|
Initiatiefnemer is voornemens maximaal 139 woningen te bouwen op de overgang van Drents
Dorp naar Landgoed de Wielewaal, dat ook bekend staat als het voormalige ETOS-terrein.
Het gaat om sociale- en middeldure huurwoningen en koopwoningen.
Onderhavig bouwplan past niet binnen de kaders van het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
Om die reden is dit bestemmingsplan opgesteld onder de naam 'III Halve Maan (Koenraadlaan-Lochemstraat)'.
Het bestemmingsplan "III Halve Maan 2013 (Koenraadlaan-Lochemstraat)" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.
Het plangebied is gelegen in het westelijke deel van het stedelijk gebied van Eindhoven,
in stadsdeel Strijp, de wijk Halve Maan en de buurt Drents Dorp. Het plangebied wordt
begrensd door de grenzen van het perceel met adres Elburglaan 51, de Elburglaan, de
Koenraadlaan, de Lochemstraat en de Apeldoornstraat.
Globale ligging plangebied (aangeduid met rode cirkel)
Luchtfoto omgeving (plangebied blauw omlijnd
Het plangebied valt samen met het laatste nog geldende deel van het bestemmingsplan 'De Halve Maan' dat door de raad is vastgesteld op 31 oktober 1989.
Plankaart bestemmingsplan "De Halve Maan"
Het planvoornemen past niet binnen de bestemmingen en regels van het geldende bestemmingsplan.
Daarnaast biedt dat bestemmingsplan geen afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid om het
plan te realiseren. Om de beoogde ontwikkeling te faciliteren is daarom een nieuw
juridisch-planologisch kader nodig. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.
Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is beschreven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid (met name de resultaten van het gevoerde overleg en de samenspraak/inspraak).
In dit hoofdstuk worden zowel het gebied waar de ontwikkeling is beoogd als het project zelf beschreven. Tevens wordt ingegaan op de stedenbouwkundige en ruimtelijke effecten van het project.
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich de kerk van de 'Vergadering
van Gelovigen in Eindhoven', landgoed De Wielewaal, de woonbuurten Drents Dorp en
Strijp-R en het toekomstige Urban Sportpark Eindhoven.
De woonbuurt Drents Dorp bestaat voor het grootste deel uit een complex arbeiderswoningen
dat tussen 1925 en 1930 in opdracht van Philips voor zijn werknemers uit de noordelijke
provincies is gebouwd. Het is een typisch voorbeeld van de volkswoningbouw uit die
tijd. Direct ten zuiden van het plangebied is een deel van de buurt vrij recentelijk
gesloopt en opnieuw bebouwd met woningen die aansluiten op de stijl van het Drents
Dorp, met een eigentijds en modern karakter.
Aan de overzijde van de Elburglaan ligt het in particulier bezit zijnde landgoed de
Wielewaal. De naald- en loofbossen op dit landgoed zijn aangeplant in de periode 1850-1919.
De bossen worden doorsneden door een rationeel stelsel van lanen en wegen afgewisseld
met slingerende paden, enkele vijvers, bosweiden en een beekje. Centraal staat min
of meer een landhuis uit 1935 en de villa 'het zwarte huis' uit 1933 van waaruit een
zichtas in zuidwestelijke richting voert. Op het eindpunt van deze zichtas is in het
bestaande bos een stervormige structuur aangelegd.
Op het voormalige Philipsterrein Strijp R te Eindhoven, dat dateert vanaf 1942, stond
tot voor kort honderdduizend vierkante meter aan kantoorgebouwen en verouderde fabrieken.
Jarenlang werden er op het terrein beeldbuizen gemaakt voor TV's. De beeldbuizenfabriek
droeg bij aan de Eindhovense traditie van vernuft en vernieuwing. In die geest is
nu een wijk aan Eindhoven toegevoegd die vernieuwend is ten opzichte van bestaande
buurten en wijken in Eindhoven.
Het nog in ontwikkeling zijnde Urban Sportpark Eindhoven is bereikbaar via de Elburglaan
en ligt verder ingeklemd tussen de Tilburgseweg, Apeldoornstraat en Halvemaanstraat.
Op het sportpark, dat een grootte heeft van vier voetbalvelden, staan toestellen voor
survivalrun en calisthenics. Het sportpark heeft voornamelijk een sociale functie
in de wijk door als ontmoetingsplaats te fungeren, waar tevens diverse activiteiten
voor de wijk worden georganiseerd.
Het projectgebied beslaat het voormalige ETOS-terrein, dat grotendeels braakliggend is. Delen van het terrein zijn in 2012 door de voormalig eigenaar Philips gesaneerd. Op een deel van het terrein is een BMX-park ingericht dat in 2014 is geopend.
De huidige locatie kenmerkt zich door de bijzonder onderlegger waar de stad overgaat
in de natuur. Belangrijk zijn tevens de doorkijken vanuit de Zutphen- en Needestraat
naar De Wielewaal.
Zicht op het plangebied vanuit de Koenraadlaan
In totaal worden er binnen het plangebied maximaal 139 woningen in verschillende segmenten, variërend van sociale huurappartementen tot dure koopwoningen gerealiseerd. De doorgaande zichtlijnen vanuit de Zutphenstraat, Groenlostraat en Needestraat richting landgoed de Wielewaal zijn van belang en krijgen de ruimte in het plan die ze verdienen. De twee groene uitlopers vanuit de Zutphenstraat en Needestraat worden aan de noordzijde van de Lochemstraat overgenomen en zichtbaar gemaakt. Ditzelfde geldt voor het assenkruis van de Koenraadlaan en Halvemaanstraat wat belangrijke dragers zijn voor de hoofdstructuur van de hele wijk.
De woningen zijn gepositioneerd als woonclusters in het groen, waarbij de auto strikt
te gast is en de voetganger en fietser voorrang hebben. Het (bestaande) groen dient
als leidraad voor de posities van de bouwblokken en de aaneenschakeling van groene
openbare ruimtes met een divers karakter in functie. De bebouwing blijft door de beperkte
hoogte altijd ondergeschikt aan het groen.
Stedenbouwkundig schetsontwerp
De verschillende woontypologieën reageren op de verschillende groensferen binnen het plangebied. Zo wordt er in het zuidelijk deel, binnen stedelijk groen, gewoond 'aan de straat'. Het centrale gedeelte betreft een parkzone met meanderende parkpaden, bloemrijk gras en diverse nieuwe karakteristieke bomen waar men kan 'wonen in het park'. Aan de noordzijde betreft het 'wonen aan de bosrand' en wordt een boszone gerealiseerd met o.a. pleksgewijze toevoeging van schaduwminnende beplanting.
Het plangebied zal voor gemotoriseerd verkeer worden ontsloten via de Koenraadlaan en de Lochemstraat. Aan de Apeldoornstraat zal een parkeerplaats bereikbaar zijn ten behoeve van het appartementengebouw in het zuidwestelijk deel van het plangebied.
Het parkeren zal hoofdzakelijk plaatsvinden binnen vier parkeerclusters binnen het plangebied en er worden een aantal parkeerplaatsen gerealiseerd aan de Lochemstraat en hoek Koenraadlaan.
Voor het langzaam verkeer zullen er een aantal informele routes het plangebied doorkruisen. Hierbij wordt aansluiting gezocht naar de diagonale parkroute vanuit Strijp R en de ontwikkeling van Urban Sportpark aan de andere kant van Apeldoornstaat. De ruimte tussen de bebouwing manifesteert zich niet als straten maar als een aaneenschakeling van plekken en routes met een sterk groen karakter.
Sfeerimpressie 'Groene tussenruimte'
Het vigerende beeldkwaliteitsplan uit 2008 is van toepassing op dit plan. Deze dient niet letterlijk genomen te worden in de beoordeling van het plan, omdat dit door gewijzigde inzichten en een veranderende markt is gewijzigd en binnen het college is afgesproken op deze locatie een ruim aantal sociale huurwoningen te realiseren.
Wel zijn uit het beeldkwaliteitsplan belangrijke uitgangspunten overgenomen, zoals
hieronder weergegeven:
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit heeft een positieve beoordeling van de uitwerking
van het concept gegeven. De intenties van het beeldkwaliteitsplan zijn op een juiste
wijze vertaald met een woonprogramma dat zich richt op een mix van gestapelde en grondgebonden
woningen in diverse categorieën. De uitstraling van de beeldkwaliteit van de opstallen
haakt aan op de thema's en beelden uit het beeldkwaliteitsplan waarbij de uitwerking
van genuanceerde overgangen van privé naar openbaar domein speciale aandacht verdient.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal
en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in
het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van
alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn
in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.
In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.
Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.
Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.
Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de
Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).
De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt
Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van
ons land.Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech
systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast
zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster
in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek
belangrijk.
In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.
Realisatie
Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.
De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).
Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming
bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder
voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen
(bijvoorbeeld kantoorlocaties, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen)
moet in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt
van het ruimtegebruik.
De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Daarin
staat: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling
mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien
het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk
gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte
kan worden voorzien.
Onderhavige ontwikkeling is een stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6
lid 2 Bro. Hieronder wordt ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hierin is het volgende aangegeven:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk
maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het
bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied,
een
motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden
voorzien."
Met artikel 3.1.6 lid 2 Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening
ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren.
Stedelijke ontwikkeling
Allereerst is hier de vraag aan de orde in hoeverre hier sprake is van een stedelijke ontwikkeling. In het Bro (artikel 1.1.1, lid 1, onder i) is voor stedelijke ontwikkeling een definitie opgenomen: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".
Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Gelet op de vaste rechtspraak over dit aspect is onderhavige ontwikkeling te kwalificeren als een stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6 lid 2 Bro, met dien verstande dat onderhavige stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied plaatsvindt.
Beschrijving van de behoefte
Dit bestemmingsplan voorziet in het realiseren van maximaal 139 woningen in de vorm van appartementen en grondgebonden woningen. Het betreft woningen in de sociale huur (> 30%) als middeldure huur en (middel)dure koopwoningen.
Het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de beoogde woningbouw op deze locatie betreft gemeente Eindhoven. Hierbij wordt opgemerkt dat in de gehele regio Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) de woningvraag groter is dan de totale harde plancapaciteit.
De woningmarkt is per definitie - en zeker voor de middellange en langere termijn - omkleed met de nodige onzekerheden, samenhangend bijvoorbeeld met (veranderende) demografische, economische en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen. Om hier goed op in te kunnen spelen is in 2019 door het SGE en de provincie een monitoringssysteem ingericht op basis waarvan jaarlijks afspraken worden gemaakt over de woningbouwplanning en -programmering in het SGE. De richtinggevende principes uit de Brabantse Agenda Wonen en de principes uit het Afsprakenkader Wonen 2017 zijn hierbij leidraad. Uitgangspunt is te voorzien in een realistisch, flexibel planaanbod op basis waarvan woningbouwlocaties versneld en vraaggericht worden ontwikkeld.
Binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied is er een behoefte aan zo'n 27.000 woningen in de periode 2019 t/m 2023. Onderzoek toont aan dat de woningbehoefte in Eindhoven de komende vijf jaar ca. 15.000 woningen bedraagt.
Daarmee kan voor dit plan met maximaal 139 woningen ruimschoots in een (kwantitatieve) woningbehoefte voorzien.
In Nederland staan we voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Denk aan de opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen. Door goed in te spelen op deze veranderingen kan Nederland vooroplopen en kansen verzilveren. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.
In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:
Het ontwerp NOVI heeft van 20 augustus tot en met 30 september 2019 ter inzage gelegen. Naar verwachting wordt de NOVI eind 2020 vastgesteld.
In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de ontwerp NOVI opgenomen.
Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.
Voor Eindhoven is de 380 Kv hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van het Nationaal NatuurNetwerk (NNN) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die het NNN vormen worden bij provinciale Interim Omgevingsverordening aangewezen (zie ook paragraaf 3.3.3) waarmee het NNN een provinciaal belang is geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.
Het plangebied is gelegen in de directe nabijheid van landgoed De Wielewaal dat is aangewezen als NNB-gebied. Onderhavig bestemmingsplan leidt evenwel niet tot een aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van betreffend gebied.
In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn de terreinen, gebieden en installaties zoals bedoeld in het Barro, aangewezen. Het onderhavig plangebied ligt niet in de geluidszone behorende bij het luchtvaartterrein. Het obstakelbeheergebied behorende bij het luchtvaartterrein is wel relevant. Dit gebied is op onderstaande kaart aangegeven. In paragraaf 3.2.5 wordt nader ingegaan op het beperkingengebied. Onderstaande kaart behoort bij de Rarro.
In 2009 is de Wet luchtvaart gewijzigd. Naar aanleiding hiervan is een nieuw luchthavenbesluit voor Eindhoven vastgesteld. Dit is op 26 september 2014 vastgesteld en met ingang van 1 november 2014 in werking getreden. In het luchthavenbesluit zijn het luchthavengebied, de gebruiksmogelijkheden en het beperkingengebied vastgelegd. Voor het bestemmingsplan is vooral het beperkingengebied van belang.
Het beperkingengebied bestaat uit:
Hieronder wordt nader ingegaan op het obstakelbeheergebied en het vogelbeheersgebied.
Kaart beperkingengebied
De obstakelbeheergebieden
Met de obstakelbeheergebieden wordt geregeld tot welke hoogte gebouwen en bouwwerken gebouwd mogen worden. Dit is om gevaar voor het vliegverkeer op en rondom de luchthaven te voorkomen. De toegestane hoogten worden bepaald door de vliegfunnel, de IHCS en de ILS.
Vliegfunnel
De vliegfunnel wordt bepaald door de start- en landingsbaan en het verlengde daarvan. Hier gelden beperkingen ten aanzien van het oprichten van obstakels. Het onderhavige bestemmingsplangebied ligt niet binnen het obstakelbeheergebied van de vliegfunnel.
IHCS
Het IHCS (Inner Horizontal and Conical Surface) is bedoeld om vliegtuigen die in het circuit vliegen (circuitverkeer), voorafgaand aan de landing, te beschermen tegen hoge objecten. Het betreft een zone van 4 km rond de landingsbaan waar maximaal 44 meter hoog mag worden gebouwd. Buiten deze zone gaat de maximaal toegestane bouwhoogte geleidelijk omhoog.
Kaart obstakelbeheergebieden voor de vliegfunnel en IHCS
Het plangebied is gelegen binnen het IHCS. De hoogte van de geplande bebouwing blijft
evenwel ruimschoots onder de toegestane maximale hoogte.
ILS
Daarnaast beschikt de Luchthaven over een Instrument Landing System (ILS). Dit wordt gebruikt om een landing in verminderde weersomstandigheden mogelijk te maken. Voor een goed functioneren van het ILS geldt dat een gebied rondom de start- en landingsbaan geen verstoring mag opleveren. Daarom gelden ook in dit gebied beperkingen ten aanzien van de bouwhoogten van gebouwen en bouwwerken (zie onderstaande afbeelding).
Kaart ILS-verstoringsgebied
Het plangebied ligt niet binnen het obstakelbeheergebied van het ILS.
Het vogelbeheersgebied
Binnen het vogelbeheersgebied gelden regels voor een bestemming of gebruik dat vogels aantrekt. In beginsel is een grondgebruik of bestemming binnen de volgende categorieën niet toegestaan:
Kaart Vogelbeheersgebied
Het onderhavige bestemmingsplangebied ligt geheel in het vogelbeheersgebied. Binnen
deze zone staat het bestemmingsplan geen gebruik of bestemming toe van:
Voor zover water is toegestaan binnen bestemmingen gelegen in het vogelbeheersgebied,
is het, gelet op de bestaande bebouwing en inrichting van terreinen, niet mogelijk
om een oppervlaktewater te realiseren met een oppervlakte van meer dan 3 hectare.
Geen van deze categorieën wordt binnen het plangebied mogelijk gemaakt. Het planvoornemen
vormt dan ook geen belemmering ten aanzien van het vogelbeheersgebied van Eindhoven
Airport.
De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze in 2021 wordt ingevoerd.
In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat langetermijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen
gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie
bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met
aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel
landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar
ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden,
groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht
wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid
en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De
provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te
beschermen en te stimuleren.
Deel B
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze
vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:
1. de groenblauwe structuur
De groenblauwe structuur bestaat uit bestaande natuur, watersystemen en nieuwe natuur
in hiervoor kansrijke gebieden. Het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden is
hier belangrijk. Daarnaast biedt de groenblauwe structuur ruimte aan een natuurlijk
en robuust watersysteem. Dit is nodig voor een goed waterbeheer en biedt mogelijkheden
om in te spelen op de effecten van klimaatverandering.
2. het landelijk gebied
Het landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur.
Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw,
natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en
tuinbouw zijn de grootste ruimtegebruikers. De provincie streeft hier naar een multifunctionele
gebruiksruimte, met behoud van agrarische productieruimte in die delen van het landelijk
gebied waar de landbouw leidend is voor nieuwe ontwikkelingen.
3. de stedelijke structuur
De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie
kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar
de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking
op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden.
Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien
van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.
4. de infrastructuur
Het infrastructuurnetwerk bestaat uit een fijnmazig en samenhangend netwerk van wegen,
spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen. De Brabantse infrastructuur
maakt deel uit van het internationale netwerk van infrastructuur in noordwest Europa.
De provincie kiest hier voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische
clusters van Noord-Brabant. Voor het personenvervoer zijn het hoofdwegennet en het
OV-netwerk BrabantStad de dragers. Het goederenvervoer wordt zoveel mogelijk via de
te ontwikkelen Goederenruit (spoor en waterwegen) geleid. Zo wordt ruimte gemaakt
voor het versterken van de (inter)nationale ontsluiting (weg, water, spoor en lucht)
van de Brabantse steden.
Uitwerking structuurvisie
De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar
geeft haar visie op het landschap vorm in de zogenaamde 'gebiedspaspoorten'. Daarin
beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang
vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Er zijn ook deelstructuurvisies opgesteld
voor specifieke onderwerpen. Zo is voor het gebied ten oosten van Eindhoven de deelstructuurvisie
Brainport Oost opgesteld. Deze bevat keuzes voor wonen, werken en bereikbaarheid ten
oosten van Eindhoven.
Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.
Toepassing plangebied
Onderhavig plangebied bevindt zich in binnen het 'Stedelijke concentratiegebied'. Het stedelijk concentratiegebied heeft een bovenlokale opvangtaak voor verstedelijking. De gemeenten maken in regionaal verband en met de provincie afspraken over de verdeling van het verstedelijkingsprogramma in de regionale ruimtelijke overleggen (RRO's). Zorgvuldig ruimtegebruik en toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro) zijn voorwaarden bij het maken van regionale afspraken.
Dit plan maakt de realisatie van maximaal 139 woningen mogelijk op het voormalige ETOS-terrein alwaar in het verleden veel bedrijvigheid heeft plaatsgevonden. Na circa 50 jaar is de bebouwing gesloopt. In 2011-2012 is het gehele terrein door voormalig eigenaar Philips gesaneerd waarna een deel van het terrein is ingericht als BMX-Park. De overige gronden zijn braakliggend.
Een dergelijke ontwikkeling is een goed voorbeeld van transformatie, waarbij veel aandacht is besteed aan zowel zorgvuldig ruimtegebruik als de ruimtelijke kwaliteit. In de SVRO zijn deze twee aspecten aangemerkt als aandachtspunten voor het stedelijk gebied. De voorgenomen ontwikkeling past dan ook binnen het beleid uit de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening van de provincie Noord-Brabant.
In de SVRO is opgenomen dat het stedelijk concentratiegebied per saldo het migratieoverschot van de hele provincie opvangt. In de RRO's voor wonen vindt regionale afstemming plaats. In paragraaf 3.2.2 is reeds ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking.
De Interim omgevingsverordening is vastgesteld door Provinciale Staten op 25 oktober 2019 en vervangt een aantal provinciale verordeningen:
Om straks klaar te zijn als de Omgevingswet in werking treedt, heeft de provincie eerst een Interim omgevingsverordening vastgesteld. Het is een ‘Interim’ omgevingsverordening om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de ‘definitieve’ omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet.
De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving en moet aan de wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld bij de opbouw en de digitale vormgeving).Deze Interim omgevingsverordening voegt de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen.
In de Interim omgevingsverordening staan regels voor:
Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven
Het gaat hier om regels die naast een eventuele vergunningplicht gelden. Er zijn in de Interim Omgevingsverordening voor de volgende thema’s rechtsreekse regels opgenomen: grondwaterbescherming, grondwateronttrekking, bodemsanering, stortplaatsen, ontgrondingen, varend ontgassen, stiltegebied, wegen, natuur en landbouw. De meeste van deze regels waren eerst opgenomen in de Provinciale milieuverordening, de Verordening wegen, de Verordening ontgrondingen en de Verordening natuurbescherming.
Beoordeling plan
Met dit bestemmingsplan wordt een stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt. In de Interim omgevingsverordening is bepaald dat een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen, binnen 'Stedelijk gebied' dient te liggen. Dat is volgens de kaart 'Instructieregels gemeenten: stedelijke ontwikkeling en erfgoed' het geval, aangezien het gebied binnen 'Concentratiegebied' ligt. In het bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt moet verder onderbouwd worden dat het om een duurzame stedelijke ontwikkeling gaat en dat de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken.
Uitsnede Interim omgevingsverordening kaart 3 'Instructieregels gemeenten: stedelijke
ontwikkeling en erfgoed'
In de Interim omgevingsverordening is bepaald dat een duurzame stedelijke ontwikkeling
voor wonen, werken of voorzieningen in ieder geval:
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een binnenstedelijke ontwikkeling, waarbij
een voormalig perceel voor bedrijven getransformeerd wordt naar wonen in een groene
omgeving. Zoals in hoofdstuk 4 van deze toelichting is gemotiveerd, is ter plaatse
van het plangebied sprake van een goed woon- en leefklimaat. In paragraaf 4.6 is gemotiveerd
op welke wijze duurzaamheid terugkomt in het bouwproces en energiebesparing en -voorziening.
De regels van het bestemmingsplan staan voorzieningen voor het opwekken van duurzame
energie toe. Duurzaamheid in het kader van de thema's mobiliteit en waterhuishouding
is gemotiveerd in respectievelijk paragraaf 3.7 en hoofdstuk 5. In paragraaf 3.2.2
en paragraaf 3.5 is gemotiveerd dat de ontwikkeling voorziet in zowel een kwantitatieve
als kwalitatieve woningbehoefte die bovendien past binnen de regionaal gemaakte woningbouwafspraken.
Gelet op het voorgaande wordt aan alle voorwaarden voor een duurzame stedelijke ontwikkeling
voldaan.
Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies
In paragraaf 3.1.2 van de regels van de Interim omgevingsverordening zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot de evenwichtige toedeling van functies. In de verordening is bepaald dat een bepaalde bestemming pas aan gronden mag worden toegekend als sprake is van een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Daarbij moet rekening worden gehouden met een zorgvuldig ruimtegebruik, de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering, en meerwaardecreatie.
Van zorgvuldig ruimtegebruik is in dit geval duidelijk sprake. De ontwikkeling voorziet in de transformatie van een voormalig bedrijfsperceel binnen bestaand stedelijk gebied. Zoals in paragraaf 3.2.2 te zien is, is daarbij toepassing gegeven aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Bij de lagenbenadering komen de volgende lagen en thema's aan de orde:
Al deze aspecten komen terug in deze toelichting bij het bestemmingsplan. In het kort
kan voor al deze aspecten geconcludeerd worden dat het plan voorziet in een duurzame
ontwikkeling, waarbij voldoende rekening is gehouden met de verschillende (thema's
binnen de) lagen. Geconcludeerd kan worden dat er geen belemmeringen voor dit plan
zijn en dat het plan voorziet in een veilig en goed woon- en leefklimaat.
Gemeente Eindhoven vindt het belangrijk dat een bestemmingsplan niet alleen zorgdraagt voor de ontwikkeling zelf die met het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, maar dat het plan ook bijdraagt aan andere doelen. Met name mobiliteit, groen en water (klimaatadaptatie) en duurzaamheid in het algemeen zijn thema's die veel aandacht dienen te krijgen binnen nieuwe ontwikkeling in Eindhoven. Dat is ook bij dit plan gebeurd. Door te voldoen aan de beleidskaders die gemeente Eindhoven voor deze thema's heeft gesteld, is de meerwaardecreatie aangetoond.
Overige rechtstreekswerkende- of instructieregels zijn voor dit plan niet relevant.
Gelet op het voorgaande past de ontwikkeling binnen de regels van de Interim omgevingsverordening.
Samen met de stad heeft de gemeente Eindhoven een omgevingsvisie opgesteld. Met ons hebben meegedacht: inwoners, ondernemers, belangenorganisaties, GGD, Veiligheidsregio, Omgevingsdienst, woningcorporaties, projectontwikkelaars, investeerders en andere overheden (buurgemeentes, provincie, rijk). Op 16 juni 2020 is de omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad.
De omgevingsvisie is een integraal verbindende visie voor de fysieke leefomgeving die focus aanbrengt bij het inrichten van onze stad en stimuleert om samen te werken aan de stedelijke opgaven. De omgevingsvisie is gebaseerd op bestaand beleid. Het hebben van een omgevingsvisie is onder de nieuwe Omgevingswet verplicht. Omdat een omgevingsvisie allesomvattend is, willen we die lerende wijs ontwikkelen. Dat betekent concreet dat we, eerder dan wettelijk verplicht, met een omgevingsvisie komen. Maar dan wel een 'light-variant' (versie 1.0), die we één of twee jaar later gaan aanvullen en verfijnen.
Deze omgevingsvisie (versie 1.0) is gebaseerd op het bestaand beleid. Het document vervangt niet de bestaande beleidsdocumenten, maar is een aanvullend beleidsdocument. De interim structuurvisie blijft daarom nog steeds van kracht. Bij het opstellen van een omgevingsvisie versie 2.0 wordt de interim structuurvisie wel ingetrokken.
Brainportregio
De Brainportregio is een technologische topregio en één van de belangrijkste pijlers van de Nederlandse economie. De sleutel tot dit succes is samenwerking. Het is een regio van contrasten en dat maakt ons uniek: een hecht netwerk van steden, stedelijke buurgemeenten, dorpen en bewoond landelijk gebied. Je bent snel in de stad of juist in het groen, er is cultuur én natuur. We zijn sterk in high tech, design en innovaties en kennen een dynamische economie en een gastvrije bourgondische levensstijl. De strategie van de regio is gericht op het sterker maken van deze kwaliteiten door aan te haken op de eigen kracht en identiteit van de deelgebieden.
Ambitie
Als centrumstad vervult Eindhoven een cruciale rol bij de versterking van Brainport Eindhoven als economische wereldspeler op het gebied van kennisintensieve maakindustrie en design. Om internationaal concurrerend te blijven, streeft Eindhoven samen met de regio naar een excellent woon- en werkklimaat. Eindhoven zet daarom in op gezonde en duurzame verstedelijking met behoud van stedelijke en dorpse kwaliteiten en met bijzondere aandacht voor sociale cohesie en inclusie. Eindhoven is in staat om zich snel aan te passen aan de steeds veranderende vraag naar geschikte en betaalbare ruimte om te wonen, werken, verblijven en recreëren. Deze ambitie vertaalt zich naar vier deelambities. Eindhoven als:
Van ambitie naar stedelijke opgaven
Als we onze ambities leggen naast de huidige kwaliteiten en structuren van de stad en de actuele trends en ontwikkelingen, zien we een aantal stedelijke opgaven voor de stad. Brainport Eindhoven blijft groeien, mede door de sterke economische positie.
De ambities en groei vragen om ruimte voor nieuwe woningen, bedrijven en voorzieningen. Ruimte die we bieden door te verdichten in het gebied binnen
de Ring en door te verdichten nabij voorzieningen als HOV en winkelcentra. Met name binnen de Ring is voldoende ruimte om te verdichten, omdat er nog relatief weinig mensen wonen. Met de keuze voor verdichten binnen de Ring gaan we duurzaam om met de (groene) ruimte die de stad heeft. We behouden hiermee de kwaliteit van de groenstedelijke woonwijken, de landschapsparken en het buitengebied.
De keuze voor een compact stedelijke woonmilieu gaat gepaard met forse investeringen in o.a. bereikbaarheid, luchtkwaliteit, groen en voorzieningen.
Eindhoven wil een leefbare en een inclusieve stad zijn waar iedereen kan profiteren van het succes van de Brainport. Dat vraagt om keuzes ten aanzien van het woning- en voorzieningenaanbod. Het verschil tussen de ambitie en de huidige stand van zaken in Eindhoven leidt tot zes concrete stedelijke opgaven:
Samen werken aan de stedelijke opgaven
Dit zijn de opgaven waar we als gemeente de komende jaren samen met onze partners aan werken. Wij werken zelf aan deze opgaven, maar stimuleren ook andere partijen in de stad om dit te doen. We bepalen samen met de stad en regio wat kansrijke initiatieven en locaties zijn. We geven prioriteit aan initiatieven die bijdragen aan meerdere stedelijke opgaven tegelijkertijd en kwaliteit toevoegen aan de stad. Hiernaast zetten we in op het beschermen en versterken van de stedelijke en groene hoofdstructuur van de stad. De gemeente organiseert het werken aan de stedelijke opgaven met thematische en gebiedsprogramma's en stimuleert o.a. via regels en uitgangspunten zoals opgenomen in de omgevingsvisie dat ook andere initiatiefnemers bijdragen aan het realiseren van de opgaven.
Plangebied
Onderhavige ontwikkeling voorziet in de benodigde woningbouw, inclusief groene en duurzame toepassingen zoals het toepassen van, deelmobiliteit, groendaken en ondergrondse voorzieningen voor waterberging. Hiermee geeft het invulling aan de ambities in de Omgevingsvisie.
In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld.
Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om
Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen,
werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als
kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van
ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit
van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap
tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame
ruimtelijke kwaliteit.
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik.
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik. Onderhavig plangebied is op de op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie aangeduid als wonen. Deze gronden zijn primair bedoeld voor wonen, inclusief alle afgeleide wijk- en buurtgerichte functies op het gebied van (middelbaar-/ basis-) onderwijs, zorg, opvang, cultuur, religieuze voorzieningen, ontspanning en vrije tijd, groen (o.a. buurt- en wijkparken, sportfaciliteiten en -velden, buurtontmoetingsruimten), detailhandel en werken (woonwerkcombinaties en kleine bedrijven met milieucategorie 1, 2 en gedeeltelijk 3). Deze functies zijn noodzakelijk voor het functioneren van een gebied als woongebied. Zij vallen dus onder deze definitie en worden niet afzonderlijk in beeld gebracht, mede omdat hun ruimtebeslag relatief beperkt is. Onderhavige ontwikkeling voorziet in een woonfunctie en is daarmee dan ook in overeenstemming met de Interimstructuurvisie.
Interimstructuurvisie Eindhoven, 2009: Gebruik van de ruimte (plangebied rood omcirkeld)
Samen staan de negen gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven(SGE) aan de lat om een woon- en leefklimaat van hoge kwaliteit te realiseren en de veranderende kwalitatieve en kwantitatieve vraag zo goed mogelijk te bedienen. Dit is een voorwaarde voor een aantrekkelijke vestigingsplek voor nieuwe inwoners en om te kunnen blijven concurreren met andere (inter)nationale topregio's. Dit gaat niet alleen. We hebben elkaar maar vooral bewoners en partners, zoals corporaties, ontwikkelaars, beleggers, bouwondernemingen en makelaars, nodig. Die investeren mee in de kwaliteit van de regio en het woonklimaat. Als samenwerkende partners in een creatieve regio zoeken we daarbij ook naar mogelijkheden om innovaties in het bouwproces te realiseren.
Het Regionaal Ruimtelijk Overleg (gemeenten, provincie) heeft op 13 december 2017 het 'Afsprakenkader Wonen 2017' bekrachtigd dat door de afzonderlijke negen gemeenteraden is vastgesteld. Hierin zijn o.a. de volgende afspraken over woningbouwontwikkelingen opgenomen:
In het Afsprakenkader 2017 is aangegeven welke plannen regionaal afgestemd worden. Een nieuw bestemmingsplan dat meer dan 75 woningen in stedelijke kernen of 25 woningen in landelijke kernen mogelijk maakt, dient regionaal afgestemd te worden. Via het coördinatieteam worden deze plannen aan het portefeuillehoudersoverleg voorgelegd. Vanuit het coördinatieteam is een positief advies gegeven aan het portefeuillehoudersoverleg om akkoord te geven voor regionale afstemming, zodat het bestemmingsplan verder in procedure gebracht kan worden.
De provincie ziet er op toe dat de plannen regionaal afgestemd worden. Wanneer bij het vooroverleg blijkt dat dat niet het geval is worden de plannen door de provincie niet in behandeling genomen.
Onderhavige ontwikkeling voorziet in 139 woningen. Dit past binnen de kwantitatieve prognose voor Eindhoven. Bovendien is de locatie gelegen binnen het 'bestaand stedelijk gebied' zoals aangegeven in de provinciale interim omgevingsverordening. Daarmee past het binnen de afspraken voor woningbouwontwikkelingen.
Woonvisie
De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente
in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee maken we de richting
waarin we ons willen ontwikkelen duidelijk aan de stad, haar bewoners en alle partijen
die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad.
Ambitieuze stad Eindhoven groeit en dat creëert een nieuwe vraag naar wonen. Eindhoven wil verder verstedelijken. Onder stedelijkheid verstaan we een gemengde en gevarieerde omgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En een stad die tegelijk ook groen en gemoedelijk blijft.
We staan voor de unieke kans om de stad als geheel, en het gebied binnen de Rondweg in het bijzonder, de komende jaren te laten groeien. We verwachten dat het inwonersaantal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de prognoses nu voorspellen. De bijzondere bevolkingsopbouw van Eindhoven (een relatief jonge bevolking) draagt daaraan bij. Die groei moet ook op het vlak van wonen gefaciliteerd worden.
Tot 2030 willen we minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de Rondweg realiseren. Voor het gebied binnen de Rondweg staan met projecten als Strijp S, Stations- omgeving, NRE en Philips Lighting in deze periode al circa 5.000 nieuwe woningen in de planning. Daarnaast is de wens dat boven winkels wooneenheden worden gerealiseerd en kantoren worden omgebouwd tot woningen. Hierin is de markt aan zet.
Eindhoven formuleert in deze Woonvisie geen concreet woningbouwprogramma, gegoten in cijfers en categorieën. Dat zou niet passen bij de rol van een gemeente anno 2015. We willen ruimte geven aan de markt om gewenste ontwikkelingen te realiseren. Zonder op voorhand aan te geven wat-waar-wanneer gebouwd moet worden. Dat doen we door gebruik te maken van een model voor de onderbouwing van de wenselijkheid van nieuwe initiatieven. Daarin vragen we van initiatiefnemers (projectontwikkelaars, corporaties, gemeentelijke grondexploitaties) om in te gaan op een aantal punten zoals bijvoorbeeld het marktsegment, het woonmilieu en de periode van oplevering.
Solidaire stad
Wij willen dat Eindhoven een samenleving is, waarvan iedereen onderdeel is. De meeste
inwoners kunnen zelfstandig hun plaats vinden in die samenleving, sommigen hebben
een steuntje in de rug nodig. We zorgen dat er voor hen een vangnet is.
We hebben oog voor mensen in lastige situaties: asielzoekers, daklozen, mensen in psychische nood en ex-gedetineerden. Door de decentralisatie in de zorg moeten meer mensen met een beperking een plek in de wijk vinden. De vergrijzing zet de komende jaren stevig door. Veel ouderen, met of zonder zorgvraag, zullen langer thuis blijven wonen. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie in bepaalde wijken is ongewenst.
De sociale woningvoorraad is onderdeel van de sociale basisinfrastructuur. In theorie is in Eindhoven de sociale woningvoorraad in balans met de doelgroep. Twee ontwikkelingen vragen echter om aandacht: de samenstelling van de sociale woningvoorraad en de positie van de 13.500 huishoudens met een middeninkomen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe woningwet 2015 moeten woningcorporaties hun woningen 'passend toewijzen'. Minimaal 80% van de vrijkomende sociale huurwoningen moet aan huishoudens met een laag inkomen worden toegewezen. Daarnaast is er ruimte om 10% van de woningen toe te wijzen aan huishoudens met een middeninkomen. De resterende 10% sociale huurwoningen mogen woningcorporaties vrij toewijzen, maar daarbij moeten zij wel voorrang geven aan mensen die door bijvoorbeeld fysieke of psychische beperkingen moeilijk aan voor hen passende huisvesting kunnen komen.
Het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens groeit. Dit betekent een grote uitdaging. Niet alleen in woonwensen maar ook in betaalbaarheid, want alleen wonen is relatief duur. We zetten in op transformatie en ander gebruik. Bij de transformatie van grotere kantoren, zorg- en onderwijsgebouwen kunnen (collectief) particulier opdrachtgeverschap en nieuwe woonconcepten een oplossing bieden. Ook het gebruik van eengezinswoningen door bijvoorbeeld twee eenpersoonshuishoudens, met name in het gebied buiten de Rondweg, behoort tot de mogelijkheden.
Innovatieve stad
We gaan partijen uitdagen om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te
produceren. En ook in de aanpak van de bestaande voorraad en in de transformatie van
kantoren en zorggebouwen is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve,
betaalbare oplossingen.
Een andere ontwikkeling is het zogenaamde flexwonen. Tot voor kort kende de woningmarkt een vrij overzichtelijk aanbod: koop- of huurwoningen, zelfstandige of onzelfstandige woonruimten, grondgebonden woningen of appartementen. Maar de vraagkant is de afgelopen jaren sterk veranderd. Er komen steeds meer groepen die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte. Denk bijvoorbeeld aan studenten, expats, arbeidsmigranten, mensen die een echtscheiding achter de rug hebben, ex-gedetineerden en mensen die uit een opvangvoorziening komen. Deze mensen zijn op zoek naar goede tijdelijke huisvesting, met passende voorzieningen, die snel beschikbaar is en tegen een prijs die past bij hun budget. Dit flexwonen wordt een belangrijke nieuwe woonvorm in Eindhoven. Het biedt tevens kansen voor de transformatie van leegstaand vastgoed.
Verder willen we in de koopsector dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door het stimuleren (collectief) particulier opdrachtgeverschap. En we willen dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor de huishoudens met een hoger inkomen. Ook in de huursector is er sinds de herziening van de Woningwet meer aandacht voor mede-eigendom en zelfbeheer, bijvoorbeeld via het model van wooncoöperaties. Wooncoöperaties zijn een soort tussenvorm van huur en koop. Samen met de corporaties willen we de vraag naar deze eigendoms- en beheervorm en de mogelijkheden in Eindhoven onderzoeken.
Kwalitatieve behoefte
Uit het meest recente regionaal woningmarktonderzoek (2018) blijkt dat er nog een grote behoefte is aan sociale huurwoningen. In het huursegment zijn de grootste tekorten in de betaalbare huurprijsklasse (€ 418,- tot € 711,- (prijspeil 2018). In absolute zin is dit het grootste theoretische tekort in alle prijsklassen van zowel huur als koop. Daarnaast blijkt uit dit onderzoek dat een theoretisch tekort aan appartementen in alle subregio's zichtbaar is. In Eindhoven is het theoretisch tekort naar appartementen groter.
In het plangebied zijn maximaal 139 woningen toegestaan in de vorm van appartementen en grondgebonden woningen. Het betreft woningen in de sociale huur (> 30%) als middeldure huur en (middel)dure koopwoningen.
Gelet op het bovenstaande passen de appartementen in ieder geval binnen de kwalitatieve behoefte van de huidige (regionale) woningmarkt. Ook de grondgebonden woningen dragen bij aan het belang voor de regio om de groei van de bevolking op te kunnen vangen. In de Visie op Wonen geeft Stedelijk Gebied Eindhoven aan dat ze wil inzetten op het aantrekken van instromers en dat ze tevens starters en doorstromers wil vasthouden voor de regio. De gezinswoningen kunnen interessant zijn voor met name starters of doorstromers.
Gelet op het voorgaande voorziet dit plan dan ook in een deel van de (kwalitatieve)
woningbehoefte.
Kwantitatieve behoefte
Uit het 3.2.2 en 3.5.1 blijkt dat ook kwantitatief voldoende ruimte is om deze woningen te realiseren.
Deze ontwikkeling voorziet zowel in een kwalitatieve behoefte als kwantitatieve behoefte.
Daarnaast sluit dit plan aan bij de gemeentelijke woonvisie.
Op 12 juni 2018 heeft de gemeenteraad het paraplubestemmingsplan 'parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing' vastgesteld. Tot het moment van inwerkingtreding van dit paraplubestemmingsplan, werd via de huisvestingsverordening voorkomen dat woningen zonder vergunning werden gesplitst, omgezet, onttrokken en samengevoegd. Hoewel kamerverhuur en woningsplitsing verschillend zijn en andere toetsingskaders kennen, hebben beiden wel een zelfde soort ruimtelijk effect op de omgeving en is het wenselijk om deze initiatieven soortgelijk te reguleren in bestemmingsplannen. Door de regeling in het paraplubestemmingsplan wordt kamerverhuur en woningsplitsing voortaan via één vergunning (omgevingsvergunning) geregeld. Deze regeling moet in opvolgende bestemmingsplannen zoals het onderhavige worden overgenomen om geldend te blijven voor het betreffende plangebied. Om die reden is de regeling uit dit paraplubestemmingsplan in dit bestemmingsplan overgenomen.
Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard. Het Verdrag van Valletta is doorvertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente bevoegd gezag op het gebied van cultuurhistorie en archeologie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden. Dit wordt samen met de andere onderdelen rond de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving overgeheveld naar de toekomstige Omgevingswet.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale
en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven
en Helmond 2008-2012' , dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente
neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren
in kerntaken en opbouw van expertise.
De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse
tijd.
Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis
van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot
belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen
in Eindhoven nagenoeg ontbreken.
De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.
Volgens de Archeologische Waardenkaart kent onderhavig plangebied geen archeologisch waardevolle gebieden of archeologische verwachtingsgebieden. Binnen het bestemmingsplan hoeft dan ook geen rekening te worden gehouden met archeologische waarden of verwachtingen. Wel geldt ten aanzien van archeologie een meldingsplicht voor archeologische toevalsvondsten. Mochten tijdens eventuele grondwerkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen, dan dienen deze (op grond van de meldingsplicht ingevolge art. 5.10 Erfgoedwet 2016) direct gemeld te worden aan de Minister van OCW en de afdeling Omgevingskwaliteit van de gemeente Eindhoven. Vervolgens zal bepaald worden of, en zo ja welke, aanvullende maatregelen getroffen dienen te worden.
Gemeente Eindhoven heeft een cultuurhistorische waardenkaart vastgesteld. Deze kaart is recentelijk nog geactualiseerd. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.
Hieronder is een uitsnede van de cultuurhistorische waardenkaart van gemeente Eindhoven
opgenomen.
Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Eindhoven (plangebied globaal aangeduid met blauwe cirkel)
De vroege en late industriëlen van Eindhoven, van Keunen en Smits in de late 18e eeuw
tot Philips in de 20e eeuw, hebben een zeer grote invloed op de ruimtelijke ontwikkeling
van Eindhoven gehad. Deze ontwikkeling heeft deels het landelijk karakter bewaard
(zoals rond de Wielewaal), maar toch ook vooral sterk de verstedelijking een boost
gegeven. Deze ontwikkeling heeft geleid tot een bijzondere collectie van terreinen,
structuren en elementen die aan de verschillende fasen van de industrialisering te
koppelen zijn, van de oude watermolens in het buitengebied tot de 20e-eeuwse fabrieksterreinen
en Philipsparken. Samen zijn ze als een 'collectie' te beschouwen, te bundelen per
fase of per bedrijf(stak). Op die manier blijven de onderdelen geen losse objecten,
maar vertellen ze in samenhang een verhaal.
Een deel van het plangebied behoorde in het verleden ook tot één van de vele bedrijfsterreinen
van Philips. Zo had Etos (opgerichte winkelketen door Philips) er de opslag van benzine
en olie. Etos was toen nog meer dan een drogist. Later werd deze plek het depot van
de bezemwagens van de Philips Reinigingsdienst.
Het plangebied zelf wordt omringd door cultuurhistorische structuren. De oude Postdijk,
zijnde een oude verbindingsas die in de Wielewaal en gedeeltelijk in Strijp R te herkennen
is, loopt ten noordoosten van het plangebied. Noordwestelijk van het plangebied is
landgoed De Wielewaal aangeduid als historisch landschap. Landgoed De Wielewaal is
zowel fraai in de structuur als waardevol door de geschiedenis. Belangrijk hierbij
is de sterke overeenkomst tussen de waardering van het gebied als geheel en die van
de individuele elementen. Om die reden heeft zowel het landschap van De Wielewaal
als geheel, als het opgaand groen en de meeste paden een hoge waarde toegekend gekregen.
De bomen aan weerszijden van de Koenraadlaan zijn ook aangeduid als 'historisch landschap'.
Drents Dorp is als geheel aangeduid als historische stedenbouwkundige structuur. Ten
behoeve van de herontwikkeling van Drents Dorp is in 2002 een cultuurhistorische quickscan
uitgevoerd. Daaruit blijkt dat Drents Dorp als geheel een redelijk zeldzaam voorbeeld
is van architectuur en stedenbouw uit de jaren '20 van de vorige eeuw. In die periode
was er een overgang merkbaar van de vroegere, esthetisch georiënteerde stedenbouw
naar rationele stedenbouw. Van beide uitganspunten lijkt er iets in Drents Dorp herkenbaar
te zijn.
De ambitie voor Drents Dorp luidt: 'groenstedelijk wonen met cultuurhistorische kwaliteit'.
Vanwege de aanwezige groene kwaliteiten en de nabijheid van stedelijke voorzieningen
geeft dit mogelijkheden voor Drents Dorp om zich door te ontwikkelen tot een groenstedelijk
woonmilieu. Drents Dorp zal zich als groenstedelijk woonmilieu binnen Eindhoven onderscheiden
door de aanwezige en te versterken cultuurhistorische kwaliteiten: deze kwaliteiten
versterken het eigen karakter van Drents Dorp.
Voor de te vernieuwen, te vervangen en nieuwe woongebieden in Drents Dorp betekent
een groenstedelijk woonmilieu dat gestreefd wordt naar woningen op zo kort mogelijke
afstand van groenstructuren binnen Drents Dorp. De groene kwaliteiten van de Wielewaal
worden als het ware Drents Dorp ingetrokken. De Wielewaal wordt hierdoor ervaren tot
in het centrum van het plangebied.
Deze groenstructuren kunnen op verschillende manieren worden vormgegeven. Belangrijk
is dat bestaande groenelementen worden opgenomen in de nieuwe structuur. Dit geldt
ook zoveel als mogelijk voor het solitaire bomenbestand.
In het plangebied is een middelhoge herkenbaarheid van het pre-stedelijk landschap
volgens de RAAP rapporten ( RAAP-RAPPORT Het landschap onder de stad; Een cultuurhistorisch
onderzoek naar de relicten van het prestedelijk landschap in het stedelijk gebied
van de gemeente Eindhoven uit 2019). Het gaat om een gebied van het type: type vochtige
landbouwontginningen waarvan gebruik is gemaakt voor heide en broekontginngingen.
De hoofdstructuur hiervan is goed herkenbaar gebleven.
Toepassing plangebied
Het beoogde planvoornemen voorziet in een groenstedelijk woonmilieu en vormt de verbinding van Drents Dorp fase 1 naar De Wielewaal. De groene aanzetten zullen vanuit de Zutphen- en Needestraat en ook aan de andere zijde van de Lochemstraat herkenbaar terugkomen en een doorzicht geven naar het landgoed. Deze groene dooradering vormde dan ook het concept van onderhavige ontwikkeling, zoals op onderstaande afbeelding is weergegeven.
Afbeelding concept groene dooradering nieuw woongebied
Ook is invulling gegeven aan het opnemen van bestaand groen en zoveel mogelijk behoud
van het solitaire bomenbestand in de structuren van het stedenbouwkundig plan. Ook
de bestaande laanprofiel van de Koenraadlaan blijft behouden en zal door het aanplanten
van vijf nieuwe bomen aan deze straat versterkt worden. Op deze manier wordt geen
afbreuk gedaan aan, respectievelijk voldoende rekening gehouden met de cultuurhistorie
van het plangebied en de relatie met de omgeving.
De mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is het verkeersbeleid voor de komende decennia (planhorizon 2040) vastgelegd. Deze visie vormt het bestuurlijke beleidskader voor alle verkeers- en mobiliteitsopgaven. In de volgende paragrafen zijn de essentiële elementen voor het plangebied beschreven.
Autoverkeer
De wegencategorisering is in Eindhoven op Weg geactualiseerd. Er is een nieuwe tussencategorie opgenomen ten opzichte van de vorige wegencategorisering: de zogenaamde 'wijk- en buurtontsluitingsweg'.
Het plangebied wordt voor autoverkeer ontsloten via de erftoegangswegen Koenraadlaan,
Lochemstraat en Apeldoornstraat. De Halve Maanstraat fungeert voorts als wijk- en
buurtontsluitingsweg. De Noord Brabantlaan, overgaand op de Beukenlaan, respectievelijk
de Tilburgseweg fungeren als gebiedsontsluitingswegen. Gelet op de capaciteit van
de omringende wegen is het plangebied goed ontsloten. Uitgaande van zes verkeersbewegingen
per woning per dag (ingevolge normering CROW), genereert deze ontwikkeling een verkeersintensiteit
van circa 840 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Deze toename kan goed verwerkt worden
binnen de huidige infrastructuur. Betreffende toename van het aantal verkeersbewegingen
zal niet voor problemen zorgen.
Fietsverkeer
De gemeente Eindhoven wil het gebruik van de fiets stimuleren. In de mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is een fietsnetwerk opgenomen dat bestaat drie soorten fietsroutes. In volgorde van belangrijkheid; snelfietsroutes, primaire fietsroutes en secundaire fietsroutes.
Het plangebied is ook goed ontsloten voor fietsverkeer. De Elburglaan maakt onderdeel
uit van een primaire fietsroute en in de nabijheid van het plangebied - te weten langs
de Zwaanstraat - loopt de snelfietsroute Oirschot - Helmond.
Openbaar vervoer
Eindhoven op Weg gaat uit van twee netwerken voor het openbaar vervoer: een Hoogwaardig Openbaar Vervoer netwerk (HOV-netwerk) en een netwerk van ontsluitende buslijnen. De Noord-Brabantlaan maakt onderdeel uit van het HOV-netwerk. De dichtstbijzijnde bushalte is bij het Evoluon, op ruim 500 meter afstand van het plangebied. De buslijnen die deze halte aandoen geven een rechtstreekse verbinding met het Centraal Station Eindhoven. Station Strijp-S ligt tot slot op circa een kilometer afstand van het plangebied. Hiermee is het plangebied ook goed ontsloten op het openbaar vervoer.
Autoparkeren
De ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. De gemeente moet dan ook de schaarse ruimte efficiënt gebruiken. Daarom worden bij een bouwplan eisen aan het aantal te realiseren parkeerplaatsen gesteld. Daarbij dienen de parkeernormen uit de Nota Parkeernormen 2019 gehanteerd te worden.
De parkeernormen uit 2016 zijn geactualiseerd, maar wel met voorwaarden om parkeeroverlast in woonwijken te voorkomen. Flexibele parkeernormen maken ontwikkelingen mogelijk die goed zijn voor de stad. Ook is het wenselijk dat er niet meer parkeerplekken worden gerealiseerd in de stad dan nodig. Dan blijft er meer ruimte over voor bijvoorbeeld groen of recreatie. Tot slot wordt duurzame mobiliteit gestimuleerd, dus meer lopen, fietsen en openbaar vervoer-gebruik. Ontwikkelingen op locaties die goed bereikbaar zijn per openbaar vervoer, die goede voorzieningen hebben voor fietsers en bijvoorbeeld deelauto's aanbieden, hebben minder ruimte nodig voor parkeren. Dat betekent ook dat bewoners op zo'n nieuwe locatie geen recht hebben op een gemeentelijke parkeervergunning of bezoekersregeling indien betaald parkeren wordt ingevoerd. Zo wordt meer mogelijk gemaakt en wordt gezorgd voor een goede leefbaarheid in wijken en buurten.
Voor onderhavige ontwikkeling is een mobiliteitsplan opgesteld die als bijlage onderdeel uitmaakt van deze toelichting. Hieruit is gebleken dat er een parkeerbehoefte is van 179 parkeerplaatsen.
Mobiliteitscorrectie
De mobiliteitscorrectie bestaat uit een combinatie van het inzetten van 10 deelauto's en het gebruik van openbare parkeerplaatsen. Hiermee komt het totaal aantal te realiseren parkeerplaatsen op 139.
Deze parkeerplaatsen worden doormiddel van 4 parkeerclusters gerealiseerd binnen het plangebied. Er worden 10 parkeerplaatsen voor de deelauto's gerealiseerd aan de Lochemstraat. Aan de Koenraadlaan komen 14 parkeerplaatsen. Daarnaast worden er buiten het plangebied, in de openbare ruimte, ook nog 10 parkeerplaatsen gerealiseerd.
Overzicht parkeerplaatsen projectgebied
Fietsparkeren
Op basis van de rekentool is er in de nieuwe situatie een parkeerbehoefte 518 fietsenstallingen. De normering voor de grondgebonden woningen is 4 fietsstallingen. Elke grondgebonden woning beschikt over een berging waar ruimte is voor het stallen van 4 fietsen. In de openbare ruimte zullen minimaal 15 fietsstallingen worden voorzien ten behoeve van bezoekers van de grondgebonden woningen.
De normering voor de niet-grondgebonden woningen (appartementen) is 3 fietsstallingen. De appartementen beschikken over een individuele berging in het complex, waar ruimte is voor het stallen van 2 fietsen. De bergingen in het complex, zijn per fiets goed bereikbaar, om te stimuleren dat ze veel gebruikt worden als stallingsruimte. In de openbare ruimte direct grenzend aan de appartementencomplexen worden 18 plekken voor bezoekers voorzien.
Begin 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. Het groenbeleidsplan heeft als doel het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies. Hiermee levert de toepassing van het groenbeleid een wezenlijke bijdrage aan een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving als karakteristieke kwaliteit van Eindhoven. Een omgeving die leefbaar en klimaatadaptief is en een volwaardig vestigingsklimaat biedt voor Brainport.
Het groenbeleid sluit aan op de geomorfologische structuur van de stad: de structuur van dekzandruggen en beken (Dommel en Gender) die Eindhoven hebben gevormd. Op basis van de tuinstad gedachte is bij de verdere ontwikkeling van Eindhoven sterk ingezet op het behoud van de groene ruimten tussen de voormalige dorpen. Genneper Parken (tussen Stratum en Gestel), Brainport Park (tussen Strijp en Woensel) en De Karpen (tussen Woensel en Tongelre) vormen nog altijd imposante, groene wiggen, die tot diep in de stad reiken. Het behoud van de robuuste groenstructuur, die vanuit het buitengebied, via de wiggen tot aan de bomen bij de voordeur reikt, is een belangrijk uitgangspunt van het groenbeleidsplan.
Het Groenbeleidsplan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.
In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.
Figuur: Ruimtelijke Strategieënkaart
Plangebied
Het plangebied is geheel gelegen binnen de strategie 'Stad, groen beeldbepalend'. Dit zijn stedelijke gebieden met een uitgesproken groen karakter die bovendien aansluiten bij de hoofdgroenstructuur en deze daardoor ruimtelijk versterken. De verweving van rood en groen manifesteert zich in deze gebieden op allerlei manieren: kleinschalig en grootschalig, in privé- en openbare ruimtes. Het karakter is vaak afhankelijk van de aangrenzende groenstructuur en kan dus zowel landschappelijk als stedelijk zijn. Het beleid is gericht op het behouden en ontwikkelen van het bijzondere groene imago en de aansluiting op de groenstructuur. De groene beleving staan voorop. De specifieke kwaliteit en identiteit van een plek moet daarom worden beschermd en versterkt.
Bouwen is in deze gebieden beperkt mogelijk mits het groene karakter centraal blijft staan. In de nader uit te werken ontwerprichtlijnen wordt beschreven wat dat in de praktijk betekent. Om het groene karakter te beschermen geldt in ieder geval een algehele kapvergunningsplicht, ook voor private percelen. Deze vergunningplicht is opgenomen en bestuurlijk vastgesteld in de Verordening Bomen en Nadere regels bomen, waarover hierna meer.
Uitsnede ruimtelijke strategieën Groenbeleidsplan 2017
Beleidsregel groencompensatie
Op 13 maart 2018 is de 'Regeling Groencompensatiefonds' vastgesteld. Bij deze regeling hoort de 'Beleidsregel Groencompensatie'. Deze beleidsregel is bedoeld als afwegingskader bij aanvragen voor (ruimtelijke) ontwikkelingen die kunnen leiden tot aantasting van groen. Bij aantasting en verlies van groen is compensatie vereist, de Beleidsregel geeft hiervoor de richtlijnen.
Groenplan
Onderdeel van de Beleidsregel groencompensatie is het 'Groenplan' dat voor iedere ontwikkeling dient te worden opgesteld. Voor onderhavig plan zijn er een aantal onderzoeken gedaan om de haalbaarheid van het geheel te toetsen. Dit valt uiteen in een analyse van de bomen, een toets op de klimaatadaptatie d.m.v. waterberging en een onderzoek naar de mogelijkheden rondom groen en ecologie. Deze onderzoeken, inclusief het groenplan, zijn als bijlage toegevoegd aan dit bestemmingsplan.
Hierin is onder andere opgenomen dat er circa 10.580 m2 openbaar groen terug komt op maaiveld in het plangebied en circa 4.000 m2 aan 'groene' daken. Dat komt neer op bijna 105 m2 groen per woning.
De verschillende woontypologieën reageren op de verschillende groensferen binnen het plangebied. In onderstaande afbeelding wordt dat nader toegelicht.
Situatietekening 'groensferen'
De boszone aan de Elburglaan vormt een natuurlijke overgang naar het landgoed De Wielewaal.
De boomstructuur langs de Koenraadlaan wordt voortgezet in/langs het plangebied. Aan
de Lochemstraat worden de bestaande kwalitatief waardevolle bomen gehandhaafd en wordt
aansluiting gezocht met de groene entrees van de Needestraat en Zutpenstraat.
De grote diversiteit aan bomen welke ecologisch waardevol is voor vogels en insecten wordt gehandhaafd. Bij nieuwe aanplant van bomen wordt het diverse boombestand o.a. uitgebreid met vruchtdragende soorten voor mens en dier.
Doordat er geen traditionele stratenverkaveling wordt toegepast, maar de woningen ontsloten worden middels langszaamverkeerspaden door een openbaar en groen parkgebeid ontstaat er een klimaatbestendig woonpark. Het merendeel van het terrein zal na de planontwikkeling uit groen openbaar gebied bestaan. Dit groene gebied wordt ingericht met diverse recreatieve voorzieningen voor de buurt.
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen
2015. Deze is op 7 april 2015 door de gemeenteraad vastgesteld en op 24 augustus 2016
in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels Bomen
is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming
is van toepassing op:
- bossen die buiten de 'bebouwde kom Wnb' liggen;
- alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are;
- bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.
Voor bomen geldt dus of de Wet natuurbescherming of of de Verordening Bomen 2015. Voor het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing.
Verordening Bomen
Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek. Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij een voorname rol. Een hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad is waar de gemeente naar streeft. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere belangen preferabel zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.
Groene kaart Een belangrijk onderdeel van de Verordening Bomen is de Groene Kaart. Het is een topografische kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstand. De Groene Kaart bevat verschillende categorieën houtopstanden. Voor bomen in gemeentelijk eigendom (publiek eigendom) kent de Groene Kaart zes categorieën:
De Groene Kaart kent daarnaast voor bomen in particulier eigendom (privaat eigendom) drie categorieën:
Voor het vellen van een houtopstand die deel uit maakt van tenminste één van deze categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning verplicht.
Nadere regels Bomen
De Verordening is uitgewerkt in nadere regels Bomen. Deze zijn op 19 juli 2016 vastgesteld
door het college en op 4 augustus 2016 in werking getreden. De beleidsregels geven
inzicht in de wijze waarop het college gebruik maakt van de aan haar in de Verordening
toegekende bevoegdheden tot het aanwijzen en plaatsen van houtopstanden op de Groene
Kaart. Tevens zijn richtlijnen uitgewerkt voor omgang met overlast, de compensatieplicht
bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de weigeringsgronden bij
beoordeling van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in houtopstanden.
Het plangebied
Het gehele plangebied bestaat uit kadastrale percelen, groter dan 500 m². Ingevolge de gemeentelijke Verordening bomen kunnen bomen op dergelijke percelen een belangrijke bijdrage leveren aan de natuurlijke en cultuurhistorische identiteit van de wijk of het stadsdeel waarin die percelen liggen. Een omgevingsvergunning tot het vellen van bomen wordt slechts verleend indien verwijdering de leefbaarheid in (een deel van) de wijk niet in gevaar brengt of juist ten goede komt en alternatieven zijn onderzocht en ongeschikt zijn gebleken.
De huidige locatie kenmerkt zich door een groene inrichting met een grote diversiteit aan volwassen bomen. Deze kwaliteit vormde dan ook de basis voor het stedenbouwkundig plan. Concreet zijn binnen het plangebied een aantal basisbomen en waardevolle particuliere bomen, een drietal waardevolle gemeentelijke bomen en twee monumentale gemeentelijke bomen aanwezig.
Bomen Effect Analyse
Om in beeld te krijgen wat de invloed van de geplande werkzaamheden op de bomen binnen
en in de directe omgeving van het plangebied is, is een Bomen Effect Analyse (BEA)
uitgevoerd. De resultaten zijn gerapporteerd en als bijlage bij dit bestemmingsplan
opgenomen.
Voor 99 bomen wordt geadviseerd om deze te rooien i.v.m.de kwaliteit en levensvatbaarheid
(<15 jaar). Voor 21 bomen die wel kwaliteit hebben en levensvatbaar (>15 jaar) zijn,
is inpassing geen mogelijkheid. Deze bomen staan op onderstaande afbeelding aangegeven.
Stedenbouwkundig plan met aanduiding te rooien bomen met een levensduur van meer dan
15 jaar (rode cirkels).
In totaal blijven er 68 bomen behouden met voldoende kwaliteit en een levensverwachting. De te vellen bomen worden deels gecompenseerd in het plangebied, want er worden circa 37 nieuwe bomen ingepast in het stedenbouwkundig ontwerp. Voor de overige te vellen bomen vindt financiële compensatie plaats, die zal worden ingezet om bij projecten elders in de gemeente nieuw groen aan te leggen.
Nieuw aan te planten bomen
Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels, leidingen of straalpaden
aanwezig.
Ten noorden van het plangebied, grenzend aan de bestemming 'groen', bevindt zich een
ondergrondse hoogspanningsleidingen van Tennet. Het planvoornemen wordt niet belemmerd
door de aanwezigheid van kabels, leidingen en straalpaden.
Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.
Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.
De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:
De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief.
Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde
van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel
voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.
In dit kader is met name 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. van belang. Het gaat daarbij om: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
Bij een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aan de hand van de volgende aspecten te
worden beoordeeld of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan
hebben:
Het resultaat van deze beoordeling is opgenomen in de bijlage van deze toelichting.
Conclusie
Uit deze vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat er geen sprake is van bijzondere
omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van onderhavig plan, die zouden
kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse. Voor
de meeste milieuaspecten geldt dat er geen nadelige effecten optreden, dan wel dat
deze effecten met mitigerende maatregelen worden beperkt, zodat wordt voldaan aan
de geldende wet -en regelgeving. Geconcludeerd kan worden dat er geen m.e.r.(-beoordeling)
noodzakelijk is.
Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.
In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een
rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien
van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen
andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct
langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.
Toepassing plangebied
Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 139 woningen. De locatie heeft in de huidige situatie een gemengde bestemming. Ingevolge het vigerend bestemmingsplan zijn onder de noemer 'woondoeleinden' de volgende functies toegestaan: wonen, inclusief praktijkruimten, kantoren, bedrijven, niet zijnde detailhandel en aanverwante dienstverlening, en daarbij behorende herstellings- en/of productieruimte, uitsluitend voor zover deze voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de staat van bedrijfsactiviteiten en daarmee qua milieubelasting gelijk te stellen bedrijven, showrooms, openbare en bijzondere gebouwen en horeca. De oostelijke helft van het plangebied is tevens bestemd voor industriedoeleinden, meer specifiek bedrijven, niet zijnde detailhandel en aanverwante dienstverlening, en daarbij behorende herstellings- en/of productieruimte, uitsluitend voor zover deze voorkomen in de categorie 1 tot en met 3 van de staat van bedrijfsactiviteiten en daarmee qua milieubelasting gelijk te stellen bedrijven.
In de omgeving van het plangebied komen naast de functie wonen (zowel grondgebonden, als gestapeld), ook niet-woonfuncties voor, binnen de bestemmingen 'Maatschappelijk', 'Sport', en diverse varianten van 'Gemengd'. Voorts is het plangebied gelegen nabij de Tilburgseweg, onderdeel van de hoofdinfrastructuur van Eindhoven. Het omringende gebied is derhalve te typeren als 'gemengd gebied', zodat richtafstanden met één stap kunnen worden verlaagd.
De richtafstanden gelden volgens de VNG-brochure tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen mogelijk is.
Direct ten westen van het plangebied aan de Elburglaan 51, is de kerk van de Vergadering van Gelovigen Eindhoven 'De Bron' gelegen. Deze valt op basis van de VNG-brochure onder de categorie 'kerkgebouwen e.d.' (SBI 9491). In voornoemd kerkgebouw is tevens kinderdagverblijf 'De Groene Boomhut' gevestigd, welke op basis van voornoemde brochure onder de categorie 'kinderopvang' (SBI 853) valt. Voor beide inrichtingen geldt de milieucategorie 2, met een richtafstand van 30 meter voor geluid, hetgeen in de huidige situatie neerkomt op een afstand van 10 meter.
De afstand van de beoogde woningen tot het bestemmingsvlak van de kerk bedraagt meer dan 10 meter.
Ten zuidwesten van het plangebied op circa 15 meter van de plangrens, is het Urban
Sportpark Eindhoven gelegen (Elburglaan 53) gelegen. Deze inrichting is te categoriseren
als 'veldsportcomplex (met verlichting)' (SBI 931 G). Hiervoor geldt de milieucategorie
3.1, met een maximale richtafstand van 50 meter voor geluid, die in dit geval is verminderd
naar 30 meter.
Tussen het sportpark en de dichtstbij geprojecteerde woningen zijn parkeerplaatsen en verblijfsruimte in de vorm van groen en paden geprojecteerd, waardoor ruim wordt voldaan aan voornoemde richtafstand. De dichtstbijzijnde woning is gelegen op circa 55 meter.
Ten oosten van het plangebied, aan de Kathodelaan, vanaf circa 35 meter van de plangrens, ligt een complex met een gemengde bestemming, bestaande uit de functies: detailhandel, buurthuis, kinderopvang, horeca van categorie 1a (cafetaria, snackbar, automatiek, lunchroom, ijssalon, kiosk, pannenkoekenhuis, shoarmazaak, poffertjeszaak, crêperie) en 2b (tearoom, koffiehuis), kantoor, dienstverlening en wonen. De grootste richtafstand bedraagt 30 meter, hetgeen in de huidige situatie neerkomt op een afstand van 10 meter.
Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Aan de richtafstanden kan worden voldaan, waardoor enerzijds sprake is van een goed woon- en leefklimaat, en anderzijds worden niet-woonfuncties niet in de bedrijfsvoering belemmerd.
De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximumhoogte, mag worden afgeweken.
De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.
Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtsmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in realisatie van 139 wooneenheden. Deze zijn geluidsgevoelig in de zin van de Wgh.
Het plan is gelegen binnen de zone van de Tilburgseweg. In het kader van "Duurzaam Veilig" hebben de overige wegen in de nabijheid van het plangebied een maximumsnelheidsregime van 30 km/uur gekregen. Deze wegen en woonerven hebben volgens de Wet geluidhinder geen zone, zodat hiervoor geen hogere waarden kunnen worden aangevraagd of verleend. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient echter wel te worden beoordeeld of de geluidbelasting op de gevels van de nieuw te bouwen woningen nabij wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur voldoet aan de voorkeursgrenswaarden van 48 dB.
Op basis van het voorgaande is voor zowel de zoneplichtige weg als voor de genoemde 30-km/uurwegen getoetst of de geluidsbelasting van de nieuw te bouwen woningen voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. De resultaten van dit onderzoek zijn gerapporteerd en als bijlage aan deze toelichting gehecht. De voornaamste bevindingen en conclusies zijn hieronder weergegeven.
Voor wegverkeerslawaai bedraagt de voorkeursgrenswaarde 48 dB. Is de geluidbelasting lager dan 48 dB dan legt de Wet geluidhinder geen restricties op aan het onderhavige plan. Wordt deze voorkeursgrenswaarde overschreden dan kan door de gemeente een hogere waarde worden vastgesteld. Indien de geluidbelasting lager is dan de maximale ontheffingswaarde, kan de gemeente ontheffing verlenen indien maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB onvoldoende doeltreffend zijn dan wel op overwegende bezwaren stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. De locatie in onderhavig onderzoek is gelegen in binnenstedelijk gebied. De maximale ontheffingswaarde bedraagt derhalve 63 dB.
Uit de berekeningen blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van de Tilburgseweg en de overige wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkel toetspunt op de gevels van de nieuwe woningen overschrijdt. Derhalve is er op basis van onderhavige situatie geen sprake van een procedure hogere waarde ten gevolge van wegverkeerslawaai.
Het plangebied ligt op ongeveer 770 meter van de spoorlijn. Het plangebied is dan ook niet gelegen binnen de zone van de spoorlijn. Het aspect railverkeerslawaai is dan ook niet aan de orde bij dit bestemmingsplan.
Het plan ligt niet in de zone van een industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder, waarop de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers is toegestaan. Het aspect industrielawaai is dan ook niet aan de orde bij dit bestemmingsplan.
Het plangebied ligt op hemelsbreed circa 3,5 kilometer van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). Vanaf 1 november 2009 geldt de Wet luchtvaart. Deze wet omvat een nieuw stelsel van besluitvorming en normen voor alle luchthavens, met uitzondering van Schiphol. Conform de systematiek van deze wet is voor luchthaven Eindhoven één luchthavenbesluit vastgesteld met een militaire geluidsruimte voor militair vliegverkeer en een burgergeluidsruimte voor het commercieel burgermedegebruik. Het luchthavenbesluit is op 26 september 2014 vastgesteld. Met dit besluit is de 35Ke-geluidszone rond de luchthaven vastgelegd als grens van de geluidsbelasting van het gezamenlijke militaire en civiele vliegverkeer. Het plangebied ligt niet binnen deze vastgestelde geluidszone (35Ke-contouren). Deze geluidszone werkt daarom niet belemmerend voor dit plangebied.
Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m3, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.
In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:
Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.
Samengevat
Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:
Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.
In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.
Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.
Het planvoornemen ziet op de realisatie van maximaal 139 woningen. Het aantal te realiseren woningen ligt ver beneden de drempelwaarde 1.500 woningen in de situatie met één ontsluitingsweg. Dit project zal dan ook een 'niet in betekenende mate bijdrage' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Het project mag dan ook zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
Aangezien woningen in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen niet als een gevoelige bestemming worden gezien, hoeft niet aan dit besluit getoetst te worden.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied bepaald met de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Met behulp van de monitoringstool kan inzicht worden gekregen in de concentraties van de luchtverontreinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wet milieubeheer.
Uit de Monitoringstool volgt dat ter plaatse van de Tilburgseweg (dichtstbijzijnde locatie nabij het plangebied, met meer verkeersstromen dan ter hoogte van het plangebied) zowel in de huidige situatie als voor 2020 en 2030 de jaargemiddelde concentraties van NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden van 40 microgram per kubieke meter lucht liggen.
Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht ligt eveneens onder de grenswaarde van 35 dagen per jaar. Ten slotte wordt ook de grenswaarde van 25 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 niet overschreden.
Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan ten aanzien van luchtkwaliteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen (inrichtingen, transportroutes en buisleidingen). Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Hierbij wordt ook een beschrijving gegeven van het wettelijk kader op gebied van externe veiligheid.
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt; april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het Plaatsgebonden risico en het Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit
met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde
(PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede
een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen
kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt
een verantwoordingsplicht.
Uitsnede risicokaart
Het plangebied
Aan de hand van de Risicokaart is bekeken of binnen of in de nabijheid van het plangebied
risicobronnen aanwezig zijn. Hieruit blijkt dat er geen risicovolle inrichtingen of
buisleidingen in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn.
Het plangebied ligt ook niet binnen het plasbrandaandachtsgebied, de plaatsgebonden
risicocontour, of het invloedsgebied van wegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen
plaatsvindt. Een verdere verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet aan de
orde.
De gemeente Eindhoven heeft de visie Externe Veiligheid: 'Risico's de maat genomen' opgesteld. De gemeenteraad heeft de visie op 19 mei 2009 vastgesteld waardoor het een kaderstellend beleidsstuk is geworden. Dit betekent dat lokale ruimtelijke besluiten en milieubeheervergunningen vanuit de visie kunnen worden gemotiveerd.
Met de visie Externe Veiligheid wordt richting en uitwerking gegeven aan een verantwoorde veilige, integrale invulling van duurzame ruimtelijke ontwikkeling passend binnen de Brainportontwikkelingen en het Programma Brabant veiliger. In de visie wordt aangegeven waar ruimte bestaat voor nieuwe risicovolle bedrijvigheid en onder welke veiligheidsverhogende condities dat mogelijk is. Tevens wordt aangegeven waar in de stad geïnvesteerd dient te worden in een beter niveau van beheersbaarheid. Tot slot wordt beschreven waar de veiligheid in de bestaande woonomgeving door het 'aanpakken' van bestaande knelpunten kan worden verbeterd.
In de Visie Externe Veiligheid is Halve Maan aangewezen als woonwijk waar geen risicovolle activiteiten plaatsvinden.
De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Onderstaande tekst legt concreet uit wat we als stad willen en waar dat op gebaseerd is.
Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening040. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. In januari 2017 heeft de gemeenteraad in het Klimaatplan 2016-2020 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.
1A) Aardgasloze verwarming
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Per 1 juli 2018 is de Wet voortgang energietransitie in werking getreden. Te bouwen bouwwerken (in gewone taal: nieuwbouw) voor kleinverbruikers – woningen, winkels, kantoren – mogen niet langer worden aangesloten op aardgasnetten. Daarnaast streeft de gemeente er nadrukkelijk naar te voorkomen dat ALLE nieuwe ontwikkelingen nog op aardgas worden aangesloten.
In het Klimaatplan 2016-2020 heeft de gemeenteraad vastgelegd dat 'zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en ook daar waar het nog niet wettelijk is bepaald nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.
1B) Duurzame mobiliteit
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele
brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen
worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije
voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee
de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte
voor fietsen, wandelen smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen,
autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.
1C) warmte- en energiebesparing
Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.
1D) duurzame energie opwekking
Naast de reductie in CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.
2 Circulaire Economie
Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020 hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.
2A) duurzame materialen
Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.
2B) geen afval
In 2020 willen we 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.
2C) flexibel en demontabel bouwen
Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.
2D) deeleconomie/ as a service concepten
De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten.
Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik van het) product bij de leverancier.
3) Natuur
Eindhoven de groenste! Groene daken en gevels, biodiversiteit, klimaatadaptatie (het wordt steeds warmer en natter), stadslandbouw en aantrekkelijk groen voor recreatie, ontspanning en bewegen. Hoe dragen nieuwe en herontwikkelingen in Eindhoven hieraan bij? Brengt het schade toe aan bestaande natuur of biedt het kansen voor toevoeging/uitbreiding?
3A) biodiversiteit
Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we ecologische versnippering in onze stad tegen gaan.
3B) oppervlakte groen
We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan onze gebouwen.
4. Sociale basisbehoeften
The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).
4A) Klimaatadaptatie
Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. In het Klimaatplan 2016-2020 is de ambitie opgenomen dat de gemeente Eindhoven in 2020 klimaatrobuust handelt en dat de gehele stad in 2050 klimaatrobuust is. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.
4B) gezonde verstedelijking
Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte
4C) participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen
We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten. Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.
Specifiek Eindhovens
Daarnaast is er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk
verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de
verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening
met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders
(belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld
ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.
CO2-reductie
Duurzame Mobiliteit
Duurzame deelmobiliteit is een belangrijk onderdeel van het project. In het gebied worden elektrische deelauto's gefaciliteerd waar ook de omgeving (Drents Dorp, Strijp-R) gebruik van kan maken. Dit is onderdeel van het mobiliteitsplan waarin het aantal benodigde parkeerplaatsen voldoet aan de actuele normering. De slowlane over de Elburglaan stimuleert het fietsgebruik en de elektrische deelauto's zorgen voor een lager autobezit onder bewoners. In voorliggend plan is de groene ruimte rondom de bebouwing grotendeels autovrij. De bebouwing is bereikbaar via paden die toegankelijk zijn voor fietsers en voetgangers. Traditionele straten zijn alleen aanwezig voor het ontsluiten van parkeren via de achterzijden van de woningen. Daardoor is er alle ruimte aanwezig voor fietsen, wandelen en voor smart mobility, met een belangrijke rol voor de (elektrische) deelauto.
Aardgasloos en duurzame energie
In het beoogde plan is geen plek meer voor aardgas. De woningen worden verwarmd en gekoeld middels (lucht-) warmtepompen of stadsverwarming. Daarnaast zullen Pv-panelen worden toegepast voor een duurzame opwekking van energie.
Natuur
Sociale basisbehoeften
Er wordt ingezet op een goede informele doorwaadbaarheid van het plangebied. Diagonaal door het gebied lopen informele routes die Strijp-R, grenzend aan de oostzijde, verbinden met het Urban Sport Park, grenzend aan de westzijde. Deze routes geven aanleiding tot spelen, bewegen en ontmoeten. Het plangebied sluit direct aan op de slowlane waardoor de bereikbaarheid per fiets optimaal is.
In het plan is een gemeenschappelijke tuin voorzien. Er wordt ingezet op eigenaarschap
vanuit bewoners door community vorming en gezamenlijk onderhoud van dit groen, wat
eveneens ontmoeten faciliteert.
Oppervlakte groen
De oppervlakteverhouding groen vs rood (niet groen) is ca. 2:1. Dat betekent twee keer zoveel groen als bebouwd/verhard oppervlakte in het plangebied. Dit maakt Wiele tot een van de groenste wijken in Eindhoven. Groene daken, het reduceren van traditionele straten en auto-ontsluitingen, en het toepassen van halfverharding/open bestrating dragen hieraan bij.
Biodiversiteit
Er wordt ingezet op behoud van zo veel mogelijk gezonde bestaande bomen. Dit is een kwaliteit van de locatie en reduceert de verstoring van de reeds aanwezige biodiversiteit in het plangebied. Bij de keuze voor de nieuw aan te brengen beplanting wordt rekening gehouden met het stimuleren van biodiversiteit. Het groen draagt bij aan een prettige woonbeleving.
Klimaatadaptie
De beplanting en in het bijzonder de vele volwassen bomen met omvangrijke en daarmee schaduwrijke kronen, dragen bij aan het beperken van hittestress. Groene daken zorgen voor verkoeling in de zomer en hebben een extra isolerende werking in de wintermaanden. Waterberging vindt zo veel mogelijk plaats op de platte (groene) daken van de woningen, en onder de open bestrating.
Gezonde verstedelijking
Voorliggend plan draagt door haar autoluwe opzet, groene karakter en haar vele mogelijkheden tot ontmoeten en bewegen bij aan een gezonde verstedelijking.
Circulariteit
Materialenpaspoort
Tijdens de ontwikkeling en realisatie van het plan wordt het Materialenpaspoort ingezet. Door de waarden van de materialen al vroegtijdig in het bouwproces in kaart te brengen, ontstaan er volop kansen om kosten te besparen, hergebruikpercentages te verhogen en uiteindelijk afval te elimineren. Een materialenpaspoort van een bouwwerk maakt inzichtelijk welke materialen bij de bouw zijn gebruikt en hoe ze zijn verwerkt. Dat maakt het hergebruiken en terugwinnen van materialen bij de sloop of demontage veel eenvoudiger.
Inventieve bouwvormen
Door bij het ontwerp en de realisatie van het plan zoveel mogelijk gebruik te maken van doorontwikkelde en geoptimaliseerde bouwconcepten, zoals PlusWonen of MorgenWonen, zetten we in op een hoge bouwsnelheid, een korte uitvoeringstijd en reductie van faalkosten. Verspilling, overlast en CO2 uitstoot worden hierdoor geminimaliseerd. De bouwconcepten kenmerken zich daarnaast door een grote mate van demonteerbaarheid en materiaalhergebruik.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, bij een nieuw bestemmingsplan
waarmee nieuwe bouwmogelijkheden mogelijk worden gemaakt, aangegeven te worden of
de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie.
Het plangebied is in het verleden deels gesaneerd en hierbij zijn (op grotere diepte)
restverontreinigingen met minerale olie/vluchtige aromaten in de grond achtergebleven.
In opdracht van initiatiefnemers is door Aveco de Bondt verkennend bodemonderzoek
uitgevoerd op de locatie gelegen aan de Elburglaan en Lochemstraat te Eindhoven. Het
betreft twee rapportages die als bijlage aan onderhavige toelichting zijn gevoegd.
Tijdens het verrichten van de handboringen zijn geen bijzonderheden waargenomen die
kunnen wijzen op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging. In de boven- en ondergrond
zijn geen bijmengingen met bodemvreemde materialen aangetroffen. Tevens zijn op het
maaiveld of in de opgeboorde grond zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetroffen.
Uit het uitgevoerde bodemonderzoek is gebleken dat zowel in de bovengrond als in de
ondergrond van de onderzoekslocatie geen noemenswaardige verontreinigingen zijn aangetoond.
Bij indicatieve toetsing aan de criteria van het Besluit Bodemkwaliteit blijkt de
grond te voldoen aan de achtergrondwaarde (Altijd toepasbaar).
In het ondiepe grondwater van de onderzoekslocatie zijn behoudens een tweetal zeer
lichte streefwaardeoverschrijdingen geen verontreinigingen aangetoond. Bij de bouw-
en/of graafwerkzaamheden wordt met deze nazorgverplichtingen en restverontreiniging
rekening gehouden.
Op basis van de beschreven onderzoeksresultaten, wordt de grond vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het huidige gebruik en de voorgenomen nieuwbouw.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) en het bijbehorende Besluit natuurbescherming (Bnb) en de Regeling natuurbescherming (Rnb) in werking getreden. Door de inwerkingtreding van deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet komen te vervallen. Het is de bedoeling dat deze nieuwe wet en de bijbehorende Bnb en Rnb uiteindelijk opgaan in de nieuwe Omgevingswet waarvan verwacht wordt dat die in 2021 in werking treedt. Met het van kracht worden van deze wet komen vrijwel alle verantwoordelijkheden bij de provincies te liggen.
Om te bepalen of de geplande activiteiten binnen het plangebied mogelijk een negatief effect hebben op beschermde plant- en/of diersoorten en leefgebieden, is door Arcadis een Quickscan flora en fauna uitgevoerd. De resultaten van deze quickscan zijn gerapporteerd en opgenomen als bijlage bij deze toelichting. Hierna wordt op de belangrijkste bevindingen van het onderzoek ingegaan.
Direct ten noorden van het plangebied ligt landgoed de Wielewaal, zijnde een onderdeel van Natuur Netwerk Brabant (NNB). Gelet op de aard en de relatief beperkte omvang van de ingreep (herontwikkeling in het stedelijk gebied) is er geen negatief effect te verwachten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNB. Tussen het plangebied en het NNB-gebied loopt de Elburglaan. Het NNB-gebied is omheind en is daarom niet toegankelijk. De Elburglaan is een relatief rustige weg waardoor verstoring van geluid en licht minimaal is. De ontwikkeling van de woonwijk leidt tot een toename van geluid en licht. Het NNB-gebied bestaat echter hoofdzakelijk uit loofbos. Hierdoor wordt geluid en licht afkomstig van het plangebied gedempt en daarmee voorkomen. Als gevolg van de ontwikkeling zijn effecten op het NNB-gebied uitgesloten. Verdere vervolgstappen zijn daarom niet aan de orde.
Uitsnede kaart natuurbeheerplan (plangebied blauw omcirkeld)
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux,
gelegen op circa 6,5 kilometer ten zuidoosten van het plangebied.
Uitsnede kaart Natura 2000 (plangebied blauw omcirkeld)
Directe negatieve effecten van dit project op bovengenoemde beschermde natuurgebieden
zijn vooral gelet op de afstand van het projectgebied tot aan deze natuurgebieden
niet te verwachten. Indirecte negatieve effecten zoals stikstofdepositie zijn echter
niet op voorhand uit te sluiten, omdat verstoring van natuurgebieden door stikstof
nog op een grote afstand van een bepaalde ontwikkeling kan plaatsvinden. Om uit te
sluiten dat het project directe negatieve gevolgen voor de natuur heeft in de vorm
van stikstofdepositie, is een stikstofberekening uitgevoerd. Deze berekening is als
bijlage bij deze toelichting toegevoegd.
Uit de stikstofberekening met AERIUS Calculator blijkt voor zowel de aanlegfase als
gebruiksfase dat er geen sprake is van stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr.
Het plan leidt niet tot een stikstoftoename. Derhalve is een significant negatief
effect op Natura-2000 uitgesloten.
Voorts is gekeken of zich in het plangebied (sporen van) soorten bevinden die door het plan worden beïnvloed.
Uit het oriënterend onderzoek naar beschermde soorten is gebleken dat het plangebied mogelijk een functie heeft voor verschillende beschermde soort(groepen)en; broedvogels (met jaarrond beschermd nest), broedvogels (nest gedurende broedperiode beschermd), wezel, hermelijn, eekhoorn, vleermuizen, hazelworm, levendbarende hagedis, alpenwatersalamander, poelkikker en rugstreeppad.
Negatieve effecten op beschermde soort(groepen)en leidt tot conflict met de Wet natuurbescherming. Soortgericht onderzoek dient uit te wijzen of het plangebied ook daadwerkelijk een functie voor de beschermde soort(groepen)en heeft. Voor broedvogels (nest gedurende broedperiode beschermd), zoogdieren en amfibieën dienen te allen tijde mitigerende maatregelen getroffen te worden.
Indien een functie van een beschermde soort is vastgesteld en negatieve effecten niet te voorkomen zijn, dient een ontheffing Wnb aangevraagd te worden. Daarnaast dient een activiteitenplan opgesteld te worden waarin onder andere de mitigerende maatregelen worden opgenomen en de belangen en alternatieve worden onderbouwd.
Door Arcadis is in 2019 een natuurtoets uitgevoerd, deze opgenomen als bijlage. Het plangebied heeft een functie als foerageergebied en migratieroute voor de vleermuissoorten gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Aanwezigheid van andere beschermde soorten is niet vastgesteld en daarmee uitgesloten. Voor de gewone dwergvleermuis en de laatvlieger dienen in het kader van de Wnb mitigerende maatregelen in acht te worden genomen om overtreding van de Wet natuurbescherming te kunnen voorkomen.
Te allen tijde dient rekening gehouden te worden met broedvogels (nest beschermde gedurende broedperiode) en algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën (zorgplicht).
Er zijn geen beperkingen in het kader van de wet natuurbescherming onderdeel beschermde soorten. Een ontheffingsprocedure is dan ook niet noodzakelijk. Voor de bestemmingsplanprocedure zijn geen beperkingen op de inrichting en gebruik van het plangebied vanuit de Wet natuurbescherming onderdeel beschermde soorten.
Artikel 1.11 Wnb voorziet in de zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat werkzaamheden,
die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk nagelaten
moeten worden of dat maatregelen genomen moeten worden om onnodige schade aan dieren
en planten te voorkomen. Die plicht is niet alleen van belang voor soorten maar ook
voor gebieden. De zorgplicht fungeert als vangnet ten opzichte van de bij en krachtens
de Wnb gestelde voorschriften. Bestuursrechtelijke handhaving van de zorgplicht is
mogelijk in kennelijke gevallen van onzorgvuldig handelen en in situaties waarin er
geen concreet voorschrift ter bescherming van de desbetreffende natuurwaarde van toepassing
is.
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid.
Het bestemmingsplan III Halve Maan 2013 (Koenraadlaan-Lochemstraat) heeft een conserverend karakter. Mogelijke ontwikkelingen binnen de planperiode spelen zich daarom hoofdzakelijk af binnen bestaande (water)structuren. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).
Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en milieu. Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een structuurvisie en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. Het waterplan beschrijft de strategische doelen voor het waterbeheer. De condities en maatregelen voor het bereiken van deze doelen staan beschreven in het 'Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren' van Rijkswaterstaat. Lagere overheden dienen het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 in hun beleid te verwerken.
Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (hierna: PMWP) is op 18 december 2015 door Provinciale Staten vastgesteld. Het plan staat voor het samen werken aan een provincie waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving en waarin de zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving centraal staat. De agenda van Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van gezondheid, biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie. Het PMWP integreert de milieu- en de wateropgave en het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Behalve het PMWP is er een provinciaal natuurbeleidsplan (Brabant Uitnodigend Groen), een energieplan (Energieagenda) en is er beleid om de Brabantse agrofoodsector duurzaam te maken (Uitvoeringsagenda Brabantse Agrofood). Het PMWP vult deze plannen aan daar waar er grote raakvlakken zijn met het milieu- en waterbeleid. Gedacht kan dan worden aan de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Op deze manier wordt gewerkt aan een integrale benadering van de duurzame fysieke leefomgeving.
Wettelijke taken
De wettelijke taken op het gebied van milieu en water worden zorgvuldig uitgevoerd.
Voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het omgevingsrecht besteedt
de provincie de uitvoering van taken uit aan de drie Brabantse omgevingsdiensten.
De gemeente Eindhoven valt onder het werkgebied van de Omgevingsdienst Oost Brabant
(ODZOB). Afstemming vindt plaats in het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht. De provincie
bereid zich voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Integrale en gezamenlijke aanpak
Provincie en partners blijven samenwerken (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal).
De provinciale rol hangt af van het onderwerp en van de onzekerheid die er is over
doel en route. De provincie werkt waar mogelijk gebiedsgericht samen en dat moet uiteindelijk
vanzelfsprekend worden. Daarbij worden alle belangen zoveel mogelijk meegenomen. De
provincie nodigt de Brabantse partners (gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders,
bedrijven en maatschappelijke organisaties) uit om een gezamenlijke klimaatagenda
voor Brabant op te stellen. De provincie heeft daarbij de rol van kennismakelaar en
verbinder (integratie van projecten en uitrol van goede voorbeelden. In de klimaatagenda
worden gezamenlijke ambities en maatregelen vastgelegd. Ook op Europees niveau blijft
de provincie samenwerken aan de milieu- en wateropgaven.
Bij grote ruimtelijke en infrastructurele werken wordt gezocht naar oplossingen met minder milieueffecten, bijvoorbeeld door de hoogwaardige inzet van secundaire materialen. Groene inpassing krijgt veel aandacht. De gronden en provinciale wegen die bij de provincie in bezit zijn worden beheerd op een natuur- en milieuvriendelijke manier. De provincie brengt de duurzaamheidsaspecten van nieuwe grote projecten en programma's bij aanvang in beeld middels een duurzaamheidsscan.
De provincie gaat verder met het Programma DuurzaamDoor. Provincie en partners kijken samen wie welke rol kan oppakken bij het stimuleren van gedrag dat bijdraagt aan gezondheid, veiligheid en groene groei in relatie tot milieu en water.
Waterschap de Dommel heeft op 29 september 2015 het Waterbeheerplan “Waardevol Water” vastgesteld. Dit strategisch document dat op 1 januari 2016 in werking getreden beschrijft de doelstellingen voor de periode 2016-2021 en op welke wijze zij die wil bereiken. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Stroomgebiedbeheerplan de Dommel, het Nationaal en het Provinciaal Milieu- en Waterplan.
Dit plan biedt ruimte voor initiatieven van derden en speelt in op kansen die zich in het waterschapgebied voordoen, waarbij de in het plan beschreven doelen leidend zijn. In de projecten zelf worden de doelen van het Waterbeheerplan uitgewerkt in concrete maatregelen. Het waterschap heeft de volgende uitgangspunten geformuleerd die richtinggevend zijn voor de plannen en oplossingen.
De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.
Hydrologisch neutraal bouwen is opgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar dit voor staat en welke maatregelen er nodig zijn om daaraan te kunnen voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.
Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatsen van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.
Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.
Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewatersysteem als het grondwatersysteem. Ingeval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier dan om een voorziening die er voor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.
Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. In het GRP 2019 - 2022 wordt aangegeven op welke wijze er omgegaan wordt met de zorgplichten rondom afval-, hemel- en grondwater. Hiervoor zijn in het plan activiteiten opgenomen enerzijds gericht op het beheer en onderhoud en anderzijds op het verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel.
Speerpunt van het GRP is het inspelen op de klimaatverandering welke extreme regenbuien, langdurige droogteperiodes en hittestress met zich meebrengt. Hiervoor zijn uitgangspunten, richtlijnen en ontwerpnormen uit het klimaatplan 2016-2020 en de hierin benoemde beleidsregel ´Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen´ nader uitgewerkt. Concreet betekent dit dat voor het aspect water bij nieuwe ontwikkelingen tot max. 75 mm berging gerealiseerd dient te worden over het totaal verhard oppervlak binnen het plangebied. Daarbij kan de waterbergingseis gereduceerd of verhoogd worden naargelang de hoeveelheid groen of grijs binnen datzelfde plangebied. Dit om overlast van hittestress, verdroging en biodiversiteit te beperken. Om initiatiefnemers te ondersteunen heeft de gemeente een website ontwikkeld waar de benodigde waterberging kan worden berekend en voorbeelden zijn beschreven om invulling te geven aan de opgave.
Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.
Het klimaat verandert. Dat heeft gevolgen voor Eindhoven. We krijgen onder andere te maken met meer en hevigere buien, langere perioden van droogte en meer hitte(stress). Om in de toekomst prettig te wonen en te werken in onze groeiende stad, is het noodzakelijk nú maatregelen te nemen. Dit betekent dat we 'klimaatrobuust' te werk moeten gaan.
In samenwerking met Brabantse overheden en kennisinstellingen is een prototype klimaatadaptatie-toets ontwikkeld met richtlijnen en ontwerpnormen voor de (her)inrichting en ruimtelijke ontwikkeling van stedelijk gebied op straat- en wijkniveau.
De toets omvat 3 hoofdregels en deze vormen de basis voor het Eindhovens klimaatadaptatie beleid:
Voor de klimaatadaptatie normen en richtlijnen is een indeling gemaakt naar ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein (circa 60% van het areaal) en op publiek terrein (circa 40% van het areaal). In de binnenstad ligt deze verhouding zelfs op 80-20%. Bovenstaand is vertaald in een waterbergingsnorm.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op openbaar terrein moet minimaal 20 mm en mag tot 60 mm van de waterbergingsopgave ingevuld worden via primaire waterberging. Voorbeelden zijn waterpleinen, wadi's, watergangen, waterbergende funderingen of bakken. Eventuele resterende mm's (tot 40mm) van de waterbergingsopgave dient secundair te worden ingevuld. Denk daarbij aan parken, plantsoen c.q. grasvelden, parkeerplaatsen en wegen. Dit is acceptabel zolang er geen schade wordt veroorzaakt en/of dit niet ten koste gaat van andere primaire functies zoals op routes van hulpdiensten, markt- of evenement locaties. Als de secundaire waterbergings-opgave niet mogelijk is binnen de grenzen van de ruimtelijke ontwikkeling dan dient de waterbergingsopgave alsnog als primaire waterberging te worden ingevuld. Of er dienen maatregelen te worden genomen om de secundaire waterberging naar nabijgelegen ruimte te verplaatsen als dat hydraulisch mogelijk is.
Bij ontwikkelingen op privaat terrein ligt de verantwoordelijkheid voor het opvangen en verwerken van hemelwater in eerste instantie bij de eigenaar van het perceel waar de druppel valt. De landelijke voorkeursvolgorde '(her)gebruiken, vasthouden, bergen en vertraagd afvoeren´ is van toepassing. Een voorbeeld van hergebruiken is hemelwater als spoelwater voor toiletten en een voorbeeld van vasthouden is infiltratie van hemelwater in de bodem.
Als hergebruik en vasthouden door lokale omstandigheden niet doelmatig is kan hemelwater worden geborgen en vertraagd worden afgevoerd. Dat is de waterbergingsopgave. Hiermee wordt het rioolstelsel bij piekbuien ontlast met als gevolg beperking van wateroverlast. Daarnaast wordt het oppervlaktewatersysteem gelijkmatiger belast. Als ondersteuning voor de berekening van de waterbergingsopgave op privaat terrein is een rekentool ontwikkeld, te vinden via de website rekentool.eindhovenduurzaam.nl/.
De waterbergingsopgave geldt voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein in Eindhoven. In gebieden waar vanuit het verleden afspraken over waterberging zijn gemaakt, wordt in overleg bepaald of en hoe de waterbergingsopgave in de ontwikkeling wordt verhoogd. Klimaatverandering kan namelijk ook in deze gebieden aanvullende waterberging noodzakelijk maken en daarmee het risico op waterschade aan (nieuw)bouw verlagen. Indien nodig worden hierover maatwerkafspraken gemaakt.
In het beleid 'Klimaatrobuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen' wordt onderscheid gemaakt tussen ontwikkelingen met 150 m² of meer verharding binnen het plangebied en kleinere ontwikkelingen tot 150 m² verharding binnen het plangebied. Voor de eerste groep geldt de eis tot 75 mm waterberging per m² verharding. Dit komt overeen met 75 liter waterberging per m² of voor een bouwplan met 400 m² verhard oppervlak 30 m³ (ofwel 30.000 liter) waterberging. Voor de tweede groep is de eis tot 25 mm. Dit komt overeen met 25 liter waterberging per m² of voor een woning met 100 m² verhard oppervlak 2,5 m³ (ofwel 2500 liter) waterberging.
De ontwerpnormen ter voorkoming van wateroverlast betekenen voor particulieren, ontwikkelaars en de gemeente een opgave om klimaat adaptief te bouwen. Vanaf 1 januari 2020 geldt voor particulieren en ontwikkelaars een wateropgave om bij ruimtelijke ontwikkelingen klimaat adaptief handelen. De datum van indiening van de omgevingsvergunning is leidend. De uitzonderingsregel is geregeld in artikel 32.2.2 van de regels.
De gemeente Eindhoven draagt met het klimaatbeleid ook bij aan het verbeteren van de kwaliteit van een gezonde leefomgeving en meer biodiversiteit door de voorkeur te geven aan vergroenen als klimaat adaptieve maatregel.
Het beleid is zo opgesteld dat vergroening op privaat terrein bij nieuwbouw wordt gestimuleerd en beloond. Hoe groener een plangebied wordt ingericht hoe lager de waterbergingseis in mm wordt. Ook groene ontwikkelingen in groen arme buurten worden op deze manier gestimuleerd.
De website geeft een overzicht van deze mogelijke beloningen via de 'rekentool'. De stimuleringsregeling waarbij méér groen een lagere waterbergingsopgave oplevert geldt voor ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein.
De gemeente Eindhoven maakt bij de beoordeling van de voor een nieuwe ontwikkeling in een plangebied voorgestelde maatregelen gebruik van een rekentool. Deze rekentool klimaatopgave, beschikbaar op rekentool.eindhovenduurzaam.nl, maakt het een ontwikkeling mogelijk interactief haar plangebied en de te nemen maatregelen te beschrijven en te controleren of aan de gemeentelijke eisen wat betreft waterberging en vergroening wordt voldaan. Bovendien kan een afschrift van de beschrijving van het plangebied en de keuze van de maatregelen met voorbeelden voor de verdere uitwerking gedownload worden om bijgevoegd te worden bij de eventuele watertoets of aanvraag van de omgevingsvergunning.
De werking van de rekentool kan worden aangepast aan nieuwe inzichten en de uitkomst van de laatste versie van de tool is maatgevend.
De rekentool klimaatopgave vraagt de klimaatrobuuste maatregelen te specificeren die zijn voorzien in het ontwerp binnen het plangebied en, waar nodig, hoe groot de oppervlakken zijn waar deze worden toegepast. Hieruit berekent de tool welk deel van het regenwater van een bui binnen het plangebied geborgen moet worden (de waterbergingsopgave, het grijze deel) en welk deel de klimaatrobuuste maatregelen zelf voor hun rekening nemen (het groene deel). Daarna kunnen nog extra maatregelen toegevoegd worden. Het doel is dat alle maatregelen bij elkaar de totale waterbergingsopgave (berging van al het water van een bui) van het plangebied voor hun rekening nemen.
De specificatie van maatregelen en oppervlakken vindt interactief plaats: de tool laat direct het effect van deze specificaties zien op de daaruit afgeleide totale waterbergingsopgave; daarnaast laat de tool op een aantal manieren visueel zien wat de individuele groene en grijze bijdrage van een maatregel is.
Vóór elke maatregel staat in de tool een i-symbool; door daarop te klikken wordt meer informatie over die maatregel gegeven zoals specifieke uitvoeringseisen en links naar achtergrondinformatie.
De tool doorloopt hierbij vier stappen:
Checklist Watersysteem | |
A-wateren binnen plangebied | Nee |
B-wateren binnen plangebied | Nee |
Beschermde keurgebieden binnen plangebied? | Nee |
Binnen 25-100 jaarszone? | Nee |
Binnen boringsvrije zone? | Ja |
Ecologische verbindingszone? | Nee |
Binnen reserveringsgebied waterberging | Nee |
Attentiegebied NNB | Nee |
Rioolwatertransportleiding | Nee |
Waterschap gemaal | Nee |
Verdachte/verontreinigde locaties? | Staan vermeld in de bodemparagraaf |
Infiltratie praktisch mogelijk? | Ja |
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid | Nee |
Oppervlaktewater
Binnen het plangebied of in de directe nabijheid ervan is geen oppervlakte aanwezig.
Verharding
Het plangebied is de huidige situatie nagenoeg in zijn geheel onverhard en bestaat grotendeels uit een braakliggend terrein met bomen.
Bodemopbouw
De bodemopbouw is van invloed op de karakteristiek van het watersysteem. Eventueel bekende bodemverontreinigingen zijn toegelicht in de bodemparagraaf van dit bestemmingsplan. Toekomstige ontwikkelingen mogen niet bijdragen aan een verdere verspreiding van de verontreiniging. Ten behoeve van het bodemonderzoek van Aveco de Bondt (zie bijlage) is de bodemopbouw en geohydrologie in beeld gebracht. Onderstaande tabel komt uit dat onderzoeksrapport.
Tabel bodemopbouw en geohydrologie van het plangebied
Grondwater
De peilbuisgegevens en de grondwaterstand zijn in de onderstaande tabel weergegeven.
Tabel grondwaterstand en peilbuisgegevens
De in de bovenstaande tabel opgenomen waarden voor de pH (zuurgraad), EC (elektrische
geleidbaarheid) en troebelheid zijn in het veld gemeten. De gemeten pH en EC waarden
kunnen als normaal worden beschouwd. De bovengenoemde grondwaterstand betreft de gemeten
stijghoogte. De in de boorprofielen aangegeven grondwaterstanden betreft de inschatting
van de grondwaterstand tijdens de boorwerkzaamheden.
Bij de bemonstering van het grondwater zijn zintuiglijk geen bijzonderheden waargenomen die kunnen wijzen op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging.
Boringsvrije zone
Het plangebied bevindt zich binnen de boringsvrije zone van waterwingebied Welschap. De boringsvrije zone is de zone waarbinnen (diepliggende) beschermende kleilagen niet zonder meer doorboord mogen worden. Behoudens een beschikking van Gedeputeerde Staten is het verboden in boringsvrije zones de grond te roeren, inclusief het verrichten van grondboringen dieper dan 3 meter onder het maaiveld. Deze verbodsbepaling beperkt zich uitsluitend tot de boringsvrije zone en is gericht op het tegengaan van bodemaantastingen dieper dan 3 meter onder het maaiveld. Voor inrichtingen die vallen onder de Wet milieubeheer en gelegen zijn binnen de boringsvrije zone worden voor ingrepen op of in de bodem door het bevoegd gezag voorschriften aan de vergunning verbonden. Van opname in het bestemmingsplan van de boringsvrije zone gaat dan ook vooral een signalerende functie uit.
In navolgende afbeelding is te zien welke delen van het plangebied groen worden ingericht en welke delen worden verhard. Aan de hand van deze inrichtingsschets zijn de relevante oppervlakten berekend worden wat betreft het verhardingsoppervlak.
Overzicht verhardingen beoogde situatie
Op basis van deze oppervlakten is de watertoets uitgevoerd met de daarvoor bedoelde
rekentool van gemeente Eindhoven. Het resultaat hiervan is opgenomen in de bijlagen.
Op basis van deze berekening is een waterbergingsopgave van 94,1 m³ benodigd.
Om tegemoet te komen aan de benodigde waterbergingsopgave worden er onder andere groene daken en veel nieuwe groenvoorzieningen gerealiseerd. Ook wordt er extra waterberging in ondergrondse voorzieningen met leegloop op het gemeentelijk riool gerealiseerd, evenals het plaatsen van regentonnen, faunavoorzieningen en nieuwe bomen.
In totaal wordt er 101 m3 aan waterberging gerealiseerd in het plangebied. Voorafgaand aan de aanvraag omgevingsvergunning wordt het RWA- en DWA-stelsel gedetailleerd uitgewerkt conform de geldende normen, in overleg met de gemeente en het Waterschap. Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal op basis van het uiteindelijke ontwerp aangetoond worden hoe de benodigde waterberging exact gerealiseerd zal worden.
Bij het afkoppelen, en duurzame watersystemen in het algemeen, verdient de waterkwaliteit van het afstromende regenwater bijzondere aandacht. Sommige af te koppelen of nieuw aan te sluiten verharde oppervlakken kunnen de waterkwaliteit nadelig beïnvloeden (bv. olie van parkeerterreinen, en uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, lood en koper verwerkt in daken). In het kader van duurzaamheid worden initiatiefnemers gestimuleerd om alleen met niet uitloogbare bouwmaterialen te werken. Conform de handreiking "afkoppelen & niet aankoppelen" dienen de verharde oppervlakken gekwalificeerd te worden.
Het bestemmingsplan "III Halve Maan 2013 (Koenraadlaan-Lochemstraat)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.
Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.
Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels.
Inleidende regels (Artikel 1 en 2)
De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In "Artikel 1 Begrippen" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Artikel 2 Wijze van meten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemming wordt hierna afzonderlijk toegelicht.
Bestemmingsregels
Bestemming 'Groen' (Artikel 3)
Een groot deel van de beoogde groenvoorzieningen zijn in dit bestemmingsplan als 'Groen' bestemd.
Bestemming Verkeer - Verblijfsgebied (Artikel 4)
Het gaat bij deze bestemming om de wegen die primair dienen c.q. zullen dienen voor de ontsluiting van de aangrenzende of nabijgelegen gronden, zoals woonstraten, woonerven en paden. Ook is deze bestemming bedoeld voor de parkeerterreinen en voor de groenstrookjes die een onderdeel zijn van de straatinrichting.
Bestemming 'Wonen' (Artikel 5)
Deze bestemming is opgenomen ten behoeve van de maximaal 139 nieuw te realiseren wooneenheden in de vorm van zowel grondgebonden woningen, als appartementen.
In de regels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen. Het gebouw dat door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, wordt beschouwd als het hoofdgebouw. Bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen zijn in architectonisch opzicht te onderscheiden van, en ondergeschikt aan, het hoofdgebouw.
Hoofdgebouwen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd waarbij de bouwvlakken volledig
mogen worden bebouwd.
Aan huis-verbonden-beroepen
Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming toegestaan (tot maximaal 50 m²). Onder voorwaarden is het mogelijk om maximaal 75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen.
Tevens is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 30 m² te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid.
Algemene regels
Onder de Algemene regels zijn de Anti-dubbeltelregel, Algemene afwijkingsregels en de Overige regels opgenomen. Deze regels gelden voor het hele plan.
De Algemene afwijkingsregels bevatten bepalingen op basis waarvan in bepaalde gevallen binnenplans kan worden afgeweken van de bepalingen uit de bestemmingsregels.
Onder de Overige regels zijn eisen opgenomen die gelden met betrekking tot het aspect parkeren. Voor het aantal parkeerplaatsen wordt in de regels verwezen naar de vigerende parkeernormen. Ook is ten aanzien van het gebruik van openbare parkeerplaatsen een afwijkingsregel opgenomen. Dit kan alleen worden toegepast indien uit parkeeronderzoek blijkt dat dit niet leidt tot een overschrijding van de maximale parkeerbezetting van 90%.
Overgangs- en slotregels
In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht en de Slotregel opgenomen.
Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021
In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.
Uitgangspunten
Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:
Prioritering
De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.
Uitvoeringsplan
In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:
Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.
Duidelijke regels
Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.
Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.
Ook kan er sprake zijn van zogenaamde “kruimelgevallen”. Het komt er hierbij op neer dat de door de gemeente te maken kosten beperkt zijn en de kosten verhaald kunnen worden via de legesverordening. Voorwaarde hierbij is dat er geen sprake is van fasering, locatie-eisen of eisen aan woningbouwcategorieën.
Er is in casu een anterieure overeenkomst afgesloten zodat er geen verplichting bestaat tot het vaststellen van een exploitatieplan.
Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is geplaatst in Groot Eindhoven. De kennisgeving is tevens bij de officiële publicaties op de gemeentelijke website www.eindhoven.nl geplaatst.
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Omdat geen rijksbelangen in het geding zijn, heeft geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk. Met de provincie heeft het vooroverleg plaatsgevonden middels het digitale vooroverlegformulier. Hieruit is gebleken dat er geen provinciale belangen in het geding zijn. Met het Waterschap heeft vooroverleg plaatsgevonden. De resultaten van dit vooroverleg is verwerkt in Hoofdstuk 5 van de toelichting.
Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming.
Ontwikkelaars en gemeente organiseerden samen op 14 februari een inloop-bijeenkomst in "De Bron". Deze kerk grenst aan het plangebied. Ongeveer 200 mensen bezochten deze inloop. Tijdens de bijeenkomst was een eerste maquette te zien en diverse panelen met afbeeldingen over onderwerpen die de planvorming raken. Denk aan groen, verkeer, architectuur etc. Deelnemers werden gevraagd te reageren door ideeën en opmerkingen op geeltjes te schijven. Deze opbrengst is verzameld, geïnventariseerd en daarna als input meegenomen voor de planvorming. Verslaglegging naar de wijk toe is gedaan via een nieuwsbrief.
In de genoemde nieuwsbrief werd gevraagd aan buurtbewoners of er interesse was om inhoudelijk mee te denken over de principes die worden toegepast bij het ontwerp van de openbare ruimte. In mei van 2019 is er een workshop gehouden op het kantoor van onze architect, waaraan een klein aantal buurtbewoners heeft deelgenomen. Tijdens die avond zijn er moodboards gemaakt waarbij referentiebeelden werden gekozen. Deze principes zijn gebruikt als input voor het verdere ontwerpproces.
In februari van 2020 waren gemeente en ontwikkelaars op het punt dat er een gedragen VOSP op tafel lag. Dit was het moment om de buurt opnieuw te informeren en er is toen ook weer in inloopavond gepland. Door alle beperkingen in het kader van het Corona virus, kon de geplande informatieavond helaas niet doorgaan en is uiteindelijk gekozen voor voorlichting via een digitale avond.
Middels een webinar, waarbij circa 300 adressen zijn uitgenodigd om deel te nemen, is op 28 mei het stedenbouwkundig plan digitaal gepresenteerd. Een kleine 50 bewoners keken mee. Er konden "live" vragen worden gesteld, welke ook direct konden worden beantwoord. Tijdens de presentatie is ook nadrukkelijk ingegaan op de onderwerpen waarover eerder de meeste vragen werden gesteld. Na het webinar zijn alle vragen opgeslagen, beantwoord en gepubliceerd op een website. Ook de beelden van het webinar waren terug te kijken via de website. Niet alleen gedurende de avond, maar ook in de periode na publicatie van het webinar op de site zijn veel vragen gesteld. Alle vragen waren inhoudelijk en positief van toon.
Uiteindelijk is m.b.t. de procedure voor wijziging van het bestemmingsplan op donderdag 29 oktober 2020 is een digitale informatiemoment geweest voor de omwonenden van het plangebied. Ca. 300 adressen zijn aangeschreven. Bewoners konden via een website documenten inzien over de procedure voor onderhavig bestemmingsplan. Daarbij was er de mogelijkheid om via een digitaal 10-minuten gesprek vragen te stellen. Er zijn 13 gesprekken gevoerd. Er zijn er geen losse vragen per mail vanuit andere adressen binnengekomen. Aanwezig namens projectteam Wiele was een vertegenwoordiging vanuit SDK Vastgoed, Woonbedrijf en gemeente Eindhoven.
Vanuit alle vraagstellers was waardering voor de algemene opzet van het plan. Met
name de aandacht die er is voor het bestaande en nieuwe groen in het plan wordt gewaardeerd.
Daarnaast waren er uiteraard ook vragen en enkele zorgen. In dit verslag worden de
belangrijkste vragen generiek opgenomen.
De dialoog met de buurt zal uiteraard ook na dit meest recente samenspraakmoment gevoerd
blijven worden.
Ontsluiting autoverkeer (parkeren) Lochemstaat
Er zijn vragen gesteld over de positie van de inrit naar parkeerplaatsen die nu centraal
is gesitueerd aan de Lochemstraat. Bewoners hebben vragen gesteld over de veiligheid
van de situatie. Daarnaast zijn er zorgen over de extra verkeersdruk en effecten daarvan.
Enkele vraagstellers zouden bij voorkeur één centrale ontsluiting zien via de Koenraadlaan
of een ontsluiting recht tegenover de Needestraat.
Bebouwing Lochemstraat
Door bewoners van de Lochemstraat zijn vragen gesteld over de positionering van het
centrale blokje woningen aan de Lochemstraat. De wens is uitgesproken voor een breder
profiel met meer ruimte voor nieuwe bomen.
Opzet Koenraadlaan in relatie tot bebouwing Strijp-R
Bewoners van Strijp R, met name Kathodelaan, hebben zicht verenigd in een groep. Deze groep herkent de kwaliteit van de groene planopzet. De groep ziet nog liever een betere aansluiting op de stedenbouwkundige structuur van Strijp-R. Het verdwijnen van een aantal bomen, de verbinding van het schakelpad, en de maximale bouwhoogtes worden hierbij o.a. genoemd.
Beheer bouwterrein
Buurtbewoners hopen dat zolang er nog niet gebouwd wordt, het terrein een groen karakter kan houden. Men is blij met extensief beheer (minder maaien) en met de in het voorjaar aangeplante lupine, en vragen aan ontwikkelaars en gemeente of we die lijn zo lang mogelijk vast willen houden. Ook de vraag om het terrein niet onnodig lang in de hekken te zetten zodat de buurt zo lang mogelijk de plek kan gebruiken.
Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 24 december 2020 tot en met woensdag 3 februari 2021 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerp van het bestemmingsplan kenbaar te maken.
Kennisgeving van de ter inzage legging en de mogelijkheid om een zienswijze in te
dienen is in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven gepubliceerd.
Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan
via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke
website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.
Naar aanleiding van de tervisielegging zijn er negen zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen gaven aanleiding om het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen. Daarnaast zijn er enkele ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. Voor het gemeentelijk standpunt ten aanzien van de zienswijzen wordt verwezen naar de 'nota zienswijzen III Halve Maan (Koenraadlaan-Lochemstraat)' opgenomen.
het bestemmingsplan III Halve Maan 2013 (Koenraadlaan-Lochemstraat) met identificatienummer NL.IMRO.0772.80341-0301 van de gemeente Eindhoven.
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Bijvoorbeeld gastouderopvang; detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis; of het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf.
Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen.
landschapswaarden die samenhangen met (abiotische) milieukenmerken, zoals geologie, geomorfologie, reliëf, grondwaterhuishouding, (kwelgebieden), bodemopbouw/bodemsamenstelling, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.
parkeernormen gepubliceerd op 3 oktober 2019 en in werking getreden op 4 oktober 2019.
een accommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend nachtverblijf met het serveren van ontbijt. Het is gevestigd in een huis en wordt gerund door de eigenaren van het betreffende huis en heeft maximaal 2 verhuurde kamers.
bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;
bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
een bedrijf gericht op het verstrekken van niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid, en van verdovende en/of hallucinerende stoffen.
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied.
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum, internetwinkel/webwinkel, afhaalpunten en supermarkt.
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.
als type eengezinswoning wordt beschouwd: elke woning welke tevens een geheel pand vormt. Hieronder vallen vrijstaande woningen, aaneengebouwde woningen, zoals twee onder één kap gebouwde hele huizen, boerderijen met woningen en voorts alle rijenhuizen.
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
een meerderjarige alleenstaande, dan wel twee of meer personen waarvan er ten minste één meerderjarig is, die duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voeren.
woonvorm waarbij sprake is van woonruimte die geen eigen afzonderlijke toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche/bad en/of toilet) buiten die onzelfstandige woonruimte, met dien verstande dat hieronder niet wordt verstaan maatschappelijke voorzieningen in de vorm van beschermd en/of verzorgd wonen.
een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor het bestuurlijk/ambtelijk of bedrijfsmatig uitoefenen van juridische, financiële, administratieve en naar de aard daarmee gelijk te stellen werkzaamheden, zoals sociaal wetenschappelijke onderzoek of een architectenbureau.
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.
bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en daarbij behorende voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en openbaar bestuur. Onder maatschappelijke voorzieningen zijn tevens begrepen kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang.
het op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.
als meergezinswoning wordt beschouwd: elke woning die samen met andere woonruimten c.q. bedrijfsruimten een pand vormt. Hieronder vallen flats, galerij-, portiek-, beneden- en bovenwoningen, appartementen en woningen boven bedrijfsruimten, voorzover deze zijn voorzien van een buiten de bedrijfsruimte gelegen toegangsdeur.
het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwvlak die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen.
voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
woonruimte, welke geen eigen toegang heeft en welke niet door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.
met een parkeerbalans wordt de (on)balans berekend tussen parkeervraag en parkeeraanbod binnen een bepaald gebied. Vaak valt de parkeervraag van functies niet samen in de tijd. Gecombineerd gebruik van parkeerplaatsen is dan mogelijk (dubbelgebruik).
een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van logies voor langere tijd met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan logerende gasten.
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.
gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de
omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen
van erotische/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede
een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een
parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.
de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
De denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.
de toelaatbare waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.
voorziening voor het tijdelijk vasthouden van regenwater dat afstroomt vanaf de oppervlakte van een bouwwerk.
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).
Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
Wet van 13 juni 1979 (Stb. 442) houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
Wet van 20 oktober 2006 (Stb. 2006, nr. 566) houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, ventilatiekanalen, reclameaanduidingen, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.
De voor `Groen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daarbij behorende:
De voor `Verkeer - Verblijfsgebied´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daarbij behorende:
Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen worden gebouwd voor voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie. Daarbij gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, gelden de volgende regels:
De voor `Wonen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
met dien verstande dat:
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
In afwijking van het bepaalde in artikel 5.2.1 onder b mag een dakopbouw of een gelijksoortige uitbreiding van een woning op een hellend dakvlak worden gerealiseerd, waarbij voldaan moet worden aan de volgende voorwaarden:
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft
de maximum goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is
uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het
bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.
Het gebruik van een gedeelte van de woning voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m2 en/of voor een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van meer dan 50 m2 met een maximum van 75 m2, is toegestaan mits:
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
Ter plaatse van de functieaanduiding 'groen' dient ten minste 230 m2 te worden gebruikt ten behoeve van functies zoals opgenomen in Artikel 3.1
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig die bestemming.
De gronden ter plaatse van de aanduiding Milieuzone - boringsvrije zone zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening.
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.1 indien:
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 10.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 11.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 11.1 met maximaal 10%.
Lid 11.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in lid 11.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Lid 11.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.