direct naar inhoud van Toelichting
Plan: II Limbeek-Woenselse Watermolen (hoek Marconilaan-Boschdijk)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0772.80297-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aanleiding tot dit bestemmingsplan is de ontwikkeling van een locatie aan de Marconilaan / Boschdijk in Eindhoven, die al vele jaren werd gekenmerkt door leegstand en verval. De oorspronkelijke bebouwing is inmiddels geamoveerd en de locaties momenteel braakliggend. Het betreft een markant punt aan de ring in Eindhoven gelegen op het kruispunt met de Boschdijk.

Het project bestaat uit de realisatie van circa 221 gestapelde woningen alsmede maximaal 1.600 m² geschikt voor kantoren, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen en/of maximaal 300 m² horeca.

Deze herontwikkeling zorgt voor opwaardering van een markant punt in Eindhoven op de kruising van de Boschdijk met de rondweg. De voorgenomen herontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan is derhalve opgesteld en voorziet in een passende juridische en planologische regeling om de herontwikkeling mogelijk te maken.

Het bestemmingsplan "II Limbeek-Woenselse Watermolen (hoek Marconilaan-Boschdijk)" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.

1.2 Het plangebied

Het plangebied is gelegen aan de ring van Eindhoven, op de hoek van de Marconilaan en de Boschdijk in Woensel (kadastraal : gemeente Woensel, sectie G , nummers sectie G, nummer(s) 1590, 2418, 2807, 3199, 3727, 4071, 4079, 4080 en 4829 (ged.). Aan de westzijde wordt het plangebied tevens begrensd door de Johannes van der Waalsweg. Aan de zuidzijde door de bestaande bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80297-0301_0001.png"

afbeelding : plangebied

1.3 Crisis- en Herstelwet

De Crisis- en herstelwet (Chw) is in het leven geroepen ten behoeve van versnelling van ruimtelijke projecten. Dit om de economische crisis en haar gevolgen te bestrijden. Per 25 april 2013 is deze wet permanent geworden (Staatsblad, jaargang 2013, nr. 144 en nr. 145). 

De Chw is met name gericht op grote infrastructurele projecten en projecten gericht op duurzaamheid, innovatie en energie, alsmede woningbouwplannen. In verband met de gewenste versnelling heeft de Chw gezorgd voor wijzigingen in de rechtsbescherming van burgers en van overheden en als onderdeel daarvan de toegang tot de rechter.

Artikel 1.1. lid 1 Chw geeft aan dat afdeling 2 van de Chw van toepassing is op alle besluiten betreffende de in bijlage I genoemde ruimtelijke projecten. In afdeling 2 zijn de versnelde procedure en de beperking van het beroepsrecht geregeld.


In bijlage I worden weergegeven de categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, waarbij artikel 3.1. aangeeft dat dit betreft “ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (…) ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden”.

Aldus kan worden geconcludeerd dat de Chw op dit bestemmingsplan van toepassing is.

1.4 Vigerend plan

Het ter plaatse vigerende bestemmingsplan is ”Limbeek-Woenselse Watermolen 2007”, zoals door de gemeenteraad gewijzigd is vastgesteld op 18 maart 2008 en gedeeltelijk is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten bij hun besluit van 10 juni 2008, nr. 1402104, welke goedkeuring op 21 augustus 2008 onherroepelijk is geworden.

Hieronder is opgenomen een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan met daarin het projectgebied. Hierbinnen zijn te onderscheiden de bestemmingen “gemengde doeleinden”, “groenvoorzieningen” en “wonen”.

Uitgangspunt hierbij een bouw- en goothoogte als bestaand en een bebouwingspercentage van 100%. Binnen de bestemming “gemengde doeleinden” is onder meer toegestaan wonen en detailhandel, deze laatste voorzover bestaand en op de begane grond”.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80297-0301_0002.png"

afbeelding : Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan "II Limbeek-Woenselse Watermolen (hoek Marconilaan-Boschdijk)” bestaat uit deze toelichting, een set planregels met een daarbij behorende verbeelding.

De toelichting bestaat uit negen hoofdstukken. Na deze inleiding volgt Hoofdstuk 2 met de beschrijving van de bestaande situatie in het plangebied en een beschrijving van het project en de randvoorwaarden. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden voor en het beleidskader voor de opstelling van het voorliggende bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in de relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is beschreven in Hoofdstuk 6. Handhaving komt in Hoofdstuk 7 aan de orde. De financiële uitvoerbaarheid is beschreven in Hoofdstuk 8 en Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde en te volgen procedure inclusief de maatschappelijke uitvoerbaarheid. (met name de resultaten van het gevoerde overleg en de samenspraak/inspraak).

1.6 Bij het plan behorende stukken

Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen:

  • een verbeelding, waarop het plangebied en onder meer de bestemming in het plangebied zijn aangegeven;
  • regels, waarin de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de op de verbeelding vermelde bestemming zijn opgenomen; en
  • voorliggende toelichting, waarin de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord worden. Hierin staat ook beschreven wat het vigerend beleid inhoudt en hoe bij de ontwikkeling met (milieu)planologische aspecten rekening is gehouden.

De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

Bij het bestemmingsplan behoort eveneens het Besluit Hogere grenswaarde

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Historisch perspectief

Eindhoven

Eindhoven is ontstaan op het punt waar de riviertjes de Dommel en de Gender bij elkaar komen. In 1232 kreeg de nederzetting stadsrechten, maar tot het begin van de 19e eeuw blijft de stad klein en heeft deze slechts een beperkte regionale betekenis.

Door de aanleg van het Eindhovens Kanaal in 1846 wordt de economische reikwijdte van de stad vele malen groter. De aanleg van de spoorlijn in 1866 versterkt dat proces. Naast de opkomst van de grotere industrieën zoals de textiel aan de randen van de stad, is er ook een opleving van de bedrijvigheid in kleinere industrieën zoals de tabaksverwerking, leerlooierijen, brouwerijen en hoedenmakerijen. In 1874 wordt de stad daartoe uitgebreid met delen van Woensel en Tongelre. In 1891 vestigt Philips zich met een gloeilampenfabriek in het pand Emmasingel 31. Gaandeweg koopt Philips veel grond om naast de fabrieken ook woningbouw en allerlei maatschappelijke en culturele voorzieningen voor haar werknemers te kunnen bouwen. Om de snelle groei die de stad doormaakt te accommoderen worden in 1920 de dorpen Stratum, Strijp, Gestel, Tongelre en Woensel toegevoegd aan de stad. Van een verzameling dorpen groeit Eindhoven zo uit tot een industriële stad, waar de oude dorpslintstructuur nog goed in de huidige stadsplattegrond is terug te vinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80297-0301_0003.png"

afbeelding : centrumgebied Eindhoven rond 1850

Om de nieuwe relatie tussen de dorpen en de stad te verbeteren, worden in de loop der tijd verschillende uitbreidingsplannen gemaakt. In alle plannen is de vraag of en zo ja hoe de binnenstad vergroot moet worden, hoe de verkeersfuik van het noord-zuidverkeer in en door het centrum opgelost kan worden en tenslotte, hoe er een structurele verbinding gelegd kan worden tussen de dorpen en de binnenstad. Het meest bekende plan dat gemaakt is, is van de planoloog De Casseres in 1929, dat uitgaat van eerdere plannen, maar waarin de verkeerscirculatie nog verder is verbeterd. Het duurt echter tot na de 2e Wereldoorlog voordat de belangrijkste onderdelen van dit plan, namelijk de Rondweg en haar radiale ontsluitingswegen van en naar het centrum, worden gerealiseerd.

In de Tweede Wereldoorlog wordt de binnenstad van Eindhoven meerdere keren getroffen door bombardementen. De Wederopbouwplannen hebben enerzijds herstel van deze schade en opbouw van de stad tot doel, anderzijds wordt de vooroorlogse ambitie om het verkeer rondom en naar de binnenstad te verbeteren voortgezet, samen met hoe de binnenstad vergroot kan worden. De grootste ingreep die gedaan wordt is het aanleggen van het hoog spoor in noordelijke richting. Daardoor wordt een deel van Woensel bij de binnenstad gevoegd en ontstaat er een langgerekte zone direct naast het hoog spoor, waar ruimte is voor nieuwe grootstedelijke functies zoals een modern station, een stadspostkantoor, warenhuizen en kantoren. Tevens maakt het hoog spoor een einde aan de barrière tussen het centrum en het stadsdeel Woensel. Dit betekent een grote verbetering voor het doorgaande verkeer in de noord-zuidrichting. De bereikbaarheid van de binnenstad wordt vergroot door het completeren van de binnenring. Vanaf 1961 is Eindhoven qua inwonertal de vijfde stad van Nederland en gaat de verkeersafwikkeling met de opkomst van de auto een bepalende rol spelen in de stadsontwikkeling. Verkeer i.c.de auto wordt als stimulans voor de groei van de stad gezien en als middel om grote functies in de binnenstad te faciliteren.

In het midden van de jaren '80 neemt de ruimte en de dominantie van de industrie op de stad af. Dit is vooral merkbaar in het centrum. Leegstaande bedrijfs- en industriegebouwen worden gesloopt of hergebruikt. De gerenoveerde bedrijfsgebouwen bieden plek aan de opkomende creatieve- en kennisindustrie. Bekende voorbeelden hiervan zijn de Witte Dame, de Lichttoren en het gebied Strijp S. Meer en meer wordt duidelijk dat een prettig (be)leefbare stad, die ruimte biedt aan wonen, winkelen, werken, horeca en leisure van groot belang is voor de aantrekkingskracht van Eindhoven. Het verbeteren en verdichten van de binnenstad wordt daarmee een belangrijk doel, mede in verband met de positie van de stad als 'hart' van de regio Zuidoost Brabant, beter bekend als Brainport.

Woensel

Tot 1920 was Woensel een zelfstandige gemeente, die bestond uit verschillende gehuchten. De middeleeuwse kern van Woensel lag bij de Oude Toren (vroegere dorpskerk). De nederzetting verplaatste zich later meer in noordwestelijke richting naar de rand van een zandrug die loopt langs de Frankrijkstraat, Woenselsestraat en Vlokhovenseweg.

Binnen het gebied vormt de Kruisstraat de belangrijkste historische weg. Deze vormde de verbinding tussen de stad Eindhoven en de dorpsnederzetting. Ter hoogte van de Woenselse Markt liep de weg in de richting van de Van Brakelstraat en vormde de aanzet voor de oude route naar Den Bosch via de Oude Bosche Baan. In de tweede helft van de 19e eeuw werd vanaf de Kruisstraat een weg aangelegd naar een nieuw dorpscentrum nabij de St. Petruskerk (de huidige Kloosterdreef). In de wig tussen deze twee wegen ontstond kort na 1900 de Markt (na de herindeling Woenselse Markt genoemd). Tot de oude wegenstructuur (d.w.z vóór de uitbreidingsplannen) behoort ook de Hemelrijken (parallel aan de Kruisstraat), de Van Kinsbergenstraat en de Verwerstraat.

In het eerste decennium van de twintigste eeuw bood de bestaande structuur niet meer voldoende ruimte voor huisvesting van de groeiende bevolking. In 1900 bouwde Eindhoven Vooruit al woningen aan de Weverstraat en vanaf 1914 werden aan de Hemelrijken en vervolgens ook aan aangrenzende straten tot aan de Boschdijk woningen gebouwd door de Vereeniging Volkshuisvesting. Deze woningbouwvereniging realiseerde in 1918 de eerste planmatige uitbreiding in de vorm van sociale woningbouw rond het Vredesplein. Tussen 1922 en 1924 volgde de protestantse woningbouwvereniging Helpt Uzelf door Samenwerking met een woningbuurt in het noordoosten van het gebied. Beide buurten pasten in het uitbreidingsplan voor Groot Eindhoven van Cuypers en Kooken uit 1918, waarvan de Ringweg ter hoogte van de Kronehoefstraat de noordelijke omsluiting vormde. Van de vroege sociale woningbouw zijn alleen de buurt rond het Vredesplein en de Gildebuurt nog aanwezig. De eerste daarvan staat nu op de slooplijst. Hier wordt nieuwe woningbouw ontwikkeld.

In de Tweede Wereldoorlog heeft de omgeving van de oude Fellenoord zwaar te lijden gehad. De wederopbouw werd aangegrepen om de bebouwing langs een groot gedeelte van de Kruisstraat te vernieuwen. Dit resulteerde in een ensemble van winkels met bovenwoningen in een voor die periode karakteristieke architectuur. In 1950 werden door de gemeente woningen gebouwd aan de Spinnerstraat en omgeving. Aan de Montgomerylaan verschenen kort voor 1960 de eerste flats. Vanaf de jaren zeventig vond aan de vernieuwde Fellenoord een grootschalige kantoorontwikkeling plaats. In de decennia daarna werd de bebouwing aan de Boschdijk, de Pastoor Petersstraat en de Hemelrijken geheel vernieuwd.

2.2 Stedenbouwkundige structuur

Op de onderstaande afbeelding is een uitsnede van (een deel van) de gemeente Eindhoven te zien, met rood omcirkeld globaal het plangebied. Daarbij valt te zien dat het plangebied is gelegen direct aan de ring op het kruispunt met de Boschdijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80297-0301_0004.png"

afbeelding : Ligging plangebied in Eindhoven

Het plangebied wordt omringd door kantoor- en winkelbebouwing alsmede grondgebonden en gestapelde woonbebouwing. De bebouwing aan de ringweg is qua volume forser dan de (deels gestapelde en deels grondgebonden) woonbebouwing in de achterliggende woonwijk. Kenmerkend is verder de directe ligging aan het kruispunt van de Eindhovense binnenring en de Boschdijk, zijnde hoofdverkeersaders van de stad Eindhoven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80297-0301_0005.png"

afbeelding : Ligging plangebied in haar omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80297-0301_0006.png"

afbeelding : bestaande woon-/kantoorbebouwing binnenring

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80297-0301_0007.png"

afbeelding : bestaande woonbebouwing Johannes van der Waalsweg

Het Marconiplein, zoals het in de media wordt genoemd, behoort niet tot de fraaiste plekken van Nederland. In vrijwel ieder publicatie daarover werd een foto opgenomen van het voormalige pand "Auto Lichtstad", vanwege de toestand waarin dit pand verkeerde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80297-0301_0008.png"

afbeelding : voormalige bebouwing locatie

De huisnummerkaart kent geen Marconiplein. Op zich is het ook geen plein maar een samenkomst van 5 wegen, te weten de Boschdijk richting 's-Hertogenbosch, Frankrijkstraat, Kronehoefstraat, Boschdijk richting centrum van Eindhoven en de Marconilaan.

2.3 Projectprofiel

De bestaande bebouwing is inmiddels gesloopt en nu is er de kans om dit stuk grond opnieuw weer een markant punt te laten zijn als entree naar het centrum. Deze prominente plek vraagt om een uniek gebouw. Eindhoven is een designstad en mede daarom is gekozen voor een combinatie van architect en kunstenaar voor de nieuwe invulling.

Dit 'alternatieve' architectonische ontwerp is gemaakt in samenwerking met gerenommeerd Nederlands industrieel ontwerper Maarten Baas. Met als doel de status quo van de architectuur wereldwijd uit te dagen en daarmee iets unieks, nieuws en inspirerend voor de toekomst van de gebouwde omgeving te creëren.

Het project gaat terug naar de oorsprong van het ontstaan van de stad Eindhoven. De aan elkaar gegroeide dorpen zorgen voor een identiteit, gezelligheid en ontspannen omgeving. Door de industrialisatie is Eindhoven uitgegroeid tot een wereldstad. Deze kleine jongen is groot geworden.

De nieuwe ontwikkeling aan het Marconiplein geeft de sfeer van het verleden weer, het sympathieke en de gezelligheid van Brabant. Dit wordt gecombineerd met het moderne stadsleven. Voor het tot stand komen van deze gevels is letterlijk een schets uitgewerkt zodat er geen liniaal aan te pas hoefde te komen.

Het is op deze kernmerkende locatie dat het nieuwbouwplan “de Bakermat” is ontwikkeld bestaande uit twee onderdelen, de hoogbouw (blok A) en de laagbouw (blok B)

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80297-0301_0009.png"

afbeelding : bouwplan in vogelvluchtperspectief

De hoogbouw

Op de hoek van het verkeersplein staat het volume (Blok A) wat is opgebouwd uit verschillende huizen. Twee van deze huizen, in het midden, maken een schaalsprong en zijn uitgegroeid tot torens. Deze torens reageren op de grote open ruimte, de zichtas naar de stad en zijn het accent in het volume. De torens geven het volume richting en schaal. Het kijkt naar de Boschdijk, naar het centrum en naar de binnenring. De aangrenzende volumes zijn afgestemd op de maximale bouwhoogte van de omliggende panden aan het verkeersplein. Het nieuwe volume met de toren vormt een wand om zo het achtergelegen gebied te scheiden van de drukke verkeerstromen.

Door middel van een onderdoorgang wordt er voor het langzaam verkeer en voor de relatie met het achtergebied een doorgang gecreëerd.

Het onderdeel “hoogbouw” bestaat uit vier bouwvolumes van tweemaal 11 bouwlagen en eenmaal 10 en eenmaal 18 bouwlagen met hierin 141 woningen in de categorie “midden” met een oppervlakte tussen 60 en 120 m² en 1 woning in de categorie “groot” met een oppervlakte van meer dan 120 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80297-0301_0010.png"

afbeelding : hoogbouw in straatperspectief

De hoogbouw kent verder circa 1.600 m² met de bestemming maatschappelijke doeleinden, dienstverlening, kantoorfunctie en/of maximaal 300 m² horeca. In de parkeerkelder en op de tweede bouwlaag (eerste verdieping) bevinden zich diverse bergingen voor de woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80297-0301_0011.png"

afbeelding : commerciële ruimten hoogbouw

De laagbouw

Het volume (Blok B) aan de achterzijde zorgt voor de verbinding tussen blok A en de bestaande bebouwing aan de Johannes van der Waalsweg. De bouwlagen zijn hier aangepast op de schaal van deze straat. Door middel van een steeg is een doorloop mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80297-0301_0012.png"

Afbeelding : laagbouw in straatperspectief

Het onderdeel “laagbouw” is meer gericht op (aansluiting bij) de achterliggende woonomgeving en kent deels (aan de zijde van de Johannes van der Waalsweg) een bouwhoogte van 4 bouwlagen en deels (aan het middengebied) een bouwhoogte van 5 bouwlagen. In de laagbouw komen 79 woningen in de categorie “midden” met een oppervlakte tussen 60 en 120 m².

In het ontwerp van Blok B is uitgegaan van verbijzondering van de plint (begane grond), door de gevel hiervan alternatief vorm te geven middels o.a. afwijkend metselverband en kleine sprong in gevelrooilijn. Hierdoor wordt de plint separaat ervaren, met daarop het volume van de bovenliggende bouwlagen.

De bovenste laag (5e laag) wordt ook afwijkend vormgegeven ten opzichte van de gevel van de eerste tot en met de vierde verdieping, waarmee het gebouwvolume verder wordt verfijnd. De vormgeving van de beëindiging van de bovenste bouwlaag is zowel visueel als ruimtelijk van aard en kan hiertoe op meerdere manieren ingevuld worden. Denkbaar is een afwijkende gevelbekleding en/of een andere compositie van de gevel en/of een terug liggende gevel en/of optisch met verlichting of zelfs een geheel afwijkende ruimtelijke vorm.

Het gebouw staat hierdoor op de grond met een plint, daarboven het tussenstuk met de grootste massa en een 'hoedje' als beëindiging.

Er wordt nog een architectonische studie uitgevoerd naar de toepassing van een identieke dakrand bij gebouwen 5 en 6 op bouwlaag 4. Het is ook mogelijk een bijzonder element aan de 5e bouwlaag toe te voegen door te spelen met verlichting. Met licht kunnen sferen en accenten gemaakt worden die anders visueel en ruimtelijk niet mogelijk zijn.

Op deze wijze krijgt het ensemble van gebouwen in het plangebied een bijzondere uitstraling en worden de hoge architectonische ambities zowel aan de zijde van het Marconiplein als aan de zijde van het binnengebied c.q. de van der Waalsweg ingevuld en waargemaakt.

De openbare ruimte

Tussen de onderdoorgang van Blok A en de steeg bij Blok B ligt een openbare ruimte die het plan extra verblijfskwaliteit geeft. Dit op het zuiden gelegen plein is vrij van verkeersgeluid en zal een aanwinst zijn voor de buurt. Ook de entrees van de appartementen zijn aan dit plein gelegen om de levendigheid en de veiligheid te waarborgen.

Voor wat betreft de voetgangers in en door het plangebied is het van belang dat de voetganger gemakkelijk vanaf de Johannes van der Waalsweg naar de Marconilaan kan lopen, zowel via het binnenplein als buitenom. Het binnenplein wordt kwalitatief hoogwaardig ingericht en bestaat uit een mix van groen en verharding om een aantrekkelijk plein te creëren.

Om veiligheid en sociale controle te waarborgen zal het binnenterrein na zonsondergang automatisch worden afgesloten en alleen toegankelijk zijn voor bewoners.

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, randvoorwaarden en beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de randvoorwaarden opgenomen waar bij de realisatie van het bestemmingsplan rekening mee dient te worden gehouden. De voorgenomen ontwikkeling moet passen in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling in dit hoofdstuk een complete samenvatting te geven van het beleid. Uitsluitend de meest relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven. Niet-ruimtelijk beleid is per onderwerp apart in dit hoofdstuk opgenomen. Het beleid dat gericht is op verschillende milieu- en andere planologische aspecten wordt toegelicht in de milieuparagraaf. Beleid met betrekking tot het aspect water wordt beschreven in de waterparagraaf.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Begin 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid heeft onder meer de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040 vervangen. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water-)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen m.b.t. (inter-)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.

Daarnaast wordt (boven-)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's met concentraties van topsectoren (waaronder Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking.

Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

Het Rijk kiest in de SVIR voor inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Dit bestemmingsplan heeft raakvlakken met nationaal belang 13. Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder van duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Bij nieuwe ruimtelijke besluiten (kantoorlocaties, woningbouwlocaties) moet in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. In paragraaf 3.2.3. en 3.5.2 wordt hier nader op ingegaan.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) op 1 juli 2008 heeft gevolgen voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden was het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische Kernbeslissingen (PKB's). Sinds 1 juli 2008 zijn deze documenten alleen nog bindend voor het Rijk en niet meer voor andere overheden. Het Rijk kiest ervoor om het deel van het ruimtelijk beleid dat bedoeld is bindend te zijn voor andere overheden, ook onder de Wro te borgen. Dit kan via een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijkebeleidskader van de rijksoverheid vormt over ruimtelijke ordening. Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau, in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren, de Waddenzee, defensie, erfgoederen en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR). Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's. Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, reserveringsgebieden voor nieuwe hoofdwegen en spoorlijnen en reserveringsgebieden voor uitbreiding van enkele bestaande hoofdwegen.

3.2.3 Duurzaamheidsladder

Op 1 oktober 2012 is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder vormt daarmee een bindend toetsingskader voor alle gemeentelijke bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen en provinciale ruimtelijke verordeningen.

Tot 1 juli 2017 kende de in artikel 3.1.6 lid 2 Bro vastgelegde ladder drie treden, waarmee achtereenvolgens werd beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorzag in een actuele regionale behoefte, in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kon worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, dan wel indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kon plaatsvinden, in hoeverre werd voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Per 1 juli 2017 is artikel 3.1.6. lid 2 Bro gewijzigd en komen te luiden als volgt :

“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”

Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd en dat eerst als dat niet mogelijk is wordt gemotiveerd waarom die ontwikkeling niet in bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. Dit betekent dat alleen bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied een nadrukkelijke motivering nodig is. De verwachting is dat de Ladder daarmee beter hanteerbaar zal zijn en tot minder onderzoekslasten zal leiden.

De eerste vraag die - ook onder de werking van de nieuwe ladder - aan de orde is, is - op basis van planvergelijking - of het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hierbij is van belang wat het voorgaande bestemmingsplan reeds aan ruimtelijke mogelijkheden bood en in hoeverre het nieuwe bestemmingsplan hierop een toevoeging of wijziging mogelijk maakt.

In het Bro (artikel 1.1.1, lid 1, onder i) is voor stedelijke ontwikkeling een definitie opgenomen: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”.

Als een bestemmingsplan voorziet in functiewijziging en nieuwbouw van een zekere omvang dan is in beginsel sprake van een “stedelijke ontwikkeling” als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder i Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Consequentie daarvan is dat dan de plantoelichting een verantwoording aan de Ladder moet bevatten (artikel 3.1.6 lid 2 Bro). Zeer kleinschalige bebouwingsmogelijkheden of functiewijzigingen “sec” die niet voorzien in een toename van het ruimtebeslag kwalificeren niet als een stedelijke ontwikkeling. In dat geval hoeft de Ladder niet te worden toegepast.

Vraag is in het kader van onderhavig bestemmingsplan of sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling van kantoren, detailhandel, een woningbouwlocatie of een andere stedelijke voorziening.

Plangebied Marconiplein

Het bestemmingsplan voorziet in een transformatie van een locatie met de bestemmingen “gemengd”, “groen” en “wonen” naar een locatie met primair gestapelde woonbebouwing en in beperkte mate overige functies op de begane grond. Het plan is gelegen op een binnenstedelijke locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80297-0301_0013.png"

afbeelding : verbeelding bestemmingsplan ”Limbeek-Woenselse Watermolen 2007”

Op basis van het vigende bestemmingsplan ”Limbeek-Woenselse Watermolen 2007”, was het grootste deel van het plangebied bestemd voor gemengde doeleinden :

Artikel 10 Gemengde doeleinden

10.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor gemengde doeleinden aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. gebouwen ten behoeve van:

1. wonen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden-beroep;

2. maatschappelijke voorzieningen, uitsluitend op de begane grond, tenzij een bovenverdieping ten tijde van het van kracht worden van dit plan reeds voor maatschappelijke doeleinden in gebruik is;

3. dienstverlenende bedrijven en/of instellingen, uitsluitend op de begane grond, tenzij een bovenverdieping ten tijde van het van kracht worden van dit plan reeds voor dienstverlening in gebruik is ;

4. bedrijven, genoemd in de Lijst van bedrijfsactiviteiten, categorieën 1 en 2, met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen en risicovolle inrichtingen en uitsluitend op de begane grond, tenzij een bovenverdieping ten tijde van het van kracht worden van dit plan reeds voor bedrijfsdoeleinden in gebruik is;

5. detailhandel, uitsluitend voor zover bestaand en op de begane grond, tenzij een bovenverdieping ten tijde van het van kracht worden van dit plan reeds voor detailhandel in gebruik is;

6. kantoren, uitsluitend op de begane grond, tenzij een bovenverdieping ten tijde van het van kracht worden van dit plan reeds voor kantoordoeleinden in gebruik is;

7. gebouwen ten behoeve van horecabedrijven in ten hoogste categorie 1 zoals aangegeven in de bij deze voorschriften behorende Lijst van horeca-activiteiten, uitsluitend op de begane grond, tenzij een bovenverdieping ten tijde van het van kracht worden van dit plan reeds voor horecadoeleinden in gebruik is;

Thans is voor het gehele plangebied sprake van een bestemming “gemengd” met onderstaand gebruikskader :

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.1.1 Bestemming

De voor `Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. woongebouwen uitsluitend in de vorm van gestapelde woningen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep;

b. gebouwen ten behoeve van kantoren uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';

c. gebouwen ten behoeve van dienstverlening uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening';

d. gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk';

e. horeca;

Laddertoets kantoren, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen :

Uit een vergelijking van de mogelijkheden van het voorgaande bestemmingsplan en het onderhavige bestemmingsplan kan worden geconcludeerd, dat ter plaatse de ruimtelijke mogelijkheden op het gebied van kantoren, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen niet toenemen. Aldus kan niet worden gesproken over een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder i Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Consequentie daarvan is dat in deze plantoelichting een verantwoording aan de Ladder ex artikel 3.1.6 lid 2 Bro achterwege kan blijven voorzover het betreft de kantoren, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen in dit plangebied.

Laddertoets horeca :

Eventuele horeca in het plangebied beperkt zich tot maximaal 300 m² en is derhalve niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder i Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Laddertoets woningbouw :

De bestemming wonen was feitelijk in het plangebied voorhanden in de vorm van twee woonhuizen. Evident is dat de hoeveelheid woningen in het plangebied dusdanig toeneemt dat op basis van geldende jurisprudentie op dit onderdeel zeker sprake is van een ontwikkeling die de grens van een kleinschalige ontwikkeling overstijg en aldus een stedelijke ontwikkeling vormt als hier bedoeld.

Aldus is een laddertoets aan de orde ten aanzien van de functie “wonen”.

De voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte;

De beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voor de woningen in het bouwplan de Bakermat is opgenomen in paragraaf 3.5. Volkshuisvesting, alwaar wordt geconcludeerd, dat de ontwikkeling van het woningbouwplan past binnen de (regionale) behoefte, zowel kwantitatief als kwalitatief.

Bestaand stedelijk gebied.

Nu is gebleken, dat sprake is van behoefte komt de vraag aan de orde of in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien.

Het plangebied is gelegen in bestaand stedelijk gebied. In haar uitspraak van 18 mei 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1295) overweegt de Afdeling als volgt:

Gelet hierop voldoet het uitwerkingsplan aan het in artikel 3.1.6, tweede lid, onder b, van het Bro gestelde vereiste dat wordt beschreven dat in de actuele regionale behoefte kan worden voorzien in bestaand stedelijk gebied door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. Ten aanzien van het betoog … dat het college van burgemeester en wethouders ten onrechte niet gemotiveerd heeft onderbouwd dat er binnen het bestaand stedelijk gebied in de regio geen alternatieve locaties beschikbaar zijn voor de verwezenlijking van de in het plan …, overweegt de Afdeling dat het college van burgemeester en wethouders krachtens artikel 3.1.6, tweede lid, onder b, van het Bro, gehouden is te beschrijven in hoeverre met het plan in de behoefte wordt voorzien binnen bestaand stedelijk gebied van de desbetreffende regio. Het college van burgemeester en wethouders is in het kader van artikel 3.1.6, tweede lid, onder b, van het Bro, nu een actuele regionale behoefte bestaat waarin kan worden voorzien binnen bestaand stedelijk gebied, echter niet gehouden te beoordelen of ook elders binnen bestaand stedelijk gebied in de gemeente of de regio in de behoefte zou kunnen worden voorzien.”

Aldus kan worden geconcludeerd dat de gemeente - indien een behoefte bestaat waarin kan worden voorzien binnen bestaand stedelijk gebied - niet gehouden is te beoordelen of ook elders binnen bestaand stedelijk gebied in de gemeente of de regio in deze behoefte zou kunnen worden voorzien.

geen motivering betreffende buiten stedelijk gebied

Doordat sprake is van ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied, is in deze toelichting een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien niet aan de orde.

Conclusie Laddertoets

De beoogde woningbouwontwikkeling waarvoor onderhavig bestemmingsplan is opgesteld ziet op het realiseren van gestapelde woningen binnen de provinciale c.q. regionale woningbouwafspraken. Het plan wordt gekenmerkt door diverse onderdelen, die op een harmonieuze manier tot een samenhangend woningbouwplan zijn gevormd, waarmee een substantiële opwaardering van het plangebied en de omgeving hiervan plaatsvindt. Gezien de ligging van de locatie nabij het centrumgebied van Eindhoven enerzijds en direct ontsloten op de Eindhovense ringweg en aldus het omliggende wegennet zijn de woningen erg geschikt voor een brede doelgroep.

Zoals mede in paragraaf 3.5 beschreven voldoet de voorgenomen ontwikkeling aan de eisen van artikel 3.1.6. lid 2 Bro. Er wordt voorzien in de behoefte aan woningen. De ontwikkeling kan plaatsvinden binnen bestaand stedelijk gebied. De overige planologisch toegestane functies in de vorm van een beperkte hoeveelheid m² kantoren, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen en/of horeca vormen geen uitbreiding ten opzichte van het voorheen bestaande bestemmingsplankader.

Conclusie Rijksbeleid

Het rijksbeleid heeft 13 nationale belangen. Het bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met deze belangen. Het bestemmingsplan voorziet in een transformatie van een deel van een voormalige detailhandels-/bedrijfs-/woningbouwlocatie naar de bouw van diverse woningen en enkele hieraan qua oppervlakte ondergeschikte functies in binnenstedelijk gebied en past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en conflicteert niet met nationale belangen. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan artikel 3.1.6. lid 2 Bro.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening - partiële herziening 2014

De Wet ruimtelijke ordening vraagt van overheden om in een structuurvisie hun belangen helder te definiëren en aan te geven hoe zij deze willen realiseren. Voor Noord Brabant is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening op 1 oktober 2010 vastgesteld en op 1 januari 2011 in werking getreden.

De provincie heeft vijf rollen in de ruimtelijke ordening. Dat zijn ontwikkelen, beschermen, ordenen, regionaal samenwerken en stimuleren. Met de structuurvisie vindt de provincie de balans tussen toelatingsplanologie en ontwikkelingsplanologie. Het stellen van heldere kaders biedt daarbij duidelijkheid voor nieuwe ontwikkelingen of voor een efficiënte uitvoering. De Structuurvisie beschrijft een aantal trends en ontwikkelingen die ruimtelijke keuzes op provinciaal niveau vergen. Deze trends en ontwikkelingen zijn: ruimtelijke kwaliteit staat onder druk; veranderend klimaat; achteruitgang biodiversiteit; veranderend landelijk gebied; toenemende behoefte aan duurzame energie; toenemende concurrentie tussen economische regio's; afnemende bevolkingsgroei; toename mobiliteit.

De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar geeft haar visie op het landschap vorm in de zogenaamde 'gebiedspaspoorten'. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Er zijn ook deelstructuurvisies opgesteld voor specifieke onderwerpen. Zo is voor het gebied ten oosten van Eindhoven de deelstructuurvisie Brainport Oost opgesteld. Deze bevat keuzes voor wonen, werken en bereikbaarheid ten oosten van Eindhoven.

Op 7 februari 2014 hebben Gedeputeerde Staten de partiële herziening van de SVRO vastgesteld. Deze nieuwe Structuurvisie is per 19 maart 2014 in werking getreden. Er is bewust niet gekozen om een geheel nieuwe visie op te stellen. Dit omdat de bestaande structuurvisie recentelijk is vastgesteld en de visie en sturingsfilosofie voor het overgrote deel nog actueel zijn. Op onderdelen vindt er bijsturing plaats.

De provincie kiest in de structuurvisie voor de verdere ontwikkeling van gevarieerde en aantrekkelijke woon-, werk- en leefmilieus en een kennisinnovatieve economie met als basis een klimaatbestendige en duurzame provincie.

Dit is vertaald in een aantal provinciale ruimtelijke belangen, waarvan concentratie van verstedelijking voor dit bestemmingsplan met name relevant is.

Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant.

Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.

Op basis van de Structuurvisie is onderhavig plangebied gelegen in de stedelijke structuur, in het stedelijk concentratiegebied. In de stedelijke structuur wil de provincie het volgende bereiken:

  • 1. concentratie van verstedelijking;
  • 2. zorgvuldig ruimtegebruik;
  • 3. meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan de infrastructuur;
  • 5. versterking van de economische kennisclusters.

Het stedelijk concentratiegebied met de bijhorende zoekgebieden voor verstedelijking vangt de groei van de bovenlokale verstedelijkingsbehoefte op. Naar huidige inzichten - met het perspectief tot 2025 en een doorkijk naar 2040 - is in het stedelijk concentratiegebied (inclusief de zoekgebieden voor verstedelijking) voldoende ruimte om in de verstedelijkingsbehoefte (wonen, werken en voorzieningen) te voorzien. Hier is ruimte voor een grote verscheidenheid aan woon- en werkmilieus, of een menging daarvan, in uiteenlopende dichtheden.

Onderhavig plan maakt de realisatie van diverse gestapelde woningen en 1.600 m² aan kantoren, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen en/of horeca op de begane grond mogelijk. Deze functies passen binnen de verstedelijkingsbehoefte. Derhalve sluit onderhavige ontwikkeling aan bij het beleid uit de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening.

3.3.2 Verordening ruimte

Provinciale Staten van Noord-Brabant heeft op 7 februari 2014 de 'Verordening ruimte 2014' vastgesteld en op 10 juli 2015 deze Verordening opnieuw vastgesteld. Hierbij zijn alle vastgestelde wijzigingen van het afgelopen jaar van regels en kaarten verwerkt, inclusief de wijzigingen vanwege het in procedure gebrachte ontwerp 'Wijziging Verordening ruimte 2014, veegronde regels 2'. De wijzigingen zijn beleidsarm en zijn hoofdzakelijk technisch van aard.

In de Verordening staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Deze algemene regels gelden voor heel Brabant, maar de provincie is hierbij verdeeld in vier structuren waarvoor apart beleid geldt.

Algemene regels

In de verordening zijn algemene regels opgenomen die altijd en voor heel Brabant gelden. Deze regels hebben betrekking op zorgvuldig ruimtegebruik en op het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit van Brabant. In het algemeen houdt dit in dat gebruikers van een gebied

rekening houden met het karakter, de grootte en de functie ervan. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen belevingswaarde, toekomstwaarde en gebruikswaarde. Het doel van zorgvuldig ruimtegebruik is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Pas als dat niet kan, wordt gezocht naar de beste plek in het buitengebied om nieuwe ruimte te gebruiken. Daarnaast wil de provincie verouderde locaties in stedelijk gebied opnieuw invullen en ongewenste functies in het buitengebied saneren.

Structuren (hoofdkaart)

Naast de algemene regels onderscheidt de verordening de stedelijke structuur, de ecologische hoofdstructuur, de groenblauwe mantel en het gemengd landelijk gebied. Elk ruimtelijk oppervlak van Brabant valt onder één van deze structuren. Per structuur is uitgewerkt welke functies ontwikkeld kunnen worden en onder welke voorwaarden.

Themakaarten

Naast de hoofdkaart zijn er vijf themakaarten opgenomen in de Verordening Ruimte. Voor onderhavig plangebied is de themakaart stedelijke ontwikkeling van belang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80297-0301_0014.png"

afbeelding : verordening ruimte themakaart stedelijke ontwikkeling

Op deze themakaart staan het bestaand stedelijk gebied, zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, integratie stad-land en de regionale bedrijventerreinen. Het plangebied is aangeduid als 'Bestaand stedelijk gebied - stedelijk concentratiegebied'.

Het provinciale beleid is er al decennia lang op gericht om stedelijke ontwikkeling in stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in of aansluitend op de stedelijke concentratiegebieden. Binnen het bestaand stedelijke gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling.

Toets plan algemeen

Op basis van artikel 3.1. Verordening ruimte bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling een verantwoording dat :

    • 1. het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid;
    • 2. toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, … waarbij ingeval van stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking).

Deze verantwoording is in deze toelichting opgenomen, waarbij in paragraaf 3.2.3. specifiek de toets aan artikel 3.1.6. lid 2 is beschreven.

In artikel 4.2 van de Verordening ruimte staat dat bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling uitsluitend zijn gelegen in bestaand stedelijk gebied. Zoals hiervoor aangegeven voldoet het plan c.q. het plangebied aan deze voorwaarde.

Artikel 4 Bestaand stedelijk gebied

4.1 Omschrijving

Het bestaand stedelijk gebied van de stedelijke structuur bestaat uit:

a. stedelijk concentratiegebied;

b. kernen in landelijk gebied.

4.2 Stedelijke ontwikkeling

Een bestemmingsplan dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling is uitsluitend gelegen in bestaand stedelijk gebied.

Aanvullend hierop is in artikel 4.3 van de Verordening ruimte opgenomen, dat de toelichting bij een bestemmingsplan, dat voorziet in de nieuwbouw van woningen, een verantwoording bevat over de wijze waarop de afspraken, die daaromtrent zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg, worden nagekomen. Er moet worden aangegeven hoe de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de regionale afspraken en de beschikbare harde plancapaciteit.

4.3 Nieuwbouw van woningen

1. De toelichting bij een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied dat voorziet in nieuwbouw van woningen bevat een verantwoording over de wijze waarop :

a. de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg bedoeld in artikel 37.4, onder b, worden nagekomen;

b. de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de afspraken bedoeld onder a, en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw.

2. Onder harde plancapaciteit voor woningbouw als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan de capaciteit voor nieuw te bouwen woningen waarover een gemeente beschikt, die:

a. wordt uitgedrukt in aantallen woningen;

b. is opgenomen in een vastgesteld bestemmingsplan waarvan de bestemming nog niet is verwezenlijkt.

Op bovenstaande wordt nader ingegaan in paragraaf 3.5 van deze toelichting. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Interimstructuurvisie 2009

In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad van Eindhoven vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.

De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik. Met andere woorden de kaart geeft de ontwikkelingen aan binnen de hoofdstructuur. De Kaart Ruimtelijk beleid 2009 is opgebouwd uit twee lagen, Ruimtelijke hoofdstructuur en Gebruik van de ruimte.

Kaartlaag a. Ruimtelijke hoofdstructuur

De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de ontwikkelingen ten opzichte van de ruimtelijke hoofdstructuur. De kaart geeft de ontwikkelingen aan binnen de hoofdstructuur. Het plangebied is in onderstaande afbeelding aangeduid met een blauwe cirkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80297-0301_0015.png"

afbeelding : ruimtelijke hoofdstructuur Interimstructuurvisie Eindhoven

De onderdelen van de ruimtelijke hoofdstructuur vormen een raamwerk waarnaar het grondgebruik zich richt. De hoofdstructuur ligt grotendeels vast, in fysieke en/of beleidsmatige zin. Het gaat op hoofdlijnen om onderdelen als de hoofdwegenstructuur, spoorlijnen, waterlopen, het bebouwde gebied en de Groene Hoofdstructuur. De kaart geeft ook nieuwe, te ontwikkelen onderdelen van de hoofdstructuur aan, voortvloeiend uit vastgesteld beleid. Voor de evenwichtige doorontwikkeling van Eindhoven zijn deze essentieel. Voorgenomen ontwikkelingen zijn gearceerd of met een onderbroken lijn aangegeven. Het plangebied ligt niet in een op de kaart aangegeven transformatiegebied.

Kaartlaag b. Gebruik van de Ruimte

De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80297-0301_0016.png"

afbeelding : Gebruik van de ruimte Interimstructuurvisie Eindhoven

In bovenstaande afbeelding is de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie opgenomen. Het plangebied is globaal aangeduid met een blauwe cirkel. Het plangebied is aangeduid als “wonen”. Deze gronden zijn voornamelijk bedoeld voor wonen, inclusief alle afgeleide wijk- en buurtgerichte functies op het gebied van (middelbaar-/ basis-)onderwijs, zorg, opvang, cultuur, religieuze voorzieningen, ontspanning en vrije tijd, groen (o.a. buurt- en wijkparken, sportfaciliteiten en –velden, buurtontmoetingsruimten), detailhandel en werken (woonwerkcombinaties en kleine bedrijven met milieucategorie 1, 2 en gedeeltelijk 3). Deze functies zijn noodzakelijk voor het functioneren van een gebied als woongebied. Zij vallen dus onder deze definitie en worden niet afzonderlijk in beeld gebracht, mede omdat hun ruimtebeslag relatief beperkt is.

De gronden binnen het plangebied zijn bestemd voor wonen met daaraan ondergeschikt nevenfuncties. Door deze functies wordt het gebied getransformeerd van bedrijfslocatie met gestapelde woningen naar primair een woonmilieu met een beperkte nevengebruik. Het plan past binnen de Interimstructuurvisie.

3.4.2 Prioriteitennota 2015

Op 27 december 2010 werd door het college van burgemeester en wethouders de Prioriteitennota 2011 - 2014 vastgesteld. Deze nota was nodig om het (toekomstige) aanbod aan woningen, detailhandel, horeca, kantoorruimte en bedrijvenlocaties zo goed mogelijk af te stemmen op de vraag. De gemeente wees hierbij een aantal voorkeursgebieden aan, welke van strategisch belang zijn voor de ontwikkeling van de stad. In deze gebieden hebben eventuele nieuwe initiatieven een streepje voor, maar niet automatisch prioriteit. Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is gelegen in een dergelijk voorkeursgebied, namelijk Woensel West (krachtwijk).

Eindhoven groeit nog steeds en wil dit blijven doen om haar internationale positie als centrumstad van de Brainportregio te kunnen behouden. Aantrekkelijke woon- en werkmilieus zijn hiervoor belangrijke randvoorwaarden. Door de economische crisis heeft de groei op het gebied van wonen, bedrijven en detailhandel een lichte dip gehad. Op de kantorenmarkt was de stagnatie groot. Momenteel is de groei van Eindhoven weer in volle gang en worden er veel oude en nieuwe ontwikkelingen in gang gezet. Het beleid ten aanzien van bedrijventerreinen, detailhandel, kantoren en wonen is hiervoor (mede) richtinggevend. Om hier kwalitatief en integraal op te kunnen sturen is een actuele prioriteitennota nodig.

De Prioriteitennota 2011 - 2014 heeft zijn werk gedaan, maar werkt niet meer ten aanzien van de huidige woningbouwbehoefte. Door de afgelopen jaren voornamelijk de prioriteit te leggen op de ontwikkeling van wooneenheden voor studenten en expats, zijn deze tekorten weggewerkt. Maar momenteel belemmert de vigerende prioriteitennota de gewenste, gevarieerde verstedelijking in en rond het centrum. De afgelopen jaren kwam de gemiddelde groei neer op 1.000 woningen per jaar (natuurlijke groei + migratie). Door de economische crisis is er stagnatie geweest binnen de woningbouw. Het te boven komen van de economische stagnatie gaat gepaard met een extra toename in woningbehoefte. Voor de komende 5 jaar is de verwachting dat er gemiddeld 1.800 woningen per jaar bijkomen als alle initiatieven (80%) zouden worden gerealiseerd, met een top in de komende twee jaar van 3.800 en 2.500 (netto) eenheden. Dit komt overeen met de wens van Eindhoven om door te groeien naar een stad van 300.000 inwoners.

Met de nieuwe prioriteitennota 2015 wil de gemeente Eindhoven haar groei zo goed mogelijk in de tijd faseren voor de komende periode. De groei na 2020 is moeilijk te voorspellen. Eindhoven bevindt zich tussen twee beleidsmatige denkrichtingen, de prognoses van de provincie en de woningbouwafspraken met de regiogemeenten enerzijds en de wens om te groeien en verder te verstedelijken anderzijds. De prognoses van de provincie worden ingehaald door de werkelijkheid en bieden daarom geen houvast voor de programmering. Groeien is geen doel op zich, maar is het resultaat van de behoefte die de stad heeft (zie hiervoor ook het BIO rapport 'De sterke stad' Woonbehoeften-onderzoek Eindhoven 2014). Het voorzien in voldoende woonruimte is een van de ruimtelijke randvoorwaarden die voor Eindhoven noodzakelijk zijn om haar Brainport positie internationaal te kunnen behouden. Deze stedelijke woningbouwproductie is belangrijk voor de Brainportregio, maar niet concurrerend met de woningbouw in de regiogemeenten, vanwege de stedelijkheid in combinatie met het hoge voorzieningenniveau dat Eindhoven biedt. Vanwege deze functie als centrumstad van de Brainportregio trekt Eindhoven nog steeds grote aantallen internationale kenniswerkers.

De trends op het gebied van bedrijven, detailhandel, kantoren en wonen richten zich met name op duurzame verstedelijking, met als uitgangspunten zuinig ruimtegebruik, versterken van bestaande voorzieningenstructuren, benutten bestaande locaties, inzet op transformatie en verkleuring en moderne mogelijkheden en innovaties dankzij internet.

Binnen alle woonmilieus qua prioritering de voorkeur geven aan:

  • 1. benutten van bestaande gebouwen door middel van transformaties;
  • 2. nieuwbouw ter vervanging van bestaand vastgoed;
  • 3. nieuwbouw als bestaand aanbod ontbreekt of ongeschikt is.

Om op kwalitatieve wijze te kunnen prioriteren op nieuwe bouwinitiatieven - met het oog op het leefbaar en aantrekkelijk houden van de stad en al haar variatie in woon-,werk- en leefgebieden - wordt onderscheid gemaakt in vier woonmilieus, te weten : centrumstedelijk, kleinstedelijk, suburbaan en uitleggebied. Gebiedsgerichte prioritering komt neer op het mogelijk maken van ontwikkelingen die passend zijn voor dat specifieke woonmilieu.

Voor wat betreft de locatie komen deze afwegingscriteria neer op :

Kleinstedelijk: binnen de Ring zijn de stedelijke karakteristieke laagbouwmilieus met hogere dichtheid kenmerkend. Verdichting/intensivering in de vorm van relatief kleinschalige initiatieven is mogelijk ten behoeve van transformaties en vervangende nieuwbouw bij sloop, mits passend bij het karakter en de structuur van de buurt en wanneer hierdoor geen openbare ruimte of groen wordt aangetast. Nieuwbouw is toegestaan op braakliggende bouwterreinen.

Met de prioriteitennota wil de gemeente invloed houden op de ontwikkelingen in de stad om de groei gepaard te laten gaan met de voor Brainport gewenste kwaliteit. Het is hierbij niet de bedoeling om middels prioriteren ontwikkelingen tegen te houden, maar wel om deze te kunnen faseren en inhoudelijk/kwalitatief bij te sturen. De huidige en toekomstige ontwikkelingen in de stad zijn onder te verdelen in vier groepen qua beïnvloedbaarheid;

  • a. niet te beïnvloeden: we blijven medewerking verlenen aan de groep projecten die al loopt of waar al bestuurlijk of juridisch medewerking is toegezegd of is verkregen (jaarschijven 2016 t/m 2020 zie bijlage 'Overzicht bouwlocaties anno 2015');
  • b. niet beïnvloeden: onze grote uitleggebieden (Meerhoven, Blixembosch Noordoost en Tongelrese Akkers) kennen elk hun eigen tempo, afhankelijk van de marktsituatie. De realisering hiervan wordt gestimuleerd en de afzet wordt bevorderd voor zover de markt dit toe laat;
  • c. beïnvloedbare plannen: in deze groep kunnen we temporiseren, qua programma ombuigen en daarmee zo goed mogelijk aansluiten op de wensen en behoeften van een gebied (jaarschijven 2016 t/m 2020);
  • d. nieuwe nog onbekende plannen: in eerste instantie beoordelen op het gewenste programma en aansluiting bij de vraag. Gefaseerd inpassen indien passend (temporiseren), anders weigeren. Dit gefaseerd inpassen gebeurt in principe om de twee jaar, maar kleine passende ontwikkelingen kunnen ook tussentijds (via B&W-besluit) worden toegestaan. Een noodzaak vanuit maatschappelijk oogpunt (bijzondere doelgroepen, opheffen overlastsituatie of een andere maatschappelijke noodzaak) kan aanleiding zijn tot directe medewerking.

De prioriteitennota regelt de fasering van bouwlocaties ten opzichte van elkaar. Op de kwalitatieve eisen wordt gestuurd in de diverse thematische beleidsnota's zoals de woonvisie, parkeernota, hoogbouwvisie, welstandsnota.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80297-0301_0017.png"

afbeelding : weergave project in bijlage 1 prioriteitennota 2015

Het bouwplan waarvoor dit bestemmingsplan wordt opgesteld is opgenomen in de nieuwe prioriteitennota 2015 als een project dat al loopt of waar al bestuurlijk of juridisch medewerking is toegezegd of is verkregen (jaarschijven 2016 t/m 2020 zie voormelde uitsnede uit de bijlage 'Overzicht bouwlocaties anno 2015'). Bovendien is sprake van invulling van een braakliggende kleinstedelijke locatie gelegen aan twee belangrijke verkeerswegen, waarbij de invulling van de locatie een bijdrage levert aan de wijkvernieuwing, welke onder de voorgaande prioriteitennota specifiek voor Woensel West van belang werd geacht.

3.5 Volkshuisvesting

3.5.1 Regionaal beleid

In Eindhoven en omgeving is sprake van een (sub)regionale woningmarkt. Daarom werkt de gemeente Eindhoven samen met de 21 andere gemeenten in de regio (MRE) en de provincie. Jaarlijks wordt een voortschrijdend 10-jaren woningbouwprogramma vastgesteld in het gecombineerde portefeuillehoudersoverleg Ruimte en Wonen/Regionaal Ruimtelijk Overleg Zuidoost Brabant.

Daarnaast is er een intensieve samenwerking in het Stedelijk Gebied Eindhoven (Eindhoven, Helmond, Son en Breugel, Nuenen, Best, Oirschot, Geldrop-Mierlo, Waalre en Veldhoven). In december 2013 is het Bestuursconvenant Stedelijk Gebied 2013 ondertekend door de (9) gemeentebesturen, met instemming van de afzonderlijke gemeenteraden.

Met betrekking tot het thema wonen wordt met name ingezet op het streven naar evenwicht (terugdringen van scheefheid) tussen stad en randgemeenten voor wat betreft sociale woningvoorraad en vrije sectorwoningen maar ook inhoudelijke afspraken over de bestaande (sociale) voorraad en de (spreiding van) huisvesting van bijzondere doelgroepen.

3.5.2 Ladder voor duurzame verstedelijking, regionaal woningbouwprogramma

De voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een (regionale) behoefte;

Artikel 3.1.6. lid 2 Bro richt zich primair op het in beeld brengen van de behoefte aan (in dit geval) diverse gestapelde woningen. Bij de behoefte gaat het om kwantitatieve aspecten (hoe groot is de vraag) en kwalitatieve aspecten (waaraan is behoefte). Deze gegevens dienen vervolgens te worden bezien in het licht van het bestaande aanbod en de regionale afspraken.

Kwantitatieve aspecten : de cijfers van Eindhoven

Gemeenten moeten in hun bestemmingsplan verantwoorden hoe de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de regionale afspraken en de bestaande harde plancapaciteit. De provinciale bevolkings- en woningbehoeftenprognose vormt hiervoor de basis.

In het gecombineerde portefeuillehoudersoverleg Ruimte en Wonen/Regionaal Ruimtelijk Overleg Zuidoost Brabant van november 2016 zijn, op basis van de geactualiseerde provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose (2016) en de eerder vastgestelde uitgangspunten (RRO van 16 december 2015), de jaarlijkse regionale woningbouwafspraken gemaakt voor de periode 2016 t/m 2025. Voor Eindhoven zijn dit 3.780 woningen in een periode van 10 jaar. Dit betreft de netto toename van de woningvoorraad exclusief vervangende nieuwbouw door sloop. In mei 2017 heeft de provincie een geactualiseerde woningbehoefteprognose uitgebracht. Uit deze prognose blijkt een toegenomen vraag ten opzichte van de voorgaande prognose van 2014. In 2014 werden gemiddeld 881 woningen per jaar geprognotiseerd voor Eindhoven. Nu, in 2017, is de prognose bijgesteld naar gemiddeld 1182 woningen per jaar (gedurende 10 jaar). Hieruit blijkt dat de gemaakte regionale afspraken zijn verouderd. De toekomstige behoefte aan woningen is groter dan in de afspraken van 2016 is opgenomen. De geactualiseerde prognose is vooralsnog niet geconcretiseerd in herziene afspraken in het regionaal ruimtelijk overleg. Het regionaal ruimtelijk overleg heeft 13 juli 2017 wel een voorzet gegeven in het 'Afsprakenkader Wonen 2017'. Hierin is opgenomen dat ruim baan gegeven wordt aan initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding (Afspraak C). In dit plangebied gaat het om herstructurering en inbreiding. Gelet op de geactualiseerde prognoses 2017 volgt dat voor Eindhoven in ieder geval kwantitatief ruimte bestaat. Onderhavige ontwikkeling voorziet in het realiseren van maximaal 230 woningen (appartementen). Dit past binnen de actuele kwantitatieve ruimte voor Eindhoven en Afspraak C van het Afsprakenkader Wonen 2017.

Op basis van de Provinciale cijfers geldt dus een forse woningbouwopgave voor de gehele Provincie en voor Eindhoven in het bijzonder. Ook voor de andere gemeenten in de Metropoolregio Eindhoven wordt voor de komende jaren een toenemende woningbehoefte voorzien.

Kwantitatieve aspecten : leeftijdsspecifieke bevolkingsontwikkeling

De Provinciale gegevens betreffende de leeftijdsspecifieke bevolkingsontwikkeling laten zien dat het aandeel 55+ers de komende jaren zal stijgen, ten koste van de groep 30-54 jarigen. De groep 0-30 jarigen blijft in aandeel redelijk constant. Dit betekent dat een toenemende vraag zal zijn naar woningen die geschikt zijn voor senioren, maar ook voor starters en jonge gezinnen.

Voor Eindhoven is aldus het beeld: de samenstelling van de bevolking zal in 2030 anders zijn dan heden: meer starters en jonge gezinnen, minder jongeren en kleinere huishoudens en meer ouderen.

De vergrijzing in Eindhoven zal de komende jaren iets boven het Provinciale gemiddelde uitkomen. Dit geeft aanleiding in te spelen woonvormen die aansluiten bij de vraag van de oudere woonconsument. De Provincie geeft hierbij aan:

“Demografische ontwikkelingen en alles wat hiermee samenhangt zullen de komende tijd een grote rol spelen op de regionale agenda. Hierbij gaat het er om, de bewustwording omtrent het veranderend demografische perspectief te blijven vergroten. In lijn hiermee is het van belang in regionaal verband de effecten van de aanstaande demografische ontwikkelingen (verder) in beeld te brengen en gezamenlijk te werken aan het verkennen en ontwikkelen van regionale strategieën, gericht op het tijdig inspelen op en het begeleiden van de demografische transitie.”

Kwalitatieve aspecten: de gemeentelijke woonvisie 2015

De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee maakt de gemeente de gewenste ontwikkelingsrichting duidelijk aan de stad, haar bewoners en alle partijen die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad:

Ambitieuze stad

Eindhoven groeit en dat creëert een nieuwe vraag naar wonen. Eindhoven wil verder verstedelijken. Onder stedelijkheid verstaan we een gemengde en gevarieerde omgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En een stad die tegelijk ook groen en gemoedelijk blijft. We staan voor de unieke kans om de stad als geheel, en het gebied binnen de Rondweg in het bijzonder, de komende jaren te laten groeien. We verwachten dat het inwonersaantal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de prognoses nu voorspellen. De bijzondere bevolkingsopbouw van Eindhoven (een relatief jonge bevolking) draagt daaraan bij. Die groei moet ook op het vlak van wonen gefaciliteerd worden.

Tot 2030 willen we minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de Rondweg realiseren. Voor het gebied binnen de Rondweg staan met projecten als Strijp S, Stationsomgeving, NRE en Philips Lighting in deze periode al circa 5.000 nieuwe woningen in de planning. Daarnaast is de wens dat boven winkels wooneenheden worden gerealiseerd en kantoren worden omgebouwd tot woningen. Hierin is de markt aan zet.

Eindhoven formuleert in deze Woonvisie geen concreet woningbouwprogramma, gegoten in cijfers en categorieën. Dat zou niet passen bij de rol van een gemeente anno 2015. We willen ruimte geven aan de markt om gewenste ontwikkelingen te realiseren. Zonder op voorhand aan te geven wat-waar-wanneer gebouwd moet worden. Dat doen we door gebruik te maken van een model voor de onderbouwing van de wenselijkheid van nieuwe initiatieven. Daarin vragen we van initiatiefnemers (projectontwikkelaars, corporaties, gemeentelijke grondexploitaties) om in te gaan op een aantal punten zoals bijvoorbeeld het marktsegment, het woonmilieu en de periode van oplevering.

Solidaire stad

Wij willen dat Eindhoven een samenleving is, waarvan iedereen onderdeel is. De meeste inwoners kunnen zelfstandig hun plaats vinden in die samenleving, sommigen hebben een steuntje in de rug nodig. We zorgen dat er voor hen een vangnet is. We hebben oog voor mensen in lastige situaties: asielzoekers, daklozen, mensen in psychische nood en ex-gedetineerden. Door de decentralisatie in de zorg moeten meer mensen met een beperking een plek in de wijk vinden. De vergrijzing zet de komende jaren stevig door. Veel ouderen, met of zonder zorgvraag, zullen langer thuis blijven wonen. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie in bepaalde wijken is ongewenst.

De sociale woningvoorraad is onderdeel van de sociale basisinfrastructuur. In theorie is in Eindhoven de sociale woningvoorraad in balans met de doelgroep. Twee ontwikkelingen vragen echter om aandacht: de samenstelling van de sociale woningvoorraad en de positie van de 13.500 huishoudens met een middeninkomen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe woningwet 2015 moeten woningcorporaties hun woningen 'passend toewijzen'. Minimaal 80% van de vrijkomende sociale huurwoningen moet aan huishoudens met een laag inkomen worden toegewezen. Daarnaast is er ruimte om 10% van de woningen toe te wijzen aan huishoudens met een middeninkomen. De resterende 10% sociale huurwoningen mogen woningcorporaties vrij toewijzen, maar daarbij moeten zij wel voorrang geven aan mensen die door bijvoorbeeld fysieke of psychische beperkingen moeilijk aan voor hen passende huisvesting kunnen komen.

Het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens groeit. Dit betekent een grote uitdaging. Niet alleen in woonwensen maar ook in betaalbaarheid, want alleen wonen is relatief duur. We zetten in op transformatie en ander gebruik. Bij de transformatie van grotere kantoren, zorg- en onderwijsgebouwen kunnen (collectief) particulier opdrachtgeverschap en nieuwe woonconcepten een oplossing bieden. Ook het gebruik van eengezinswoningen door bijvoorbeeld twee eenpersoonshuishoudens, met name in het gebied buiten de Rondweg, behoort tot de mogelijkheden.

Innovatieve stad

We gaan partijen uitdagen om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. En ook in de aanpak van de bestaande voorraad en in de transformatie van kantoren en zorggebouwen is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen.

Een andere ontwikkeling is het zogenaamde flexwonen. Tot voor kort kende de woningmarkt een vrij overzichtelijk aanbod: koop- of huurwoningen, zelfstandige of onzelfstandige woonruimten, grondgebonden woningen of appartementen. Maar de vraagkant is de afgelopen jaren sterk veranderd. Er komen steeds meer groepen die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte. Denk bijvoorbeeld aan studenten, expats, arbeidsmigranten, mensen die een echtscheiding achter de rug hebben, ex-gedetineerden en mensen die uit een opvangvoorziening komen. Deze mensen zijn op zoek naar goede tijdelijke huisvesting, met passende voorzieningen, die snel beschikbaar is en tegen een prijs die past bij hun budget. Dit flexwonen wordt een belangrijke nieuwe woonvorm in Eindhoven. Het biedt tevens kansen voor de transformatie van leegstaand vastgoed.

Verder willen we in de koopsector dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door het stimuleren (collectief) particulier opdrachtgeverschap. En we willen dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor de huishoudens met een hoger inkomen. Ook in de huursector is er sinds de herziening van de Woningwet meer aandacht voor mede-eigendom en zelfbeheer, bijvoorbeeld via het model van wooncoöperaties. Wooncoöperaties zijn een soort tussenvorm van huur en koop. Samen met de corporaties willen we de vraag naar deze eigendoms- en beheervorm en de mogelijkheden in Eindhoven onderzoeken.

De woonvisie kiest expliciet voor het beter benutten van de bestaande stad. Zowel uit het meest recente regionaal woningmarktonderzoek (2015) als wel het woningmarktonderzoek toegespitst op Eindhoven (Sterke stad, 2015) blijkt een grote behoefte aan binnenstedelijk wonen, en vooral het centrumstedelijke woonmilieu.

Conclusie kwantitatieve en kwalitatieve aspecten

Het projectgebied ligt in het stedelijk gebied van Eindhoven. Om het (centrum) gebied leefbaar en levendig te houden, is wonen van essentieel belang. Het is belangrijk om het wonen en commerciële functies te behouden en te koesteren. Dit draagt bij aan de sociale veiligheid en de leefbaarheid

Wat betreft de kwantitatieve aspecten (hoe groot is de vraag) en de kwalitatieve aspecten (waaraan is behoefte) van woningbouw in Eindhoven kan worden gesteld dat er een grote vraag is naar centrumstedelijke woonmilieus. Daarnaast staat in het woonprogramma dat het groeiend aandeel één- en tweepersoonshuishoudens de vraag naar woningen zal beïnvloeden. Dit betekent dat jonge 1- en 2-persoonshuishoudens vaak een voorkeur hebben voor een betaalbare woning in het centrumstedelijke woonmilieu.

Het voorliggende bouwplan in een bestaand stedelijk centrumgebied draagt zowel in kwantitatieve zin als in kwalitatieve zin bij aan het woningbouwdoelstelling zoals geformuleerd in de woonvisie en past aldus uitstekend binnen de woonvisie en de behoefte aan hoogstedelijk wonen.

3.5.3 Huisvestingsverordening

Op 15 december 2015 heeft de gemeenteraad de 'Huisvestingsverordening 2016' vastgesteld. In de Huisvestingsverordening is een urgentieregeling opgenomen en een regeling voor het wijzigen van de samenstelling van de woningvoorraad. De urgentieregeling is samen met de gemeenten van het Stedelijk Gebied Eindhoven opgesteld. In deze regeling wordt geregeld dat bepaalde doelgroepen voorrang krijgen op de woningmarkt. Daarnaast zijn regels opgenomen over het wijzigen van de samenstelling van de woonruimtevoorraad. Hieronder wordt verstaan het onttrekken of samenvoegen van woonruimte, het omzetten van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte (kamerbewoning), woningvorming (verbouwen tot twee of meer woonruimten) en splitsing in appartementsrechten. In de verordening staan regels voor het verlenen van een vergunning hiervoor.

De beoogde ontwikkelingen voorzien niet in het splitsen van woningen of het omzetten van onzelfstandige eenheden. De huisvestingsverordening staat de planontwikkeling dan ook niet in de weg.

3.5.4 Conclusie

De te ontwikkelen woningtypen sluiten aan op de afspraken die in regionaal en provinciaal verband zijn gemaakt en de inwoners / huishoudensgroei in de gemeente Eindhoven. Het plan staat op de prioriteitenlijst van de gemeente Eindhoven en levert een bijdrage aan de regionale woningbehoefte.

Aldus kan ook worden geconcludeerd dat met het bouwplan c.q. dit bestemmingsplan wordt voldaan aan de criteria van de ladder der duurzame verstedelijking zoals hiervoor beschreven in paragraaf 3.2.3

3.6 Archeologische en cultuurhistorische waarden

3.6.1 Archeologie

De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan Archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012', waarmee de raad in september 2008 heeft ingestemd. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise. De gemeente Eindhoven kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd. Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.

De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, een onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid van de gemeente Eindhoven is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80297-0301_0018.png"

afbeelding : archeologische waardenkaart

Het project ligt niet in een archeologisch gebied. Dit betekent dat er vooraf geen rekening hoeft te worden gehouden met archeologisch (voor)onderzoek. Wel geldt dat als er archeologische resten (vondsten, sporen et cetera) worden aangetroffen bij de grondwerkzaamheden, die op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016 gemeld moeten worden bij de Minister van OCW en bij de (afdeling archeologie van de) gemeente.

3.6.2 Cultuurhistorische waarden

Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten, een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80297-0301_0019.png"

afbeelding : cultuurhistorische waardenkaart

Het (thans braakliggende) plangebied kent geen cultuurhistorische waarden waarmee rekening dient te worden gehouden bij de toekomstige invulling hiervan. Wel is het zo dat het plangebied is gelegen aan twee historische wegenstructuren, die echter door invulling van het plangebied niet (in negatieve zin) worden beïnvloed.

3.7 Verkeer en parkeren

3.7.1 Eindhoven op weg

De mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is op 19 november 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is het verkeersbeleid voor de komende decennia (planhorizon 2040) vastgelegd. Deze visie vormt dan ook het bestuurlijke beleidskader voor alle verkeers- en mobiliteitsopgaven..

In de visie Eindhoven op Weg wordt gewerkt aan het realiseren van ruimtelijke- en duurzaamheidsdoelen én aan het oplossen en voorkomen van knelpunten die met mobiliteit samenhangen. Eindhoven op Weg zet in op :

  • aantrekkelijk vestigingsklimaat voor Brainport: multimodale bereikbaarheid van de
  • economische toplocaties draagt bij aan een uitstekend vestigingsklimaat;
  • aantrekkelijk leefklimaat: het centrum, woon- en verblijfsgebieden zijn vrij van hinder en
  • overlast van het verkeer en de kwaliteit van de openbare ruimte en het groen is goed;
  • gezond, schoon, groen en sociaal: de lucht is schoon en het geluid van een aangenaam
  • niveau. Sociale cohesie is gegroeid door meer en aantrekkelijkere ruimtes voor ontmoeten en ontspannen en het gebruik van gedeelde voorzieningen in het vervoer;
  • energieneutraal in 2040: energiebesparing in het verkeer en een transitie naar het gebruik van duurzame brandstoffen;
  • veilig: een stad met zo min mogelijk verkeersslachtoffers;
  • duurzame mobiliteit: een stad, met waar het kan meer lopen, fietsen en gebruik van het
  • openbaar vervoer en waar het moet prioriteit voor de auto.

Uit oogpunt van mobiliteit wordt gewerkt volgens het principe 'slow motion – fast forward'. Waar het kan krijgen de voetganger, de fietser en het openbaar vervoer het primaat. Waar het moet is er prioriteit voor de auto. Voor het ruimtelijk transformeren naar de veelzijdige stad geldt het principe 'plaats maken'. Daadwerkelijk ruimte maken voor duurzamer vervoer en verbetering van stedelijke kwaliteit met meer ruimte voor groen.

De bovengenoemde principes bepalen dat waar mogelijk de historische radialen primair geschikt worden gemaakt voor de fietser en de voetganger, en secundair voor de auto. De nieuwe radialen worden juist meer gebruikt door de auto en het HOV. In het centrum wordt meer plaats gemaakt voor het langzame verkeer, waarbij op de Binnenring meer ruimte komt voor voetgangers, doorgaande fietsroutes en HOV, gecombineerd met groen.

Het fijnmazige netwerk voor de voetganger wordt uitgebreid over de Binnenring heen waardoor de binnenstad wordt vergroot.

In de volgende paragrafen zijn de essentiële elementen voor het plangebied beschreven

3.7.2 Wegencategorisering

Onderdeel van deze visie is de herziening van de wegencategorisering. Voor de ordening van wegen gericht op een doelmatig én duurzaam veilig gebruik is het stedelijk wegennet binnen de bebouwde kom ingedeeld in drie categorieën, te weten :

  • Gebiedsontsluitingswegen: de lokale hoofdwegen, 50 km/u, 70 km/u
  • Buurt-/wijkontsluitingswegen: de verzamelwegen binnen een buurt of wijk: 30km/u of 50 km/u. Het te kiezen snelheidsregime voor deze wegen is afhankelijk van het verkeersgebruik, het wegprofiel en de omgeving en de mogelijkheden dit in de gewenste richting te beïnvloeden.
  • Erftoegangswegen: overige wegen, 30 km/u.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80297-0301_0020.png"

afbeelding : wegencategorisering Eindhoven

In het plangebied (blauwe cirkel in bovenstaande afbeelding) komen geen stroomwegen voor. Rondom het plangebied zijn de Ring en Boschdijk aangewezen als gebiedsontsluitingsweg. De ring kent een snelheidregime van 70 km/uur en de Boschdijk het snelheidsregiem 50 km/uur is. Dit zijn de donkerpaarse wegen in bovenstaande afbeelding. In de nabijheid van het plangebied zijn geen wegen in de categorie 'wijk- en buurtontsluitingswegen'. De overige wegen nabij het plangebied zijn erftoegangswegen met een snelheidsregiem van 30 km/uur

3.7.3 Fietsverkeer

De gemeente Eindhoven wil het gebruik van de fiets stimuleren. In de mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is een fietsnetwerk opgenomen dat bestaat 3 soorten fietsroutes. In volgorde van belangrijkheid; snelfietsroutes, primaire fietsroutes en secundaire fietsroutes. Deze fietsroutes zijn weergegeven in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80297-0301_0021.png"

afbeelding : fietsnetwerk plangebied

Nabij het plangebied is geen sprake van snelfietsroutes. Dergelijke snelfietsroutes zijn van het hoogste kwaliteitsniveau. Op een snelfietsroute moet een fietser in principe non-stop, comfortabel en veilig kunnen fietsen. Het zijn brede, vrijliggende asfaltfietspaden met goede verlichting en in principe voorrang op kruisend verkeer. Nabij het plangebied zijn wel twee primaire fietsroutes gelegen : De Ring en de Boschdijk. De primaire fietsroutes zijn van een hoog kwaliteitsniveau. De kenmerken hiervan komen overeen met die van snelfietsroutes, maar het ambitieniveau om deze kenmerken te realiseren is iets lager.

3.7.4 Openbaar vervoer

Eindhoven op Weg gaat uit van 2 netwerken voor het openbaar vervoer: een Hoogwaardig Openbaar Vervoer netwerk (HOV-netwerk) en een netwerk van ontsluitende buslijnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80297-0301_0022.png"

afbeelding HOV netwerk plangebied

Het plangebied wordt niet direct door HOV-routes ontsloten. Op circa 450 meter van het plangebied is gelegen station Strijp-S alsmede een HOV-route. De HOV-routes hebben een hoge kwaliteit: het zijn directe routes met in principe eigen infrastructuur (busbaan of busstrook), prioriteit bij verkeerslichten en een hoge busfrequentie. Ook de haltevoorzieningen zijn van hoge kwaliteit en zijn voorzien van goede Fietsparkeervoorzieningen.

Door de aanwezigheid van treinstation Strijp-S op 5 minuten loopafstand, met directe treinverbindingen met station Eindhoven Centraal, Den Bosch Centraal, Tilburg Universiteit en Station Weert, is vormt het plangebied een ideale uitvalsbasis voor forensen.

Ook de aanwezigheid van een bushalte op 100 meter afstand van het plangebied (halte Gemmastraat) zal het gebruik van openbaar vervoer stimuleren. Deze bushalte kent tweemaal per uur een directe verbinding met Station Eindhoven Centraal en Kerkdorp Acht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80297-0301_0023.png"

afbeelding openbaar vervoer netwerk

3.7.5 Parkeren/Parkeerbeleid

Autoparkeren

Normering en beleid

Medio 2012 hebben burgemeester en wethouders parkeerbeleid en de daarbij behorende parkeernormen vastgesteld ("Nota parkeernormen gemeente Eindhoven"). Sinds deze parkeernormen zijn vastgesteld is er veel veranderd. In november 2013 is de voormelde visie “Eindhoven op weg” vastgesteld. Hierin zijn uitgangspunten geformuleerd voor parkeren. Eén van de aandachtspunten in 'Eindhoven op weg' is de flexibele toepassing en gebiedsgerichte aanpak van parkeernormering. In het verlengde van 'Nieuwe Ruimte' (B&W

2013) is het wenselijk de regelgeving op het gebied van parkeren te vereenvoudigen. Grote ontwikkelingen stagneren doordat er meer parkeerplaatsen worden verlangd dan waar vanuit het gebruik en het beleid behoefte aan is. Dit is uitgewerkt in een nieuw toetsingskader voor parkeren, de nota “Parkeernormen 2016”, zoals in mei 2016 door het college van B&W vastgesteld.

Hierin is geregeld hoe voldaan moet worden aan de parkeerbehoefte bij ontwikkelingen. Het beleid is herzien van een uitsluitend projectgerichte kwantitatief-normerende benadering naar een gebiedsgerichte flexibele benadering. Dit om te voorkomen dat gewenste ontwikkelingen (financieel) niet tot stand komen vanwege de normatieve parkeervraag, of om te voorkomen dat er overcapaciteit wordt ontwikkeld, terwijl ook gebruik gemaakt kan worden van bestaande, beschikbare parkeercapaciteit, of omdat - dankzij mobiliteitsmanagement gericht op beperken of voorkomen van autobezit en autogebruik – een parkeervraag niet of slechts ten dele optreedt.

Voor deze nota gelden de nieuwe landelijke richtlijnen voor parkeren (CROW-2012) als uitgangspunt Er wordt uitgegaan van de landelijke parkeerkencijfers van CROW. Deze kencijfers zijn als uitgangspunt gebruikt (in combinatie met eigen onderzoeksresultaten en inzichten) voor een genuanceerde vaststelling van de parkeernormen.

Het grondgebied van de gemeente Eindhoven is in dit kader onderverdeeld als op onderstaande afbeelding weergegeven, waardoor de planlocatie (blauwe cirkel) als schilwijk kan worden gekenmerkt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80297-0301_0024.png"

afbeelding: kaart Eindhoven bij nota parkeernormen 2016

Vaststelling parkeeropgave c.q. parkeereis

De concrete parkeeropgave wordt vastgesteld middels bepaling van de normatieve parkeerbehoefte, een hierop toegepaste toets van eventueel dubbelgebruik en de toepassing van een eventuele mobiliteitscorrectie (mits een hiertoe onderbouwd plan structureel is en beheersbaar kan worden gemaakt). Het aldus vastgestelde aantal plaatsen vormt de parkeereis en moet gerealiseerd worden of op een andere wijze beschikbaar komen om aan de parkeeropgave te kunnen voldoen.

Als uitgangspunt geldt dat om invulling te geven aan de parkeeropgave voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein worden aangelegd of gebouwd. Omdat het onnodig bouwen van parkeerplaatsen tot kapitaalvernietiging leidt, kan de initiatiefnemer de parkeeropgave ook (deels) invullen met reeds bestaande, maar ongebruikte parkeerplaatsen. Bijvoorbeeld door parkeercapaciteit te huren of kopen op een aangrenzende locatie. Hiervoor geldt dat de parkeerlocatie binnen de normatieve loopafstand moet liggen of dat de locatie goed bereikbaar moet zijn vanaf een P+R-locatie. De parkeercapaciteit moet langjarig (minimaal 10 jaar) beschikbaar zijn. Als aldus nog niet op alle momenten voldoende plek beschikbaar is kunnen – onder voorwaarden – beschikbare openbare parkeervoorzieningen soelaas bieden, dan wel is – ook onder voorwaarden - afkoop mogelijk.

Waar in deze nota gesproken wordt over een parkeerplaats voor auto's betreft het een ruimte conform de 'NEN 2443:2013 Parkeren en stallen van personenauto's op terreinen en in garages op terreinen en in garages', publicatie Nederland Normalisatie-instituut, d.d. maart 2013, of de opvolger daarvan.

Om de parkeerbalans op te kunnen stellen zijn de juiste invoergegevens nodig. Voor de meeste functies is de norm gebaseerd op het aantal vierkante meter bruto vloeroppervlakte (m2 bvo). Voor woningen hanteert de gemeente Eindhoven in beginsel een vraagvolgend beleid. Dit houdt in dat er voor nu, maar vooral voor de toekomst, voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden waarmee aan de vraag van bewoners en hun bezoekers kan worden voldaan. Het aantal te realiseren parkeerplaatsen is daarmee grotendeels afhankelijk van het (verwachte) autobezit en -gebruik van de bewoners.

In gebieden waar dat mogelijk en noodzakelijk is om bereikbaarheid en leefbaarheid te garanderen, kan de gemeente sturend optreden en het normatieve aantal auto's per woning beperken. Dit zal vooral ingezet worden in de binnenstad en directe omgeving waar een overmaat aan auto's de leefbaarheid negatief beïnvloed.

Voor de parkeernormen geldt dat gemeente Eindhoven werkt met minimumeisen. Dit zijn het aantal minimaal te realiseren parkeerplaatsen. Wanneer een initiatiefnemer meer parkeerplaatsen wenst te realiseren is dit mogelijk tot de maximale norm. Meer of minder mogen niet (tenzij er redenen zijn voor de gemeente om gemotiveerd hiervan af te wijken).

Parkeernormen wonen

De grootste parkeerdruk in woonwijken treedt op gedurende de avond en de nacht, wanneer de meeste bewoners thuis zijn. De parkeernormen voor wonen zijn dan ook vooral gebaseerd op het autobezit van de bewoners. Uit onderzoek blijkt dat het autobezit per huishouden sterk afhankelijk is van zaken als de oppervlakte van de woning, de locatie en het soort woning.

Belangrijkste verschillen in autobezit zijn gelegen tussen grondgebonden woningen en appartementen. Aldus wordt onderscheid gemaakt grondgebonden en niet grondgebonden woningen en hierbij in woningen klein, midden en groot. Verfijning is verder aangebracht (het autobezit wijkt significant naar beneden af) bij zorg- en aanleunwoningen alsmede bij studenteneenheden en wooneenheden voor expats.

Voor het voorliggende plan zijn navolgende normen van belang, uitgaande van de locatie in de schilwijk en enkel niet grondgebonden woningen, waarbij zowel bewoners- alsook bezoekersparkeren in deze normen is opgenomen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80297-0301_0025.png"

De totale ontwikkeling kent dus qua woningen een normatieve parkeervraag van minimaal afgerond 200 plaatsen, waarvan afgerond 67 bezoekersparkeerplaatsen.

Parkeernormen overige functies

Bij ontwikkelingen voor bedrijven, winkels, kantoren, voorzieningen en overige functies is met name het mobiliteits- en bereikbaarheidsprofiel van een nieuwe ontwikkeling of functie van belang bij het bepalen van de hoogte van de normen. Ook de verkeer aantrekkende werking speelt hierbij een rol. De nota “Parkeernormen 2016” kent een overzicht van de parkeernormen voor de overige functies in en buiten het centrum. Daar waar de lijst niet voorziet in een parkeernorm wordt verwezen naar de parkeerkencijfers zoals opgenomen in de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', CROW-publicatie 317 uit oktober 2012, of een eventueel beschikbare herziening van deze publicatie die door het CROW is gepubliceerd.

Uitgaande van een commerciële functie zou sprake zijn van minimaal 1,6 parkeerplaatsen per 100 m². In geval van een restaurant zou moeten worden aangehouden minimaal 8 parkeerplaatsen per 100 m². Dit leidt uitgaande van een totaal van 1.300 m² commercieel en 300 m² restaurant tot een hoeveelheid benodigde plaatsen van 21 (commercieel) en 24 (restaurant).

Dubbelgebruik en mobiliteitscorrectie

Uitgaande van tabel 3 uit de nota “Parkeernormen 2016” kan worden vastgesteld dat qua maatgevende momenten en aanwezigheidspercentages op weekdagen overdag 50% van de bewoners aanwezig zijn, waarbij alsdan 100% van de kantoren en bedrijven aanwezig zijn. In de avonden en weekeinden is de aanwezigheid voor woningen uiteraard (veel) hoger, maar is de aanwezigheid voor kantoren/bedrijven (veel) lager tot nihil. Dit betekent dat op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat medegebruik van de parkeergarage voor kantoren denkbaar is, zodat voor de maatschappelijke - , kantoorfunctie of dienstverlening (gezien de beperkte omvang hiervan) ofwel binnen het plangebied dan wel direct aansluitend hieraan een passende parkeeroplossing kan worden gevonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80297-0301_0026.png"

Invulling parkeereis

Op grond van bovenstaand schema kan worden geconcludeerd dat het qua parkeerdruk meest belaste moment de werkdag avond betreft met afgerond 196 benodigde parkeerplaatsen. Hierin kan in de voorziene parkeerkelder met 202 plaatsen ruimschoots worden voorzien.

Regeling in bestemmingsplan

De parkeerbehoefte dient binnen het plangebied opgevangen te worden met inachtneming van het vigerende gemeentelijk parkeerbeleid. Deze normen in de regels geborgd. De uiteindelijke parkeertoets zal plaatsvinden bij de aanvraag omgevingsvergunning. In het kader van dit bestemmingsplan dient voldoende aannemelijk te zijn dat op eigen terrein voldoende in de parkeerbehoefte kan worden voorzien.

Fietsparkeren

De nota “Parkeernormen 2016” kent tevens fietsparkeernormen, welke zijn gebaseerd op de Publicatie "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, CROW 317, Oktober 2012. Door het opnemen van deze normen in de nota wordt een initiatiefnemer verplicht om deze vorm van mobiliteit serieus te nemen. De parkeereis voor fietsers dient geheel op eigen terrein te worden gerealiseerd, tenzij er volgens de gemeente - op uitdrukkelijk aangeven van de gemeente - voldoende fietsparkeerplaatsen in de openbare ruimte aanwezig zijn en/of kunnen worden gerealiseerd.

Een parkeerplaats voor fietsen betreft hierbij een ruimte of voorziening welke voldoet aan de eisen om in aanmerking te komen voor het Keurmerk voor fietsparkeersystemen in openbare ruimten en fietsparkeersystemen in afgesloten ruimten volgens de Stichting Fietsparkeur (zie www.fietsparkeur.nl)

De meeste bewoners zullen een eigen fiets hebben. Om voldoende parkeergelegenheid te bieden krijgen alle appartementen een eigen berging van minimaal 5 m², die plaats bieden aan minimaal 3 fietsen. Parkeren voor bezoekers wordt voorzien op het binnenplein door een kwalitatieve invulling op basis van de gestelde (hoge) inrichtingseisen. Daarnaast wordt de haalbaarheid van oplaadpunten voor elektrische fietsen onderzocht. Met een elektrische fiets zijn grotere afstanden af te leggen ten opzichte van wat met een gewone fiets comfortabel is. Hierdoor is het minder snel noodzakelijk voor een auto te kiezen. Om gedeeld fietsenbezit te stimuleren is er binnen 500 meter vanaf het plangebied een locatie waar OV-fietsen gehuurd kunnen worden.

Het aspect sociale veiligheid wordt gewaarborgd, doordat de toegangen goed verlicht worden.. Daarnaast wordt de haalbaarheid en impact van camerabewaking onderzocht. Fietsdiefstal wordt voorkomen doordat alleen bewoners of aangemelde bezoekers toegang krijgen tot de kelder. Normaal gesproken zullen bezoekers hun fiets parkeren op de publieke parkeerplaatsen, waarmee een fiets afsluitbaar verbonden kan worden.

3.8 Groen

3.8.1 Groenbeleidsplan 2017

In januari 2017 is een actualisatie van het Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is, welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. De doelen van het Groenbeleidsplan 2017 zijn:

  • richting geven aan ontwikkelingen en ambities formuleren;
  • faciliteren van de ontwikkeling van Eindhoven als gezonde, klimaatadaptieve en groene stad om zo de vitaliteit en het welzijn van haar bewoners naar een hoger plan te kunnen brengen;
  • aanknopingspunten bieden voor beheer en inrichting;
  • groen en groenontwikkelingsmogelijkheden voor Eindhoven duurzaam veiligstellen waar het moet en flexibiliteit bieden waar het kan;
  • partners in de stad inspireren en stimuleren: inwoners, bedrijfsleven, kennis- en onderwijsinstellingen en overheid.

Het Groenbeleidsplan 2017 blijft van kracht tot de gemeenteraad anders beslist; het streven is een geldigheid van 10 jaar of langer. Het plan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.

In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatie-fonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.

Dit bestemmingsplan is gelegen binnen de strategie 'Stad, rood beeldbepalend'. In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud van de bestaande structuur, kwaliteit, identiteit en functionaliteit. Uiteindelijk moet het groen in deze meer stenige gebieden omspoeld zijn door grotere groenstructuren die deel uitmaken van de groene dooradering die op de groene wiggen aansluit. en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Binnen de aangeduide groenarme buurten - zoals het plangebied - wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal.

Trefpunt groen

Met Trefpunt Groen Eindhoven heeft op 16 januari 2017 overleg plaats gevonden. In deze bespreking is het plangebied en de hierin voorziene ontwikkeling in detail besproken. Door Trefpunt Groen Eindhoven is aangeven dat zij akkoord zijn met het plan gezien het feit dat het om een inbreidingslocatie gaat.

Vanuit het oogpunt van groen en duurzaamheid adviseert trefpunt groen betreffende de realisatie van groene daken t.b.v. waterberging en luchtkwaliteit, het inrichten van het binnenterrein met borders t.b.v. waterberging en een prettig verblijfsklimaat, het planten van bloeiende gecultiveerde bomen voor seizoensbeleving op het binnenterrein alsmede het eventueel plaatsen van grotere bomen t.b.v. thermisch comfort. Bij de verdere planontwikkeling zal, daar waar mogelijk, met de adviezen van Trefpunt groen rekening worden gehouden c.q. deze adviezen worden geïmplementeerd. Hierbij zal worden gekomen tot groene daken op blok B alsmede een kwalitatieve invulling van publieke binnenplein waar ook nog een groene invulling in terugkomt (wordt in de fase voorafgaand aan aanvraag omgevingsvergunning nader ingevuld). 

3.8.2 Verordening bomen

Op 7 april 2015 heeft de gemeenteraad de Verordening Bomen 2015 vastgesteld. Deze is op 24 augustus 2016 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels Bomen samen, vervangen het onderdeel houtopstanden uit de Algemene Plaatselijke Verordening, het Bomenbeleidsplan 2008 en de Nota Niet kappen tenzij.

Het bomenbeleid van de gemeente Eindhoven heeft tot doel een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te ontwikkelen dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en het groene imago van Eindhoven. Centraal hierbij staat het behoud en het versterken van een gezond, gevarieerd, duurzaam en kwalitatief hoogwaardig bomenbestand. Samen met de Nadere regels bomen vormt de Verordening Bomen 2015 het bomenbeleid van de gemeente Eindhoven Deze verordening biedt tevens handvaten voor het verlenen van vergunningen, toezicht en handhaving op het gebied van bomen.

Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek. Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij een voorname rol. Een hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad is waar de gemeente naar streeft. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere belangen preferabel zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.

Een belangrijk onderdeel van de Verordening Bomen is de Groene Kaart. Het is een topografische kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstand. De Groene Kaart bevat verschillende categorieën houtopstanden. Voor bomen in gemeentelijk eigendom (publiek eigendom) kent de Groene Kaart zes categorieën:

  • Monumentale bomen;
  • Waardevolle bomen;
  • Basisbomen;
  • Bomen hoofdstructuur;
  • Bomen nevenstructuur;
  • Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend.

De Groene Kaart kent daarnaast voor bomen in particulier eigendom (privaat eigendom) drie categorieën:

  • Waardevolle bomen;
  • Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend;
  • Bomen op percelen van 500 m² of groter.

Voor het vellen van een houtopstand die deel uit maakt van tenminste één van deze categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning verplicht.

De Verordening is uitgewerkt in nadere regels Bomen. Deze zijn op 19 juli 2016 vastgesteld door het college en op 4 augustus 2016 in werking getreden. De beleidsregels geven inzicht in de wijze waarop het college gebruik maakt van de aan haar in de Verordening toegekende bevoegdheden tot het aanwijzen en plaatsen van houtopstanden op de Groene Kaart. Tevens zijn richtlijnen uitgewerkt voor omgang met overlast, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de weigeringsgronden bij beoordeling van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in houtopstanden.

Plangebied

Binnen het plangebied is geen sprake van bomen.

Buiten het plangebied staan op een afstand tot maximaal 10 meter van het plangebied enkele bomen. Voor deze bomen moet voorkomen worden dat eventuele bemalingsactiviteiten een negatieve invloed hebben op het wortelstelsel van de aanwezige boom (bomen).

Het tijdelijk verlagen van de waterstanden kan wortelgroei stimuleren. Na beëindiging van de werkzaamheden komen haarwortels onder het grondwaterniveau. De aangroei van wortels is gestimuleerd in de droge periode. Grondwater (hangwater) uit de capillaire zone kan niet langer door het wortelstelsel worden opgenomen (te diep doorgeschoten) met alle gevolgen van dien. Om toch tijdelijke grondwaterstanden te kunnen verlagen, zonder nadelige beïnvloeding nabij de boom (bomen), kan bevloeiing of bewatering worden toegepast.

Bij solitair bomen in het groeiseizoen is er vaak sprake van een behoorlijke verdamping en is bevloeiing van de bodem vaak niet afdoende. Indien een voedingsdrain ontbreekt kan een verticale bewateringsfilter aangebracht worden ter hoogte van het wortelstelsel. Het verticaal filter word aangesloten op een netvat of waterbak welke verhoogd is opgesteld. Het netvat kan worden voorzien van een regelbare afsluiter zodat de hoeveelheid te infiltreren water ingeregeld kan worden. Visuele controle op het waterniveau van het netvat geeft aan wanneer deze wederom gevuld dient te worden. In de regel eens per 2 à 3 dagen.

Voorafgaand aan de realisatie van de bebouwing zal door ontwikkelaar een plan opgesteld worden de invloed van eventuele bouwwerkzaamheden op de omliggende bomen te minimaliseren. In overleg met de eigenaren van de bomen zal dit plan ten uitvoer worden gebracht.

3.9 Maatschappelijke voorzieningen

Onder maatschappelijke voorzieningen worden verstaan educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en daarbij behorende voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening;

In het plangebied is in beperkte mate ruimte (maximaal 1.600 m²) voor maatschappelijke voorzieningen in het onderdeel hoogbouw op de begane grond. Deze ruimte is echter ook bestemd voor kantoren alsmede dienstverlening. In zoverre is geen sprake van een wijziging ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan.

3.10 Horeca

Op 11 maart 2014 heeft de gemeenteraad het nieuwe horecabeleidsplan 'Kennis maken met een gastvrije stad' vastgesteld. Eindhoven wil aantrekkelijk zijn om er te komen, verblijven, studeren, wonen en werken. Horeca speelt hierbij een belangrijke rol. Het horecabeleidsplan bevat een aantal speerpunten om ervoor te zorgen dat de horeca in Eindhoven kan meebewegen met de ontwikkelingen in de stad. De gemeente wil de vestiging van kwalitatief goede horecabedrijven stimuleren. Daarbij is een wederzijdse versterking van de nabije andere functies belangrijk. Om dit bewerkstelligen maakt het horecabeleidsplan onderscheid gebiedtypen en in typen horeca.

Typen horeca

Het horecabeleidsplan maakt onderscheid in twee typen horeca:

Nat & Droog

Het al dan niet schenken van alcohol is vanuit de taken van de overheid zeer bepalend. Om die reden is een eerste onderscheid naar nat en droog logisch. Indien een horecabedrijf geen alcoholische dranken verstrekt, wordt deze gerekend tot de droge horeca. Natte horeca verstrekt alcoholische dranken.

Dag, Avond & Nacht

Naast de indeling op basis van het schenken van alcoholhoudende dranken moeten we echter ook kijken naar de exploitatietijden. Op basis hiervan kan worden gekeken naar de tijden waarop een horecabedrijf invloed heeft op zijn omgeving. Ook dit heeft weer een verband met wanneer de overheid welke taak heeft. Hierin kunnen in beginsel drie typen worden onderscheiden: dag-, avond en nachthoreca. Van belang is hierbij de combinatie met nat of droog.

Regels over het schenken van alcohol en openingstijden zijn opgenomen in de drank- en horecawet en in de APV. In het bestemmingsplan worden hierover geen regels opgenomen. Wel wordt in het bestemmingsplan opgenomen welke vorm van horeca is toegestaan. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de lijst van Horeca-activiteiten (Bijlage 1 regels).

Gebiedstypen

In het horecabeleidsplan wordt onderscheid gemaakt in drie gebiedstypen:

  • 1. Stimuleringsgebied: gebieden waar uitbouw van de horecasector mogelijk is.
  • 2. Toelatingsgebied: gebieden waar per aanvraag wordt bezien of nieuwe horeca of uitbreiding van bestaande horeca inpasbaar is. Dit is afhankelijk van onder andere infrastructuur, woonbelangen, levendigheid, leefbaarheid en milieu-aspecten.
  • 3. Restrictiegebied: gebieden waar (vanuit leefbaarheid) een vermindering van het aantal horecavestigingen wordt nagestreefd.

Per deelgebied of cluster wordt aangegeven welk gebiedstype van toepassing is.

Het plangebied

Het plangebied aan de Boschdijk is aldus gelegen aan een radiaalweg. Radiaalwegen worden toelatingsgebied, waarmee waar mogelijk functiemenging via wonen, kleinschalige kantoren, bedrijven en voorzieningen. De algemene lijn blijft gehandhaafd. Deze is dat hier geen nieuwe cafés en koffiehuizen zijn toegestaan, tenzij er bijzondere omstandigheden aanwezig zijn om dit wel vrij te geven. Dit restrictieve beleid vloeit voort uit de woonbelangen. Er is geen reden om van dit beleid af te wijken. Echter ook hier moet rekening worden gehouden met de toenemende leegstand, voortschrijdende branchevervaging en de toenemende moeilijkheid om horeca in afzonderlijke sectoren op te knippen.

Binnen het plangebied wordt in maximaal 300 m² horeca voorzien, waarbij geen nieuwe cafés, koffie- en theehuizen worden toegestaan

3.11 Kantoren

De Kantorenstrategie 2012-2020 is niet langer (alleen) gebaseerd op het voeren van regie op de nieuwbouw kantorenmarkt. Juist op de bestaande markt zijn maatregelen nodig om deze gezonder te maken. Dat vraagt enerzijds om een positieve en actieve grondhouding van gebouweigenaren. Anderzijds is er vaak nog een (andere) vastgoedpartij nodig die op creatieve wijze met de leegstand aan de slag wil gaan. De gemeente Eindhoven speelt daarbij in toenemende mate een stimulerende en faciliterende rol. De Eindhovense werkwijze is afgestemd met de andere 'kantoorgemeenten' in de stedelijke regio. Dit is vastgelegd in een 'Regionale programmering kantoorlocaties' d.d. november 2013.

Het grootste deel van de werkgelegenheid in de regio Eindhoven is gehuisvest in een kantooromgeving. Door diverse oorzaken is de Nederlandse en ook de regionale kantorenmarkt de laatste jaren flink uit balans geraakt. De aanbodpercentages liggen op dit moment rond de 16%; ruim twee keer zoveel als bij een gezonde kantorenmarkt hoort. Het totale aanbod van kantoren in Eindhoven bedroeg op 1 januari 2015 circa 250.000 m². Dit overaanbod aan kantoorruimte is voor een groot deel structureel van aard. Dit is een bedreiging voor de economische ambities van (de regio) Eindhoven en vraagt dus om gericht handelen.

In het nieuwe beleid wordt niet alleen op nieuwbouw gestuurd, maar ook op de bestaande kantorenmarkt. De focus ligt daarbij op het terugdringen van kantorenleegstand in bestaande gebouwen. Met deze aanpak hoopt het college vraag en aanbod op de Eindhovense kantorenmarkt in kwantitatieve én kwalitatieve zin beter op elkaar af te stemmen, zodat een goede balans ontstaat met toekomstbestendige locaties, die bijdragen aan de realisatie van de Brainport-ambities van stad en regio.

Binnen Eindhoven worden drie afzonderlijke nieuwbouw kantorenmilieus onderscheiden, te weten Stationsgebied, Strijp-S en Flight Forum. Deze verschillende kantorenmilieus voorzien in een specifieke en onderscheidende behoefte. Het is belangrijk om deze onderscheidende kwaliteiten de komende jaren verder uit te bouwen. Het is daarnaast belangrijk dat ongebreidelde groei van de kantorenvoorraad, door toevoeging van niet duurzame/toekomstbestendige nieuwbouw, wordt voorkomen. Kantoorgebruikers die op zoek zijn naar nieuwe huisvesting worden daarom zoveel mogelijk bediend op de bestaande kantorenmarkt.

Nieuwbouw van kantoren op geprioriteerde locaties en door middel van toekomstbestendige gebouwen is nog slechts met inachtneming van hiervoor genoemde uitgangspunten mogelijk. De gemeente voert geen leegstandsverordening in. De uitvoering hiervan kost veel inspanning, terwijl ervaringen elders leren dat het gewenste resultaat veelal uitblijft. Wel komt er een 'Eindhovense Leegstandsmonitor kantoren' (actueel overzicht van leegstaande kantoren), bedoeld als stimulerend middel om marktpartijen ertoe aan te zetten 'iets' met leegstaande gebouwen te gaan doen. De gemeente Eindhoven zal ook proactief partijen met elkaar in verbinding brengen, om zo bij te dragen aan mogelijke nieuwe samenwerkingsverbanden en creatieve oplossingen voor dit vraagstuk. In onze 'slimme regio' zijn legio partijen die samen in staat zijn om 'slimme oplossingen' te bedenken.

De gemeente Eindhoven zal, uiteraard passend binnen wet- en regelgeving, proactief meewerken aan gewenste transformatie van leegstaande kantoren. Echter niet alle kantoren zijn geschikt voor andere functies. Soms vanwege technische aspecten of locatiegebonden aspecten. Een deel van de kantoren zal dus naar verwachting op termijn gesloopt worden.

Geen van bovenstaande prioritaire gebieden is gelegen binnen het plangebied van dit bestemmingsplan. Naast de geprioriteerde grootschalige kantorenlocaties is ook op 'overige locaties' de ontwikkeling van (kleinschalige) kantoren mogelijk. Het gaat hierbij om locaties binnen de stad welke eigendom zijn van ontwikkelaars en waar, veelal van oudsher, een nieuwbouw kantoorontwikkeling is toegestaan. De gemeente laat deze initiatieven echter over aan de markt en beperkt zich tot, voor zover aan de orde, het toetsen van deze initiatieven aan de (in de Prioriteitennota) gestelde voorwaarden, zoals haalbaarheid en wenselijkheid.

Onderhavig plangebied valt onder de noemer 'overige locaties'. De hoeveelheid kantoren die binnen het plangebied mogelijk wordt gemaakt is kleiner dan hetgeen onder het voorheen vigerende bestemmingsplan ter plaatse mogelijk was.

3.12 Kabels, leidingen

Planologisch relevante leidingen dienen in het bestemmingsplan te worden bestemd. Tevens moeten relevante zones worden aangegeven, waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd :

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Daarnaast moeten optisch vrije paden in het bestemmingsplan worden opgenomen.

Binnen het plangebied liggen geen hoofdtransportleidingen en straalpaden die vanuit ruimtelijk oogpunt relevant zijn voor verwerking in het bestemmingsplan. Binnen het plangebied bevinden zich geen onder- of bovengrondse hoogspanningsleidingen. Ook in de nabijheid van het plangebied ontbreken dergelijke leidingen.

3.13 Luchtvaart

Algemeen

Het plangebied is gelegen op circa 5.5 kilometer afstand van Eindhoven Airport / Vliegbasis Eindhoven. Vanwege de veiligheid van het vliegverkeer brengt dit bepaalde hoogtebeperkingen met zich mee. Het betreft beperkingen vanwege het obstakelbeheergebied, het ILS (Instrument Landing Systeem) en de invliegfunnels. Het plangebied ligt daarnaast voor een deel binnen het radarverstoringsgebied van de vliegbasis Volkel.

Obstakelbeheergebied (Inner Horizontal en Conical Surface, IHCS)

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn verschillende regels opgenomen voor de bescherming van de nationale belangen (paragraaf 3.2.2). Er is één nationaal belang dat van belang is voor het plangebied, namelijk 'de uitoefening van defensietaken'. Het plangebied is namelijk deels gelegen in het obstakelbeheergebied van het militaire luchtvaartterrein Eindhoven Airport. Een obstakelbeheergebied bij een (militair) luchtvaartterrein kenmerkt zich door – gezien vanuit het vliegveld – een aantal vlakken waarvan de hoogte oploopt met het toenemen van de afstand tot het luchtvaartterrein. In het gebied gelden beperkingen ten aanzien van de hoogte van objecten. Het obstakelbeheergebied is een samenstelling van de funnel en het 'Inner Horizontal and Conical Surface', die beide zijn gekoppeld aan de ligging van de start- en landingsbaan(banen) ter waarborging van veilige vliegprocedures voor startende en landende vliegtuigen, alsmede vlakken die verband houden met het goed functioneren van het Instrument Landing Systeem en eventueel andere aanwezige navigatiemiddelen.

In deel 3 van het Tweede Structuurschema Militaire Terreinen is voor militaire luchtvaartterreinen een uitbreiding van het obstakelbeheergebied aangekondigd in overeenstemming met de norm die door de International Civil Aviation Organisation (ICAO) wordt gesteld. Dit betekent dat rondom de gehele luchthaven een obstakelvrij vlak (IHCS) ligt van 45 m hoog ten opzichte van de start- en landingsbaan; dit is NAP +65 m omdat de baan op een hoogte van NAP +20 m ligt. Dit vlak gaat over in een conisch vlak met een helling van 5% tot 145 m, zoals aangegeven op onderstaande tekening.

Concreet betekent dit dat op basis van het obstakelbeheergebied ter plaatse van het plangebied een hoogte voor objecten van N.A.P. + 100 meter mag gelden. De kruin van de weg is in het plangebied gelegen op N.A.P. + 20 meter. De bouwhoogte van bouwwerken mag daarmee maximaal 80 meter bedragen. De maximale toegestane bouwhoogte voor bouwwerken bedraagt volgens het bestemmingsplan 66 meter. De maximale toegestane hoogte in het plangebied is - ook na eventuele toepassing van de 10% afwijkingsbevoegdheid - dus lager dan toegestaan is in het kader van het obstakelbeheergebied. Het bestemmingsplan is dus niet in strijd met het nationale belang 'uitoefening van defensietaken'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80297-0301_0027.png"

afbeelding : obstakelbeheergebied vliegbasis Eindhoven

ILS (Instrument Landing System)

De luchthaven beschikt over ILS-apparatuur teneinde een landing in verminderde weersomstandigheden mogelijk te maken. Hiervoor bestaat een ICAO-norm die richtlijnen bevat omtrent het beperken van gebieden waarin obstakels kunnen worden opgericht. Het gebied van de ILS valt grotendeels binnen het obstakelbeheergebied, echter gedeeltelijk met een andere hoogtebeperking Deze gebieden bestaan uit meerdere vlakken, zowel horizontaal als oplopend. Om te voorkomen dat de werking van het ILS wordt verstoord, is het noodzakelijk om binnen het betreffende gebied, voordat een object wordt opgericht, een toetsing te laten plaatsvinden. Het plangebied is niet gelegen in het ILS gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80297-0301_0028.png"

afbeelding : ILS verstoringsgebied vliegbasis Eindhoven

Funnels

Daarnaast zijn er obstakelvrije vlakken vastgesteld bestaande uit start- en landingsvlakken met zijkanten (zogenaamde 'funnels') in de verlengde van de start- en landingsbanen. Binnen deze obstakelvrije vlakken gelden beperkingen ten aanzien van het oprichten van hoge obstakels (van 20 tot 170 m boven NAP). Het plangebied ligt niet binnen deze funnels.

Radarverstoringsgebied

Het plangebied bevindt zich binnen de radarverstoringsgebieden van de radarstations Herwijnen en Volkel. De aanwijzing van de radarverstoringsgebieden (op grond van het RARRO) beogen het ongestoord functioneren van radar- en communicatieapparatuur te waarborgen.

Rond een radarstation wordt een cirkel met een straal van 15 nautische mijl (= 27,8 km) aangehouden, gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dat radarverstoringsgebied dient voor ieder obstakel, hoger dan 65 m + NAP, te worden berekend of er verstoring van de radar optreedt. De planlocatie valt niet binnen de cirkels van de radarstations van Herwijnen of Volkel. Buiten de cirkels is eveneens sprake van radarverstoringsgebied van bij beide radarstation, waarbinnen voor Herwijnen een hoogtebeperking geldt van 90 meter voor windturbines. Voor Volkel bedraagt deze beperking 114 meter. Het plangebied bevindt zich binnen voormelde gebieden, maar omdat de ontwikkelingen niet voorzien in de bouw van windturbines is het functioneren van de radarstations niet in het geding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80297-0301_0029.png"

afbeelding : radarverstoringsgebieden

Luchthavenbesluit Eindhoven

Op 29 december 2007 is het Besluit tot aanwijzing van het militaire luchtvaartterrein Eindhoven in werking getreden. In dit besluit is tevens de geluidszone vastgelegd. Voorafgaand aan deze procedure is een milieueffectrapportage uitgevoerd. In het Milieueffectrapport Militair Luchtvaartterrein Eindhoven zijn o.a. de gevolgen voor geluid, de luchtkwaliteit en externe veiligheid weergegeven voor de maximaal mogelijke gebruiksruimte van de luchthaven. Het aanwijzingsbesluit komt overeen met planalternatief 2 uit het MER. Dit aanwijzingsbesluit in verwerkt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

Eind 2009 is de Regelgeving voor burgerluchthavens en militaire luchthavens (RBML) in werking getreden. Op basis van deze regelgeving moet een luchthavenbesluit worden opgesteld voor het militaire luchtvaartterrein Eindhoven. Het Luchthavenbesluit Eindhoven is op 1 oktober 2014 in werking getreden. Voor dit luchthavenbesluit is een milieueffectrapportage uitgevoerd. In het MER zijn o.a. de gevolgen voor geluid, de luchtkwaliteit en externe veiligheid weergegeven voor de maximaal mogelijke gebruiksruimte van de luchthaven. Dit luchthavenbesluit met beperkingengebied wordt bij de eerstvolgende wijziging van het Rarro en Barro meegenomen.

In dit luchthavenbesluit zijn het luchthavengebied en het beperkingengebied aangewezen. Er zijn geen regels over externe veiligheid opgenomen in dit luchthavenbesluit.

In het beperkingengebied gelden beperkingen :

1. door de 'nieuwe' 35 Ke geluidszone.

Binnen de in het luchthavenbesluit Eindhoven opgenomen 35 Ke geluidszone mogen geen nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen (zijnde onderwijsfunctie of gezondheidszorgfunctie) worden gerealiseerd (aldus Besluit militaire luchthavens).

2. door het obstakelbeheergebied (IHCS), de ILS en de vliegfunnels De hoogtebelemmeringen zoals die gelden op basis van het Barro en het Rarro (zie 3.2.3.) gelden tevens op basis van dit luchthavenbesluit.

3. in het vogelbeheersgebied.

Binnen het vogelbeheersgebied is in beginsel een grondgebruik of een bestemming binnen de volgende categorieën niet toegestaan :

  • a. oppervlaktewateren met een oppervlakte van meer dan 3 hectare;
  • b. natuurbeschermingsgebieden en vogelbeschermingsgebieden;
  • c. vishouderijen met extramurale bassins;
  • d. extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal;
  • e. afvalwaterzuiveringsinstallaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80297-0301_0030.png"

afbeelding : Vogelbeheersgebied (=lichtgroen) en luchthavengebied (=donkergroen) uit het Luchthavenbesluit Eindhoven

De aspecten geluid en bouwhoogten worden elders in deze toelichting besproken. De regels van dit bestemmingsplan maken gebruik als hiervoor onder 3. bedoeld niet mogelijk, zodat van strijdigheid met dit luchthavenbesluit geen sprake is.

3.14 Hoogbouwvisie

Hoogbouwbeleid

In de notitie 'De derde dimensie van een laagbouwstad, Hoogbouwvisie Eindhoven' (Gemeente Eindhoven, vastgesteld door de Raad in haar vergadering van 16 december 2008) is het hoogbouwbeleid van de gemeente Eindhoven vastgelegd. Het doel van de notitie is het vormen van een afwegingskader voor nieuwe hoogbouwprojecten. Het hoogbouwbeleid levert een bijdrage aan de doelstellingen van het raadsprogramma Ruimtelijke Kwaliteit. Het beleid is bindend voor besluitvorming en visieontwikkeling, maar heeft geen juridische status (dat ligt vast in bestemmingsplannen). Het is allereerst een toetsingskader waarmee de wenselijkheid van hoogbouw kan worden bepaald.

Hoogbouw is een vorm van intensief ruimtegebruik en levert een belangrijke bijdrage aan de manier hoe de stad omgaat met de verstedelijkingsdruk. Eindhoven wil het beste van twee werelden zijn. Aan de ene kant is Eindhoven een dynamische stad, die prikkelt en stimuleert; aan de andere kant is Eindhoven een stad waar het goed en rustig wonen is, met volop groenvoorzieningen.

Het is daarom belangrijk dat gebieden in de stad zich sterk van elkaar onderscheiden om daarmee die diversiteit te waarborgen. Vanuit die visie bezien moeten duidelijke keuzes worden gemaakt over de gebieden waar hoogbouw wel of niet wordt toegestaan. Dit is sterk afhankelijk van externe factoren en de bereikbaarheid per auto en openbaar vervoer speelt een bepalende rol. Een belangrijke functie wordt toegedicht aan de HOV-lijnen.

In de Hoogbouwnota wordt onderscheid gemaakt tussen hoogbouw in de S-categorie (buurtaccenten tot vijf lagen hoog), de M-categorie (structuurdragende hoogbouw tot 45 meter), de L-categorie (stedelijke oriëntatiepunten tot ongeveer 75 meter), de XL-categorie (regionale landmarks, torengebouwen zichtbaar van buiten de stad tot 105 meter) en de XXL-categorie (gebouwen hoger dan 105 meter).

Het gebied rondom de locatie is in de Hoogbouwnota aangemerkt als primair een laagbouw milieu. Dit heeft niet tot gevolg dat in een dergelijke omgeving hoogbouw is uitgesloten. Op onderstaande tekening is onder meer te zien dat aan de overzijde van de ring ter plaatse van de locatie (zie blauwe cirkel) sprake is van twee voorbeelden van hoogbouw in de M-categorie. Tot deze zogenoemde middelhoogbouw, de M-categorie, behoren gebouwen tot 45 meter hoog. Dit type gebouwen begeleidt bijvoorbeeld de Kennedylaan en is daarmee kenmerkend voor de entree vanaf de snelweg tot het centrum van Eindhoven. Maar ook bijvoorbeeld de Montgommerylaan als meest centrale as in Eindhoven wordt begeleid door gebouwen van dit formaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80297-0301_0031.png"

afbeelding : weergave bestaande hoogbouw in hoogbouwnota 2008

In de hoogbouwnota wordt verder gesproken over de ring en specifiek het knooppunt met de Boschdijk :

“De ring verbindt alle stadsdelen met elkaar. Vanaf de ring wordt de opbouw van de stad ervaren. Zo valt de afwisseling en diversiteit van de stad op; in de Dommelzone is de omgeving groen, rond de Westcorridor wordt de stad stedelijker, de Boschdijk en de Karel de Grotelaan zijn opvallende knooppunten …”

Aangegeven wordt verder in de nota, dat de situering van de toren moet passen in de ruimtelijke structuur van punten, lijnen en vlakken. Hoogbouw sluit aan bij hoogtes in de omgeving en versterkt de herkenbaarheid van de stedelijke hoofdstructuur en de skyline van de stad. Hoogbouw initiatieven moeten worden ingetekend in een isometrie van de wijdere omgeving, zodat de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit een oordeel kan geven over de ruimtelijke impact die het object teweeg brengt.

Het plangebied c.q. bouwplan

Het ontwerp voor de Bakermat aan het Marconiplein bestaat uit een ensemble van gebouwen met verschillende hoogtes. Deze verschillende hoogtes zijn gerelateerd aan bestaande hoogtes in de directe omgeving van het Marconiplein, met uitzondering van het hoogste gebouw op de hoek (gebouw 2). De gebouwen 1,3 en 4 pikken de hoogte op van de aan de overzijde staande appartementengebouwen ( respectievelijk 11 bouwlagen en 9 bouwlagen) en het gebouw 5 en 6 de hoogte (4 bouwlagen) van de flats aan de overzijde van de Johannes van der Waalsweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80297-0301_0032.png"

De voorgestelde hoogste hoogte van 58 meter (gebouw 2) behoort tot de L categorie (45 m – 75 m) uit voormeld hoogbouwbeleid. In de ruimtelijke vorm van de stad wordt een (toren)gebouw met deze hoogte aangemerkt als “stedelijk oriëntatiepunt”. Het is een type gebouw dat herkend wordt als een bekend punt in de stad zoals het (vroegere) 'Philips Nederland' gebouw iets verderop aan de Boschdijk. Daarmee markeert dit gebouw de bijzondere ligging van deze locatie op de kruising van de Rondweg en de van oudsher belangrijke historische toegangsroute: de Boschdijk.

De gebouwen 1, 3 en 4 zijn respectievelijk 37, 36 en 33 meter hoog en behoren daarmee tot de M-categorie (15 m – 45 m). Gebouwen met deze hoogte staan aan de (veelal moderne) radiale invalswegen van de stad en dragen bij aan een herkenbare entree vanaf de snelweg naar het centrum.

Aan de Johannes van der Waalsweg staat het gebouw 5/6 dat met de hoogte 14,50 meter behoort tot de S-categorie. Deze gaat tot 15 meter en wordt beschreven als een buurtaccent. De 5e bouwlaag aan de binnenzijde rondom de centrale hof is weliswaar hoger, namelijk 17,50 meter, maar deze maat verschijnt niet aan de Joh. van der Waalsweg en deze laag past met haar bijzondere verschijningsvorm in het totale ensemble van de bijzonder vormgegeven gebouwen.

Het is belangrijk te vermelden, dat juist vanwege de bijzonder vormgegeven gebouwen, simpel gezegd gebouwvolumes met daartegen zogenaamde 'voorzet'gevels, de hoogtes hiervan hoger zijn dan van het daadwerkelijke gebouwvolume. Bij gebouw 1 en 4 is dit 2 meter, bij gebouw 2 is dit 8 meter en bij gebouw 3 is dit 6 meter. Tevens zal op gebouw 2 een bijzondere een bouwkundige voorziening ter markering of verfraaiing van het gebouw worden gerealiseerd.

Conclusie is dat enerzijds de poortfunctie van de locatie richting het centrum wordt versterkt en anderzijds door de onderverdeling van het project wordt aangesloten bij het karakter van de achterliggende woonwijk. Aldus sluit het bouwplan voldoende aan bij de hoogbouwvisie.

3.15 Windhinder, privacy en bezonning

3.15.1 Windhinder

In Nederland bestaat geen wetgeving ter voorkoming van windhinder of windgevaar. Op basis van artikel 3.1. Wro dient in het kader van de zorg voor een goede ruimtelijke ordening echter bij het opstellen van ruimtelijke plannen windhinder of windgevaar te worden meegenomen in de afwegingen, indien aard of omvang van de bebouwing en van de omgeving hiertoe aanleiding geeft.

In 2006 is de privaatrechtelijke norm NEN 8100 'Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving' uitgekomen. Deze norm geeft richtlijnen (methodes) voor het uitvoeren van windtunnel- en CFD onderzoek. Daarnaast wordt een beoordelingsmethodiek van windhinder en windgevaar. Hierbij wordt gewerkt met uurgemiddelde windsnelheden (m/s) gerelateerd aan de overschrijdingskans in percentage van uren per jaar. In een tabel is voor verschillende situaties en activiteiten (doorlopen, slenteren, langdurig zitten) een beoordeling van het windklimaat gegeven (slecht, matig, goed). Daarnaast is een toetsingskader ten aanzien van windgevaar uitgewerkt.

In opdracht van SDK Vastgoed bv is door DPA Cauberg-Huygen voor het plan 'de Bakermat' te Eindhoven op basis van voormelde NEN 8100 een theoretische beschouwing van het windklimaat opgesteld, welke als Bijlage 1 bij de toelichting is opgenomen.

De noodzaak tot nader onderzoek met CFD is bepaald aan de hand van het beslismodel uit de NEN 8100. De bouwhoogte van het plan is met een bouwhoogte van circa 53 meter ruimschoots hoger dan de maatgevende hoogte van 30 meter. Op basis hiervan is onderzoek met CFD of windtunnel noodzakelijk om het windklimaat nauwkeurig en zorgvuldig te beoordelen. De voorliggende theoretische beschouwing ('beoordeling door een windhinderdeskundige') op basis van bureauexpertise en kentallen uit de literatuur geeft, in voorbereiding op vervolgonderzoek, een eerste inzicht van het windklimaat in een plangebied, waarbij mogelijke aandachtspunten vroegtijdig gesignaleerd kunnen worden, zodat hierbij bij de verdere uitwerking rekening mee gehouden kan worden.

Naar aanleiding van de theoretische beschouwing is in opdracht van SDK Vastgoed bv door DPA Cauberg-Huygen een windstudie conform NEN 8100 uitgevoerd op basis van berekeningen met Computational Fluid Dynamics (CFD). De rapportage CDF windhinderonderzoek is als Bijlage 2 bij de toelichting opgenomen. Uit dit onderzoek blijkt het volgende.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80297-0301_0033.png"

Afbeelding situatie windhinder zoals volgt uit de rapportage CDF windhinderonderzoek

In bijgevoegde rapportage is in tabel 2.1 de criteria voor windhinder opgenomen (hieronder ook opgenomen). Deze criteria is de richtlijn als toetsingskader voor de ontwikkeling.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80297-0301_0034.png" 

Uit bovenstaande afbeelding blijkt dat in de doorgaande straten Boschdijk en J. v.d. Waalsweg (doorloop gebieden) langs het plangebied windklimaat klasse A en B aanwezig is. Het windklimaat is hier daarmee ruim voldoende. Het entreegebied op de hoek Boschdijk – Marconilaan heeft klasse A tot B, wat goed is voor slenteren en hiermee voldoet aan de gestelde ambities. De ambitie voor het binnenterrein is klasse A tot B. Als de doorgang naar het binnenterrein dicht gezet wordt is het windklimaat in het binnenhof zeer luw, met overwegend klasse A (goed voor langdurig zitten). Op bovenstaande afbeelding is uitgegaan van de situatie dat de doorgang dicht is.In principe blijft de doorgang open. Pas bij een bepaalde windsnelheid zullen de deuren automatisch sluiten waardoor altijd een goed windklimaat gegarandeerd kan worden.

Aan de noordzijde aan de Marconilaan is een gebied met klasse D en lokaal klasse E aanwezig. Dit gebied is overwegend bestemd voor gemotoriseerd verkeer (autoweg). Op het trottoir (doorloop gebied) is tevens een zone met klasse D aanwezig en een heel klein gebied met klasse E. Het slechte windklimaat ter plaatse ontstaat mede door de stedenbouwkundige profilering van de Marconilaan. Alleen ingrijpende, en stedenbouwkundig gezien ongewenste, maatregelen kunnen het iwndklimaat significant verbeteren. Een maatregel die die doorgevoerd kan worden waardoor het gebied met klasse E meer naar de weg verplaatst (niet het trottoir) is het dicht zetten van de tussenruimte. Dat wil zeggen dat de nieuwbouw tegen de bestaande 4-laagse bebouwing wordt gebouwd en daarbij geen openingen aanwezig zijn. Indien de nieuwbouw niet tegen de bestaande bebouwing gebouwd wordt, kan de tussenruimte met een luifel/afdak 'dichtgezet' worden tegen de bestaande 4-laagse bebouwing. Een dergelijke situatie wordt acceptabel geacht gelet op de omstandigheden. Deze omstandigheden zijn het bestaande wegprofiel van de Marconilaan dat niet zonder ingrijpende maatregelen aangepast kan worden, het slechte windklimaat na maatregelen voornamelijk op de weg (autoweg) is gesitueerd en het een stedelijk gebied betreft.

Verder blijkt uit de CDF-rekenresultaten dat in een heel klein van het gebied dat is aangemerkt als windklimaat klasse E ook het gevaarcriterium wordt overschreden. Zie hiervoor onderstaande figuur (figuur 6.1 zoals opgenomen in de rapportage CDF-windhinderondezoek, bijlage 2). Een dergelijke beperkte overschrijding van het gevaarcriterium mag conform NEN 8100 geaccepteerd worden in doorloopgebieden. Het betreft hier een doorloopgebied. Gelet op het feit dat het een heel klein gedeelte betreft, voornamelijk op de autoweg ligt en het stedelijk gebied betreft, wordt deze beperkte overschrijding als gevolg van deze ontwikkeling in dit plangebied geaccepteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80297-0301_0035.png"

Figuur windgevaar

Naar aanleiding van de resultaten in de rapportage CDF- windhinderonderzoek (Bijlage 2 bij de toelichting), alsmede de theoretische beschouwing van het windklimaat (Bijlage 1 bij de toelichting) is in de regels het volgende opgenomen:

  • De balkons moeten uitgevoerd worden met toepassing van de maatregelen die voor bepaalde delen op verschillende gebouwen zijn aangegeven met een rode lijn in paragraaf 7 van de rapportage CDF-windhinderonderzoek. Uit deze paragraaf blijkt tevens dat voor bepaalde balkons geen maatregelen zijn vereist omdat gelet op ligging en situering daar overwegend een windklimaat kwaliteitsklasse A wordt bereikt. Indien een ander bouwplan wordt gerealiseerd dan waarvan is uitgegaan in voornoemde rapportage geldt dat de balkons moeten worden uitgevoerd zoals in punt 3 van figuur 5.5. is opgenomen in de theoretische beschouwing, of zodanig uitgevoerd worden dat een vergelijkbaar windklimaat als voorgenoemde punt 3 (zijnde windklimaat kwaliteitsklasse A) op minimaal 2/3 van het balkon gegarandeerd is. Hierdoor wordt voor de (toekomstige) bewoners een een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd.
  • voor de activiteit bouwen is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waardoor gewaarborgd wordt dat in ieder geval de bebouwing aan de Marconilaan tegen de bestaande 4-laagse bebouwing gerealiseerd moet worden, zonder openingen, dan wel deze opening 'dichtgezet wordt met een luifel/afdak over de diepte van de 4-laagse bestaande bebouwing. Verder is geregeld dat minimaal hetzelfde windklimaat behaald moet worden zoals volgt uit het windhinderonderzoek dat is opgenomen in Bijlage 2, hetzij met de maatregelen die in het betreffende onderzoek zijn opgenomen, hetzij met andere maatregelen waarbij met een windhinderonderzoek (conform NEN 8100) de minimale vereiste windklimaat wordt behaald.

Gelet op het bovenstaande leidt het aspect windhinder niet tot belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.

3.15.2 Privacy en bezonning

Privacy

In het binnenstedelijk gebied is aantasting van privacy en vrij uitzicht als gevolg van nieuwe ontwikkelingen niet uit te sluiten. Toch is tijdens het ontwerp en de oriëntatie van de woongebouwen rekening gehouden met de privacy van (bewoners van) de omliggende bebouwing.

De oriëntatie van de hoogbouw is voornamelijk op de Marconilaan, de Boschdijk en op het eigen binnenterrein gericht. De twee torenelementen hebben zicht op de complexen aan de overzijde van het Marconiplein (o.a. appartementencomplex Pauluskerkplein), maar met een afstand van minimaal 120 meter is privacy voldoende geborgd.

De oriëntatie van de laagbouw richt zich voornamelijk op de Johannes van der Waalsweg en het eigen binnenterrein. Door bij de overige gevels geen gebruik te maken van volledige glasgevels maar toepassing van baksteen in combinatie met terugleggende beglazing is het zicht op en vanaf de naburige percelen beperkt. De privacy van de bestaande rijwoningen aan de Johannes van der Waalsweg wordt gewaarborgd door het zo veel mogelijk beperken van het directe zicht, door toepassing van bijvoorbeeld niet-transparante balkonvoorzieningen (melkglas of houten/metalen delen).

Bezonning

Van Aken Architecten heeft een onderzoek gedaan inzake de bezonning. Uit het bezonningsdiagram (opgenomen als Bijlage 3 bij deze toelichting) blijkt dat er geen sprake is van een ernstige schaduwwerking op de naburige percelen. Schaduwwerking zal veelal beperkt zijn tot de Marconilaan en het bijbehorende verkeersplein (Marconiplein).

3.16 Explosieven

Aan de hand van uitgebreid historisch archiefonderzoek is voor Eindhoven geïnventariseerd welke locaties mogelijk kans hebben op de aanwezigheid van niet gesprongen conventionele explosieven (zogenaamde blindgangers). Voor de gebieden die 'explosieven-verdacht' zijn wordt een nader onderzoek gewenst geacht. Uit zo'n nader onderzoek moet dan blijken of een feitelijk explosieven onderzoek nodig is.

Doordat de geallieerden dwars door Eindhoven zijn getrokken naar Son en er over en weer is geschoten met artillerie, is het nooit helemaal uit te sluiten dat er explosieven worden aangetroffen bij de grondwerkzaamheden.

Aldus is in het kader van dit bestemmingsplan opdracht gegeven aan Bodac BV tot het uitvoeren van een vooronderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van CE of delen daarvan binnen het projectgebied. Er zullen binnen het projectgebied immers diverse (grond)werkzaamheden gaan plaatsvinden. Indien er zich CE in de bodem bevinden, is dat een risico in het kader van de Openbare Veiligheid. Daarbij kan stagnatie van de werkzaamheden aanzienlijke kostenverhogingen tot gevolg hebben. Het is van belang om duidelijkheid te krijgen over de aard en omvang van de situatie aangaande CE ten einde de veiligheid van personeel en (directe) omgeving tijdens de realisatiefase op een verantwoorde wijze te kunnen waarborgen. Dit onderzoek is als Bijlage 4 bij deze toelichting opgenomen.

Op basis van inventarisatie van diverse beschikbare gegevens en foto's komt Bodac Bv tot de conclusie dat het plangebied kan worden gekwalificeerd als zijnde “onverdacht”. Het advies met betrekking tot de onverdachte gebieden geldt dat er voorafgaand aan de voorgenomen werkzaamheden geen vervolgstappen noodzakelijk zijn in de explosievenopsporing.

Conclusie is dat het aspect CE de totstandkoming van dit bestemmingsplan niet in de weg staat.

Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf

4.1 Bedrijven en milieuzonering

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009. In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gelegen die een mogelijke beperking met zich mee kunnen brengen ten aanzien van de uitvoerbaarheid van de woonbestemming.

4.2 Geluid

4.2.1 Normstelling en geluidsbronnen

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte in een aantal gevallen mag worden afgeweken.

De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming. Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.

In het voorliggend plan zijn de diverse woningen als geluidgevoelige bestemmingen opgenomen. Aldus is een door Tritium Advies BV een akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai uitgevoerd , waarbij de zogenaamde “Nieuwe situatie” - voor wat betreft wegverkeerslawaai en spoorweglawaai- getoetst is aan de normstelling van de Wet geluidhinder (Wgh). Op basis van de resultaten hiervan is vervolgens beoordeeld of voor het nieuwbouwproject extra geluidwerende maatregelen noodzakelijk zijn. De uitkomsten van dit onderzoek zijn als Bijlage 5 bij deze toelichting opgenomen.

4.2.2 Wegverkeerslawaai

Langs alle wegen bevinden zich als gevolg van de Wet geluidhinder geluidzones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Binnen de geluidzone van een weg moet de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen voldoen Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van woningen, zijnde nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, zodat nader akoestisch onderzoek naar geluidbelastingen ten gevolge van het wegverkeerslawaai noodzakelijk is.

Het plan ligt in de zone van de Marconilaan en de Boschdijk. De overige wegen in en nabij het plangebied zijn 30 km per uur wegen. Deze wegen en woonerven hebben volgens de Wet geluidhinder geen zone, zodat hiervoor geen hogere waarden kunnen worden aangevraagd of verleend. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient wel te worden beoordeeld of de geluidbelasting op de gevels van nieuw te bouwen woningen nabij wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur voldoet aan de voorkeursgrenswaarden van 48 dB.

Op basis van het voorgaande is voor wel zowel de zoneplichtige wegen als voor de genoemde 30-km/uurwegen in voormeld onderzoek van Tritium Advies getoetst of de geluidsbelasting van de nieuw te bouwen woningen voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. De voornaamste bevindingen en conclusies zijn hieronder weergegeven.

Voor de 30 km/uur weg Johannes van der Waalsweg geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB met maximaal 9 dB overschrijdt.

Voor de gezoneerde Boschdijk en Marconilaan geldt, dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. Daar waar de maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor nieuwbouw wordt overschreden, worden de betreffende gevels als dove gevel uitgevoerd. Daar waar de maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor nieuwbouw in stedelijk gebied niet wordt overschreden, is gelijktijdig met de procedure van het bestemmingsplan de procedure voor een beschikking hogere grenswaarde gevoerd.

Met betrekking tot een beschikking hogere waarde wordt nader ingegaan in paragraaf 4.2.6.

4.2.3 Railverkeerslawaai

Het plangebied ligt op ongeveer 400 meter van de spoorlijn tussen Eindhoven en Boxtel. Deze spoorlijn is opgenomen op de geluidplafondkaart spoor als bedoeld in artikel 1.4a besluit geluidhinder.

Een spoorweg die is aangegeven op de geluidplafondkaart, heeft een zone die zich uitstrekt vanaf de as van de spoorweg tot de breedte naast de spoorweg, gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf, als aangegeven in onderstaande tabel, afhankelijk van de hoogte van het geluidproductieplafond op het betrokken referentiepunt.

Deze zone kan zich uitstrekken van 100 tot 1200 meter, afhankelijk van een geluidproductieplafond kleiner dan 56 dB tot groter dan 74 dB. Uit onderstaande geluidkaart blijkt dat het plangebied op maaiveldniveau bezien niet is gelegen binnen de zone van de betreffende spoorlijn:

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80297-0301_0036.png"

Als gevolg van de hoogte ligging van het spoor en het hoge bouwvolume zijn de bovenste bouwlagen echter net wel geluidbelast ten gevolge van het railverkeer. De maximale geluidbelasting als gevolg van het railverkeer bedraagt 57 dB.

Voor de spoorlijn Eindhoven - Boxtel geldt, dat de voorkeursgrenswaarde voor railverkeerslawaai van 55 dB op meerdere locaties wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde wordt echter niet overschreden. Gelijktijdig met de procedure van het bestemmingsplan is de procedure voor een beschikking hogere grenswaarde gevoerd.

Met betrekking tot een beschikking hogere waarde wordt nader ingegaan in paragraaf 4.2.6.

4.2.4 Industrielawaai

Het plan ligt niet in de zone van een industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder, waarop de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers is toegestaan. Het aspect industrielawaai is dan ook niet aan de orde op onderhavig plan.

4.2.5 Luchtvaartlawaai

Het plangebied ligt op hemelsbreed circa 5,5 km van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). Vanaf 1 november 2009 geldt de Wet luchtvaart. Deze wet omvat een nieuw stelsel van besluitvorming en normen voor alle luchthavens, met uitzondering van Schiphol.

Conform de systematiek van deze wet is voor luchthaven Eindhoven één luchthavenbesluit vastgesteld met een militaire geluidsruimte voor militair vliegverkeer en een burgergeluidsruimte voor het commercieel burgermedegebruik. Het luchthavenbesluit is op 26 september 2014 vastgesteld. Met dit besluit is de 35Ke-geluidszone rond de luchthaven vastgelegd als grens van de geluidsbelasting van het gezamenlijke militaire en civiele vliegverkeer. Het plangebied ligt niet binnen deze vastgestelde geluidszone (35Ke-contouren. Deze geluidszone werkt daarom niet belemmerend voor onderhavig plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80297-0301_0037.png"

afbeelding : kaart geluidszone luchthaven Eindhoven (plangebied blauw omlijnd)

4.2.6 Hogere waarde

Het aanleggen van een geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting ten gevolge van het weg- en railverkeer tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet in de onderhavige situatie overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en landschappelijke aard. Het vergroten van de afstand tussen geluidbron en ontvanger is niet mogelijk in onderhavige situatie. Voor het toepassen van stiller wegdek en/of raildempers (bronmaatregelen) geldt dat de voorkeurgrenswaarde nog altijd wordt overschreden. Deze geluidreducerende maatregelen zijn derhalve niet erg doeltreffend. Het toepassen van deze maatregelen ontmoeten bovendien overwegende bezwaren van financiële aard.

Uit het hogere waardenbeleid van de gemeente Eindhoven blijkt, dat indien ontheffingswaarden worden vastgesteld die hoger zijn dan 53 dB, de betreffende woningen uitgevoerd dienen te worden met een geluidluwe zijde. Uit de rekenresultaten van het akoestisch onderzoek is gebleken dat de woningen beschikken over een geluidluwe gevel dan wel buitenruimte (onder andere door toepassing van geheel afsluitbare balkons).

Aangezien in onderhavige situatie sprake is van een procedure hogere waarde, is voor de woningen een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels nodig. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform een nader onderzoek) is vervolgens een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd en is er dus te allen tijde sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Op grond van het vorenstaande is een procedure hogere grenswaarde doorlopen. Het ontwerp besluit hogere waarde heeft samen met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegen en is nadien verleend.

4.2.7 Conclusie

Het aspect geluid vormt aldus geen belemmering voor de voorgestane invulling van het plangebied c.q. totstandkoming van het onderhavige bestemmingsplan.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Wettelijk kader

Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m³ (ìg/m³), voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m³ en een daggemiddelde van 50 microgram/m³. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 geldt een grenswaarde van 25 microgram/m³. In Eindhoven is de jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 overal lager dan 20 microgram/m³.

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt o.a. voor woningbouw-locaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg of niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen. Voor nieuwe kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte (van alle binnenruimten) omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg of niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.

Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

4.3.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.

Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.

In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AMvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.

4.3.3 Goede ruimtelijke ordening

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient op basis van artikel 3.1. Wro altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg.

In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.

4.3.4 Planbeschrijving en toetsing

Het programma dat in het plangebied zal worden gerealiseerd omvat de realisatie van circa 220 woningen en 1.600 m² kantoren, dienstverlening en/of maatschappelijke voorzieningen en kan worden aangemerkt als een ontwikkeling die 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een toets aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven. Verwezen kan worden naar de als Bijlage 6 opgenomen notitie van Ingenieursbureau Aveco de Bondt d.d. 3 maart 2017.

Het bouwplan binnen het plangebied voorziet niet in gevoelige bestemmingen, noch is het plangebied gelegen in de nabijheid van een provinciale of rijksweg. Om die reden vindt het Besluit gevoelige bestemmingen in dit gebied geen toepassing.

Gezien het voorgaande kan geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de ontwikkeling. c.q. geen invloed heeft op de ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden van het plangebied.

4.3.5 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

4.4 Externe veiligheid

Het externe veiligheid beleid is gericht op het beheersen van risico´s en de effecten van calamiteiten en het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt het groepsrisico verantwoord.

4.4.1 Wettelijk kader

Het Rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege het:

  • gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen door bedrijven (inrichtingen);
  • transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, waterwegen, spoorwegen en buisleidingen);
  • gebruik van luchthavens.

Dat gebeurt o.a. door te voorkomen dat te dicht bij kwetsbare bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen moet getoetst worden aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico:

Plaatsgebonden Risico (PR)

Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';

Groepsrisico (GR)

Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Hieronder wordt beschreven welke risicovolle inrichtingen in of nabij het gebied liggen, of er vervoer van gevaarlijke stoffen in het gebied plaatsvindt en of er risicovolle buisleidingen liggen. In de kern komt het neer op het navolgende :

  • Er is geen inrichting in of nabij het plangebied die invloed heeft;
  • Nabij of binnen het plangebied liggen geen buisleidingen die invloed hebben op het plan;
  • Nabij het plangebied zijn geen gemeentelijke wegen die invloed hebben op het plan;
  • Nabij het plangebied zijn geen snelwegen gelegen die invloed hebben op het plan;
  • Op circa 400 meter van het plan is de spoorlijn Eindhoven – 's-Hertogenbosch gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80297-0301_0038.png"

afbeelding: risicokaart locatie en omgeving (www.risicokaart.nl)

Hoogspanningsleidingen

Hoogspanningsleidingen gaan gepaard met magnetische velden. Met het oog op gezondheidsrisico's wordt uit voorzorg geadviseerd om bij bovengrondse hoogspanningsleidingen geen nieuwe gevoelige bestemmingen binnen de 0,4 micro-teslazone toe te staan. Binnen het plangebied bevinden zich geen onder- of bovengrondse hoogspanningsleidingen. Ook in de nabijheid van het plangebied ontbreken dergelijke leidingen.

4.4.2 Gemeentelijk beleid: Visie Externe Veiligheid

Naast het Rijksbeleid moeten nieuwe ontwikkelingen in Eindhoven passen binnen de Visie Externe Veiligheid Eindhoven. De gemeente Eindhoven heeft de visie Externe Veiligheid: 'Risico's de maat genomen' opgesteld. De gemeenteraad heeft de visie op 19 mei 2009 vastgesteld waardoor het een kaderstellend beleidsstuk is geworden. Dit betekent dat locale ruimtelijke besluiten en milieubeheervergunningen vanuit de visie kunnen worden gemotiveerd.

Met de visie Externe Veiligheid wordt richting en uitwerking gegeven aan een verantwoorde veilige, integrale invulling van duurzame ruimtelijke ontwikkeling passend binnen de Brainportontwikkelingen en het Programma Brabant veiliger. In de visie wordt aangegeven waar ruimte bestaat voor nieuwe risicovolle bedrijvigheid en onder welke veiligheidsverhogende condities dat mogelijk is. Tevens wordt aangegeven waar in de stad geïnvesteerd dient te worden in een beter niveau van beheersbaarheid. Tot slot wordt beschreven waar de veiligheid in de bestaande woonomgeving door het 'aanpakken' van bestaande knelpunten kan worden verbeterd.

In de visie Externe Veiligheid is de het terrein aangewezen als woonwijk waar geen risicovolle activiteiten plaatsvinden.

4.4.3 Beoordeling en conclusie

De locatie van het plangebied waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft ligt niet binnen de invloedsfeer van risicovolle inrichtingen en niet binnen de invloedsgebied van het vliegveld. Het plangebied ligt eveneens niet binnen het invloedsgebied van wegen, spoor-, waterwegen of buisleidingen waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

Bij het vaststellen van het bestemmingsplan dient het groepsrisico te worden verantwoord als binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting of buisleiding een (beperkt) kwetsbaar object wordt bestemd. Dat is in dit bestemmingsplan niet het geval.

In de Circulaire vervoer gevaarlijke stoffen staat dat een verantwoording van het groepsrisico plaats moet vinden als er een toename van het groepsrisico plaatsvindt of als de oriëntatiewaarde wordt overschreden. Ook dat is in dit bestemmingsplan niet aan de orde. Er hoeft daarom geen verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

4.5 Duurzaamheid

4.5.1 ambities en thema's

De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen.

Belangrijke thema's daarbij zijn:

  • Eindhoven Energieneutraal

Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken. Eindhoven heeft in 2008 de ambitie vastgelegd om 'energieneutraal' te worden in de toekomst (2035 - 2045). Dat wil zeggen dat alle energie die de stad dan nog gebruikt, duurzaam wordt opgewekt.
Daarbovenop heeft de gemeenteraad in de 'Klimaatverordening gemeente Eindhoven 2016' vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. Dit betekent dat bij elk project of ontwikkeling enerzijds ingezet moet worden op een zo groot mogelijke bijdrage aan de beperking van de CO2 emissie, en anderzijds dat in de planontwikkeling gekwantificeerd moet worden wat voor en na de ingreep de omvang van de CO2 emissie is, uitgedrukt in kg CO2/jaar.

  • Aardgasloze verwarming

Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Hoewel er op dit moment nog geen eis tot 'aardgasloos bouwen' kan worden opgelegd, is het verstandig voor bouwers en ontwikkelaars om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden. Het is wijs om nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.

  • EPC-eis

Het Bouwbesluit kent sinds 2015 een minimale EPC-eis van 0,4. De EPC-norm wordt in de toekomst vervangen door de 'BENG'-norm (Bijna EnergieNeutrale Gebouwen). Vanaf eind 2020 moeten alle nieuwe gebouwen in Nederland aan deze norm voldoen. De gemeente spant zich, binnen haar mogelijkheden, in om bouwers en ontwikkelaars vooruit te laten denken en woningen te bouwen die nu reeds aan de toekomstige eisen voldoen.

  • Duurzame mobiliteit
    Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins) en daarnaast dat smart mobility concepten een vlucht zullen nemen, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.

  • Circulaire Economie

Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur.

  • Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
    MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders (belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.

The Natural Step
Samenwerking tussen de partners in de stad en co-creatie zijn essentieel. Om te zorgen dat we een gedeelde taal spreken, gebruiken wij de aanpak van The Natural Step (TNS) om duurzaamheid vorm te geven.

In het kort komt het erop neer dat we duurzaam handelen door met 4 principes van duurzaamheid rekening te houden:

  • We gaan zuinig om met energie en kiezen voor groene, duurzame energie
  • We kiezen voor recyclebare of gerecyclede materialen of materialen die door de natuur afgebroken kunnen worden en we gebruiken producten die geen schade toebrengen aan mens en milieu
  • We gaan zuinig om met de natuur en breiden die waar mogelijk uit
  • We gaan uit van de eigen kracht van onze inwoners en zorgen voor hen waar het even moeilijk mee gaat. Mensen in de rest van de wereld ondervinden geen nadelen van ons handelen en waar mogelijk verbeteren we hun kwaliteit van leven

4.5.2 Planbeschrijving en duurzaamheid

Algemeen 

Wat het project betreft wordt ingezet op gebouwen die gerealiseerd worden met milieuvriendelijke materialen die toekomstbestendig zijn. Voor de toekomstige bewoners / gebruikers zijn daarnaast ook gebruikskwaliteit en gezondheid van belang.

De bouwkundige schil

Een duurzaam gebouw begint met een energiezuinig casco. De gebouwen zullen goed worden geïsoleerd met Rc waarden van 3,5 voor begane grondvloer en dichte geveldelen, voor platte daken geldt een Rc waarde 6.0 en voor de geveldelen is de RC waarde minimaal 4,5. Voor de ramen - zijnde de zwakste schakel in de isolatie van de schil - zal een U-waarde van maximaal 1,65 worden gerealiseerd. Er zal in het ontwerp van de gevel worden gezocht naar een optimale verhouding tussen open en dicht. Om de warmtevraag verder te beperken zullen de gebouwen worden voorzien van een energiezuinig, intelligent en gebruiksvriendelijk ventilatiesysteem gestuurd op aanwezigheid van de bewoner / gebruiker of voorzien worden van warmteterugwinning.

Verlichting 

De gebouwen worden voorzien van energiezuinige verlichting. In de gemeenschappelijke verkeersruimten zal zoveel mogelijk LED-verlichting worden toegepast.

Het uitgangspunt voor de verlichting is:

  • Verlichting trappenhuizen en galerijen middels bewegingsmelder en schakelklok;
  • De buitenverlichting wordt geschakeld door een schemerschakelaar/schakelklok;
  • Overige algemene ruimten door middel van bewegingsmelders in de ruimte.

Verwarming 

Onderzocht wordt of het haalbaar is om volledig gasloos te verwarmen. Gasverbruik levert een nadelige bijdrage aan de CO2 uitstoot en aan de stikstofuitstoot en sluit daarmee niet aan bij de ambities betreft duurzaamheid. Mogelijke alternatieven zijn om de verwarming volledig elektrisch uit te voeren in combinatie met lucht-warmtepompen of door middel van stadsverwarming. De locatie is relatief dicht gelegen bij een bestaand warmtenet. Daarnaast zijn er wellicht mogelijkheden voor de toepassing van Warmte Koude Opslag, maar dan moet wel rekening gehouden worden met de aanwezigheid van nabijgelegen WKO systemen op Strijp-S en bij het Vredesplein. Een zorgvuldige inpassing is noodzakelijk.

Groene daken

De laagbouw aan de Johannes van der Waalsweg zal op advies van Trefpunt Groen worden uitgerust met groene daken. Dit zorgt voor een positieve bijdrage aan de waterberging.

Overige maatregelen

Naast verwarmen vormt het gebruik van warm tapwater ook een aanzienlijk aandeel van het energiegebruik in een appartement. Er worden daarom zoveel mogelijk waterbesparende douchekoppen toegepast. Om leidingverliezen te voorkomen zullen leidingen goed worden geïsoleerd en worden de lengtes van de leidingen beperkt. Onderzocht wordt of het haalbaar is om op de daken van de gebouwen zonnepanelen voor het opwekken van duurzame energie aan te brengen. Alle tijdens de bouw opgenomen apparatuur in de keukens van de woningen zal minimaal voldoen aan energielabel A. Voor het toe te passen hout is het FSC-keurmerk van toepassing. Tijdens de bouw zal aandacht worden besteed aan de bouwplaats in relatie tot de omgeving, de milieu-impact van de bouwplaats en het afvalmanagement. Bij oplevering zal worden gezorgd voor het goed inregelen van de gebouwinstallaties. Tijdens de oplevering wordt gezorgd voor het optimaal inregelen van de gebouwinstallaties en wordt de thermische kwaliteit van de gebouwschil geborgd met thermografische -en luchtdichtheidsmetingen.

4.6 Bodem

Het (industriële) verleden van Eindhoven heeft zijn sporen in de bodem nagelaten. In de afgelopen jaren heeft op zeer veel locaties in Eindhoven om diverse redenen milieukundig bodemonderzoek plaatsgevonden, bijvoorbeeld in het kader van het verlenen van bouwvergunningen of in het kader van de aan- of verkoop van locaties. Uit al deze onderzoeken blijkt dat diverse locaties in Eindhoven de bodem verontreinigd is of verontreinigd is geweest. In het bodeminformatiesysteem van de gemeente zijn al deze gegevens geregistreerd.

Het komt echter zelden voor dat er als gevolg van bodemverontreiniging sprake is van risico's voor de gezondheid van mensen. Dergelijke locaties zijn op dit moment binnen en in de directe omgeving van het plangebied dan ook niet bekend.

4.6.1 gesteldheid bodem en grondwater

Uit het bodeminformatiesysteem en de voor deze ontwikkeling uitgevoerde bodemonderzoeken blijkt wel, dat binnen het plangebied een aantal gevallen van bodemverontreiniging aanwezig zijn. Deze zijn op onderstaande afbeelding weergegeven :

A: ernstige grond- en grondwaterverontreiniging met minerale olie en xylenen.

B: niet-ernstige grondverontreiniging met minerale olie.

F: ernstige grond- en grondwaterverontreiniging met minerale olie en xylenen.

G: ernstige grondverontreiniging met zink en PAK.

H: ernstige grondverontreiniging met asbest (verdeeld over vier spots).

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80297-0301_0039.png"

Overal waar werkzaamheden plaatsvinden op of in een geval van bodemverontreiniging zijn in beginsel saneringsmaatregelen nodig. In sommige gevallen kan sprake zijn van beperkingen in het gebruik of extra kosten die gemaakt moeten worden als grond moet worden afgevoerd. Of en hoe gesaneerd moet worden, moet per geval van bodemverontreiniging vooraf worden bepaald in overleg met het bevoegd gezag.

Daarnaast zijn op bovenstaande figuur in de nabijheid van het plangebied enkele mobiele verontreinigingen zichtbaar (donkerblauwe contouren), waarvan er een (Marconiplein, donkergroen) is gesaneerd. Met de aanwezigheid van deze en eventuele andere (voormalige) verontreinigingen dient rekening te worden gehouden bij eventuele grondwateronttrekkingen.

Gelet op bovenstaande verdient het sterk aanbeveling om bij bouwactiviteiten of grondverzet vooraf het bodeminformatiesysteem van de gemeente te raadplegen. In sommige gevallen zal het uitvoeren van een aanvullend of actualiserend bodemonderzoek noodzakelijk zijn. Dit geldt bijvoorbeeld bij het uitvoeren van een sanering of het afvoeren van vrijkomende partijen grond.

4.6.2 asbestonderzoek 2015

In opdracht van SDK Vastgoed bv is door Aveco de Bondt een nader onderzoek asbest in grond uitgevoerd op de locatie. Tijdens de inspectie van de locatie worden diverse bijmeningen aangetroffen bestaande uit puin, baksteen, beton, sintels en huisvuil. Ter plaatse van de diverse sleuven zijn tijdens de veldwerkzaamheden asbestverdachte materialen aangetroffen op een diepte van 0 – 100 cm-mv.

Op grond van de zintuiglijke waarnemingen zijn separate analyses ingezet en aldus vier spots geïdentificeerd waar sprake is van een gehalte aan asbest boven de interventiewaarde. Middels een extra analyseronde zijn de spots afgeperkt. In totaal is 217 m³ verontreinigd met asbest boven de interventiewaarde.

Gezien de onderzoeksresultaten is er sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest. De verontreiniging betreft, zeer waarschijnlijk een historische verontreiniging (ontstaan voor 1993) en hoeft niet met spoed gesaneerd te worden.. Ten behoeve van de aanpak van de sanering dient een BUS-melding te worden gedaan of een saneringplan worden opgesteld. Uiteraard dient bij de aanpak rekening te worden gehouden met de overige verontreinigingsspots op de locatie.

Het rapport van dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 7 bij deze toelichting.

4.6.3 Verkennend en aanvullend bodemonderzoek 2016

In het kader van dit bestemmingsplan is hiervoor door Aveco de Bondt een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek beperkte zich tot een deel van het plangebied, te weten de percelen 4829 en 2418 met een oppervlakte van 676 m² en het perceel 4071 met een oppervlakte van 873 m². Het doel van het bodemonderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en het bepalen of er op de locatie mogelijk sprake is van een bodemverontreiniging die beperkingen oplevert ten aanzien van het huidige en toekomstige gebruik van de locatie.

De conclusie van voormeld onderzoek luidt :

Zintuiglijke waarnemingen

Ter plaatse van beide deellocaties zijn in de bovengrond bijmengingen met baksteen aangetroffen.

Grond

In de bovengrond van deellocatie 'Percelen G-2418 en G-4829' zijn maximaal licht verhoogde gehalten aan zink, lood en PAK gemeten. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aan onderzochte stoffen aangetoond.

In de boven- en ondergrond van deellocatie 'Perceel G-4071' zijn maximaal licht verhoogde gehalten aan PCB's gemeten. Daarnaast is in de ondergrond een licht verhoogd gehalte aan PAK aangetoond.

Grondwater

In het ondiepe grondwater van deellocatie 'Percelen G-2418 en G-4829' is een licht verhoogde concentratie aan barium gemeten. In het ondiepe grondwater van deellocatie ''Perceel G-4071' zijn licht verhoogde concentraties aan barium en nikkel aangetoond.

Resumé

Gezien de vastgestelde bodemkwaliteit zijn er voor de in onderhavig onderzochte stoffen geen risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu. Voor geen van de gemeten stoffen wordt de interventiewaarde overschreden.

Gezien de aanwezige asbestverontreiniging op de locatie wordt de grond vanuit milieuhygiënisch oogpunt niet geschikt geacht voor de voorgenomen nieuwbouw.

Het rapport van dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 8 bij deze toelichting.

4.6.4 Conclusie

Het aspect bodem levert - behoudens de in het kader van de herontwikkeling te saneren (asbest)verontreiniging - geen belemmeringen op de voor ontwikkelingen binnen het plangebied. Onderdeel van de planrealisatie vormt de sanering van bodem en/of grondwater voorzover dit in het kader van de planrealisatie c.q. het voorgenomen gebruik noodzakelijk is.

4.7 Natuur

4.7.1 Natuurbeschermingsbeleid en - wetgeving

Het natuurbeschermingsbeleid en de wet- en regelgeving op het gebied van flora en fauna kennen twee sporen, namelijk een gebiedsgericht en een soortgericht spoor. Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet.

Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot voormelde actuele natuurwetgeving. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op flora en fauna en/of beschermde natuurgebieden.

In navolgende paragrafen zal de toetsing van het voornemen plaatsvinden aan enerzijds de soortenbescherming en anderzijds de gebiedsbescherming.

4.7.2 Soortenbescherming

In verband met de uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met soortenbescherming en met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied.

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Als gevolg hiervan zijn veel soorten niet meer beschermd. Echter een aantal andere vlinder- en libellesoorten en florasoorten zijn nu wel beschermd. Tevens blijft de algemene zorgplicht gelden. Daarnaast geldt in bepaalde provincies voor een aantal van de Tabel 1-soorten uit de Flora- en faunawet wet geen vrijstelling meer. Dit zijn voor de provincie Noord-Brabant de bunzing, hermelijn en wezel.

Voor de strikt beschermde soorten in de nieuwe Wet Natuurbescherming, namelijk de soorten die zijn beschermd in de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn, geldt dat deze in de Flora- en faunawet gelijkwaardige bescherming genieten. De conclusies ten aanzien van deze soorten zullen dan ook niet veranderen met het van kracht worden van de nieuwe wet.

Een tweetal algemene voorwaarden vanuit de Wet natuurbescherming is altijd van toepassing:

1. in het broedseizoen van vogels (globaal half maart tot half juli) mogen de vegetatie, bosjes en opstallen niet worden verwijderd. Werkzaamheden tijdens deze periode zouden leiden tot directe verstoring van broedvogels en het broedsucces. Alle vogels zijn beschermd. Er is geen vrijstelling te verkrijgen in het kader van de Flora- en faunawet voor activiteiten die vogels in hun broedseizoen zou kunnen verstoren.

2. op basis van de zorgplicht volgens volgens artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving.

Door Aveco de Bondt is een quickscan beschermde soorten uitgevoerd, hier opgenomen als Bijlage 9.

De quickscan flora en fauna is gebaseerd op literatuuronderzoek en een eenmalige veldverkenning. Door middel van een bronnenonderzoek is bepaald welke beschermde gebieden en soorten er in de omgeving van het plangebied voorkomen. Hierbij zijn onder andere recente verspreidingsgegevens van beschermde soorten geraadpleegd. Op 10 juni 2016 heeft een ecoloog van Aveco de Bondt het plangebied en de directe omgeving verkend om een indruk te krijgen van de biotopen ter plaatse en de geschiktheid ervan voor beschermde soorten te beoordelen. Tijdens het veldbezoek is gelet op sporen, aanwezige flora en fauna en vaste rust- en verblijfplaatsen van soorten.

De Quickscan leidde tot navolgende conclusies :

In het plangebied zijn slechts beperkte broedmogelijkheden aanwezig voor vogels. De kans dat vogels tot broeden komen op het braakliggende terrein is klein, maar niet geheel uit te sluiten. Alle vogelsoorten zijn tijdens het broeden strikt beschermd. Het broedseizoen loopt globaal van medio maart – medio juli, maar is afhankelijk van de betreffende soort en buitentemperatuur. Er wordt geen standaardperiode voor het broedseizoen gehanteerd; ongeacht het seizoen mogen in gebruik zijnde nesten van vogels niet worden aangetast of verstoord. Negatieve effecten op jaarrond beschermde nestlocaties worden uitgesloten.

In het plangebied is geen bebouwing (meer) aanwezig, waardoor verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen zijn uit te sluiten. Ook ontbreken bomen met holtes en/of loshangende schors. Verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen zijn om die reden ook uit te sluiten. De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen van strikt beschermde soorten, anders dan broedvogels.

4.7.3 Gebiedbescherming

De gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in hoofdstuk 2 van de Wnb. Onderdeel van deze gebiedsbescherming wordt gevormd door het Programma Aanpak Stikstof 2015 – 2021 (PAS), welke in werking is getreden per 1 juli 2015. Het PAS betreft een programma, voorheen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 en gecontinueerd onder de Wnb, en heeft als doel om de depositie van stikstof op de Natura 2000-gebieden te verminderen, de natuur te versterken en ruimte te bieden voor economische ontwikkelingen.

Binnen het plangebied liggen geen gebieden die beschermd zijn op grond van de Wet natuurbescherming. Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied betreft Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux op een afstand van ruim 5,8 kilometer in zuidelijke richting. Verder is ten zuidoosten op een afstand van 8,6 kilometer Natura 2000-gebied Strabrechtse Heide & Beuven aanwezig. Het gebied Kempenland-West ligt in westelijke richting op een afstand van circa 10 kilometer tot het plangebied. Natura 2000-gebieden kunnen schade ondervinden wegens diverse aspecten, zoals verdroging, oppervlakteverlies, verontreiniging, versnippering, optische verstoring, verzuring en vermesting. In onderhavige situatie is er sprake van een woningbouwontwikkeling, met daarnaast ruimte voor kantoren, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen en/of horeca. Gelet op de aard van onderhavig initiatief is er geen sprake van relevante emissies. Bovendien is de afstand tot de beschermde Natura 2000-gebieden dermate groot dat relevante deposities of overige effecten op de beschermde natuurgebieden zijn uitgesloten. De voorgenomen ontwikkeling ligt wegens deze ruime afstand niet binnen de invloedssfeer van de Natura 2000-gebieden. Onderhavige ontwikkeling heeft derhalve met zekerheid geen mogelijk effect tot gevolg op de Natura 2000-gebieden.

4.7.4 Conclusie

De planlocatie is momenteel een onverhard terrein zonder specifieke begroeiing in het centrum van Eindhoven. Het aspect flora en fauna (soortenbescherming) levert dan ook geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan. Tevens is het plangebied gelegen op ruime afstand tot gebieden die zijn aangemerkt als Ecologische Hoofdstructuur (EHS) (of wel: Natuur Netwerk Brabant). Bovendien gelet op de grote afstand van het plangebied tot de Natura 2000-gebieden (> 5 kilometer), zijn ook negatieve effecten op de Natura 2000-gebieden (gebiedsbescherming) uit te sluiten. Onderhavig plan voldoet aan de vereisten van de Wet natuurbescherming. 

4.8 M.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. Uit de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 volgt dat de omvang van een project voor een gemeente niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.- (beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde zit, kan ook een kleiner project belangrijke nadelige milieugevolgen hebben.

Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of dit laatste het geval is. Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient dus bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn. Wanneer uit de toets blijkt van belangrijke nadelige milieugevolgen moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen.

De voorliggende ontwikkeling is qua aard en omvang niet te vergelijken met de projecten die in lijst C 'Activiteiten, plannen en besluiten, ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage verplicht is' zijn opgesomd. In de drempelwaardenlijst wordt onder het geval D11.2 genoemd: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

De voorgestane ontwikkeling binnen het plangebied past ruimschoots binnen de genoemde drempelwaarden. Op grond daarvan is dus geen m.e.r. beoordeling nodig.

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r wordt benoemd wat onder een gevoelig gebied wordt verstaan : gebieden die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Het plangebied is niet in een dergelijk gebied gelegen en is dusdanig ver verwijderd van de Ecologische Hoofdstructuur, een Vogel- of Habitatrichtlijngebied of overig beschermd natuurgebied dat van externe werking geen sprake is.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Inleiding

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de huidige watersituatie in het plangebied. Daarnaast legt het vast aan welke watereisen ontwikkelingen, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, moeten voldoen. Het doet dit door ruimtelijke plannen onder meer te toetsen aan " hydrologisch neutraal" conform landelijk en lokaal waterbeleid. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c, van het Besluit ruimtelijke ordening.

De watertoets is opgenomen in Bijlage 10.

5.2 Beleid

5.2.1 Nationaal waterbeleid

In de afgelopen decennia heeft Nederland meerdere keren te kampen gehad met wateroverlast. Dit heeft geresulteerd in een omslag in het waterbeleid en het denken over water. Het kabinet heeft in december 2000 voor het Waterbeleid 21e eeuw drie uitgangspunten opgesteld, te weten anticiperen in plaats van reageren, niet afwentelen van waterproblemen op het volgende stroomgebied, maar handelen volgens de drietrapsstrategie van vasthouden-bergen-afvoeren en meer ruimtelijke maatregelen naast technische ingrepen. Belangrijk onderdeel in het waterbeleid is de watertoets. Nieuwe plannen en projecten moeten worden getoetst aan de effecten op veiligheid, wateroverlast en verdroging. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen.

Het Waterbeleid 21e eeuw richt zich derhalve primair op het voorkomen van wateroverlast door overstroming vanwege veel neerslag in een korte tijd. Hieruit volgen richtlijnen voor de ruimtelijke inrichting van het gebied om wateroverlast tegen te gaan en de mogelijke technische maatregelen die kunnen worden ingezet, ingedeeld in de voorkeursvolgorde van vasthouden, bergen en afvoeren. De doelstelling van deze maatregelen is een afvoer te krijgen die niet groter is dan de landbouwkundige afvoer.

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een belangrijke verandering na het in werking treden van de Waterwet is de onderverdeling in het bevoegde gezag met betrekking tot directe en indirecte lozingen. Alle indirecte lozingen vallen onder het Wabo bevoegde gezag (gemeente en provincie). Alle directe lozingen vallen onder het bevoegde gezag voor de Waterwet (waterschappen voor de regionale wateren en Rijkswaterstaat voor de Rijkswateren). De directe lozingen vallen onder de Waterwet (Wtw). De indirecte lozingen zijn opgegaan in de Wet milieubeheer (Wm) en vallen inmiddels onder de omgevingsvergunning (Wabo).

5.2.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is onder andere verwoord in het 'Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021' (verder: PMWP). Het PMWP staat voor samenwerken aan Brabant waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving. Het plan vormt de strategische basis voor het Brabantse waterbeleid en waterbeheer, voor de korte en lange termijn. Het Waterplan houdt rekening met duurzaamheid en klimaatveranderingen. Het is een breed gedragen beleidsplan, omdat het tot stand is gekomen in nauwe samenwerking met veel belanghebbende (water)partijen in Brabant.

5.2.3 Beleid waterschap (De Dommel)

Het waterschap De Dommel is verantwoordelijk voor het waterbeleid in en om de gemeente Eindhoven. Het waterschap zorgt ervoor dat er voldoende water is en dat dit water een goede kwaliteit heeft. Om deze taak goed uit te voeren, zijn regels nodig, ook op en langs het water.

De “Keur waterschap Brabantse Delta/De Dommel/Aa en Maas 2015.” Bevat deze regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden.

Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen keurbeschermingsgebieden, attentiegebieden en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning- en ontheffing verlening. Het waterschap stelt ter concretisering van het waterhuishoudkundig beleid kaartmateriaal vast.

Voor de toepassing van deze beleidsregels wordt uitgegaan van de begrenzing van de beschermingsgebieden en attentiegebieden zoals deze is vastgelegd op de keurkaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80297-0301_0040.png"

Het plangebied valt noch in het keurbeschermingsgebied noch in een attentiegebied. Het beheer en de inrichting van dit overige gebied is vooral gericht op de instandhouding en ontwikkeling van het landbouwkundige gebruik en het realiseren van de gewenste ontwateringbasis in het stedelijk gebied.

Wel wordt hier gesteld dat er te allen tijde getoetst zal worden of een ontwikkeling mogelijk significante gevolgen kan hebben voor de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Natuurbeschermingswetgebieden. De vergunningsplicht in deze gebieden geldt vanaf meer dan 40 m³ per uur lozing op het oppervlaktewater.

Waterbeheerplan 2016-2021 “Waardevol water”

Het waterschap De Dommel heeft in 2015 het Waterbeheerplan 2016-2021 “Waardevol water” vastgesteld waarin de activiteiten en doelstellingen van het Waterschap zijn opgenomen. Het waterschap geeft in dit plan binnen haar kerntaken prioriteit aan voldoende water voor landbouw en natuur, voorkomen/beperken van wateroverlast en hittestress in het stedelijk gebied, het sluiten van kringlopen, verwijderen van ongewenste stoffen zoals medicijnen en het vergroten van het waterbewustzijn.

Het brede palet aan werkzaamheden van het waterschap is onder te verdelen in vijf waterthema's:

  • droge voeten: voorkomen van wateroverlast in het beheergebied;
  • voldoende water: zowel voor natuur als de landbouw is het belangrijk dat er niet te veel en niet te weinig water is;
  • natuurlijk water: zorgen voor flora en fauna in en rond beken en sloten door deze waterlopen goed in te richten en te beheren;
  • schoon water: zuiveren van afvalwater en vervuiling van oppervlaktewater aanpakken en voorkomen;
  • mooi water: stimuleren dat mensen de waarde van water beleven door ondermeer recreatief gebruik.

5.2.4 Beleid gemeente

Sinds 1 januari 2008 zijn gemeenten verantwoordelijk voor het hemelwater, het afvalwater en het grondwater. Het beleid van de Gemeente Eindhoven ten aanzien van wateropgaves in binnenstedelijke ontwikkeling is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), het document 'Water pagina afkoppelen intake versie 2016' en op de website van de gemeente. Het beleid is erop gericht om wateroverlast ten gevolge van extreme neerslag zoveel mogelijk te voorkomen door voldoende bergingscapaciteit te realiseren. Uitgangspunt is dat al het hemelwater wordt verwerkt op de locatie waar het valt.

De Gemeente Eindhoven formuleert een voorkeursmethode voor de verwerking van hemelwater. Deze is als volgt:

  • 1. (Her)gebruik van hemelwater
  • 2. Bergen en vertraagd afvoeren
  • 3. Rechtstreeks afvoeren naar oppervlaktewater
  • 4. Direct afvoeren via riolering

Om te bepalen hoeveel hemelwater moet worden verwerkt, schrijft de gemeente bij plannen met meer dan 250 m² toegenomen verhard oppervlak een op eigen terrein te realiseren waterberging voor. De rekenregel gaat uit van 42mm neerslag, dat is 42 liter per m² toegenomen verhard oppervlak. Het is mogelijk om de benodigde berging te beperken. Specifiek bij het toepassen van een groendak is de eis 25mm.

Het regenwater van het toegenomen verhard oppervlak mag met maximaal 1,33 l/s/ha worden afgevoerd op het gemengd riool. Hoewel het gemeentelijk rioolstelsel nog gemengd is, dient op de perceelgrens het regen- en vuilwater gescheiden te worden aangeleverd, zodat het in de toekomst op een gescheiden rioolstelsel kan worden aangesloten. De wijze van aansluiting dient in overleg met de afdeling huisaansluitingen van de gemeente Eindhoven te worden afgestemd.

5.2.5 Hydrologisch neutraal bouwen

Hydrologisch neutraal bouwen is overgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar het voor staat en welke maatregel er nodig is om hier aan te voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.

Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatse van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.

Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.

De realisatie van nieuw verhard oppervlak en afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit betekent dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft.

Hierbij wordt getoetst aan de trits "vasthouden-bergen-afvoeren". Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron.

Vasthouden kan door hergebruik of het infiltreren van water in de bodem en past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewater- als grondwatersysteem. Als niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een voorziening noodzakelijk die het water tijdelijk bergt. Het gaat hier dan om een voorziening die er voor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.

5.2.6 Regeling in bestemmingsplan

Het creëren van bouwmogelijkheden in een bestemmingsplan resulteert vaak in een toename aan dak- en erfverharding. Hemelwater dat op deze daken valt wordt meestal óf via het rioolstelsel óf via watergangen afgevoerd. Bij hevige regenval kan op verschillende plaatsen wateroverlast ontstaan doordat in korte tijd veel hemelwater tot afstroming komt. Bovendien zorgt de versnelde afvoer op de hoge zandgronden in Brabant ook nog eens voor verdrogingsproblemen, omdat water niet de tijd krijgt om het grondwater aan te vullen.

In het watertoetsproces is 'hydrologisch neutraal ontwikkelen' dus een belangrijk kwantitatief beleidsuitgangspunt, dat in ruimtelijke plannen dient te worden “vertaald” :

  • Op de verbeelding moet duidelijk worden gemaakt dat er voldoende ruimte wordt gereserveerd voor realisatie van in de toelichting beschreven, compensatievoorziening
  • De bestemming moet zodanig zijn dat de compensatievoorziening zoals in de toelichting beschreven ook kan worden gerealiseerd, bijvoorbeeld met de (mede)bestemming “waterhuishoudkundige voorzieningen” en voldoende bebouwingsvrije ruimte.
  • In de toelichting moet de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het hydrologisch neutraal ontwikkelen op hoofdlijnen duidelijk zijn en worden onderbouwd. Het ruimtebeslag voor water en/of waterhuishoudkundige voorzieningen is sterk afhankelijk van de gekozen wijze waarop hieraan invulling wordt gegeven.

5.3 Beschrijving watersysteem plangebied van de huidige situatie

5.3.1 Beschrijving voorheen bestaande situatie

Het plangebied bevindt zich in Eindhoven en is begrensd door de Marconilaan (noord), de Johannes van der Waalsweg (west), de Jumbo en andere percelen (zuid) en de Boschdijk (oost). Op het terrein was voorheen een Volkswagen garage (De Auto Lichtstad Garage) gevestigd. De bebouwing is inmiddels geamoveerd. Sinds 2012 ligt het perceel braak. Onderstaande luchtfoto geeft de planlocatie in 2012 weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80297-0301_0041.png"

5.3.2 Riolering

In de huidige situatie ligt er onder de Marconilaan, de Johannes van der Waalsweg en onder de Boschdijk een gemengd rioleringsstelsel. Het aansluiten van een HWA en DWA op het bestaande stelsel is vergunningplichtig. Het hemelwater wordt conform beleid en watertoets op eigen terrein verwerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80297-0301_0042.png"

Bodemopbouw

De beschikbare gegevens in het plangebied en de nabije omgeving zijn gedateerd. In de bodemprofielen komt de aanwezigheid van dikke klei- en leemlagen duidelijk naar voren. In het gemeentelijke document 'Water pagina afkoppelen intake versie 2016' wordt ook aandacht besteedt aan de bodemopbouw in Eindhoven. In het document wordt uitgegaan van leemhoudend fijn zand met leemlenzen. Infiltratie in deze grond biedt zonder (technische) aanpassingen in de ondergrond geen oplossing voor het verwerken van hemelwater.

Grondwater 

Om de grondwatergegevens te bepalen is gebruik gemaakt van de gegevens van het Dinoloket. Nabij de planlocatie bevinden zich de meetpunten B51G2494 en B51G2500. Beide meetpunten hebben twee filters, één vlak onder het maaiveld en één onder de eerste ondoorlatende laag. De gegevens zijn actueel (tot 2016). De meetpunten hebben weinig data vlak onder het maaiveld. De filters onder de eerste ondoorlatende laag geven wel voldoende gegevens weer en zijn in Figuur 3 van de watertoets weergegeven.

Oppervlaktewater 

Op de planlocatie is geen oppervlaktewater en in de omgeving van de planlocatie is weinig oppervlaktewater aanwezig.

5.4 Toekomstige situatie van het watersysteem

5.4.1 Beschrijving toekomstige situatie

De ontwikkeling en te treffen maatregelen

Verdeling verhard oppervlak

De planlocatie was tot 2012 op twee groenstroken na helemaal verhard. Na de sloop van de Auto Lichtstad Garage in 2012 is het overgrote deel van de planlocatie onverhard. De situatie van voor 2012 wordt als referentie situatie gebruikt, oppervlaktes zijn afgeleid van een oude luchtfoto.

In de toekomstige situatie zal het gehele plangebied (ca. 5.488 m²) verhard zijn. Dit komt overeen met een toename verhard oppervlak van ca. 1.630 m². Op de planlocatie komt een waterdicht uitgevoerde parkeergarage, waardoor geen infiltratiemogelijkheden zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80297-0301_0043.png"

5.4.2 Benodigde compensatie

Buffergrootte hemelwater

Ten aanzien van het verwerken van hemelwater dient 42 mm berging op het toegenomen verhard oppervlak te worden gerealiseerd. Uitgaande van 1.630 m² verhardingstoename, dient de berging op de planlocatie 68,5 m³ te bedragen. Dit dient vertraagd (maximaal 1,33 l/s/ha) te worden afgevoerd bij aansluiting op het gemeentelijk riool (vergunning), tenzij kan worden geïnfiltreerd. Dit laatste is niet het geval.

5.4.3 Berging en afwatering hemelwater binnen het plangebied

Uitgaande van voorgenoemde afvoerbeperkingen zijn voor waterberging binnen het plangebied navolgende technische oplossingen denkbaar :

  • 1. Waterberging in de parkeerkelder ter grootte van circa 2 parkeerplaatsen. Dat komt overeen met 68,75 m3 (= 2,75h x 5l x 2,5b x 2 parkeerplaatsen). Technische voorzieningen zijn nodig, zoals een noodoverlaat bij meer dan 42mm neerslag, en een pomp om het water vertraagd naar 't riool te verpompen;
  • 2. Regenwaterschuttingen aan de buitenkant van het gebouw;
  • 3. Verblijfsdak met waterbufferende opbouw zoals “Dakwater”;
  • 4. Groendak met bufferende werking.

De onder 1., 2., en 3., beschreven oplossingen om waterberging te realiseren zijn op de planlocatie c.q. binnen voormelde ontwikkeling niet haalbaar. Voor infiltratievoorzieningen als kratten en infiltratieriool is de bodemsamenstelling niet geschikt en staat de grondwaterstand te hoog. Hierdoor kan het bergvolume niet gegarandeerd worden. Het toepassen van groenvoorzieningen en wadi's op de planlocatie is met het oog op ruimtebeslag geen inpasbare oplossing.

Het verkleinen van de wateropgave is mogelijk door de toepassing van groene daken. Conform beleid betekent dit een buffer van 1.630 m² x 25 mm = 40,75 m³.

5.4.4 Waterbelangen

Er zijn geen specifieke waterbelangen in en in de omgeving van het plangebied. Er worden voor de realisatie van het plangebied geen watergangen gedempt.

5.4.5 Waterkwaliteit

Bij de inrichting, bouw en beheer fase worden zo min mogelijk vervuilende stoffen toegevoegd aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem. Blootstelling van uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, koper en lood aan hemelwater moet tot een minimum beperkt worden. Ook een gifvrij beheer van de buitenruimte (weg- en groenbeheer) levert een belangrijke positieve bijdrage aan de waterkwaliteit.

5.4.6 Vuilwaterafvoer

Het vuilwater afkomstig van de toekomstige bebouwing dient gescheiden te worden aangeleverd tot op de perceelgrens, i.v.m. een toekomstig gescheiden gemeentelijk stelsel. Dit zal tijdens het civieltechnische traject verder uitgewerkt moeten worden.

5.4.7 Conclusies

Gezien de beleidsuitgangspunten en de verhardingstoename van meer dan 250 m², dient 42 mm waterberging op het perceel te worden gerealiseerd. Dit komt overeen met 68,5 m³. Doordat het plangebied volledig zal worden verhard, de bodemopbouw niet gunstig is voor infiltratie en de grondwaterstand vrij dicht onder het maaiveld ligt, wordt ervoor gekozen om een groendak aan te leggen. Het groendak met een buffer van 25 mm volstaat om aan de wateropgave te voldoen.

In de uitwerking van het ontwerp dient er rekening gehouden te worden met de afstroomrichting en vertraging van het hemelwater, zodat wateroverlast in gebouwen en kelder wordt voorkomen.

Al het regen- en vuilwater afkomstig van de planlocatie dient gescheiden te worden aangeleverd tot op de perceelgrens, i.v.m. een toekomstig gescheiden gemeentelijk stelsel

Daarnaast dient het gebruik van uitlogende materialen zoals zink, koper en lood tot een minimum te worden beperkt.

Bij het indienen van de omgevingsvergunning levert de initiatiefnemer een technisch uitgewerkt ontwerp aan waaruit is op te maken hoe de ontwikkeling haar totale bergings- en vertragingsopgave definitief invult. Dit dient nog ter goedkeuring te worden voorgelegd aan Waterschap De Dommel en de gemeente Eindhoven. In overleg zijn alternatieve oplossingen vanuit marktpartijen bespreekbaar.

5.5 Afspraken waterschap

Zowel het waterschap (Bijlage 11) als de gemeente hebben akkoord gegeven op de Watertoets.

Hoofdstuk 6 Juridische vormgeving

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan "II Limbeek-Woenselse Watermolen (hoek Marconilaan-Boschdijk)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is, wordt afgeweken van de standaard en kan specifiek toegesneden worden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied.

6.2 Planmethodiek

Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.

6.3 Verbeelding

In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen omdat de manier van raadplegen verschillend is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

6.4 Planregels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.

De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In Artikel 1 Begrippen wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels gebruikte begrippen niet in dit artikel voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Artikel 2 Wijze van meten" worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.

Het bestemmingsplan kent enkel de bestemming “Gemengd”, zoals vervat in artikel 3, op basis waarvan de gronden bestemd zijn voor woongebouwen uitsluitend in de vorm van gestapelde woningen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep alsmede voor de functies “kantoor”, “dienstverlening”, “maatschappelijke voorzieningen” en/of horeca ter plaatse van de hiertoe op de verbeelding opgenomen aanduidingen. Hierbij behorend zijn wegen, straten, paden en overige verhardingen, groenvoorzieningen, tuinen, dakterrassen en erven, boven- en ondergrondse parkeervoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De bouwregels en de omschrijving van strijdig gebruik completeren het betreffende artikel 3.

Onder de algemene regels zijn opgenomen de anti-dubbeltelregel, de algemene afwijkingsregels en de overige regels.

In de overgangs- en slotregels zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

De gemeente stelt jaarlijks het toezicht- en handhavingsprogramma vast.

In dit handhavingsprogramma is aangegeven dat de gemeente zich inzet om van Eindhoven een sterke stad met een levendige economie te maken. Veiligheid en leefbaarheid staan daarbij voorop.

Het gemeentebestuur heeft een gemeente voor ogen die maximaal dienstverlenend is, maar die ook de grenzen aangeeft en de spelregels bewaakt. Zij treedt, waar dat nodig is, daadkrachtig op in het algemeen belang voor de bescherming van de rechtszekerheid van individuele belangen.

De gemeente handhaaft consequent, werkt in belangrijke mate stadsdeel- en gebiedsgericht en programmatisch en staat dicht bij de burger.

Goed toezicht en handhaving zijn van cruciaal belang om de leefbaarheid, de rechtszekerheid, de veiligheid, bedrijvigheid en het milieu in Eindhoven te bevorderen. Overlast en vervuiling dienen te worden teruggedrongen en naleving van voorschriften van bijvoorbeeld ruimtelijke ordening , bouw-, milieu- en gebruiksvergunningen is hierbij noodzakelijk.

De wet- en regelgeving blijft het uitgangspunt voor toezicht en handhaving. Cruciaal is evenwel dat de gemeente zich vanuit toezicht en handhaving als partner opstelt en daarbij de nodige dynamiek toont en helder communiceert over wat wel en niet kan.

Er is een handhavingsmodel voor toezicht en handhaving en dit model wordt gekenmerkt door 7 basisprincipes:

  • Integrale aanpak vanuit een samenhangende organisatie.
  • Toezicht en handhaving als sterke schakels in de reguleringsketen ( zowel beleidsmatig als qua uitvoering).
  • Optimaal toepassen van moderne communicatietechnologie bij toezicht en handhaving.
  • Goede informatiepositie van de handhavers door een betere beschikbaarheid van betrouwbare gegevens over kenmerken van de stad, vergunningen, controles, activiteiten en procedures.
  • In een vroegtijdig stadium van toezicht en handhaving in gesprek gaan met de burgers en bedrijven gericht op het zo min mogelijk hoeven toepassen van bestuursrechtelijke maatregelen.
  • In alle redelijkheid is ruimte voor maatwerk maar zo nodig wordt doorgepakt.
  • We zeggen wat we doen; we doen wat we zeggen en we laten zien wat we gedaan hebben.

Op basis van dit toezicht- en handhavingsprogramma is een gemeentelijk werkplan opgesteld waarin per aandachtsveld de toezicht- en handhavingsactiviteiten SMART zijn vorm gegeven.

Voor het aandachtsveld Bouwen, wonen en ruimtelijke ordening (strijdigheid met het bestemmingsplan) zijn op ruimtelijke ordeningsgebied onder meer de volgende activiteiten benoemd:

  • Controle panden op illegale bewoning/strijdig gebruik woning met bestemmingsplan.
  • Controle panden op ontoelaatbare woningsplitsing.
  • Accent op specifieke locaties per stadsdeel (autohandellocaties) .

Bij illegale bouw en illegaal gebruik worden gemelde misstanden aangepakt waarbij zaken waar veiligheid, monumentale panden en welstand in het geding is.

Een eerste vereiste om goed te kunnen handhaving zijn duidelijk regels. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor het stedelijk gebied van Eindhoven is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Planregels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn. Teneinde hieraan te voldoen zijn de regels aangepast aan de meest recente jurisprudentie en wetgeving (bijv. Woningwet en de SVBP2012). Dit biedt voldoende garanties voor de rechtszekerheid en de flexibiliteit van de nieuwe bestemmingsplannen.

In het voorliggende bestemmingsplan is het actuele ruimtelijk beleid van Eindhoven vastgelegd, toegespitst op het plangebied. Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze

kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist, dat in de praktijk de planregels strikt worden toegepast en gehandhaafd. Goede voorlichting en informatievoorziening dragen bij aan een verbetering in de naleving van de bestemmingsplannen.

De handhavingscapaciteit is beperkt zodat het college jaarlijks de handhavingsprioriteiten vastlegt in een werkprogramma handhaving.

7.2 Handhaving voorliggend plan

Leidend motief bij de toekenning van de bestemmingen is het antwoord op de vraag of de desbetreffende functie ter plaatse in ruimtelijk opzicht acceptabel is (ongeacht of een en ander in overeenstemming is met de voorgaande (nu nog vigerende) bestemmingsplannen en/of een en ander functioneert in overeenstemming met andere regelgeving, bijvoorbeeld milieuwetgeving, winkelsluitingswet, bouwverordening, algemene plaatselijk verordening etc.)

Er zal dus in een aantal gevallen sprake kunnen zijn van het met het voorliggende plan legaliseren van situaties die niet conform de nu nog geldende bestemmingsplannen zijn, maar uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar zijn. Dit zal betekenen dat in deze situaties te zijner tijd niet meer zal kunnen worden opgetreden op basis van het voorliggende bestemmingsplan. Opgemerkt kan worden dat het in nagenoeg alle gevallen bedrijven betreft waarvan het bestaan bij de gemeente bekend is. De plicht tot handhaving van andere regelgeving (bijvoorbeeld milieuwetgeving) ter zake blijft uiteraard onverkort van kracht.

Er is in het voorliggende plan slechts aandacht voor handhaving in geval van het met dit bestemmingsplan wegbestemmen van momenteel bestaande functies, dus als er sprake is van het om redenen van een de goede ruimtelijke ordening toekennen van een bestemming die niet conform de bestaande situatie is. Dergelijke gevallen doen zich – voorzover uit onderzoek gebleken – met het voorliggende plan niet voor.

Hoofdstuk 8 Financiële aspecten

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.

Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.

In dit plangebied is sprake van beperkte gemeentelijke gronduitgifte. Er is met exploitant gekomen tot een anterieure overeenkomst alsmede afspraken over voormelde gronduitgifte.

Hoofdstuk 9 Procedure en maatschappelijke uitvoerbaarheid

9.1 Bekendmaking ex artikel 1.3.1. Bro

Op 30 november 2016 heeft de publicatie plaatsgevonden ex artikel 1.3.1 Bro in het weekblad Groot Eindhoven en op de gemeentelijke website.

9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het bestemmingsplan is besproken met het Waterschap op 12 september 2016. Het Waterschap is akkoord met het plan.

Het plan is op middels een digitaal vooroverlegformulier aangemeld bij de provincie. De provincie heeft aangegeven naar aanleiding van deze aanmelding geen opmerkingen te hebben en daarmee is het vooroverleg afgerond.

Met het Rijk heeft geen vooroverleg plaatsgevonden omdat er geen rijksbelangen in het geding zijn.

9.3 Inspraak en samenspraak

Op 18 januari heeft een informele avond voor omwonenden en kandidaat-kopers plaatsgevonden. Hierbij zijn aan de hand van tekeningen en maquettes vragen beantwoord omtrent het project. Daarnaast is 10 april een additionele bijeenkomst georganiseerd waarbij aanvullende vragen en opmerkingen over het project gesteld konden worden. Tevens is bij deze tweede bijeenkomst uitleg gegeven over het concept-bestemmingsplan.

9.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor zes weken (van 15 juni tot en met 26 juli 2017) op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerp bestemmingsplan kenbaar te maken. Kennisgeving van de ter inzage legging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven van 14 juni 2017 gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.

Gedurende de ter inzagelegging zijn geen zienswijzen ontvangen.

9.5 Ambtshalve wijzigingen

Ten opzichte van het ontwerp bestemmingsplan zijn de volgende wijzigingen ambtshalve doorgevoerd.

  • In de toelichting is in de paragraaf over windhinder (paragraaf 3.15) de rapportage CDF-windhinderonderzoek verwerkt.
  • Naar aanleiding van voornoemde rapportage en de theoretische beschouwing inzake windhinder is in artikel 3.2.1 sub j een regeling over balkons opgenomen. In artikel 3.2.2 is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat waarborgt dat de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen pas kan worden verleend indien bepaalde maatregelen worden getroffen. Deze regels zijn opgenomen zodat het windklimaat zoals volgt uit de onderzoeken gewaarborgd is in de regels.
  • het CDF windhinderonderzoek en de theoretische beschouwing windhinder, beiden van DPA Cauberg - Huygen zijn als bijlage 3, resp. 4 bij de regels opgenomen omdat in de regels naar deze onderzoken wordt verwezen.
  • In de begripsbepalingen (artikel 1.40 en 1.41) is een definitie opgenomen van een windhinderonderzoek en windklimaat. In de voorwaardelijke verplichting worden deze begrippen genoemd. Om te voorkomen dat er interpretatieverschillen hierover ontstaan, zijn de begrippen gedefinieerd.
  • In de toelichting is de paragraaf volkshuisvesting (paragraaf 3.5) aangepast naar aanleiding van de meest recente afspraken die met de provincie zijn gemaakt over het regionale woningbouwprogramma.
  • Bijlage 2 bij de regels is vervangen door het vastgestelde besluit hogere waarden. Het besluit hogere waarden Wet geluidhinder is nadat het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage heeft gelegen vastgesteld en maakt als bijlage 2 onderdeel uit van de regels.
  • Verder zijn enkele ondergeschikte en tekstuele aanpassingen in de toelichting doorgevoerd.