direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Groote Wielen - 2e klooster
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0796.0002472-1401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In bestemmingsplan 'De Groote Wielen' zijn in de woonbuurt Vlietdijk deelgebieden bestemd als 'Wonen - uit te werken 1'. Voor een van deze deelgebieden heeft Hendriks Projectontwikkeling in opdracht van woningcorporatie Zayaz een bouwplan ontwikkeld voor 90 appartementen in vier woongebouwen: het 2e Klooster. Dit uitwerkingsplan maakt het bouwplan juridisch-planologisch mogelijk.

1.2 Vlietdijkzone

Het stedenbouwkundig plan voor de Vlietdijkzone is in 2002 ontwikkeld door Lodewijk Baljon Landschapsarchitecten (‘Stedebouwkundig plan en beeldkwaliteitplan Vlietdijkzone’, januari 2002). In dit plan komen woongebouwen in een landschappelijk kader te staan, waarbij de open, groene ruimte tevens dienstbaar moet zijn aan de aangrenzende buurten. De Vlietdijkzone is ook de ruimtelijke verbinding tussen Rosmalen en het centrum van De Groote Wielen en daarmee de entree van de hele wijk.

"Het wonen is geclusterd in compacte bouwvolumes die op terpen in het landschap staan. In de terpen zijn de parkeerplaatsen opgenomen. De bebouwde terpen zijn de blikvangers van de Vlietdijkzone. Ze liggen schijnbaar 'los gestrooid' in het polderlandschap. De gebouwen op de terpen zijn als sculpturen in het landschap. Tussen de terpen door zijn er verrassende doorzichten naar de woonbuurten, de sportterreinen, de Waterplas en het centrum. Bij de plaatsing van de terpen wordt getracht om zo groot mogelijke openbare ruimte-eenheden te realiseren. Door de terpen te draaien ten opzichte van de randen spoelt het landschap er als het ware aan alle zijden omheen ." De woongebouwen zelf refereren aan kloosters: een samengesteld volume rondom een binnenterrein (paragraaf 3.3.4).

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002472-1401_0001.jpg"

Afbeelding 1: Stedenbouwkundig plan Vlietdijkzone in bestemmingsplan 'De Groote Wielen' (2012)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het stedenbouwkundig concept voor de Vlietdijkzone is, na eerdere bestemmingsplannen, vertaald in de uitwerkingsregels van de bestemming 'Wonen-Uit te werken 1' in het nu geldend bestemmingsplan 'De Groote Wielen', vastgesteld op 8 juni 2011 en onherroepelijk op 25 juli 2012.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002472-1401_0002.jpg"

Afbeelding 2: Uitsnede bestemmingsplan 'De Groote Wielen' (2012); rood omlijnd plangebied 'De Groote Wielen - 2e klooster'

Binnen 'Wonen - Uit te werken - 1' is na uitwerking wonen toegestaan in de vorm van woningen, niet zijnde woonwagens en bijzondere woonvoorzieningen al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit en daarbij behorende tuinen, erven, water etcetera. Ook zijn aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen toegestaan zoals, zoals verkeers- en groenvoorzieningen, tuinen, erven en terreinen. De bestemming stelt de volgende uitwerkingsregels:

  • Algemeen
    • 1. Uitwerking vindt in principe plaats in integrale deelplannen voor de Vlietdijk. Partiële uitwerking voor kleinere delen van de Vlietdijk is mogelijk, mits daarbij voldoende inzicht gegeven wordt in de samenhang met de gehele Vlietdijk en De Groote Wielen.
  • Wonen
    • 1. De bebouwing bestaat in hoofdzaak uit op terpen gestapelde woningen, waardoor doorzichten ontstaan naar het aangrenzende groen en water;
    • 2. De bebouwing op de terpen heeft 3 tot 5 bouwlagen, accentuering tot 8 bouwlagen is toegestaan. De bebouwing op iedere terp heeft verschillende bouwlagen.
    • 3. Aan de noordzijde van de Vlietdijk zijn op een eiland in de Groote Wielenplas 2 hoge woongebouwen van maximaal 20 bouwlagen op een parkeergarage toegestaan.
    • 4. De woningdichtheid is 40 tot 45 woningen per hectare bruto.
  • Openbare ruimte en groen
    • 1. Vanaf de Vlietdijk wordt de openheid door ruime uitzichten ervaren.
    • 2. Het groen is parkachtig met losse informele boomgroepen.
    • 3. De Lage Ring is in het groen opgenomen en is aanleiding tot het creëren van waterrijke plekken.
  • Andere functies dan wonen
    • 1. De woonfunctie mag op de begane grond worden gemengd met geen hinder opleverende bedrijvigheid in de sfeer van de persoonlijke en zakelijke dienstverlening.
    • 2. Grootschalige maatschappelijke functies over meerdere bouwlagen zijn toegestaan mits passend binnen de stedenbouwkundige structuur van de Vlietdijk.
    • 3. De functies als bedoeld onder a en b [hier: 1. bedrijvigheid in de sfeer van de persoonlijke en zakelijke dienstverlening en 2. grootschalige maatschappelijke functies] zijn uitsluitend toegestaan mits op eigen terrein in voldoende mate parkeervoorzieningen worden gerealiseerd en aangelegd.
  • Verkeersdoeleinden
    • 1. De ontsluiting van de bebouwing op de terpen vindt plaats vanaf de wegen Het Hooghemaal en de Vlietdijk. De ontsluiting van de twee woontorens vindt plaats vanaf de Vlietdijk.
    • 2. Parkeervoorzieningen dienen in voldoende mate op eigen terrein te worden gerealiseerd en gehandhaafd, waarbij gestreefd wordt naar gebouwde parkeervoorzieningen.

1.4 Ligging en begrenzing plangebied

In afbeelding 3 zijn de deelgebieden in de Vlietdijkzone weergegeven. Dit uitwerkingsplan heeft betrekking op het 2e Klooster, het deelgebied ten zuiden van Het Hooghemaal, ten westen van de Vlietdijk, ten oosten van het doorgaande fietspad Baptistenpad / Rietpad tussen het Hooghemaal en het Laaghemaal en ten noorden van Klooster Baptiste, het eerst gerealiseerd woongebouw in de Vlietdijkzone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002472-1401_0003.jpg"

Afbeelding 3: ligging en begrenzing plangebied

1.5 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk beschrijft Hoofdstuk 2 het bouwplan. Het relevante beleidskader staat in Hoofdstuk 3. In Hoofdstuk 4 vindt de toetsing plaats aan milieu- en andere ruimtelijk relevante aspecten (duurzaamheid, ecologie, archeologie). Hoofdstuk 5 licht de juridisch- planologische aspecten toe. De economische uitvoerbaarheid van het plan komt in Hoofdstuk 6 aan bod. Hoofdstuk 7 gaat in op de Omgevingsdialoog en het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bouwplan

De vier woongebouwen van dit klooster komen op een terp te liggen, conform de uitwerkingsregel dat de bebouwing in hoofdzaak moet bestaan uit op terpen gestapelde woningen. De woongebouwen vormen samen een ensemble in het landschap. In de vier woongebouwen komen 90 appartementen, met een gemiddelde grootte van 70 m². De woningen worden in de categorie sociale huur gebouwd; woningcorporatie Zayaz zal de verhuur ervan op zich nemen (paragraaf 3.3.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002472-1401_0004.jpg"

Afbeelding 4: inrichtingsplan

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002472-1401_0005.jpg"

Afbeelding 5: bouwplan

Conform de uitwerkingsregels moet de bebouwing 3 tot 5 bouwlagen hebben met een accentuering tot 8 bouwlagen en op een terp moet het aantal bouwlagen verschillen. Hieraan voldoet het bouwplan voor het 2e Klooster:

  • blok A (noord) voorziet in 28 appartementen en zal bestaan uit 8 bouwlagen. Blok A vormt het hoogteaccent. Hierdoor ontstaat een stedelijk aanzicht vanuit het Hooghemaal.
  • blok B (oost) voorziet in 18 appartementen en bestaat uit 4 bouwlagen;
  • blok C (zuid) voorziet in 25 appartementen en bestaat ook uit 4 bouwlagen;
  • blok D (west) voorziet in 19 appartementen in 3 bouwlagen.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002472-1401_0006.jpg"

Afbeelding 6: aanzicht vanaf het Hooghemaal

2.2 Verkeer en parkeren

Het 2e Klooster wordt voor de auto ontsloten via de Vlietdijk aan de oostkant, conform de uitwerkingsregels. Vanaf de Vlietdijk is het plangebied eenvoudig ontsloten op Het Hooghemaal. Het Hooghemaal is de belangrijkste gebiedsonsluitingsweg aan de noordzijde van Rosmalen. Via deze weg is de stad 's-Hertogenbosch bereikbaar en vindt men aansluiting op de A59 of de A2. Fietsers hebben ook een eigen ingang vanaf het fietspad Baptistenpad / Rietpad. De entrees van de appartementen zijn gericht op het binnenplein.

Er moeten voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd conform de gemeentelijke nota 'Parkeernormering 2016' (paragraaf 3.3.3). Het plangebied ligt volgens de gebiedsindeling in deze nota binnen zone 5: 'rest bebouwde kom'. Voor sociale huurwoningen met een bruto-vloeroppervlakte tussen 40 en 80 m² geldt binnen die zone een parkeernorm van 1,4 parkeerplaatsen per woning. Met 90 woningen van circa 70 m² en rekening houdend met de aanwezigheidspercentages heeft het plan een behoefte van 111 parkeerplaatsen. In het inrichtingsplan zijn 111 parkeerplaatsen ingetekend (afbeelding 4). Daarmee voldoet het plan aan de geldende parkeernorm en ook aan de uitwerkingsregel dat voldoende parkeren op eigen terrein moeten worden gerealiseerd.

2.3 Groen

Buiten de terp wordt de openbare ruimte groen ingericht, conform de uitwerkingsregels parkachtig met losse boomgroepen (afbeelding 4). Met deze inrichting blijft vanaf de Vlietdijk een ruim uitzicht, refererend aan het voormalige polderlandschap. Ook op de terp zelf, tussen de vier woongebouwen en ingepast in de parkeerkoffers worden bomen aangeplant. Het deel van het bestemmingsvlak Wonen-Uit te Werken-1 dat niet voor wonen of parkeren wordt benut maar voor groen en water, is in dit uitwerkingsplan voor Groen bestemd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 heeft de minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Het rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op dertien nationale belangen. Buiten deze dertien belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Eén van de dertien nationale belangen heeft betrekking op 'zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen'. Het rijk behartigt dit belang onder meer met de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro): 'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'

Het toevoegen van meer dan 11 woningen wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. Het geldende bestemmingsplan is vertrekpunt bij de beoordeling of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. In dit geval is in het geldende bestemmingsplan De Groote Wielen al voorzien in de realisatie van woningen in de woongebieden langs de Vlietdijk, in de vorm van een uitwerkingsplicht. Met dit uitwerkingsplan voor 90 appartementen neemt het aantal woningen niet toe ten opzichte van het geldende bestemmingsplan. Daarom is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en is een toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde. De kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan deze woningen is wel getoetst in het kader van de Woonvisie 2020 (paragraaf 3.3.2).

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Op 14 december 2018 hebben de Provinciale Staten van Noord-Brabant de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld. Deze omgevingsvisie vervangt na inwerkingtreding van de Omgevingswet de provinciale structuurvisie. Met de omgevingsvisie formuleert de provincie haar ambitie voor de Brabantse leefomgeving in 2050.

De provinice legt de focus op vier hoofdopgaven voor de middellange en lange termijn: werken aan energietransitie, een klimaatproof Brabant, de slimme netwerkstad en een concurrerende duurzame economie.

Om te komen tot de slimme netwerkstad richt de provincie zich op duurzame verstedelijking, met het bevorderen van regionale afspraken, het sturen op zorgvuldig ruimtegebruik en het periodiek opstellen van prognoses. Over de gemeentelijke woningbouwopgave worden binnen het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) afspraken gemaakt: de woningen in de bestemming Wonen-Uit te Werken 1 zijn in deze afspraken onderdeel van de harde plancapaciteit.

3.2.2 Interim omgevingsverordening

Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 25 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening (hierna: Iov) Noord-Brabant vastgesteld. De Interim omgevingsverordening is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet in 2021. Hierin worden de bestaande verordeningen over de fysieke leefomgeving samengevoegd tot één Interim omgevingsverordening. Het plangebied ligt in de Interim omgevingsverordening in het 'Bestaande stedelijk gebied' en in het 'Concentratiegebied voor verstedelijking'. Binnen het Stedelijk gebied moet het voorkomen van onnodig nieuw ruimtebeslag vorm krijgen door eerst de mogelijkheden binnen bestaande bebouwde omgeving optimaal te benutten. Daarbij is ook ruimte nodig voor groenvoorzieningen en voldoende opvang van water. Ook de ladder voor duurzame verstedelijking is voor dit provinciaal beleid essentieel en is ook in de Iov opgenomen. Uit de toets aan de gemeentelijke Woonvisie 2020 blijkt een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte die wordt ingevuld in bestaand stedelijk gebied conform de ladder voor duurzame verstedelijk in de Iov.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Ruimtelijke Structuurvisie 2014

In juni 2003 heeft de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch de Ruimtelijke StructuurVisie vastgesteld, met de ondertitel 'Stad tussen stromen'. De Ruimtelijke StructuurVisie geeft richting aan de ruimtelijke ambities van de stad. Op 28 januari 2014 heeft de gemeenteraad de actualisatie van de structuurvisie uit 2003 vastgesteld. De geactualiseerde structuurvisie bevat een integrale visievorming voor lange termijn, 10 jaar met een doorkijk naar 15 à 20 jaar. Het plangebied ligt als onderdeel van de uitbreidingswijk De Groote Wielen in de stedelijke hoofdstructuur van de structuurvisie. De RSV beschouwt de Vlietdijk als een bestaand onderdeel van De Groote Wielen: deze verstedelijking is al in voorgaande bestemmingsplannen mogelijk gemaakt. Verdere verstedelijking ziet de RSV in de afronding van De Groote Wielen in de Noordoosthoek en in De Bunders, aan de oostkant van De Overlaet (afbeelding 7).

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002472-1401_0007.png"

Afbeelding 7: ligging plangebied in structuurvisie

3.3.2 Woonvisie 's-Hertogenbosch 2020

Op 9 juni 2020 heeft de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch de Woonvisie 's-Hertogenbosch vastgesteld. De doelstelling van de Woonvisie ’s-Hertogenbosch is wonen in een sterke stad met leefbare wijken en dorpen. De inzet voor de komende jaren wordt beschreven op basis van vier woonopgaven:

1. Passend en betaalbaar wonen voor iedereen

2. Leefbare en inclusieve buurten

3. Toekomstbestendige en duurzame woningvoorraad

4. Strategisch innovatief woonprogramma.

Hendriks Projectontwikkeling heeft een intentieovereenkomst gesloten met woningcorporatie Zayaz. De 90 appartementen worden dan ook in de categorie sociale huur gerealiseerd. Dit geeft invulling aan een aantal opgaven van de Woonvisie:

  • 1. Het plan draagt bij aan passend en betaalbaar wonen voor iedereen. De 90 sociale huurwoningen vergroten de woonmogelijkheden voor starters en (lage) middeninkomens en verbeteren de doorstroming op de (sociale) woningmarkt.
  • 2. Op de schaal van De Groote Wielen draagt ze bij aan een inclusieve buurt, een diverser woningaanbod en een minder monotone wijk.
  • 3. De wijze waarop dit plan invulling geeft aan de Visie Duurzaamheid 's-Hertogenbosch en daarmee aan de opgave van een duurzame woningvoorraad is beschreven in paragraaf 4.13.
  • 4. Naast deze kwalitatieve bijdrage aan de woonopgaven dragen de 90 appartementen ook bij kwantitatief bij aan het strategisch innovatief woonprogramma. Gemeente 's-Hertogenbosch wil een zo hoog mogelijke woningproductie realiseren in de eerste jaren, met een ambitie om 10.500 woningen te realiseren in de periode 2020-2030. Dit plan draagt daaraan bij, waarbij in dit geval de gemeente sterk heeft gestuurd op de kwaliteit en betaalbaarheid van het programma.
3.3.3 Nota Parkeernormering 2016

In september 2016 heeft de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch de nota 'Parkeernormering 2016', inclusief
een methode voor het berekenen van het aantal parkeerplaatsen met behulp van de parkeerbalans vastgesteld. Het doel van deze rapportage was het formuleren van eenduidige parkeernormen die in de hele gemeente kunnen worden toegepast, waarbij evenwicht wordt gezocht tussen de vraag naar parkeerplaatsen en de kwaliteit van de openbare ruimte. De wijze waarop in het plan een goede parkeerbalans is gevonden en voldaan wordt aan de parkeernormen is beschreven in paragraaf 2.2)

3.3.4 Welstand

Op 17 mei 2011 heeft de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch de 'Actualisering Welstandsnota 2011' vastgesteld. Voor de Vlietdijkzone gelden de algemene welstandscriteria. Daarnaast wordt voor dit gebied het ‘Stedebouwkundig plan en beeldkwaliteitplan Vlietdijkzone’ uit januari 2002 als leidraad gebruikt bij de toetsing aan redelijke eisen welstand (paragraaf 1.2). In april 2020 heeft de Monumenten- en Welstandscommissie positief over het bouwplan geadviseerd.

Hoofdstuk 4 Milieu- en overige aspecten

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan. Tussen milieuaspecten en ruimtelijke ordening bestaat een duidelijke relatie. De milieukwaliteit vormt namelijk een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling, dient onderzocht te worden welke milieuaspecten daarbij een rol kunnen spelen. Het is daarnaast van belang om milieubelastende functies (zoals bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden van milieugevoelige functies (zoals woningen). Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende of hinderlijke situaties moeten voorkomen worden.

4.2 M.e.r. beoordeling

Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een M.e.r. beoordeling opgesteld moet worden. Voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:

  • a. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;
  • b. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.

 

ad a.

In de bijlage bij het Besluit m.e.r. is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit uitwerkingsplan mogelijk maakt zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Dit project kan aangeduid worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (bijlage D 11.2). Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien het een gebied betreft met een oppervlakte van meer dan 100 hectare, meer dan 2000 woningen of meer dan 200.000 m2 bvo bevat. Dit plan voorziet in de realisatie van 90 appartementen (sociale huurwoningen), dus voldoet het niet aan deze criteria. Op grond hiervan is geen m.e.r. nodig. Verder blijkt uit de in het vervolg van dit hoofdstuk genoemde onderzoeken dat er geen (mogelijke) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, eventueel na het treffen van maatregelen, aanwezig zijn.

 

ad b.

Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied en op een afstand van ruim 6 kilometer tot Natura 2000-gebied Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek. De afstand tot het Natura 2000-gebied Rijntakken bedraagt ruim 7 kilometer. In Bijlage 5 (Stikstofdepositieonderzoek BP Klooster Vlietdijk, Rosmalen, d.d. 20 feb. 2020) is berekend dat het plan geen significant negatief effect heeft op deze Natura 2000-gebieden. De tussenliggende afstand is hiervoor te groot en de externe factoren door de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard zijn dat geen negatieve effecten op deze Natura2000-gebieden zijn te verwachten. Een rechtstreekse m.e.r.-(beoordelings)plicht is derhalve niet aan de orde.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

Milieuzonering zorgt voor voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of andere milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met milieuzonering om de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te garanderen, naast de zorg dat er voor bedrijven voldoende ruimte voorhanden is om de bedrijfsactiviteiten duurzaam en binnen aanvaardbare voorwaarden (normen) uit te kunnen voeren.

Richtlijn

Bij het beoordelen van de (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven die invloed hebben op het plangebied is gebruik gemaakt de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering'. De VNG-brochure is een richtlijn, vormt geen wettelijk kader maar heeft als gevolg van jurisprudentie de status van pseudo-wetgeving gekregen. Deze richtlijn biedt kaders om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-brochure staan minimale richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een 'gemiddeld' modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens van het bedrijf waar de bedrijfsactiviteiten plaats kunnen vinden (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een 'rustige woonwijk'. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen, afschermingen etc etera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) richtafstanden. De grootste van de vier VNG-richtafstanden (voor geur, stof, geluid of gevaar) is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. De milieucategorie van een bedrijf kan variëren van 1 (een licht bedrijf, met een hinderafstand van 10 meter) tot 6 (een zeer zwaar bedrijf, met een hinderafstand van 1500 meter).

Bureauonderzoek

Het plangebied bevindt zich in de woonwijk De Groote Wielen. Ten zuiden bevindt zich de woonwijk De Overlaet. Op een afstand van ruim 270 meter ten zuidwesten van het plangebied zijn de dichtstbijzijnde bedrijven gelegen. Ter plaatse zijn bedrijven toegestaan in de milieucategorie tot en met 3.2. Onderhavig gebied kan vanwege de overwegende woonfunctie gezien worden als een rustig woongebied. Er is dan ook geen sprake van reductie van de indicatief aan te houden afstanden. De indicatief aan te houden afstand van bedrijven in de milieucategorie 3.2 bedraagt 100 meter in rustige woongebieden. Aangezien de afstand minimaal 270 meter bedraagt, wordt ruimschoots aan deze afstand voldaan. Ten zuidoosten en ten westen van het plangebied zijn sportvelden gelegen. Ook voor deze functies geldt op basis van de VNG-brochure een aan te houden afstand van 50 meter tot gevoelige functies zoals woningen. De afstand vanaf de nieuwe woningen tot het sportcomplex bedraagt minimaal 50 meter. Een hinderlijke situatie wordt derhalve niet verwacht. De belangen van de genoemde bedrijvigheid en sportvoorzieningen zullen niet worden geschaad door de realisatie van de woningen. Er zijn bovendien woningen op kortere afstand tot deze functies gelegen.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de realisatie van de woningen. De afstanden tot bedrijven en het sportcomplex is voldoende groot, waardoor een hinderlijke situztie niet wordt verwacht en de belangen van bedrijven niet zullen worden geschaad.

4.4 Geluid

Bij een ruimtelijk plan dient rekening te worden gehouden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag in vooral de Wet geluidhinder en Wet milieubeheer. Daarnaast vindt de beoordeling zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), op grond van een “goed woon- en leefklimaat”. Het aspect geluid kent voor geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) afhankelijk van typen geluidsbronnen een wettelijk kader die van belang zijn bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Zo zijn in de Wet geluidhinder voor geluidsgevoelige bestemmingen (als woningen) grenswaarden opgenomen voor industrielawaai, wegverkeerlawaai en spoorweglawaai. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

Het plangebied ligt niet in een geluidzone langs spoorwegen. Wat betreft industrielawaai is de afstand van het plangebied tot bedrijven voldoende groot (zie paragraaf 4.3). Er zijn verder geen bedrijven of (gezoneerde) industrieterreinen aanwezig waaromheen een wettelijke geluidszone is gelegen. Het is dan ook niet nodig de aspecten railverkeerslawaai en industrielawaai nader te onderzoeken. Wel is nader onderzoek gedaan naar wegverkeerslawaai.

Wettelijk kader

Langs alle wegen bevinden zich conform de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones, met uitzondering van wegen op woonerven en 30 km/uur-wegen. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) aan wettelijke normen te voldoen. De breedte van een geluids-onderzoeks-zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (binnen- of buitenstedelijk).

De beoogde ontwikkeling ligt binnen de geluidzone van de weg Het Hooghemaal. Het plan is tevens gelegen in de nabijheid van diverse 30 km/uur-wegen. Voor de geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige functies binnen de wettelijke geluidzone van deze weg geldt een ten hoogst toelaatbare geluidbelasting van 48 dB. Onder voorwaarden is een hogere waarde mogelijk tot 63 dB. Indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting van 48 dB wordt overschreden, zijn maatregelen noodzakelijk gericht op het verminderen van de geluidsbelasting aan de gevel. Voor zulke maatregelen wordt onderstaande volgorde aangehouden:

  • bronmaatregelen (bijvoorbeeld aanpassing intensiteiten of soort wegdekverharding)
  • overdrachtsmaatregelen (bijvoorbeeld geluidsafscherming)
  • maatregelen bij de ontvanger (bijvoorbeeld aanbrengen extra geluidsisolatie aan de gevel of woningindeling)

Zijn deze maatregelen niet mogelijk, niet gewenst of niet doeltreffend, dan kan de gemeente onder bepaalde voorwaarden voor nieuwe geluidgevoelige objecten een hogere (geluid)waarde verlenen. Voorwaarden die worden gesteld aan een te verlenen hogere waarde zijn ten gunste van de geluidsituatie en dus het woon- en leefklimaat bij de gevoelige objecten. Hiervoor heeft gemeente 's-Hertogenbosch een 'hogere-waardenbeleid' vastgesteld. De voorwaarden waaronder een eventuele hogere waarde wordt verleend zijn afhankelijk van de hoogte van de geluidbelasting en het type gebied waarin het plan zich bevindt. Per gebiedstype geldt een ambitie voor wat betreft de geluidsbelastingen. Zo wordt bijvoorbeeld in een (normaliter rustig) buitengebied een lager geluidniveau nagestreefd dan in een rumoerig gebied langs een drukke snelweg met verhoogde geluidbelastingen. Een hogere waarde mag de maximale geluidbelasting van 63 dB niet overschrijden. Voorwaarden voor een vast te stellen hogere waarde zijn bijvoorbeeld de aanwezigheid van een geluidluwe (rustige) zijde en een geluidniveau in de buitenruimte (zoals achtertuin/balkon) dat voldoet aan de ambitie voor het betreffende gebied. Voor geluidbelastingen op gevels meer dan 63 dB kan formeel geen ontheffing worden verleend. Naast het toetsingskader en wettelijke eisen van de Wgh dienen er altijd zodanige gevelmaatregelen te worden genomen dat wordt voldaan aan de maximale binnenwaarde op grond van het Bouwbesluit. Deze maximale binnenwaarde is ten gunste van het woon-, leef- en verblijfsklimaat in betreffend object. Met de aanvraag om omgevingsvergunning zal moeten worden aangetoond dat aan deze binnenwaarde wordt voldaan.

Plan

Binnen het plangebied worden geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt binnen de zones van wegen, zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ('zones langs wegen'). Het betreft 90 appartementen. Voor deze geluidgevoelige bestemmingen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd en heeft een toetsing plaatsgevonden aan de normen uit de Wet geluidhinder. Het akoestisch onderzoek (Akoestisch onderzoek wegverkeer BP Klooster Vlietdijk, Kragten, 18 maart 2020) is opgenomen in Bijlage 1 bij deze toelichting.

Het onderzoek is uitgevoerd overeenkomstig het 'Reken- en meetvoorschrift geluid 2012'. De berekende geluidbelasting is getoetst aan het stelsel van voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarden uit de Wet geluidhinder. De hoogste geluidbelasting (Lden) ten gevolge van Het Hooghemaal bedraagt 45 dB (inclusief correctie 110g Wgh). De voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder wordt hiermee ruimschoots gerespecteerd. Het aanvragen van hogere grenswaarden is derhalve niet aan de orde. Het verkeer op de Vlietdijk resulteert in een geluidbelasting van ten hoogste 47 dB (inclusief correctie artikel 110g). Ook deze bedraagt minder dan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder.

Ter plaatse van de beoogde appartementen woning bedraagt de gecumuleerde geluidbelasting ten hoogste 52 dB, exclusief aftrek ex art. 110g Wet geluidhinder. In het kader van de Gezondheidseffectscreening (GES) komt dit overeen met een kwalificatie 'redelijk'. Dit is voldoende in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Gezien de optredende geluidblastingen in combinatie met een minimale gevel-isolatie (conform het Bouwbesluit) van 20 dB, kan zonder aanvullende maatregelen in de woningen voldaan worden aan het vereist binnennivo van 33 dB.

4.5 Trillingen

Bij trillingen in de ruimtelijke ordening gaat het vrijwel altijd om bescherming tegen trillinghinder bij personen. In sommige gevallen kan er ook sprake zijn van verstoring van activiteiten door trillingen (bijvoorbeeld laboratoria of computercentra welke gevoelig zijn voor trillingen). Trillingen is – indien relevant - een mee te nemen aspect in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening'.

Weg- of railverkeer en bepaalde zware industriële activiteiten kunnen trillingen in de bodem veroorzaken. De trilling verspreidt zich verder via de bodem naar gevoelige objecten. Hoewel de sterkte afneemt naarmate de afstand tot de bron groter wordt, kan de trilling ergens anders hinder opleveren. Treinverkeer kan zorgen voor trillingen. De snelheid en gewicht van treinen is hierbij een belangrijke factor bij het ontstaan van trillingen. Daarnaast zijn de eigenschappen van de trein (onder andere belading) en de interactie van de trein met de ondergrond van belang bij het ontstaan en doorgeven van trillingen naar de omgeving (de bodem). In de nabijheid is geen bijzonder zware bedrijvigheid aanwezig of geprojecteerd. Gezien de ruime afstand tot het spoor en Rijkweg (>1 km) is het aspect trillingen voor de nieuwe woningen niet relevant te noemen.

4.6 Verlichting

Kunstmatige verlichting kan hinder geven. Er zijn veel functies met kunstmatige verlichting, zoals (autosnel)wegen, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, glastuinbouwbedrijven en sportterreinen. Hinder door licht hangt af van de aard, intensiteit, duur en plaats van de verlichting. Maar ook door de kans op blootstelling.

In onderhavige omgeving is kunstmatige verlichting (anders dan verlichting van openbaar gebied) aanwezig in de vorm van lichtmasten op het ten westen en oosten gelegen sportcomplex, zowel voor de honkbalvereniging als de tennisvelden. Ten eerste kan aan de VNG-afstand van 50 meter vanaf de sportbestemming worden voldaan. Hierdoor is hinder in beginsel niet aannemelijk. De reeds aanwezige bestaande lichtmasten bevinden zich (met ruim 70 meter) overigens op een ruimere afstand (dan 50 meter) van de geplande woningen. Bovendien schijnen de lichtmasten niet in de richting van de beoogde woningen. Hinder als gevolg van de lichtmasten is niet aannemelijk. Gezien de afstand tot de woningen, zullen ook belangen niet worden geschaad door de komst van een nieuw gevoelig object.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's – met het voldoen aan normen – aanvaardbaar zijn en wanneer ze verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.

De aanvaardbare risico's zijn vast gelegd in diverse besluiten. De belangrijkste in de ruimtelijke ordening zijn:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico wordt gedefinieerd als "de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen bij een risicovolle activiteit". In Nederland heeft de overheid bepaald dat in principe nergens in Nederland iemand een groter plaatsgebonden risico mag lopen dan 1 op de 1 miljoen per jaar (10-6/jaar). Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen kwetsbare objecten (zoals woningen, ziekenhuizen, scholen) geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren, winkels en bedrijfsgebouwen) geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een

bepaalde omvang (10 personen of meer). Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

Verantwoordingsplicht groepsrisico

Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente). Door de verantwoordingsplicht worden gemeenten gedwongen het externe veiligheidsaspect mee te laten wegen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. Ook bestaat er een adviesplicht voor de regionale brandweer. In de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht. Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.

Activiteitenbesluit

Tot slot wordt in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening ' (art. 3.1 Wro) getoetst aan eventueel van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit het Activiteitenbesluit (of vuurwerkbesluit)

Beleidsvisie externe veiligheid gemeente 's-Hertogenbosch

De gemeente 's-Hertogenbosch beschikt over een beleidsvisie externe veiligheid (Uitvoeringskader externe veiligheid gemeente 's-Hertogenbosch, deel A t/m C, 2010). Hierin zijn aanvullende kaders gegeven voor de integrale aanpak van externe veiligheid. Voor ontwikkelingen bevat deze beleidsvisie ook een kleurenkaart van het gemeentelijk gebied, waarin met een kleur (groen, oranje of rood) is aangegeven welke objecten (kwetsbaar, beperkt kwetsbaar of extra kwetsbaar) juist wel (groen), niet (rood) of onder voorwaarden (oranje) toelaatbaar zijn op een bepaalde locatie.

Toetsing beleidsvisie

De beoogde ontwikkeling voorziet in woningbouw. De bewoners worden als normaal zelfredzaam beschouwd. De gemeente 's-Hertogenbosch beschikt over een beleidsvisie externe veiligheid. De beoogde ontwikkeling vindt plaats in een groen gebied (buiten de 325 meter van het spoor en wegen). Nieuwe kwetsbare objecten zijn hierin toegestaan.

Beschouwing risicobronnen

De verschillende risicobronnen zijn in het kader van dit bestemmingsplan geïnventariseerd. Op basis van de risicokaart kan worden geconcludeerd dat er zich in of nabij het plangebied geen relevante risicobronnen bevinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002472-1401_0008.png"

Afbeelding 8: Uitsnede risicokaart Nederland met plangebied rood omlijnd. (bron: Risicokaart.nl)

Op een afstand van ruim 570 meter ten zuidwesten van het plangebied is een LPG-tankstation gelegen. Gezien deze grote afstand ligt het plangebied buiten het invloedsgebied van dit tankstation. Er zijn ook geen PR10-6 contour over het plangebied gelegen.

De afstand tot andere risicobronnen is nog groter.

Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.

Uit bovenstaande informatie blijkt dat het plangebied niet is gelegen in het invloedsgebied van risicobronnen. Het is dan ook niet noodzakelijk om een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico op te stellen.

Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.

Omdat de ontwikkeling niet binnen de invloedssfeer van risicobronnen ligt en (ver) buiten een afstand van 325 meter van spoor en wegen, is geen advies gevraagd van de Veiligheidsregio. Dit is conform de afspraken met de Veiligheidsregio welke zijn opgenomen in het gemeentelijk 'Uitvoeringskader externe Veiligheid'.

Conclusies en restrisico

Aangezien het planvoornemen niet is gelegen binnen het invloedsgebied van risicobronnen, vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor het planvoornemen.

4.8 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; PM2,5 fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden. De grenswaarden voor luchtkwaliteit kunnen beperkend zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen en plannen. Uitgangspunt is dat een ruimtelijke plan (een project) niet leidt tot overschrijding van luchtkwaliteitsnormen. Als er wel sprake is van een overschrijding, dan mag een project de luchtkwaliteit niet in betekenende mate verslechteren.

Kleine projecten en ruimtelijke plannen, waarvan duidelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Dit is geregeld in het “Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM)”. De grens NIBM voor de stoffen PM10 (fijnstof) en NO2 ligt vanaf 1 augustus 2009 op 1,2 ìg/m3. Om de bijdrage aan de luchtkwaliteit bij een kleiner ruimtelijk plan of verkeersplan vast te kunnen stellen, is door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu een speciale rekentool ontwikkeld, genaamd de NIBM-tool. Met het invoeren van het extra aantal voertuigbewegingen en aandeel vrachtverkeer, bepaalt de NIBM-tool – uitgaande van worst-case omstandigheden – de bijdrage aan luchtkwaliteit en daarmee of een plan wel of niet NIBM is. Uitgaande van een worst-case uiterst maximum van 2,3 motorvoertuigwegingen per woning per etmaal (conform CROW, verkeersgeneratie woon- en werkgebieden, vuistregels en kengetallen gemotoriseerd verkeer), daarmee maximaal 207 in totaal per etmaal, toont de NIBM-tool aan dat dit verkeer niet in betekenende mate bijdraagt bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarom hoeft onderhavig plan formeel niet te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Vanuit de wetgeving bestaat dan ook geen bezwaar tegen onderhavig plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002472-1401_0009.png"

Afbeelding 9: uitslag NIBM-tool (1 juli-2020) (bron: infomil.nl)

Zoals gezegd is een formele toets aan de kwaliteitsnormen hier niet aan de orde, echter is in het kader van 'goede ruimtelijke ordening' de luchtkwaliteit wel beschouwd. Uit de landelijke Monitoringstool blijkt dat de jaargemiddelde concentraties van de relevante stoffen NO2 (stikstofdioxide) en PM10 (fijn stof) in dit gebied (Woongebied De Groote Wielen) onder respectievelijk 19 en 19 µg/m³ liggen. Hiermee wordt voldaan aan de wettelijke maximale grenswaarden (van 40 µg/m³). Verder is de heersende jaargemiddelde concentratie PM2,5 (de fijnere fractie van fijn stof) hier beneden 12 microgram/m³. Hiermee wordt ruim voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde van 25 microgram/m3. Naar verwachting nemen deze concentraties in de toekomst verder af door nationale en lokale maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit.

Conclusie

Het planvoornemen draagt NIBM bij aan de luchtverontreiniging. Daarnaast is de luchtkwaliteit ter plaatse van goede kwaliteit. De luchtkwaliteit vormt geen knelpunt vormt voor de realisatie van het bestemmingsplan.

4.9 Bodem

Bij plannen en ontwikkelingen, het daarvoor opstellen van bestemmingsplannen of het wijzigen daarvan is altijd de hoofdvraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en hoe deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Derhalve dient de bodemkwaliteit binnen het plangebied bekend te zijn. Hiermee kan worden beoordeeld of de aanwezige bodemkwaliteit wel of niet geschikt is voor de toekomstige bestemming.

Bodemsituatie

Het plangebied is op basis van het geldende bestemmingsplan al bestemd voor 'Wonen'. De gronden zijn dus al eerder geschikt bevonden voor deze functie. Toch is de bodemkwaliteit door middel van een actualiserend bodemonderzoek opnieuw beoordeeld (Diverse actualiserende onderzoeken, 6 locaties plangebied De Groote Wielen, Verhoeven Milieutechniek B.V., 7 december 2016). Het betreffende bodemonderzoek is opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting. In dit onderzoeksrapport is het plangebied ter plaatse van de beoogde woningbouw aangeduid als 'Locatie 3'. Met de uitgevoerde actualiserende onderzoeken is de milieuhygienische kwaliteit van de bodem ter plaatse van, onder andere, deellocatie 3 in voldoende mate onderzocht en vastgelegd.

Geconcludeerd kan worden dat er, vanuit milieuhygienisch oogpunt, geen belemmeringen bestaan voor de herontwikkeling en onroerend goed transactie. Ter plaatse van het plangebied zijn geen sterke grondverontreinigingen aangetroffen. Wettelijk zijn er dan ook geen sanerende maatregelen van toepassing.

Als er door graafwerkzaamheden grond moet worden afgevoerd van de locatie gelden de voorwaarden uit de Nota Bodembeheer 2019-2024 van de omgevingsdienst Brabant Noord. Ook moet er rekening worden gehouden met het "tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie". Dit tijdelijk handelingsperspectief van 8 juli 2019 is op 28 november 2019 geactualiseerd.

Conclusie

De milieuhygienische kwaliteit van de bodem ter plaatse vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.10 Geur

Geur kan in de leefomgeving in meer of minder mate hinder veroorzaken en kan om die reden ook eventueel gezondheidsrisico's met zich meebrengen. De geuremissie verspreidt zich via de lucht en op de woon- en leefomgeving wordt een geurbelasting veroorzaakt. Er dient een acceptabel woon- en leefklimaat aanwezig te zijn, maar tevens dienen omliggende bedrijven (veehouderijen of geur producerende bedrijven) niet in hun bedrijfsontwikkeling(en) worden belemmerd. Gezien de afwezigheid van agrarische bedrijven, alsook industriële geur-producerende bedrijven in de nabijheid van het plangebied, is geur hier geen relevant aspect.

4.11 Hoogspanningslijnen

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van bovengrondse hoogspanningslijnen. Uit wetenschappelijk onderzoek blijken namelijk aanwijzingen dat langdurig verblijf in de buurt van hoogspanningslijnen mogelijk invloed heeft op de gezondheid van kinderen, namelijk een verhoogde kans op het krijgen van leukemie. Gedacht wordt dat de magneetvelden van de bovengrondse hoogspanningslijnen hiervan de oorzaak zouden kunnen zijn. Het is overigens niet aangetoond dat de magneetvelden van hoogspanningslijnen hiervan écht de oorzaak zijn. Wél is er een advies van het Rijk uit 2005 over bovengrondse hoogspanningslijnen. Hierin staat dat het niet wenselijk is dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven binnen de magneetveldzones van hoogspanningslijnen. Via dit voorzorgsbeleid dient zo veel mogelijk te worden vermeden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven binnen de magneetveldzones van bovengrondse hoogspanningslijnen. Dit voorzorgsbeleid heeft betrekking op nieuwe objecten waarin kinderen langdurig verblijven, zoals nieuwe woningen, scholen, kinderdagverblijven en crèches. De magneetveldzone is het gebied waar het (jaargemiddeld) magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla.

De gemeente 's-Hertogenbosch hanteert het Rijksadvies uit 2005 en houdt daarmee rekening met het genoemde voorzorgsbeleid bij nieuwe ontwikkelingen in de buurt van hoogspanningslijnen. In opdracht van de gemeente 's-Hertogenbosch zijn de specifieke magneetveldzones berekend voor de 150 kV hoogspanningslijn Den Bosch Noord - Oss, ter plaatse van de masten 18, 19 en 20 in De Groote Wielen. Hier liggen drie bestemmingsvlakken van de bestemming 'Wonen-Uit te werken-1' (2e Klooster, 3e Klooster en 4e Klooster). Er is onderzocht of op deze locatie op kortere afstand dan de indicatieve magneetveldzone (<60 meter) grondgebonden woningen kunnen worden ontwikkeld. De rapportage van dit onderzoek is opgesteld ten behoeve van de ontwikkeling van het 4e Klooster maar is ook toepasbaar voor het 2e en het 3e Klooster (zie Bijlage 3, Berekening specifieke magneetveldzones nabij 150 KV-hoogspanningslijn De Groote Wielen, Omgevingsdienst Zuidoost Brabant, 25 maart 2020).

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002472-1401_0010.png"

Figuur 5.3: de berekende specifieke magneetveldzones tussen de masten 18 en 20 (bron: ODZOB)

Tussen de masten 18 en 20 zijn twee circuits aanwezig. Voor beide vaksegmenten (M18 – M19 en M19 – M20) is een specifieke magneetveldzone van 45 meter berekend voor zowel het noordelijke (witte) circuit als het zuidelijke (zwarte) circuit. Er wordt aangeraden te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla (de specifieke magneetveldzone). Geadviseerd wordt om binnen de specifieke magneetveldzone geen gevoelige bestemmingen, zoals woningen, scholen en kinderdagverblijven - inclusief de daarbij behorende buitenruimtes als speelplaatsen en tuinen - mogelijk te maken.

Conclusie

Het plan voorziet in woningbouw buiten de magneetveldzone van 45 meter. Daarmee wordt gehoor gegeven aan het advies om geen nieuwe woningen, inclusief bijbehorende tuinen, binnen deze zone te realiseren.

4.12 Water

Beleid en uitgangspunten voor integraal waterbeheer

Op 31 januari 2017 heeft de gemeenteraad het Waterplan 2016 vastgesteld. Dit plan beoogt een mooi, robuust en klimaatbestendig watersysteem in 's-Hertogenbosch. Dit hemelwaterbeleid is verankerd in de gemeentelijke Verordening Hemelwater en Grondwater. De doelen en ambities van het waterschap Aa en Maas zijn beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021. In de Keur (2018) staan de regels die een waterschap hanteert bij de bescherming van onder andere waterkeringen, watergangen en bijbehorende kunstwerken. Deze regels voorkomen dat dijken en oevers beschadigen. Ook zijn er regels voor het onderhoud van sloten, beken, rivieren en andere waterlopen om de waterafvoer in dit oppervlaktewater te waarborgen. Daarnaast is met de komst van de Waterwet het waterschap bevoegd gezag geworden voor de regulering van grondwateronttrekkingen en infiltraties.

De uitgangspunten bij het toetsen van ruimtelijke plannen zijn:

  • Voorkom vervuiling van (regen)water;
  • Houdt vuil water en schoon hemelwater gescheiden
  • Verwerk schoon hemelwater volgens de voorkeursvolgorde:
    1. Hergebruik 2. Infiltratie/bergen 3. Vertraagde afvoer;
  • Ontwikkel hydrologisch neutraal, zodat een ontwikkeling niet leidt tot een hydrologische achteruitgang zowel in als buiten het plangebied (denk aan grondwaterstand, waterpeil en afvoer). Ook mogen er geen hydrologische knelpunten ontstaan voor huidige en vastgelegde toekomstige landgebruiksfuncties;
  • Houdt rekening met waterschapsbelangen. Bijv. ruimteclaims voor waterberging of een EVZ (ecologische verbindingszone), de aanwezigheid van keringen of watergangen, en dergelijke;
  • Ontwikkel wateroverlast vrij: schade door extreme neerslag moet worden voorkomen;
  • Meervoudig ruimtegebruik: combineer waar mogelijk gebruiksfuncties. Bijv. een infiltratiezone kan bovengronds worden ingericht als groenzone of speelterrein;
  • Water biedt een kans om meerwaarde te geven aan een plan door gebruik te maken van de belevingswaarde van het water.

Deze uitgangspunten dragen bij aan een mooi, robuust en klimaatbestendig watersysteem. Aan de hand van deze waterparagraaf wordt toegelicht hoe het waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichting in dit uitwerkingsplan.

Wateropgave en waterberging

Er is circa 5.400 m² potentieel extra verhard oppervlak binnen het plangebied is (2.770 m² terreinverharding en 2.630 m² dakoppervlakte). Om invulling te geven aan het aspect klimaatadaptatie geldt volgens het gemeentelijke hemelwaterbeleid en de Keur van het Waterschap Aa en Maas een bergingsopgave van ten minste 60 mm per m² oppervlak dat wordt verhard. In deze situatie komt dat neer op een bergingsopgave van 320 m³.

Het plangebied gaat deel uitmaken van het watersysteem van de Watermachine. De verhardingen in het plangebied wateren af op een infiltratiezone aan de noordoostzijde van het plangebied. De inhoud van de zone bedraagt minimaal 300 m³ en is verbonden met de Lage Ring.

Oppervlaktewater

Aan de randen en in het plangebied liggen A-watergangen. In de Keur van het waterschap Aa en Maas is te lezen, dat er voor werkzaamheden in of nabij de A-watergangen een vergunning aangevraagd dient te worden. Daarnaast is het verboden om binnen 5 m (beschermingszone) uit de insteek aan beide zijden van A-watergangen obstakels te plaatsen of te hebben. Gelet op het doelmatig beheer en waterhuishoudkundige belangen is het noodzakelijk om deze de onderhoudsstrook vrij te houden van alle obstakels. Wanneer er een voornemen is om obstakels in de beschermingszone te realiseren, is een vergunning op grond van de Keur verplicht.

Waterkwaliteit

Uit zorg voor een goede kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater is geadviseerd om bij het ontwerp (en de bouw) af te zien van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen (zoals zink en koper) in daken, gevels, verhardingen en regenwatervoorzieningen zoals goten en leidingen.

Vuilwaterverwerking; rioolwatertransportleiding

Het huishoudelijk afvalwater wordt onder vrij verval getransporteerd naar het bestaande vuilwaterriool in de Vlietdijk. Het is niet mogelijk en toegestaan om hemelwater aan te sluiten op dit vuilwaterriool

Aan de noordzijde net buiten het plangebied ligt een riooltransportleiding. Deze leiding transporteert het afvalwater vanaf het gemeentelijk riool naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI). Bij riooltransportleidingen moet een zakelijk-rechtstrook van 7 m breed in acht worden genomen (3,5 m aan weerszijden, gemeten vanuit het hart van de leiding). Deze strook moet worden vrijgehouden voor eventuele onderhoudswerkzaamheden. Daarnaast moet bij bouwwerkzaamheden nabij de transportleiding van tevoren met het waterschap contact worden opgenomen, bijvoorbeeld als er met zwaar verkeer wordt gereden. Er moeten dan wellicht tijdelijk aanvullende voorzieningen worden aangebracht om schade aan de leiding te voorkomen.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor dit plan. Voor de hemelwaterberging wordt binnen het plangebied extra ruimte gecreëerd. Binnen het plangebied is voldoende ruimte om aan de eisen van de hemelwaterverordening te kunnen voldoen. Met het voldoen aan de hemelwaterverordening zijn de waterhuishoudkundige aspecten gewaarborgd. Eventueel benodigde vergunningen worden niet met deze waterparagraaf geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden.

4.13 Duurzaamheid

We staan in Nederland voor ingewikkelde opgaven. Niet alleen moeten we steeds meer mensen huisvesten, ook hebben we rekening te houden met klimaatverandering en een toenemende schaarste aan energie en grondstoffen. Ook ontwrichten hoosbuien steeds vaker de openbare ruimte. Gemeente 's-Hertogenbosch werkt intensief aan een energiebewuste, gezonde, groene en klimaatbestendige gemeente. Hierbij zorgen we er onder meer voor dat onze gemeente door onze inwoners als prettig en gezond wordt ervaren, met behoud van grondstoffen en het milieu in het algemeen. De duurzame uitgangspunten zijn vastgelegd in de 'Visie duurzaam 's-Hertogenbosch' (mei 2019). Met deze visie zet gemeente 's-Hertogenbosch in op vier thema's:

  • gezonde, groene en klimaatbestendige omgeving (o.a. hemelwaterberging)
  • CO2-neutrale omgeving (energie)
  • waardebehoud van grondstoffen (circulariteit)
  • duurzame mobiliteit

Naar verwachting worden de eisen voor BENG wettelijk verplicht gesteld per 1 januari 2021, dan vervangen zij de huidige EPC-norm voor woningbouw. Op dit moment zijn de BENG eisen en de rekenmethodiek weliswaar bekend, maar is er nog geen software beschikbaar om de BENG-berekening te maken. Daarom heeft Hendriks Projectontwikkeling samen met woningcorporatie Zayaz (als opdrachtgever van het bouwplan en toekomstige verhuurder van de woningen) een energievisie opgesteld die als Bijlage 4 bij deze toelichting is opgenomen. Uit de visie blijkt dat het volgende energieconcept wordt gehanteerd: (1) beperk de energiebehoefte, (2) gebruik energie uit reststromen, (3) maak maximaal gebruik van duurzame bronnen en (4) maak efficiënt gebruik van fossiele brandstoffen. De marktpartij verbindt zich jegens de gemeente tot het zo goed mogelijk uitvoeren van deze visie en zodoende tot het bouwen van zeer energiezuinige woningen (met een EPC die tussen de 0,21 en 0,25 ligt).

4.14 Ecologie

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied en op een afstand van ruim 6 kilometer tot Natura 2000-gebied Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek. De afstand tot het Natura 2000-gebied Rijntakken bedraagt ruim 7 kilometer. In Bijlage 5 (Stikstofdepositieonderzoek BP Klooster Vlietdijk, Rosmalen, d.d. 20 feb. 2020) is berekend dat het plan geen significant negatief effect heeft op deze Natura 2000-gebieden. Uit de uitgevoerde berekeningen naar de gebruiksfase en de aanlegfase blijkt dat de stikstofdepositie in beide situaties niet meer dan 0,00 mol N/ha/jaar bedraagt. Het plan zal afzonderlijk – of in combinatie met andere plannen – geen relevante significante cumulatieve effecten kunnen veroorzaken ter plaatse van nabijgelegen Natura 2000-gebieden. In het kader van een voortoets kunnen significant negatieve effecten derhalve worden uitgesloten waardoor het uitvoeren van een passende beoordeling niet aan de orde is en het aspect stikstofdepositie geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan.

Soortenbescherming

Om te voorkomen dat er in strijd met de geldende natuurwetgeving wordt gehandeld is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De rapportage van deze quickscan (Quickscan flora en fauna Groote Wielen - 2e klooster te Rosmalen, Tritium advies, 10 juli 2020) is opgenomen als Bijlage 6 bij deze toelichting. Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat er geen beschermde wilde plantensoorten zijn aangetroffen. Wel zijn er nesten van de winterkoning en kievit aangetroffen en zijn een patrijs en een waterhoentje met jongen aangetroffen. De nesten en broedsels van deze soorten zijn tijdens het broedseizoen beschermd. Werkzaamheden moeten daarom buiten het broedseizoen van deze vogelsoorten plaatsvinden. Er zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen van grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, amfibieën , ongewervelden of overige soorten aangetroffen. Er zijn dan ook geen negatieve effecten te verwachtenmet betrekking tot deze soortgroepen. De watergang die aan het plangebied grenst, is geschikt bevonden als leefgebied voor de grote modderkruiper. Het plan voorziet echter niet in aantasting van deze watergang. Voor alle soorten geldt overigens een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan deze soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.

Conclusie

Het plan geeft geen stikstofdepositie ter plaatse van Natura 2000-gebieden. Vanwege het ontbreken van geschikte habitats voor beschermde soorten vormt het aspect ecologie geen belemmering voor het plan.

4.15 Archeologie

De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het archeologiebeleid van de gemeente. Dit beleid is op 15 juni 2010 vastgesteld. Ten behoeve van het beleid zijn voor archeologische waarden en archeologische verwachtingsgebieden binnen de gemeentegrenzen specifieke eisen of voorwaarden opgesteld en verwerkt tot een archeologische beleidskaart. De zones met een hoge en middelhoge archeologische verwachting zijn op de beleidskaart vertaald in zones waar verspreide nederzettingen en grafvelden uit de prehistorie, Romeinse tijd en Middeleeuwen aanwezig zijn (al dan niet afgedekt door een recent ophogingspakket). Voor de zones met een lage verwachting zijn op de beleidskaart geen nadere eisen opgenomen. Wel zal bij m.e.r. plichtige projecten en projecten die onder de Tracéwet vallen nader onderzoek worden verlangd.

Uit bestemmingsplan De Groote Wielen volgt dat het merendeel van de archeologische vindplaatsen en verwachtingszones in het plangebied is onderzocht. Daarbij zijn de belangrijkste archeologische resten gedocumenteerd en is de informatie veiliggesteld. Voor het plangebied van De Groote Wielen geldt dus dat het grotendeels 'archeologievrij' is. Omdat ook het plangebied van dit uitwerkingsplan binnen dat gebied valt, is geen archeologisch onderzoek nodig.

Hoofdstuk 5 Juridisch-bestuurlijke aspecten

5.1 Algemeen

In hoofdstuk 3 is het plan getoetst aan de uitwerkingsregels van de bestemming Wonen-Uit te werken-1 in bestemmingsplan De Groote Wielen. Dit uitwerkingsplan ziet op een van de bestemmingsvlakken van deze bestemming, dat van het 2e Klooster. In deze uitwerking is het plangebied verdeeld in de bestemmingen Groen en Wonen.

Dit uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding met regels en is voorzien van een toelichting. De verbeelding en regels zijn juridisch bindend. De toelichting is juridisch niet bindend maar helpt bij de interpretatie van de verbeelding en de regels.

De regels zijn als volgt ingedeeld:

  • Inleidende regels. De inleidende regels lichten de begrippen toe die in de regels voorkomen en ook de wijze van meten (hoogte, diepte et cetera) die moet worden gehanteerd. In artikel 1 worden belangrijke begrippen die in het plan voorkomen nader gedefinieerd. In artikel 2 is aangegeven hoe afstanden en maten die in de regels worden voorgeschreven, moeten worden gemeten. Het definiëren van begrippen en de aanwijzingen voor het meten vergroten de duidelijkheid en de rechtszekerheid.
  • Bestemmingsregels. De bestemmingsregels bevatten voor de bestemming een omschrijving van de doeleinden en bouwregels.
  • Algemene regels. De algemene regels bevatten algemene – voor alle bestemmingen geldende – regels zoals algemene gebruiksregels.
  • Overgangs- en slotregels. De laatste twee artikelen betreffen achtereenvolgens het overgangsrecht en de slotregel.

5.2 Bestemmingsregels

Groen

Het deel van het bestemmingsvlak Wonen-Uit te Werken-1 dat niet voor wonen wordt benut maar voor groen en water (zie paragraaf 2.3) is in dit uitwerkingsplan voor Groen bestemd. Binnen de bestemming Wonen (zie hierna) zijn echter ook groen en groenvoorzieningen mogelijk.

Wonen

De vier woongebouwen hebben elk een eigen bouwvlak met daarin aangeduid het maximaal aantal bouwlagen. De systematiek van bouwlagen sluit aan op die in de rest van De Groote Wielen. In artikel 1 is een definitie van bouwlaag opgenomen. In de regels is het maximaal aantal woningen bepaald op 90. De woningen mogen alleen gestapeld worden gebouwd.

Buiten de bouwvlakken zijn tuinen, erven en terreinen toegestaan en ondergeschikt aan de hoofdfunctie onder andere water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groen en groenvoorzieningen, parkeer- en verkeersvoorzieningen.

Verkeer

De ontsluiting en de parkeerplaatsen zijn onderdeel van de bestemming Verkeer. Hierin zijn ook kleinschalige voorziening ten behoeve van de woningen, zoals afvalcontainers, als aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen.

5.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing

Algemene gebruiksregels

Dit artikel ziet op het algemene verbod om de gronden, gebouwen en bouwwerken in het plangebied in strijd met het bestemmingsplan te (laten) gebruiken.

Algemene afwijkingsregels

Voor alle bouwregels geldt dat burgemeester en wethouders er conform de algemene afwijkingsregels van af kunnen wijken. Deze regels betreffen onder meer vermeerdering dan wel vermindering van de voorgeschreven maten en normen met niet meer dan 10% en vergroting van de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, dakinstallaties, liftopbouwen. Steeds geldt dat hiervoor alleen toestemming kan worden verleend als de afwijking het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig aantast.

Overgangsrecht

De overgangsregels hebben als doel tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan de rechtstoestand vast te leggen van bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden - dat wil zeggen waarvoor bouwvergunning of een omgevingsvergunning is verleend of nog te verlenen is - en die afwijken van de bouwregels in dit plan. Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op het gebruik van gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van rechtskracht verkrijgen van dit bestemmingsplan afwijkt van dit plan.

Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald. Het betreft de regels van het bestemmingsplan De Groote Wielen - 2e Klooster.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Dit plan maakt deel uit van De Groote Wielen. Het betreft een gemeentelijke grondexploitatie waarbij bouwkavels worden verkocht aan derden. De resultaten worden vastgelegd in een koopovereenkomst. Er is sprake van een sluitende grondexploitatie. De gronden waar bouwmogelijkheden ontstaan, zijn volledig in eigendom van de gemeente. Geconcludeerd kan worden dat het plan financieel uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 7 Omgevingsdialoog en vooroverleg

7.1 Omgevingsdialoog

Gemeente 's-Hertogenbosch vraagt initiatiefnemers om voorafgaand aan de juridisch-planologische procedure een Omgevingsdialoog te voeren. Ze heeft daartoe een handreiking opgesteld aan de hand waarvan initiatiefnemers deze dialoog kunnen voeren. Als de Omgevingsdialoog goed is gevoerd, biedt de gemeentelijke inspraakverordening de mogelijkheid om de inspraakprocedure over te slaan.

Hendriks Projectontwikkeling heeft omwonenden, de wijkraad en de VvE De Baptist (het zuidelijk gelegen 1e Klooster) in een brief van 18 mei 2020 geïnformeerd over haar bouwplan. Vanwege het coronavirus was een informele, fysieke inloopavond niet mogelijk. In overleg met de gemeente ’s-Hertogenbosch heeft daarom een digitale consulatie plaatsgevonden. Via www.hendriksbouwenontwikkeling.nl/project/vlietdijk-rosmalen was een toelichting op het plan beschikbaar in de vorm van een presentatieboek met een toelichting over de opzet van het plan en de ontwerpvisie van de architect.

Iedereen is tot en met 3 juni 2020 in de gelegenheid gesteld om eventuele opmerkingen of vragen aan de initiatiefnemer kenbaar te maken. In totaal heeft zij 23 reacties ontvangen met vragen en opmerkingen.

  • 15 reacties betreffen vragen over het huren van een appartement of hoogte van huurprijzen;
  • 6 reacties hebben betrekking tot de bouwwerkzaamheden
  • 1 respondent merkt op dat de architectuur en massa niet passend zijn op deze plek. Ze vreest voor aantasting van het weids uitzicht. Hierop licht Hendriks Projectontwikkeling toe hoe de opzet van de Vlietdijkzone is voorzien: geclusterd woongebouwen in kloosters waardoor zichtlijnen behouden blijven.

In Bijlage 7 is het verslag van de Omgevingsdialoog opgenomen met een behandeling van de ingekomen reacties, de brief en de presentatie die op de website was in te zien.

7.2 Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 6.18 van het Besluit omgevingsrecht in samenhang met artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het ontwerpbestemmingsplan voorafgaand aan de terinzagelegging ervan toegezonden aan:

  • 1. Provincie Noord-Brabant. De provincie heeft niet gereageerd op het plan.

  • 2. Waterschap Aa en Maas. Het waterschap geeft aan dat in de toelichting een verwijzing naar de riooltransportleiding, aan de noordzijde net buiten het plangebied. Deze leiding transporteert het afvalwater vanaf het gemeentelijk riool naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI). Bij riooltransportleidingen moet een zakelijk-rechtstrook van 7 m breed in acht worden genomen (3,5 m aan weerszijden, gemeten vanuit het hart van de leiding). Deze strook moet worden vrijgehouden voor eventuele onderhoudswerkzaamheden. Daarnaast moet bij bouwwerkzaamheden nabij de transportleiding van tevoren met het waterschap contact worden opgenomen, bijvoorbeeld als er met zwaar verkeer wordt gereden. Er moeten dan wellicht tijdelijk aanvullende voorzieningen worden aangebracht om schade aan de leiding te voorkomen.

Conform het verzoek van het waterschap zijn de riooltransportleiding en de bijbehorende beschermingszone, beide buiten het plangebied, benoemd in de toelichting.

  • 3. Tennet. De netwerkbeheerder merkt, vanwege de 150 kV hoogspanningsverbinding 's-Hertogenbosch Noord – Oss ten noorden van het plangebied, op dat op de verbeelding van het plan een zakelijk-rechtstrook van ongeveer 45 m is opgenomen. De zakelijk-rechtstrook van de hoogspanningsverbinding bedraagt echter 25 meter aan weerszijden van het hart van de leiding. Tennet vermoedt dat de indicatieve zone (magneetveldzone) is opgenomen en niet de zakelijk-rechtstrook, dat een zakelijk-rechtstrook buiten de grenzen van het plan valt en dat de dubbelbestemming uit het plan kan worden verwijderd.

Inderdaad is niet de zakelijk-rechtstrook met een dubbelbestemming op de verbeelding aangegeven maar de magneetveldzone en ligt de zakelijk-rechtstrook niet in het plangebied. Daarom is de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding, die deze zakelijk-rechtstrook beschermt, van de verbeelding en uit de regels gehaald.