Plan: | Buitengebied Maasdonk 2012 herziening Heeseind 48 Nuland |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0796.0002338-1401 |
Het voorliggend bestemmingsplan "Buitengebied Maasdonk, herziening Heeseind 48 Nuland" heeft betrekking op de bouw van zes nieuwe woningen op de (voormalige) bedrijfslocatie Heeseind 48 te Nuland, in de gemeente 's-Hertogenbosch. Naast de realisatie van zes woningen behoudt het zuidelijk deel van het perceel de bestemming voor kantoordoeleinden aan de zijde van de spoorlijn.
Op 1 januari 2015 is dit deel van het buitengebied van de gemeente Maasdonk door een herindeling samengevoegd met gemeente 's-Hertogenbosch. In deze toelichting wordt om deze reden in enkele gevallen gesproken over de voormalige gemeente Maasdonk.
In het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Maasdonk 2012' (vastgesteld op 29 januari 2013) is voor het gehele plangebied een bedrijfsbestemming opgenomen. De realisatie van de gewenste nieuwe woningen is op basis van dit bestemmingsplan niet mogelijk.
De toenmalige gemeente Maasdonk heeft aangegeven in principe bereid te zijn om medewerking te verlenen aan het plan. Nieuwbouw van extra woningen in het buitengebied is echter alleen mogelijk wanneer hiervoor een kwaliteitsverbetering in het buitengebied wordt geleverd en de ontwikkeling niet in strijd is met andere wet- en regelgeving.
Voor het gebied Heeseind, waar het plangebied onderdeel van uitmaakt, is de Visie Heeseind opgesteld. Deze visie is vervolgens vertaald in de Structuurvisie Buitengebied van de voormalige gemeente Maasdonk. Op basis van deze visie is het mogelijk om van de gemeente een woningbouwcontingent te krijgen. In de voorliggende toelichting wordt aangegeven hoe het te realiseren project past in het (gemeentelijk) beleid. Vervolgens wordt inzicht gegeven in de bij de afweging betrokken belangen en aspecten.
In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de bestaande situatie in het plangebied, het geldende relevante beleidskader wordt beschreven in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 volgt een beschrijving van de voorgenomen ontwikkeling, inclusief een beschrijving van de randvoorwaarden voor de gewenste ontwikkeling in de vorm van een beeldkwaliteitsplan dat voor deze ontwikkeling is opgesteld. De uitvoeringsaspecten zoals flora en fauna, milieu en externe veiligheid komen in hoofdstuk 5 aan bod. De waterparagraaf wordt in hoofdstuk 6 uiteengezet. In hoofdstuk 7 volgt de juridische toelichting. Ten slotte worden in hoofdstuk 8, respectievelijk 9 de uitvoerbaarheid van en de resultaten van de inspraak en het vooroverleg over het plan beschreven.
Het initiatief heeft betrekking op het perceel aan Heeseind 48 te Nuland, gemeente 's-Hertogenbosch. Het plangebied is gelegen ten noorden van de kern Nuland. Het terrein ligt net ten noorden van de spoorlijn Den Bosch-Nijmegen en ligt ingeklemd tussen het Heeseind en de Kerkdijk. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door het erf en de tuin van de woonboerderij Kerkdijk 2. Het plangebied bevindt zich aan een oude zomerdijk van de Maas en maakt onderdeel uit van het historisch gegroeide lint langs deze dijk (Heeseind). De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door een kampenlandschap op dekzand in het overgangsgebied naar de kom.
Luchtfoto plangebied
De percelen kadastraal bekend als Gem. Nuland sectie B, nummers 3832 en 3833 maken deel uit van het plangebied. In totaal is het plangebied ongeveer 12.000 m² groot.
Ligging gebouwen in plangebied (bron: kadastrale Kaart)
Momenteel is op het perceel aan Heeseind 48 een depot gevestigd van zand en grind. In de zuidelijke punt van het plangebied bevindt zich hoofdzakelijk de op het terrein aanwezige bebouwing. Direct nabij het spoor staat een pand dat in gebruik is als kantoor bij het bedrijf. Het pand is van oorsprong gebouwd en in gebruik geweest als café met woonhuis. Direct ten noorden daarvan, gelegen langs de Kerkdijk, bevindt zich de meeste bedrijfsbebouwing. Verspreid over het terrein komen nog twee losse gebouwen voor. In totaal is er ruim 700 m2 bebouwing aanwezig.
Functie | Oppervlak (m2) | |
1 | bedrijfsgebouw (reeds verwijderd) | 71 |
2 | bedrijfsgebouw | 100 |
3 | bedrijfsgebouw | 426 |
4 | kantoor | 111 |
totaal | 708 |
Het perceel wordt zowel vanaf de Kerkdijk als vanaf het Heeseind ontsloten. De hoofdontsluiting is gelegen aan de Kerkdijk. In overleg met de gemeente is destijds afgesproken dat het vrachtverkeer van het bedrijf niet in zuidelijke richting door het dorp rijdt maar via het Heeseind naar het bovenliggende wegennet wordt afgewikkeld.
Het plangebied ligt aan de historisch gegroeide lintstructuur Heeseind. De lintstructuur van de Heeseind ligt langs een dijk. Van oorsprong hadden de kavels aan de Heeseind een kleinschalig smal kavelpatroon. Dit patroon is minder herkenbaar doordat percelen zijn samengevoegd. De historische bebouwing aan de Heeseind heeft geen strakke rooilijn. De bebouwing staat wel haaks op of evenwijdig aan de weg.
Rondom het plangebied bevindt zich hoog opgaande beplanting in de vorm van laanbeplanting langs de Kerkdijk en het Heeseind. Op het terrein zijn langs de randen nog verspreid liggende hoogopgaande bossages gelegen. In en rondom het plangebied zijn geen watergangen en oppervlaktewater gelegen.
In de nabijheid van het plangebied heeft op de T-splitsing Kerkdijk - Nulandsestraat een kerk gestaan. Deze zogenoemde polderkerk is niet meer aanwezig. Wel is het grondplan van de polderkerk te zien op het perceel. In paragraaf 5.1.2 Cultuurhistorie is nader op de cultuurhistorie van het (plan)gebied ingegaan.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan Buitengebied van de voormalige gemeente Maasdonk, dat is vastgesteld op 29 januari 2013. Voor het perceel is de bestemming 'Bedrijf' opgenomen. Tevens bevat het perceel de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - niet agrarisch-technisch en niet agrarisch verwant bedrijf'. Op basis van de aan de aanduiding gekoppelde bedrijvenlijst is op het perceel een Wegenbouwbedrijf (waaronder ook het depot van zand en grind) toegestaan. Op het terrein is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan. Binnen het plangebied is maximaal 710 m2 aan bebouwing toegestaan.
Aan de rand van het bedrijfsperceel is nog de functieaanduiding 'groen' opgenomen. Met de functieaanduiding worden de aanwezige groenvoorzieningen ter afscherming van de bedrijfsactiviteiten gewaarborgd.
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' is opgenomen om de archeologische verwachtingen te beschermen.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Een van de nationale belangen die de SVIR benoemt, is het belang van een "zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten". Concreet betekent dit onder meer dat ruimte zorgvuldig moet worden benut en overprogrammering moet worden voorkomen. Om die doelstellingen te bereiken, is in 2012 de Ladder voor Duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (gewijzigd per 1 juli 2017).
De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens een recente overzichtsuitspraak ((ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn, dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Voor overige stedelijke functies wordt in de hiervoor genoemde overzichtsuitspraak gesteld, dat voor andere stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 onder i van het Bro in de vorm van een terrein is 'in beginsel' geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt. Bestaat de andere stedelijke ontwikkeling uit de toevoeging van een gebouw, dan ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m2.
De woningen worden gerealiseerd op een bedrijfsperceel dat momenteel in gebruik is als depot voor zand en grind. Daarnaast behoudt het meest zuidelijk gedeelte van het plangebied de bestemming 'Bedrijf'. Met behulp van een wijzigingsbevoegdheid kan dit gedeelte, zoals hiervoor aangegeven, gewijzigd worden ten behoeve van een kleinschalige horecafunctie. Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen stedelijke ontwikkeling mogelijk, zoals de Ladder voor Duurzame verstedelijking voor ogen heeft. Immers, het bouwplan maakt maximaal zes nieuwe woningen mogelijk en een kleinschalige horecafunctie in het zuidelijk deel van het plangebied. Op basis van de analyse en beschrijving wordt geconcludeerd dat het bouwplan niet is strijd is met Ladder voor Duurzame verstedelijking.
Wel kan in dit kader worden gemeld dat met het voorliggende initiatief een bijdrage wordt geleverd aan de behoefte aan landelijke woningen. Het plan draagt hierdoor bij de gewenste woningdifferentiatie uit de Nota wonen (zie 3.3.2 Nota Wonen).
Conclusie
Geconstateerd wordt dat de voorliggende ontwikkeling in dit bestemmingsplan passend is binnen het rijksbeleid.
Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben in hun vergadering van 7 februari 2013 de Structuurvisie 2010-partiële herziening 2014 vastgesteld. De provincie geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt.
Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. Belangrijke beleidswijzigingen hebben betrekking op de realisatie van natuur en de transitie naar zorgvuldige veehouderij in Brabant.
In de structuurvisie is het plangebied gelegen in een 'zoekgebied verstedelijking'. In het zoekgebied verstedelijking mag verstedelijking plaatsvinden. Ook wordt in dit gebied aandacht gevraagd voor de ontwikkelingsmogelijkheden van functies die een toekomstige stedelijke ontwikkeling kunnen beperken.
Structuurvisie provincie Noord-Brabant
Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben in hun vergaderingen van 7 februari 2014 en 14 maart 2014 de Verordening Ruimte 2014 vastgesteld. Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten in hun vergadering van 18 maart 2014 besloten de Verordening Ruimte 2014 op onderdelen te wijzigen. De Verordening Ruimte draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke belangen en doelen zoals die benoemd zijn in de Structuurvisie en bevat hiertoe instructieregels die van belang zijn voor gemeenten bij het opstellen van hun bestemmingsplannen en andere planologische maatregelen.
Ruimtelijke kwaliteit
De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van Brabant bevorderen. Iedere ontwikkeling moet passen in de omgeving. De omgeving bestaat uit zowel aanwezige waarden als uit omliggende functies; aard, schaal en functie van bebouwing wordt in dat kader afgewogen. In artikel 3 van de verordening zijn voorwaarden opgenomen ter bevordering van de ruimtelijke kwaliteit. Voor de voorliggende ontwikkeling dient getoetst te worden aan artikel 3.1 'Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit'.
Hieraan wordt voldaan; voor de onderbouwing wordt verwezen wij naar hoofdstuk 4, beeldkwaliteit.
Hieraan wordt voldaan; voor de onderbouwing wordt verwezen wij naar hoofdstuk 4, beeldkwaliteit.
De voorliggende ontwikkeling maakt gebruik van de bestaande bedrijfsbestemming. De bedrijfsbestemming wordt nagenoeg geheel gewijzigd in een woonbestemming, uitgezonderd een deel van het terrein aan de zuidkant, waarvoor een wijzigingsbevoegdheid in het plan wordt opgenomen ten behoeve van de ontwikkeling en realisering van een horecagelegenheid.
Het plan wordt gerealiseerd binnen de grenzen van het huidige bouwvlak. Het bestaande ruimtebeslag wordt niet overschreden.
Bij de voorliggende ontwikkeling is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling zoals aangegeven in artikel 3.1.6 tweede lid van het Bro. Zie hiervoor 3.1.2 Ladder voor Duurzame Verstedelijking.
Hieraan wordt voldaan. De woningen worden binnen het huidige bestemmingsvlak 'bedrijf' gerealiseerd. Het geldende bestemmingsplan laat hier reeds bebouwing toe.
Hieraan wordt voldaan, zie voor de resultaten 5 Onderzoeksaspecten en 6 Waterparagraaf.
Hieraan wordt voldaan, zie 4.4 Beeldkwaliteitsplan, 5 Onderzoeksaspecten en 6 Waterparagraaf.
Hieraan wordt voldaan, zie 5.9 Verkeer en parkeren.
Het geldende bestemmingsplan voor deze locatie is niet ouder dan tien jaar. Hiervoor is reeds aangegeven dat voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden.
Integratie Stad-land
De locatie waar de stedelijke ontwikkeling is beoogd, heeft de aanduiding 'integratie stad-land'. In artikel 9.1 geeft de verordening aan dat een bestemmingsplan, ter plaatse van de aanduiding 'Integratie stad-land' kan voorzien in een stedelijke ontwikkeling mits:
Het bestemmingsplan strekt ertoe dat:
Deze ontwikkeling betreft een kleinschalige stedelijke ontwikkeling in Integratie Stad-Land, die gepaard gaat met een evenredige zogenoemde groene en blauwe ontwikkeling. Er wordt geïnvesteerd in een groenstrook, wandelpad en er wordt een vergoeding in het reconstructiefonds gestort (bijdrage aan fonds Heeseind) en zal worden gebruikt voor versterking van de groenstructuur (bomen) aan het Heeseind. Voor een nadere verantwoording wordt verwezen naar hoofdstuk 4.
Uitsnede kaart Verordening ruimte 2014
Conclusie
De voorliggende ontwikkeling voldoet aan de provinciale zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit. Daarnaast is voor de voorliggende ontwikkeling een beeldkwaliteitsplan opgesteld waarin de groene en blauwe landschapsontwikkeling is beschreven. Hiermee voldoet de voorliggende ontwikkeling aan het provinciale beleid.
De Wro verplicht gemeenten tot het opstellen van een structuurvisie. De Structuurvisie Buitengebied (met doorvertaling Visie Heeseind 2006) van de voormalige gemeente Maasdonk biedt op een zodanige wijze sturing aan nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied dat er ruimte wordt geboden voor ontwikkeling van nieuwe economische dragers, mits de bestaande omgevingskwaliteit blijft behouden en wordt versterkt, en mits dat niet ten koste gaat van de ontwikkelingsmogelijkheden van bestaande functies in de omgeving.
Voor het plangebied is een afzonderlijke nadere beleidsvisie opgesteld in de vorm van een gebiedsvisie voor gebieden binnen bebouwingsclusters en voor het gebied buiten deze clusters. In deze visie wordt de locatie ook aangehaald als een opslagterrein voor zand, grind en bestratingmateriaal met een minder aantrekkelijke uitstraling. Voorts vermeld de visie dat "bij de spoorwegovergang een wit huis staat in slechte onderhoudsstaat (vroeger een café met terras)".
Uitsnede structuurvisie Buitengebied, met de bebouwingsconcentratie Heeseind
Een nieuwe, recreatieve functie voor het witte huis op het einde van de dijk bij de spoorwegovergang (bijv. horeca met terras), kan gebruikt worden om dit punt te laten functioneren als recreatieve ontsluiting van het Heeseind en omgeving, door van hieruit wandel- en fietsroutes te ontwikkelen. De functie en uitstraling van deze locatie als startpunt voor diverse routes wordt versterkt als het achterliggende opslagterrein een invulling krijgt dat past bij een toekomstige recreatieve functie van het witte huis. Gedacht kan worden aan terras, speeltuin, theetuin, kinderboerderij e.d. Een oude wandelroute (kerkepad) ter hoogte van nr. 47 naar de historische locatie van de vroegere polderkerk van Nuland, kan onderdeel gaan vormen van de te ontwikkelen wandel- en fietsroutes.
In deze visie wordt het opslagterrein aangemerkt als een te saneren locatie. Niet als ontwikkellocatie voor woningbouw. Echter, op 22 oktober 2013 heeft het college besloten dat op deze locatie woningbouw in beginsel mogelijk wordt geacht, mits het plan bijdraagt aan een kwalitatieve landschappelijke verbetering door middel van het saneren van het opslagterrein, een goede landschappelijke inpassing van de woningbouw en er sprake is van een financiële bijdrage.
De visie Heeseind (2006) is onder meer gebruikt als basis voor voornoemde structuurvisie. De uitgangspunten en richtlijnen uit de visie Heeseind zijn verwerkt in de structuurvisie van het gehele buitengebied van de voormalige gemeente Heeseind.
De structuurvisie uit 2006 biedt een duidelijk kader waarbinnen ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. De visie legt het initiatief en de creativiteit bij de burgers en de ondernemers in het plangebied. De gemeente bedenkt dus niet zelf de oplossingen, maar schept kaders en geeft ontwerprichtlijnen mee, waarmee initiatiefnemers creatief kunnen zijn.
Vanuit de gemeentelijke structuurvisie van de voormalige gemeente Maasdonk wordt nader ingezoomd op bebouwingsconcentraties. Op basis van deze visie is het mogelijk woningbouw te realiseren binnen bebouwingsconcentraties. Tevens behoort het splitsen van cultuurhistorische bebouwing tot de mogelijkheden.
In de structuurvisie zijn ontwerprichtlijnen opgenomen opgesplitst in drie onderdelen, namelijk richtlijnen stedenbouw, richtlijnen kavel en richtlijnen bebouwing. Hierbij blijft de kwaliteit van het landschap van groot belang. Zo wordt voorgeschreven dat het bebouwingslint niet dicht mag groeien. Landschappelijke versterking van de kavelstructuren door begeleidende elzensingels is gewenst. Er zijn richtlijnen opgenomen voor stedenbouw onder andere het behoud en versterking van open corridors en zichtlijnen, maar ook de landschappelijke versterking in het overgangsgebied naar de kom. De richtlijnen voor de inrichting van de kavel schrijven onder andere directe ontsluiting op de hoofdweg voor, onregelmatige blokkavels gerelateerd aan het oorspronkelijke patroon, de woning dient te worden georiënteerd op de weg en het perceel moet worden ingericht met landelijke elementen.
De richtlijnen voor de bebouwing schrijven voor dat de bebouwing terugliggend ten opzichte van de ontsluitingsweg en ondergeschikt aan beeldbepalende bestaande bebouwing dient te zijn, de plaatsing van de voorgevel niet in een strakke rooilijn dient te liggen en dat het gebouw haaks op of evenwijdig aan de weg moet komen te liggen. Het is van belang rekening te houden met de ontwerprichtlijnen, bij verdere inrichting van het perceel. Op basis van deze richtlijnen is een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie hoofdstuk 4).
Het woonbeleid van de gemeente 's-Hertogenbosch is vastgelegd in de Nota Wonen 2012 die is vastgesteld door de gemeenteraad op 11 september 2012. De ambitie voor het woonbeleid van 's-Hertogenbosch is het creëren van een evenwichtige woningmarkt met een gedifferentieerd en aantrekkelijk aanbod van woningen en woonmilieus zodat mensen naar tevredenheid in de stad kunnen wonen en leven. Er wordt gestreefd naar een stad waar voldoende, betaalbare en passende woningen zijn en voldoende keuzemogelijkheden in gevarieerde en sterke buurten waarin mensen zich thuis kunnen voelen.
Deze ambitie is in de nota Wonen 2012 uitgewerkt in vier speerpunten van beleid: voldoende woningen, betaalbaar wonen, passend wonen, in sterke en vitale buurten.
De beleidsinzet van de gemeente voor woningbouw is dan als volgt:
Met voorliggende initiatief worden een bijdrage geleverd aan de behoefte aan landelijke woningen. Het plan draagt hierdoor bij de gewenste woningdifferentiatie uit de Nota wonen. Met het plan wordt geen sociale woningbouw gerealiseerd. Dit is gezien de beperkte omvang en de aard van het plan ook niet mogelijk. Voor deze locatie gelden maatwerkafspraken. Het voornemen sluit aan bij de uitgangspunten van de Nota Wonen.
Aanvullend hierop is recent de 'Woonagenda 2017/2018' vastgesteld. Deze woonagenda is een actualisatie van het woonbeleid met nieuwe accenten. Het aspect energie en duurzaamheid heeft daarin een belangrijke plaats gekregen.
Energie/Duurzaamheid:
Hoe krijgt het aspect energie/duurzaamheid vorm in het (bouw)plan? De Woonagenda 2017/2018 bevat voor nieuwe woningen diverse ambities/doelstellingen.
De Bossche ambitie is om in 2035 de gebouwde omgeving klimaatneutraal te laten zijn. Voor nieuwe woningen is de insteek om te voldoen aan de aankomende norm: BENG (Bijna EnergieNeutrale Gebouwen) die in januari 2020 van kracht wordt. Door bij nieuwbouw nu al minimaal te voldoen aan de eis hoeven deze woningen later niet tegen hogere kosten alsnog energieneutraal gemaakt te worden. Dit komt ook overeen met het energietransitieprogramma 2016-2020 dat in januari 2017 door de raad is vastgesteld.
Vanzelfsprekend verdient volledig energieneutraal (EPC = 0) of zelfs NOM (Nul-op-de-meter) de voorkeur. Geadviseerd wordt om in het ontwerp van de woningen het energie-aspect al mee te nemen. De dak-oriëntatie is namelijk van belang voor de goede werking van zonnepanelen.
Overigens is per 1 juli aanstaande de bouwnorm aardgasloos. De nieuwe woningen zullen dus op een alternatieve manier moeten worden voorzien van energie, te denken valt aan warmte vanuit bodem en/of lucht, alsook zonnepanelen.
In het kader van de realisering van de Visie Heeseind ontstaat de mogelijkheid om op de locatie Heeseind 48 zes nieuwe woningen te ontwikkelen. Voor de bouw van de woningen wordt de huidige bedrijfslocatie gesaneerd. Daarnaast wordt groen/natuur en een wandelpad aangelegd, waardoor voldaan wordt aan de kwaliteitsbijdrage. In het beeldkwaliteitsplan zijn de ontwerprichtlijnen zoals gesteld in de Visie Heeseind verder uitgewerkt. Het plan voldoet hiermee aan de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid.
Het plangebied ligt in het landelijke gebied ten noorden van de kern van het dorp Nuland, ten oosten van Rosmalen en ten zuidwesten van Oss. Het buurtschap Heeseind ligt hoger in het landschap op het noordelijke deel van de dekzandrug in Noordoost Brabant.
De spoorlijn tussen Tilburg en Nijmegen, ten zuiden van het plangebied doorsnijdt het landschap en de lintstructuur van Heeseind-Nuland. Het buurtschap is hierdoor "los" komen te liggen van het dorp. Het lint van het Heeseind heeft door de jaren heen een sterkere oost-west oriëntatie gekregen met gemengde functies.
Het plangebied ligt ingeklemd tussen de Kerkdijk en het Heeseind. Het Heeseind en de Kerkdijk liggen hoger dan het omringende landschap en hebben een forse laanbeplanting. Hierdoor heeft het plangebied de uitstraling van een op zichzelf staande plek met een ruimtelijke verwantschap aan het landelijke gebied. Het omringende landelijke gebied wordt gekenmerkt door openheid met aanwezigheid van boscomplexen en hagen.
Het Heeseind is een boerderijlint en de Kerkdijk is een gevarieerd lint en tevens de noordelijke toegangsweg tot Nuland. Het terrein wordt op dit moment ontsloten vanaf de Kerkdijk met rolpoorten. Verder is aan deze zijde sprake van opgaande randbeplanting die het achterliggende terrein voor een groot deel aan het zicht onttrekt. Dat is ook het geval aan de zijde van Heeseind. De rest van het terrein is open en in gebruik voor opslag- en manoeuvreerruimte. Het terrein is omringd door een hekwerk er staan enkele schuren op het terrein ten behoeve van opslag.
Op 19 april 2016 heeft over het bouwplan overleg plaatsgevonden op het stadskantoor in 's-Hertogenbosch. Tijdens dit overleg is gesproken over de stedenbouwkundige uitgangspunten en voorwaarden en over de landschappelijke inpassing van het bouwplan.
In het overleg is met enkele gemeentelijke medewerkers al schetsend een ontwerp op tafel gelegd waarin onder andere rekening is gehouden met het behoud van het profiel van de dijk, de ontsluiting van het terrein in combinatie met de afsluiting van Heeseind ter hoogte van de spoorlijn. In de schetssessie is voorts gesproken over een ontwerp dat uitgaat van drie kamers met elk twee woningen of andere variaties, met behoud van een stevige groenbuffer aan de zuid en noordkant en deels westkant van het plangebied. Gesproken is over de mogelijkheden de woningen aan de zuidkant van het spoor af te oriënteren, bijvoorbeeld door aan de zuidzijde te zorgen voor een kleine wal en bergingen om het geluid van het spoorverkeer zoveel mogelijk te dempen. In het ontwerp mogen afwijkende normen voor de bouwregels worden gehanteerd.
Op basis van het overleg is een Beeldkwaliteitsplan opgesteld dat tussentijds met de stedenbouwkundige medewerker van de gemeente is besproken. Het beeldkwaliteitsplan wordt uitvoerig in behandeld.
De herinrichting van het terrein voorziet in de realisatie van zes woningen op ruime percelen centraal in het plangebied. Aan de westzijde worden een bos/natuurgebiedje gerealiseerd met een recreatieve nevenfunctie in de vorm van een ommetje voor bewoners en voorbijgangers.
De woningen worden centraal op de kavels gerealiseerd, zodat voorkomen wordt dat de bebouwing te dicht op elkaar komt te staan. De variatie in kavelgrootte versterkt het diverse beeld van het lint elders in de omgeving en biedt een divers woonmileu voor nieuwe bewoners. Centraal in het plangebied liggen vijf kavels om een gemeenschappelijke buitenruimte. Het centrale ‘erf’ ontsluit de percelen via het Heeseind. Tevens biedt het centrale erf de mogelijkheid om parkeerplekken voor bezoekers te realiseren. Ook de zuidelijke woning wordt op het Heeseind ontsloten maar dan via een eigen ontsluiting ten zuiden van het woongedeelte van het perceel.
Aan de zuidzijde blijft een deel van de bestaande bedrijfslocatie behouden. Op termijn wordt hiervoor een nieuwe functie in de vorm van kleinschalige horeca gezocht. Het bestaande gebouw, waarin in de huidige situatie het kantoor van het aannemersbedrijf is gevestigd, blijft hierbij behouden.
Met het ontwerp voor de nieuwe inrichting van het plangebied wordt de karakteristieke lintstructuur versterkt. Door de nieuwe groene erven wint de landschappelijke structuur aan kracht waarbinnen de stedenbouwkundige opzet van het plangebied ervoor zorgt dat de locatie daadwerkelijk een plek wordt om te wonen. Voor een nadere omschrijving van het planvoornemen wordt verwezen naar het beeldkwaliteitsplan zoals toegevoegd als in Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan bij de toelichting.
Inrichtingsschets
Voor de nieuwe ontwikkeling is naast de inrichtingsschets tevens een beeldkwaliteitsplan opgesteld en beplantingsplan. Het beeldkwaliteitsplan is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Voor een volledige beschrijving van de uitgangspunten voor beeldkwaliteit wordt daarom verwezen naar Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan. Het beplantingsplan is door middel van een voorwaardelijke verplichting opgenomen in dit bestemmingsplan.
De belangrijkste uitgangspunten zijn:
Landschappelijke inpassing
Vormgeving gebouwen
Het beeldkwaliteitsplan voor het ontwikkelen van zes nieuwe woningen op groene royale kavels draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Het plan versterkt de groene uitstraling van de omgeving en kenmerkende linten. De gekozen richting van de bebouwing en het erf heeft bovendien een duidelijke relatie met het Heeseind, de belangrijkste structuurlijn in de directe omgeving. Er ontstaat een groene besloten ruimte in het buitengebied passend in de omgeving.
Randvoorwaarden beplantingsplan
De belangrijkste randvoorwaarden ten aanzien van het beplantingsplan zijn:
Voorafgaand aan de uitvoering van het bouwplan vindt nader overleg plaats met de gemeente.
De Monumentenwet 1988 (vanaf juli 2016 Erfgoedwet) verplicht gemeenten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Dit is in lijn met het Europese Verdrag van Malta.
Voor een goed beheer van dit bodemarchief gebruikt de gemeente een gemeentelijke archeologische beleidskaart. De Archeologische beleidskaart geeft een gemeentebreed overzicht van bekende en te verwachten archeologische waarden. De kaart maakt inzichtelijk waar en bij welke ruimtelijke ingrepen een archeologisch onderzoek verplicht is en wordt als toetsingskader gebruikt voor ruimtelijke procedures.
Onderzoek
Volgens de archeologische waarden- en verwachtingskaart van de voormalige gemeente Maasdonk ligt het plangebied binnen een gebied met een hoge archeologische verwachting. Voor het plangebied is daarom een Archeologisch onderzoek uitgevoerd, in de vorm van een bureauonderzoek en een verkennend booronderzoek. Het onderzoeksrapport is als Bijlage 2 Archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek bij de toelichting gevoegd.
Tijdens het verkennend booronderzoek zijn geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische waarden aangetroffen. Tijdens het onderzoek is naar voren gekomen dat de bodemopbouw diep verstoord is. Mede hierdoor wordt geadviseerd geen nader vervolgonderzoek te laten plaatsvinden.
Conclusie
Op grond van het ontbreken van aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische waarden en de (diep) verstoorde bodemopbouw voor het gehele plangebied wordt geadviseerd geen nader vervolgonderzoek te verrichten. In het kader van archeologie worden dan ook geen belemmeringen verwacht ten aanzien van het plan.
Wel dient te allen tijde bij het afgeven van een omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 5.10 Erfgoedwet) kenbaar te worden gemaakt om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze minister. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort. Het verdient aanbeveling ook de verantwoordelijk ambtenaar van de gemeente 's-Hertogenbosch hiervan per direct in kennis te stellen.
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke ingrepen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
Tot de overige cultuurhistorische waarden worden gerekend:
Cultuurhistorische Waardenkaart Provincie Noord-Brabant
In de CHW-kaart van de provincie Noord-Brabant heeft de provincie het provinciaal 'belang aangeduid'. Dit belang bestaat uit 21 cultuurhistorische en 16 archeologische landschappen. In de 21 cultuurhistorische landschappen heeft de provincie verschillende cultuurhistorische vlakken gedefinieerd.
Van al deze landschappen en vlakken zijn beknopte beschrijvingen gemaakt. De 16 archeologische landschappen hebben tot doel het bodemarchief in de bewuste gebieden duurzaam en in samenhang te behouden. Ze brengen focus aan in de inzet van de provinciale middelen hiervoor. De archeologische landschappen werken niet rechtstreeks door naar derden, maar zijn zelfbindend voor de provincie. De provincie zet in op samenwerken en stimuleren, met name voor wat betreft de afstemming van het gemeentelijk archeologiebeleid.
Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door de (dijk) Heeseind en aan de oostzijde door de Kerkdijk. Dit zijn beide waardevolle landschappelijke en cultuurhistorische elementen en dienen ook behouden te blijven.
Onderzoek
Het plangebied ligt volgens de CHW-kaart niet binnen een cultuurhistorisch- of archeologisch landschap.
Het plangebied ligt aan de historisch gegroeide lintstructuur Heeseind. De lintstructuur van de Heeseind ligt langs een dijk. Van oorsprong hadden de kavels aan de Heeseind een kleinschalig smal kavelpatroon. Dit patroon is minder herkenbaar doordat percelen zijn samengevoegd. De historische bebouwing aan de Heeseind heeft geen strakke rooilijn. De bebouwing staat haaks op of evenwijdig aan de weg.
Zoals reeds gememoreerd in paragraaf 2.1.5 Polderkerk heeft er in het verleden in de nabijheid van het plangebied ter hoogte van de T-splitsing Kerkdijk - Nulandsestraat een kerk gestaan. Dit kerkgebouw is niet meer aanwezig.
De kerk was destijds gebouwd op een dekzandrug. Deze lag in de dertiende eeuw kennelijk hoog genoeg om niet om de haverklap te overstromen. Blijkbaar kwam het eerste kerkje tot stand na de bedijking van de Maas, tussen 1275 en 1300. Het stond aan de zuidelijke rand van de Polder van der Eygen, dichtbij de overgang naar de hogere zandgronden. Vandaar waarschijnlijk de benaming "polderkerk". Maar liefst zesmaal moest de kerkvloer tegen overstromingen worden opgehoogd. Uiteindelijk oordeelde men de situatie niet langer houdbaar en is in 1857 met de sloop van de kerk een aanvang genomen. Het enige wat nog aan de oude Polderkerk herinnert, zijn de contouren in de grond, die na een periode van opgravingen sinds 2006 weer zichtbaar zijn gemaakt (bron: website Brabants historisch informatiecentrum, november 2016).
De bouwvlakken waarin de nieuwe woningen komen, liggen niet binnen de zone van de dijk. Hierdoor blijven de cultuurhistorische lijn elementen, de dijken behouden.
Bij de planontwikkeling wordt aan de noordzijde van het plangebied een wandelpad aangelegd. Dit wandelpad vormt een mooie doorsteek van het historische Heeseind naar de Kerkdijk. Hierdoor ontstaat een mooie verbinding om van het Heeseind naar de plaats van het voormalige polderkerk te gaan.
Het in het zuidelijk deel van het plangebied gelegen gebouw, momenteel in gebruik als kantoor voor de bedrijfsfunctie, krijgt een kleinschalige horecafunctie. Het pand staat op een centrale herkenbare plek net bij de spoorwegovergang Den Bosch - Oss. Op deze locatie komen de Heeseind en de Kerkdijk samen. De nieuwe invulling van het pand als kleine horecagelegenheid is niet in strijd met de aanwezige cultuurhistorische waarden en draagt bij aan een duurzame in stand houding van dit blikvangende pand op een herkenbare locatie.
Conclusie
De nieuw te bouwen woningen zijn passend in de cultuurhistorische context. Hiermee vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor het voorliggend bestemmingsplan.
De Wet Bodembescherming (Wbb) schrijft, in samenhang met de Wet ruimtelijke ordening, Besluit ruimtelijke ordening en de Algemene wet bestuursrecht, voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.
Een onderzoek naar de bodemkwaliteit is dan ook noodzakelijk om na te gaan of voorliggende locatie geschikt (te maken) is voor de gewenste nieuwe functie.
Verkennend bodemonderzoek Zuidelijk gedeelte
Econsultancy heeft in het voorjaar van 2014 een verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) en verkennend onderzoek asbest in bodem (NEN 5707) locatie Heeseind 48 te Nuland uitgevoerd. In verband met een aanwezige puinverharding en de bedrijfsmatige opslag van grond (gronddepot) op het noordelijk terreindeel, die eerst verwijderd zou moeten worden voordat hier bodemonderzoek gaat plaatsvinden, heeft onderhavig bodemonderzoek zich beperkt tot het zuidelijk deel van de herontwikkelingslocatie. Het onderzoeksrapport is als Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek bij deze toelichting opgenomen. Deze toelichting bevat de samenvatting van de resultaten van beide deelonderzoeken en de conclusie uit het onderzoek.
Op voornoemde onderzoekslocatie zijn de volgende deellocaties onderzocht:
A: olieopslag
Zintuiglijk zijn in de bodem geen verontreinigingen aangetroffen die een aanwijzing vormen voor een verontreiniging met minerale olieproducten. De grond is analytisch niet verontreinigd met minerale olie en het grondwater is niet verontreinigd met minerale olie of aromaten.
B: smeerbrug
Zintuiglijk zijn in de bodem geen verontreinigingen aangetroffen die een aanwijzing vormen voor een verontreiniging met minerale olieproducten. De grond is analytisch niet verontreinigd met minerale olie en het grondwater is niet verontreinigd met minerale olie of aromaten.
C: wasplaats, gecombineerd met b.g. dieseltanks (2x 5.000 liter) en olieafscheider
In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen aangetroffen die een aanwijzing vormen voor een verontreiniging veroorzaakt door gebruik van de betreffende voorzieningen. In de grond en het grondwater ter hoogte van de tanks, zijn analytisch geen verontreinigingen aangetoond. Het grondwater ter plaatse van de wasplaats is in combinatie met deellocatie D onderzocht.
D: zuidelijk terreindeel
Zintuiglijk zijn in zowel de bovengrond als de ondergrond plaatselijk bijmengingen met puin aangetroffen. Dit betekent dat ze asbest-verdacht zijn. De bovengrond is licht verontreinigd met zink, minerale olie en PCB. De ondergrond is licht verontreinigd met lood, zink en minerale olie. Het grondwater is in combinatie met deellocatie C onderzocht. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. De aangetoonde lichte metaalverontreiniging is hoogstwaarschijnlijk te relateren aan het regionaal voorkomen van verhoogde concentraties van metalen in het grondwater.
Verkennend onderzoek asbest in bodem NEN 5707
Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten. Er zijn op het maaiveld geen asbestverdachte materialen aangetroffen. In de bodem zijn zintuiglijk in de fractie > 16 mm eveneens geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt gesteld dat ter plaatse van het zuidelijk terreindeel er geen aanleiding bestaat tot het uitvoeren van een nader onderzoek asbest in bodem. In geval van grondwerkzaamheden op de locatie behoeven er ten aanzien van asbest, op het zuidelijke terreindeel, geen specifieke maatregelen te worden getroffen.
Uit het onderzoek komt naar voren dat de bovengrond licht verontreinigd is met zink, minerale olie en PCB. De ondergrond is licht verontreinigd met lood, zink en minerale olie. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. De aangetoonde lichte metaalverontreiniging is hoogstwaarschijnlijk te relateren aan het regionaal voorkomen van verhoogde concentraties van metalen in het grondwater.
Gelet op de aard en mate van de aangetroffen verontreinigingen, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek. In het kader van de herontwikkeling kan gesteld worden dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem van het zuidelijke terreindeel niet tot gebruiksbeperkingen of gezondheidsrisico's zal leiden. Ook bij het aanvragen van een bouwvergunning in de nabije toekomst zullen, met het huidige beleid en de huidige normen, de aangetoonde verontreinigingen geen bezwaar vormen.
Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten. De onderzoeksresultaten voor het zuidelijk deel van het plangebied geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek asbest in bodem.
Verkennend bodemonderzoek Noordelijk gedeelte
In verband met een aanwezige puinverharding en de bedrijfsmatige opslag van grond (gronddepot) op het noordelijk terreindeel, die eerst verwijderd zou moeten worden voordat hier bodemonderzoek gaat plaatsvinden, heeft er geen bodemonderzoek voor dit deel van de herontwikkelingslocatie plaatsgevonden. Wel is bekend wat de kwaliteit van de opgeslagen partijen grond in het depot is/is geweest.
De locatie zal na een positieve herbestemming worden ontdaan van de aanwezige partijen grond waarna een onderzoek naar de bodemkwaliteit pas kan plaatsvinden. In het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen zal dan ook een nader onderzoek naar de kwaliteit van de bodem worden uitgevoerd.
Uit een asbestinventarisatie aan gebouwen en installaties is gebleken dat er asbestdaken op het gehele terrein aanwezig zijn die afwateren op de bodem. Dit maakt de bodem op die plaatsen verdacht op de aanwezigheid van asbest.
Op dit moment is de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem op het noordelijk gedeelte nog niet bekend en is er onvoldoende rekening gehouden met de mogelijke aanwezigheid van asbest in de bodem waar puin is bijgemengd en waar regenwater van asfaltdaken op de bodem heeft afgewaterd. Als de gehele ontwikkelingslocatie vrij is van bebouwing zal dit alsnog moeten worden onderzocht (noordelijk terreingedeelte, plaatsen van bijmengingen met puin en plaatsen waar asbestdaken op de bodem hebben afgewaterd).
Het onderzoek zal in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen worden onderzocht. Vanwege de nog aanwezige bouwwerken is de kwaliteit van de bodem nog niet volledig in beeld. Het onderzoek wordt uitgevoerd nadat de bouwwerken zijn verwijderd. In de regels is opgenomen dat de omgevingsvergunningen pas worden verleend nadat uit nader onderzoek is gebleken dat de bodem voldoet aan de milieuhygiënische kwaliteitseisen die van toepassing zijn voor het beoogde gebruik (wonen).
Het bestemmingsplan biedt onder andere de mogelijkheid tot het realiseren van woningen. De Wet geluidhinder beschouwt een woning als een zogenaamd geluidsgevoelig gebouw. Door de Bugelhajema is een akoestisch onderzoek gedaan om de na te gaan of met voorliggende initiatief voldaan kan worden aan de Wet geluidhinder. In Bijlage 4 Akoestisch onderzoek is het volledige onderzoek bij gevoegd. Navolgende worden de belangrijkste punten besproken.
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Buiten de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 250 m. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone, dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.
Voor het plangebied is in dit verband de geluidszone van de Kerkdijk (Heeseind-Spoorlijn) relevant. Op de Kerkdijk geldt ter plaatse een maximumsnelheid van 60 km/uur. De weg betreft een tweestrooksweg gelegen buiten de bebouwde kom. De voorgenomen woningbouw ligt binnen de zone van deze weg. Het Heeseind ter plaatse van het voorgenomen initiatief kent volgens het gemeentelijke verkeersmodel geen verkeersbewegingen. Daarom wordt deze weg verder buiten beschouwing gelaten.
Normen wegverkeer
Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten of burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidsgevoelige objecten binnen een zone als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 48 dB (Wgh 2006). Bij het voorbereiden van een plan dat geheel of gedeeltelijke betrekking heeft op grond behorende bij een zone, dienen burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek in te stellen (artikel 77 van de Wet geluidhinder).
Indien de geluidsbelasting de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB te boven gaat, kunnen, mits gemotiveerd, burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen tot 53 dB voor een gebied buiten de bebouwde kom.
Intensiteiten
Bij de berekeningen van de Kerkdijk is gebruikgemaakt van de verkeersgegevens van de voormalige gemeente Maasdonk. De verwachting is dat in 2022 de verkeersintensiteit 1.264 mvt/etmaal bedraagt. Eén en ander is in onderstaande tabel opgenomen.
Uit deze tabel blijkt dat het percentage vrachtverkeer zeer hoog is (34% gerekend over de etmaalperiode). Dit hoge percentage hangt waarschijnlijk samen met de aanwezigheid van het transportbedrijf dat nu nog op deze locatie gevestigd is. De verwachting is dat na het vertrek van dit transport fors omlaag gaat.
Om te bezien om welke percentages vrachtverkeer het gaat na het vertrek van het transportbedrijf is gebruik gemaakt van het onderzoek van bureau Goudappel Coffeng naar de effecten van de openstelling van de A59 ter hoogte van Nuland. De resultaten van dit onderzoek (onderdeel 1) zijn verwoord in de Raadsinformatiebrief van 11 augustus 2009.
Dit onderdeel bevat het onderzoek naar de effecten van de voorgenomen maatregelen op intensiteiten, snelheden en doorgaand vrachtverkeer van de route Hoogstraat-Dorpstraat-Prins Bernardplein-Kerkstraat-Kerkdijk. Het onderzoek bestaat onder andere mechanische en visuele tellingen. Onderstaand zijn in tabelvorm de tellingen van de Kerkstraat en Kerkdijk opgenomen.
Verkeerstellingen Kerkdijk/Kerkstraat | |||||
weg | richting | etmaal- | voertuigcategorie | ||
intensiteit | 2 | 3 | 4 *) | ||
Kerkdijk | Lith | 402 | 96.95% | 2.03% | 1.02% |
Nuland | 451 | 96.83% | 2.04% | 1.13% | |
totaal | 853 | 96.89% | 2.03% | 1.08% | |
Kerkstraat | Lith | 1013 | 97.04% | 1.97% | 0.99% |
A59 | 1024 | 97.07% | 1.96% | 0.98% | |
totaal | 2037 | 97.05% | 1.96% | 0.98% |
*) incl. landbouwverkeer
Uit de tellingen blijkt dat de percentages vrachtverkeer (voertuigcategorie 3 en 4) respectievelijk 2 en 1% van de etmaal intensiteit beslaan. Beide genoemde telpunten liggen respectievelijk ten westen en ten oosten van het onderhavige wegvak. Redelijkerwijs mag er van worden uitgegaan dat deze percentages ook gaan gelden nadat het transportbedrijf aan het onderhavige wegvak is vertrokken.
In de berekeningen voor het jaar 2027 is daarom rekening gehouden met 1% zwaar en 2% middelzwaar verkeer en heeft vanwege de looptijd van het bestemmingsplan een correctie van de verkeersintensiteit plaatsgevonden van het jaar 2022 naar 2027 (1.362 mvt/etmaal).
Berekeningen
Op basis van het ontwerp zijn berekeningen uitgevoerd, uitgaande van de bovengenoemde verkeersgegevens. Berekend zijn de zij- en voor- en achtergevels van de betreffende woningen op een waarneemhoogte van respectievelijk 1,5 en 4,5 m hoogte. De resultaten van deze berekeningen zijn opgenomen in onderstaande tabel en afbeelding.
Woning | waarneempunt | waarneemhoogte | |
1.8m | 4.5m | ||
1 | 1 | -- | -- |
2 | 41 dB | 42 dB | |
3 | 47 dB | 48 dB | |
4 | 42 dB | 43 dB | |
2 | 5 | -- | -- |
6 | 42 dB | 43 dB | |
7 | 47 dB | 48 dB | |
8 | 42 dB | 43 dB | |
3 | 9 | 32 dB | 33 dB |
10 | 43 dB | 44 dB | |
11 | 48 dB | 48 dB | |
12 | 43 dB | 44 dB | |
4 | 13 | -- | -- |
14 | 34 dB | 35 dB | |
15 | 39 dB | 41 dB | |
16 | 36 dB | 38 dB | |
5 | 17 | 35 dB | 36 dB |
18 | 43 dB | 44 dB | |
19 | 48 dB | 48 dB | |
20 | 43 dB | 44 dB | |
6 | 21 | -- | -- |
22 | 38 dB | 40 dB | |
23 | 39 dB | 41 dB | |
24 | 38 dB | 40 dB |
Conclusie wegverkeer
De nieuwbouwlocatie voldoet aan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB.
Zoals eerder opgemerkt biedt het voornemen de mogelijkheid tot het realiseren van geluidsgevoelige gebouwen. Daarmee is ook hoofdstuk 7 (Zones langs spoorwegen) van de Wet geluidhinder van belang. De spoorlijn Den Bosch-Nijmegen kent een zone van 200 m ter weerszijden van het spoor gemeten vanaf de buitenste spoorstaaf.
Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten of burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidsgevoelige bebouwing binnen een zone als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 55 dB.
Bij het voorbereiden van de vaststelling of de herziening van een ruimtelijk plan dat geheel of gedeeltelijke betrekking heeft op grond behorende bij een zone als vorengenoemd, dienen burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek in te stellen.
Indien de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde van 55 dB te boven gaat, kunnen burgemeester en wethouders, gemotiveerd, een hogere waarde vaststellen tot maximaal 68 dB.
Uitgangspunten
De geluidsproductieplafonds geven de geluidsproductie aan die een spoorweg maximaal mag voortbrengen op aan weerszijden van de spoorweg gelegen punten, en moeten - behoudens een besluit tot verhoging of verlaging - permanent worden nageleefd. De geluidsproductieplafonds zijn in het algemeen gelegen op het niveau van de heersende waarde (wat spoorweglawaai betreft het gemiddelde van de periode 2006 - 2008) plus een zogenaamde 'werk-ruimte' van 1,5 dB. Bij berekeningen dienen deze gegevens als uitgangspunt. Deze gegevens zijn vastgelegd in het geluidsregister.
Uit het geluidsregister blijkt dat het geluidsproductieplafond ter hoogte van het project op 65 - 66 dB ligt. Dit plafond (opgenomen als een referentiepunt ligt op 50 m uit het spoor om de 100 m op een hoogte van 4 meter).
Berekeningen
Het betreffende project ligt binnen de zone waarin akoestisch onderzoek verplicht is. Daarom zijn voor deze woningen geluidsberekeningen uitgevoerd met behulp van Standaard Rekenmethode II. Uitgaande van de gegevens van het geluidsregister blijkt uit de berekening dat een aantal van de betreffende woningen een geluidsbelasting kent van meer dan 55 dB. Het betreft hier de vier meest zuidelijk gelegen bouwblokken. De berekeningen ten behoeve van het akoestisch onderzoek zijn opgenomen in een bijlage bij het Akoestisch rapport 'Berekeningen akoestisch onderzoek Heeseind 48 wegverkeer'.
Woning | waarneempunt | waarneemhoogte | |
1.5m | 4.5m | ||
1 | 1 | 60 dB | 61 dB |
2 | 59 dB | 62 dB | |
3 | 56 dB | 58 dB | |
4 | 54 dB | 55 dB | |
2 | 5 | 59 dB | 60 dB |
6 | 57 dB | 58 dB | |
7 | 56 dB | 57 dB | |
8 | 53 dB | 54 dB | |
3 | 9 | 56 dB | 56 dB |
10 | 57 dB | 58 dB | |
11 | 56 dB | 57 dB | |
12 | 52 dB | 53 dB | |
4 | 13 | 58 dB | 58 dB |
14 | 59 dB | 60 dB | |
15 | 60 dB | 57 dB | |
16 | 47 dB | 49 dB | |
5 | 17 | 53 dB | 54 dB |
18 | 56 dB | 57 dB | |
19 | 59 dB | 56 dB | |
20 | 48 dB | 49 dB | |
6 | 21 | 54 dB | 55 dB |
22 | 54 dB | 55 dB | |
23 | 53 dB | 54 dB | |
24 | 45 dB | 45 dB |
Conclusie railverkeerslawaai
Uit de berekening blijkt dat de geluidsbelasting van een aantal gevels van de woningen vanwege de spoorlijn hoger is dan 55 dB. De overschrijding van de ten hoogste toelaatbare waarde vanwege deze spoorlijn bedraagt afgerond maximaal 7 dB.
Voor deze woningen dient een hogere waarde bij het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch te worden aangevraagd. Mogelijk zijn daar wel geluidsisolerende maatregelen aan de betreffende gevels van de geluidgevoelige bebouwing nodig, teneinde te voldoen aan de maximale binnenwaarde van 33 dB. Dit dient bij de beoordeling van het bouwplan te worden getoetst.
Op grond van het gemeentelijk geluidsbeleid heeft cumulatie van het spoorweglawaai en wegverkeerslawaai plaatsgevonden.
Op grond van het Besluit geluidhinder dient het bevoegd gezag te beoordelen of het vaststellen van een hogere waarde in geval van cumulatie niet leidt tot een onaanvaardbare geluidsbelasting. Het bevoegd gezag (burgemeester en wethouders) kan in deze gevallen besluiten de hogere waarde niet te verlenen of een lagere waarde, dan de gevraagde vast te stellen (en daarmee impliciet zwaardere maatregelen te verlangen).
Een op deze wijze gecumuleerde belasting kan worden vergeleken met de voor die bronsoort van toepassing zijnde normering om een indruk te krijgen van de aanvaardbaarheid van de totale geluidssituatie. De normen zijn echter gesteld voor toetsing van een bron afzonderlijk en daarom kan er slechts een vergelijking met de genoemde normering plaatsvinden. Letterlijke toepassing van de normen is daarbij niet aan de orde.
Uit de berekeningen blijkt de gecumuleerde waarde tussen de 0,0 en 3.1 dB hoger ligt dan de bronsoort railverkeer.
Uit het onderzoek blijkt dat de woningen aan de wettelijke eisen wat betreft het wegverkeerslawaai voldoen. Wat betreft het railverkeerslawaai kennen vijf van de zes woningen een te hoge gevelbelasting. De overschrijding van de ten hoogste toelaatbare waarde bedraagt 7 dB.
Voor de woningen dient een hogere waarde bij het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch te worden aangevraagd. Gemotiveerd is waarom maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied niet mogelijk zijn. Daarbij is getoetst aan de landelijke wetgeving en het gemeentelijk geluidsbeleid.
Mogelijk zijn voor het verlenen van een hogere waarde wel geluidsisolerende maatregelen aan de betreffende gevels van de geluidgevoelige bebouwing nodig, teneinde te voldoen aan de maximale binnenwaarde van 33 dB. Dit onderzoek dient bij de indiening van het bouwplan mede aangeleverd te worden.
Om de uitvoerbaarheid van onderhavig plan te toetsen is een ecologische inventarisatie van de natuurwaarden uitgevoerd. Tevens is gekeken naar de effecten op beschermde gebieden in de omgeving. Het doel hiervan is om na te gaan of een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet (Ffw), een Voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.
Het projectgebied is ten behoeve van de ecologische inventarisatie op 29 april 2014 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs.
Op 1 januari 2017 is echter de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten, te weten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Het onderzoek dat ten grondslag ligt aan het onderhavige bestemmingsplan is uitgevoerd op basis van de deze wetten. Dit was destijds het wettelijk kader. De inhoud van de Wet natuurbescherming wijkt echter niet dusdanig af van het inhoudelijke kader van de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet dat een actualisatie van het uitgevoerde onderzoek noodzakelijk is. |
Projectgebied vanuit het westen (29 april 2014)
Terreinomstandigheden
Het projectgebied heeft betrekking op een opslagterrein dat grotendeels is omsloten door een hekwerk. Een groot deel van het terrein is in gebruik ten behoeve van de opslag van grond en zand. Hier groeien verschillende kenmerkende planten van ruderale en braakliggende gronden zoals bleke klaproos, koolzaad, schijfkamille en stinkende gouwe.
Aan de oostzijde van het projectgebied staan verder enkele schuren en een pand dat van oorsprong is gebouwd als café met woonhuis. De schuren zijn overwegend opgetrokken uit damwandprofielplaat en baksteen met een kap van golfplaten. Het pand is op getrokken uit gevels van baksteen (wit geverfd). De kap is gedekt met betonpannen. Onder de vorsten en onder de onderste rij pannen is vogelschroot aanwezig (voorkomt dat vogels onder de pannen kunnen kruipen). In een van de hoeken is echter onder de dakpannen een open ruimte aanwezig alwaar een kauw nestelt. Onder de gevelpannen zijn stroken trespa aangebracht.
Aan de voorzijde van het pand Heeseind 48 staat een fraaie vijfstammige lindeboom. Opgaand groen is verder voornamelijk aanwezig in de aanliggende wegbermen. Langs de Kerkdijk staat aan beide zijden een rij bomen van voornamelijk zomereik. De Heeseind wordt deels begeleid met opgaand groen. Ter hoogte van het plangebied gaat het naast enkele zeer forse exemplaren van witte abeel om iep, Canadese populier, gewone esdoorn, Spaanse aak en zomereik. In de ondergroei staat onder meer braam, eenstijlige meidoorn en gewone vlier. Verder staan er kruiden van voedselrijke gronden zoals fluitenkruid, grote brandnetel en kleefkruid.
Projectgebied vanuit het zuiden (29 april 2014)
Soortbescherming
Flora en faunawet
Achter de Ffw staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Beschermde soorten worden opgesomd in de 'lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten'. De Algemene Maatregel van Bestuur ex artikel 75 van de Flora- en faunawet van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten, hierna te noemen: licht beschermd, middelzwaar beschermd en streng beschermd. De inheemse vogelsoorten hebben een eigen afwijkend beschermingsregime; ze vallen zowel onder het middelzware als strenge beschermingsregime.
Inventarisatie
Uit het raadplegen van de Nationale Database Flora en Fauna via Quickscanhulp.nl blijkt dat in de omgeving van het projectgebied de laatste vijf jaar verschillende beschermde soorten zijn waargenomen. Belangrijk in dit kader is dat ten (zuid)westen van het projectgebied een dekzandrug is gelegen met (naald)bossen, open water, heide en open stuifzand (Nulandse Heide).
Op basis van het veldbezoek blijkt dat het projectgebied een beperkte natuurwaarde kent. Binnen het projectgebied is weinig schuilgelegenheid aanwezig, maar het is omzoomd met hoge bomen (staan in omliggende wegbermen). Door het gebruik als opslagterrein en door de omliggende wegen is er veel potentiële verstoring door de aanwezigheid en/of beweging van mensen en voertuigen. In het plangebied is voor rugstreeppad geen geschikt habitat aanwezig, rugstreeppad is wel bekend uit het nabijgelegen gebied Nulandse Heide. In de rondom staande bomen zijn geen voor vleermuizen geschikte spleten en/of holten aanwezig.
De schuren zijn gezien de bouwconstructie en gebruikte materialen (damwandprofiel en golfplaten) niet geschikt als nest- of verblijfplaats voor huismus, gierzwaluw en vleermuizen.
Het pand is met behulp van een ladder en zaklamp onderzocht op geschiktheid voor de zwaarder beschermde gebouw bewonende soorten huismus, gierzwaluw en vleermuissoorten. Daarbij zijn geen sporen (zoals uitwerpselen en nestmateriaal) van deze soorten aangetroffen. Vastgesteld is dat vogelschroot onder de onderste pannenrij en de vorsten aanwezig is waardoor huismus er niet kan nestelen. Onder de overhangende gevelpannen of in de muren zijn geen geschikte openingen aanwezig waardoor vleermuizen zich toegang tot achterliggende restruimtes kunnen verschaffen.
In het pand Heeseind 48 is een nestplaats van kauw aanwezig. In de struiken en bomen nestelen gedurende het broedseizoen verschillende vogels. Waargenomen vogelsoorten in het projectgebied zijn houtduif, merel, vink, winterkoning, zanglijster en zwartkop. Alle inheemse vogelsoorten zijn streng beschermd. Ook vormt het project naar verwachting een klein deel van het foerageergebied van de vleermuissoorten zoals gewone dwergvleermuis, laatvlieger en ruige dwergvleermuis. De bomen langs de wegen rondom het plangebied kunnen onderdeel vormen van een vliegroute van vleermuizen. Alle vleermuissoorten zijn streng beschermd. Verder wordt binnen het projectgebied de aanwezigheid van enkele minder kritische, algemeen voorkomende soorten zoals bosmuis, huisspitsmuis en bruine kikker verwacht. Het gaat hierbij om licht beschermde soorten.
Toetsing
Als gevolg van de werkzaamheden, die worden uitgevoerd ten behoeve van de realisatie van beoogde ruimtelijke ontwikkeling, kunnen verblijfplaatsen van enkele licht beschermde diersoorten worden verstoord en vernietigd (artikel 11 van de Ffw). Ook kunnen bij de werkzaamheden enkele exemplaren worden gedood (artikel 9 van de Ffw). Het gaat hierbij om algemeen voorkomende soorten die onder het lichte beschermingsniveau vallen. Deze soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor deze soorten hoeft dan ook geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de algemene zorgplicht van de Ffw.
Ten aanzien van het voorkomen van rugstreeppad in de omgeving wordt aanbevolen rekening te houden met de mogelijke vestiging van de soort. Rugstreeppad is een pionierssoort en kan - op zoek naar nieuwe leefgebieden - afstanden van meer dan 2,5 kilometer afleggen. Tijdens de inrichting van het terrein kunnen zeer geschikte uitgangssituaties voor rugstreeppad ontstaan. Zo kunnen (tijdelijk) geschikt voortplantingslocaties (ondiepe plassen) ontstaan op plaatsen waar graafwerkzaamheden worden verricht. Geadviseerd wordt te voorkomen dat genoemde omstandigheden ontstaan of maatregelen te nemen om te voorkomen dat de soort op de bouwlocatie terecht kan komen (plaatsen van amfibieënschermen). Wanneer rugstreeppadden worden aangetroffen op een bouwlocatie kunnen de werkzaamheden voor langere periode worden stilgelegd.
Door uitvoering van het plan zal het foerageergebied van vleermuizen ter plaatse veranderen, maar niet direct verloren gaan. Bij een groene inrichting kan de waarde zelf toenemen. Vleermuizen foerageren tot op enkele kilometers vanuit hun verblijfplaatsen. In de omgeving is veel potentieel foerageergebied aanwezig. De bomenrijen langs de omliggende wegen blijven (vrijwel geheel) intact. Als gevolg van de ontwikkelingen neemt de verlichting langs de wegen niet toe. Een eventuele vliegroute van vleermuizen wordt niet verstoord. Negatieve effecten op in de omgeving verblijvende vleermuizen worden niet verwacht.
Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen in gebruik zijnde nesten van vogels worden verstoord en vernietigd. Het is verboden nesten van vogels (indien nog in functie) te verstoren of te vernietigen (artikel 11 en 12 van de Ffw). Met betrekking tot de planning en uitvoering van de werkzaamheden dient daarom rekening te worden gehouden met het broedseizoen. De Ffw kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het is van belang of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.
Gebiedsbescherming
Natuurbeschermingswet 1998
In de Nbw 1998 is de bescherming van specifieke (natuur)gebieden geregeld. In de Nbw 1998 zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. Onder de Nbw 1998 worden drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands. Verder is deze wet de basis voor het Natuurbeleidsplan waarin het concept van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is opgenomen.
Ecologische hoofdstructuur
De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland, dat voldoende robuust is voor een duurzame verbetering van de omstandigheden voor de wilde flora en fauna en voor natuurlijke leefgemeenschappen. De EHS is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de provinciale EHS is voor Noord-Brabant uitgewerkt in de Structuurvisie ruimtelijke ordening en de Verordening ruimte.
Inventarisatie
Het projectgebied ligt niet in en grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Het meest nabijgelegen beschermde gebied betreft het Natura 2000-gebied Uiterwaarden Waal (10 september 2008 publicatie ontwerp aanwijzingsbesluit), dat gelegen is op ruim 8,5 kilometer afstand, ten noorden van het projectgebied. Het gebied is nog niet definitief aangewezen en voor het gebied is dan ook nog geen definitief beheerplan vastgesteld.
Het projectgebied ligt verder niet op gronden die in het kader van de Verordening ruimte zijn aangewezen als EHS of Groeneblauwe mantel. EHS-gebieden liggen op enige afstand ten westen van het projectgebied. Het gebied aan de overzijde van de Kerkdijk -betreft agrarisch grasland- is aangewezen als Groenblauwe mantel.
Toetsing
Gezien de terreinomstandigheden, ligging van het projectgebied en de aard van de ontwikkeling worden met betrekking tot het voorgenomen plan op voorhand geen negatieve effecten op beschermde (natuur)gebieden verwacht.
Conclusie
Op basis van de ecologische inventarisatie is een voldoende beeld ontstaan. Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een vooronderzoek in het kader van de Ffw, een Voortoets in het kader van de Nbw 1998 of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is.
Met in acht name van het broedseizoen van vogels is een ontheffing van de Ffw niet nodig. Voor het plan is verder geen vergunning op grond van de Nbw 1998 nodig en het plan is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.
Ten aanzien van rugstreeppad wordt geadviseerd om te voorkomen dat geschikte voortplantingslocaties (ondiepe plassen) in het plangebied ontstaan voorafgaand en tijdens de werkzaamheden.
Het plan is wat betreft de natuurwet en -regelgeving uitvoerbaar te achten.
De gemeente stelt initiatiefnemers van een ruimtelijke ontwikkeling ervoor verantwoordelijk dat er een bomeninventarisatie wordt uitgevoerd. Om deze reden is er door bureau IDDS in oktober 2016 een bomeninventarisatie uitgevoerd. Alle bomen in het plangebied zijn in beeld gebracht en op waarde beoordeeld. Uit de inventarisatie blijkt dat de bomen binnen het plangebied niet monumentaal zijn en niet binnen boomstructuren vallen, omdat de bomen in de bermen van de Kerkdijk en het Heeseind behouden blijven. De bomen in het plangebied vallen onder sfeerbomen met een omtrek van minder dan 100 cm. De bomen zijn derhalve niet kapvergunningplichtig. Wel dient bij de eventuele kap rekening te worden gehouden met een tweetal algemene voorwaarden vanuit de Flora- en faunawet. Deze voorwaarden zijn altijd van toepassing:
Uit de inventarisatie blijkt evenmin dat er mogelijke verblijfplaatsen voor vleermuizen aanwezig zijn.
Het rapport is alsBijlage 5 Bomeninventarisatie op de Kerkdijk / Heeseind te Nuland bij deze toelichting opgenomen.
Mede op basis van de bomeninventarisatie is een beplantingsplan opgesteld, waarbij zoveel mogelijk rekening gehouden is met de bestaande bomen. Zie ook paragraaf 4.4 voor de bij de uitvoering van het beplantingsplan geldende randvoorwaarden. Het beplantingsplan is juridisch vastgelegd met een voorwaardelijke verplichting in de planregels. Voorafgaand aan de uitvoering van het bouwplan in relatie tot het beplantingsplan vindt nader overleg plaats met de gemeente.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan wij het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave "Bedrijven en "Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.
Onderzoek
Voor het perceel aan Heeseind 48 is in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Bedrijf' opgenomen. Met een aanduiding is een wegenbouwbedrijf toegestaan met 710 m² aan bedrijfsgebouwen. In de nieuwe situatie wordt centraal in het plangebied een zestal woningen gerealiseerd. Het meest zuidelijke deel van het plangebied van het terrein wordt niet benut voor woningbouw. Hier blijft de bedrijfsfunctie gehandhaafd, waarbij de mogelijkheid gebonden wordt deze op termijn te wijzigen naar een lichte horecafunctie.
Ten eerste zal bekeken moeten worden of de nieuwe functies in het plangebied een belemmering vormen voor omliggende functies. Zo zal in het onderhavige geval bekeken moeten worden of de nieuwe woningen belemmeringen kunnen opleveren voor de bestaande bedrijvigheid in de omgeving. Ook dient bekeken te worden of de gewijzigde bedrijfsfuncties op het zuidelijk deel van het plangebied belemmeringen oplevert voor zowel de bestaande als de nieuwe woningen.
Het dichtstbij gelegen bedrijf is gelegen aan het Grondverzetbedrijf Ermers aan de Heeseind 43a. Het plangebied is op ruim 100 meter van het bestemmingsvlak van dit bedrijf gelegen. Op kortere afstand van het bedrijf bevinden zich in de bestaande situatie reeds woningen (Kerkdijk 2 en Heeseind 43). Deze woningen zijn dan ook al maatgevend voor de milieutechnische bedrijfsvoering van het grondverzetbedrijf. De nieuwe woningen vormen geen belemmering op de bedrijfsvoering van dit bedrijf.
De dichtstbij gelegen woningen liggen op circa 100 meter ten zuiden van het plangebied aan de andere zijde van het spoor. De nieuwe woningen komen op ten minste 20 meter van de aangepaste bedrijfsfunctie. Voor bedrijven in maximaal milieucategorie 1 geldt een richtafstand van maximaal 10 meter op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. Er wordt met de voorgenomen wijziging naar de bestemming met maximaal milieucategorie 1 ruimschoots voldaan een de richtafstand van de VNG.
Ten tweede zal beschouwd moeten worden of omliggende functies geen belemmering vormen voor het woon- en leefklimaat van de gewenste nieuwe woningen. In de directe omgeving van het plangebied zijn hoofdzakelijk woonfunctie gelegen. In dit kader is opnieuw het Grondverzetbedrijf aan de Heeseind 43a relevant. Een dergelijk bedrijf van deze omvang betreft een bedrijf met een maximale milieucategorie 3.1.. Voor dit type bedrijven geldt een richtafstand van 50 meter op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering,
Het bedrijf is gelegen ten noorden van het plangebied op ruim 100 meter van de perceelsgrens. In het noordelijk deel van het plangebied wordt met een park-/natuurzone aangelegd,waardoor de nieuwe woningen op ten minste 135 meter van dit bedrijf gesitueerd zullen worden. Hiermee wordt ruimschoots voldaan een de richtafstand van de VNG.
Wijzigingsbevoegdheid naar horeca
Ten derde zal bepaald moeten worden of de gewenste omzetting van het zuidelijk deel van het perceel naar horeca een belemmering vormt voor de omliggende woningen. Horeca, zoals een theetuin, restaurant of Grandcafé (SBI-2008 561) heeft eveneens een categorie 1 met een bijbehorende afstand van 10 m. De richtafstanden ten opzichte van de nieuwe bedrijfsbestemming zal dan ook niet wijzigen. De wijziging naar Horeca zal geen belemmeringen voor omliggende woningen opleveren. In de wijzigingsvoorwaarden is onder andere opgenomen dat de Wet geluidhinder in acht genomen moet worden en er geen onevenredige aantasting plaats vindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden.
Tenslotte kan worden gesteld dat door de wijziging van de bestemming bedrijf naar een woonbestemming en de voorziene park-/natuurzone, het woon- en leefklimaat bij de bestaande woningen in de directe omgeving zal verbeteren.
Conclusie
In kader van de bedrijven en milieuzonering zal door het wijzigingen van de bestaande functie in een zestal woningen, lichte bedrijvigheid of mogelijk een horecagelegenheid geen belemmering opleveren voor de omliggende (bedrijfs)functies. Daarnaast zullen omliggende functies in het kader van 'bedrijven en milieuzonering geen negatieve invloed hebben op het woon- en leefklimaat van de nieuwe woningen.
Met de sanering van de huidige bedrijfsbestemming van het wegenbouwbedrijf zal het woon- en leefklimaat voor omliggende woningen verbeteren t.o.v. het huidige situatie.
Onder externe veiligheid verstaat men het beheersen van risico's die voortvloeien uit de opslag, de productie en het gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen.
De normering van risico's is tweeledig, namelijk een grenswaarde (strikte wettelijke norm) voor het Plaatsgebonden risico (PR) en de oriëntatiewaarde van het Groepsrisico (GR). Zowel het PR als GR zijn een maat voor de veiligheidsrisico's op de leefomgeving, waarbij het PR is te vertalen naar een veiligheidsafstand waarbij wordt voldaan aan de wettelijke grenswaarde van 1 kans op de 1 miljoen jaar dan men komt te overlijden als gevolg van een calamiteit of ramp met gevaarlijke stoffen. Het GR is daarentegen de kans dat grotere groepen slachtoffers vallen en is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Voor het GR geldt een oriënterende waarde van 1. Een toename of overschrijding van de zogenaamde oriëntatiewaarde van het GR dient verantwoord te worden.
Om te bepalen of in en nabij het plangebied risicovolle objecten aanwezig zijn, is de professionele risicokaart geraadpleegd. De navolgende afbeelding geeft de situatie in en rond het plangebied weer.
Uitsnede professionele risicokaart
Inrichtingen
Uit de risicokaart blijkt dat in de nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen zijn gelegen. De ontwikkeling ligt dan ook buiten de invloedssfeer van risicovolle inrichtingen. Het onderhavige plan voorziet daarnaast niet in de oprichting van een risicovolle functie. Omgekeerd levert het planvoornemen ook geen belemmering op voor gevoelige functies in de omgeving van het plangebied.
Buisleidingen
Uit de risicokaart blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen buisleidingen liggen.
Wegen
Het plangebied ligt op circa 20 m van de spoorweg Nijmegen-'s-Hertogenbosch. Over deze spoorweg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. De spoorlijn is opgenomen in het Basisnet Spoor. In bijlage 2 van de Regeling Basisnet zijn de risicoplafonds weergegeven voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Uit de bijlage blijkt dat ter hoogte van het plangebied het plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) van de spoorlijn Nijmegen-'s-Hertogenbosch op het midden van het spoor ligt. Hiermee vormt het plaatsgebonden risico geen belemmering voor het plan.
Plasbrandaandachtsgebied
Uit de bijlage volgt dat de spoorlijn Nijmegen-'s-Hertogenbosch geen plasbrandaandachtsgebied (PAG) bezit.
Groepsrisico
Bepaling van de hoogte van het groepsrisico kan in eerste instantie indicatief bepaald worden met behulp van de vuistregels uit het HART. Indien 0,1 maal de oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt overschreden, dan moet het groepsrisico berekend worden met behulp van rekenprogramma RBMII. Bij de bepaling van de hoogte van het groepsrisico wordt uitgegaan van de maximale bestemmingsplancapaciteit. Het maatgevende scenario voor de berekening van het groepsrisico is voor het spoor een BLEVE van een ketelwagen.
Een complete verantwoording van het groepsrisico kan achterwege worden gelaten, indien voldaan wordt aan de voorwaarden voor een beperkte verantwoording groepsrisico *artikel 8, lid 2). Deze voorwaarden zijn:
In overige gevallen is een complete verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Bij een beperkte verantwoording van het groepsrisico dient alleen aandacht besteed te worden aan de onderdelen zelfredzaamheid van personen binnen het invloedsgebied van de risicobron en bestrijdbaarheid van de gevolgen van een calamiteit met gevaarlijke stoffen binnen het plangebied.
De inventarisatieafstand van 200 meter van de spoorlijn valt over het plangebied van voorliggend bestemmingsplan. De hoogte van het groepsrisico voor en na het plan kan indicatief bepaald worden met het gebruik van de vuistregels uit de bijlagen van de Handreiking Risicoanalyse Transport (HART). Met de uitslag van deze indicatieve bepaling kan bekeken worden of een complete verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is.
Het gaat bij het spoortransport vooral om de aantallen LPG-ketelwagens in beide richtingen per jaar over een baanvak (stofcategorie A, brandbaar gas). Ook op het spoor ter hoogte van het plangebied wordt het externe veiligheidsrisico voornamelijk bepaald door het vervoer van brandbaar gas. Het maatgevende scenario voor het vervoer van stofcategorie A over het spoor is een BLEVE van een ketelwagen. De maximale effectafstand voor het scenario BLEVE van een ketelwagen is 460 meter. Op deze afstand (grens invloedsgebied) is de overlijdenskans nog 1% van de hier aanwezige personen.
De vuistregels in het bijlagenrapport HART geven drempelwaarden voor het vervoer van brandbare tot vloestof verdichte gassen in bonte treinen. De vuistregels in het HART zijn geformuleerd voor het indicatief bepalen van onder andere de hoogte van het groepsrisico. Voor het groepsrisico gaat het om de oriëntatiewaarde en een factor 0.1 maal de oriëntatiewaarde. De vuistregels worden geformuleerd voor twee routetypen: een baanvak met hoge snelheid (>40 km/uur) en een baanvak met lage snelheid. Ze gelden voor de vrije baan. Ze zijn niet toepasbaar op complexe situaties als stationslocaties. Ter plaatse is alleen sprake van baanvakken met hoge snelheid en vrije baan.
Het groepsrisico wordt bepaald door drie variabelen:
De afstand van de eerste nieuwe woning tot de as van het baanvak is ca. 90 meter. De aanwezigheidsdichtheid van personen is, vanwege het gebied (rustige woonwijk/gemengd gebied), 25 personen per hectare (gebaseerd op de woonwijk aan de zuidzijde van het plangebied). Uitgegaan moet worden van de maatgevende stofcategorie A (brandbaar gas). Over het spoor worden volgens de bijlage van deze stofcategorie 700 kev (= ketelwagenequivalenten) vervoerd. Voor het routetype 'hoge snelheid en vrije baan' zijn vuistregels voor het groepsrisico opgenomen in het achtergronddocument van het HART. Uit deze vuistregels blijkt (paragraaf 1.3.2, achtergronddocument HART):
Toetsing oriëntatiewaarde
Uit de bijlage blijkt, dat geen transport van stofcategorie B3 plaatsvindt over het spoor. Voldaan wordt aan vuistregel 1. Tevens, dat het aantal transporten van stofcategorie A groter is dan 50 (700 Kev). Derhalve wordt eveneens voldaan aan vuistregel 2. De 10 maal drempelwaarde uit tabel 1-20 (2-zijdige bebouwing) voor een afstand tot de as van het baanvak van 90 meter en een dichtheid van 25 personen per hectare is ligt tussen tussen 1570 en 3530 Kev. Er wordt met 700 Kev voldaan aan de drempelwaarde (vuistregel 3). De oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt dus niet overschreden. Het groepsrisico van de spoorlijn ter plaatse van het plangebied zal met niet meer dan tien procent toenemen, omdat het een kleinschalig (6 woningen) en ruim opgezet project is met uitsluitend grondgebonden woningen.
Volstaan kan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico voor de spoorweg (artikel 8, lid 2, Bevt). Wel moet in het kader van artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) aandacht besteed worden aan de zelfredzaamheid van personen en de bestrijdbaarheid van een ramp binnen het invloedsgebied van de wegen. De Veiligheidsregio Noord-Brabant moet om advies gevraagd worden over het plan (artikel 9, Bevt).
Algemeen kan worden geconcludeerd dat het onderdeel externe veiligheid, geen beperkingen oplevert ten aanzien van de uitvoerbaarheid van het plan. Ook leidt het planvoornemen niet tot belemmeringen in de omgeving. Vanwege de ligging van het plangebied binnen de invloedssfeer van de spoorweg, is met betrekking tot de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid advies gevraagd aan de regionale brandweer.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is sinds 1 januari 2007 van kracht en vormt het toetsingskader voor de geurbelasting vanwege dierenverblijven op geurgevoelige objecten De Wgv beschouwt een woning als een zogenaamd geurgevoelig object. Onderzocht dient derhalve te worden of toetsing aan de wet nodig is. zoals huizen. De Wet kent twee typen diercategorieën. Dieren met en dieren zonder geuremissiefactor.
Dieren zonder geuremissiefactor
Voor de diercategorieën zonder geuremissiefactor is de waarde een wettelijk vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden. Binnen de bebouwde kom dient een minimale afstand te worden aangehouden van 100 m, gemeten vanaf de buitenzijde van het geurgevoelig object tot het dichtstbijzijnde emissiepunt. Buiten de bebouwde kom dient deze afstand minimaal 50 m te bedragen. Het plan wordt gezien als gelegen buiten de bebouwde kom.
Dieren met geuremissiefactor
Voor die diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt de waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object uitgedrukt in odour units of per kubieke meter lucht (ouE/m3). Deze krijgen een norm toegewezen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken.
De hoogte van de norm is afhankelijk van de locatie. In Nederland wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (I en II) en de rest van Nederland. In concentratiegebieden zijn de normen wat betreft geur minder streng dan in de gebieden buiten de concentratiegebieden.
Daarnaast wordt onderscheid gemaakt tussen situaties binnen en buiten de bebouwde kom. In onderstaande tabel zijn de normen weergegeven.
Normen geur | ||
Locatie | binnen bebouwde kom | buiten bebouwde kom |
buiten concentratiegebied | 2 ouE/m3 | 8 ouE/m3 |
concentratiegebied | 3 ouE/m3 | 14 ouE/m3 |
Concentratiegebieden I en II behorende bij de artikelen 1, eerste lid, en 26 van de Meststoffenwet
Het plangebied ligt in een zogenaamd “concentratiegebied II” . Buiten de bebouwde kom bedraagt hier de maximale geurnorm 14 ouE/m3. Indien de gemeente een actief beleid voert ten aanzien van de geurproblematiek, kan van deze normen afgeweken worden. Binnen de bebouwde kom bedraagt de bandbreedte 0,1 – 14,0 ouE/m3. Buiten de bebouwde kom bedraagt de bandbreedte 3,0 – 35,0 ouE/m3.
De voormalige gemeente Maasdonk voerde een actief beleid ten aanzien van geur. Dit beleid is verwoord in het rapport Geurverordening gemeente Maasdonk van 18 oktober 2011. Daarin is voor de kernen Heeseind en Nuland respectievelijk een norm van 10 ouE/m3 en 3 ouE/m3 vastgesteld. Het buitengebied ter plaatse kent een norm van 14 ouE/m3. Het plangebied ligt in het buitengebied en dat houdt in dat de norm van 14 ouE/m3 voor dit gebied van toepassing is.
Voor het plangebied is door Bugelhajema adviseurs een onderzoek naar de geurbeslasting ter plaatse uitgevoerd. In Bijlage 6 Onderzoek geurbelasting is het volledige onderzoek opgenomen.
Dieren zonder geuremissiefactor
Het plangebied is gelegen in het buitengebied. Voor agrarische bedrijven met "vasteafstandsdieren" geldt dan ook een afstand van 50 meter. Uit onderstaande afbeelding blijkt dat zich op minder dan 50 m afstand geen agrarische bedrijven bevinden.
Dieren met geuremissiefactor
Voor de agrarische bedrijven in de omgeving met dieren waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, dient dient de daadwerkelijke geurbelasting in het plangebied te worden getoetst aan de geurnormen. In de nabijheid van deze woning ligt een aantal agrarische bedrijven. Voor deze veehouderij zijn op basis van het Web bvb (november 2016) de volgende geuremissies vergund.
Agrarische bedrijven met vergunde emissies | ||||||||
idnr | X | Y | Schoorsteen-hoogte | Gem. geb.hoogte | Schoorsteen-binnendiameter | Uittreesnelheid | Emissie-Vergund | Adres |
28024 | 157464 | 416380 | 6 | 6 | 0.50 | 4 | 9317 | Heeseind 36 |
28021 | 157254 | 416668 | 6 | 6 | 0.50 | 4 | 78372 | Heeseindsewg 15 |
27984 | 157689 | 416728 | 6 | 6 | 0.50 | 4 | 51982 | Kerkdijk 4a |
27986 | 157749 | 416682 | 6 | 6 | 0.50 | 4 | 36122 | Kerkdijk 9 |
27991 | 158268 | 416647 | 6 | 6 | 0.50 | 4 | 66416 | Nulandsestr. 5a |
Cumulatie
De Handreiking van de Wet geurhinder en veehouderij maakt onderscheid tussen de voorgrondbelasting en de achtergrondbelasting van geurhinder:
De achtergrondbelasting is derhalve altijd hoger dan de voorgrondbelasting. Deze begrippen zijn overigens niet in de wet opgenomen.
Voorgrondbelasting
Van de in de nabijheid gelegen genoemde bedrijven zijn de geurcontouren afzonderlijk berekend. Daarbij is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden van het bouwvlak van ieder agrarisch bedrijf. Daarbij zijn de emissiepunten verplaatst naar de meest ongunstige locatie voor de voorgenomen woningbouw om te zien of dit plan de omliggende veehouderijen onevenredig in haar belangen kan schaden. Bij de berekeningen is wat betreft de in te voeren parameters uitgegaan van de genoemde geuremissies. Verder is gebruik gemaakt van de standaard parameters.
De resultaten van de berekeningen zijn weergegeven in bovengetoonde afbeelding. Uit deze berekeningen blijkt dat de geurbelasting van het woningbouwplan ruim onder de 14 ouE/m3 is gelegen. De invoergegevens zijn opgenomen in bijlage 1 bij het onderzoeksrapport. De belangen van omliggende agrarische bedrijven worden daarmee niet geschaad en op grond van de geurverordening is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Achtergrondbelasting
Naast de geurcontouren die de reikwijdte van de geurbelasting kunnen bepalen van één bedrijf is er ook een geurbelasting van alle bedrijven gezamenlijk, de zogenaamde achtergrondbelasting. Wanneer veel intensieve veebedrijven zich in de nabijheid van een projectlocatie bevinden kan de achtergrondbelasting zo hoog worden dat van een acceptabel woon- en leefklimaat niet meer gesproken kan worden.
Met het verspreidingsmodel V-Stacks gebied is berekend wat de huidige achtergrondbelasting op de nieuw te bestemmen bouwvlakken in het plangebied is ten gevolge van de actueel vergunde emissies in de nabijheid van dit plan. Hiervoor zijn ongeveer 26 veehouderijbedrijven gelegen om de te realiseren woningen ingevoerd met de waarden afkomstig uit Web-BVB Noord-Brabant. De resultaten hiervan zijn weergegeven in onderstaande afbeelding. Voor de daadwerkelijke outputbestanden zijn opgenomen in bijlage 2 bij het onderzoeksrapport.
Uit de berekening blijkt dat de cumulatieve geurbelasting in het plangebied tussen de 3,0 en 7,4 ouE/m3 bevindt.
De beoordeling van het woon- en leefklimaat vindt plaats aan de hand van onderstaande 'milieukwaliteitscriteria', die het RIVM hanteert voor haar milieukwaliteit-rapportages en toekomstverkenningen voor het aspect geurhinder. Deze geven de relatie weer tussen de achtergrondbelasting, de kans op geurhinder en een classificatie van het woon- en leefmilieu.
Classificatie achtergrondbelasting binnen concentratiegebied (RIVM) | ||
Achtergrondbelasting geur – ouE/m3 | Mogelijke kans op geurhinder (%) | Classificatie leefklimaat |
<3,0 | < 5 | zeer goed |
3,0 – 7,4 | 5 – 10 | goed |
7,4 – 13,1 | 10 – 15 | redelijk goed |
13,1 – 20,0 | 15 – 20 | matig |
20,0 – 28,3 | 20 – 25 | tamelijk slecht |
28,3 – 38,5 | 25 – 30 | slecht |
38,5 – 50,7 | 30 – 35 | zeer slecht |
> 50,7 | 35 – 40 | extreem slecht |
Aan de hand van deze tabel wordt vastgesteld dat het woon- en leefklimaat van de nieuwbouwlocatie als “goed” kan worden omschreven.
De normen zoals die in de Wet geurhinder en veehouderij zijn weergegeven, worden bij de realisatie van de intensieve veehouderij niet overschreden. Dit betekent dat er vanuit deze wet geen beperkingen aan de komst van de woningen worden opgelegd.
De planlocatie is gelegen aan de Kerkdijk en het Heeseind in het buitengebied van de gemeente 's- Hertogenbosch. Beide wegen kennen een snelheidsregime van 60 km/uur. De verkeersbeweging op de deze wegen zijn hoofdzakelijk ten behoeve van bestemmingsverkeer voor aanwezige woningen en (agrarische) bedrijven.
De bedrijfsfunctie op het perceel zal met de uitvoering van het voornemen worden gestaakt op deze locatie. Hiermee zal het verkeer als gevolg van deze functie afnemen. In het zuidelijk gedeelte zal een kleinschalige bedrijfsfunctie behouden blijven.
Op het perceel zullen 6 nieuwe woningen worden gerealiseerd. Het plan heeft enige flexibiliteit ten aanzien van het type woningen. Ten minste vier van de woningen zullen als vrijstaande woningen worden gerealiseerd. De andere twee kunnen als twee-onder-een-kap of vrijstaand worden gerealiseerd.
Een vergelijking van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van voorliggend initiatief ten opzicht van de huidige situatie is in onderstaande tabel opgenomen. Om te bepalen wat de verkeersgeneratie in de beide situaties zal zijn is uitgegaan van de kerncijfers uit de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (CROW Publicatie 317). Voor de bedrijfsfuncties is in beide gevallen uitgegaan van de kencijfers voor "arbeidsextensieven en bezoekersextensieve bedrijven". Aangezien in de nieuwe situatie maximaal 6 vrijstaande woningen gerealiseerd kunnen worden, is uit gegaan van de kencijfers voor dit type woning.
Functie | Kencijfer | bestaande situatie | nieuwe situatie | |||||
min | max | aantal/opp | min | max | aantal/opp | min | max | |
Grondverzetbedrijf | 3,9 | 5,7 | 6000 | 234 | 342 | 0 | 0 | 0 |
Kleinschalige bedrijvigheid | 3,9 | 5,7 | 0 | 0 | 0 | 500 | 39 | 57 |
Vrijstaande woningen | 7,8 | 8,6 | 0 | 0 | 0 | 6 | 46,8 | 51,6 |
234 | 342 | 85,8 | 108,6 |
Uit de tabel blijkt dat er een aanzienlijke afname van verkeersbewegingen tussen de oude en de nieuwe situatie zal optreden. hierbij moet worden opgemerkt dat naar alle waarschijnlijkheid de gehanteerde kencijfers voor het grondverzetbedrijf de verkeersbewegingen in de huidige situatie overschatten. Het verschil tussen de oude en de nieuwe situatie zal na ook iets minder groot zijn, maar er zal wel degelijk sprak zijn van een afname van het aantal verkeersbewegingen.
Voorliggend initiatief zal dan ook niet leiden tot problemen met de verkeersafwikkeling in de buurt van het plangebied.
Conclusie
Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige problemen.
Voor vrijstaande woningen in het buitengebied wordt in de hierboven genoemde CROW publicatie uit gegaan van een parkeerbehoefte van tussen de 2,0 en 2,8 auto's per woningen. Het plangebied, als ook de te vormen woonpercelen, bieden voldoende ruimte om parkeren op eigen terrein mogelijk te maken.
Ook op het perceel voor de bedrijfsfunctie zal voldoende ruimte zijn om parkeren op eigen terrein op te lossen.
Conclusie
In de nieuwe situatie blijft voldoende mogelijkheid om de parkeerbehoefte voor de woningen op eigen terrein op te kunnen vangen. Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot parkeertechnische problemen.
Door het plangebied lopen geen bovenlokale leidingen of straalpaden. Derhalve zijn er geen leidingen of beschermingszones waar in het bestemmingsplan rekening mee moet worden gehouden.
Op 21 februari 2011 heeft de wetgever het Besluit milieueffectrapportage en het Besluit omgevingsrecht gewijzigd. De belangrijkste wijziging is onder andere: het meer in overeenstemming brengen van het Besluit m.e.r. met de Europese richtlijn m.e.r. Hierbij hebben onder andere de zogenaamde drempelwaarde voor activiteiten een indicatief karakter gekregen. Met deze wijziging is bepaald dat voor activiteiten die op de bij het besluit m.e.r. behorende C- en D-lijst zijn opgenomen, áltijd aandacht aan m.e.r. dient te worden geschonken. Hierbij dient te worden bepaald of een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.
Om te bepalen of sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtig plan, dient te worden bepaald of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst C of D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.
Drempelwaarden Besluit m.e.r.
Dit plan voorziet in een directe eindbestemming en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit plan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die worden genoemd in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r., er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
Indien de volgende drempelwaarden worden overschreden is sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig plan:
De drempelwaarde voor een m.e.r.-beoordeling is opgenomen in lijst D van het Besluit m.e.r. Voor projecten groter dan 100 hectare en meer dan 2.000 woningen dient altijd een m.e.r.- beoordeling plaats te vinden.
De omvang van de woningbouw (zes woningen) is zodanig beperkt dat er geen sprake is van overschrijding van de drempelwaarden. Dit betekent dat een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling achterwege kan blijven.
Met betrekking tot de waterhuishouding zijn diverse beleidsstukken relevant. Genoemd kunnen worden: Nationaal Waterplan 2016-2021, Vierde Nota Waterhuishouding, Waterbeleid in de 21e eeuw WB21, Nationaal bestuursakkoord water, Beleidsbrief regenwater en riolering, Provinciaal Waterplan 2016-2021, Waterbeheerplan Waterschap Aa en Maas en het gemeentelijk Waterplan 2016. Centraal in het waterbeleid is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. De waterhuishouding legt daarmee een ruimteclaim waaraan voldaan moet worden. Daarbij zijn de volgende strategieën leidend:
In het waterbeheerplan van Waterschap Aa en Maas wordt aangeven wat de doelen zijn voor de periode 2016-2021 en hoe deze doelen bereikt moeten worden. Het plan is afgestemd op het Stroomgebiedsbeheerplan Maas 2, het Nationaal Waterplan 2, Overstromingsbeheerplan 1, Beheerplan Rijkswateren, het Provinciaal Waterplan en Waterbeheerplannen van de andere Nederlandse waterschappen.
Het doel van het waterbeheerplan is om het watersysteem en de afvalwaterketen op orde te houden.
Het beheer van water door het waterschap bepaalt mede dat mensen en dieren in Noordoost-Brabant leven in een veilige, schone en prettige omgeving.
In het waterbeheerplan wordt een indeling gemaakt in de volgende thema's:
Het waterschap Aa en Maas hanteert navolgende principes:
Voor waterhuishoudkundige ingrepen in het plangebied is de Keur waterschap Aa en Maas van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Op grond van de keur is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een ontheffing van het waterschap.
Beleidsregel hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater
De drie Brabantse Waterschappen hanteren sinds 1 maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt.
Bij een toename en afkoppelen van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Het waterschap maakt grofweg onderscheid in projecten met een toename van verhard oppervlak van maximaal 2.000 m2, toename van een verhard oppervlak tussen 2.000 m2 en 10.000 m2 en projecten met een toename van het verhard oppervlak van meer dan 10.000 m2.
Plannen met een verhardingstoename tot 2000 m2 zijn onder de nieuwe keur vrijgesteld van compensatie. Voor plannen met een verhardingstoename tussen 2.000 m2 en 10.000 m2 hanteert het waterschap een algemene (reken) regel (benodigde compensatie (in m3) = Toename verhard oppervlak (m2) * Gevoeligheidsfactor * 0,06 (in m)).
De beoogde ontwikkeling heeft een toename van het verhard oppervlakte van minder dan 10.000 m2 en valt daarom niet onder de keur.
De gemeente 's-Hertogenbosch heeft het gemeentelijk Waterplan 2016-2021 vastgesteld. Op basis van dit waterplan geldt voor onderhavige ontwikkeling een bergingsnorm van 60 mm per m2.
In de huidige situatie is aan Heeseind 48, 710 m² aan bedrijfsbebouwing mogelijk. Tevens is het perceel ten behoeve van het wegenbouwbedrijf grotendeels verhard met een puinlaag. Hierdoor komt het huidig verhard oppervlakte uit op ruim 6.000 m².
In de nieuwe situatie wordt een zestal woningen gebouwd. Deze woningen zullen ongeveer een oppervlakte beslaan van 150 m², de bijgebouwen beslaan 100 m². Voor het verharden van de inritten en bestratingen zal gebruik worden gemaakt van halfverharding. Per woning zal er ongeveer 75 m² aan bestrating worden aangelegd. Hierdoor komt het totaal verhard oppervlak per woning uit op 325 m². Tevens zal de rest van het perceel worden ingericht als tuin. Daarnaast blijft het gebouw in het zuiden van het plangebied staan. Dit gebouw inclusief verhardingen beslaat ongeveer een oppervlakte van 300 m². Hiermee komt het totaal verhard oppervlakte in de nieuwe situatie uit op (325 x 6 + 300) 2.250 m². Hierdoor zal in de nieuwe situatie het verhard oppervlak sterk worden verminderd t.o.v. de huidige situatie.
Conform het waterbeleid van de gemeente 's-Hertogenbosch dient het volgende volume aan hemelwater te worden geborgen op eigen terrein:
2.250 x 0,060 m = 135 m3
Vanwege de aansluiting van het afvalwater op de drukriolering, dient al het hemelwater op eigen terrein opgevangen te worden. Daarbij worden langs de randen van het plangebied en langs het bosperceel nieuwe greppelstructuren aan gelegd die zal dienen als waterberging voor het hemelwater vanaf de bebouwing en oppervlakteverharding in het plangebied. In de inrichtingsschets is voorzien in circa 450 m aan greppels. Met een gemiddelde breedte van circa 2 m bedraagt de oppervlakte circa 950 m2.
Met een (fictieve) peilopzet van 0,3 m wordt de grootte van de greppelstructuur minimaal 450 m2. De in de inrichtingschets opgenomen greppelstructuur (en ook omliggende groenstructuur) biedt ruim voldoende capaciteit (circa 950 m2) om in een dergelijke hoeveelheid waterberging te voorzien, ook in geval van hevige neerslag.
Het plan voldoet hiermee aan de principes wateroverlastvrij bestemmen en hydrologisch neutraal bouwen.
Het waterbeleid van het waterschap bevat richtlijnen voor het behoud van de waterkwaliteit in het plangebied. Het beleid gaat uit van het gescheiden houden van de vuil water en hemelwater. In de nieuwe situatie wordt het hemelwater niet aangesloten op de gemeentelijke riolering. In het plan zal het hemelwater worden afgekoppeld en naar de greppelstructuur worden afgevoerd, waarin het tijdelijk kan worden geborgen en de kans krijgt te infiltreren naar het grondwater.
Het huishoudelijk afvalwater zal worden aangesloten op de gemeentelijke drukriolering. Hemelwater mag hier niet op aangesloten worden. Voor het gebruik van erfverharding zal bij voorkeur gebruik worden gemaakt van halfverharding. Binnen het plangebied zal het principe van duurzaam bouwen worden gehanteerd. Er zal gebruik worden gemaakt van duurzame materialen die niet uitlogen.
De Kerkdijk en het Heeseind hebben de oorspronkelijke functie als waterkering al tijden geleden verloren. Het plangebied grenst dan ook niet aan primaire of regionale waterkeringen, is niet gelegen in een beschermingszone van een waterkering en ligt niet in het winterbed van een rivier. In de omgeving zijn geen problemen met wateroverlast bekend.
Geconcludeerd kan worden dat, ten aanzien van de watertoets, voor onderhavig plan geen aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en de verbeelding tezamen bieden het juridische kader.
Bij de regels van dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de bestemmingen 'Bedrijf', 'Groen' en 'Wonen' uit het bestemmingsplan Buitengebied Maasdonk 2012. Verder zijn de relevante begrippen overgenomen, net als de wijze van meten en de relevante afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden. In de regels is de volgende opbouw terug te vinden:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
In dit hoofdstuk zijn de begrippen en de wijze van meten opgenomen. In samenhang met deze artikelen moeten de overige artikelen worden gelezen.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
Bedrijf
Het meest zuidelijke deel van het plangebied is bestemd voor een kantoorfunctie. In de regels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Hiermee ontstaat voor de ondernemer de ruimtelijke mogelijkheid de bestaande bedrijfsbestemming ter plaatse te wijzigen in een horecabestemming ten behoeve van kleinschalige horeca. Onder voorwaarden biedt de gemeente hiermee de mogelijkheid in het bestaande pand kleinschalige horeca te ontwikkelen en te realiseren, gerelateerd aan de recreatieve functie van het buitengebied. Voorbeelden van kleinschalige horecabedrijven zijn (pannenkoeken)restaurants, eethuizen en ijssalons.
Groen
Aan de noordzijde van het plangebied wordt in het geplande openbaar groen een openbaar wandelpad aangelegd: een verbinding tussen Heeseind en Kerkdijk, met een aansluiting richting de polderkerk. Tevens zijn de gronden gelegen aan de west- en oostzijde van het plangebied (langs het Heeseind en de Kerkdijk) bestemd als groen. Om het groene karakter van het plangebied te behouden dient de zone vrij te zijn van bebouwing.
Tuin
Een bestemming Tuin is opgenomen ter plaatse van het niet-bebouwbare voorerfgebied.
Verkeer
Het gemeenschappelijk verkeersgebied is voorzien van een bestemming Verkeer.
Wonen
Aan de gronden waar de bouw van de zes woningen kan plaatsvinden, is de bestemming Wonen toegekend. De bouwmogelijkheden voor de zes woningen zijn op de verbeelding en in de regels vastgelegd. De globale situering van de woningen is met de verschillende bouwvlakken vastgelegd. Bijbehorende bouwwerken mogen zowel in als buiten het bouwvlak worden gerealiseerd. De verbeelding, in combinatie met de regels, geeft de maximale goot- en bouwhoogten voor woningen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken weer. Met uitzondering van het meest noordelijke bouwvlak mag per bouwvlak slecht één vrijstaande woning worden gerealiseerd. In het noordelijk bouwvlak mogen of twee vrijstaande of twee aaneengebouwde woningen worden gerealiseerd. Vrijstaande bijgebouwen en overige bouwwerken zijn toegestaan met een maximale oppervlakte van 100 m2.
Om enkele essentiële planonderdelen te waarborgen is een voorwaardelijke verplichting in de woonbestemming opgenomen. De zogenoemde voorwaardelijke verplichting is opgenomen voor de realisering van het beplantingsplan. Dit houdt in dat het in gebruik hebben of laten hebben van de woonbebouwing, strijdig gebruik oplevert indien de voorwaarden uit Beplantingsplan niet zijn gerealiseerd binnen één jaar na het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen.
Binnen de bestemming zijn bij recht aan huis gebonden beroepen in de woning en/of het bijgebouw toegestaan, mits wordt voldaan aan de voorwaarden die in de regels zijn opgenomen. Het artikel Wonen bevat daarnaast enkele specifieke gebruiksregels.
Tenslotte zijn afwijkingsregelingen opgenomen (voor zowel bouwen als gebruik) en voor zover relevant is hiervoor aangesloten bij het bepaalde in bestemmingsplan 'Buitengebied Maasdonk 2012'.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
In dit hoofdstuk is onder meer de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze is verplicht gesteld in het Bro behorende bij de Wro. In dit hoofdstuk staan ook de algemene afwijkingsmogelijkheden die van toepassing zijn op het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Op grond van het Bro is het verplicht overgangs- en slotregels op te nemen. Deze bepalingen zijn opgenomen in het laatste hoofdstuk.
Verbeelding
Het Beeldkwaliteitsplan ligt aan de verbeelding ten grondslag. Het bestemmingsvlak en het bouwvlak voor 'Wonen' is afgestemd de inrichtingsschets zoals weergegeven op pagina 16 van voornoemd Beeldkwaliteitsplan.
De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen.
De initiatiefnemer en de gemeente 's-Hertogenbosch zijn een anterieure overeenkomst aangegaan waarin het verplichte kostenverhaal is geregeld.
Voor wat betreft planschade is met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afgesloten.
Daarnaast zal door initiatiefnemer een bijdrage leveren aan het reconstructiefonds. De omschakeling van het bedrijfsperceel naar woningen vertegenwoordigt een bepaalde (gecorrigeerde) waarde die meeberekend is om op locatie de woningen te bouwen. De gemeente gebruikt dit fonds voor het realiseren van de verbetering van de landschappelijke waarden. De hoogte van de bijdrage is bepaald op 50% van de waardestijging, zijnde het verschil tussen de huidige waarde van de grond en de uitgifteprijs als bouwkavel. De initiatiefnemer levert een bijdrage in het reconstructiefonds.
Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.
In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan een aantal personen en/of instanties. Tevens zal het plan op basis van de gemeentelijke verordening voor een ieder gedurende zes weken voor inspraak worden vrijgegeven.
Het Waterschap geeft aan dat alle waterbelangen in goede orde zijn opgenomen. Er zijn geen op- of aanmerkingen met betrekking tot het wateraspect.
Op basis van de reactie van de provincie is in paragraaf 3.2.2. duidelijker aangegeven dat het plan gebaseerd is op artikel 9.1 van de provinciale verordening.
Na de procedure van de inspraak en het vooroverleg heeft het plan ingevolge artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening met ingang van 11 juni 2018 gedurende 6 weken voor eenieder ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.