II Oud Woensel 2012 (Pastoriestraat)    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Strukton Worksphere B.V. (verder: de initiatiefnemer) is voornemens aan de Pastoriestraat in Eindhoven een appartementencomplex van 32 woningen te realiseren. Het plangebied bestaat uit een braakliggend terrein dat de afgelopen jaren is gebruikt als ketenpark ten behoeve van (weg)werkzaamheden aan de Pastoriestraat/Veldmaarschalk Montgomerylaan (HOV2-lijn) en een naastgelegen moestuin die in beheer is bij omwonenden.

verplicht

Luchtfoto ligging plangebied

Het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Oud Woensel 2012' biedt geen ruimte voor de realisatie van bovenstaand plan omdat de ontwikkeling is bestemd voor 'Gemengd gebied- Uit te werken'. Het bouwplan voldoet niet aan de uit te werken regels van het bestemmingsplan. Bovendien wordt de naastgelegen moestuin bij de ontwikkeling betrokken. Deze gronden zijn bestemd als 'Groen' in het bestemmingsplan 'HOV-baan Veldm. Montgomerylaan – Fellenoord' (vastgesteld d.d. 22 september 2015). Om de ontwikkeling mogelijk te maken dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld.

Het bestemmingsplan "II Oud Woensel 2012 (Pastoriestraat)" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.

1.2 Het plangebied     

Het plangebied ligt ten noorden van het centrum van Eindhoven, aan de ringweg in het stadsdeel Woensel-Zuid. Het plangebied wordt begrensd door de Pastoriestraat in het noorden en de bestaande woonpercelen aan de Wassenaarstraat (westen) en Slagersstraat (oosten).

1.3 Voorgaande plannen     

Het bestemmingsplan "II Oud Woensel 2012 (Pastoriestraat)" vervangt gedeeltelijk de bestemmingsplannen 'Oud Woensel 2012' en 'HOV-baan Veldm. Montgomerylaan – Fellenoord'.

verplicht

Oud Woensel 2012

In het bestemmingsplan Oud Woensel 2012 is voor de gronden binnen het plangebied de bestemming 'Gemengd – Uit te werken' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn, indien wordt voldaan aan de uitwerkingsregels, bedrijven in de categorie 1 en 2, detailhandel, horeca, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, woongebouwen, verkeer, parkeren, groen en geluidwerende voorzieningen toegestaan.

Voor de woonfunctie zijn uitwerkingsregels opgenomen wat betreft de toegestane geluidsbelasting op gevel, alsmede parkeernormen waaraan dient te worden voldaan. In het algemeen zijn er bouwregels opgenomen waarin onder andere is bepaald dat de bouwhoogte maximaal 10 meter mag bedragen en het bebouwingspercentage maximaal 70% van het perceel mag bedragen. Deze bestaande bouwmogelijkheid is opgenomen op perceel Woensel G 7613 (met een kadastrale oppervlakte van 968 m2). De bestaande bouwmogelijkheid bedraagt hiermee 70% van 968m2 over drie verdiepingen, zijnde 2.032 m2 BVO.

HOV-baan Veldm. Montgomerylaan – Fellenoord

Voor de gronden gelegen in het bestemmingsplan HOV-baan Veldm. Montgomerylaan – Fellenoord geldt de bestemming 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn enkel groenvoorzieningen (paden, bermen en beplanting) en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.

1.4 Leeswijzer     

Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is beschreven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid (met name de resultaten van het gevoerde overleg en de samenspraak/inspraak).

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied     

2.1 Historisch perspectief     

Tot 1920 was Woensel een zelfstandige gemeente, die bestond uit verschillende gehuchten. De middeleeuwse kern van Woensel lag bij de Oude Toren (vroegere dorpskerk). De nederzetting verplaatste zich later meer in noordwestelijke richting naar de rand van een zandrug die loopt langs de Frankrijkstraat, Woenselsestraat en Vlokhovenseweg.

verplicht

Figuur: Omgeving plangebied omstreeks 1900

De Kruisstraat vormt van oudsher de verbinding tussen de stad Eindhoven en de dorpsnederzettingen. Ter hoogte van de Woenselse Markt liep de weg in de richting van de Van Brakelstraat en vormde de aanzet voor de oude route naar Den Bosch via de Oude Bosche Baan. In de wig tussen deze twee wegen ontstond kort na 1900 de Markt (na de herindeling Woenselse Markt genoemd). In de loop van de 19e eeuw vond verdichting plaats binnen deze dorpslinten. In de Tweede Wereldoorlog heeft de omgeving van de oude Fellenoord zwaar te lijden gehad. De wederopbouw werd aangegrepen om de bebouwing langs een groot gedeelte van de Kruisstraat te vernieuwen. Dit resulteerde in een ensemble van winkels met bovenwoningen in een voor die periode karakteristieke architectuur. In 1950 werden door de gemeente woningen gebouwd aan de Spinnerstraat en omgeving. Aan de Montgomerylaan verschenen kort voor 1960 de eerste flats en er werden wijken gevormd van woonblokken met rijwoningen.

verplicht

Figuur: Omgeving plangebied omstreeks 1965

2.2 Huidige situatie     

2.2.1 Plangebied     

Het plangebied is gelegen aan de noordelijke rand van de wijk Gildebuurt in het stadsdeel Woensel-Zuid. De bestaande woningen in deze wijk zijn tussen 1920 en 1945 gebouwd. Het plangebied bestaat uit twee gedeelten. De percelen 7612 en 7613 zijn vanaf 2017 in gebruik geweest als ketenpark voor de herinrichting van de HOV2-lijn. Hiervoor betrof het een parkeerplaats van de omliggende bedrijven en instellingen en vervolgens een onbebouwd grasveld met een uit te werken bestemming voor nadere ontwikkeling.

verplicht

Situatie ketenpark plangebied

Op de naastgelegen percelen (7615, 6462, 6463, 6464 en 6086) stonden tot 2015 rijwoningen. Vanwege de herinrichting van de HOV2-lijn en de aanleg van tijdelijke en nieuwe infrastructuur bij de Pastoriestraat zijn deze woningen geamoveerd. De afgelopen jaren zijn deze gronden tijdelijk in gebruik geweest als moestuin, beheerd door de omwonenden.

verplicht

Tijdelijke moestuin plangebied

Tot slot behoort ook het perceel 7614 tot het plangebied. Dit perceel is gelegen tussen de moestuin en het ketenpark en betreft een voormalige erftoegangsweg van de inmiddels geamoveerde woningen.

2.2.2 Omgevingsaspecten     

HOV2-lijn/Ringweg

De Pastoriestraat is van origine onderdeel van de ringweg om de binnenstad van Eindhoven. Om de bereikbaarheid van de stad ondanks de groei te faciliteren en de toename van het aantal auto's te beperken werkt de gemeente Eindhoven aan het verbeteren van het openbaar vervoersnetwerk van en naar de stad. De 2e Hoogwaardig Openbaarvervoerlijn (HOV2) is onderdeel van dit programma en loopt van Nuenen naar de High Tech Campus. De Pastoriestraat heeft na deze herinrichting ook zijn functie als ringweg behouden. Dit tracé vormt daarmee een belangrijke factor in de bereikbaarheid en ontsluiting van Eindhoven. Om geluidhinder te beperken is een geluidscherm geplaatst en is de rijbaan voorzien van stil asfalt.

Woningen

Het plangebied wordt omgeven door woningen die gelegen zijn aan de Pastoriestraat, Wassenaarstraat en Slagerstraat. Dit betreffen hoofdzakelijk rijwoningen van maximaal 10 meter hoog.

Kantoorgebouw

Direct ten westen van het plangebied is een kantoorpand van 3 verdiepingen gesitueerd parallel aan de Pastoriestraat. In het gebouw zijn verschillende bedrijven gevestigd. Op de binnenplaats van dit gebouw hebben deze bedrijven een eigen parkeerterrein.

Woenselse Markt en omgeving

Op enige afstand van het plangebied (ca. 150 meter) ligt de Woenselse Markt. De Woenselse Markt is het wijkcentrum voor dagelijkse boodschappen en winkels en voorzieningen.

2.3 Projectbeschrijving     

In de toekomstige situatie wordt een appartementencomplex van 32 woningen in het plangebied gerealiseerd. De ontwikkeling voorziet in 32 hoofdzakelijk middeldure koopappartementen (prijscategorie €250.000 tot €345.000). Het gebouw heeft 4 verdiepingen, is ca. 16 meter hoog en vormt het stedenbouwkundig verlengstuk van het naastgelegen bebouwingsfront (kantoorpand) aan de Pastoriestraat. De appartementen kennen een differentiatie aan typen en groottes (ca. 90 m² woonoppervlak gemiddeld) om een brede doelgroep aan te spreken.

Op de begane grond is ruimte voor entreehallen, bergingsruimten, 7 maisonnettes en een kleiner appartement. De overige appartementen zijn op de verdiepingen gerealiseerd en variëren tussen de 46 en 120 m² gebruiksoppervlakte.

De woningen worden voorzien van een balkon op het zuiden. Het woongebouw heeft een groen dak, voorzien van zonnepanelen. De achtergevels worden groen aangekleed met beplanting en ook het parkeerterrein aan de zuidkant van het woongebouw wordt voorzien van groene accenten.

verplicht

Impressie woongebouw (noord)

verplicht

Impressie woongebouw (zuid)

Op het binnenterrein van het appartementencomplex worden de parkeerplaatsen gerealiseerd alsook een fietsenstalling. De locatie is daarnaast uitstekend te bereiken met het openbaar vervoer. De ontsluiting van het gebied vindt plaats via de in-/uitrit aan de Wassenaarstraat.

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, randvoorwaarden en beleidskader     

3.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.

3.2 Rijksbeleid     

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte     

In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.

Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.

Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.

Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).

De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land.Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.

In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.

Realisatie

Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.

De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:

  • Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
  • Bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld afspraken met provincies en gemeenten, internationale afspraken met overheden in buurlanden);
  • Financieel (bijvoorbeeld Infrastructuurfonds, Deltafonds);
  • Kennis (bijvoorbeeld inzetten van het College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen, verspreiden van “best practices”).

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.

Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld kantoorlocaties, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen) moet in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik.



De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Daarin staat: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Onderhavig bestemmingsplan heeft geen doorwerking op nationale belangen. Voor het plangebied betekent het beleid uit de SVIR concreet dat initiatieven van bewoners, bedrijven en organisaties leidend zijn voor de verdere stedelijke ontwikkeling. De ontwikkeling is een stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Hieronder wordt ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2.2 Ladder voor Duurzame Verstedelijking     

Op 1 oktober 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (verder: 'de Ladder') als motiveringseis opgenomen. Doel van de Ladder is het bereiken van een goede ruimtelijke ordening via optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de Ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De Ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten, waaronder een herziening van het bestemmingsplan.

Sinds 1 juli 2017 is de 'nieuwe' Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden. De traditionele opeenvolgende treden van 'de Ladder' zijn hierbij komen te vervallen.

De belangrijkste wijzigingen van de voorgaande regeling betreffen:

  • De begrippen 'actuele' en 'regionale' zijn geschrapt.
  • De nieuwe Ladder bevat geen treden meer. De treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt.
  • Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied geldt een uitgebreide motiveringsplicht.
  • Er is een nieuw artikellid toegevoegd voor de Laddertoets bij uitwerkings- en wijzigingsplannen. De Laddertoets kan dan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan.
  • De huidige definities worden niet gewijzigd. De uitgezette lijn in de jurisprudentie blijft hiermee in stand.

Deze wijziging heeft als doel de regeling te vereenvoudigen, waarbij de effectiviteit van het instrument behouden moet blijven. Een onderzoek naar de behoefte heeft slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Concreet betekent dit dat met betrekking tot de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of economische gevolgen van die vestiging ruimtelijke effecten (bijv. leegstand) relevant zijn. Artikel 3.1.6. lid 2 van het Bro luidt als volgt:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”

Dat betekent: eerst bepalen of een nieuwe ontwikkeling een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft, vervolgens kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, daarna analyseren of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en tot slot afwegen of de ontwikkeling negatieve ruimtelijke gevolgen tot gevolg kan hebben.

Relevantie

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Het gaat hierbij zowel om fysiek ruimtebeslag als de wijziging of toevoeging van functies. Ten opzichte van de vigerende planologische mogelijkheden vergroot voorliggend bestemmingsplan de mogelijkheden voor woningbouw. Ingevolge jurisprudentie is vanaf de ontwikkeling van 12 woningen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarnaast maakt voorliggend bestemmingsplan bebouwing mogelijk op gronden die nu nog zijn bestemd als 'Groen'. Derhalve dient het ontwikkelingsplan te worden getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Behoefte

Kwantiteit

In opdracht van de gemeente Eindhoven is door bureau Companen onderzoek gedaan naar de Eindhovense woningmarkt (d.d. 13 november 2018). In dit onderzoek is geconcludeerd dat er een stevige woningbouwopgave ligt in de komende tien á 15 jaar vanwege de ambitie om door te groeien naar een stad van 300.000 inwoners. Om die ambitie waar te maken moeten in de komende jaren circa 3.000 woningen per jaar worden gebouwd.

Vanwege deze grote woningvraag functioneert de regio Eindhoven als een (sub)regionale woningmarkt. Daarom werkt de gemeente samen met de 21 andere gemeenten in de regio (MRE) en de provincie. In Noord-Brabant wordt jaarlijks per regio de kwantitatieve ontwikkelingsopgave voor woningbouw van gemeenten voor de komende 10 jaar in beeld gebracht en afgestemd in het Regionaal Ruimtelijk Overleg. Deze verdeling is gebaseerd op de meest actuele bevolkings- en woningbouwprognoses van de Provincie. Hiertoe is de 'Monitor bevolking en wonen' in het leven geroepen zodat tijdig knelpunten op de woningmarkt kunnen worden geconstateerd. De monitor** wordt elk kwartaal geactualiseerd en bevat onder andere gegevens over de ontwikkeling en prognose van de bevolking, een actuele stand van de woningvoorraad en een inventarisatie van de plancapaciteit. Hiermee wordt verzekerd dat er wordt gebouwd naar behoefte.

Eindhoven Subregio Stedelijk gebied Eindhoven
Feitelijke woningvoorraad 111.295 217.209
Maximale groei woningvoorraad 2017-2029* 14.185 27.650
Harde plancapaciteit (1-1-2019) 11.385 22.135
Ontwikkelingsruimte 2.800 5.515

Zowel in de gemeente als in de subregio is er nog voldoende behoefte aan nieuwe woningen. Uit het recentelijk uitgevoerde woningmarkt onderzoek blijkt zelfs dat de huishoudens groei de laatste jaren nog groter is geweest dan door de provincie in haar bevolkingsprognose is voorspeld.

verplicht

Dit betekent dat naast de woningbehoefte als gevolg van de provinciale bevolkingsprognose er een aanvullende woningbehoefte is als gevolg van de ambitie van de gemeente Eindhoven om de economische groei van Brainport te kunnen faciliteren.

Kwaliteit

Het is daarbij van belang dat de juiste woningen op de juiste plek worden gebouwd. De buurten binnen de ring die in en rond het centrum liggen, zijn voor veel leefstijlgroepen een aantrekkelijke woonomgeving. Maar ook naar de woonmilieus buiten de ring bestaat veel vraag in de markt. Om in deze kwalitatieve woningvraag te voldoen is een verdeling van 45% binnen de ring en 55% daarbuiten realistisch.

verplicht

De vraag naar type woningen is zeer divers. In principe is aan elk woningtype behoefte. Qua type woningen en prijssegment richt de woningbehoefte zich voor ongeveer 45% op de huursector en voor ongeveer 55% op de koopsector. Voor de huursector geldt een duidelijke focus op het sociale segment en middenhuur (ca. €1.000 per maand). In de koopsector is de behoefte meer verdeeld over de verschillende segmenten. De behoefte aan koopappartementen ligt ten eerste in de betaalbare segmenten, maar ook naar middeldure en dure appartementen is voldoende vraag. Daarnaast is er een grote behoefte aan (huur)woningen in de vrije sector voor internationale kenniswerkers. Uit het woningmarktonderzoek blijkt dat internationale werknemers zich vooral vestigen in de binnenstad en in buurten ten noorden van de binnenstad. De ontwikkeling van de appartementen aan de Pastoriestraat voorziet in deze behoefte.

Bestaand stedelijk gebied

In lid twee van artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient te worden gemotiveerd of de beoogde ontwikkeling plaatsvindt binnen het bestaand stedelijk gebied. In het kader van duurzaam ruimtegebruik wordt de behoefte waarin de ruimtelijke ontwikkeling voorziet bij voorkeur opgevangen in het bestaand stedelijk gebied. Dit kan door op lege plekken de ruimte 'in te vullen', een andere bestemming te geven aan een gebied, door herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden.

De definitie van het 'bestaand stedelijk gebied' is vastgelegd in artikel 1.1.1, lid 1 van het Bro en luidt als volgt: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur".

De beoordeling of een locatie is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied hangt af de omstandigheden van het geval: enerzijds wordt gekeken naar de specifieke ligging, de feitelijke situatie en de aard van de omgeving. Anderzijds is ook het vigerend planologisch-regime van belang.

Voorliggend bestemmingsplan maakt woningbouw mogelijk binnen de ring van Eindhoven. Op basis van het vigerend bestemmingsplan is c.q. kan het plangebied voor een grootgedeelte reeds worden bebouwd. Derhalve kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling plaatsvindt binnen het bestaand stedelijk gebied zoals bedoeld in het Bro.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een behoefte en vindt plaats binnen het bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling is daarmee in overeenkomstig artikel 3.1.6. lid 2 van het Bro.

3.3 Provinciaal beleid     

3.3.1 Omgevingsvisie     

De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze in 2021 wordt ingevoerd.

In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat langetermijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

3.3.2 Structuurvisie     

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.

Deel A

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

verplicht

Kaart Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014

Deel B

De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:

1. de groenblauwe structuur

De groenblauwe structuur bestaat uit bestaande natuur, watersystemen en nieuwe natuur in hiervoor kansrijke gebieden. Het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden is hier belangrijk. Daarnaast biedt de groenblauwe structuur ruimte aan een natuurlijk en robuust watersysteem. Dit is nodig voor een goed waterbeheer en biedt mogelijkheden om in te spelen op de effecten van klimaatverandering.

2. het landelijk gebied

Het landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur. Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en tuinbouw zijn de grootste ruimtegebruikers. De provincie streeft hier naar een multifunctionele gebruiksruimte, met behoud van agrarische productieruimte in die delen van het landelijk gebied waar de landbouw leidend is voor nieuwe ontwikkelingen.

3. de stedelijke structuur

De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.

4. de infrastructuur

Het infrastructuurnetwerk bestaat uit een fijnmazig en samenhangend netwerk van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen. De Brabantse infrastructuur maakt deel uit van het internationale netwerk van infrastructuur in noordwest Europa. De provincie kiest hier voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische clusters van Noord-Brabant. Voor het personenvervoer zijn het hoofdwegennet en het OV-netwerk BrabantStad de dragers. Het goederenvervoer wordt zoveel mogelijk via de te ontwikkelen Goederenruit (spoor en waterwegen) geleid. Zo wordt ruimte gemaakt voor het versterken van de (inter)nationale ontsluiting (weg, water, spoor en lucht) van de Brabantse steden.

Uitwerking structuurvisie

De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar geeft haar visie op het landschap vorm in de zogenaamde 'gebiedspaspoorten'. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Er zijn ook deelstructuurvisies opgesteld voor specifieke onderwerpen. Zo is voor het gebied ten oosten van Eindhoven de deelstructuurvisie Brainport Oost opgesteld. Deze bevat keuzes voor wonen, werken en bereikbaarheid ten oosten van Eindhoven.

Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.

3.3.3 Verordening Ruimte     

Provinciale Staten van Noord-Brabant heeft op 7 februari 2014 de 'Verordening ruimte Noord - Brabant' vastgesteld. Op 8 juli 2017 is de 'Wijziging Verordening Ruimte 2014, actualisatie 2017' vastgesteld. In de verordening staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn. De provincie stelt algemene regels die voor heel Brabant gelden, maar verdeelt het grondgebied ook in vier structuren waarvoor apart beleid geldt.

Algemene regels

In de verordening zijn algemene regels opgenomen die altijd en voor heel Brabant gelden. Deze regels hebben betrekking op zorgvuldig ruimtegebruik en op het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit van Brabant. In het algemeen houdt dit in dat gebruikers van een gebied rekening houden met het karakter, de grootte en de functie ervan. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen belevingswaarde, toekomstwaarde en gebruikswaarde. Het doel van zorgvuldig ruimtegebruik is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Pas als dat niet kan, wordt gezocht naar de beste plek in het buitengebied om nieuwe ruimte te gebruiken. Daarnaast wil de provincie verouderde locaties in stedelijk gebied opnieuw invullen en ongewenste functies in het buitengebied saneren.

Structuren (hoofdkaart)

Verder onderscheidt de verordening de volgende vier structuren:

  • Bestaand stedelijk gebied
  • Natuur Netwerk Brabant
  • Groenblauwe mantel
  • Gemengd landelijk gebied

Deze structuren zijn gekoppeld aan de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en zijn Brabant dekkend. Elk ruimtelijk oppervlak van Brabant valt onder één van deze structuren. Per structuur is uitgewerkt welke functies ontwikkeld kunnen worden en onder welke voorwaarden. De vier structuren staan op de hoofdkaart van de verordening.

verplicht

Kaartbeeld Verordening ruimte

Op de kaartbeelden van de Verordening ruimte Noord-Brabant is het plangebied aangeduid als 'Bestaand stedelijk gebied'. Derhalve is artikel 4 uit de verordening van toepassing waarin voorschriften zijn opgenomen bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in nieuwbouw van woningen, ontwikkeling van bedrijventerreinen en kantoorlocaties, bestaande bedrijventerreinen en kantoorlocaties, detailhandelslocaties, leisurevoorzieningen, windturbines en veehouderijen.

Voorliggend bestemmingsplan maakt de nieuwbouw van woningen mogelijk. Artikel 4.3 bevat de regels omtrent de nieuwbouw van woningen en luidt als volgt:

Artikel 4.3 – Nieuwbouw van woningen

  1. De toelichting bij een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied dat voorziet in nieuwbouw van woningen bevat een verantwoording over de wijze waarop:
  1. de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg bedoeld in artikel 39.4, onder b, worden nagekomen;
  2. de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de afspraken bedoeld onder a, en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw.

  1. Onder harde plancapaciteit voor woningbouw als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan de capaciteit voor nieuw te bouwen woningen waarover een gemeente beschikt, die:
  1. wordt uitgedrukt in aantallen woningen;
  2. is opgenomen in een vastgesteld bestemmingsplan waarvan de bestemming nog niet is verwezenlijkt.

Voor het onderbouwen van de ladder voor duurzame verstedelijking zijn de regionale woningbouwafspraken het toetsingskader. Derhalve is in paragraaf 3.1.2 reeds onderbouwd dat onderhavig bestemmingsplan hieraan voldoet.

Themakaarten

Naast de hoofdkaart zijn er vijf themakaarten opgenomen in de Verordening Ruimte. Voor onderhavig plangebied zijn de themakaarten 'stedelijke ontwikkeling' en 'agrarische ontwikkeling van belang.

Themakaart stedelijke ontwikkeling

Op deze themakaart staan het bestaand stedelijk gebied, zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, integratie stad-land en de regionale bedrijventerreinen. Het plangebied is aangeduid als 'Bestaand stedelijk gebied'. Het provinciale beleid is er al decennia lang op gericht om stedelijke ontwikkeling in stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in of aansluitend op de stedelijke concentratiegebieden. Binnen het bestaand stedelijke gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling. Voorliggend bestemmingsplan is dus in overeenstemming met de themakaart stedelijke ontwikkeling.

Themakaart agrarische ontwikkeling en windturbines

Op deze kaart staan de structuren en aanduidingen rond landbouw en windturbines. Het plangebied is aangeduid als 'stalderingsgebied'. Met het stalderingsbeleid beoogt de provincie verdere regionale concentratie van vee in Brabant te voorkomen. Een veehouder mag binnen een stalderingsgebied uitsluitend nieuwe hokdierhouderijen bouwen, uitbreiden of omschakelen als binnen datzelfde gebied hokdierverblijven worden gesaneerd. Voorliggend bestemmingsplan maakt echter geen agrarisch bedrijf mogelijk.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Interimstructuurvisie 2009     

In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.

3.4.1.1 Ruimtelijke hoofdstructuur     

De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de ontwikkelingen ten opzichte van de ruimtelijke hoofdstructuur. Met andere woorden de kaart geeft de ontwikkelingen aan binnen de hoofdstructuur.

verplicht Figuur: Ruimtelijke hoofdstructuur Interimstructuurvisie Eindhoven

De groei en transformatie van de stad en regio vraagt om een heroriëntatie op de stad vanuit een perspectief van meer inwoners met een andere woonvraag, meer en andere bedrijvigheid, meer bezoekers en uitgebreidere mobiliteitsmogelijkheden. Dit alles moet leiden tot een ontwikkeling waarin Eindhoven niet dichtslibt, maar waarin alle sociale, economische en ruimtelijke kwaliteiten overeind blijven. Deze opgave richt zich in het bijzonder op bestaand stedelijk gebied. Ruimte voor uitleggebieden is er nauwelijks. Vier hoofdpijlers zijn richtinggevend voor de Interimstructuurvisie: de economie, de verstedelijking, groen en water, en de bereikbaarheid.

3.4.1.2 Gebruik van de ruimte     

De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik.

verplicht

Figuur: Gebruik van de ruimte Interimstructuurvisie Eindhoven

Op de kaart 'Gebruik van de ruimte' is het plangebied aangewezen als gebied voor wonen. Deze gronden zijn voornamelijk bedoeld voor wonen, inclusief alle afgeleide wijk- en buurtgerichte functies op het gebied van (middelbaar-/ basis-)onderwijs, zorg, opvang, cultuur, religieuze voorzieningen, ontspanning en vrije tijd, groen (o.a. buurt- en wijkparken, sportfaciliteiten en –velden, buurtontmoetingsruimten), detailhandel en werken (woonwerkcombinaties en kleine bedrijven met milieucategorie 1, 2 en gedeeltelijk 3). Deze functies zijn noodzakelijk voor het functioneren van een gebied als woongebied. Zij vallen dus onder deze definitie en worden niet afzonderlijk in beeld gebracht, mede omdat hun ruimtebeslag relatief beperkt is.

Met onderhavig bestemmingsplan wordt een bijdrage geleverd aan het gewenste woningaanbod en woonklimaat conform de Interimstructuurvisie.

3.5 Volkshuisvesting     

3.5.1 Lokaal beleid     

Woonvisie

De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee maken we de richting waarin we ons willen ontwikkelen duidelijk aan de stad, haar bewoners en alle partijen die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad.

Ambitieuze stad Eindhoven groeit en dat creëert een nieuwe vraag naar wonen. Eindhoven wil verder verstedelijken. Onder stedelijkheid verstaan we een gemengde en gevarieerde omgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En een stad die tegelijk ook groen en gemoedelijk blijft.

We staan voor de unieke kans om de stad als geheel, en het gebied binnen de Rondweg in het bijzonder, de komende jaren te laten groeien. We verwachten dat het inwonersaantal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de prognoses nu voorspellen. De bijzondere bevolkingsopbouw van Eindhoven (een relatief jonge bevolking) draagt daaraan bij. Die groei moet ook op het vlak van wonen gefaciliteerd worden.

Tot 2030 willen we minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de Rondweg realiseren. Voor het gebied binnen de Rondweg staan met projecten als Strijp S, Stations- omgeving, NRE en Philips Lighting in deze periode al circa 5.000 nieuwe woningen in de planning. Daarnaast is de wens dat boven winkels wooneenheden worden gerealiseerd en kantoren worden omgebouwd tot woningen. Hierin is de markt aan zet.

Eindhoven formuleert in deze Woonvisie geen concreet woningbouwprogramma, gegoten in cijfers en categorieën. Dat zou niet passen bij de rol van een gemeente anno 2015. We willen ruimte geven aan de markt om gewenste ontwikkelingen te realiseren. Zonder op voorhand aan te geven wat-waar-wanneer gebouwd moet worden. Dat doen we door gebruik te maken van een model voor de onderbouwing van de wenselijkheid van nieuwe initiatieven. Daarin vragen we van initiatiefnemers (projectontwikkelaars, corporaties, gemeentelijke grondexploitaties) om in te gaan op een aantal punten zoals bijvoorbeeld het marktsegment, het woonmilieu en de periode van oplevering.

Solidaire stad

Wij willen dat Eindhoven een samenleving is, waarvan iedereen onderdeel is. De meeste inwoners kunnen zelfstandig hun plaats vinden in die samenleving, sommigen hebben een steuntje in de rug nodig. We zorgen dat er voor hen een vangnet is.

We hebben oog voor mensen in lastige situaties: asielzoekers, daklozen, mensen in psychische nood en ex-gedetineerden. Door de decentralisatie in de zorg moeten meer mensen met een beperking een plek in de wijk vinden. De vergrijzing zet de komende jaren stevig door. Veel ouderen, met of zonder zorgvraag, zullen langer thuis blijven wonen. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie in bepaalde wijken is ongewenst.

De sociale woningvoorraad is onderdeel van de sociale basisinfrastructuur. In theorie is in Eindhoven de sociale woningvoorraad in balans met de doelgroep. Twee ontwikkelingen vragen echter om aandacht: de samenstelling van de sociale woningvoorraad en de positie van de 13.500 huishoudens met een middeninkomen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe woningwet 2015 moeten woningcorporaties hun woningen 'passend toewijzen'. Minimaal 80% van de vrijkomende sociale huurwoningen moet aan huishoudens met een laag inkomen worden toegewezen. Daarnaast is er ruimte om 10% van de woningen toe te wijzen aan huishoudens met een middeninkomen. De resterende 10% sociale huurwoningen mogen woningcorporaties vrij toewijzen, maar daarbij moeten zij wel voorrang geven aan mensen die door bijvoorbeeld fysieke of psychische beperkingen moeilijk aan voor hen passende huisvesting kunnen komen.

Het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens groeit. Dit betekent een grote uitdaging. Niet alleen in woonwensen maar ook in betaalbaarheid, want alleen wonen is relatief duur. We zetten in op transformatie en ander gebruik. Bij de transformatie van grotere kantoren, zorg- en onderwijsgebouwen kunnen (collectief) particulier opdrachtgeverschap en nieuwe woonconcepten een oplossing bieden. Ook het gebruik van eengezinswoningen door bijvoorbeeld twee eenpersoonshuishoudens, met name in het gebied buiten de Rondweg, behoort tot de mogelijkheden.

Innovatieve stad

We gaan partijen uitdagen om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. En ook in de aanpak van de bestaande voorraad en in de transformatie van kantoren en zorggebouwen is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen.

Een andere ontwikkeling is het zogenaamde flexwonen. Tot voor kort kende de woningmarkt een vrij overzichtelijk aanbod: koop- of huurwoningen, zelfstandige of onzelfstandige woonruimten, grondgebonden woningen of appartementen. Maar de vraagkant is de afgelopen jaren sterk veranderd. Er komen steeds meer groepen die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte. Denk bijvoorbeeld aan studenten, expats, arbeidsmigranten, mensen die een echtscheiding achter de rug hebben, ex-gedetineerden en mensen die uit een opvangvoorziening komen. Deze mensen zijn op zoek naar goede tijdelijke huisvesting, met passende voorzieningen, die snel beschikbaar is en tegen een prijs die past bij hun budget. Dit flexwonen wordt een belangrijke nieuwe woonvorm in Eindhoven. Het biedt tevens kansen voor de transformatie van leegstaand vastgoed.

Verder willen we in de koopsector dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door het stimuleren (collectief) particulier opdrachtgeverschap. En we willen dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor de huishoudens met een hoger inkomen. Ook in de huursector is er sinds de herziening van de Woningwet meer aandacht voor mede-eigendom en zelfbeheer, bijvoorbeeld via het model van wooncoöperaties. Wooncoöperaties zijn een soort tussenvorm van huur en koop. Samen met de corporaties willen we de vraag naar deze eigendoms- en beheervorm en de mogelijkheden in Eindhoven onderzoeken.

Relevantie

Groei van de woningvoorraad is noodzakelijk en onderhavig bestemmingsplan draagt hier aan bij. Dit geldt zowel voor doorstroming van de huidige inwoners, als de aantrekkingskracht op nieuwe inwoners en doelgroepen. De omgeving is nauw betrokken bij totstandkoming van onderhavig plan. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de Woonvisie.

3.5.2 Kamerverhuur en woningsplitsing     

Op 12 juni 2018 heeft de gemeenteraad het paraplubestemmingsplan 'parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing' vastgesteld. Tot het moment van inwerkingtreding van dit paraplubestemmingsplan, werd via de huisvestingsverordening voorkomen dat woningen zonder vergunning werden gesplitst, omgezet, onttrokken en samengevoegd. Hoewel kamerverhuur en woningsplitsing verschillend zijn en andere toetsingskaders kennen, hebben beiden wel een zelfde soort ruimtelijk effect op de omgeving en is het wenselijk om deze initiatieven soortgelijk te reguleren in bestemmingsplannen. Door de regeling in het paraplubestemmingsplan wordt kamerverhuur en woningsplitsing voortaan via één vergunning (omgevingsvergunning) geregeld. Deze regeling moet in opvolgende bestemmingsplannen zoals het onderhavige worden overgenomen om geldend te blijven voor het betreffende plangebied. Om die reden is de regeling uit dit paraplubestemmingsplan in dit bestemmingsplan overgenomen.

3.6 Archeologische en cultuurhistorische waarden     

3.6.1 Archeologie     

Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard. Het Verdrag van Valletta is doorvertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente bevoegd gezag op het gebied van cultuurhistorie en archeologie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden. Dit wordt samen met de andere onderdelen rond de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving overgeheveld naar de toekomstige Omgevingswet.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012' , dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise.

De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd.

Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.

De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.

Volgens de Archeologische Waardenkaart kent onderhavig plangebied geen archeologisch waardevolle gebieden of archeologische verwachtingsgebieden. Binnen het bestemmingsplan hoeft dan ook geen rekening te worden gehouden met archeologische waarden of verwachtingen. Wel geldt ten aanzien van archeologie een meldingsplicht voor archeologische toevalsvondsten. Mochten tijdens eventuele grondwerkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen, dan dienen deze (op grond van de meldingsplicht ingevolge art. 5.10 Erfgoedwet 2016) direct gemeld te worden aan de Minister van OCW en de afdeling Omgevingskwaliteit van de gemeente Eindhoven. Vervolgens zal bepaald worden of, en zo ja welke, aanvullende maatregelen getroffen dienen te worden.

3.6.2 Cultuurhistorie     

Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.

verplicht

Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart

Het plangebied is bestempeld als 'Aan de weg gerelateerde bebouwing'. Dit is de benaming voor de stedenbouwkundige structuur langs de gehele strook van bebouwing aan de rondweg. De rondweg is een historische wegstructuur van na 1900. Op dit moment is het plangebied een onbebouwde vlek binnen de bestaande structuur. Langs de Rondweg zijn veelal bouwmassa's van enkele verdiepingen gerealiseerd. Dit betreffen kantoorruimtes en woningen. Onderhavig plan draagt bij aan deze structuur door dit bebouwingsfront langs de rondweg te verlengen. Hierbij is het optimum gezocht tussen hoogte, gewenst programma en inpasbaarheid in de omgeving.

3.7 Verkeer en parkeren     

Verkeer

In de visie 'Eindhoven op weg', vastgesteld op 19 november 2013, heeft de gemeente koers bepaald voor de ambities tot 2040. In Eindhoven op Weg wordt een denken en aanpak voorgesteld om mensen en locaties op een duurzame wijze met elkaar te verbinden: beter voor het milieu, beter voor de mensen, beter voor de stad. Dit duurzaam verbinden is belangrijk voor Eindhoven om in de toekomst te kunnen functioneren als een veelzijdige stad waarin het aantrekkelijk en gezond wonen, werken en recreëren is in het licht van Brainport. Eindhoven op Weg zet in op:

  1. Aantrekkelijk vestigingsklimaat voor Brainport: multimodale bereikbaarheid van de economische toplocaties draagt bij aan een uitstekend vestigingsklimaat voor bedrijven en instellingen in de stad en regio.
  2. Aantrekkelijk leefklimaat: het centrum, woon- en verblijfsgebieden zijn vrij van hinder en overlast van het verkeer en de kwaliteit van de openbare ruimte en het groen is goed. Het is er plezierig wonen, werken en verblijven.
  3. Gezond, schoon, groen en sociaal: de lucht is schoon en het geluid van een aangenaam niveau. Sociale cohesie is gegroeid door meer en aantrekkelijkere ruimtes voor ontmoeten en ontspannen en het gebruik van gedeelde voorzieningen in het vervoer. Ingekochte of geproduceerde materialen zijn op een eerlijk manier gewonnen of tot stand gekomen.
  4. Energieneutraal in 2045: energiebesparing in het verkeer en een transitie naar het gebruik van duurzame brandstoffen.
  5. Veilig: een stad met zo min mogelijk verkeersslachtoffers.
  6. Duurzame mobiliteit: een stad, met waar het kan meer lopen, fietsen en gebruik van het openbaar en waar het moet prioriteit voor de auto.



Vertaling naar plangebied

Ontsluiting van autoverkeer vanuit het parkeerterrein vindt plaats via de Wassenaarstraat. Dit is de meest veilige oplossing. De locatie is gelegen op een strategische locatie voor hoogwaardige OV-verbindingen zoals het centraal station en de HOV-lijn die loopt over de Pastoriestraat en Montgomerylaan aan de noordzijde van het plangebied. Dit stimuleert inwoners om sneller te kiezen voor de fiets of het OV als vervoersmiddel. De toename van het aantal verkeersbewegingen zal door de realisatie van het planvoornemen niet leiden tot problemen op de omliggende wegen, omdat de toename beperkt is en deze wegen voldoende capaciteit hebben.

Parkeren

Beleid

Op 24 september 2019 heeft de gemeente Eindhoven de 'Actualisatie Nota Parkeernormen 2019' vastgesteld. Deze nota betreft een actualisatie van de 'Nota Parkeernormen 2016'. Een actualisatie was noodzakelijk omdat het uitgangspunt van deze nota, parkeren bij voorkeur op eigen terrein, (financiële) problemen opleverden bij ontwikkelingen en de huidige normen niet langer reëel zijn:

Elke m2 parkeerruimte telt extra zwaar als ook rekening moet worden gehouden met waterberging, vergroening en een aangename verblijfsruimte.

Het aanbod van andere, duurzamere mobiliteitsoplossingen groeit, waarmee initiatiefnemers meer mogelijkheden hebben om anders om te gaan met de bereikbaarheid en parkeren in een plan.

Er een relatie tussen het aantal parkeerplaatsen en het aantal verkeersbewegingen van en naar de stad. Als er meer parkeerplaatsen in het centrum komen, neemt ook het aantal verkeersbewegingen toe. Er komt een moment, waarop de verkeersbewegingen niet meer verwerkt kunnen worden binnen de huidige wegenstructuur. Omdat dit niet opgelost kan worden met de aanleg van extra wegen – het stadscentrum biedt maar beperkte ruimte – wordt ingezet op andere vormen van mobiliteit.

Met deze geactualiseerde nota wordt het mogelijk op een andere manier in de parkeerbehoefte te voorzien en gelijktijdig duurzame mobiliteit in de stad te stimuleren.

Toetsingskader

  1. Een nieuwe planontwikkeling mag geen parkeeroverlast voor de nabije omgeving veroorzaken.
  2. De verkeersaantrekkende werking en het aantal parkeerplaatsen voor een nieuwe ontwikkeling dient maximaal beperkt te worden.

De parkeeropgave wordt stapsgewijs in beeld gebracht in onderling overleg tussen de gemeente en initiatiefnemer. Hierbij wordt onderstaand kader gehanteerd:

verplicht

De parkeeropgave wordt bepaald door het de norm die geldt per functie voor het gebiedstype, met een eventuele correctie vanwege mogelijk dubbelgebruik van verschillende doelgroepen.

Omdat wordt gestreefd naar een groene en duurzame stad, is het wenselijk waar mogelijk minder parkeerplaatsen te realiseren dan de berekende parkeerbehoefte. In de nota zijn de mogelijkheden weergegeven om deze parkeeropgave in te vullen. In alle gevallen geldt dat de voorgestelde parkeeroplossing slechts van toepassing kan worden verklaard, als deze structureel en beheersbaar kan worden gemaakt.

Mobiliteitscorrectie

Met een mobiliteitscorrectie wordt de (normatieve) parkeerbehoefte anders ingevuld dan met (reguliere) parkeerplaatsen. Dit kan door de parkeeropgave (deels) op te vangen door:

  • te ontwikkelen nabij haltes van het HOV (Hoogwaardig Openbaar Vervoer) Voor een ontwikkeling in de directe nabijheid van een HOV-halte zijn de volgende correctiefactoren voor de parkeeropgave van toepassing:
  1. binnen 800 m hemelsbreed van station Eindhoven Centraal: - 50%;
  2. binnen 400 m hemelsbreed van een HOV-halte en station Strijp-S: - 25%.
  • door het inzetten van deelauto's voor bewoners, waarbij één deelauto:
  • in het centrum maximaal 10 parkeerplaatsen vervangt;
  • in de schilwijken maximaal 7 parkeerplaatsen vervangt;
  • in het restgebied maximaal 4 parkeerplaatsen vervangt
  • de inzet van duurzaam alternatief vervoer. Dit is maatwerk, waarbij de omvang van de correctie van het aantal parkeerplaatsen in onderling overleg zal worden bepaald.

Overige maatregelen

In het centrum en de schilwijken is de initiatiefnemer verplicht om een mobiliteitsplan op te (laten) stellen bij nieuwe ontwikkelingen, waarbij gestreefd wordt naar de maximale inzet van de mobiliteitscorrectie. Naast de mobiliteitscorrectie zijn er mogelijkheden om bestaande parkeerplaatsen te benutten. Dit geldt alleen indien uit onderzoek blijkt dat dit een parkeeroverlast veroorzaakt. Ook mogen privé parkeerplaatsen voor (deel)auto's op eigen terrein worden gerealiseerd. Indien een plan de parkeeropgave niet (volledig) heeft ingevuld, dient voor het restant van de parkeeropgave in het Mobiliteitsfonds een bijdrage geleverd worden per benodigde parkeerplaats. Vanuit het Mobiliteitsfonds wordt bijgedragen aan de ontwikkeling van stadsbrede duurzame alternatieve mobiliteitsvoorzieningen.

Vertaling naar plangebied

Het plangebied is gelegen in het gebiedstype 'schilwijk'. Voor niet-grondgebonden woningen gelden de volgende normen:

  • De ontwikkeling Pastoriestraat (32 woningen) leidt conform de rekenmodule parkeernormen tot een absolute parkeerbehoefte van 32,8 parkeerplaatsen. Dit aantal is inclusief 9,6 parkeerplaatsen voor bezoekers.
  • De correctie van het aanwezigheidspercentage leidt tot 29 benodigde parkeerplaatsen op basis van de maatgevende aanwezigheidspercentage (90% bewoners; 80% bezoekers) op een werkdagavond voor zowel bewoners als bezoekers. De correctie voor de nabijheid van een HOV halte leidt tot een verdere reductie van 8 parkeerplaatsen.
  • In totaal zijn dus 21 (29 - 8; 21) parkeerplaatsen toegestaan.
  • Voor fietsparkeren is conform de gemeentelijke normering een capaciteit van 112 stallingsplaatsen noodzakelijk.

Mobiliteitsplan

Door Antea Group is ten behoeve van deze ontwikkeling een Mobiliteitsplan opgesteld (d.d. 2 maart 2020). Op basis van dit mobiliteitsplan is inzichtelijk gemaakt welke kansrijke maatregelen er voor dit specifieke project zijn om de parkeerbehoefte te verlagen. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage bij dit bestemmingsplan. Hierna worden de conclusies besproken.

Met behulp van de Parkeerbehoefteverlager© van Antea Group is op basis van een viertal aspecten bepaald wat kansrijke Smart Mobility concepten zijn die bijdragen aan het verlagen van de parkeerbehoefte. De Parkeerbehoefteverlager© maakt gebruik van 4 variabelen die behoren bij de ontwikkeling en de plaats waar de ontwikkeling plaats gaat vinden. Het gaat daarbij om de volgende aspecten:

  • Doelgroep van de ontwikkeling. Op basis van leefstijlen van Motivaction;
  • Beleidswaarden van gemeente Eindhoven;
  • Het Mobiliteitsbeleid van gemeente Eindhoven en de modaliteiten waar het meest op gestuurd wordt;
  • Herkomsten en bestemmingen van de toekomstige bewoners op basis van CBS cijfers.



Als input voor de Parkeerbehoefteverlager© is bepaald allereerst bepaald wat de doelgroep is voor de ontwikkeling aan de Pastoriestraat. Deze is gericht op young professionals en expats die modern en (rand)stedelijk willen wonen. Dit zijn vaak ook mensen die niet noodzakelijkerwijs een auto hoeven te bezitten. Gezien het prijspeil van de woningen zal voor de meeste bewoners gelden dat dit een 2e woning is in hun wooncarrière.

Naast bereikbaarheid kunnen Smart Mobility maatregelen ook andere beleidsdoelen dienen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan leefbaarheid, duurzaamheid en gezondheid. Voor de ontwikkeling aan de Pastoriestraat is gekeken naar de visie van Eindhoven en de ligging van de ontwikkeling. Leefbaarheid, Ruimtelijke kwaliteit en Gezondheid zijn de belangrijkste beleidswaarden waar Smart Mobility in dit gebied een bijdrage aan kan leveren.

Gemeente Eindhoven heeft een Mobiliteit sturend beleid en zet sterk in op Fietsgebruik en het OV. Dit blijkt uit de visie “Eindhoven op Weg”, waarin “Sturen en Innoveren” als een van de 3 belangrijke thema's wordt benoemd. Doelstellingen uit de visie zijn een toename van het aandeel te voet en fiets met beide 10%, een toename van het aandeel OV met 50% en een afname van het aandeel auto met 9%. Fiets en OV krijgen daardoor een zwaardere weging in de Parkeerbehoefteverlager©.

Op basis van CBS cijfers (zeer sterk stedelijk gebied) is bepaald wat de gemiddelde reisafstand (met name woon-werk) is van mensen die gaan wonen op een locatie zoals de Pastoriestraat. Op basis van deze cijfers reist ruim 70% tussen de 0 en 5 km en circa 20% tussen 5 en 20 km. De rest reist buiten de regio.

Resultaat

Compensatie autoparkeren

Conform het gemeentelijk beleid is in dit onderzoek nagegaan welke kansrijke (mobiliteits)maatregelen er zijn om de parkeerbehoefte te verlagen. Voor de woningbouwontwikkeling aan de Pastoriestraat is het name kansrijk het fietsgebruik te stimuleren. Er is een hoogwaardige doorgaande fietsvoorziening voorzien nabij de Pastoriestraat en de locatie ligt aan het hoofdfietsroutenetwerk. Belangrijke (werk)locaties, voorzieningen en stations zijn goed bereikbaar met de fiets. Door goede fietsparkeervoorzieningen voor zowel bewoners als bezoekers te realiseren en eventueel een deelfietssysteem te installeren wordt fietsgebruik meer gestimuleerd. Een deelauto systeem draagt mogelijk bij aan het verlagen van het autobezit, de noodzaak wordt lager als er deelauto's beschikbaar zijn. De ontwikkeling is in de huidige markt te kleinschalig voor exploitatie van een dergelijk deelauto-systeem. De bewoners van de Pastoriestraat kunnen daarom gebruik maken van bestaande locaties waar deelauto's worden aangeboden, of locaties waar dit in de toekomst realistischer is (bijvoorbeeld op de Woenselse Markt).

Volgens de gemeentelijke parkeernormering is het niet mogelijk om voor iedere woning een eigen parkeerplaats te realiseren én om bezoekers op eigen terrein te laten parkeren. Omdat het gewenst is de bestaande parkeerplaatsen in de stad zo goed mogelijk te benutten, schrijft gemeente Eindhoven voor dat de parkeeropgave wordt ingevuld met private en/of openbare ongebruikte parkeerplaatsen. In de schilwijken en het restgebied staat de gemeente het gebruik van maximaal 10 openbare parkeerplaatsen toe bij een nieuwe planontwikkeling, mits binnen een acceptabele loopafstand tot 200 meter). Ondanks dat er in de omgeving van de Pastoriestraat openbare parkeervoorzieningen aanwezig zijn aan de straat, is het als gevolg van het overleg met omwonenden nadrukkelijk niet de bedoeling deze te benutten om in de primaire parkeerbehoefte van de ontwikkeling aan de Pastoriestraat te voorzien. In de nabijheid van de Pastoriestraat zijn alternatieve locaties waar mogelijk door middel van dubbelgebruik parkeren van bezoekers kan worden gefaciliteerd.

Fietsparkeren

Iedere woning krijgt de beschikking over een berging van ca. 5 m2. Dit is voldoende ruimte om 3 fietsen te parkeren. Bij de entree van het plangebied is een fietsparkeervoorziening voorzien van minimaal 16 plaatsen. Hiermee wordt voldaan aan de vraag naar 112 fietsparkeerplaatsen.

Conclusie

In het plangebied worden 21 parkeerplaatsen gerealiseerd en zijn 112 fietsparkeerplaatsen benodigd. Deze voorzieningen zijn inpasbaar in het plangebied c.q. uitgangspunt in het ontwikkelingsplan. Daarmee is het bestemmingsplan uitvoerbaar en vormt parkeren geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

3.8 Groen     

3.8.1 Groenbeleidsplan     

Begin 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. Het groenbeleidsplan heeft als doel het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies. Hiermee levert de toepassing van het groenbeleid een wezenlijke bijdrage aan een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving als karakteristieke kwaliteit van Eindhoven. Een omgeving die leefbaar en klimaatadaptief is en een volwaardig vestigingsklimaat biedt voor Brainport.

Het groenbeleid sluit aan op de geomorfologische structuur van de stad: de structuur van dekzandruggen en beken (Dommel en Gender) die Eindhoven hebben gevormd. Op basis van de tuinstad gedachte is bij de verdere ontwikkeling van Eindhoven sterk ingezet op het behoud van de groene ruimten tussen de voormalige dorpen. Genneper Parken (tussen Stratum en Gestel), Brainport Park (tussen Strijp en Woensel) en De Karpen (tussen Woensel en Tongelre) vormen nog altijd imposante, groene wiggen, die tot diep in de stad reiken. Het behoud van de robuuste groenstructuur, die vanuit het buitengebied, via de wiggen tot aan de bomen bij de voordeur reikt, is een belangrijk uitgangspunt van het groenbeleidsplan.

Het Groenbeleidsplan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.

In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.

verplicht

Figuur: Ruimtelijke Strategieënkaart

Onderhavig plangebied is in het Groenbeleidsplan 2017 aangeduid als 'Stad, rood beeldbepalend'. In dit gebied wordt als ordeningsprincipe de volgende strategie(en) aangehouden:

Strategie 1: Stad, rood beeldbepalend

In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen. Binnen de aangeduide groenarme buurten wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal.

Beleidsregel groencompensatie

Op 13 maart 2018 is de 'Regeling Groencompensatiefonds' vastgesteld en geactualiseerd in januari 2019. Bij deze regeling hoort de 'Beleidsregel Groencompensatie'. Deze beleidsregel is bedoeld als afwegingskader bij aanvragen voor (ruimtelijke) ontwikkelingen die kunnen leiden tot aantasting van groen. Bij aantasting en verlies van groen is compensatie vereist, de Beleidsregel geeft hiervoor de richtlijnen.

Groenplan

Onderdeel van de Beleidsregel groencompensatie is het 'Groenplan' dat voor iedere ontwikkeling dient te worden opgesteld. De gronden binnen het plangebied bevat deels de bestemming 'Groen' (de moestuin), de overige gronden hebben een andere bestemming. Dit plan laat de ontwikkelende partij zien, hoe het omgaat met de eventuele toevoeging van groen als gevolg van het toevoegen van woningen en de eventuele groencompensatie.

In het Groenplan moeten de volgende zaken aan bod komen - in woord en beeld:

  • Oppervlak groen in de huidige situatie;
  • Beoogde oppervlak groene inrichting in de nieuwe situatie op maaiveld en evt. dak en gevel;
  • Aantoonbaar "saldo" groen (hoeveel groen komt erbij / komt te vervallen);
  • Beheerplan voor behoud op lange termijn (> 10 jaar);

In het Groenbeleidsplan 2017 is voor groencompensatie als leidend principe geformuleerd:

  1. Compenseren van het groen binnen het plangebied;
  2. Compenseren van het groen op een alternatieve locatie;
  3. Financiële compensatie (in een groencompensatiefonds).

(Deels fysieke compensatie, deels financiële compensatie is ook mogelijk.)

Gemeente en initiatiefnemer hebben de ambitie uitgesproken zo veel mogelijk groen binnen het plangebied toe te passen. Hierbij is ook Trefpunt Groen betrokken. Er wordt onder andere een groen dak gerealiseerd, in combinatie met zonnepanelen, en zo veel mogelijk groene gevels toegepast. De tijdelijke moestuin wordt verplaatst naar een locatie elders in de buurt en blijft daarmee behouden als groenrecreatief waardevol element. De groenbeleving voor bewoners en omwonenden wordt daarnaast versterkt door plantenbakken aan het binnenplein. Het parkeerterrein wordt eveneens groen aangekleed met beplanting. In de bijlage is het beplantingsplan van het binnenterrein opgenomen. Ook wordt een groenplan opgesteld voor de groenzone tussen de geluidswal en de Pastoriestraat. Het groen versterkt de kwaliteit van het plan er wordt hiermee voorzien in 32 x 8 m2 groen per appartement.

verplicht

3.8.2 Beleid Bomen     

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2015. Deze is op 7 april 2015 door de gemeenteraad vastgesteld en op 24 augustus 2016 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels Bomen is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming is van toepassing op:

- bossen die buiten de 'bebouwde kom Wnb' liggen;

- alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are;

- bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.

Voor bomen geldt dus of de Wet natuurbescherming of of de Verordening Bomen 2015. Voor het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing.

Verordening Bomen

Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek. Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij een voorname rol. Een hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad is waar de gemeente naar streeft. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere belangen preferabel zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.

Groene kaart Een belangrijk onderdeel van de Verordening Bomen is de Groene Kaart. Het is een topografische kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstand. De Groene Kaart bevat verschillende categorieën houtopstanden. Voor bomen in gemeentelijk eigendom (publiek eigendom) kent de Groene Kaart zes categorieën:

  • Monumentale bomen;
  • Waardevolle bomen;
  • Basisbomen;
  • Bomen hoofdstructuur;
  • Bomen nevenstructuur;
  • Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend.

De Groene Kaart kent daarnaast voor bomen in particulier eigendom (privaat eigendom) drie categorieën:

  • Waardevolle bomen;
  • Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend;
  • Bomen op percelen van 500 m2 of groter.

Voor het vellen van een houtopstand die deel uit maakt van tenminste één van deze categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning verplicht.

Nadere regels Bomen

De Verordening is uitgewerkt in nadere regels Bomen. Deze zijn op 19 juli 2016 vastgesteld door het college en op 4 augustus 2016 in werking getreden. De beleidsregels geven inzicht in de wijze waarop het college gebruik maakt van de aan haar in de Verordening toegekende bevoegdheden tot het aanwijzen en plaatsen van houtopstanden op de Groene Kaart. Tevens zijn richtlijnen uitgewerkt voor omgang met overlast, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de weigeringsgronden bij beoordeling van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in houtopstanden.

Het plangebied

Binnen het plangebied staan geen waardevolle bomen. Het plan heeft geen nadelige effecten en voldoet aan de Verordening bomen.

verplicht Uitsnede Groene kaart Eindhoven

3.9 Kabels en leidingen     

 Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels, leidingen of straalpaden aanwezig. Het planvoornemen wordt dan ook niet belemmerd door de aanwezigheid van kabels, leidingen en straalpaden.

Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf     

4.1 Milieueffectrapportage     

4.1.1 Wettelijk kader     

Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.

Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.

De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:

  • Kolom 1: de activiteit zelf
  • Kolom 2: drempelwaarden activiteit
  • Kolom 3: de kaderstellende plannen (zoals een bestemmingsplan)
  • Kolom 4: de besluiten

De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.

In onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is een categorie 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D11.2) opgenomen. Aangezien het in dit geval gaat om nieuwbouw van een appartementencomplex van enige omvang, waarbij wordt afgeweken van gebruiks- en bouwregels van het geldend bestemmingsplan, is het plan aan te merken als 'stedelijk ontwikkelingsproject'.

Op grond van het Besluit milieueffectrapportage dient voor de 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Het plangebied heeft een grootte van circa 0,18 hectare, waarbinnen maximaal 32 woningen gerealiseerd worden. De voorgenomen activiteit blijft ruimschoots onder de drempel van 100 hectare en/of 2.000 woningen en/of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 zoals opgenomen in het Besluit milieueffectrapportage. De activiteit is dus niet m.e.r.-beoordelingsplichting. Omdat de activiteit voorkomt in kolom 1 van de D-lijst, dient wel een informele m.e.r.-beoordeling te worden verricht.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Bij een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aan de hand van de volgende aspecten te worden beoordeeld of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben:

  1. de kenmerken van de activiteit (aard, omvang, cumulatie met andere ontwikkelingen);
  2. de locatie van de activiteit (kenmerken van het plangebied en de kwetsbaarheid van de omgeving);
  3. de mogelijke gevolgen van de activiteit.

4.1.2 Conclusie     

Gelet op de kenmerken van het project, de locatie van het project en de kenmerken van de effecten van het project (zie aspecten in hoofdstuk 2, 3, 4 en 5), moet worden geconcludeerd dat het project niet leidt tot milieueffecten van dusdanige omvang dat sprake kan zijn van 'belangrijke nadelige milieugevolgen'. Er is daarom geen aanleiding of noodzaak voor het doorlopen van een formele m.e.r.-beoordelingsprocedure of m.e.r.-procedure.

Hiervoor is een Aanmeldnotitie opgesteld. Deze aanmeldnotitie betreft het verzoek van de initiatiefnemer tot het nemen van een besluit door de gemeente Eindhoven (bevoegd gezag) om al dan niet een milieueffectrapportage op te stellen. Deze aanmeldnotitie is als bijlage opgenomen bij dit bestemmingsplan.

4.2 Bedrijven en milieuzonering     

Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.

In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.

4.2.1 Staat van bedrijfsactiviteiten     

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze staat is gebaseerd op bovengenoemde VNG - brochure. In deze staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met potentiële milieuemissies. Op grond van deze staat wordt een beleidsmatige selectie gemaakt van die bedrijfsactiviteiten die in het plangebied worden toegestaan. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op het omgevingstype 'rustige woonwijk';
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.

  • categorie 1: grootste afstand 10 meter;
  • categorie 2: grootste afstand 30 meter;
  • categorie 3.1: grootste afstand 50 meter;
  • categorie 3.2: grootste afstand 100 meter;
  • categorie 4.1: grootste afstand 200 meter;
  • categorie 4.2: grootste afstand 300 meter;
  • categorie 5.1: grootste afstand 500 meter;
  • categorie 5.2: grootste afstand 700 meter;
  • categorie 5.3: grootste afstand 1.000 meter;
  • categorie 6: grootste afstand 1.500 meter.

4.2.2 Toepassing plangebied     

Dit bestemmingsplan voorziet in maximaal 32 woningen in een appartementecomplex met bijbehorende voorzieningen zoals parkeerplaatsen en openbare ruimte. In de directe omgeving liggen enkele kantoorpanden aan de Pastoriestraat. Daarnaast ligt op circa 200 meter afstand van het plangebied de Woenselse Markt, het wijkcentrum met vooral detailhandel.

Gelet op het voorgaande zal het plan niet zorgen voor een verslechtering van het woon- en leefklimaat binnen en in de omgeving van het plangebied. Anderzijds brengt het planvoornemen geen verslechtering teweeg voor de niet-woonfuncties, omdat in de huidige situatie reeds woningen zijn gesitueerd tussen de niet-woonfuncties en het plangebied. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.

4.3 Geluid     

4.3.1 Wettelijk kader     

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte, mag worden afgeweken.

De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.

Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.

4.3.2 Wegverkeerslawaai     

Het plangebied is gelegen binnen de zone van de Pastoriestraat. Op deze weg geldt een snelheidsregime van 70 km/u, deze weg is dus zoneplichtig in het kader van de Wgh. De verkeersintensiteit op omliggende 30 km/u wegen zoals de Wassenaarstraat en de Slagerstraat is dusdanig laag dat het niet noodzakelijk is deze te onderzoeken in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Door Antea Group is akoestisch onderzoek verricht naar de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen (d.d. 5 november 2019). Het rapport is opgenomen als bijlage bij dit bestemmingsplan. De conclusies worden hierna besproken.

De Wet geluidhinder maakt onderscheid tussen zogenaamde bestaande situaties en nieuwe situaties. Ingevolge hoofdstuk VI, afdeling 3 ("bestaande situaties") van de Wet geluidhinder hoeft voor de reeds aanwezige geluidgevoelige bebouwing geen nieuw akoestisch onderzoek te worden ingesteld.

Ter plaatse van het plangebied wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor nieuwe geluidgevoelige bestemmingen (te weten: woningen) overschreden.Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidbelasting vanwege de Pastoriestraat op de nieuwbouwappartementen op enkele toetspunten 64 dB bedraagt (inclusief 2 dB aftrek ex artikel 110g Wgh). De maximale ontheffingswaarde wordt hier overschreden. Aangezien bron- en overdrachtsmaatregelen niet het gewenste effect hebben, of reeds zijn toegepast, heeft de initiatiefnemer besloten om, daar waar de maximaal te ontheffen waarde wordt overschreden, het betreffende geveldeel ‘doof’ uit te voeren (een gevel zonder te openen delen). Dit betreffen enkel de noordgevels van de appartementen op de uiterste hoeken van het gebouw. Hiermee wordt voldaan aan de Wet geluidhinder.

Alvorens het bestemmingsplan kan worden vastgesteld moet de procedure tot vaststelling van hogere ontheffingswaarden zijn gevolgd. Wanneer ontheffingswaarden worden vastgesteld, die hoger zijn dan 53 dB, dan moeten die woningen volgens het gemeentelijk hogere waardenbeleid worden uitgevoerd met een geluidluwe zijde. Aan de zuidzijde van de appartementen bedraagt de cumulatieve geluidbelasting ten hoogste 48 dB. Hiermee kan worden gesteld dat alle woningen een geluidluwe zijde hebben. Aangezien de appartementen beschikken over een buitenruimte aan de zuidgevel, is deze tevens geluidluw. Daarnaast is er in het ontwerp voor gekozen om de appartementen zodanig in te richten dat de slaapkamers zoveel mogelijk aan de geluidluwe zuidzijde worden gesitueerd, zodat een goede nachtrust wordt gegarandeerd.

4.3.3 Railverkeerslawaai     

Het plangebied ligt op ongeveer 1,1 km van de spoorlijn Eindhoven-Boxtel. Het plangebied is dan ook niet gelegen binnen de zone van de spoorlijn. Het aspect railverkeerslawaai is dan ook niet aan de orde voor onderhavig plan.

4.3.4 Industrielawaai     

Het plan ligt niet in de zone van een industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder, waarop de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers is toegestaan. Het aspect industrielawaai is dan ook niet aan de orde voor onderhavig plan.

4.3.5 Luchtvaartlawaai     

Het plangebied ligt op ruime afstand van Eindhoven Airport waardoor luchtverkeerslawaai geen rol speelt in dit plan.

4.4 Luchtkwaliteit     

4.4.1 Wettelijk kader     

Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m3, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.

4.4.2 Besluit niet in betekenende mate bijdragen     

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:

  • woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties die niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg en
  • kantoorlocaties die niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.

Samengevat

Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

4.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen     

Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.

Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.

In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.

4.4.4 Goede ruimtelijke ordening     

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.

4.4.5 Planbeschrijving en toetsing     

Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van 32 appartementen op een locatie die op dit moment onbebouwd is. Er is dus sprake van een toename van 32 wooneenheden. Conform de richtlijnen uit het Besluit niet in betekenende mate kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Het project mag dan ook zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het wenselijk om inzicht te verkrijgen in mate van luchtverontreiniging bij het plangebied. De omgeving moet geschikt zijn voor de beoogde functie. Op basis van de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit is onderzocht in welke mate er sprake is van luchtverontreiniging in de nabijheid van het plangebied. Hieruit blijkt dat zowel voor de huidige als toekomstige situatie de grenswaarden van 40 microgram per kubieke meter lucht voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) niet wordt overschreden. Doordat de grenswaarden van de Wet milieubeheer niet worden overschreden kan worden geconcludeerd dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.5 Externe veiligheid     

Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen (inrichtingen, transportroutes en buisleidingen). Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Hierbij wordt ook een beschrijving gegeven van het wettelijk kader op gebied van externe veiligheid.

4.5.1 Wettelijk kader     

Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt; april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het Plaatsgebonden risico en het Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)

Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';

Groepsrisico (GR)

Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Het plangebied

Voor de inventarisatie van risico's in de omgeving van het plangebied kan gebruik worden gemaakt van de Risicokaart.

verplicht

Uitsnede risicokaart

Inrichtingen

In de directe omgeving van het plangebied is geen risicovolle inrichting gelegen. De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting, een distributiepunt van elektriciteit, aardgas, stoom en warm water is gelegen op ongeveer 600 meter afstand van het plangebied.

Transport

Op 1,1 kilometer afstand van het plangebied ligt de spoorweg Eindhoven – Boxtel. Over deze spoorweg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Het invloedsgebied is echter 186 meter. Het plangebied ligt dus ruim buiten het invloedsgebied van gevaarlijke stoffen.

Buisleidingen

Het plangebied ligt ruim buiten het invloedsgebied van buisleidingen. De dichtstbijzijnde buisleiding is gelegen op ongeveer 1,3 km afstand van het plangebied.

4.5.2 Conclusie     

Externe veiligheid levert geen belemmeringen voor onderhavig plan.

4.6 Duurzaamheid     

De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Onderstaande tekst legt concreet uit wat we als stad willen en waar dat op gebaseerd is.

  1. CO2 reductie

Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening040. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. In januari 2017 heeft de gemeenteraad in het Klimaatplan 2016-2020 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.

1A) Aardgasloze verwarming

Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Per 1 juli 2018 is de Wet voortgang energietransitie in werking getreden. Te bouwen bouwwerken (in gewone taal: nieuwbouw) voor kleinverbruikers – woningen, winkels, kantoren – mogen niet langer worden aangesloten op aardgasnetten. Daarnaast streeft de gemeente er nadrukkelijk naar te voorkomen dat ALLE nieuwe ontwikkelingen nog op aardgas worden aangesloten.

In het Klimaatplan 2016-2020 heeft de gemeenteraad vastgelegd dat 'zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en ook daar waar het nog niet wettelijk is bepaald nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.

1B) Duurzame mobiliteit

Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte voor fietsen, wandelen smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.

1C) warmte- en energiebesparing

Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.

1D) duurzame energie opwekking

Naast de reductie in CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.

2 Circulaire Economie

Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020 hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.

2A) duurzame materialen

Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.

2B) geen afval

In 2020 willen we 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.

2C) flexibel en demontabel bouwen

Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.

2D) deeleconomie/ as a service concepten

De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten.

Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik van het) product bij de leverancier.

3) Natuur

Eindhoven de groenste! Groene daken en gevels, biodiversiteit, klimaatadaptatie (het wordt steeds warmer en natter), stadslandbouw en aantrekkelijk groen voor recreatie, ontspanning en bewegen. Hoe dragen nieuwe en herontwikkelingen in Eindhoven hieraan bij? Brengt het schade toe aan bestaande natuur of biedt het kansen voor toevoeging/uitbreiding?

3A) biodiversiteit

Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we ecologische versnippering in onze stad tegen gaan.

3B) oppervlakte groen

We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan onze gebouwen.

4. Sociale basisbehoeften

The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).

4A) Klimaatadaptatie

Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. In het Klimaatplan 2016-2020 is de ambitie opgenomen dat de gemeente Eindhoven in 2020 klimaatrobuust handelt en dat de gehele stad in 2050 klimaatrobuust is. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.

4B) gezonde verstedelijking

Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte

4C) participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen

We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten. Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.

Specifiek Eindhovens

Daarnaast is er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.

Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders (belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.

4.6.1 Planbeschrijving     

In het ontwerp van het appartementengebouw aan de Pastoriestraat zijn de vier duurzaamheidsprincipes van The Natural Step verweven. Er wordt aardgasvrij gebouwd en het groene dak wordt voorzien van zonnepanelen. Voorts worden maatregelen (bijv. goede isolatie) genomen om de CO2-uitstoot te verminderen en gebouwen te realiseren welke voorbereid worden om op termijn CO2-neutraal te worden gemaakt. Uitgangpunten hierbij zijn: een lage energievraag, een laag primair energieverbruik en gebruik van hernieuwbare energie. Ook op het gebied van biodiversiteit zijn maatregelen genomen. Zo zijn, na overleg met Trefpunt Groen en Stichting Stadsnatuur, diverse faunavoorzieningen in de oostgevel opgenomen. De appartementen zijn per appartement voorzien van een lucht-lucht warmtepomp. Deze warmtepomp zorgt voor warm tapwater en is aangesloten op de vloerverwarming, aangevuld met elektrische radiatoren in de slaapkamers. Dit gelet op de snelle beschikbaarheid van warmte van een radiator t.o.v. vloerverwarming. Alsook de mogelijkheid om deze verwarmingsbron direct uit te zetten, waar vloerverwarming uitdampt na uitschakeling. Het appartementencomplex wordt voorzien van zonnepanelen, die per appartement worden aangesloten.

4.7 Bodem     

Voor elke functiewijziging, al dan niet naar een gevoelige functie, dient een onderzoek te worden verricht naar de bodem- en grondwaterkwaliteit. De bodem moet geschikt zijn voor het voorgenomen gebruik. Inzicht in de kwaliteit van de bodem is daarnaast onlosmakelijk verbonden aan de verlening van de omgevingsvergunning voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden. Inzicht in de kwaliteit van de bodem is daarmee voornamelijk van belang in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Derhalve is door Antea Group een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd (d.d.1 november 2019). De volledige rapportage is opgenomen als bijlage bij onderhavig bestemmingsplan, de conclusies zijn hieronder beschreven.

Bodemonderzoek

Wet bodembescherming

In de zwak puinhoudende bovengrond van AMM1 zijn licht verhoogde gehalten aan PCB, minerale olie, koper, zink, molybdeen, kwik, lood, PAK aangetoond. In alle overige mengmonsters zijn licht verhoogde gehalten met PAK aangetoond die naar alle waarschijnlijkheid zijn te relateren aan de bijmengingen met puin. Daarnaast is sprake van licht verhoogde gehalten met kwik, lood en/of zink.

Toetsing Bodemkwaliteit

De analyseresultaten van de onderzochte grond(meng)monsters zijn indicatief getoetst aan de normen uit het Besluit bodemkwaliteit. Hieruit blijkt dat voor de grond ter plaatse van de gehele onderzoekslocatie de kwaliteitsklasse 'Industrie' van toepassing is. Deze gebiedseigen grond is geschikt voor de voorgenomen bestemming (wonen).

Asbest

Er is zowel zintuiglijk als analytisch geen asbest aangetoond in de aanwezige bijmengingen in de bodem. De locatie wordt hiermee als voldoende onderzocht op asbest bestempeld.

Conclusie

De onderzoeksresultaten geven vanuit de Wet bodembescherming geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek, omdat de gemeten concentraties kleiner zijn dan de betreffende interventiewaarde. Deze resultaten vormen geen milieuhygiënische belemmering voor de bestemmingsplanwijziging.

4.8 Natuur     

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) en het bijbehorende Besluit natuurbescherming (Bnb) en de Regeling natuurbescherming (Rnb) in werking getreden. Door de inwerkingtreding van deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet komen te vervallen. Het is de bedoeling dat deze nieuwe wet en de bijbehorende Bnb en Rnb uiteindelijk opgaan in de nieuwe Omgevingswet waarvan verwacht wordt dat die in 2021 in werking treedt. Met het van kracht worden van deze wet komen vrijwel alle verantwoordelijkheden bij de provincies te liggen.

4.8.1 Wet natuurbescherming     

De nieuwe wet beoogt zoveel als mogelijk aan te sluiten bij de Europese kaders (o.a. vastgelegd in de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn). Volgens de wetgever is hiermee sprake van een hoog beschermingsniveau van de natuur. De Europese beschermingskaders zijn met het oog op een goede doorwerking en duidelijkheid over de consequenties daarvan zo veel mogelijk één-op één opgenomen in de wet zelf. Alleen voor zover nodig voor een adequate bescherming van natuurwaarden die niet beschermd worden door Europese regelgeving, voorziet de Wnb in een aanvullende bescherming. Dit betreft bijvoorbeeld de bescherming van diersoorten die niet vallen onder de Europese beschermingskaders. De Wnb voorziet in een instrumentarium in de vorm van beheerplannen en programma's voor gebieden en soorten, teneinde de samenhang tussen gebieds- en soortenbescherming mogelijk te maken. Verder is gekozen voor één vergunning- en ontheffingprocedure en is tegen besluiten rechtsbescherming in twee instanties mogelijk. Zoals eerder al gezegd zijn de provincies in hoofdzaak verantwoordelijk voor de uitvoering van het natuurbeschermingsbeleid.

Gelijktijdig met de in werkingtreding van Wnb veranderen de lijsten met beschermde soorten. Zo zijn een aantal plantensoorten (o.a. orchideeën) en insecten- en vissoorten (o.a. kleine modderkruiper en bittervoorn) niet langer meer beschermd. Andersom zijn dieren die voorheen niet beschermd waren (o.a. haas, bosmuis en kleine ereprijs) nu wel beschermd. Voor de soorten die beschermd zijn geldt een verbod om die opzettelijk te verstoren als dat van wezenlijke invloed is op de gunstige staat van instandhouding.

Door de integratie van de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet in de nieuwe Wnb is er nog maar één natuurvergunning nodig van één bevoegd gezag.

4.8.2 Natuurtoets     

Door Antea Group is op 25 juli 2019 een Natuurtoets uitgevoerd waarin is getoetst of het planvoornemen voldoet aan de relevante gebieds- en soortenbescherming. Dit onderzoek is als bijlage opgenomen bij dit bestemmingsplan. Hierna worden de conclusies besproken.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied “Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux” ligt op circa 5,8 kilometer afstand ten zuidoosten van het plangebied. Er komen ook geen beschermde gebieden (NNN of N2000-gebieden) voor binnen de invloedsfeer van het plangebied. Er is zowel van indirecte als directe aantasting van de NNN en de Natura 2000- gebieden dan ook geen sprake. (Significant) negatieve effecten zijn uitgesloten. Er is daarom geen noodzaak voor vervolgstappen of een uitgebreidere toetsing.

Soortenbescherming

Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied:

  • Huismus
  • Algemene broedvogels

Dit is geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan, mits rekening wordt gehouden bij de werkzaamheden onderstaande voorschriften in acht worden genomen.

verplicht

Zorgplicht

In de Wet natuurbescherming is in artikel 1.11 de zorgplicht opgenomen. De zorgplicht houdt in dat planten en dieren niet onnodig vernield/gedood of verstoord mogen worden. Dit betekent dat handelingen (of het nalaten hiervan) waarvan men weet, of redelijkerwijs kan vermoeden, dat ze nadelig zijn voor planten en/of dieren niet mogen worden uitgevoerd. Wanneer dergelijke handelingen toch uitgevoerd moeten worden, moeten maatregelen, voor zover dit in redelijkheid kan, worden genomen om de nadelige gevolgen te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Er dient bijvoorbeeld zo gewerkt te worden dat dieren kunnen ontsnappen en het kan nodig zijn om soorten te verplaatsen (bijvoorbeeld planten en amfibieën). Deze algemene zorgplicht geldt voor elke soort en elk individu in Nederland.

4.8.3 Stikstof     

Voor iedere ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of er sprake kan zijn van nadelige effecten voor Natura 2000-gebieden als gevolg van de beoogde ontwikkeling. Dit betreft zowel de realisatiefase als de gebruiksfase van het plan. Door Antea Group is d.d. 17 februari 2020 onderzoek gedaan naar de effecten als gevolg van stikstofdepositie. Dit onderzoek is als bijlage opgenomen bij dit bestemmingsplan. De resultaten worden hierna besproken.

Het plangebied ligt op circa 5,2 kilometer van het meest nabijgelegen Natura-2000 gebied ‘Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux’. Dit Natura-2000 gebied bevat stikstofgevoelige habitattypen. Aan de hand van een AERIUS-berekeningen kan worden bepaald of een ontwikkeling leidt tot meer stikstofuitstoot (> 0,00 mol/ha/jaar).

Voor zowel de realisatiefase als de gebruiksfase toont AERIUS een rekenresultaat van 0,00 mol/ha/jaar. Op basis van deze uitkomst kan geconcludeerd worden dat het aspect ‘stikstof’ geen belemmering vormt voor het voorgenomen initiatief.

Conclusie

Het aspect natuur vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf     

5.1 Inleiding     

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid.

Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.

5.2 Beleid     

5.2.1 Rijksbeleid     

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).

5.2.1.1 Nationaal Waterplan 2016 - 2021     

Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en milieu. Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een structuurvisie en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. Het waterplan beschrijft de strategische doelen voor het waterbeheer. De condities en maatregelen voor het bereiken van deze doelen staan beschreven in het 'Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren' van Rijkswaterstaat. Lagere overheden dienen het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 in hun beleid te verwerken.

5.2.2 Provinciaal beleid     

5.2.2.1 Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021     

Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (hierna: PMWP) is op 18 december 2015 door Provinciale Staten vastgesteld. Het plan staat voor het samen werken aan een provincie waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving en waarin de zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving centraal staat. De agenda van Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van gezondheid, biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie. Het PMWP integreert de milieu- en de wateropgave en het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Behalve het PMWP is er een provinciaal natuurbeleidsplan (Brabant Uitnodigend Groen), een energieplan (Energieagenda) en is er beleid om de Brabantse agrofoodsector duurzaam te maken (Uitvoeringsagenda Brabantse Agrofood). Het PMWP vult deze plannen aan daar waar er grote raakvlakken zijn met het milieu- en waterbeleid. Gedacht kan dan worden aan de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Op deze manier wordt gewerkt aan een integrale benadering van de duurzame fysieke leefomgeving.

Wettelijke taken

De wettelijke taken op het gebied van milieu en water worden zorgvuldig uitgevoerd. Voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het omgevingsrecht besteedt de provincie de uitvoering van taken uit aan de drie Brabantse omgevingsdiensten. De gemeente Eindhoven valt onder het werkgebied van de Omgevingsdienst Oost Brabant (ODZOB). Afstemming vindt plaats in het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht. De provincie bereid zich voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Integrale en gezamenlijke aanpak

Provincie en partners blijven samenwerken (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal). De provinciale rol hangt af van het onderwerp en van de onzekerheid die er is over doel en route. De provincie werkt waar mogelijk gebiedsgericht samen en dat moet uiteindelijk vanzelfsprekend worden. Daarbij worden alle belangen zoveel mogelijk meegenomen. De provincie nodigt de Brabantse partners (gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders, bedrijven en maatschappelijke organisaties) uit om een gezamenlijke klimaatagenda voor Brabant op te stellen. De provincie heeft daarbij de rol van kennismakelaar en verbinder (integratie van projecten en uitrol van goede voorbeelden. In de klimaatagenda worden gezamenlijke ambities en maatregelen vastgelegd. Ook op Europees niveau blijft de provincie samenwerken aan de milieu- en wateropgaven.

Bij grote ruimtelijke en infrastructurele werken wordt gezocht naar oplossingen met minder milieueffecten, bijvoorbeeld door de hoogwaardige inzet van secundaire materialen. Groene inpassing krijgt veel aandacht. De gronden en provinciale wegen die bij de provincie in bezit zijn worden beheerd op een natuur- en milieuvriendelijke manier. De provincie brengt de duurzaamheidsaspecten van nieuwe grote projecten en programma's bij aanvang in beeld middels een duurzaamheidsscan.

De provincie gaat verder met het Programma DuurzaamDoor. Provincie en partners kijken samen wie welke rol kan oppakken bij het stimuleren van gedrag dat bijdraagt aan gezondheid, veiligheid en groene groei in relatie tot milieu en water.

5.2.3 Beleid Waterschap     

5.2.3.1 Waterbeheerplan 'Waardevol Water'     

Waterschap de Dommel heeft op 29 september 2015 het Waterbeheerplan “Waardevol Water” vastgesteld. Dit strategisch document dat op 1 januari 2016 in werking getreden beschrijft de doelstellingen voor de periode 2016-2021 en op welke wijze zij die wil bereiken. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Stroomgebiedbeheerplan de Dommel, het Nationaal en het Provinciaal Milieu- en Waterplan.

Dit plan biedt ruimte voor initiatieven van derden en speelt in op kansen die zich in het waterschapgebied voordoen, waarbij de in het plan beschreven doelen leidend zijn. In de projecten zelf worden de doelen van het Waterbeheerplan uitgewerkt in concrete maatregelen. Het waterschap heeft de volgende uitgangspunten geformuleerd die richtinggevend zijn voor de plannen en oplossingen.

  • Beekdalbenadering: ook al zijn de verschillen tussen stad en buitengebied groot toch maken zij deel uit van hetzelfde beekdal waar logische natuurwetten gelden. Door dit beekdal als groter geheel steeds voor ogen te houden, kan integraler en effectiever worden gewerkt. wel is samenwerking met andere overheden, waterpartners en inwoners daarbij essentieel. Water verbindt de stad met het buitgebied.
  • De gebruiker centraal: de omgeving wordt op heel veel verschillende manieren gebruikt en de behoeften en belangen van de gebruikers veranderen continu. Ook de waarde van water verandert mee en daarop moet worden ingespeeld.
  • Samen sterker: door samen te werken met andere overheden en waterpartners, boeren en bedrijven en door samen oplossingen te zoeken en uitvoering te geven wordt het meest bereikt. Het waterschap wil daarin een inspirerende rol spelen en partijen daartoe de ruimte bieden. Door flexibel te zijn in de samenwerking met en rekening te houden met de inbreng en ideeën van andere partijen wordt de uitvoeringskracht versterkt.
  • Gezonde toekomst: ook toekomstige generaties moeten over voldoende, veilig en schoon water. Ook in de maatschappij is het streven naar duurzaamheid steeds actueler en de kringloopgedachte sluit hierop aan. Het waterschap ziet dit als een inspirerende uitdaging en wil mensen bewust maken van de waarde van water en het belang van een duurzaam gebruik ervan.
5.2.3.2 Keur Waterschap De Dommel 2015     

De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.

5.2.3.3 Hydrologosch neutraal bouwen     

Hydrologisch neutraal bouwen is opgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar dit voor staat en welke maatregelen er nodig zijn om daaraan te kunnen voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.

Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatsen van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.

Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.

Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewatersysteem als het grondwatersysteem. Ingeval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier dan om een voorziening die er voor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.

5.2.4 Gemeentelijk beleid     

5.2.4.1 Gemeentelijk Rioleringsplan (2019-2022)     

Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied.

In het GRP 2019 – 2022 wordt aangegeven op welke wijze er omgegaan wordt met de zorgplichten rondom afval-, hemel- en grondwater. Hiervoor zijn in het plan activiteiten opgenomen enerzijds gericht op het beheer en onderhoud en anderzijds op het verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel.

Speerpunt van het GRP is het inspelen op de klimaatverandering welke extreme regenbuien, langdurige droogteperiodes en hittestress met zich meebrengt. Hiervoor zijn uitgangspunten, richtlijnen en ontwerpnormen uit het klimaatplan 2016-2020 en de hierin benoemde beleidsregel ´Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen´ nader uitgewerkt. Concreet betekent dit dat voor het aspect water bij nieuwe ontwikkelingen 60mm berging gerealiseerd dient te worden over het totaal verhard oppervlak binnen het plangebied. Daarbij kan de waterbergingseis gereduceerd worden naargelang de hoeveelheid groen binnen datzelfde plangebied. Om initiatiefnemers te ondersteunen heeft de gemeente een website ontwikkeld waar de benodigde waterberging kan worden berekend en voorbeelden zijn beschreven om invulling te geven aan de opgave.

5.2.5 Waterplan     

5.2.5 Waterplan

Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.

5.3 Beschrijving watersysteem plangebied     

5.3.1 Gebied specifieke eigenschappen m.b.t. water     

Het plangebied is gelegen op een binnenstedelijke locatie. Het linker gedeelte betreft op dit moment braakliggend terrein dat in het verleden (tot 2006) is gebruikt als parkeerplaats. Het rechter deel betreft een moestuin. Op dit deel van het plangebied waren tot 2014 rijwoningen aanwezig. De omvang van hetgebied is 1.466 m2.

5.3.2 Oppervlaktewater     

Binnen het plangebied zijn geen oppervlakte wateren aanwezig.

5.3.3 Verharding     

Het terrein is op dit moment nagenoeg volledig onverhard.

5.3.4 Bodemopbouw     

De bodem bestaat tot een diepte van 3,00 m –mv. uit matig fijn, matig/sterk siltig zand. Vanaf 3,00 m- mv is er een zwak zandige leemlaag aanwezig.

5.3.5 Grondwater     

De grondwaterstand binnen het plangebied is gelegen op meer dan 2 meter onder het maaiveld.

5.3.6 Regenwater     

Door de beperkte verharding infiltreert regenwater in de bodem.

5.3.7 Afvalwater     

De locatie kan worden aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel.

5.4 Toekomstige situatie van het watersysteem     

5.4.1 Rekentool klimaatopgave     

Ten behoeve van het klimaatrobuust bouwen heeft de gemeente Eindhoven een rekentool ontwikkeld op basis waarvan kan worden getoets of een ontwerp voldoet aan de nieuwe normen voor waterberging.

Het projectgebied heeft een omvang van 1.466 m2. In het ontwikkelingsplan wordt rekening gehouden met de waterbergingsopgave door middel van het toepassen van groene daken, het aanbrengen van nieuw groen/kleine tuinen en openhalfverharding. Deze gegevens zijn ingevoerd in de rekentool, zie onderstaande tabel.

verplicht

Op basis van deze maatregelen aan de bebouwing resteert een bergingsopgave van 5,6 m3 in het projectgebied. Deze bergingsopgave wordt opgelost door middel van een ondergrondse bergingsvoorziening (infiltratiekratten) onder het binnenterrein. Daarnaast worden groenvoorzieningen aangebracht. In totaal wordt binnen het plangebied 10 m3 waterberging gerealiseerd.

verplicht

Hiermee voldoet het plan aan de waterbergingsopgave en het principe van klimaatrobuust bouwen.

5.4.2 Oppervlaktewater     

In het plangebied komen geen oppervlakte wateren voor.

5.4.3 Waterkwaliteit     

Het hemelwater dat afkomstig is van daken en kavelverhardingen kan worden gezien als schoon. Voor deze oppervlakken is het toepassen van een zogenaamde zuiverende voorziening niet nodig. Binnen het plangebied komen ook verhardingen en parkeerplaatsen te liggen. Om de vervuiling van het afstromende hemelwater zoveel mogelijk te beperken is het volgende van belang:

  • gebruik van vervuilende (uitlogende) bouwmaterialen voorkomen.;
  • gebruik van chemische onkruidbestrijdingsmiddelen voorkomen/beperken;
  • strooien van zout bij gladheid beperken;
  • autowassen op de kavels en op straat voorkomen;
  • het gescheiden watersysteem goed communiceren richting de toekomstige gebruikers.

5.4.4 Advies / overleg Waterschap     

Het advies van het Waterschap De Dommel wordt na de ter inzage legging verwerkt in dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische vormgeving     

6.1 Algemeen     

Het bestemmingsplan "II Oud Woensel 2012 (Pastoriestraat)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.

6.2 Planmethodiek     

Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.

6.3 Verbeelding     

Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

6.4 Planregels     

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels.

Inleidende regels

De  Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In "Artikel 1 Begrippen" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Artikel 2 Wijze van meten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht. aar die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die wel zijn genoemd. De bouwvlakken zijn dusdanig gesitueerd dat enige uitbreiding van de bebouwing mogelijk is.

Bestemmingsregels

`Wonen” (Artikel 3)

Voor het plangebied geldt enkel de bestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming mag het woongebouw worden gebouwd. Daarnaast zijn binnen deze bestemming onder meer erven, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.

Op de verbeelding is een bouwvlak opgenomen waarbinnen het hoofdgebouw moeten worden gebouwd. Binnen deze bestemming mag het maximum aantal woningen niet meer bedragen dan 32 woningen. Op de verbeelding is de maximale bouwhoogte vastgelegd binnen de aanduidingen 'maximale bouwhoogte'.

Aan huis-verbonden-beroepen

Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming toegestaan (tot maximaal 50 m2). Via een afwijking is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen.

Hoofdstuk 7 Handhaving     

Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021

In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.

Uitgangspunten

Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:

  • Informatie gestuurd

    De gemeente Eindhoven ziet informatie gestuurde handhaving als een belangrijke pijler. Er zijn ontwikkelingen op het gebied van ICT en data analyse. Door gemeentelijke en andere informatiebronnen te ontsluiten, te analyseren en te combineren kunnen we een problematiek eerder (of preventief) en gerichter aanpakken.

  • Gebiedsgericht

    Om optimaal in te kunnen spelen op vraagstukken van inwoners zet de gemeente Eindhoven binnen het ruimtelijk domein al geruime tijd in op gebiedsgericht toezicht. Dit doen we door - vanuit een actieve samenwerking met wijkteams - te kijken naar naleefgedrag, oorzaken en oplossingen gerelateerd aan geografische gebieden. Er zijn verschillende vragen, doelgroepen en belangen. Kennis wordt gedeeld en ervaringen van inwoners en bedrijven worden verzameld. Deze input is van invloed op de prioriteiten in het jaarlijkse uitvoeringsplan, waar mogelijk toegespitst op een specifieke wijk. Per wijk kunnen er dus op basis van gebiedsanalyses en bijvoorbeeld buurtcontracten verschillende bouwstenen zijn voor het uitvoeringsplan.

  • Risico- en oplossingsgerichte benadering

    De gemeente Eindhoven benadert toezicht en handhaving risico- en oplossingsgericht. De prioriteiten worden in beginsel gebaseerd op een inschatting van de veiligheids- en gezondheidsrisico's voor inwoners. Ook aspecten als leefbaarheid, duurzaamheid en omgevingskwaliteit wegen in belangrijke mate mee. Daarnaast worden prioriteiten mede gebaseerd op wat inwoners en bedrijven belangrijk vinden. Eindhoven hecht eraan om vraagstukken waar mogelijk gezamenlijk op te lossen.

    Er zijn onderwerpen die in algemene zin aandacht vragen. Brandveilig gebruik van woongebouwen verdient (nog) meer aandacht, in de context van kwetsbare groepen die langer zelfstandig blijven wonen. Ook aanpak van jeugdoverlast, duurzaamheid en de bestaande bouw zijn voorbeelden. Er wordt gezocht naar de beste oplossing die nodig is voor het versterken van de veiligheid in de leefomgeving van onze inwoners. Hiermee ontstaat een risicoanalyse op basis waarvan vervolgens de prioriteiten binnen het toezicht worden gesteld.

  • Consequent en doelmatig

    Uitvoeringsplannen en jaarverslagen bevatten een overzicht van de inzet en capaciteit voor handhaving. In het verlengde van informatie gestuurde en oplossingsgerichte handhaving vergt doelmatige handhaving een analyse van resultaten. Meetbare doelen om te beoordelen of de beschikbare capaciteit zo doelmatig mogelijk wordt ingezet. We beogen in de komende jaren een ontwikkeling door te maken in de vierslag capaciteit – prioriteit – risicoanalyse - nalevingsniveau. Dit moet onder andere leiden tot meer inzicht in de relatie tussen handhavingsinspanningen en het nalevingsniveau (effect).

Prioritering

De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.

Uitvoeringsplan

In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:

  • Object en informatiegericht

    - Bouwen en Wonen

    - Openbare leefomgeving

    - Bedrijven

  • Gebiedsgericht

    - Pilot Veiligheid en leefbaarheid

    - Actiegebieden

  • Themagericht

    Bij ieder onderdeel worden jaarlijks een aantal belangrijke ontwikkelingen op het gebied van toezicht en handhaving opgenomen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om woonoverlast bij de Activiteiten Bouwen & Wonen. Of duurzaamheid en energiebesparing bij de Activiteiten Bedrijven.

Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.

Duidelijke regels

Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.

Hoofdstuk 8 Financiële aspecten     

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.

Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.

Ook kan er sprake zijn van zogenaamde “kruimelgevallen”. Het komt er hierbij op neer dat de door de gemeente te maken kosten beperkt zijn en de kosten verhaald kunnen worden via de legesverordening. Voorwaarde hierbij is dat er geen sprake is van fasering, locatie-eisen of eisen aan woningbouwcategorieën.

In dit geval is sprake een anterieure overeenkomst afgesloten zodat er geen verplichting bestaat tot het vaststellen van een exploitatieplan.

 

Hoofdstuk 9 Procedure en maatschappelijke uitvoerbaarheid     

9.1 Bekendmaking ex artikel 1.3.1 Bro     

Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan wordt geplaatst in Groot Eindhoven. De kennisgeving wordt bij de officiële publicaties op de gemeentelijke website www.eindhoven.nl geplaatst. Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch de mogelijkheid open gesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen.

9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro     

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Het voorontwerpbestemmingsplan wordt toegestuurd aan de relevante instanties. De resultaten hiervan worden hierna in deze toelichting besproken.

9.3 Inspraak     

Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming. Naast de hiervoor wettelijk geldende procedures worden omwonenden van de Pastoriestraat actief geïnformeerd. Op 9 oktober 2019 is er een eerste inloopbijeenkomst geweest. De direct omwonenden (circa 145 adressen) van onder ander de Wassenaarstraat, Slagerstraat, Verwerstraat en de Bakerstraat waren hiervoor uitgenodigd. Tijdens deze inloopbijeenkomst is het ontwerp gepresenteerd en zijn de omwonenden geïnformeerd over de plannen door de gemeente Eindhoven, Strukton en VFO architecten.

Tijdens deze bijeenkomst zijn door de huidige bewoners uit de buurt c.q. de direct omwonenden vragen over het project gesteld over:

  • bereikbaarheid brandgangen en achteringangen: diverse brandgangen en achteringangen van de aangrenzende tuinen en woningen komen uit op het achter terrein van het project. Door de omwonenden is gevraagd de bereikbaarheid hiervan te handhaven. In de aangepaste situatietekening is hieraan rekenschap gegeven.
  • parkeren: omwonenden geven aan dat er voldoende parkeerplaatsen binnen het plan moeten worden gerealiseerd. Dit om te voorkomen dat de (te hoge) parkeerdruk verder toeneemt.

Op 9 oktober 2019 heeft een eerste inloopbijeenkomst plaatsgevonden over de ontwikkeling. Op 18 Februari 2020 heeft een tweede bijeenkomst plaatsgevonden waar aan de omwonenden toegelicht is hoe met hun aandachtspunten is omgegaan in het onwikkelingsplan. Voor deze bijeenkomst waren de direct omwonenden (circa 145 adressen) van onder ander de Wassenaarstraat, Slagerstraat, Verwerstraat en de Bakerstraat wederom uitgenodigd. Het aangepaste ontwerp (qua verschijningsvorm) is toegelicht, alsook de aansluitingen op het achter terrein. De diverse brandgangen en achteringangen blijven in de aangepaste plannen bereikbaar via het achterterrein, daarnaast is het parkeeronderzoek toegelicht.

Trefpunt Groen Eindhoven is in de voorfase van het plan al betrokken en is positief over het plan. Dit geldt ook voor de Henri van Abbestichting en Stichting wederopbouw Eindhoven.

9.4 Zienswijzen     

Het ontwerp bestemmingsplan 'II Oud Woensel 2012 (Pastoriestraat)' heeft vanaf 16 april 2020 tot en met 27 mei 2020 ter inzage gelegen. Er is binnen deze termijn geen zienswijze ingediend.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

het bestemmingsplan II Oud Woensel 2012 (Pastoriestraat) met identificatienummer NL.IMRO.0772.80374-0301 van de gemeente Eindhoven.

1.2 Bestemmingsplan     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aan-huis-verbonden-beroep     

een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Bijvoorbeeld gastouderopvang; detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis; of het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf.

Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.

1.4 Aanbouw     

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 Bedrijfsvloeroppervlak     

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.9 Bestaande situatie     

bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;

bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.10 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.11 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 Bijgebouw     

een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.13 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.14 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak.

1.15 Bouwlaag     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.

1.16 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.17 Bouwperceelgrens     

een grens van een bouwperceel.

1.18 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.19 Bouwwerk     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.20 Dak     

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.21 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum, internetwinkel/webwinkel, afhaalpunten en supermarkt.

1.22 Dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling     

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.

1.23 Dienstverlening     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.24 Dove gevel     

een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht,waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een karakteristieke geluidswering - conform NEN 5077 - die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB (ingeval van wegverkeerslawaai) en 35 dB(A) (ingeval van industrielawaai), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij wijze van uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.25 Erotisch getinte vermaaksfunctie     

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.

1.26 Evenementen     

een evenement zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).

1.27 Extensief recreatief medegebruik     

die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen.

1.28 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.29 Gebruiken     

het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.

1.30 Geluidgevoelige functies     

bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.31 Geluidgevoelige gebouwen     

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.32 Geluidwerende voorziening     

voorziening ten behoeve van de wering of reducering van geluid(overlast) in de vorm van een gesloten scherm of muur

1.33 Hogere grenswaarde     

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.34 Hoofdgebouw     

een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.35 Huishouden     

een meerderjarige alleenstaande, dan wel twee of meer personen waarvan er ten minste één meerderjarig is, die duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voeren.

1.36 Internetwinkel     

Internetwinkels worden in het kader van dit bestemmingsplan aangemerkt als een specifieke vorm van detailhandel waarbij:

  • de transactie via internet of andere media tot stand komt, en;
  • de goederen ter plaatse kunnen worden afgehaald; en/of
  • de goederen ter plaatse kunnen worden afgerekend; en/of
  • de goederen ter plaatse kunnen worden bekeken of geprobeerd.

1.37 Kamerverhuur     

woonvorm waarbij sprake is van woonruimte die geen eigen toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche en/of toilet) buiten die woonruimte.

1.38 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).

1.39 Kunstwerk     

bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.40 Nota Parkeernormen 2016     

parkeernormen vastgesteld op 17 mei 2016, gepubliceerd en in werking getreden op 10 juni 2016.

1.41 Nutsvoorzieningen     

voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.42 Peil     

0.30 m' boven de kruin van de weg.

1.43 Prostitutiebedrijf     

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.

1.44 Seksinrichting     

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.45 Uitbouw     

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.46 Verdieping     

de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.

1.47 Voorgevel     

de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.48 Voorkeursgrenswaarde     

de toelaatbare waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.49 Water     

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.50 Waterhuishoudkundige voorzieningen     

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).

1.51 Wet geluidhinder     

Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.52 Wet ruimtelijke ordening     

Wet van 20 oktober 2006 (Stb. 2006, nr. 566) houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.53 Woning     

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, dan wel voor de huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.

1.54 Woongebouw     

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Goothoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.2 Inhoud van een bouwwerk     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 Bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 Oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 Ondergeschikte bouwdelen     

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, liftschachten, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, ventilatiekanalen, reclameaanduidingen, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Wonen     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

3.1.1 Bestemming     

De voor `Wonen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woongebouwen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden-beroep;
  2. aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen;

met de daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. wegen en paden;
  3. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. speelvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. voorzieningen voor ondergrondse afvalinzameling;
  8. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  9. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  10. nutsvoorzieningen;

met dien verstande dat:

  1. een woning niet mag worden gesplitst in twee of meerdere woningen;
  2. kamerverhuur niet is toegestaan, tenzij het een bestaande situatie betreft.
  3. de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan -huis-verbonden-beroep niet meer dan 50 m2 mag bedragen.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. als hoofdgebouwen mogen uitsluitend woongebouwen worden gebouwd;
  2. een hoofdgebouw mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding bouwvlak worden gebouwd;
  3. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 32;
  4. maximum bouwhoogte bedraagt de hoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  5. de hoofdgebouwen mogen slechts worden gebouwd indien voldaan wordt aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder of conform het door burgemeester en wethouders van gemeente Eindhoven verleende besluit hogere waarden Wet geluidhinder met de daarbij behorende voorwaarden, zoals opgenomen in bijlage 2.

3.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen     

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  1. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de goothoogte mag niet meer dan 3,5 m bedragen met dien verstande dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan de goothoogte van het bijbehorende hoofdgebouw; indien het dak is/wordt uitgevoerd in de vorm van een kap mag de maximum bouwhoogte 4,5 m bedragen.

3.2.3 Voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:

a. de maximum bouwhoogte is 3 m;

b. de maximum oppervlakte is 15 m2.

3.2.4 Bouwwerken geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. erf- en terreinafscheidingen mogen uitsluitend worden gebouwd op de gronden voor zover minimaal 3 m achter de feitelijke voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw gelegen of het verlengde daarvan wanneer de zijzijde aan openbaar toegankelijk gebied grenst; in andere gevallen geldt een afstand van minimaal 1 m;
  2. de maximum bouwhoogte van de erf- en terreinafscheidingen is 2 m;
  3. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 3 m.

3.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft de maximum goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw;

3.4 Specifieke gebruiksregels     

3.4.1 Aan-huis-verbonden-beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten     

Het gebruik van een gedeelte van de woning voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m2 en/of voor een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van meer dan 50 m2 met een maximum van 75 m2, is toegestaan mits:

  1. de totale oppervlakte voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en een aan-huis-verbonden beroep gezamenlijk niet meer dan 75 m2 bedraagt;
  2. de verkeersaantrekkende werking niet zodanig is, dat ten gevolge daarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen op de openbare weg, noodzakelijk worden;
  3. het niet betreft detailhandel met uitzondering van detailhandel in ter plaatse vervaardigde en/of bewerkte producten;
  4. het niet betreft vervaardiging van voedsel;
  5. deze activiteiten door ten hoogste twee personen worden uitgeoefend, waarvan minstens één persoon woonachtig is in het betreffende pand; voor kapsalons geldt dat deze activiteit door maximaal één persoon, die tevens in het pand woonachtig is, mag worden uitgeoefend;
  6. de bedrijfsactiviteiten vallen onder de in Bijlage 1 opgenomen 'Lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen' behorende tot de categorie 1, alsmede bedrijfsactiviteiten die niet in deze lijst zijn opgenomen, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in categorie 1 van deze lijst;
  7. het een dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling betreft die niet valt onder de sub f genoemde lijst, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten als bedoeld onder sub f.

3.4.2 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 3.5.1. wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige woonruimte;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene afwijkingsregels     

5.1 Binnenplans afwijken     

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 m, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 m is;
  3. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 m is.
  4. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' wordt overschreden met maximaal 40 cm ten behoeve van gevelisolatie om energie te besparen;
  5. de regels ten aanzien van de realisatie van gebouwen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie en toestaan dat de maximum oppervlakte wordt vergroot tot maximaal 100 m2.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 6 Overige regels     

6.1 Voorwaardelijke verplichting parkeren     

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, staat vast dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de beleidsregels Actualisatie nota parkeernormen 2019 wordt gerealiseerd en in stand gehouden.
  2. Als de onder sub a bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

6.2 Afwijken van parkeereis     

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1 indien:

  1. uit een parkeerbalans blijkt dat meer of minder parkeerplaatsen noodzakelijk zijn;
  2. het voldoen aan de in lid 6.1 genoemde parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerplaatsen wordt voorzien.

6.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 6.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

6.4 Voorwaardelijke verplichting waterberging     

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat wordt voorzien in een waterberging of andere maatregelen die bijdragen aan de klimaatbestendigheid.
  2. De inhoud van de waterberging en de omvang van de andere maatregelen worden vastgesteld met toepassing van de beleidsregel "Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen" behorende bij de bijlage uit het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022;
  3. Als de onder sub b. bedoelde (beleids)regeling wordt gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

Artikel 7 Overgangsrecht     

7.1 Overgangsrecht bouwwerken     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

7.2 Afwijken     

het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 7.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 7.1 met maximaal 10%.

7.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken     

Lid 7.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

7.4 Overgangsrecht gebruik     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

7.5 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 7.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

7.6 Verboden gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in lid 7.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

7.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik     

Lid 7.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 8 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan II Oud Woensel 2012 (Pastoriestraat).