direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Maliskampsestraat 53
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0796.0002441-1301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voornemen is om aan de Maliskampsestraat 53 een voormalig agrarisch bedrijf te herontwikkelen tot een eigentijds boerenerf bestaande uit vier vrijstaande woningen. De voorgenomen ontwikkeling is in strijd met het vigerend bestemmingsplan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken, zal het bestemmingsplan moeten worden herzien. Door middel van onderhavig bestemmingsplan wordt de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied bestaat uit drie delen. Het perceel waar de bouw van vier vrijstaande woningen mogelijk wordt gemaakt, betreft het adres Maliskampsestraat 53. De Maliskampsestraat 53 en directe omgeving is kadastraal bekend als (voormalige) gemeente Rosmalen, sectie D, perceelnummers 2107 en 2376. De bouw van deze woningen dient gepaard te gaan met een tegenprestatie in omgevingskwaliteit. Om aan de beleidsregels daarvoor te voldoen, zijn ook twee andere locaties onderdeel van het plangebied. Het betreft een perceel nabij de Kleine Wetering, kadastraal bekend als (voormalige) gemeente Rosmalen, sectie D, perceelnummer 2345 en een gebied ten oosten van de T.M. Kortenhorstlaan, kadastraal bekend als (voormalige) gemeente Rosmalen, sectie F, perceelnummers 4828 (ged.) en 3981 (ged.).

De Maliskampsestraat 53 is gelegen ten zuiden van Maliskamp en maakt onderdeel uit van het buitengebied. Het perceel nabij de Kleine Wetering is gelegen ten zuidoosten van de sportvelden van Maliskamp, aansluitend aan het Eikenburgbos, en de percelen ten oosten van de T.M. Kortenhorstlaan (hierna: Sprokkelboschveld) maken eveneens onderdeel uit van het buitengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002441-1301_0001.png"

Figuur 1: Ligging en globale begrenzing plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied', vastgesteld op 26 januari 2010 door de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch, onherroepelijk vanaf 20 juli 2011. Voor het plangebied zijn de bestemmingen 'Agrarisch' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' van toepassing. Op het adres Maliskampsestraat 53 is tevens de bestemming 'Agrarisch - Bedrijf' van toepasing.

Ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch' zijn de gronden bestemd voor agrarische doeleinden in de vorm van agrarische bodemexploitatie en bijbehorende voorzieningen. Buiten tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen is bebouwing niet toegestaan. Binnen de bestemming 'Agrarisch - Bedrijf' zijn grondgebonden agrarische bedrijven met een bedrijfswoning toegestaan. Daarnaast zijn enkele nevenactiviteiten toegestaan waaronder productiegebonden detailhandel, recreatief nachtverblijf, kleinschalig kamperen en aan huis gebonden beroep- of bedrijfsactiviteiten. Tevens mogen hier permanente teeltondersteunende voorzieningen worden gerealiseerd. Bebouwing, waaronder zowel een bedrijfswoning als bedrijfsgebouwen, mogen uitsluitend worden gerealiseerd binnen het bestemmings- en bouwvlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002441-1301_0002.png"

Figuur 2: Uitsnedes vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied' (plangebied rood omlijnd)

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in Hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande situatie. In Hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op de beoogde situatie. Het relevante beleidskader wordt in Hoofdstuk 4 beschreven en in Hoofdstuk 5 wordt ingegaan of de verschillende sectorale aspecten. De beschrijving van de juridische opzet van dit bestemmingsplan is in Hoofdstuk 6 opgenomen. De economische uitvoerbaarheid komt in Hoofdstuk 7 aan bod. Tot slot wordt in Hoofdstuk 8 ingegaan op de vooroverleg- en inspraakreacties.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

In deze paragraaf wordt een beschrijving gegeven van de huidige situatie van het plangebied en omgeving.

2.1 Functionele structuur

Aan de Maliskampsetraat 53 was voorheen een agrarisch bedrijf gevestigd. Het bedrijf was een agrarisch gemengd bedrijf met melkrundvee en varkens. Alle bebouwing is reeds gesloopt. Het gaat om bedrijfswoning met bijbehorende garage, drie stallen en de bijbehorende verharding. De betreffende stallen hadden een totale oppervlakte van 1.975 m². De bedrijfswoning had een oppervlak van 146 m² en de losstaande garage een oppervlak van circa 27 m². Het gedeelte rondom het perceel Maliskampsestraat 53 is onbebouwd en in gebruik als akker- en weiland. Dit geldt eveneens voor het deel van het plangebied bij het Eikenburgbos en het Sprokkelboschveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002441-1301_0003.png"

Figuur 3: Luchtfoto Maliskampsestraat 53 uit 2013

Het perceel Maliskampsestraat 53 maakt onderdeel uit van een bebouwingslint in een kleinschalig agrarisch gebied. Binnen het bebouwingslint zijn diverse functies aanwezig; agrarische, bedrijven- en woonfuncties.

2.2 Bebouwingsstructuur

De bebouwingsstructuur van de Maliskampsestraat is divers, waarbij lintbebouwing afgewisseld wordt door historische boerderijen en grootschaligere modernere boerenerven. Het voormalige boerenerf aan de Maliskampsestraat is een voorbeeld van een dergelijk modern boerenerf. Er is sprake van een informele, organische, niet planmatige ordening. Kavels variëren in afmeting en vorm en liggen vaak verdraaid ten opzichte van de bochtige Maliskampsestraat. Enkele van deze oorspronkelijke boerenerven zijn niet meer agrarisch in gebruik en zijn omgevormd tot woonbestemming met behoud van de ruimtelijke kenmerken. Belangrijkste kenmerk van de boerenerven aan de Maliskampsestraat is de orthogonale benadering van woning en bijbehorende schuren/stallen en agrarische constructies als kuilvoersilo's. Kenmerkend voor de bebouwing van de boerenerven is dat de bedrijfsbebouwing compact geclusterd staat achter de boerderij/hoofdwoning. Doel van deze compacte clustering was om zo veel mogelijk land vrij te houden ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering.

2.3 Landschappelijke structuur

De Maliskampsestraat ligt in de overgangszone van woongebied (Maliskamp) naar het agrarische buitengebied. De straat ligt op de overgang van dekzandrug naar natte gronden en heeft een bochtig verloop omdat het van oudsher de hogere delen van het landschap volgt. Doordat de Maliskampsestraat in een overgangszone zit, zijn aan beide kanten van de weg twee verschillende landschappen ontstaan. Ten zuiden van de Maliskampsestraat is een kampenlandschap ontstaan waar het open landschap wordt afgewisseld met houtwallen. Ten noordoosten van de Maliskampsestraat en ten noorden van de Kleine Wetering ligt de dekzandrug die gekenmerkt wordt door het besloten landschap van bosgebieden en de bebouwingskern Maliskamp. Dit contrast tussen beide landschapstypen is een belangrijke omgevingskwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002441-1301_0004.png"

Figuur 4: Landschappelijke structuur plangebied en omgeving

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Binnen het bestaande voormalige agrarische bouwblok worden 4 vrijstaande woningen mogelijk gemaakt volgens het boerenerf principe. De ontwikkeling wordt landschappelijk ingepast en daarnaast vindt in aansluiting op het Eikenburgbos en op het Sprokkelboschveld natuurcompensatie plaats. Onderstaand een uiteenzetting van de voorgenomen ontwikkeling.

3.1 Stedenbouwkundig plan

Stedenbouwkundig plan

De opzet van de nieuwe bebouwing is geïnspireerd op de ordening van het Brabantse boerenerf. De bebouwing bestaat uit een boerderijwoning die is georiënteerd op de Maliskampsestraat met daarnaast een verhard erf met daaraan schuurwoningen en een hooimijt-woning. Het erf wordt uitgevoerd in één type bestrating met duurzame uitstraling. Het eigentijdse boerenerf kenmerkt zich door eenvoud en functionaliteit. De gebouwen hebben een eenvoudige volumeopbouw dat is opgebouwd uit een rechthoekig grondvlak en een doorlopende ongedeelde kap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002441-1301_0005.png"

Figuur 5: Inrichtingsplan

Ieder gebouw aan het erf heeft zijn eigen afmetingen. De diversiteit aan woningtypes draagt bij aan de variatie in het beeld. Opdeling in verschillende bouwmassa’s is niet toegestaan, garages en bergingen moeten daarom onderdeel uitmaken van het hoofdvolume.
Het volume van de woningen mag niet meer zijn dan 1.000 m3. De hooimijt-woning kan vanwege de oppervlakte van het bouwvlak in combinatie met de maximum goot- en bouwhoogte niet groter worden dan 1.000 m3 .

Boerderijwoning

De boerderijwoning is van oudsher het hoofdgebouw op het erf. De boerderijwoning heeft een dubbele oriëntatie; de lange gevel is georiënteerd op het erf (met voordeur), terwijl de kopgevel georiënteerd is op de Maliskampsestraat. De boerderijwoning wordt uitgevoerd als een langgevelboerderij, bestaande uit een eenduidige langgerekte hoofdvorm met een maximale goothoogte van 4 meter en een maximale bouwhoogte van 8 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002441-1301_0006.png"

Figuur 6: Situering boerderijwoning

Schuurwoningen en hooimijtwoning

De schuurwoningen en de hooimijt-woning staan direct aan het boerenerf en komen met de voordeur uit op dit erf. De schuurwoningen en hooimijt-woning zijn in ruimtelijk opzicht ondergeschikt aan het hoofdgebouw. Dit vertaalt zich onder andere in een soberdere vormgeving en detaillering. De schuurwoningen en hooimijt-woning hebben een onderlinge samenhang. Dit wordt onderstreept door een op elkaar aansluitende kleurstelling en materiaalgebruik. De maximale goothoogte voor de schuurwoningen bedraagt 3 meter en de maximale bouwhoogte 7,5 meter. De hooimijt heeft een vierkante hoofdvorm met een maximale goothoogte van 6 meter en een maximale bouwhoogte van 10 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002441-1301_0007.png"

Figuur 7: Mogelijke situering 2-tal schuurwoningen en hooimijt-woning

3.2 Verkeer en parkeren

Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de bestaande inrit aan de Maliskampsestraat. De huidige ontsluitingsstructuur wordt niet gewijzigd. De woningen staan geordend rondom een verhard erf dat uitnodigt voor verblijven, ontmoeten en/of spelen.

Parkeren

Voor het bepalen van het aantal parkeerplaatsen is de Nota Parkeernormering 2021 van toepassing. De nota geeft normen en richtlijnen voor functies, gebaseerd op kengetallen van het CROW, voor de zes verschillende zones binnen de gemeente. Bij nieuwe initiatieven moet inzichtelijk zijn dat in de parkeerbehoefte van auto's en fietsen voorzien kan worden. Dat moet in principe op eigen terrein. Wanneer dat niet mogelijk is en er binnen loopafstand geen parkeerruimte is kan dat leiden tot ruimtebeslag voor (meer) parkeren in de openbare ruimte. Dit ruimtebeslag mag de verkeersveiligheid en een goed woon- en leefklimaat niet aantasten.

Op basis van de parkeernormering dienen er per woning 2,3 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. Het planvoornemen voorziet in de realisatie van 4 vrijstaande woningen. Er dienen dus 11,2 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. Het parkeren moet in beginsel plaatsvinden op eigen terrein. Gelet op het principe van een Brabants boerenerf wordt het gezamenlijke erf tot het eigen terrein gerekend. Bij elke woning dient te worden voorzien in twee autoparkeerplaatsen. Bij de boerderijwoning en de twee schuurwoningen is tevens voorgeschreven dat deze parkeerplaatsen inpandig in het hoofdvolume van de woning ondergebracht moeten worden. Het bezoekersparkeren kan op het verharde erf gefaciliteerd worden. Dit heeft voldoende omvang om de hoofdfunctie als ontmoetings- en verblijfsruimte voor omwonenden te behouden.

Parkeerplaatsen die op privégrond worden aangelegd, tellen slechts ten dele mee in het beoordelen van het aantal benodigde parkeerplaatsen. Dit komt omdat deze plekken uitsluitend toegankelijk zijn door de eigenaren. Ze zijn dus niet door een ieder te gebruiken. In de Nota Parkeernormering 2021 zijn hiervoor correctiefactoren opgenomen. Uitgaande van een correctiefactor van 2 naar 1,7 moet er op het gezamenlijke erf ruimte zijn voor het stallen van 5 auto's. Op onderstaande afbeelding is te zien dat de ruimte daarvoor aanwezig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002441-1301_0008.png"

Figuur 8: Parkeerruimte op het gezamenlijk erf

3.3 Landschappelijke inpassing

De voorgenomen ontwikkeling wordt landschappelijk ingepast en er zal natuurcompensatie plaatsvinden grenzend aan het Eikenburgbos en op het Sprokkelboschveld. Het landschappelijk inpassingsplan (zie Bijlage 1) gaat uit van een versteviging van de groenstructuur en aansluiting bij de natte zone van de Kleine Wetering aan de zuidzijde van het plangebied en het Natuurnetwerk Brabant ten oosten van Rosmalen, ten zuiden van de spoorlijn. Hiermee wordt het kenmerkende kleinschalige karakter van het kampenlandschap versterkt en het leefgebied langs de Kleine Wetering en ten oosten van Rosmalen uitgebreid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002441-1301_0009.png"

Figuur 9: Landschappelijke inpassing Brabants boerenerf Maliskampsestraat 53


Landschappelijke inpassing

Om het eigentijdse boerenerf te kunnen realiseren, wordt het omliggende landschap getransformeerd tot een vernat natuurgebied met greppels en een poel. De lijnen van de oorspronkelijke strooksgewijze verkaveling zijn zichtbaar gemaakt door het aanbrengen van greppels en versterkt met aanplant van struiken, zoals Gagel. Door het graven van de greppels, een poel en het afgraven van een deel van het terrein voor natte natuur is een nieuw gebied gecreëerd met een grote ecologische waarde en een grote waterbergingscapaciteit. Hierdoor ontstaat een bijzonder landschap dat recht doet aan de ligging aan de Kleine Wetering. In het landschap worden struinroutes aangelegd die aansluiten op bestaande wandelroutes in de omgeving. Het erf wordt omlijst door een stevige houtwal. Ieder woonkavel krijgt een opening in de houtwal. Door de houtwal aan de noordzijde wordt tevens het directe zicht op Maliskamp landschappelijk afgeschermd. De percelen hebben via de openingen in de houtwal een eigen uniek uitzicht over het landschap. Aan de zijde van de Maliskampsestraat maakt de houtwal plaats voor een haag (beuk), zodat de boederijwoning een gezicht heeft naar de Maliskampsestraat.
Vanaf het erf is een tweede toegang gemaakt aan de oostzijde. Deze toegang sluit aan op een struinroute die langs de poel afloopt en vervolgens aansluit op de omliggende struinroutes.

Natuurcompensatie

Het agrarisch perceel nabij de Kleine Wetering grenst aan het Eikenburgbos (NNB). Hier is eerder een poel en een wandelpad aangelegd waarbij het perceel gedeeltelijk agrarisch is gebleven. Het overige deel van het perceel zal nu eveneens ingericht worden als natuur. Hierbij wordt o.a. de bestaande poel uitgebreid en vindt er aanplant van bomen plaats om het bestaande bos uit te breiden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002441-1301_0010.png"

Figuur 10: Landschappelijke inrichting / aanleg natuur aangrenzend aan het Eikenburgbos

Het agrarisch perceel ten oosten van de T.M. Kortenhorstlaan grenst aan het Sprokkelbosch (NNB). Eerder zijn er poelen en een wandelpad aangelegd. Het zuidelijke deel van dit deelgebied wordt omgevormd tot een kruiden- en faunarijke akker. De delen ten noorden van deze akker worden omgevormd naar een kruiden- en faunarijkgrasland. In het landschappelijk inpassingsplan (zie Bijlage 1) wordt hier nader op ingegaan.

3.4 Beeldkwaliteit

Het is van belang om tot een kwalitatieve invulling te komen waarbij de samenhang tussen de woningen, het boerenerf en het omliggende landschap geborgd wordt. Om deze kwaliteit te borgen, zal een stedenbouwkundige als supervisor van de gemeente ‘s-Hertogenbosch de uitwerking van het bouwplan begeleiden en hierbij sturen op de kaders, zoals gesteld in dit bestemmingsplan en het beeldkwaliteitsplan (zie Bijlage 2). Het beeldkwaliteitsplan zal als onderdeel van de welstandsnota worden vastgesteld.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie


De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, is de langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Nederland staat voor urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland flink veranderen.

Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050

Als we alle wensen naast elkaar leggen, ontstaat het volgende beeld. We willen een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten;
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.


Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Voor dit plan relevante nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
  • Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit;
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving;
  • Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften.


Toetsing

Het planvoornemen is op nationaal niveau dermate kleinschalig dat het geen invloed heeft op de nationale belangen. Het beleid inzake het realiseren van 4 woningen op een perceel van een voormalig agrarisch bedrijf wordt dan ook neergelegd bij de decentrale overheden. In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de NOVI opgenomen.

4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling vereist dat wordt onderbouwd of en in hoeverre er sprake is van 'duurzaam ruimtegebruik'. Om dit duurzaam ruimtegebruik te garanderen, moet de 'ladder voor duurzame verstedelijking' (zoals omschreven in artikel 3.1.6 lid 2 Bro) worden doorlopen: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Toetsing

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is. Omdat slechts 4 woningen mogelijk zijn binnen het plangebied van voorliggende bestemmingsplan is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en kan de toets aan de Ladder achterwege blijven.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie

Op 14 december 2018 hebben de Provinciale Staten de omgevingsvisie Noord Brabant vastgesteld. Deze omgevingsvisie vervangt na het inwerking treden van de Omgevingswet de provinciale structuurvisie. De Brabantse Omgevingsvisie is een samenhangende visie op de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Dat gaat om ambities op gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De Omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan. De visie is vertaald in regels, zoals opgenomen in de Interim omgevingsverordening.

4.2.2 Interim omgevingsverordening

Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 25 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. De Interim omgevingsverordening is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Hierin worden de bestaande verordeningen over de fysieke leefomgeving samengevoegd tot één Interim omgevingsverordening. De verordening is beleidsneutraal van karakter. Enkele inhoudelijke wijzigingen zijn echter wel aangebracht. Op hoofdlijnen gaat het om:

  • a. een meer gebruikersvriendelijke opbouw met regels die per gebruikersgroep (burgers en bedrijven, gemeenten, waterschap) bij elkaar staan en minder losse bijlagen;
  • b. aanpassingen waardoor de regels straks beter passen in het systeem van de Omgevingswet;
  • c. aanpassingen vanwege de vastgestelde omgevingsvisie, zoals de nieuwe manier van samenwerken en meer inzet op omgevingskwaliteit.

Zo wordt onderscheid gemaakt tussen rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven en instructieregels voor gemeenten. De instructieregels voor gemeenten hebben tot doel dat de gemeenteraad de, in de omgevingsverordening opgenomen, voorwaarden betrekt bij de vaststelling van een bestemmingsplan. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Het plangebied ligt op basis van de Interim omgevingsverordening in het Landelijk gebied en is aangeduid als 'Gemengd landelijk gebied' en 'Verstedelijking afweegbaar'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002441-1301_0011.png"

Figuur 10: Uitsnede kaart 'Stedelijke ontwikkeling en erfgoed' Interim omgevingsverordening
(bron: ruimtelijkeplannen.nl)


Op basis van artikel 3.78 (Maatwerk met als doel omgevingskwaliteit) van de Interim omgevingsverordening is de nieuwvestiging van één of meer woningen in het Landelijk gebied mogelijk. Voorwaarde is dat in de toelichting van het bestemmingsplan wordt verantwoord dat:

  • de ontwikkeling volledig tot doel heeft een versterking te geven van de omgevingskwaliteit en voor dat doel de middelen genereert;
  • de ontwikkeling door meerwaardecreatie aanzienlijk bijdraagt aan algemene belangen zoals sloop van overtollige bebouwing, de aanleg van natuur en bos, de verbetering van het woon- en leefklimaat, het terugdringen van de emissie van milieuhinderlijke stoffen of het behoud van cultuurhistorische waarden;
  • de ontwikkeling en de versterking van omgevingskwaliteit passen binnen de gewenste ontwikkelingsrichting van het gebied.


De bijdrage aan het versterken van omgevingskwaliteit betreft maatwerk waarbij in ieder geval de volgende aspecten in acht worden genomen en juridisch vastgelegd:

  • 1. de woning wordt opgericht op een aanvaardbare locatie in Landelijk gebied;
  • 2. de fysieke tegenprestatie, die is gericht op het versterken van omgevingskwaliteit, is qua omvang gelijk aan de tegenprestatie voor een ruimte-voor-ruimtekavel;
  • 3. als de ontwikkeling mede tot doel heeft een milieubelastende activiteit te saneren, moeten alle daarvoor aanwezige rechten en toestemmingen, waaronder de verleende vergunningen, zijn ingetrokken.


Er is sprake van een aanvaardbare locatie voor de ontwikkeling van een woning als:

  • a. de locatie in een bebouwingsconcentratie ligt;
  • b. of de ontwikkeling een logische afronding geeft van Stedelijk gebied of een bebouwingsconcentratie.


Voor de toepassing van de maatwerkbepalingen geldt dat het bestemmingsplan een onderbouwing bevat dat de ontwikkeling past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied. Een ontwikkelingsrichting wordt opgesteld met toepassing van de basisprincipes en gaat in ieder geval in op de volgende aspecten:

  • a. welke activiteiten en functies vanuit een gebiedsgerichte benadering passen in de omgeving;
  • b. welke effecten de ontwikkeling van die activiteiten en functies heeft op andere aspecten, waaronder een veilige en gezonde leefomgeving, de te beschermen waarden, mobiliteit, agrarische ontwikkeling, stedelijke ontwikkeling, leefbaarheid en leegstand elders;
  • c. op welke wijze de omgevingskwaliteit in het gebied versterkt kan worden; en
  • d. op welke wijze de sloop van overtollige bebouwing wordt gerealiseerd.

De gemeente heeft een keuzevrijheid op welke manier zij invulling geeft aan de onderbouwing van de ontwikkelingsrichting van een gebied. Dat kan bijvoorbeeld door de ontwikkelingsrichting op te nemen als onderbouwing van het bestemmingsplan. Hierna wordt de visie op de ontwikkelingsrichting van de bebouwingsconcentratie Maliskampsestraat gegeven. De begrenzing van deze bebouwingsconcentratie, zoals weergegeven in figuur 13 is al voor de vaststelling van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant afgestemd tussen de gemeente en de provincie. Het perceel Maliskampsestraat 53 ligt binnen de grenzen van de bebouwingsconcentratie.

Met deze visie, zoals hierna beschreven, wordt aangetoond dat aan de voorwaarden van artikel 3.78 wordt voldaan.

Bebouwingsconcentratie Maliskampsestraat

Ontstaansgeschiedenis bebouwingsconcentratiegebied Maliskampsestraat

De Maliskampsestraat is een oude structuur, die al op kaarten uit 1850 zichtbaar is, zie ook figuur 11.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002441-1301_0012.png"

Figuur 11: Topografische kaarten omgeving Maliskampsestraat

Omdat de route de van oudsher hogere delen van het landschap volgt heeft de weg een bochtig verloop. De weg ligt op de overgang van de dekzandrug (de oorspronkelijk hogere gronden) naar de van oorsprong natte gronden rondom de Groote Wetering. De locatie is van oudsher een ideale locatie voor boeren waardoor de Maliskampsestraat al van oudsher gekenmerkt wordt door een (agrarische) bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002441-1301_0013.png"

Figuur 12: Bodemkaart (bron: gemeente 's-Hertogenbosch)

Op de bodemkaart (figuur 12) is te zien dat de Maliskampsestraat op de overgang van dekzandrug (bruin en geel op de kaart) naar beekeerdgronden (lemig fijn zand, lichtgroen op de kaart) ligt. De Maliskampsestraat is met een rode lijn aangegeven. De overgang van dekzandrug naar natte gronden heeft tot gevolg dat er rondom de Maliskampsestraat twee verschillende landschappen zijn ontstaan, namelijk:

  • 1. De dekzandrug wordt gekenmerkt door het gesloten landschap van bosgebieden en de bebouwingskern Maliskamp;
  • 2. Op de van oorsprong natte gronden is een (half) open kampenlandschap ontstaan, waar het open landschap wordt afgewisseld met enkele houtwallen.

Het contrast tussen beide landschapstypen is goed zichtbaar, omdat de Kleine Wetering en de Maliskampsestraat heldere scheidslijnen vormen tussen beide landschapstypen. De Maliskampsestraat en een deel van de Veedijk is te kenmerken als bebouwingsconcentratiegebied waar losse landelijke lintbebouwing afgewisseld wordt door boerderijen en boerenerven. Het bebouwingsconcentratiegebied is helder begrensd door de Groote Wetering en de bosranden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002441-1301_0014.png"

Figuur 13: Begrenzing bebouwingsconcentratiegebied Maliskampsestraat

Beschrijving bebouwingsconcentratiegebied Maliskampsestraat

De Maliskampsestraat en Veedijk hebben een uitgesproken landelijk karakter. Dit uit zich in diverse aspecten:

  • Het wegprofiel: de Maliskampsestraat en Veedijk hebben grasbermen aan weerszijden en worden begeleid door een volgroeide bomenlaan;
  • 'Vensters' op het landschap: de bebouwing wordt afgewisseld met vrije zichten op het omliggende landschap. Hierdoor ontstaat een afwisselend beeld van open en gesloten. Dankzij het meanderende verloop van de route zijn er elke keer andere vergezichten op het omringende buitengebied;
  • Dankzij de aanwezige (restanten van) houtwallen en houtopstanden is de oorspronkelijke landschapsstructuur nog deels aanwezig. Deze houtwallen dragen bij aan de kleinschaligheid van het landschap en begeleiden het zicht naar de verderop liggende bosranden en de Groote Wetering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002441-1301_0015.png"

Figuur 14: Landelijk karakter Maliskampsestraat

Het bebouwingsbeeld aan de Maliskampsestraat en Veedijk is divers, waarbij (monumentale) boerderijen worden afgewisseld met recentere burgerwoningen en grotere (agrarische) boerenerven. De bebouwing staat veelal aaneengesloten of gegroepeerd in clusters. In stedenbouwkundig opzicht is onderscheid te maken tussen 3 bebouwings-typologieën, namelijk:

  • Gebiedsvreemde lintbebouwing burgerwoningen: vanaf de jaren '60 is de Maliskampsestraat verdicht met lintbebouwing (ongeveer gelijktijdig met de bouw van de kern Maliskamp). De woningen staan met de voorzijde aan de weg, waardoor de achtertuinen afgekeerd liggen van de weg. Kenmerkend voor deze typologie is de diversiteit in architectuur, verschijningsvorm en vormgeving van deze woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002441-1301_0016.png"

Figuur 15: Voorbeelden van gebiedsvreemde lintbebouwing (gebouwd als burgerwoningen)

  • Solitaire boerderijen: aan de Maliskampsestraat en Veedijk staan een aantal solitaire boerderijen (bouwjaar veelal voor de jaren '60). Kenmerkend voor dit type is dat deze solitaire boerderijen niet de moderniseringsslag in de landbouw hebben ondergaan en er daardoor geen grootschalige agrarische bedrijfsbebouwing op het achtererf is gebouwd. Dit type boerderij staat veelal solitair op het perceel of vormt een (historisch) ensemble met omliggende bijschuren. Kenmerkend voor dit woningtype is het eenvoudige langwerpige bouwvolume met een laag aangekapte kap (wolfseind of zadeldak). In de meeste gevallen is de agrarische functie verloren gegaan en is dit bebouwingstype getransformeerd tot burgerwoning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002441-1301_0017.png"

Figuur 16: Voorbeelden van solitaire boerderijen (links: Maliskampsestraat 82, 84 & 84a, rechts: Maliskampsestraat 88)

  • Boerenerven: dit type zijn de boerenbedrijven welke zijn doorgegroeid tot een groter boerenbedrijf. Kenmerkend voor deze typologie is dat de woning aan de weg staat, met daarachter de schuren en/of stallen. Niet alleen de agrarische bedrijven aan de Maliskampsestraat 63A en Veedijk 20 vallen onder deze categorie, maar ook het eigentijdse boerenerf met haar schuurwoningen (Maliskampse Hoeve 1 t/m 4) valt onder deze categorie. De locatie Maliskampsestraat 53 is een voormalig boerenerf. De bedrijfsvoering is al enige tijd gestaakt en de bedrijfsbebouwing is inmiddels gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002441-1301_0018.png"

Figuur 17: Voorbeelden van boerenerven (links: Maliskampsestraat 82, 84 & 84a, rechts: Maliskampsestraat 88)

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002441-1301_0019.png"

Figuur 18: Bebouwingstypologie en landschappelijke structuren

Ambitie bebouwingsconcentratiegebied Maliskampsestraat

De relatie met het landschap, waarbij vergezichten en 'vensters' op het landschap afgewisseld worden door bebouwingsclusters is typerend voor het gebied. Ambitie is om dit in stand te houden en om het landschap te versterken. Om dit te bewerkstelligen wordt het bouwen van nieuwe woningen mogelijk gemaakt, mits dit:

  • niet ten koste gaat van de relatie met het landschap;
  • het leidt tot structurele kwaliteitsverbetering van het bebouwingsconcentratiegebied (landschapsverbetering, het vergroten van natuurwaarden, het vergroten van de cultuurhistorische waarden, het verbeteren van de recreatieve toegankelijkheid en/of de sloop van (leegstaande) agrarische bedrijfsbebouwing).

Als algemene stelregel geldt: hoe meer woningen toegevoegd worden des te grotere tegenprestatie wordt verlangd.

Landschappelijke onderlegger leidend bij het toevoegen van woningen

Om de nagestreefde relatie met het landschap te borgen dient de nauwgezette balans tussen gesloten (bebouwing) en open (landschap) in stand gehouden te worden. Om dit te bewerkstelligen worden de 'vensters' op het landschap gevrijwaard van nieuwe bebouwing en worden beeldbepalende vergezichten geborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002441-1301_0020.png"

Figuur 19: Waardevolle en beeldbepalende vergezichten & vensters op het landschap

Op basis van deze landschappelijke onderlegger is de zoekruimte voor nieuwe woningen gedefinieerd. Om te voorkomen dat de Maliskampsestraat geleidelijk aan volloopt met (lint)bebouwing is voortgeborduurd op de bestaande bebouwingsclusters. De zoekruimte voor nieuwe woningen ligt niet alleen aan de weg, maar wordt met name gevonden aan de achterzijde van de bestaande percelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002441-1301_0021.png"

Figuur 20: De landschappelijke mal bepaald de zoekruimte voor nieuwe woningen (contramal)

Gebiedseigen bebouwingstypologie

Om aan te sluiten op het nagestreefde landelijke karakter dienen streekeigen verkavelings- en bebouwingstypologieën toegepast te worden die gebaseerd zijn op de 'solitaire boerderij' of 'de boerenerven' in het gebied. Het gaat hierbij om een eigentijdse vertaling van deze klassieke bebouwingstypologie. Hierbij gelden de volgende randvoorwaarden:

Het eigentijdse boerenerf

Een nieuw erf heeft een entreewoning aan de weg met daarachter een verhard collectief erf met daaromheen schuurwoningen compact geclusterd. Bij de ontwikkeling van een boerenerf gelden de volgende ruimtelijke randvoorwaarden:

  • 1. Het erf ligt grotendeels vrij in het landschap;
  • 2. Het erf wordt omlijst door een robuuste groene rand. In de groene rand kunnen openingen gemaakt worden welke zorgen voor doorzichten naar het landschap;
  • 3. Het erf is voorzien van een entreewoning georiënteerd op de weg;
  • 4. De entreewoning heeft een landschappelijk ingerichte voortuin;
  • 5. Achter de entreewoning ligt een collectief verhard erf waaromheen schuurwoningen compact geclusterd staan. Het erf sluit aan op de openbare weg middels een erftoegangsweg;
  • 6. De schuurwoningen liggen met hun voorgevel direct aan het collectieve verharde erf;
  • 7. De verkaveling van het erf laat zich kenmerken door haar eenvoud en veelal orthogonale verkavelingsopzet;
  • 8. De (schuur)woningen vertonen onderlinge samenhang qua volumeopbouw en qua architectonische verschijningsvorm. De bouwvolumes bestaan uit een eenduidig langwerpig bouwvolume van één bouwlaag met een eenvoudige kap (zadeldak of wolfseind);
  • 9. De schuurwoningen zijn ruimtelijk ondergeschikt aan de entreewoning. De entreewoning vormt het hoofdgebouw van het erf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002441-1301_0022.png"

Figuur 21: Randvoorwaarden eigentijdse boerenerf

Solitaire boerderij/schuurwoningen

Deze woningtypologie refereert naar de historische boerderijen en schuren in het bebouwingsconcentratiegebied. Waar het boerenerf voorziet in de bouw van meerdere woningen voorziet deze typologie in de bouw van één woning aan de weg. Bij de ontwikkeling van dit woningtype gelden de volgende ruimtelijke randvoorwaarden:

  • Om versnippering en verrommeling van het landschap tegen te gaan sluit de nieuwe woning waar mogelijk aan op aangrenzende bebouwing zodat ze tezamen één ensemble vormen;
  • Het bouwvolume bestaat uit een eenduidig langwerpig bouwvolume van één bouwlaag met eenvoudige kap (zadeldak, wolfseind of mansarde);
  • Bijgebouwen worden waar mogelijk opgenomen in het hoofdvolume. Eventuele losse bijgebouwen worden mee-ontworpen en vormen samen met het hoofdvolume één compact bebouwingsensemble (refererend naar de klassieke Brabantse boerderij met daaromheen bijschuren);
  • De woning is georiënteerd op de openbare weg;
  • Het perceel wordt landschappelijk ingepast door een robuuste groene rand.

Kwaliteitsverbetering

Toevoegen van woningen is geen doel op zich, maar een middel om de leefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving te vergroten. Daarom is de bouw van nieuwe woningen enkel toegestaan mits dit gepaard gaat met:

  • 1. sloop overtollige en storende (bedrijfs)bebouwing;
  • 2. saneren van milieuvergunningen (wegnemen van milieu-contouren);
  • 3. vergroten en behouden van natuurwaarden en cultuurhistorische waarden;
  • 4. kwaliteitsverbetering van het landschap;
  • 5. het vergroten van de recreatieve toegankelijkheid.

Met kwaliteitsverbetering van het landschap worden zaken bedoeld zoals:

  • Herstellen van het oorspronkelijke fijnmazig halfopen kampenlandschap. Bijvoorbeeld door het aanplanten van houtwallen en struwelen gebaseerd op de historische verkavelingsstructuur. Ook de aanleg van broekbossen zijn voorstelbaar;
  • Vernatten van de graslanden aan de Groote Wetering en de Kleine Wetering;
  • Aanleggen en versterken ecologische oevers van de Kleine Wetering en de Groote Wetering;
  • Vergroten recreatieve toegankelijkheid van het landschap, zoals aanleggen van (struin)paden;
  • Versterken landschappelijk karakter Maliskampsestraat, bijvoorbeeld door het versterken van laanbeplanting;
  • Kwaliteitsverbetering van het landschap gaat gepaard met vergroten van de natuurwaarden.

Met het vergroten van de recreatieve toegankelijkheid van het landschap worden zaken bedoeld zoals:

  • Aanleggen van nieuwe (struin)wandelroutes, waar mogelijk aansluitend op bestaande doorgaande (struin)wandelroutes;
  • Aanleggen van rustpunten voor fietsers en wandelaars;
  • Ook recreatieve voorzieningen zoals een B&B past binnen deze doelstelling.

Als algemene stelregel geldt hoe meer nieuwe woningen worden toegevoegd, hoe groter de tegenprestatie is.

Het boerenerf aan de Maliskampsestraat 53

Ten behoeve van de woningbouwontwikkeling op de locatie Maliskampsestraat 53 zijn (leegstaande) agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt. De nieuwe ontwikkeling blijft binnen de grenzen van het voormalige boerenerf.

Kansen locatie Maliskampsestraat 53 en omgeving

De locatie Maliskampsestraat 53 en omgeving ligt op de overgang van dekzandrug naar kampenlandschap en ligt op het schakelpunt van twee landschappelijke hoofdstructuren, namelijk de Kleine Wetering en de Maliskampsestraat. Deze prominente en zichtbepalende locatie biedt kansen om het contrast tussen het half open natte kampenlandschap en het gesloten landschap op de dekzandrug te versterken. Daarnaast liggen er kansen om de locatie te ontwikkelen als aantrekkelijk knooppunt van (struin)wandelroutes langs de Kleine Wetering en de Maliskampsestraat.

Boerenerf als schakel tussen de Kleine Wetering en de Maliskampsestraat: ontwikkeling van landschap, natuur en recreatieve toegankelijkheid

Op de locatie is de ontwikkeling van een eigentijds boerenerf voorzien. Een boerenerf is streekeigen en heeft dankzij de robuuste groene omlijsting een alzijdige landschappelijke uitstraling naar de omgeving toe heeft. Door deze alzijdigheid worden achterkantsituaties voorkomen en wordt de kruising van de Kleine Wetering en de Maliskampsestraat geaccentueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002441-1301_0023.png"

Figuur 22: Boerenerf Maliskampsestraat 53 als schakel tussen landschappelijke hoofdstructuren

Om de schakelfunctie van het erf te bewerkstelligen, is het huidige omliggende agrarische productielandschap getransformeerd tot een vernat natuurgebied met greppels en een poel. De oude strooksgewijze verkaveling heeft als inspiratie gediend bij de nieuwe inrichting van het gebied, waarbij de lijnen zichtbaar zijn gemaakt door het aanbrengen van greppels en versterkt met aanplant van Gagel. Door het graven van de greppels en de poel en het afgraven van een deel van het terrein voor natte natuur is een nieuw gebied gecreëerd met een grote ecologische waarde en een grote waterbergingscapaciteit. Hierdoor ontstaat een bijzonder landschap dat recht doet aan de ligging aan de Kleine Wetering en contrasteert met het dichte boslandschap op de dekzandrug.

Rondom het boerenerf zijn (struin)routes geprojecteerd die aansluiten op een groter wandelroutenetwerk langs de Kleine Wetering en langs de Maliskampsestraat. Midden in dit landschap is het eigentijdse boerenerf gepositioneerd, dat wordt omlijst door zijn eigen houtwal. Elke woning krijgt een opening in de houtwal van zo'n 4 meter breed waardoor er doorzichten vanuit de woning naar het landschap zijn. De hogere ligging van het boerenerf ten opzichte van het afgegraven natte landschap zorgt ervoor dat de wandelaar niet in de achtertuinen van de woningen kijkt. Doordat de houtwal in eigendom blijft van de gemeente 's-Hertogenbosch is de instandhouding van de houtwal ook in de toekomst voldoende geborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002441-1301_0024.png"

Figuur 23: Inrichtingsplan Maliskampsestraat 53

Het boerenerf

Het boerenerf is een streekeigen verschijningsvorm van geclusterde gebouwen in het landschap. Deze typologie is op de locatie Maliskampsestraat 53 gehanteerd om vier grote exclusieve kavels voor zelfbouw te ontwikkelen in de setting van een eigentijds boerenerf. Het nieuwe boerenerf blijft binnen dezelfde grenzen als het voormalige boerenerf op deze locatie. Voor de ontwikkeling van een traditioneel boerenerf zijn de principes van het traditionele boerenerf in een eigentijds jasje gestoken:

  • Ordening en oriëntatie

De ordening van de nieuwe bebouwing is geïnspireerd op de ordening van het Brabantse boerenerf.

De bebouwing bestaat uit een woonboerderij welke is georiënteerd op de Maliskampsestraat met daarachter een verhard erf met daaraan schuurwoningen en een hooimijt-woning. De schuurwoningen en de hooimijt-woning staan aan het boerenerf en komen met de voordeur uit op dit erf.

  • Samenhang en hiërarchie

De boerderijwoning is van oudsher het hoofdgebouw op het erf. Deze woning is dan ook rijker gedetailleerd en heeft een hogere goot- en nokhoogte dan de achterliggende schuurwoningen. De boerderijwoning heeft een dubbele oriëntatie; de langgevel is georiënteerd op het erf (met voordeur), terwijl de kopgevel georiënteerd is op de Maliskampsestraat. De schuurwoningen zijn in ruimtelijk opzicht ondergeschikt aan het hoofdgebouw, wat zich vertaald in een soberdere vormgeving en detaillering en een lagere goot- en nokhoogte. De schuurwoningen en hooimijt-woning hebben een op elkaar aansluitende kleurstelling en materiaalgebruik wat zorgt voor samenhang op het boerenerf.

  • Bouwmassa en volumeopbouw

Het boerenerf kenmerkt zich door eenvoud en functionaliteit. De gebouwen hebben een eenvoudige blokvormige volumeopbouw met daarbovenop een eenvoudige kap. Elk van de gebouwen heeft zijn eigen afmetingen wat bijdraagt aan de diversiteit op het erf. De woningen hebben een maximaal volume van 1000 m3. Bijgebouwen worden uitgesloten, garages of bergruimtes worden opgenomen in het hoofdvolume.

  • Relatie met het landschap

Het boerenerf vormt een eenheid in het landschap wat wordt versterkt doordat het erf omlijst wordt door een flinke houtwal. Hierdoor ligt het erf vanuit het landschap enigszins beschut. Doordat de houtwal aan de zijde van de Maliskampsestraat plaats maakt voor de erf entreeweg en een groene voorruimte van de boerderijwoning heeft het erf een herkenbaar gezicht aan de Maliskampsestraat. Het (verharde)erf bestaat een besloten ruimte die uitnodigt tot collectief gebruik. Vanaf het boerenerf is een doorsteek gemaakt naar het achtergelegen landschap in de richting van de plas. Ieder kavel heeft tenminste twee parkeerplaatsen op eigen terrein. Op het erf en langs de entree van het erf is ruimte voor parkeren voor bezoekers.

Juridische borging

Waarborging van de stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteit is van belang. Er is gekozen voor diverse instrumentaria (bestemmingsplan, beeldkwaliteitsplan, landschappelijk inpassingsplan en kavelpaspoort) om dit te bewerkstellingen. De gezamenlijke ruimte die dient ter ontsluiting van de woonpercelen is voorzien van de bestemming 'Verkeer - verblijfsgebied'. Voor het uitgeefbare (bebouwbare) deel van het erf is de bestemming 'Wonen' opgenomen. Door middel van strakke bouwvlakken en de toepassing van verplichte rooilijnen voor de entreewoning is de situering van de woningen op het erf geregeld. Binnen de woonbestemming is daarnaast de maximale inhoud van de woningen opgenomen, bouw- en goothoogte, wel/geen kap etc. Het oprichten van bijgebouwen wordt uitgesloten. Alleen vergunningsvrij is het mogelijk op het achtererf te bouwen. De omliggende agrarische gronden worden omgezet naar natuur. Hiervoor wordt in het bestemmingsplan de bestemming 'Natuur' opgenomen met een koppeling naar het landschappelijk inpassingsplan door middel van een voorwaardelijke verplichting.

Fysieke tegenprestatie, gericht op het versterken van omgevingskwaliteit

Van belang is dat er een structurele kwaliteitsverbetering van het landschap plaatsvindt. De fysieke tegenprestatie zal in verhouding moeten zijn met de regeling ruimte voor ruimte (RvR).

Omdat het wenselijk is dat er gelijke uitgangspunten worden gehanteerd bij de toepassing van de kwalitatieve invulling van de fysieke tegenprestatie bij toepassing van artikel 3.78 Maatwerk met als doel omgevingskwaliteit heeft de provincie de beleidsregel maatwerk omgevingskwaliteit Noord-Brabant vastgesteld. Voor vrijstaande woningen geldt voor de bijdrage in het versterken van de omgevingskwaliteiten een minimale inspanning ter hoogte van €125.000 per wooneenheid. Daarnaast is bepaald dat de woningen worden opgericht binnen een bij de omgeving passende bebouwing, met een daarbij passende inhoudsmaat. Dit onderdeel is hiervoor reeds uitgebreid aan de orde geweest.

Omdat er voorheen al een woning aanwezig was, is voor deze ontwikkeling een afdracht/investering van €375.000 van toepassing. Tot deze investering worden de afwaardering van het agrarische onbebouwd perceel meegenomen voor zowel het perceel waarop de ontwikkeling plaatsvindt, als het aangrenzende, in gemeentelijk eigendom zijnde, perceel wat aan de noordwestelijke zijde ligt. Verder worden aanvullende maatregelen genomen op het perceel aansluitend aan het Eikenburgbos en op het Sprokkelboschveld.

In mindering gebracht worden verder de reeds gesloopte en nog te slopen opstallen, erfverhardingen en kuilplaten. De inrichtingskosten voor nieuwe natuur alsmede de aanlegkosten van de poel in het plangebied en aanleg wandelpaden. Verder zijn er de beheerskosten, welke op basis van prijs/m² voor de komende 10 jaren meegenomen in de berekening. De berekening is afgestemd op de eerder genoemde beleidsregel maatwerk omgevingskwaliteit Noord-Brabant en opgenomen in bijlage 3. Omdat het noordwestelijke deel van het Sprokkelboschveld al is ingericht als natuurgebied, is hiervoor alleen de afwaardering van de bestemming (Agrarisch naar Natuur) opgenomen als investering.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie

In juni 2003 heeft de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch de Ruimtelijke StructuurVisie vastgesteld, met de ondertitel 'Stad tussen stromen'. De Ruimtelijke StructuurVisie geeft richting aan de ruimtelijke ambities van de stad. Op 28 januari 2014 heeft de gemeenteraad de actualisatie van de structuurvisie uit 2003 vastgesteld. In deze geactualiseerde structuurvisie is het provinciaal beleid geïntegreerd.

Het plangebied Maliskampsestraat 53 ligt in het 'groene transformatiegebied'. Hier is het beleid gericht op het realiseren van nieuwe natuur- en landschapswaarden. Maatregelen die daarbij horen zijn bijvoorbeeld omvorming van landbouw naar natuur en rood voor groen op de schaal van het landschap. Daarnaast ligt het in een 'kleinschalig waardevol landschap'. Zij vormen belangrijke dragers van het groene Brabantse Mozaïeklandschap. Een voorbeeld binnen 's-Hertogenbosch is de Hooge Heide, waar ook het plangebied in ligt. De huidige bedrijfsbestemming is een functie die niet past binnen het beeld van een kleinschalig waardevol landschap. Met de omvorming van de bedrijfsbestemming naar een kleinschalige woonbestemming met natuur, wordt dit beeld hersteld en ontstaan er nieuwe natuurwaarden passend binnen de doelstelling van de groene transformatiegebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002441-1301_0025.png"

Figuur 24: Structuurvisie 's-Hertogenbosch 'Stad tussen Stromen (globale ligging plangebied rood omcirkeld)

4.3.2 Woonvisie 's-Hertogenbosch

Het woonbeleid van de gemeente 's-Hertogenbosch is vastgesteld in de Woonvisie die is vastgesteld door de gemeenteraad op 9 juni 2020. De ambitie voor het woonbeleid van 's-Hertogenbosch is dat inwoners van 's-Hertogenbosch trots zijn op hun woonplaats, en hier graag wonen. De gemeente wil dat iedereen een woning heeft die zoveel mogelijk aansluit bij hun woonwensen en mogelijkheden. En dat die woningen liggen in een sterke stad met leefbare wijken en dorpen. In de Woonvisie beschrijft de gemeente, aan de hand van vier woonopgaven, wat de gemeente doet om daarvoor te zorgen. Maar ook wat ze daarin verwacht van andere partijen.

De ambitie is uitgewerkt in vier speerpunten van beleid: passend en betaalbaar wonen voor iedereen, leefbare en inclusieve buurten, toekomstbestendige en duurzame woningvoorraad en strategisch innovatief woonprogramma.

De beleidsinzet van de gemeente voor woningbouw is vertaalt naar een Uitvoeringsprogramma Woonvisie 's-Hertogenbosch, zoals:

  • Voorzien in de toekomstige woningbehoefte door te streven naar de realisatie van 10.500 woningen in de periode van 2020 tot 2030;
  • Het vergroten van de woningdifferentiatie en –variatie in buurten en wijken, waardoor enerzijds het soms eenzijdige woningaanbod in buurten wordt doorbroken en anderzijds de keuzemogelijkheden voor de woonconsumenten worden vergroot;
  • Het innemen van een positieve en proactieve houding t.o.v. (kansrijke) initiatieven, door (binnen wettelijke kaders) meer ruimte te bieden, meer flexibiliteit en maatwerk te leveren bij bouwplanontwikkeling;
  • Woonconsumenten meer mogelijkheden geven om hun woonwensen te realiseren door middel van o.a. (collectief) particulier opdrachtgeverschap:
  • Bij nieuwbouw maakt de gemeente duidelijk welke duurzaamheidseisen en wensen op het vlak van energieprestatie de gemeente heeft, maar ook als het gaat om maatregelen rond klimaatadaptatie en natuurinclusief bouwen.


Er worden 4 koopwoningen in het dure segment gebouwd. Met het planvoornemen wordt geen sociale woningbouw gerealiseerd. Dit is gezien de beperkte omvang en aard van het plan ook niet mogelijk. Voor deze locatie gelden maatwerkafspraken. Het planvoornemen sluit aan bij de uitgangspunten van de Woonvisie en het Uitvoeringsprogramma.

4.3.3 Welstand

Op 17 mei 2011 heeft de gemeenteraad de 'Actualisering Welstandsnota 2011' vastgesteld. In de Welstandsnota zijn per bebouwingstype architectonische en bouwtechnische welstandscriteria opgenomen. Daarnaast gelden de algemene welstandscriteria als beoordelingskader. Op 6 november 2019 is het concept stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan besproken in de Kleine Welstandscommissie. De welstandcommissie heeft haar waardering uitgesproken over de mate waarop gestuurd wordt op ruimtelijke kwaliteit.

Het beeldkwaliteitsplan fungeert als toetsingskader voor de welstandscommissie. Omdat de ontwikkeling vier zelfbouwkavels betreft zal een stedenbouwkundige supervisor van de gemeente 's-Hertogenbosch de uitwerking van het bouwplan begeleiden en hierbij sturen op de kaders zoals gesteld in dit bestemmingsplan en het beeldkwaliteitsplan. Daarna zal de Welstandscommissie toetsen aan het beeldkwaliteitsplan. Het beeldkwaliteitsplan zal als onderdeel van de welstandsnota vastgesteld worden.

4.3.4 Groen en klimaatbestendig


Op 9 maart 2021 is de visie 's-Hertogenbosch Groen en Klimaatbestendig vastgesteld als bouwsteen voor de Omgevingsvisie, evenals de Verordening Bomen, Water en Groen 's-Hertogenbosch 2021. Doel is uitvoering te geven aan een klimaatbestendiger, groener en meer biodiverse gemeente met daarin de volgende drie duurzame ambities:

  • de stad in staat stellen om nog meer dan nu zelf wateroverlast en hitte op te vangen,
  • meer soortenrijke stadsnatuur en groen dichterbij onze inwoners realiseren,
  • en de relatie van de stad met het buitengebied versterken en meer natuurwaarden realiseren binnen en buiten de vestingmuren dan nu.


Klimaatbestendig

Bij het realiseren van nieuwe verharding of het vernieuwen van bestaande verharding met een oppervlakte van 500 m² of meer, dient een hemelwatervoorziening te worden gerealiseerd die minimaal 60 mm per m² toename/vernieuwd verhard oppervlak kan verwerken. Als er minder dan 500 m² nieuw verhard oppervlak wordt toegevoegd geldt een waterberging van minimaal 10 mm per m². Nieuwe groene daken met een waterbergende capaciteit van meer dan 25 mm per m² worden niet meegeteld als verharding.

In de begripsbepaling van de Verordening Bomen, Water en Groen 's-Hertogenbosch 2021 is de volgende definitie gehanteerd: 'Nieuwe verharding: verharding, niet van tijdelijke aard, die wordt aangelegd na de inwerkingtreding van deze verordening en wat leidt tot toename van het verhard oppervlak'.

Groen

In de nieuwe verordening is een groennorm opgenomen voor plannen waarbij meer dan 500 m² nieuwe/ vernieuwde verharding wordt gerealiseerd. Maliskamp is op de bijbehorende Groenkaart (zoals vastgesteld op 8 juni 2021) aangeduid als 'groenstedelijk woonmilieu'. Het gedeelte van het plangebied aan de Maliskampsestraat is aangeduid als 'buitengebied' (zie figuur 25). Hiervoor geldt een groennorm van minimaal 50%. Aangezien alleen van het deelgebied aan de Maliskampsestraat al meer dan 50% een natuurbestemming krijgt, wordt binnen het plangebied ruimschoots voldaan aan de kwantitatieve groennorm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002441-1301_0026.png"
Figuur 25: Uitsnede Groenkaart met globale aanduiding locatie Maliskampsestraat 53

Ecologie

Doelstelling ten aanzien van ecologie is het vergroten van de biodiversiteit. Hiervoor geldt een minimale kwalitatieve biodiversiteitscore. Deze score wordt bepaald aan de hand van de volgende vier onderdelen:

  • onderdeel A – groenscore boven de groennorm
  • onderdeel B – behoud van natuur en nieuwe natuur
  • onderdeel C – inheemse soorten
  • onderdeel D – natuurinclusief bouwen.


Het plan dient te voldoen aan een minimum score van 8 (van de maximaal 13) punten. De kwantitatieve groenscore ligt ver boven de norm en den groot deel van het plangebied wordt ingericht als natuurgebied met inheemse soorten. Er wordt ruimschoots voldaan aan de minimale biodiversiteitscore.

Bomen

De verordening geeft aan welke regels de gemeente hanteert voor het vellen van houtopstanden (bomen), het verwerken van hemelwater en grondwater en het aanleggen en beheren van groen. De regels voor bomen en water zijn gebaseerd op de gemeentelijke regels die voorheen golden.

Bomen dragen bij aan een betere wateropvang, leveren schaduw, een hogere luchtvochtigheid en dragen daarmee bij aan verkoeling. Ook dragen bomen bij aan een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving en zijn bepaalde houtopstanden waardevol voor onze leefomgeving. Daarom zijn in deze verordening regels opgenomen om bepaalde categorieën houtopstanden te beschermen. Deze categorieën zijn aangeduid op de bijbehorende Bomenkaart. Het gaat om:

  • monumentale houtopstanden
  • waardevolle houtopstanden
  • beschermde houtopstanden gelegen binnen Structuren (vlakken en lijnen)
  • beschermde houtopstanden gelegen binnen Sfeervlakken


Voor houtopstanden binnen deze categorieën geldt (met uitzondering van een aantal duidelijk omschreven situaties) een vergunningsplicht en een zorgvuldige afweging. Op het Sprokkelboschveld staat een monumentale boom die wordt behouden. De Maliskampsestraat is op de Bomenkaart aangeduid als structuurlijn. Omdat de bestaande bomen langs de straat binnen de bestemming Natuur staan, heeft de beoogde ontwikkeling van het boerenerf geen nadelige invloed op deze structuurlijn. Bij de positie van de inrit is rekening gehouden met de bestaande bomen.

Hoofdstuk 5 Milieu, duurzaamheid en waarden

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieu- en waardenaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan. Tussen milieuaspecten en ruimtelijke ordening bestaat een duidelijke relatie. De milieukwaliteit vormt namelijk een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling, dient onderzocht te worden welke milieuaspecten daarbij een rol kunnen spelen. Het is daarnaast van belang om milieubelastende functies (zoals bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden van milieugevoelige functies (zoals woningen). Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende of hinderlijke situaties moeten voorkomen worden.

5.2 M.e.r. beoordeling

Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een M.e.r. beoordeling opgesteld moet worden. Voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:

  • a. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;
  • b. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming is vereist.

 

ad a.
In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings) plichtig. Dit project kan aangeduid worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (bijlage D 11.2). Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r. beoordelingsplichtig indien het betreft een gebied met een oppervlakte van meer dan 100 hectare, of meer dan 2000 woningen of meer dan 200.000 bruto vloeroppervlakte bevat. Het planvoornemen voorziet in de realisatie van 4 woningen en valt daarmee ruim onder de criteria van 2.000 woningen. Op grond hiervan is geen m.e.r. nodig. Verder blijkt uit de in het vervolg van dit hoofdstuk genoemde onderzoeken dat er geen (mogelijke) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, eventueel na het treffen van maatregelen, aanwezig zijn.

ad b.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het buitengebied en ligt op een afstand van circa 5,9 kilometer van Natura 2000-gebied Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek. In de paragraaf flora en fauna wordt onderbouwd dat het planvoornemen geen significant negatief effect heeft op het Natura 2000-gebied. Een rechtstreekse m.e.r.-(beoordelings)plicht is derhalve niet aan de orde.

5.3 Bedrijven en milieuzonering

Milieuzonering zorgt voor voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met milieuzonering om de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te garanderen naast de zorg dat er voor bedrijven voldoende ruimte voorhanden is om de bedrijfsactiviteiten duurzaam en binnen aanvaardbare voorwaarden (normen) uit te kunnen voeren.

Richtafstanden

Bij het beoordelen van bedrijven die van invloed kunnen zijn op het planvoornemen en het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure “Bedrijven en Milieuzonering”. De VNG brochure is een richtlijn, vormt geen wettelijk kader maar heeft als gevolg van jurisprudentie de status van pseudo-wetgeving gekregen. Deze richtlijn biedt kaders om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan minimale richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens van het bedrijf waar de bedrijfsactiviteiten plaats kunnen vinden (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een 'rustige woonwijk'. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen, afschermingen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden. De grootste van de vier VNG-richtafstanden (voor geur, stof, geluid of gevaar) is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieu-categorie. De milieucategorie van een bedrijf kan variëren van 1 (een licht bedrijf, met een hinderafstand van 10 meter) tot 6 (een zeer zwaar bedrijf, met een hinderafstand van 1500 meter).

Bedrijven in de omgeving

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen (agrarische) bedrijven (meer) aanwezig. Het dichtstbijzijnde bedrijf is gesitueerd aan de Loofaert 9 in Berlicum. Dit betreft een veehouderijbedrijf met schapen. Het gaat hierbij niet om een intensieve veehouderij. Het bedrijf is gelegen op een afstand van ongeveer 400 meter tot de nieuwe woningen. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand.

Aan de Maliskampsestraat 63a is een veehouderij (niet intensief) gevestigd. Er worden vleesstieren en vleesstierkalveren gehouden. De afstand van dit bedrijf tot het plangebied bedraagt ruim 500 meter waardoor er van negatieve effecten op de beoogde woningen en de bedrijfsvoering geen sprake kan zijn.

Op een afstand van 380 meter ten oosten van het plangebied bevindt zich sportpark Maliskamp (tennisvelden op 380 meter, voetbalvelden op 520 meter). Voor tennisbanen en sportveldcomplexen met verlichting geldt op basis van de VNG-brochure een indicatief aan te houden afstand van 50 meter tot gevoelige objecten, zoals woningen. Aangezien de afstand tot de beoogde woningen groter is, vormen deze sportvelden geen belemmering voor het planvoornemen.

De realisatie van de nieuwe woningen heeft anderzijds ook geen negatieve invloed op de bedrijfsvoering van de betreffende bedrijven of sportvelden. Daarnaast zijn er woningen op kortere afstanden tot deze bedrijven en sportvelden gesitueerd.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling en de betreffende bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.

5.4 Geluid

Bij een ruimtelijk plan dient rekening te worden gehouden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag in vooral de Wet geluidhinder en Wet milieubeheer. Daarnaast vindt de beoordeling zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), op grond van een “goed woon- en leefklimaat”. Het aspect geluid kent voor geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) afhankelijk van typen geluidsbronnen een wettelijk kader die van belang zijn bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Zo zijn in de Wet geluidhinder voor geluidsgevoelige bestemmingen (als woningen) grenswaarden opgenomen voor industrielawaai, wegverkeerlawaai en spoorweglawaai. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

Wegverkeerslawaai

Langs alle wegen bevinden zich conform de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones, met uitzondering van wegen op woonerven en 30 km/uur-wegen. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) aan wettelijke normen te voldoen. De breedte van een geluids-onderzoeks-zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (binnen- of buitenstedelijk).

Binnen het plangebied worden geluidgevoelige bestemmingen in de vorm van woningen mogelijk gemaakt. Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de Maliskampsestraat (gedeelte met een snelheidsregime van 60 km/uur), Jos de Letterlaan en Torenstraatje. Het plan is tevens gelegen in de nabijheid van enkele 30 km/uur wegen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn ook de geluidbelastingen van deze 30 km/uur wegen bepaald en beoordeeld. Ten behoeve van het planvoornemen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 4. Op basis van het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

  • Voor de 30 km/uur weg Eikenburglaan en de Maliskampsestraat (gedeelte met een snelheidsregime van 30 km/uur) geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen de richtwaarde van 48 dB op geen enkel toetspunt overschrijdt.
  • Voor de gezoneerde wegen Maliskampsestraat (gedeelte met een snelheidsregime van 60 km/uur), Jos de Letterlaan en Torenstraatje geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt. Derhalve is een procedure hogere waarde niet aan de orde.

Ten behoeve van het akoestisch onderzoek is tevens rekening gehouden met de documenten "Nota Hogere grenswaarden geluid voor gemeente 's-Hertogenbosch" d.d. augustus 2010 en "Gebiedsgericht geluidbeleid gemeente 's-Hertogenbosch" d.d. 3 juni 2009. Het geluidbeleid is gebiedsgericht ontwikkeld. Voor het gebied dorps landelijk waarin onderhavig plangebied is gelegen, geldt voor wegverkeerslawaai als ambitieniveau een geluidklasse van 43 t/m 48 dB (rustig) met een bovengrens van 48 t/m 53 dB (redelijk rustig).

Omdat het onderzoek dateert van 2019 en er is gerekend met intensiteiten voor het jaar 2030 dienen de verkeersintensiteiten te worden opgehoogd met 0,5% per jaar. Bij vaststelling van te voorliggende bestemmingsplan in 2023 dient dus te worden opgehoogd met 1,5%. Uit ervaring weten we dat dit leidt to een verhoging van de geluidbelasting van maximaal slechts 0,1 dB. Hiermee wordt nog steeds voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Conclusie

Het aspect akoestiek vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Er is geen sprake van een procedure hogere grenswaarden. Bij toepassing van standaard geluidwerende materialen en maatregelen is een goed akoestisch woon- en leefklimaat gewaarborgd.

5.5 Externe veiligheid

De doelstelling van het externe veiligheidsbeleid is het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving voor het beheersen van risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen (zoals opslag en transport). Het beleid is erop gericht te voorkomen dat er dichtbij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden.

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

Ten aanzien van deze aspecten moeten de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld tot een aanvaardbaar minimum worden beperkt. In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

  • Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risico contouren rondom een inrichting of langs een vervoersas.
  • Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

De gemeente ‘s-Hertogenbosch beschikt over een beleidsvisie externe veiligheid (Uitvoeringskader externe veiligheid gemeente ’s-Hertogenbosch, deel A t/m C). Hierin zijn aanvullende kaders gegeven voor de integrale aanpak van externe veiligheid. Voor ontwikkelingen bevat deze beleidsvisie ook een kleurenkaart van het gemeentelijk gebied, hierin is met een kleur (groen, oranje of rood) aangegeven welke objecten (kwetsbaar, beperkt kwetsbaar of zeer kwetsbaar) juist wel (groen), niet (rood) of onder voorwaarden (oranje) toelaatbaar zijn. De beoogde ontwikkeling vindt plaats in een groen gebied (buiten de 325 meter van het spoor en wegen). Nieuwe kwetsbare objecten zijn hierin toegestaan. De verschillende risicobronnen zijn in het kader van de voorgenomen ontwikkeling geïnventariseerd. .

Transport over weg, spoor en water

Gevaarlijk transport over de weg, het spoor en over het water vinden op grote afstand van het plangebied plaats en vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Inrichtingen

Externe veiligheid als gevolg van inrichtingen is niet relevant voor het plangebied .

Ondergrondse transportleiding

Op een afstand van ruim 200 meter is een ondergrondse leiding aanwezig, waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Deze leiding ligt parallel aan de watergang de Grote Wetering, op grondgebied van de gemeente St. Michielsgestel. Het invloedsgebied voor het groepsrisico voor deze leiding is 140 meter. Het PR van deze leiding is gekoppeld aan een niet te bebouwen strook van 5 meter. Het plangebied ligt op ruime afstand (<140 meter) van deze ondergrondse buisleiding, waardoor het Groepsrisico niet relevant te noemen is en ruimschoots wordt voldaan aan de belangrijke grenswaarde voor het PR.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002441-1301_0027.png"

Figuur 25: Uitsnede risicokaart (gedeelte plangebied aan de Maliskampsestraat blauw omlijnd)

Toets aan gemeentelijk EV-beleid

De ontwikkeling van kwetsbare objecten (4-tal woningen) bevindt zich in een 'groen' gebied'. Dus, gelegen buiten de 325 meter van wegen/spoorwegen. In deze groene gebieden zijn kwetsbare objecten toegestaan met een beperkte verantwoording. Een advies van de veiligheidsregio is conform de afspraken niet noodzakelijk.

Beperkte verantwoording van het groepsrisico

De zelfredzaamheid kan als goed worden beoordeeld. De ontvluchting vanuit het plangebied van de risicobronnen af is goed. Er kan in alle richtingen ontvlucht worden. Aangenomen wordt dat de mobiliteit van de aanwezigen goed is en ze goed in staat zijn om zich zelf in veiligheid te brengen. De bestrijdbaarheid wordt als goed beoordeeld. Bluswater is rondom het plangebied naar alle waarschijnlijkheid goed en voldoende aanwezig om een incident met gevaarlijke stoffen effectief te bestrijden.

Conclusie

Op basis van bovenstaande bevindingen kan worden geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

5.6 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof zoals PM10; PM2,5), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden. De grenswaarden voor luchtkwaliteit kunnen beperkend zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen en plannen. Uitgangspunt is dat een ruimtelijke plan (een project) niet leidt tot overschrijding van luchtkwaliteitsnormen. Als er wel sprake is van een overschrijding, dan mag een project de luchtkwaliteit Niet In Betekenende Mate (NIBM) verslechteren.

Kleine projecten en ruimtelijke plannen, waarvan duidelijk is dat deze NIBM bijdragen aan de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Dit is geregeld in het “Besluit Niet In Betekenende Mate bijdragen”. Het omslagpunt waarbij een project nog net geen bijdrage levert aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, ligt bij circa 1500 extra motorvoertuigbewegingen per etmaal (waarvan 2% aan vrachtwagenbewegingen). Deze aantallen worden met dit plan van 4 woningen nimmer bereikt, zodat gesproken kan worden van een project NIBM.

De grens NIBM voor de stoffen PM10 (fijnstof) en NO2 ligt vanaf 1 augustus 2009 op 1,2 µg/m3. Om de bijdrage aan de luchtkwaliteit bij een kleiner ruimtelijk plan of verkeersplan vast te kunnen stellen, is door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu een speciale rekentool ontwikkeld, genaamd de NIBM-tool. Met het invoeren van het extra aantal voertuigbewegingen en aandeel vrachtverkeer, bepaalt de NIBM-tool – uitgaande van worst-case omstandigheden – de bijdrage aan luchtkwaliteit en daarmee of een plan wel of niet NIBM is. Uitgaande van een worst-case scenario met een uiterst maximum van 8 motorvoertuigbewegingen per woning per etmaal (conform CROW, verkeersgeneratie woon- en werkgebieden, vuistregels en kengetallen gemotoriseerd verkeer), daarmee maximaal 32 in totaal per etmaal, toont de NIBM-tool aan dat dit verkeer NIBM bijdraagt bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarom hoeft onderhavig plan formeel niet te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Vanuit de wetgeving bestaat dan ook geen bezwaar tegen onderhavig plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002441-1301_0028.png"

Figuur 26: NIBM-tool 2019

Zoals aangegeven is een formele toets aan de kwaliteitsnormen hier niet aan de orde, echter is in het kader van 'goede ruimtelijke ordening' de luchtkwaliteit wel beschouwd. Uit de landelijke Monitoringstool blijkt dat de jaargemiddelde concentraties van de relevante stoffen NO2 (stikstofdioxide) en PM10 (fijn stof) in dit gebied aan de Maliskampsestraat onder respectievelijk 16 en 19 µg/m³ liggen. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke maximale grenswaarden (van 40 µg/m³). Verder is de heersende jaargemiddelde concentratie PM2,5 (de fijnere fractie van fijnstof) hier beneden 12 microgram/m³. Hiermee wordt ruim voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde van 25 microgram/m³. Naar verwachting nemen deze concentraties in de toekomst verder af door nationale en lokale maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit.

Conclusie

Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.7 Bodem

Bij plannen en ontwikkelingen, het daarvoor opstellen van bestemmingsplannen of het wijzigen daarvan is altijd de hoofdvraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en hoe deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Derhalve dient de bodemkwaliteit binnen het plangebied bekend te zijn. Hiermee kan worden beoordeeld of de aanwezige bodemkwaliteit wel of niet geschikt is voor de toekomstige bestemming.

Onderzoeken

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd.

Verkennend bodemonderzoek (februari 1998)

Op basis van een verkennend bodemonderzoek (NIPA, project 98.2201, 17 februari 1998) dat in 1998 ter plaatse van de Maliskampsestraat 53 is uitgevoerd, bleek dat de zwartkleurige puin- en stortmateriaal houdende ondergrond van de vaste bodem ter plaatse van de bovengrondse dieselolietank sterk verontreinigd is met minerale olie. Verder bleek uit dat onderzoek dat de toplaag van het gehele terrein over het algemeen licht verontreinigd is met PAK en minerale olie. Tevens is EOX gemeten. De ondergrond van de vaste bodem en het grondwater van het gehele terrein waren niet noemenswaardig verontreinigd. De uitvoering van nader of aanvullend onderzoek daarvoor was niet noodzakelijk.

Nader onderzoek (april 1998)

De betreffende verontreiniging ter plaatse van de bovengrondse dieselolietank is nader onderzocht (NIPA, project 98.2258, 8 april 1998). Daaruit was een licht verhoogd oliegehalte gemeten. Ondanks dat de verontreiniging niet volledig in kaart was gebracht, lijkt deze beperkt. Verwacht werd dat de olie samenhing met het stortmateriaal ter plaatse. Geconcludeerd was dat er geen sprake is van ernstige bodemverontreiniging.

Verkennend bodemonderzoek en nader asbestonderzoek (2017)

Ter plaatse van het plangebied is, door middel van een verkennend bodemonderzoek gecombineerd met een verkennend en nader asbestonderzoek, opnieuw onderzocht of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem voldoende is voor de toekomstige functie, wonen met tuin, zie Bijlage 5. Uit het onderzoek bleek dat aan de Maliskampsestraat 53 ter plaatse van de sleufsilo’s, de inritten en op het overig terrein in de bovengrond (tot maximaal 1,3 m-mv) bodemvreemde bijmengingen zijn, zoals puin, metselpuin en baksteen, aangetroffen. Ter plaatse van de westelijke oprit is tot een diepte van 1,3 m-mv eveneens een zwakke bijmenging met asbest aangetroffen. In de ondergrond waren op zintuiglijke wijze geen bijzonderheden aangetroffen.

Uit de analyseresultaten bleek dat de grond maximaal licht verontreinigd is met koper, zink en PAK. De overige geanalyseerde parameters werden niet in verhoogde gehalten ten opzichte van de achtergrondwaarden aangetoond. De aangetroffen licht verhoogde gehalten waren niet direct te relateren aan de aangetroffen bijmengingen. De zintuiglijk schone ondergrond was niet verontreinigd met de geanalyseerde parameters. In het grondwater overschreden de parameters barium, molybdeen en/of zink de streefwaarden. De hypothese "onverdacht" ter plaatse van de onderzoekslocatie was formeel verworpen op basis van de verhoogde achtergrondwaarden in de bovengrond en verhoogde streefwaarden in het grondwater. Op basis van de Wet bodembescherming gaven de aangetroffen verhoogde waarden geen aanleiding voor aanvullend en/of nader onderzoek.

Op basis van de resultaten van het verkennend en nader asbest en bodemonderzoek bleek dat er ter hoogte van een voormalige stal, de waterput en de oostelijke inrit bodemverontreinigingen aanwezig waren. Ter plaatse van de voormalige westelijke stal, de sleufsilo’s en de inrit nabij het woonhuis was zintuiglijk geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Analytisch was eveneens geen asbest aangetoond.

Destijds is geadviseerd om de gehele locatie, gezien de toekomstige bestemming Wonen, te saneren tot de achtergrondwaarden voor asbest. Op basis van dit advies is een BUS-melding gemaakt voor een saneringsplan. Op basis van het saneringsplan is een saneringsbeschikking afgegeven. De sanering is uitgevoerd in december 2018 en januari 2019. De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse is na deze sanering geschikt voor de functie wonen.

Dit is bevestigd in onderzoek die zijn verricht in 2019 en 2021, nadat de gronden zijn gesaneerd. De rapportages van deze onderzoek zijn als Bijlage 6 en Bijlage 7 opgenomen.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.8 Geur

Veehouderijen veroorzaken in het algemeen geur vanwege de dierenverblijven en agrarische bedrijfsstoffen, zoals opslag van mest in mestbassins. Gezien de typering van het plangebied, namelijk een agrarisch gebied kan geur hier een relevant aspect zijn. Geur kan in de leefomgeving in meer of minder mate hinder veroorzaken en kan om die reden ook gezondheidsrisico's met zich meebrengen. De geuremissie verspreidt zich via de lucht en op de woon- en leefomgeving wordt een geurbelasting veroorzaakt. Er dient een acceptabel woon- en leefklimaat aanwezig te zijn, maar tevens dienen omliggende bedrijven (veehouderijen) niet in hun bedrijfsontwikkeling(en) worden belemmerd.

Geurbelasting kan op twee manieren worden uitgedrukt. Voor de geurbelasting van landbouwhuisdieren waarvoor geen zogenaamde geuremissiefactor is aangewezen, zijn er vaste afstanden vastgesteld. Onder geurbelasting als gevolg van intensieve veehouderij waar landbouwhuisdieren worden gehuisvest met een geuremissiefactor verstaan we de hoeveelheid geur, uitgedrukt in odourunits per kubieke meter lucht, die op een geurgevoelig object, zoals een woning 'terecht' komt. Deze hoeveelheid kan in situaties worden berekend met het wettelijk vastgestelde luchtmodel V-stacks. De afstand tussen geuremitterende bedrijven en geurgevoelige bestemmingen is daarbij van grote invloed. De geurbelasting op een gebied is relevant voor een beoordeling van het woon- en leefklimaat en dient beschouwd te worden om bijvoorbeeld woningbouw te realiseren. Geur van veehouderijen heeft dus gevolgen voor het woon- en leefklimaat van mensen en voor het gebruik van de ruimte.

Veehouderijen moeten voor wat betreft geur van dierenverblijven voldoen aan de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) en aan de in het Activiteitenbesluit genoemde minimaal aan te houden afstand(en) tot geurgevoelige objecten. Verder dienen op grond van de Wet milieubeheer beste beschikbare technieken te worden toegepast. Het Activiteitenbesluit geeft ook minimaal aan te houden afstanden tot geurgevoelige objecten voor opslagen van agrarische bedrijfsstoffen, zoals vrij liggende mestbassins. Voldoen aan de gestelde afstanden of aan het regime van de Wgv dient ter voorkoming van geurhinder.

De Wgv biedt de mogelijkheid aan gemeenten om in afwijking van de wettelijk gestelde geurnorm afwijkende geurnormen vast te stellen om zodoende maatwerk te kunnen leveren voor de betreffende omgeving. Door de gemeente 's-Hertogenbosch is een gemeentelijke geurverordening vastgesteld. De te hanteren geurnormen zijn voor agrarische bedrijven 10 odourunits/m3 op de gevel van de nieuwe woningen.

In de huidige situatie wordt geur geëmitteerd door de thans aanwezige veehouderijen in de omgeving van het plangebied, namelijk de veehouderijbedrijven aan de Loofaert 9 en de Maliskampsestraat 63a. Geurgevoelige objecten binnen het plangebied zijn de nieuwe woningen die in een landelijke omgeving komen te liggen. De genoemde veehouderijbedrijven zijn vanwege de geuremissie en ligging maatgevend is voor de (individuele) geurbeoordeling. Overige veehouderijen in de omgeving zijn vanwege de ruime afstand tot het plangebied en de totale geuremissie niet relevant voor de individuele geurbeoordeling. Zij zijn wel meegenomen in de achtergrondbelasting. Om tot een juiste afweging voor het aspect geur van deze veehouderij en andere veehouderijen in verdere omgeving te komen wordt hieronder nader ingegaan op de te verwachten voor- en achtergrondbelastingen ter plaatse van het plangebied.

Voorgrondbelasting

De geuremissie op de nieuwe woningen afkomstig van het bedrijf Maliskampsestraat 63a is in het kader van de ontwikkeling van woningbouw aan de Maliskampsestraat 61 apart berekend. Uit de berekeningen volgt dat op geen enkel punt van de locatie Maliskampsestraat 61 de norm van 10 odourunits/m3 wordt overschreden. Zelfs de norm voor een bebouwde kom (stedelijk gebied van 1,0 odourunits/m3) wordt niet overschreden. Aangezien de Maliskampsestraat 53 nog verder van het veehouderijbedrijf is gelegen, mag worden aangenomen dat ook hier de norm niet wordt overschreden. De voorgrondbelasting is zeer gering en zorgt voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

Achtergrondbelasting

Uit de regionale geurkaart (december 2019) blijkt dat ter plaatse van de locatie Maliskampsestraat 53 een achtergrondbelasting aanwezig is van minder dan 5 odourunits/m³. Dit is (zeer) gering en betekent dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002441-1301_0029.png"

Figuur 28: Regionale geurkaart met legenda (bron: ODBN-regio 2019.2)

Omdat zowel de voorgrondbelasting als de achtergrondbelasting klein zijn, is hier niet te zeggen welke van de twee maatgevend is. Dit is in deze situatie ook niet relevant, immers beiden geven aan dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Vanuit geur zijn er dan ook geen belemmeringen ten opzichte van de nieuw te bouwen woningen aan de Maliskampsestraat 53. Ook de bedrijfsvoering van Maliskampsestraat 63a wordt niet onevenredig in zijn belangen geschaad.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen ten aanzien van het aspect geur voor de voorgenomen ontwikkeling en andersom.

5.9 Water

Beleid

Ruimte maken voor water: dat is de kern van het waterbeleid voor de 21e eeuw. Met de ondertekening van de 'Startovereenkomst Waterbeheer' door verschillende overheden, is de watertoets van toepassing op ruimtelijke plannen. Vanaf 1 november 2003 is deze juridisch vastgelegd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

De watertoets moet ingevuld worden als een procedure. Het omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Het doel van de watertoets is het evenwichtig meewegen van de waterbelangen in het planvormingsproces. Hierbij wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. Zowel waterkwantiteit- als waterkwaliteitsaspecten zijn daarbij belangrijk. Kansen worden benut en functies zoveel mogelijk gecombineerd. De beleidsdoelen voor integraal waterbeheer zijn door de gemeente vastgesteld in het Waterplan (2017). Hierin staat dat ingezet wordt op een mooi, robuust en klimaatbestendig watersysteem. Hierin is eveneens het hemelwaterbeleid vastgelegd. Dit is gebiedsspecifiek gedaan, kijkend naar de watersystemen en de uitgangspunten per wijk. Het hemelwaterbeleid is verankerd in de gemeentelijke Verordening Bomen, Water en Groen 's-Hertogenbosch 2021. De doelen van het waterschap Aa en Maas zijn vastgelegd in de Keur (2015). De afspraken uit de watertoets worden in een waterparagraaf vastgelegd. In deze waterparagraaf is toegelicht hoe het waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichting in dit bestemmingsplan. Eventueel benodigde vergunningen worden niet met deze waterparagraaf geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden.

Uitgangspunten voor integraal waterbeheer

De uitgangspunten bij het toetsen van ruimtelijke plannen zijn:

  • Gescheiden houden van vuil (afval)water en schoon hemelwater;
  • Voorkomen van vervuiling van water;
  • Schoon hemelwater kan volgens de voorkeursvolgorde worden verwerkt:
    • 1. Hergebruik
    • 2. infiltratie/bergen
    • 3. afvoer;
  • Hydrologisch neutraal ontwikkelen, zodat een ontwikkeling niet leidt tot een hydrologische achteruitgang zowel in als buiten het plangebied. Ook mogen er geen hydrologische knelpunten ontstaan voor huidige en vastgelegde toekomstige landgebruiksfuncties. Dit betekent dat:
    • 1. De afvoer uit het gebied niet groter wordt dan in de referentiesituatie;
    • 2. De grondwateraanvulling in het plangebied gelijk blijft of toeneemt;
    • 3. Grond- en oppervlaktewaterstanden in de omgeving gelijk blijven, of verbeteren voor de huidige en toekomstige landgebruiksfuncties;
    • 4. (grond)waterstanden in het plangebied aansluiten op de (nieuwe) functie(s) van het plangebied;
    • 5. Het plangebied zo wordt ingericht dat de hydrologische gevolgen van vastgestelde toekomstige ontwikkelingen in de omgeving niet leiden tot knelpunten in het plangebied.

Daarnaast wordt water gezien als kans voor meervoudig ruimtegebruik en vergroting van de beleving van water. Deze uitgangspunten dragen bij aan een mooi, robuust en klimaatbestendig watersysteem. Aan de hand van deze waterparagraaf wordt toegelicht hoe het waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichting in dit plan.

Afvalwater en hemelwater

De huidige situatie is dat hemelwater dat op daken en bestrating valt, afgevoerd wordt op het omringende terrein in het plangebied. In de nieuwe situatie zal dit tevens zo blijven. Al het water zal zo dicht mogelijk op de plaats waar dit valt, geïnfiltreerd worden in de bodem. Er zal sprake zijn van een hydrologische neutrale situatie. Met behulp van het toetsingsinstrumentarium Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen (HNO-tool) zal een berekening voor de compenserende berging voor het nieuw verwachte verhard gebied worden uitgevoerd. Er geldt een waterbergingsopgave van 60 mm per m² oppervlakte verharding. Deze opgave geldt voor het gehele oppervlak dat men vervangt of renoveert.

Het hemelwater en huishoudelijk afvalwater wordt gescheiden afgevoerd. Het afvalwater wordt afgevoerd naar het riool aan de Maliskampsestraat. Voor het hemelwater geldt de waterbergingsopgave. Het beleid van de gemeente is dat het afvalwater aan de perceelgrens gescheiden wordt aangeleverd. Eventueel overtollig hemelwater (meer dan 60 mm) kan gescheiden en bovengronds worden aangeboden op de perceelgrens.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van 780 m² aan bebouwing. De aan te leggen verharding ten behoeve van de op- en afrit, paden en terrassen wordt worst-case ingeschat op circa 800 m². In totaal zal dus circa 1.600 m² extra verhard en bebouwd oppervlak worden gerealiseerd. Op basis van gemeentelijk beleid dient 1.600 x 0,06 = 96 m³ waterberging te worden gerealiseerd. De realisatie van de 4 nieuwe woningen komt tot stand in combinatie met het landschappelijke inrichtingsplan. Onderdeel van het landschappelijk inrichtingsplan is de realisatie van een poel alsmede een natte zone. Binnen deze voorzieningen is voldoende ruimte aanwezig om aan de waterbergingsopgave van 96 m³ te voldoen. De gemeente 's-Hertogenbosch heeft de gronden binnen het plangebied in eigendom. Zij zijn verantwoordelijk voor de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inrichting waaronder de realisatie van de natte zone en de poel.

Om de kwaliteit van het hemelwater te garanderen, dienen onderdelen welke met regenwater in aanraking kunnen komen, te worden vervaardigd of te bestaan uit niet-uitloogbare bouwmaterialen, zoals kunststoffen of gecoat staal of aluminium. Door het gebruik van niet-uitlogende materialen komen geen verhoogde concentraties verontreinigende stoffen voor in het te infiltreren water. In de nieuwe situatie wordt alleen het huishoudelijk afvalwater geloosd op de bestaande riolering. Enkel schoon regenwater mag worden geïnfiltreerd. Infiltratie van afgekoppelde verhardingen, zoals opritten, parkeerplaatsen en terrassen mogen niet verontreinigd zijn met chemische bestrijdingsmiddelen, olie, agressieve reinigingsmiddelen of andere verontreinigende stoffen.

Oppervlaktewater

Het perceel grenst aan een leggerwatergang. Waterschap Aa en Maas is hierover bevoegd gezag.

In de Keur van het waterschap is geregeld dat wanneer er sprake is van werkzaamheden die verricht gaan worden in of nabij een A-watergang er een watervergunning dient te worden aangevraagd. Tevens is een verbod opgenomen om binnen 5,00 meter breedte uit de insteek aan beide zijden van een A-watergang obstakels te plaatsen of te hebben. Gelet op de waterhuishoudkundige belangen is het noodzakelijk om deze zone, de beschermingszone, vrij te houden van alle obstakels. Het oprichten van obstakels is alleen mogelijk als deze in overeenstemming zijn met de Keur.

Conclusie

In deze waterparagraaf is de waterbergingsopgave van het plangebied Maliskampsestraat 53 bepaald en ingevuld met een passend ontwerp voor hemelwater, grondwater en afvalwater. Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt de waterbergingsopgave getoetst, en zijn een berekening en tekening met voorzieningen onderdeel van de aanvraag.

5.10 Duurzaamheid

We staan in Nederland voor ingewikkelde opgaven. Niet alleen moeten we steeds meer mensen huisvesten, ook hebben we rekening te houden met klimaatverandering en een toenemende schaarste aan energie en grondstoffen. Ook ontwrichten hoosbuien steeds vaker de openbare ruimte. Gemeente 's-Hertogenbosch werkt intensief aan een energiebewuste, gezonde, groene en klimaatbestendige gemeente. Hierbij zorgen we er onder meer voor dat onze gemeente door onze inwoners als prettig en gezond wordt ervaren, met behoud van grondstoffen en het milieu in het algemeen. De duurzame uitgangspunten zijn vastgelegd in de 'visie duurzaam 's-Hertogenbosch' (mei 2019).

Met de vastgestelde visie zet gemeente 's-Hertogenbosch verduurzaming in op de onderstaande 4 thema's:

  • 1. Gezonde, groene en klimaatbestendige omgeving (o.a. hemelwaterberging)
  • 2. CO2 neutrale omgeving (energie)
  • 3. Waardebehoud van grondstoffen (circulariteit)
  • 4. Duurzame mobiliteit


Conform de visie houden we rekening met veranderingen in het klimaat met meer extreme buien en hete zomers. We zorgen voor een veilig watersysteem en werken aan vergroening van onze omgeving. Op het gebied van energie (om een CO2 neutrale gemeente te worden) werken we enerzijds aan het verminderen van de energievraag en anderzijds het opwekken van duurzame energie op diverse manieren. Ook maken we stappen om de gemeente op termijn aardgasloos te laten zijn. Ten aanzien van grondstoffen zijn we ons er van bewust dat deze dreigen schaars te worden door een groeiende bevolking en toenemende welvaart in de wereld. Beschikbare grondstoffen dienen derhalve zo efficiënt mogelijk te worden gebruikt (en hergebruikt) en we gaan er bewust mee om.

Ten aanzien van het vervoer werken we aan schonere, slimmere en duurzame mobiliteit. Op deze wijze bouwen we samen aan een duurzaam 's-Hertogenbosch.

Hierna is per thema beschreven op welke wijze invulling wordt gegeven aan het onderwerp 'duurzaamheid' in het voorliggende plan.

1. Gezonde, groene en klimaatbestendige omgeving (o.a. hemelwaterberging en vergroening)

's-Hertogenbosch gaat voor een aantrekkelijke, leefbare en groene gemeente met schone lucht. We spelen in op veranderingen in het klimaat met extreme regenbuien en hete zomers. Voldoende waterberging helpt wateroverlast te voorkomen en maakt ons beter bestand tegen droogte. We willen onze gemeente zichtbaar vergroenen, met name in de bebouwede stedelijke omgeving. Groen vergroot de biodiversiteit, bevordert de gezondheid van ons inwoners en heeft een verkoelende werking.

De voorgenomen ontwikkeling (van 4 woningen) voorziet in de realisatie van circa 800 m² aan bebouwing en een even zo grote hoeveelheid aan verharding rondom de woningen. Hoewel de verharding ten opzichte van de eerdere situatie (van het agrarische bedrijf met stallen) afneemt, wordt op basis van het gemeentelijk hemelwaterbeleid met het plan zo'n 96 m³ waterberging gerealiseerd. Deze berging zal gerealiseerd worden middels een waterpoel, welke onderdeel is van een groter landschappelijk inrichtingsplan. Buiten de woningen met aangrenzende verhardingen, blijft het resterende deel van het plangebied groen en onverhard. Delen krijgen een natuurbestemming in plaats van een agrarische. Ze worden daarmee in het inrichtingsplan ook anders ingericht, namelijk ten gunste van de biodiversiteit. Aangezien de verharding ten opzichte van de eerder vergunde situatie afneemt, is een 'gemeentelijke groennorm' hier niet aan de orde. Desondanks worden de percelen met veel en biodivers groen ingericht. Voor de groene inrichting van het plangebied wordt verwezen naar de inhoudelijke beschrijving van de landschappelijke inpassing en natuurcompensatie.

2. CO2 neutrale omgeving (energie)

Energiebeheer een belangrijk speerpunt binnen duurzaamheidsambities van de gemeente 's-Hertogenbosch. In 2050 wil de gemeente klimaatneutraal zijn. Het liefst al in 2045. Deze doelstelling betekent dat niet alleen de gemeente veel doet, maar ook de Bossche bedrijven, inwoners, ontwikkelaars, maatschappelijke groepen, woningcorporaties zullen hierin moeten investeren, samenwerken, creatief zijn en vooruitdenken. Om de doelstelling te realiseren zijn we al bezig met verschillende maatregelen. Eén van die maatregelen is het opwekken van duurzame (schone) energie met wind en zon. En vooral ook energiebesparing. Het recente bestuursakkoord (2022-2026) beschrijft concrete maatregelen om een serieuze bijdrage te leveren om de klimaatverandering tegen te gaan, bijvoorbeeld het realiseren van windturbines in de duurzame polder, het realiseren van zonnevelden en - in stappen - overgaan naar een aardgasvrije gemeente. Daarnaast wordt voor bestaande woningen fors ingezet op energiebesparing.

De beoogde woningen worden naar verwachting in 2023 gerealiseerd. Op dit moment is de bouwnorm BENG (Bijna Energie Neutraal Gebouw) en gasloos. Het uitgangspunt is dat deze woningen energieneutraal worden gebouwd. Een energieneutrale woning wekt zelf alle energie op die de woning en bewoners verbruiken. Daarvoor worden meestal zonnepanelen gebruikt, vaak in combinatie met een warmtepomp. Dit uitgangspunt sluit aan bij het doel van de gemeente om in 2050 (of al in 2045) energieneutraal te zijn.

3. Waardebehoud van grondstoffen (circulariteit)

Circulariteit heeft alles te maken met het waardebehoud van grondstoffen. Van alle grondstoffen is slechts een beperkte voorraad aanwezig op aarde. Circulair bouwen betekent gebruik maken van materialen met een klein mogelijke milieubelasting.

Met de Milieu Prestatie Gebouwen (MPG) wordt de milieu-impact van een gebouw herleid tot één getalswaarde. De MPG becijfert de milieu-impact van alle materialen en installaties die in een gebouw worden toegepast gedurende alle levensfasen. Die wordt uitgedrukt in één getal: de schaduwprijs per vierkante meter bvo per jaar. Hoe lager de MPG, hoe kleiner de milieu-impact. Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning moet een MPG-berekening worden ingeleverd. De toegestane MPG is momenteel maximaal 0,8. Het Rijk wil de eis uiterlijk in 2030 aanscherpen tot een grenswaarde van 0,5. Het uitgangspunt voor de nieuwbouw is dusdanige bouwmaterialen te gebruiken zodat een lagere MPG wordt behaald dan het wettelijk minimum. Hiermee worden de ambities van de gemeente 's-Hertogenbosch nagestreefd.

4. Duurzame mobiliteit

Duurzame mobiliteit heeft alles te maken met 'schoon' vervoer. We werken aan een gezondere leefomgeving door minder uitstoot van luchtvervuilende stoffen als stikstof en fijnstof, en minder geluidsoverlast. Voor wat betreft de beoogde woningen is het uitgangspunt om iedere woning te voorzien van ten minste één elektrisch laadpunt voor auto. Fietsen kunnen eenvoudig worden opgeladen middels een stroompunt (in een berging).

5.11 Flora en Fauna

Toetsingskader

De bescherming van de natuur is vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wnb geeft het wettelijke kader voor de bescherming van natuurgebieden en voor soortenbescherming. Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wnb ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en gebieden de uitvoering van het plan niet in de weg staan. De provincie is bevoegd gezag voor de toetsing van handelingen met mogelijke gevolgen voor beschermde dier- en plantensoorten (de soortenbeschermingsbepalingen) én voor Natura 2000-gebieden (de gebiedenbeschermingsbepalingen). Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, blijft het Rijk bevoegd gezag. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ook in dit kader zijn de provincies het bevoegd gezag.

Gebiedsbescherming vanuit de Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming, heeft voor wat betreft gebiedsbescherming, betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze bij de voorbereiding van een bestemmingsplan in kaart te worden gebracht en beoordeeld. Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Een ruimtelijk plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied kan alleen worden vastgesteld indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voorhanden;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
  • de noodzakelijke compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig.

Gebiedsbescherming vanuit provinciaal beleid

Het Natuurnetwerk Nederland (voorheen: Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones met als doel natuurgebieden beter met elkaar en met het omringende agrarisch gebied te verbinden. Conform artikel 1.12 van de Wet natuurbescherming dragen Gedeputeerde Staten in hun provincie zorg voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, genaamd 'Natuurnetwerk Nederland'. Zij wijzen daartoe in hun provincie gebieden aan die tot dit netwerk behoren. De planologische begrenzing en beschermingsregimes van het Natuurnetwerk Nederland loopt via het traject van de provinciale ruimtelijke structuurvisies en verordeningen. Voor deze gebieden geldt een planologisch beschermingsregime. Activiteiten in deze gebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten hebben op de wezenlijke kenmerken of waarden of als deze kunnen worden tegengegaan met mitigerende maatregelen.

Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming onderscheidt beschermingsregimes voor soorten op grond van internationale verdragen, aangevuld met soorten die vanuit een nationaal oogpunt beschermd worden. Hierdoor zijn er in de Wet natuurbescherming drie verschillende verbodsartikelen per categorie soorten;

  • soorten van de Vogelrichtlijn (artikel 3.1);
  • soorten van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (artikel 3.5);
  • andere soorten (artikel 3.10).

Per beschermingsregime is aangegeven welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Volgens artikel 3.31 zijn de verboden, bedoeld in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10 niet van toepassing op handelingen die zijn beschreven in en aantoonbaar worden uitgevoerd overeenkomstig een door het Ministerie van Economische Zaken goedgekeurde gedragscode en die plaatsvinden in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, of ruimtelijke ontwikkeling of inrichting.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, “Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek”, bevindt zich op circa 5,9 kilometer afstand ten zuidwesten van het projectgebied. Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect als gevolg van storingsfactoren als toename van geluid, licht of depositie van stikstof. Mede gezien de afstand tot het plangebied zijn externe effecten als gevolg van aspecten als licht, geluid en trillingen uitgesloten.

Daar de voorgenomen ontwikkeling de bouw van 4 woningen en de aanleg van ruim 2 hectare natuur betreft, is een toename van stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied niet uit te sluiten. Daarom is een stikstofberekening uitgevoerd, zie Bijlage 8.

Uit het vervolgonderzoek met een AERIUS-berekening blijkt dat in zowel de aanleg- als gebruiksfase de stikstofdepositie op de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden niet hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar. Er is dus geen sprake van vergunningplicht op grond van de Wet natuurbescherming.

Het aspect stikstofdepositie vormt geen belemmering voor het plan.

Soortenbescherming

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd, zie Bijlage 9. Uit het onderzoek blijkt onderstaande.

Beschermde plantsoorten

Er zijn geen beschermde plantsoorten of resten van beschermde plantensoorten aangetroffen en worden daarmee uitgesloten.

Vleermuizen

Getoetst is op de verschillende functies die het plangebied kan hebben voor vleermuizen. Dit betreft plaatsen waar vleermuizen kunnen verblijven (verblijfplaatsen zoals kolonie-, paar- en winterverblijfplaatsen), vaste routen tussen verblijfplaatsen in de zomer en winter; respectievelijk vlieg- en migratierouten en plaatsen en gebieden waar vleermuizen foerageren. De aanwezigheid van verblijfplaatsen zoals kolonie- en paarplaatsen van vleermuizen kon niet worden uitgesloten. In de bebouwing waren geschikte openingen in de daken vastgesteld waarin vleermuizen konden verblijven. De voormalige gebouwen vormden onderdelen in lijnvormige landschapselementen waarop vleermuizen zich konden oriënteren. Na de sloop van de bebouwing zouden vleermuizen zich mogelijk minder kunnen oriënteren.

Negatieve effecten op vliegroutes konden derhalve niet op voorhand worden uitgesloten. De aanwezigheid van migratieroutes wordt uitgesloten omdat grootschalige landschapselementen, zoals dijken en rivieren niet voorkomen in het plangebied of aansluiten op het plangebied. Met de realisatie van de plannen zal het gebied niet wezenlijk van vorm veranderen, gelet op de foerageermogelijkheden van vleermuizen. Mogelijk foerageert er sporadisch een gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en/of laatvlieger als gevolg van de aanwezige ecotopen (verhardingen e.d.). Het plangebied en directe omgeving is nu niet van waarde als essentieel foerageergebied en in de toekomst zal deze functie niet negatief verminderen doordat er geen essentiële zaken veranderen. Effecten op de foerageermogelijkheden van vleermuizen worden derhalve uitgesloten.

Overige zoogdieren

Gelet op de aanwezige ecotopen in het plangebied en de geografische ligging (zie Broekhuizen e.a., 2016) wordt de aanwezigheid van internationaal beschermde overige zoogdieren uitgesloten. Voor de steenmarter hadden de te slopen opstallen geen functie omdat deze werden gebruikt door mensen. Mogelijk komen in het plangebied bosmuis, veldmuis en huisspitsmuis voor. Voor deze algemeen voorkomende zoogdieren bestaat een algemene provinciale vrijstelling in de Provincie Noord-Brabant.

Broedvogels

Gedurende het verkennend veldonderzoek op vrijdag 24 mei 2019 waren geschikte (potentiële) nestlocaties aangetroffen voor vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen. Voor huismus en gierzwaluw waren de opstallen geschikt. Onder de onderste rij dakpannen konden huismussen broeden en in de daken was er een kleine kans op verblijfplaatsen van de gierzwaluw. Op meerdere plaatsen waren ook sporen van vogels vastgesteld die afkomstig konden zijn van gierzwaluw. In het opgaand groen direct rond de woning konden algemene broedvogels broeden voorkomen zoals merel, winterkoning en roodborst. Gedurende het veldonderzoek op vrijdag 24 mei 2019 waren merel en roodborst vastgesteld. In verband met de aanwezigheid van algemene broedvogels zijn het groen en de bebouwing volgens de protocollen verwijderd c.q. gesloopt. Op deze manier is voorkomen dat verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming werden overtreden.

Amfibieën

Gelet op de aanwezige ecotopen van het plangebied wordt de aanwezigheid van internationaal beschermde amfibieën uitgesloten. In het plangebied komen mogelijk gewone pad, grote groene kikker en bruine kikker voor. Voor de algemene soorten amfibieën bestaat een algemene provinciale vrijstelling in de Provincie Noord-Brabant.

Vissen

Door het ontbreken van oppervlaktewater in en direct rond het plangebied, wordt de aanwezigheid van vissen uitgesloten.

Reptielen

Gezien de huidige aanwezige ecotopen van de opstallen en directe omgeving ten opzichte van de verspreiding van reptielen (zie Ravon.nl, Creemers & Delft, 2009), kan de aanwezigheid van reptielen worden uitgesloten.

Overige

Gezien de aanwezige ecotopen kan de aanwezigheid van beschermde ongewervelden (o.a. diverse soorten dagvlinders en libellen) worden uitgesloten. Nationaal beschermde dagvlinders en libellen komen alleen voor in specifieke ecotopen.

Vervolgonderzoek en ontheffing Wet natuurbescherming

Vervolgonderzoek

Tijdens het vervolgonderzoek was vastgesteld dat in de voormalige woning een verblijfplaats aanwezig was van de gewone dwergvleermuis. Als tijdelijk alternatief zijn op 24 maart 2020 verblijfkasten gehangen aan vier bomen die staan op het grasveld tegenover het plangebied. Door de korte afstand tot het plangebied en omdat gewone dwergvleermuizen voor met name paarverblijfplaatsen ook bomen gebruiken, vormen deze locaties een geschikt alternatief.

De permanente voorzieningen worden geïntegreerd in de nieuwbouw. In het totaal moeten 4 kasten worden geïntegreerd in de nieuwbouwwoningen (1 per woning). Deze moeten minimaal 3 meter hoog worden geplaatst. Vleermuizen zijn warmteminnend. Daarom dienen kasten zoveel mogelijk naar het zuiden georiënteerd te zijn (dus niet in de noordelijke gevels).

Ten aanzien van de huismus is uit vervolgonderzoek duidelijk geworden dat er onder de dakrand van de reeds gesloopte woning 4 broedlocaties aanwezig waren. Als tijdelijk alternatief zijn binnen een straal van 200 meter 8 huismuskasten aan gevels gehangen op minimaal 3 meter hoogte vrij van verstoring van de werkzaamheden. Als permanente compensatie moeten in de nieuwbouw 8 inbouwkasten te worden geplaatst.

Nestlocaties en verblijfplaatsen van de Gierzwaluw zijn tijdens het vervolgonderzoek niet vastgesteld.

De resultaten van het vervolgonderzoek zijn opgenomen in hoofdstuk 4 van het Activiteitenplan zoals opgenomen als Bijlage 10.

Ontheffing Wet natuurbescherming

Bij besluit van 29 november 2020 met kenmerk Z/121676 heeft de provincie Noord-Brabant aan de Gemeente 's-Hertogenbosch een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming verleend (zie Bijlage 2 van de regels). Dit besluit is inmiddels onherroepelijk en heeft betrekking op het beschermen van de huismus en gewone dwergvleermuis. De vergunning ziet zowel op de (reeds verrichte) sloop als op de compenserende maatregelen na uitvoering van de bouw. Omdat de gemeente dan niet meer eigenaar zal zijn van de gronden, wordt ter nakoming van de gestelde voorschriften een voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen die verband houdt met het aanbrengen en in stand houden van 1 inbouwsteen per woning van het type VL-01 of VL-04 van Vivaro Pro t.b.v. de gewone dwergvleermuis en 2 inbouwstenen per woning van het type HMP2 van Faunaprojecten t.b.v. de huismus.

Conclusie 

De aanwezigheid van vleermuizen (verblijfplaatsen, vliegroutes) en broedvogels met vaste rust en verblijfplaatsen (huismus, gierzwaluw) kon op basis van de quick-scan niet worden uitgesloten. Op basis van het uitgevoerde vervolgonderzoek is door het bevoegd gezag een vergunning verleend. Naar aanleiding van het uitgevoerde vervolgonderzoek zijn tijdelijke huismuskasten in de omgeving geplaatst die na afloop van de bouw in de nieuwe woningen een permanente plaats krijgen.
Bij de bouw van de woningen zal aan de voorwaarden en voorschriften van deze vergunning moeten worden voldaan zodat voldoende zeker is gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd is met de Wet natuurbescherming. De verleende ontheffing is als bijlage opgenomen bij de regels en het voorzien in mitigerende maatregelen (permanente voorzieningen voor de huisvesting van de dwergvleermuis en huismus) is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels.

Natuurinclusief bouwen wordt gestimuleerd door middel van een verankering in het beeldkwaliteitsplan en de kavelpaspoorten die zijn opgesteld voor de verkoop van de bouwkavels.

5.12 Archeologie

In 1992 werd in Valetta (Malta) door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed', beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend. Het doel van dit verdrag is het archeologische erfgoed (alle overblijfselen, voorwerpen en andere sporen van de mens uit het verleden) te beschermen als bron van het Europese gemeenschappelijk geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. In het verdrag zijn drie uitgangspunten ten aanzien van de omgang met archeologie geïntroduceerd:

  • Het streven naar het behouden van archeologie in de bodem, het zogenaamde 'behoud in situ';
  • Het betrekken van archeologie in processen van ruimtelijke ordening;
  • Het de 'verstoorder betaalt'-principe. Dit komt erop neer dat degene die de grond wil verstoren (de initiatiefnemer van een bepaald project) de kosten voor archeologisch onderzoek en de uitwerkingvan de resultaten voor rekening dient te nemen.

Deze uitgangspunten zijn voor Nederland uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Deze op 1 september 2007 in werking getreden wet heeft zijn beslag gekregen via een wijziging van de Monumentenwet 1988, de Ontgrondingenwet, de Wet milieubeheer, de Woningwet en de Wet op de ruimtelijke ordening. In de Wamz is o.a. bepaald dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening moeten houden met vastgestelde (of gekende) archeologische waarden dan wel te verwachten archeologische waarden. In 2016 is de Erfgoedwet van kracht geworden. Deze Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland.

De gemeente 's-Hertogenbosch heeft in het kader van haar wettelijke taken ten aanzien van Erfgoed in het algemeen en Archeologie in het bijzonder voor het gehele grondgebied een archeologische waarden- en verwachtingenkaart en een archeologische beleidskaart opgesteld. Met behulp van de archeologische beleidskaart worden archeologische waarden en verwachtingen vervolgens opgenomen in de gemeentelijke bestemmingsplannen zodat deze planologisch beschermd zijn.

Archeologische verwachtingswaarde

Om te kunnen bepalen wat de archeologische waarden en verwachtingen is voor de drie deelgebieden gekeken naar de meest actuele archeologische waarden- en verwachtingenkaart van de gemeente 's-Hertogenbosch. Volgens deze kaart geldt voor het Sprokkelboschveld een hoge archeologische verwachting. Deze hoge verwachting is grotendeels gebaseerd op het feit dat in de ondergrond een dekzandrug aanwezig is. Bovendien zijn tijdens een archeologisch onderzoek in dit gebied aanwijzingen voor bewoning in de prehistorie gevonden. In een groot deel van het deelgebied zijn de archeologische resten in de ondergrond echter verstoord door bodemverstoring. Voor dit verstoorde deel geldt dus geen archeologische verwachting meer. Voor het deelgebied bij het Eikenburgbos en het deel bij het perceel Maliskampsestraat 53 geldt volgens de actuele waarden- en verwachtingenkaart een middelhoge verwachting. Beide deelgebieden liggen op een dekzandwelving en dergelijke zones waren ondanks hun relatief lage ligging nog steeds aantrekkelijke bewoningslocaties in het verleden. Op het perceel Maliskampsestraat 53 heeft een agrarisch bedrijf gezeten met grote opstallen. Bij de aanleg maar ook bij de sloop van de opstallen is de ondergrond dermate sterk verstoord dat hier geen behoudenswaardige vindplaatsen meer te verwachten zijn. De middelhoge archeologische verwachting is voor deze zone dus weggevallen. Voor de rest van dit deelgebied is in opdracht van de gemeente een archeologische bureau- en booronderzoek uitgevoerd (Bijlage 11). Doel van het onderzoek was om te kunnen bepalen of er in dit gebied inderdaad sprake is van een dekzandwelving of dat er wellicht nog hogere dekzandkoppen aanwezig zijn. Ook is tijdens het onderzoek gekeken of de ondergrond in dit deelgebied nog intact is of dat er in het verleden bodemverstoringen hebben plaatsgevonden. Uit het onderzoek is gebleken dat het plangebied op een geleidelijke overgang van een dekzandvlakte naar een dekzandrug ligt. Van een echte gradiëntsituatie is geen sprake, zodat de kans op vindplaatsen van jager-verzamelaars laag wordt ingeschat. Bovendien blijkt de bovengrond volledig te zijn opgenomen in een regelmatig geploegde bouwvoor. Vondsten die op het pleistocene oppervlak zijn achtergelaten, zullen daardoor verstoord zijn. Diepere grondsporen kunnen daaronder nog wel intact zijn, vanaf een diepte van 50 - 80 cm -mv. Met name in de noordelijke helft van dit deel van het plangebied, waar sprake is van een podzolgrond kunnen deze niet worden uitgesloten, zoals ook is gebleken uit een bekende vindplaats 700 meter ten westen van het plangebied met eenzelfde landschappelijke ligging. Wel moet worden vermeld dat de (prehistorische) landbouwer ten noorden van het plangebied betere alternatieven voorhanden had, omdat de gronden hier aanzienlijk hoger gelegen en beter ontwaterd zijn. In het plangebied stond het grondwater, ondanks de droge zomer relatief hoog. De kans op het aantreffen van behoudenswaardige vindplaatsen lijkt in dit deelgebied dus zeer beperkt te zijn.

Conclusie

Op basis van de archeologische verwachtingen in de drie deelgebieden is voor de zones met een hoge en middelhoge verwachting in het bestemmingsplan een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' opgenomen. Conform het archeologische beleid van de gemeente 's-Hertogenbosch betekent dit dat bij bodemingrepen groter dan 100 m² en dieper dan 50 cm een onderzoeksplicht geldt. Specifiek voor deelgebied Maliskampsestraat 53 is op basis van het uitgevoerde onderzoek bepaald dat het aantreffen van behoudenswaardige vindplaatsen weliswaar beperkt is, maar ter controle is wel besloten om tijdens de aanleg van de poel in het plangebied een archeologische inspectie uit te voeren. Indien hierbij geen archeologische resten worden aangetroffen, dan kan de ontgraving onbelemmerd voortgaan. Indien wel resten worden aangetroffen, dan worden deze binnen de contouren van de poel gedocumenteerd en indien behoudenswaardig, opgegraven.

Hoofdstuk 6 Juridisch-bestuurlijke aspecten

6.1 Algemeen

In het voorgaande hoofdstuk zijn de uitgangspunten van dit bestemmingsplan geformuleerd. In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP). De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. de SVBP is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro gemaakt moeten worden. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden, met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijks als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.

6.2 Toelichting op de bestemmingen

6.2.1 'Natuur'

De landschappelijke inrichting als compenserende maatregel wordt juridisch-planologisch geregeld binnen de bestemming 'Natuur'. De gronden hier zijn voornamelijk bestemd voor het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van de natuur en/of landschapselementen. Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan met een hoogte van maximaal 3 meter.

Ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' is een toegang tot het boererf togestaan.

6.2.2 'Verkeer - Verblijfsgebied'

Het gezamenlijke erf centraal op het boerenerf is voorzien van de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan met een hoogte van maximaal 3 meter. Voor kunstobjecten en verlichting is een bouwhoogte van maximaal 10 meter van toepassing.

6.2.3 'Wonen'

Het voormalige agrarische bouwvlak is in dit bestemmingsplan grotendeels bestemd als 'Wonen'. Binnen deze bestemming zijn voor de woningen separate bouwvlakken opgenomen waarin tevens de maximale goot- en bouwhoogte per woning zijn vastgelegd. Uitgangspunt is dat alle functies, dus ook bergingen etc, binnen het bouwvlak van de hoofdbouwmassa worden ondergebracht. Behalve bij de hooimijt-woning dienen bij de woningen 2 parkeerplaatsen inpandig te worden gerealiseerd. Het bestemmingsplan maakt geen losstaande erfbebouwing mogelijk.

6.2.4 Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1'

Met het opnemen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1' waar ingevolge het gemeentelijk beleid een verwachtingswaarde voor geldt, worden eventuele aanwezige archeologische waarden beschermd.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

De gemeente 's-Hertogenbosch heeft de gronden binnen het plangebied in eigendom. De gemeente is ook initiatiefnemer van onderhavige bestemmingswijziging. Het project richt zich op een marktsegment waar momenteel vraag naar is. De kosten worden gedekt uit de opbrengsten van de verkoop van de bouwkavels. Het landschappelijk inrichtingsplan is als voorwaardelijke verplichting vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan. De aanleg en het onderhoud van deze landschappelijke inrichting zijn de verantwoordelijkheid van de gemeente. Hiermee kan het bestemmingsplan financieel haalbaar worden geacht.

Hoofdstuk 8 Inspraak en vooroverleg

8.1 Vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan de provincie en het waterschap. De vooroverlegreacties zijn samengevat en beantwoord in het eindverslag inspraak en vooroverleg en is opgenomen in Bijlage 12.

De provincie heeft geen op- of aanmerkingen ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling. Het waterschap heeft enkele tekstuele opmerkingen. Deze zijn verwerkt in de toelichting.

8.2 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan en het beeldkwaliteitsplan hebben vanaf 8 juni 2020, overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening, gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn kon iedereen schriftelijk of mondeling een inspraakreactie bij het college van burgemeester en wethouders naar voren brengen. Omwonenden zijn op de hoogte gesteld van de ter inzage legging van het voorontwerpbestemmingsplan.

Gedurende de inzagetermijn zijn twee inspraakreacties ontvangen. De inspraakreacties zijn samengevat en beantwoord in het eindverslag inspraak en vooroverleg en is opgenomen in Bijlage 12.