direct naar inhoud van 4.10 Externe veiligheid
Plan: Bedrijventerrein GDC-Noord 2009
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0772.80040-0303

4.10 Externe veiligheid

Doel
Het externe veiligheidsbeleid is gericht op het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten alsmede het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen, activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

Wettelijk kader
Ten aanzien van bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004) van toepassing. Ten aanzien van transport is de Circulaire Vervoer Gevaarlijke stoffen van toepassing (augustus 2004; gewijzigd en verlengd augustus 2008). Er wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Voor buisleidingen moet worden getoetst aan de circulaire 'zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen' uit 1984. Hierin zijn criteria opgenomen voor de afstand tussen buisleiding en bebouwing

1. Plaatsgebonden Risico (PR):
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk wordt getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';

2. Groepsrisico (GR):
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep (tenminste 10 personen) tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

4.10.1 Visie Externe Veiligheid

De gemeente Eindhoven heeft de visie Externe Veiligheid: 'Risico's de maat genomen' opgesteld. De gemeenteraad heeft de visie op 19 mei 2009 vastgesteld waardoor het een kaderstellend beleidsstuk is geworden. Dit betekent dat locale ruimtelijke besluiten en milieubeheervergunningen vanuit de visie kunnen worden gemotiveerd.

Met de visie Externe Veiligheid wordt richting en uitwerking gegeven aan een verantwoord veilige, integrale invulling van duurzame ruimtelijke ontwikkeling passend binnen de Brainportontwikkelingen en het Programma Brabant veiliger. In de visie wordt aangegeven waar ruimte bestaat voor nieuwe risicovolle bedrijvigheid en onder welke veiligheidsverhogende condities dat mogelijk is. Tevens wordt aangegeven waar in de stad geïnvesteerd dient te worden in een beter niveau van beheersbaarheid. Tot slot wordt beschreven waar de veiligheid in de bestaande woonomgeving door het 'aanpakken' van bestaande knelpunten kan worden verbeterd.

In de visie Externe Veiligheid is GDC Acht Noord aangewezen als bedrijventerrein waar uitbreiding van bestaande risicovolle bedrijven, alsmede het vestigen van nieuwe risicovolle bedrijven is toegestaan. Wel dienen deze bedrijven te passen bij het ruimtelijk ambitieprofiel van Eindhoven. Voor bestaande situaties geldt bovendien dat het plaatsgebonden risico (PR10-6) zo klein mogelijk is door het gebruik van 'Best Bestaande Technieken (BBT)'. Bij nieuwe situaties dient de bulkopslag van meer dan 1 m3 van brandbaar tot vloeistof verdicht gas (zoals LPG, propaan e.d.) ondergronds plaats te vinden.

4.10.2 Hogedruk aardgastransportleiding

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bestaande gastransportleidingen is de richtlijn “Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen” van het ministerie van VROM van 26 november 1984, van toepassing. Uit operationele en veiligheidsoverwegingen is het van belang dat aan weerszijden van de leiding een strook vrij blijft. Tevens is het van belang een afstand aan te houden tot gebouwen of plaatsen waar frequent en/of langdurig personen verblijven. Uitgangspunt van deze regeling is de zogenoemde toetsingsafstand. Deze afstand is in principe zodanig dat daarbuiten de invloed van de leiding op de omgeving verwaarloosbaar mag worden geacht. Het streven van de regeling is erop gericht deze toetsingsafstand aan te houden. Omdat dit in de praktijk niet altijd mogelijk zal zijn vanwege planologische, technische of economische belangen, is in de richtlijn tevens vermeld welke minimumafstanden (de zogenoemde bebouwingsafstanden) gelden indien de toetsingsafstand niet gerealiseerd kan worden.

Momenteel wordt een nieuw besluit opgesteld, welk in lijn is met het Besluit externe veiligheid. Op 1 januari 2011 is het Besluit buisleidingen externe veiligheid (Bevb) in werking getreden. Bij dit besluit hoort een gemoderniseerde techniek waarmee berekend wordt met welke veiligheidsafstanden rekening gehouden dient te worden bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van reeds bestaande leidingen.

Het plangebied GDC Noord is nabij de gastransportleidingen Z-506-01- KR-001 t/m 005, Z-519-01-KR-001 t/m 004 en A-521-07-KR-020 t/m 021 gelegen. Door de Gasunie zijn plaatsgebonden risicoberekeningen (PR) en groepsrisicoberekeningen (GR) uitgevoerd. De risicoberekening zoals vastgelegd in dit memorandum is conform PGS 3 [1] uitgevoerd met PIPESAFE, een door de overheid goedgekeurd softwarepakket voor het uitvoeren van risicoberekeningen aan aardgastransport. Voor de GR-berekening is gebruikgemaakt van de bevolkingsgegevens zoals aangeleverd door de gemeente Eindhoven, zie Appendix A. Het rapport is als bijlage weergegeven.

Uit de berekening is gebleken dat het plaatsgebonden risico van de leidingen 0 meter bedraagt binnen het plangebied. Hierdoor zou volgens het nieuwe beleid op de leiding kunnen worden gebouwd. Echter blijft een bebouwingsvrije zone van 4 meter gelden voor onderhoudswerkzaamheden aan de leiding. Door de Nederlandse Gasunie NV zijn gegevens ter beschikking gesteld met betrekking tot deze aardgastransportleidingen. Aangezien dit hogedruk aardgastransportleidingen zijn, bestaat er een risico op lekkage of leidingbreuk, waarbij dodelijke ongelukken kunnen voorkomen. Er zijn dan ook minimale afstanden tot de leidingen die in acht genomen moeten worden.

De minimale afstand tot bebouwing bedraagt 4 meter. Echter, om enige ruimte tot omliggende bebouwing te houden wordt op de verbeelding een minimale afstand van 14 meter opgenomen (geldend voor gebiedsklasse 3 en 4), conform de oude circulaire. De leiding A-521-07 is ver genoeg weg gelegen. Deze leiding levert geen belemmering op.

De ruimtelijk relevante leidingen, alsmede de aan weerszijden van de leidingen gelegen zones, worden op de verbeelding en in de planregels via een dubbelbestemming geregeld. In de regel betreft dit de hoofdtransportleidingen voor gas en brandstof, leidingen voor het vervoer van risicovolle stoffen, en boven- en ondergrondse hoogspanningsleidingen. Leidingen met ongevaarlijke stoffen zoals hoofdwatertransportleidingen, afvalwatertransport- en rioolpersleidingen zijn in beginsel niet opgenomen in het bestemmingsplan, tenzij door de leidingbeheerder de noodzaak voor opname wordt aangetoond.

Uit de berekeningen van de Gasunie is gebleken dat het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde is gelegen.

4.10.3 Transport spoorlijn Eindhoven - Tilburg/'s-Hertogenbosch

Voor risico's vanwege de spoorlijn is door TNO een onderzoek uitgevoerd in verband met de ontwikkeling van Van Gansewinkel in de noordelijke punt van het gebied. Dit onderzoek is aangevuld door de gemeente Eindhoven met nieuwe cijfers voor het totale plangebied.

Het TNO rapport (TNO, “Risicostudie van transport langs ontwikkellocatie Acht te Eindhoven”, B&O-AR 2005/091, d.d. april 2005) heeft een tweetal berekeningen uitgevoerd, namelijk berekeningen met transportcijfers van de “huidige situatie, 2001” en van de prognosecijfers 2003. De gehanteerde transportcijfers uit het rapport van TNO zijn lager dan de prognose cijfers van 2007. In juni 2010 zijn er afspraken gemaakt tussen het rijk, de Drechtsteden en de Taskforce Brabantroute. Hierbij zijn transportcijfers vastgelegd. Deze transportcijfers zijn lager dan de prognose cijfers van 2007 en lager dan de transportcijfers “huidige situatie 2001”. Hierdoor geeft het rapport een overschatting. Door de SRE Milieudienst zijn nieuwe berekeningen uitgevoerd. Met de prognose cijfers 2007 en met de transportcijfers 2010. In onderstaande tabel zijn de plaatsgebonden risicocontouren weergegeven.

        PR 10-6   PR10-7   PR10-8  
1   vervoersplafond basisnet zonder bloktreinen   n.a.   98 m   253 m  
2   vervoersplafond basisnet met 80% bloktreinen   n.a.   22 m   203 m  
3   prognose prorail 2007 zonder transitverkeer (min)   1 m   209 m   295 m  
4   prognose prorail 2007 zonder transitverkeer (max)   12 m   219 m   325 m  

Hieruit blijkt dat in het ergste geval de plaatsgebonden risicocontour (10-6/jaar) 12 meter kan bedragen. Binnen deze afstand wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt. In het rapport van TNO is een groepsrisicoberekening uitgevoerd. Het groepsrisico is ruim onder de oriëntatiewaarde gelegen bij de transportcijfers “huidige situatie 2001”. Hierdoor zal het groepsrisico met de afgesproken transportcijfers 2010 lager zijn dan berekend.

Plasbrand aandachtsgebied
Brandbare vloeistoffen maken een substantieel onderdeel uit van de totale vervoerstroom van gevaarlijke stoffen over het spoor. Ten opzichte van andere soorten ongevallen is de kans op het optreden van een plasbrand groter en zijn de effecten beperkter van omvang.

Naast de normen voor het plaatsgebonden risico en de verantwoording van het groepsrisico is daarom een extra veiligheidsambitie gedefinieerd in de Visie Externe Veiligheid. Er dient ook rekening gehouden te worden met de effecten van een plasbrand in een zone rond de infrastructuur, het zogenaamde 'plasbrandaandachtsgebied', hierna: PAG. Binnen het PAG mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en mogen uitsluitend functies aanwezig zijn met een relatief lage persoonsdichtheid. De afstand van het PAG bedraagt 30 meter gemeten vanaf het midden van het buitenste spoor waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

4.10.4 Transport rijkswegen A2 en A58

Nabij het plangebied vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats over de A2 en A58. Deze wegen grenzen aan het plangebied. Op basis van de risicostudie “Gewijzigde A2 zone regio Eindhoven in Basisnet” (14 februari 2010) van de SRE Milieudienst kan worden geconcludeerd dat voor de PR geen 10-6/jr contour voor het plaatsgebonden risico voor de A58/A2 is berekend. Voor de A2 is een PR 10-6/jaar contour van 18 meter berekend en dat voor wat betreft voor beide wegen het groepsrisico de oriënterende waarde niet overschrijdt.

4.10.5 Luchtvaartterrein Eindhoven

Wetgeving
Het plangebied is gelegen op enige afstand (ruim 1,5 km) van Luchtvaartterrein Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart.
De vigerende Luchtvaartwet (LVW) kent geen normstelling en beoordelingskader voor externe veiligheid. De luchtvaart wordt beschouwd als een risicovolle activiteit. In het voorjaar van 2003 is gestart met de voorbereiding van nieuwe wetgeving: de Wet luchtvaart. In die wet wordt het reguleringsregiem uitgebreid met de milieuthema's externe veiligheid en lucht. Het regiem voor externe veiligheid treedt voor burgerluchthavens direct in werking. Voor een militair vliegveld kan de minister van defensie besluiten dat te doen. De minister zal van die mogelijkheid op een nader te bepalen tijdstip gebruik gaan maken. Dan zullen binnen de plaatsgebonden risicocontour 10-6/jaar (het zogenaamde beperkingengebied) beperkingen gaan gelden voor kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Regelgeving voor Burgerluchthavens en Militaire Luchthavens
Recent is de Regelgeving voor Burgerluchthavens en Militaire Luchthavens (RBML) voor een deel in werking getreden. Op basis van deze regelgeving dient een AMVB te worden opgesteld. Hierbij dient bij aangewezen luchthavens (waaronder ook militaire luchthavens), een luchthavenbesluit te worden opgesteld, waarin een grenswaarde voor externe veiligheid kan worden opgenomen. Voor Eindhoven is een dergelijk besluit nog niet genomen.

Plaatsgebonden risico
Het beperkingengebied ligt grotendeels over het plangebied. Daarbinnen mogen geen kwetsbare objecten worden gerealiseerd.

Bij brief van 29 oktober 2009 van VROM zijn toepassingscriteria voor Externe Veiligheid voor ruimtelijke plannen rond luchtvaartterrein Eindhoven vastgelegd. GDC Noord valt binnen het criteria gebied. De volgende afspraken gelden:

  • De voor vliegveiligheid van belang zijnde hoogtebeperkende eisen worden gerespecteerd;
  • Geen objecten in de 10-5 risicocontour worden geen geprojecteerd waar mensen verblijven;
  • Functies voor groepen beperkt zelfredzame groepen, grote publiekstrekkers en evenementen worden uitgesloten;
  • Voor ruimtelijk ontwerp binnen de 10-6 contour in combinatie met de beoogde functies geldt een personendichtheid van 100 personen per ha (richtwaarde) waarbij bebouwing binnen de 10-6 contour zo laag mogelijk wordt gehouden;
  • Er wordt voldoende bluswater beschikbaar gesteld.

In het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de vastgelegde afspraken.

Groepsrisico
Momenteel is nog niet duidelijk of het Rijk rondom luchthavens ook het groepsrisico als norm/toetsingskader rondom luchthavens gaat hanteren. Het is naar analogie van andere risicobronnen (bedrijven, transportassen) mogelijk om het groepsrisico te bepalen. In een proef voor luchthaven Schiphol is dit in 2006 gedaan. Het ministerie van VROM bekijkt momenteel of op basis van deze proef het groepsrisico bij Schiphol als ruimtelijk toetsingskader zal worden ingesteld. Of en hoe een kader voor Schiphol wordt doorvertaald naar regionale luchthavens is onbekend. Het groepsrisico geldt vooralsnog dus niet als norm of toetsingskader.

4.10.6 Bedrijven

Binnen het plangebied is één risicovolle inrichting gelegen, namelijk het transportbedrijf Van den Anker.

Plaatsgebonden risico

Door Save is een kwantitatieve risicoanalyse (Save, nr. 179293 101049-DA96, d.d. 13 mei 2011) opgesteld voor het bedrijf Van den Anker. Bij Van den Anker is een Hi-ex inside air blusinstallatie aanwezig. Hierdoor bedraagt de plaatsgebonden risicocontour (10-6/jaar) 20 meter. Deze blijft binnen de perceelsgrens van Van den Anker. Het plaatsgebonden risico levert geen belemmeringen op voor nabijgelegen inrichtingen. Verder wordt in het bestemmingsplan geregeld dat de plaatsgebonden risicocontour binnen de eigen perceelgrens, of openbaar groen of weg moet zijn gelegen.

Groepsrisico

Volgens de QRA bedraagt het invloedsgebied 320 meter (1% lethaliteit) (bijlage 6b). Deze effectafstand is bepaald bij weersklasse F1,5. Het groepsrisico geeft maximaal 1 slachtoffer en is onder de oriëntatiewaarde gelegen.

4.10.7 Verantwoording groepsrisico GDC-Noord

Bij het vaststellen van het nieuwe bestemmingsplan dient het groepsrisico, conform artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en paragraaf 4.3 van de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen verantwoord te worden. Dat houdt in, dat de hoogte van het groepsrisico bekend moet zijn en tevens de bijdrage van het ruimtelijk plan aan het groepsrisico (verhoging/verlaging). Er moet inzicht gegeven worden in de te verwachten dichtheid van personen in de invloedsgebieden van risicobronnen binnen èn buiten het plan. Verder dient volgens deze artikelen/regelingen advies te worden gevraagd aan de regionale brandweer.

Op 28 oktober 2010 is advies ontvangen van de Veiligheidsregio Brabant Zuidoost, Proactie en Preparatie Brandweer te Eindhoven. Dit advies is verwerkt in deze verantwoording van het groepsrisico. Op 22 mei 2013 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een tussenuitspraak gedaan (zie paragraaf 1.2 in deze toelichting) op basis waarvan een aspect van de groepsrisicoverantwoording is gewijzigd. De nadere eisen regeling voor toepassing van sprinklerinstallaties is namelijk geheel verwijderd uit de planregels. Naar aanleiding hiervan is wederom advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Brabant Zuidoost. Uit het advies van 3 juli 2013 blijkt dat zij geen opmerkingen hebben over deze gewijzigde planregels.

Samengevat luidt dit advies als volgt:

  • 1. gebouwen binnen het invloedsgebied van overdruk scenario's voorzien van gehard glas;
  • 2. gebouwen binnen het invloedsgebied van toxische scenarios's voorzien van een centraal afsluitbare ventilatie;
  • 3. het uitsluiten van groepen met verminderd zelfredzame personen binnen het invloedsgebied van de worst-case scenario's;
  • 4. een calamiteiten route tussen Best en Eindhoven realiseren zodat hulpverleningsvoertuigen hier gebruik van kunnen maken;
  • 5. een voorziening realiseren langs de rijkswegen en het spoor die weerstand biedt tegen overdruk en warmtestraling;
  • 6. gebouwen binnen het invloedsgebied van de buisleidingen voorzien van brandwerende muren zodanig dat deze 30 minuten weerstand bieden tegen een hittestraling;
  • 7. risicocommunicatie in te zetten;
  • 8. er zorg voor dragen het invloedsgebied van Van den Anker binnen het plangebied te houden;
  • 9. aanbrengen van een sprinklerinstallatie in de gebouwen op GDC-Noord.

Bovenstaande punten worden hieronder nader behandeld en toegelicht.

Op 19 mei 2009 heeft de gemeenteraad de visie "Externe Veiligheid, risico's de maat genomen" vastgesteld. In deze visie is een algemeen verantwoordingskader opgenomen. In het kader van de verantwoordingsplicht van het groepsrisico wordt een afweging gemaakt ten aanzien van enerzijds het belang van de ruimtelijke ontwikkeling en anderzijds het risico dat een groep mensen komt te overlijden als gevolg van een ramp of incident met gevaarlijke stoffen. In artikel 13 van het Bevi en paragraaf 4.3 van de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen zijn de elementen beschreven die in ieder geval in de verantwoording aan de orde moeten komen. Hieronder is de verantwoording per element beschreven.

Te verwachten aantal personen binnen het invloedsgebied/ hoogte van het groepsrisico

Het onderhavige bestemmingsplan is gelegen binnen de invloedsgebieden van de snelweg A2, het spoor Boxtel/Eindhoven, het vliegveld Eindhoven Airport, de aardgasleidingen Z506-01-KR, Z-519-01-KR en A-521-07-KR. Verder is het bedrijf Van den Anker gelegen binnen het gebied. Bij het bestemmingsplan is een kwantitatieve risicoanalyse gevoegd. Het betreft een kwantitatieve risicoanalyse van Van den Anker (Save, nr. 179293 101049-DA96, d.d. 13 mei 2011). Verder is een risicoanalyse opgesteld in verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A2 (SRE Milieudienst, nr 469134, d.d 14 januari 2010). Uit deze analyses blijkt dat het invloedsgebied het gehele GDC Noord en GDC Zuid terrein en een deel van woonwijk Acht in de omgeving overlapt. Tevens is de hoogte van het groepsrisico bij de buisleidingen berekend (KEMA, nr.66912927-GCS 10-50670). Uit de risicoanalyses blijkt dat het groepsrisico onder de oriënterende waarde blijft. De verwachte dichtheid van het industrieterrein bedraagt 40 personen per hectare wat overeenkomt met een gemiddeld industrieterrein volgens de handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico.

Maatregelen aan de risicobron ter beperking van het groepsrisico

Voor de bedrijven op GDC Noord zijn milieuvergunningen verleend. Voor nieuwe bedrijven zal een milieuvergunning/ omgevingsvergunning moeten worden verleend. In deze vergunningen is/zal de Best Beschikbare Techniek (BBT) zijn/worden voorgeschreven. Voor weg en spoor zijn geen bronmaatregelen denkbaar. Voor buisleidingen geldt dat wanneer deze dieper liggen de kans en effect op/van een ongeval kleiner wordt. Gezien de al kleine risicoafstanden en het lage groepsrisico is het niet zinvol om kosten te maken om de leiding dieper te leggen.

Mogelijkheden voor de ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico

Binnen de gemeente Eindhoven is de grond schaars. Vanuit economisch oogpunt dient de gemeente industrie de mogelijkheid te geven om te kunnen groeien. Hierdoor dienen locaties te worden aangewezen als industriegebied. In het vigerende bestemmingsplan is het gebied al bestemd als industriegebied. De wijziging van het bestemmingsplan is met name gericht op het wel toelaten van risicovolle inrichtingen. Deze keuze is gemaakt in de Visie Externe Veiligheid "Risico's de maat genomen", welke is vastgesteld door de raad op 19 mei 2009. Het bestemmingsplan regelt dat bedrijven op het industrieterrein hun invloedsgebied, als gevolg van de activiteit met gevaarlijke stoffen, binnen het bestemmingsplan moeten hebben. Hierdoor is geregeld dat ontwikkelingen buiten het plangebied geen invloed hebben op de hoogte van het groepsrisico. Op de bronnen spoor, weg en buisleiding heeft het bestemmingsplan, behoudens de eigen personencapaciteit, geen invloed op de hoogte van het groepsrisico.

Mogelijke bron- en/end of pipe-maatregelen om het groepsrisico te beperken

Binnen het gebied kunnen alle soorten risico's voorkomen. Er zijn een drietal soorten ongevalscenario's te onderscheiden.

  • 1. explosie (druk)
  • 2. brand
  • 3. vrijkomen van toxische stoffen (door brand of het vrijkomen van een toxisch gas)

Voor alle drie de scenario's gelden andere maatregelen.

Explosie

Bij een explosie komen hoge drukken tot stand. Dicht bij de bron zijn de drukken zo hoog dat maatregelen bijna niet mogelijk zijn. Ondanks dat bij de milieuvergunningen de Best Beschikbare Technieken (BBT) zijn toegepast voor de risicovolle activiteiten op het GDC Noord, kunnen drukken bij de bron zo hoog zijn dat maatregelen niet mogelijk zijn en/of dermate hoge kosten met zich meebrengen dat niet redelijk is deze maatregelen toe te passen. Wel kan gehard glas bij gebouwen voorkomen dat er extra slachtoffers door rondvliegend glas zullen vallen. Gezien de hoge kosten van dit glas (3,5 maal zo duur als standaard HR ++ glas) wordt dit niet verplicht gesteld in het bestemmingsplan.

Brand

Bij een brand komt veel hitte vrij. Bij een brand met vloeistoffen bedraagt op een afstand van 30 meter van de bron de warmtestraling ongeveer 20 kW/m2, hierna neemt de warmtestraling geleidelijk af. De maatregelen (brandbare muur/gevel) die te treffen zijn voor een ongeval met brandbare vloeistoffen kunnen zonder hoge kosten worden uitgevoerd. Nu de bebouwing echter op meer dan 30 meter van spoor en weg is en wordt gesitueerd, is het niet zinvol deze maatregelen door te voeren. Voor brand als het gevolg van een ongeval bij een buisleiding geldt dat naarmate verder van de bron de warmtestraling afneemt. De effectafstanden (1% lethaal) van de leidingen binnen het plangebied GDC Noord zijn respectievelijk 75 meter en 140 meter, de hitte op deze afstand bedraagt 12,5 kW/m2. Effectafstanden worden bepaald door een zogenaamde guillotinebreuk. Het gas ontsteekt en er treedt een flashfire op gevolgd door een flare. De kans op een guillotinebreuk is klein. Het meest geloofwaardige scenario is een lek in de buisleiding. De effectafstand bedraagt voor een leiding met een diameter van 18 inch en een druk van 66 bar circa 10 meter, voor de leiding van 12 inch en 40 bar ligt de effectafstand op de leiding. Gelet op de kleine kans op een guillotinebreuk en de extra kosten die gemaakt moeten worden aan bedrijfspanden is het niet zinvol dit op te leggen in het bestemmingsplan. Verder zijn de effectafstanden zeer klein bij een lek van een buisleiding dat het niet zinvol is hier iets voor op te nemen in het bestemmingsplan.

Toxisch

Afhankelijk van de toxiciteit van de vrij te komen (verbrandings)gassen kunnen op grote afstand van de bron nog doden vallen. Enige maatregel is het luchtdicht uitvoeren van de gebouwen. Hierbij geldt o.a. dat de ventilatiesystemen moeten kunnen worden uitgezet. De maatregel is makkelijk uit te voeren door een noodstop bij bijvoorbeeld de receptie van kantoorpanden. Deze maatregel geldt voor alle (nieuwe) grote (>1500 m2) kantoorruimten binnen het GDC Noord terrein.

Mogelijkheden voor hulpverleningsdiensten

De ontsluiting van het gebied is goed. Er zijn meerdere uitvalswegen. Wel dient voor een betere bereikbaarheid het terrein ook vanaf de gemeente Best te kunnen worden bereikt. Hiertoe dient de geplande doorgang onder de snelweg zo te worden uitgerust dat brandweer voertuigen deze doorgang kunnen gebruiken bij eventuele calamiteiten. Hierdoor kan de opkomsttijd voor een tweede tankautospuit worden gehaald. Deze maatregel is niet in het bestemmingsplan opgenomen, wel zijn er gesprekken met de gemeente Best om deze doorgang te gaan realiseren. Planning is dat dit 'calamiteitenpad' in de eerste helft van 2012 gerealiseerd zal worden.

Berging van hemelwater zal in de watertoets aan de orde komen: eventueel open water kan worden gebruikt als tertiaire blusvoorziening. Op het bedrijventerrein mag geen open water worden gerealiseerd in verband met vogelaantrekkende werking. Op dit moment wordt bekeken waar blusvoorzieningen moeten worden gerealiseerd. De bereikbaarheid van deze blusvoorzieningen wordt hierdoor gewaarborgd.

In het algemeen geldt, dat bluswatervoorziening en bereikbaarheid zal moeten voldoen aan de (bestuurlijk vastgestelde) Handleiding Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid (NIBRA).

Mogelijkheden voor zelfredzaamheid

Het gebied wordt gekenmerkt door veel distributiecentra en bedrijvigheid, de verwachting is een lage dichtheid van het gebied. De meeste veiligheidswinst bij een eventuele calamiteit is te behalen uit een goede zelfredzaamheid van de aanwezigen. Het is om die reden onwenselijk dat het bestemmingsplan gebruiksdoeleinden bevat voor verminderd zelfredzame personen.

Verder zullen bovengenoemde maatregelen de veiligheid van de personen binnen invloedsgebieden verhogen. Verder kan door de vluchtroutes van de buisleidingen, weg en spoor af te richten de veiligheid verder worden vergroot.

Risicocommunicatie

Er wordt geadviseerd om over de risico's te communiceren naar de personen binnen het plangebied. Risicocommunicatie wordt binnen de gemeente op een bredere manier opgepakt. Dit terrein zal hierbij worden meegenomen.

Sprinklerinstallatie

Gelet op de tussenuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 22 mei 2013 is het niet mogelijk in het bestemmingsplan een verplichting op te nemen tot het aanbrengen van een sprinklerinstallatie in de gebouwen op GDC-Noord. Uit het advies van de Veiligheidsregio Brabant Zuidoost van 3 juli 2013 blijkt dat toentertijd werd voldaan aan de primaire eis van bluswatervoorziening op GDC Noord. Verder geeft de veiligheidsregio aan dat gelet op de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt - het vestigen van risicovolle bedrijven - het noodzakelijk wordt geacht om ook de beschikking te hebben over secundaire bluswatervoorziening (bijv. geboorde put). Er is een traject ingezet om voor heel Eindhoven te bezien hoe hiermee wordt omgegaan.

Invloedsgebied

In de planregels is opgenomen dat het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen mag reiken buiten de grens van het bedrijventerrein mits direct daarbuiten over:
- bedrijfsbestemmingen met hetzelfde risicoprofiel uit de Visie Externe Veiligheid
- infrastructuur
- water
- openbaar groen

Het risicovolle bedrijf dat in het plangebied gevestigd is, past binnen deze regel.

Conclusie

Op basis van vorenstaande overwegingen wordt het restrisico binnen het plangebied acceptabel geacht.