouden van water en het omgaan met wateroverlast en droogte); en op de kwaliteit van het water (chemisch en ecologisch).
  • 3. Schoon Water; In het programma 'Schoon Water' speelt het zuiveren van afvalwater een centrale rol.

Voor bebouwde gebieden heeft het waterschap specifieke doelen geformuleerd. In bebouwd gebied werkt het waterschap toe naar een klimaatrobuust watersysteem waarin:

  • schoon water niet naar de zuivering gaat, maar het grondwater voedt;
  • de waterkwaliteit geen risico's geeft voor de volksgezondheid en geschikt is voor een goede ontwikkeling van flora en fauna, maar ook voor recreatie en evenementen;
  • de kans op wateroverlast en problemen door droogte en hittestress acceptabel is;
  • de betrokkenheid en het waterbewustzijn van inwoners, bedrijven en andere stedelijke partners is toegenomen.

Deze programma's zijn verder uitgewerkt in het WBP naar concrete doelstellingen. Deze doelstellingen vinden onder andere een doorwerking in de beschikbare instrumenten van het waterschap; Keur, legger, communicatie en stimuleringsmiddelen. Het plan geldt tot eind 2027.

Keur
De Keur is een waterschapsverordening en omvat samen met de Waterwet alle gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen of activiteiten die consequenties hebben voor de waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterveiligheid. De Keur is verder uitgewerkt in beleids- en algemene regels. Uit de Keur blijkt dat het plangebied niet in een beschermd of attentiegebied gelegen is. Wel heeft het plangebied een gevoeligheidsfactor van 1. Dit houdt in dat de locatie een hoge gevoeligheidsfactor heeft. Dit wordt voornamelijk bepaald door de gemiddelde hoogte van het grondwaterpeil. Deze is op de planlocatie onder de 40 cm beneden het maaiveld. In deze gebieden wordt een compensatie van 60 mm vereist.

Legger
De Keur verwijst in de gebods- en verbodsbepalingen volop naar de legger. De legger legt de status en afmetingen behorende bij de regels van de Keur vast in een overzichtskaart van het waterbeheersgebied. Op deze kaart zijn onder andere dijken, waterlopen en bijbehorende beschermingszones aangegeven. Vanuit de Legger worden geen nadere randvoorwaarden voor het plangebied gesteld.

Watercompensatie en waterberging
Om de watercompensatie en waterberging goed te onderzoeken is in 2012 een Waterstructuurplan Vlijmen Noord opgesteld ten behoeve van de toen geplande ontwikkelingen in Vlijmen Noord, waaronder De Grassen. In dit plan is onderzoek gedaan naar de weerbaarheid van de huidige watersystemen rondom Vlijmen Noord. Hierbij is uitgegaan van drie modellen. In het eerste model wordt gerekend met de huidige watercijfers, in het tweede model met watercijfers bij hevige neerslag en ten slotte een derde model met watercijfers bij langdurige droogte. Het nieuwe ontworpen geïntegreerde watersysteem van Geerpark, Vlijmen Noord en De Grassen heeft naar verwachting geen nadelig effect op de grondgebruiksfuncties in de omgeving. Zoals berekend wordt er tijdens extreem natte perioden niet meer water afgevoerd uit het gebied dan in de huidige situatie. De kans op wateroverlast als gevolg van de ontwikkeling neemt benedenstrooms niet verder toe. In het waterstructuurplan zijn maatregelen verwoord en verbeeld voor de ontwikkelingen in Vlijmen Noord, waaronder De Grassen.

Dit waterstructuurplan is te beschouwen als het waterhuishoudkundig plan zoals bedoeld in de Keur van waterschap Aa en Maas. Dit waterstructuurplan is qua opzet nog steeds van toepassing op de huidige situatie en de uitgangspunten zijn eveneens nog steeds van toepassing.

Een uitgangspunt dat niet duidelijk uit het rapport komt maar wat nog steeds van toepassing is, betreft de eis dat er per woning 1,5 m3 waterberging op het eigen perceel gerealiseerd moet worden.

Robuustheidsanalyse
Op basis van het waterstructuurplan is een watersysteem ontworpen voor Vlijmen Noord inclusief de wijken Geerpark en De Grassen. Dit watersysteem is robuust ontworpen waarbij de toen geldende normen ruimschoots voldeden. Daarnaast is er ruimte gecreëerd voor het toekomstig afkoppelen van de huidige wijk Vlijmen-Noord. Het systeem is ontworpen door gebruik te maken van een Sobek model van het watersysteem, dit model is verder uitgebreid met het voorgestelde watersysteem en de nieuwbouwwijken.

Het waterschap werkt sinds enige tijd met nieuwe normen naar aanleiding van de verdergaande klimaatverandering. Dit is aanleiding geweest om in 2020 een zogenaamde robuustheidsanalyse te doen voor Vlijmen-Noord om te bepalen of dit voorgestelde systeem voldoet aan de regulerende normen. Het doel is daarbij niet om strikte normen te handhaven maar meer om gevoel te krijgen of het systeem robuust genoeg is.

Op basis van de robuustheidsanalyse bijkt dat de compensatie van 60 mm kan worden opgevangen. Uit de berekeningen blijkt dat wanneer het gehele waterpeil in Vlijmen-Noord stijgt tot 2,1 m, er 105 cm geborgen kan worden. Hierbij moet echter wel rekening gehouden dat de berging overschat kan zijn. In werkelijkheid zal ook de hoogte van de waterstand minder extreem zijn dan berekend is. Deze twee nuances maken dat de uitkomsten van het onderzoek zich tegen elkaar opheffen. In combinatie met de maatregelen in het plangebied zal de afvoercapaciteit voldoende zijn om zeer natte periodes aan te kunnen. Er zit genoeg berging in het systeem om een robuust systeem te zijn. Het effect op wateroverlast zal grotendeels beperkt blijven tot parken en straten, en er is naar verwachting geen risico op waterschade.

Op basis van de definitieve stedenbouwkundige opzet van de Vijfhoevenlaan en De Grassen kan een definitieve kwantificering van het verhard oppervlak gemaakt worden. Op basis daarvan kan de modelberekening van 2020 aangepast worden en het waterstructuurplan definitief gebruikt worden als toets vanuit de waterbeheerder zoals bedoeld in de Keur.

Alle wijzigingen die niet passen binnen de oorspronkelijke uitgangspunten (bijvoorbeeld extra verhard oppervlak) zullen bovenop de eisen van het waterstructuurplan gecompenseerd moeten worden conform de eisen uit de Keur van het waterschap (60 mm berging).

Materiaalgebruik
Afkoppeling van de neerslag afkomstig van de verharde oppervlakken is goed mogelijk bij nieuwbouw. Bij het voldoen aan de milieuhygienische randvoorwaarden (dubo-materialen etc.) kan de afgekoppelde afstromende neerslag vanuit het plangebied rechtstreeks via (mol)goten, lijnafwatering of ander traditioneel afvoermateriaal gescheiden van het afvalwater worden aangeboden. Wel moeten in de afvoersystemen voorzieningen worden gerealiseerd die blad, zand of andere objecten., die verstoppingen kunnen veroorzaken, achterhouden. Hiermee wordt in het ontwerp van de woonwijk rekening gehouden.

Afvalwater
Het afvalwater zal gescheiden van het hemelwater worden aangeboden.

Waterhuishouding irt herinrichting Vijfhoevenlaan
De Vijfhoevenlaan zal worden heringericht. Het ontwerp voor deze herinrichting moet voorzien in voldoende water(berging) ten behoeve van de toekomstige situatie van de Vijfhoevenlaan inclusief de ontwikkeling van De Grassen. In december 2022 is een controle uitgevoerd, waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de wateropgaaf. Verwezen wordt hiertoe naar Bijlage 15 Memo Waterhuishouding (Moonen Advies) bij deze toelichting.

Conclusie
Het aspect 'water' levert geen problemen op voor de beoogde ontwikkeling van De Grassen. Zowel vanuit het beleid van het waterschap als uit het robuustheidonderzoek wordt geconcludeerd dat het watersysteem voldoet aan de hierboven gestelde eisen.

In het kader van het bestemmingsplan is voldoende aannemelijk dat er voldoende ruimte is voor de waterbelangen. Voor de vergunningverlening in het vervolgtraject zal er een onderbouwing aangeleverd worden op basis van het Waterstructuurplan dat in september 2020 in Sobek herberekend is aan de hand van nieuwe klimaatinzichten. De toetsing bij de vergunningverlening zal daarom ook gebaseerd zijn op de systeemwerking en niet op basis van een bakjesbenadering. Het Waterstructuurplan en de nieuwe doorrekening lijken te voldoen aan de richtlijnen in de Keur met bijbehorende beleidsregels. Dit zal in de vergunningsaanvraag verder worden beoordeeld.

4.12 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen als gevolg van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven, transportroutes (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten. De belangrijkste zijn:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die continu op die plaats aanwezig is. De wetgever schrijft voor hoe moet worden omgegaan met de PR 10-6/jaar contour. Binnen deze contour heeft iemand die hier continu aanwezig is de kans van 1 op één miljoen om te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico (GR) drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen (minimaal 10) overlijdt, als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop niet meer dan 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente). Door de verantwoordingsplicht worden gemeenten gedwongen het externe veiligheidsaspect mee te laten wegen bij het maken van ruimtelijke keuzes.

Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. Ook bestaat er een adviesplicht voor de regionale brandweer.

Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.

Beschouwing risicobronnen
Met behulp van de risicokaart is beschouwd of risicobronnen in de omgeving van het plangebied een risico vormen voor de voorgenomen ontwikkeling. Uit de risicokaart blijkt dat er op enige afstand van het plangebied een buisleiding ligt van DPO (defensie pijpleiding organisatie). Daarnaast is er op het erf van een agrarisch bedrijf een bovengrondse opslagtank met brandbare vloeistof aanwezig, ten noordoosten van het plangebied. Verder is een deel van het plangebied gelegen binnen het invloedsgebied van een gemeentelijke weg. Op onderstaande kaart is een uitsnede van de risicokaart weergegeven.

Ten aanzien van beide risicobronnen kan worden gesteld dat er sprake is van een ruime afstand tot het plangebied, waardoor er geen sprake is van een verhoogd plaats- of groepsgebonden risico. Een verder beoordeling van het plaatsgebonden risico, respectievelijk roepsgebonden risico is derhalve niet aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.DeGrassenfase2-VG01_0021.png"

Figuur: uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.13 Kabels en leidingen

Planologische relevante leidingen zijn leidingen die bescherming in het bestemmingsplan behoeven. Dit zijn bijvoorbeeld rioolwaterpersleidingen met een grote diameter en waterleidingen met een regionale functie. Op deze leidingen zijn geen veiligheidsafstanden van toepassing, maar wordt wel rekening gehouden met een zakelijk rechtstrook van de leidingen. Door binnen deze strook een bouwverbod op te nemen, wordt beschadiging van de leiding voorkomen. In of nabij het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig.

In de directe omgeving van de projectpercelen zijn geen kabels en leidingen aanwezig, die een belemmering vormen voor de beoogde ontwikkeling.

Conclusie
Het aspect "kabels en leidingen" is geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Vóór aanvang van de graafwerkzaamheden wordt de exacte ligging van kabels en leidingen door middel van een KLIC-melding opgevraagd bij de betrokken leidingbeheerders.

4.14 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

M.e.r.(-beoordelings)plicht en vormvrije m.e.r.-beoordeling
De procedure van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is volgens de Wet milieubeheer verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Welke activiteiten dat betreft is aangegeven in het Besluit m.e.r. en de daarbij behorende bijlage. In de bijlage is onderscheid gemaakt tussen een:

  • C-lijst met m.e.r.-plichtige activiteiten en daarbij behorende drempelwaarden;
  • D-lijst met m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten en de daarbij behorende drempelwaarden.

Het doel van de m.e.r. is het milieubelang volwaardig mee te laten wegen bij de vaststelling van deze plannen en besluiten.

Voor activiteiten die voorkomen in de C- of D-lijst en die boven de drempelwaarden komen, moet een m.e.r. worden doorlopen (onderdeel C) dan wel een m.e.r-beoordeling worden uitgevoerd (onderdeel D).

Voor activiteiten die voorkomen in de C- of D-lijst en die niet boven de drempelwaarden komen, moet een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden gemaakt. De achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is.

Situatie De Grassen, fase 2
De voorgenomen ontwikkeling in de Grassen valt onder de D-lijst van het Besluit m.e.r. De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject is opgenomen in onderdeel D, onder 11.2. Voor dergelijke ontwikkelingen gelden de volgende drempelwaarden:

  • een oppervlakte van honderd hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat; of,
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 vierkante meter of meer.

Met voorliggend bestemmingsplan worden circa 325 woningen en een aantal maatschappelijke voorzieningen gerealiseerd. Hiermee ligt de beoogde ontwikkeling ver onder de genoemde drempelwaarden. Omdat de ontwikkeling in onderdeel D van het Besluit m.e.r. voorkomt, moet derhalve een vormvrije m.e.r.-beoordeling worden opgesteld. De centrale vraag daarbij is: heeft het bestemmingsplan belangrijk nadelige gevolgen voor het milieu, die de uitvoering van een m.e.r. noodzakelijk maken.

Opzet vormvrije m.e.r.-beoordeling
Met betrekking tot de inhoud ('wat moet er in de vormvrije m.e.r.-beoordeling worden onderzocht?') moet aandacht worden besteed aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit betreft de volgende criteria:

  • 1. de kenmerken van het project;
  • 2. de plaats van het project;
  • 3. de kenmerken van de potentiële effecten.

1. de kenmerken van het project
Bij de kenmerken van de projecten moet in het bijzonder in overweging worden genomen: de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten, het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, de productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder en het risico van ongevallen, met name gelet op de gebruikte stoffen of technologieën.

Met voorliggend bestemmingsplan worden circa 325 woningen en een aantal maatschappelijke voorzieningen gerealiseerd. Het betreft de tweede fase van de ontwikkeling van het gebied De Grassen, waarvoor in 2013 al een masterplan is opgesteld. Fase 1 is inmiddels afgerond.

Nadere uitleg van de voorgenomen ontwikkeling is te lezen in hoofdstuk 2.

Er is sprake van samenhang met de Gebiedsontwikkeling Oostelijke Langstraat (GOL), voor wat betreft de ontsluiting van de nieuwe woonwijk. Voor de ontwikkeling van de tweede fase van De Grassen is realisatie van de GOL noodzakelijk om het wegennet in het centrum van Vlijmen niet verder te belasten. Voor de GOL is een Provinciaal Inpassingsplan (PIP) vastgesteld, waartegen beroep is ingesteld bij de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State. De zitting over de beroepen heeft plaatsgevonden. Een tussenuitspraak is gedaan, naar aanleiding waarvan de onderbouwing van het PIP op onderdelen is aangepast. De definitieve uitspraak hierop moet nog volgen.

2. de plaats van het project
Bij de plaats van het project gaat het met name om de mate van kwetsbaarheid van het gebied waarin het project plaatsvindt. Hierbij wordt conform de EU richtlijn in overweging genomen wat het bestaande grondgebruik is en hoe het is gesteld met het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied en het opnamevermogen van het natuurlijke milieu.

Het plangebied ligt aan de rand van de kern Vlijmen. In de huidige situatie is er sprake van agrarisch grondgebruik zonder bijzondere waarden en een gedeelte van het plangebied is in gebruik als bedrijfsgrond.

Met betrekking tot de aanwezigheid van kwetsbare gebieden in de omgeving wordt het volgende opgemerkt:

  • 1. Een zone ten oosten van de Voordijk, ten oosten van het plangebied is aangewezen als Natuurnetwerk Brabant en als ecologische verbindingszone.
  • 2. Het dichtstbijzijnde gelegen Natura 2000-gebied betreft Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek. Dit gebied ligt op 1,3 km afstand van het plangebied.
  • 3. Het gebied ten oosten van de Voordijk is ook aangewezen als regionale waterberging c.q. reserveringsgebied voor waterberging (Hoogwateraanpak 's-Hertogenbosch).

3. de kenmerken van de milieueffecten
Alle mogelijke milieugevolgen van de activiteiten die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt, zijn onderzocht. De verantwoording hiervan staat per milieuthema beschreven in Hoofdstuk 4 van deze toelichting. Kortheidshalve wordt daar naar verwezen.

Hieruit kan worden afgeleid dat op geen van de milieuaspecten sprake is van belangrijk nadelige gevolgen voor het milieu.

In relatie tot de aanwezigheid van kwestbare gebieden in de omgeving wordt het volgende opgemerkt:

  • 1. Uit het uitgevoerde natuuronderzoek blijkt dat de ontwikkeling in het plangebied geen effect heeft op de nabijgelegen ecologische verbinding.
  • 2. Gezien de afstand tot en het tussenliggende bebouwde gebied ligt het Natura 2000-gebied Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek buiten het invloedsgebied van het plan wat betreft alle storingsfactoren (zoals verstoring door geluid, trillingen en licht). Uit de uitgevoerde stikstofberekening blijkt dat er geen negatieve effecten door de toename van stikstofdepositie aan de orde zijn.
  • 3. Uit de waterparagraaf blijjkt dat de waterberging in het plangebied adequaat kan worden opgelost.

Conclusie vormvrije m.e.r.-beoordeling
Het plan leidt niet tot belangrijk nadelige gevolgen voor het milieu of tot bijzondere omstandigheden die het opstellen van een MER of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk maken.

Op 15 augustus 2023 heeft het college van Heusden op basis van voorgaande vormvrije m.e.r.-beoordeling besloten dat een project-m.e.r. in dit geval niet noodzakelijk is.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Algemeen

Een bestemmingsplan bestaat uit de juridisch bindende verbeelding en regels en gaat vergezeld van een toelichting.

Op de verbeelding worden de verschillende bestemmingen en aanduidingen gevisualiseerd. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan.

De toelichting heeft geen bindende werking en maakt juridisch geen deel uit van het bestemmingsplan. De toelichting heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

5.2 Toelichting op de regels

De indeling van de planregels is als volgt:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen

In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd, die in de planregels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
De bestemmingsregels zijn conform de SVBP2012 als volgt opgebouwd:

  • Bestemmingsomschrijving
  • Bouwregels
  • Nadere eisen
  • Afwijken van de bouwregels
  • Specifieke gebruiksregels
  • Afwijken van de gebruiksregels
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • Wijzigingsbevoegdheid

Per bestemming kunnen onderdelen, voor zover niet relevant, ontbreken.

In de bestemmingsomschrijving wordt omschreven voor welke doelen/functies de gronden mogen worden gebruikt. In voorliggend bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

Artikel 3 Groen

In de bestemming zijn naast groen- en watervoorzieningen, voorzieningen met een karakter van algemene nutte zoals speel- en nutsvoorzieningen en voorzieningen voor langzaam verkeer (fiets- en voetpad) en calamiteitenontsluiting toegestaan. Uitsluitend ten behoeve van nutsvoorzieningen mogen gebouwen tot maximaal 20 m² en een maximum bouwhoogte van 4 m worden gebouwd. Voor het overige zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.

Artikel 4 Verkeer

De bestemming is opgenomen voor functies die gerelateerd zijn aan de verkeersbestemming, zoals gebiedstoegangswegen, erftoegangswegen, fiets- en voetpaden, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen. Hiermee wordt geborgd dat de ontsluiting op deze locatie komt te liggen. Binnen de bestemming is het niet toegestaan om gebouwen op te richten. Alleen gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen zijn toegestaan met een maximum oppervlakte van 20 m2 en een maximum bouwhoogte van 4 m.

Artikel 5 Woongebied

Daar waar de nieuwe woningen gebouwd gaan worden, is een bestemming 'Woongebied' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn tevens erftoegangswegen, water, fiets- en voetpaden en groenvoorzieningen toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' zijn tevens maatschappelijke voorzieningen toegestaan, waaronder een basisschool, een sportzaal, kinderdagverblijf en een gezondheidscentrum.

Er zijn twee grote bouwvlakken opgenomen waarbinnen de hoofdgebouwen gerealiseerd dienen te worden. Het uitgangspunt is dat grondgebonden hoofdgebouwen worden gebouwd. Er mogen ook gestapelde hoofdgebouwen worden gebouwd. Dit houdt in dat in één hoofdgebouw boven en naast elkaar bevindende zelfstandige woningen en/of bijzondere woonruimten en/of maatschappelijke en culturele voorzieningen mogen worden gebouwd. De gestapelde hoofdgebouwen mogen alleen ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' worden gebouwd. Ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' kan aldus een mix van gestapelde en grondgebonden bebouwing ontstaan. Het aantal gestapelde wooneenheden is gelimiteerd in het bestemmingsplan: het aantal gestapelde woningen bedraagt niet meer dan 65 wooneenheden.

De bouw- en goothoogte voor de grondgebonden en gestapelde bebouwing verschilt. Dit is op de verbeelding en in de planregels aangegeven.

Daarnaast zijn nadere regels voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken opgesteld. Zo mag de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, niet meer bedragen dan 60 m².

Het westen van het plangebied grenst aan de straat De Jonglaan te Vlijmen. In de regels wordt de mogelijkheid geboden dat de grond ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - De Jonglaan" in plaats van de nieuwbouw van De Grasse fase 2, mag worden gebruikt voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken behorende bij bij de bouwpercelen van de aangrenzende woningen aan De Jonglaan te Vlijmen.

Binnen de bestemming 'Woongebied' zijn ook gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen toegestaan. Hierbij geldt een maximum oppervlakte van 20 m2 en een maximum bouwhoogte van 4 m.

De gemeente kan van een aantal bouwregels afwijken onder voorwaarden, waaronder het gelimiteerde aantal gestapelde woningen.

Daarnaast zijn een aantal specifieke gebruiksregels opgenomen, waaronder één voor voldoende parkeergelegenheid en één voor voldoende waterberging per hoofdgebouw. In de bouwregels is dan ook een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat de omgevingsvergunning voor het bouwen pas wordt verleend als hieraan wordt voldaan.

Daarnaast zijn voorwaarden geformuleerd voor het uitoefenen van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf. Indien hieraan wordt voldaan, mag men bij recht een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf uitoefenen.

Tot slot is vastgelegd dat (ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk') de gezamenlijke brutovloeroppervlakte van gebouwen ten behoeve van maatschappelijke en culturele voorzieningen niet meer bedraagt dan 4.000 m2.

Artikel 6 Waarde - Archeologie

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' is mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden. Er geldt een vergunningsplicht voor bouwen en het uitvoeren van werken en werkzaamheden. De vergunningplichtige werken en werkzaamheden zijn benoemd. In het kader van deze vergunning dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

Er gelden voor het gebruik van gronden, gebouwen en bouwwerken ook regels die op het gehele plan op meerdere bestemmingen van toepassing zijn. In dit plan betreft het regels waarin is aangegeven welk gebruik in strijd is met het bestemmingsplan.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen het overschrijden van de maximaal toegestane maten, afmetingen en percentages.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht

Conform de wetgeving is het voorgeschreven artikel voor overgangsrecht opgenomen. Hierin zijn voorwaarden voor de omvang, het onderhoud en de herbouw opgenomen voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing of bestaand gebruik.

Artikel 11 Slotregel

Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan moet een exploitatieplan op grond van artikel 6.12 van de Wro) worden vastgesteld. Op basis van het exploitatieplan kunnen (plan)kosten worden verhaald. Een exploitatieplan hoeft niet opgesteld te worden als het kostenverhaal ‘anderszins verzekerd’ is, door middel van bijvoorbeeld anterieure overeenkomsten of als de gemeente eigenaar is van de gronden. Eveneens hoeft geen exploitatieplan te worden opgesteld als:

  • Er geen sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de Wro;
  • Het totaal der exploitatiebijdragen dat met toepassing van artikel 6.19 van de Wro kan worden verhaald, minder bedraagt dan tienduizend euro;
  • Er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f, van het Bro;
  • De verhaalbare kosten, bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f, van het Bro, uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van circa 325 woningen, een basisschool en kinderdagverblijf, een sportzaal en een gezondheidscentrum mogelijk. De gronden binnen het plangebied zijn in eigendom bij de gemeente en worden doorverkocht aan een ontwikkelende partij. Daarnaast zijn er kavels die worden verkocht aan particulieren. In de hiervoor op te stellen koopovereenkomst worden de kosten van het bouwrijp maken en de realisatie van openbare voorzieningen meegenomen. Het kostenverhaal is zodoende voldoende zeker gesteld. Er hoeft dan ook geen exploitatieplan te worden vastgesteld. Hieruit blijkt dat het bestemmingsplan in financieel-economische zin haalbaar moet worden geacht.

Concluderend kan worden gesteld dat het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig is en het plan economisch uitvoerbaar is.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Deze worden gevolgd.

6.2.1 Participatie omgeving

In de lijn van de aankomende Omgevingswet is voor dit plan gekozen voor een participatietraject met de direct belanghebbenden/omwonenden van het gebied. Voor de randen van het plangebied zijn in vier afzonderlijke delen op digitale wijze de gedachten voor de (stedenbouwkundige) invulling aan omwonenden gepresenteerd waarbij zij in de gelegenheid zijn gesteld daarop te reageren maar ook eigen wensen/ideeën naar voren te brengen.

Omwonenden van de randen van fase 2 van De Grassen ontvingen rond 24 februari 2022 een persoonlijke uitnodiging om mee te denken over de rand die er voor hen toe doet. 35 omwonenden dachten mee en vulden de online enquête in. Lees verder op http://www.heusden.nl/degrassen onder kopje 'meedenken'. Daarnaast is de gemeente in gesprek (geweest) met een aantal direct omwonenden over de mogelijke veranderingen in hun directe buurt vanwege de ontwikkeling van fase 2 van De Grassen.

6.2.2 Vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 van het Bro

In het kader van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is overleg gevoerd met de gebruikelijke overlegpartners in het kader van de ruimtelijke ordening.

6.2.3 Zienswijzen en ambtshalve wijzigingen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 24 augustus 2023 tot en met 4 oktober 2023 ter inzage gelegen. Er zijn 24 zienswijzen ingekomen. Deze zienswijzen zijn samengevat en van een antwoord voorzien. Enkele zienswijzen geven aanleiding tot wijziging van het bestemmingsplan. Deze zijn in de Nota zienswijzen verantwoord, welke als Bijlage 16 deel uitmaakt van de toelichting.

Daarnaast zijn enkele ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. In de Nota wijzigingen (Bijlage 17) is aangegeven op welke punten het bestemmingsplan is gewijzigd.