Plan: | Bedrijventerrein De Wildert - locatie CCEP |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0766.BP2022000065-VG01 |
Coca Cola Europacific Partners Nederland B.V. (hierna: CCEP) is gevestigd op bedrijventerrein De Wildert in de gemeente Dongen. Voor de bedrijfslocatie van CCEP geldt het bestemmingsplan De Wildert uit 1980. Met dit bestemmingsplan heeft CCEP lang vooruit gekund, maar inmiddels is het als planologisch toetsingskader gedateerd. Dit zorgt in de praktijk voor uitdagingen in de verlening van omgevingsvergunningen ingeval van wijziging of uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten. Ook wordt daardoor niet voldaan aan de wettelijke verplichting om het plan digitaal te kunnen raadplegen.
Zowel CCEP als de gemeente Dongen hebben daarom behoefte aan een juridisch-planologische regeling die voldoet aan huidige beleidsinzichten en wetgeving. Dit bestemmingsplan voorziet in deze juridisch-planologische regeling.
Parallel aan de voorbereiding van voorliggend bestemmingsplan is een revisievergunning milieu voor de inrichting van CCEP voorbereid. Het resultaat van beide trajecten is een eensluidende regeling in zowel het ruimtelijke spoor als het milieuspoor.
Het plangebied maakt deel uit van het bedrijventerrein De Wildert (figuur 1.1). Dit bedrijventerrein ligt in de gemeente Dongen ten noordwesten van Tilburg. Ten zuiden van bedrijventerrein De Wildert ligt het industrieterrein Vossenberg en ten noorden agrarisch gebied met bijbehorende bebouwing. Het terrein wordt ontsloten door de Eindsestraat die overgaat in de N632 en Dongenseweg.
Figuur 1.1. Ligging plangebied
Deze toelichting op het bestemmingsplan heeft de volgende opzet.
In deze toelichting en in de regels van het bestemmingsplan zijn veelvuldig relatieve verwijzingen toegepast ('hyperlinks'). Hiermee is op een snelle en eenvoudige manier onderliggende informatie benaderbaar. Zo kunnen binnen de bestemmingsregels gehanteerde begrippen worden aangeklikt waarmee direct wordt gesprongen naar de betreffende begripsbepalingen. Ook kan vanuit de regels de toelichting worden geraadpleegd en kunnen omgekeerd vanuit de toelichting (vooral in paragraaf 2.3 met de juridische planbeschrijving) de regels direct worden benaderd.
Het plangebied ligt op het zuidoostelijke deel van bedrijventerrein De Wildert. Voor dit gebied geldt nu bestemmingsplan 'Bedrijventerrein De Wildert', vastgesteld op 2 december 1980 (figuur 2.1). Het deel aan de noordkant valt buiten het plangebied van bestemmingsplan 'Bedrijventerrein De Wildert' maar is op ruimtelijkeplannen.nl wel als onderdeel daarvan aangegeven (figuur 2.2). Voorliggend bestemmingsplan voorziet daarom ook in een actuele juridisch-planologische regeling voor dat deel.
Figuur 2.1. Uitsnede bestemmingsplan Bedrijventerrein De Wildert 1980
Figuur 2.2. Noordelijk deel plangebied (gearceerd); bron: ruimtelijkeplannen.nl; bewerking: Rho Adviseurs)
Bedrijventerrein De Wildert is een bijzonder bedrijventerrein, omdat dit met ruim 40 ha grotendeels in beslag wordt genomen door twee grote internationale bedrijven: CCEP en Ardagh Glass die op een grote afzetmarkt - (boven)regionaal dan wel (inter)nationaal - zijn georiënteerd.
Het bedrijventerrein heeft een eenvoudige hoofdstructuur in de vorm van één centraal gelegen (doodlopende) ontsluitingsweg waaraan de bedrijven zijn gesitueerd. CCEP ligt aan oostzijde van deze ontsluitingsweg. De ruimtelijke structuur en de bebouwing op het bedrijventerrein zijn mede afgestemd op een nationale leidingenstrook die van noordwest naar zuidoost door het plangebied loopt. Deze leidingenstrook mag niet worden gebruikt voor bedrijfsdoeleinden en er mag niet op worden gebouwd. Graafwerkzaamheden die geen verband houden met de leidingenstrook en opgaande beplanting zijn evenmin toegestaan.
De inrichting van het bedrijventerrein De Wildert is sterk gericht op efficiëntie ten behoeve van de gevestigde bedrijven. Het kleine aantal bedrijven en de aard en omvang ervan (grootschaligheid) hebben geleid tot een zeer functioneel terrein zonder bijzondere ruimtelijke kwaliteit. CCEP heeft aan het noordkant, buiten het plangebied van het geldende bestemmingsplan De Wildert, al geruime tijd grond in eigendom en in gebruik voor buitenopslag (zie figuur 2.3). In dit bestemmingsplan is dit terrein wel onderdeel van bedrijventerrein De Wildert.
Figuur 2.3. Buitenopslag noordzijde van de productiegebouwen
Op het bedrijfsperceel van CCEP is voldoende ruimte beschikbaar voor parkeren. Het parkeren voor personeel en bezoekers van CCEP vindt voornamelijk plaats aan de voorzijde van de bedrijfsgebouwen. CCEP beschikt over twee aaneengebouwde burgerwoningen: Eindsestraat 143 en 145 (zie bestemming Woondoeleinden (W) in figuur 2.1) . Deze woningen liggen niet op het bedrijfsterrein zelf maar in het bosperceel in de zuidoosthoek van het plangebied. Eén van de woningen staat leeg, de andere woning wordt nog bewoond. Enkele bospercelen langs de zuidrand van het plangebied zijn op provinciaal niveau aangewezen voor Natuurnetwerk Brabant.
Figuur 2.4. Huidige situatie (bron: CCEP)
CCEP produceert frisdranken en niet bruisende (aseptische) dranken voor de Nederlandse markt en is bekend producent van frisdranken zoals Coca-Cola, Fanta en Sprite. De maximale productiecapaciteit van de inrichting bedraagt 850 miljoen liter per jaar. De locatie in Dongen omvat kantoren met eigen parkeerplaatsen en is de enige productielocatie in Nederland.
Naast bereiding van frisdranken wordt een deel van deze dranken verwerkt in consumenten- en horecaverpakkingen die op de eigen locatie worden geproduceerd in een blaaskamer. Andere ondersteunende processen betreffen het reinigen van de productie-installaties, een laboratorium waar de producten worden getest op kwaliteit en voedselveiligheid, koelinstallaties, technische onderhoudsdienst en een milieustraat. Op verschillende locaties binnen de inrichting worden gevaarlijke stoffen opgeslagen.
In figuur 2.5 is de indeling van de inrichting weergegeven. De vrachtwagens met de grondstoffen en flesjes rijden aan de zuidwestkant het terrein van CCEP op en rijden naar achter. De suikerwagens worden aan de voorkant bij de bebouwing geleegd in de silo's. De bebouwing bestaat uit productie- en opslaghallen en diverse kantoren. Werknemers en bezoekers kunnen parkeren op het parkeerterrein aan de voorzijde van het terrein. De hallen waar onder andere het eindproduct wordt gedistribueerd, bevindt zich aan de noordzijde van het terrein. Verder worden chemicaliën opgeslagen in brandwerende kasten. Aan de achterzijde van het terrein zijn de milieustraat en het gastankstation gesitueerd. In de uiterste noordoosthoek van het plangebied bevindt zich een onbebouwd stuk grond dat deels is bebost. Ter plaatse van de aanwezige buisleidingenstrook is in verband met het onderhoud en beheer door de leidingbeheerder geen beplanting aanwezig.
Langs de zuidelijke en westelijke randen van het terrein liggen verschillende beboste delen die gedeeltelijk door de provincie zijn aanwezen voor Natuurnetwerk Brabant. Een gedeelte van dit Natuurnetwerk Brabant is al sinds 1990 gedeeltelijk verhard en heeft feitelijk geen natuurwaarde.
Aan de zuidoostzijde van het terrein liggen twee aaneengebouwde woningen waarvan er slechts één is bewoond. De woningen zijn eigendom van CCEP. Tot slot bevindt zich aan de zuidwestzijde van het terrein een zend- en ontvangstinstallatie.
Figuur 2.5. Overzicht van het terrein (bron: CCEP)
Dit bestemmingsplan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor het hele bedrijfsperceel van CCEP. Hiermee wordt ook het feitelijk bestaand gebruik van het noordelijk deel van het bedrijfsperceel, dat niet onderdeel is van het plangebied van geldende bestemmingsplan 'Bedrijventerrein De Wildert' (circa 3 ha), geregeld in een actueel bestemmingsplan.
De ambitie van CCEP is om in 2040 klimaatneutraal te zijn in de hele keten. De eerste belangrijke stappen in die richting worden gezet op de productielocatie in Dongen. Hier is de ambitie om vanaf 2024 volledig elektrisch te draaien. Bestaande bronnen van CO2-emissie, zoals de stoomboilers en LPG-heftrucks, worden vervangen door elektrische alternatieven. Ook de LPG-tankinstallatie zal worden verwijderd. De gebruikte elektriciteit zal afkomstig zijn van duurzame bronnen, zoals bij CCEP zelf te installeren zonnecellen en zonne- of windparken in de buurt van de inrichting zoals windpark De Spinder en zonnepark De Wildert.
CCEP wil enkele nieuwe gebouwen bouwen, voor onder meer opslag en logistiek. Deze gebouwen worden hoofdzakelijk gerealiseerd op het bestaande bedrijventerrein. Om de ambitie om in 2040 klimaatneutraal te zijn in de gehele keten te kunnen realiseren, is daarnaast extra fysiek ruimtebeslag nodig. Deze ruimte concentreert zich aan de voorzijde van het terrein, in de zuidwesthoek van het plangebied. Deze gronden met een oppervlakte van circa 1.900 m² hebben in dit bestemmingsplan de bestemming Groen maar zijn ook voorzien van een wijzigingsbevoegdheid.
Het huurcontract van de woning in de zuidoosthoek, die nog in gebruik is, zal op termijn worden beëindigd. Deze en de andere woning worden gesloopt. In dit bestemmingsplan zijn deze gronden (circa 1.600 m2) bestemd voor beplantingen ten behoeve van de landschappelijke afscherming van het bedrijventerrein (in de bestemming 'Groen'), in aansluiting op de bestaande groenstrook langs de Eindsestraat en op het Natuurnetwerk Brabant aan weerszijden.
Figuur 2.6. Mogelijke uitbreiding aan de zuidwestkant (circa 1.900 m²), regeling feitelijk bestaand gebruik aan de noordkant (circa 3 ha.)
In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde ruimtelijke ordeningsstandaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar. Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.
Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling (verbeelding en planregels) is het volgende van belang.
Verbeelding
Eisen aan de verbeelding
In relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.
Op de verbeelding wordt met bestemmingen en aanduidingen aangegeven welk gebruik is toegestaan en of er ten behoeve van die bestemmingen mag worden gebouwd. De bestemmingen worden door middel van hoofdletters aangeduid, zoals 'BT' voor 'Bedrijventerrein'. Met aanduidingen kan het gebruik nader worden gespecificeerd en het bouwen worden gereguleerd. Naast enkelbestemmingen die met een kleur worden aangeduid, zijn er dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen die op de verbeelding herkenbaar zijn aan arceringen.
De gehanteerde bestemmingen
Voor het bedrijfsperceel van CCEP is de bestemming 'Bedrijventerrein' opgenomen. Langs enkele randen rondom het bedrijfsperceel is de bestemming 'Groen' opgenomen. Groenvoorzieningen zijn overigens ook binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' mogelijk. De gronden die zijn aangewezen voor Natuurnetwerk Brabant zijn bestemd voor 'Natuur' (zie paragraaf 3.2.3). De gronden in het noordoosten van het plangebied behouden, in verband met de beperkte gebruiksmogelijkheden door de ligging van de buisleidingstraat, de geldende agrarische bestemming. De Eindsestraat inclusief voet- en fietspaden is bestemd voor 'Verkeer'. Daarnaast zijn de delen waar archeologische waarden kunnen voorkomen (zie paragraaf 4.3.2) beschermd met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Tot slot is de buisleidingenstraat in het noordoosten van het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Leiding - Leidingstrook'.
Regels
Op grond van SVBP2012 hebben de hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, de volgende vaste volgorde.
Ook bij de opstelling van de bestemmingsregels (hoofdstuk 2 van de regels) moet een vaste volgorde gebruikt worden, maar de bestemmingsregels hoeven niet alle voorgeschreven elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.
Voorts is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling.
Tot slot dienen de regels zoveel mogelijk aan te sluiten bij de regels van andere bestemmingsplannen binnen de gemeente Dongen en de beheersverordening voor het overige deel van het bedrijventerrein De Wildert.
Agrarisch (Artikel 3)
De bestemming Agrarisch staat de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven toe. Dit type bedrijven is ook in de begrippen verklaard. Op de gronden is geen bouwvlak aanwezig en gelden - mede in verband met de buisleidingstraat - beperkte bouwmogelijkheden.
Bedrijventerrein (Artikel 4)
Algemene toelaatbaarheid
De bestemming 'Bedrijventerrein' is een globale bestemming waarbinnen mogelijkheden worden geboden voor nagenoeg alle activiteiten en voorzieningen die met een bedrijventerrein samenhangen, zoals bedrijfspercelen, interne infrastructuur, energievoorzieningen en waterzuiveringen zonder dat de exacte positie daarvan wordt vastgelegd.
Specifieke toelaatbaarheid
Het toelaatbaar gebruik en de toelaatbare activiteiten zijn geregeld in lid 4.1 Bestemmingsomschrijving en lid 4.3 Specifieke gebruiksregels. Voor de toelaatbaarheid van de bedrijfsactiviteiten wordt gebruik gemaakt van een milieuzonering en een Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein' (zie ook paragraaf 4.8). In deze staat is de milieuzonering alleen gebaseerd op de milieuaspecten geur, stof en gevaar. Het aspect geluidbelasting van de bedrijven (industrielawaai) is niet als te beoordelen milieueffect meegenomen omdat dit wordt gereguleerd via de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning voor milieu en meldingen/maatwerkvoorschriften) en het zonebeheer van het bevoegd overheidsorgaan. Grote lawaaimakers (zogenoemde Wgh-inrichtingen) kunnen op het terrein worden gevestigd, mits daarvoor voldoende geluidruimte binnen de geluidzone aanwezig is.
De maximale milieucategorie is 4.2. Voor de toegepaste zonering wordt verwezen naar paragraaf 4.8. Bedrijven of bedrijfsactiviteiten uit hogere categorieën dan rechtstreeks toegestaan, zijn alleen mogelijk na toepassing van de in lid 4.4.1 opgenomen afwijkingsbevoegdheid. Deze bedrijven of bedrijfsactiviteiten moeten dan wel naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met bedrijfsactiviteiten uit een categorie die rechtstreeks is toegestaan.
Omdat CCEP onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) valt (zie paragraaf 4.10) is voor het bouwvlak de aanduiding 'risicovolle inrichting' opgenomen. Buiten deze aanduiding zijn geen risicovolle inrichtingen toegestaan.
De maximale productiecapaciteit is in lid 4.3 vastgelegd op 850.000 m3 (850 miljoen liter) per jaar, overeenkomstig de (revisie)vergunning milieu die parallel aan dit bestemmingsplan is voorbereid (zie paragraaf 1.1 en ook paragraaf 4.1 met betrekking tot de vormvrije m.e.r.-beoordeling).
Verder zijn voorzieningen toegestaan die gebruikelijk zijn op een bedrijventerrein, zoals parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, groenvoorzieningen, watervoorzieningen en nutsvoorzieningen.
Bedrijfswoningen
Deze zijn niet mogelijk gemaakt aangezien deze beperkingen opleggen aan de bedrijfsuitoefening van bedrijven. Bedrijfswoningen worden in het kader van milieuwetgeving namelijk aangemerkt als milieugevoelige functies. Bovendien zijn deze uit oogpunt van zorgvuldig en efficiënt ruimtegebruik niet gewenst.
Opslag
Opslag is gebruikelijk op een bedrijventerrein en is dus mogelijk. Er gelden geen beperkingen voor wat betreft de locatie en de hoogte. In de praktijk worden de pallets met frisdrank niet meer dan 3 hoog gestapeld (zie figuur 2.3 in paragraaf 2.1.1).
Groen (Artikel 5)
De belangrijkste functie van deze bestemming is het vastleggen van de groenstroken langs de randen van het bedrijfsperceel. De bestemming Groen is een globale bestemming waarbinnen onder andere ook voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en voet- en fietspaden zijn toegestaan.
De enige gebouwen die in het bestemmingsplan - rechtstreeks - mogelijk worden gemaakt zijn gebouwen voor nutsvoorzieningen tot een oppervlakte van 15 m² en een bouwhoogte van 3 m. Voor het overige mogen op deze bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' zijn burgemeester en wethouders bevoegd om de bestemming Groen te wijzigen in Bedrijventerrein, mits wordt aangetoond dat de uitbreiding van het bedrijventerrein uitvoerbaar is en vanuit bedrijfseconomisch perspectief noodzakelijk. De bouwhoogte van gebouwen in dit gebied mag na wijziging ten hoogste 10 meter bedragen.
Natuur (Artikel 6)
De functie van deze bestemming is het vastleggen van het Natuurnetwerk Brabant en de gronden waar natuurcompensatie wordt gerealiseerd. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Om de te behouden natuurwaarden te borgen is een vergunningstelsel opgenomen voor verschillende werken of werkzaamheden zoals rooien of kappen van de beplanting, het uitvoeren van grondbewerkingen etc. De werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
Verkeer (Artikel 7)
De bestemming Verkeer geldt voor de binnen het plangebied gelegen Eindsestraat aan de zuidkant en de ontsluitingsweg op het bedrijventerrein zelf. Binnen deze bestemming is het daarbij passende gebruik toegestaan zoals parkeren, groen- en waterpartijen en nutsvoorzieningen.
Dubbelbestemming Leiding - Leidingstrook (Artikel 8)
Deze dubbelbestemming is opgenomen voor de in paragraaf 2.1 genoemde buisleidingenstraat van nationaal belang (zie paragraaf 4.12). De afweging of nieuwe functies en bebouwing binnen de bebouwings- en toetsingsafstanden van deze leidingen aanvaardbaar zijn, vindt plaats in het kader van de milieuwetgeving die daarvoor geldt. De breedte van de dubbelbestemming is opgebouwd uit het werkelijke ruimtebeslag (de breedte van de leiding) en de bijbehorende belaste stroken (belemmeringenstroken).
Ten behoeve van deze dubbelbestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Ten behoeve van de samenvallende bestemmingen dient het bouwen steeds aan het leidingenbelang te worden getoetst. Dit geldt ook voor het uitvoeren van werkzaamheden die geen direct verband houden met het bouwen en die de grond roeren, zoals het aanbrengen of rooien van diepwortelende beplantingen en bomen. Deze werkzaamheden zijn alleen mogelijk met een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (voorheen aanlegvergunning genoemd), die alleen kan worden verleend na advies van de betrokken leidingbeheerder en als het leidingbelang niet wordt geschaad.
Dubbelbestemming Waarde - Archeologie (Artikel 9)
Op basis van het gemeentelijk archeologiebeleid en een archeologisch onderzoek is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen voor delen van het plangebied (zie paragraaf 4.3.2). De bestemming valt samen met andere bestemmingen en heeft tot doel de bescherming en veiligstelling van het archeologisch erfgoed in de bodem. De regeling is gebaseerd op de standaardregels die de gemeente Dongen hiervoor heeft opgesteld.
Voordat er ten behoeve van een samenvallende bestemming (bijvoorbeeld 'Bedrijventerrein') een activiteit mag worden uitgevoerd die de bodem roert, moet worden nagegaan of daardoor geen onevenredige schade aan de archeologische waarden wordt toegebracht. Om deze afweging mogelijk te maken is het bouwen afhankelijk gemaakt van een omgevingsvergunning en is voor andere werkzaamheden dan bouwen (bijvoorbeeld graven) ook een omgevingsvergunning nodig. Deze wordt niet verleend indien daardoor in onevenredige mate schade aan de archeologische waarde wordt of kan worden toegebracht. Onder bepaalde voorwaarden is geen omgevingsvergunning noodzakelijk.
De algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, bepalingen.
Anti-dubbeltelbepaling (Artikel 10)
Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.
Algemene bouwregels (Artikel 11)
De algemene bouwregels omvatten bouwregels die aanvullend op de regels van hoofdstuk 2 van toepassing zijn. Lid 11.1 bevat een algemene regeling voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen door ondergeschikte onderdelen van gebouwen. De overschrijding van de bouwgrenzen dient wel beperkt te zijn. Lid 11.2 betreft uitsluitend een bouwbepaling en geen gebruiksbepaling. Met deze bepaling wordt voorkomen, dat bestaande bouwwerken, die wat betreft afstandsmaten of andere maten afwijken van de maatvoering zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, onder het overgangsrecht komen te vallen.
Algemene aanduidingsregels (Artikel 12)
In dit artikel staan de zogenoemde gebiedsaanduidingen beschreven die in meerdere bestemmingen vallen en daarom niet zijn opgenomen in de artikelen van de betreffende (enkel)bestemmingen. In dit plan gaat het om de gebiedsaanduidingen 'geluidzone - industrie' en 'overige zone - gezoneerd industrieterrein'.
Algemene afwijkingsregels (Artikel 13)
Voor ondergeschikte afwijkingen van de bestemmingsregels (de bouwregels) is een algemene afwijkingsregel opgenomen.
Algemene wijzigingsregels (Artikel 14)
In lid 14.1 is een algemene flexibiliteitsbepaling opgenomen om voor bepaalde onderdelen van bestemmingen of gebouwen dan wel bouwwerken af te wijken van de bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Deze bepaling gaat verder dan die in lid 13.1, vandaar dat hier altijd een wijziging voor nodig is van burgemeester en wethouders.
Het criterium 'van belang voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken' kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als bij nader inzien:
Het gaat in de meeste gevallen om de praktische uitvoering van het plan, waarbij geen belangen van derden worden geschaad.
Het criterium 'in verband met de werkelijke toestand van het terrein' is vooral aan de orde in situaties waarbij een terrein of gebied een geheel nieuwe inrichting krijgt en waarbij in het veld maar weinig aanknopingspunten zijn. Bij het uitzetten van het gebied blijkt dat de afmetingen niet exact gelijk zijn aan de coördinaten op tekening in het digitale bestand en dat de situering van de nieuwe openbare wegen en de uitgeefbare percelen iets moet worden aangepast. Gezien de nauwkeurigheid van tegenwoordig gaat het daarbij om centimeters in plaats van meters.
Overige regels (Artikel 15)
Parkeren
Dit artikel bevat drie verschillende onderwerpen. In lid 15.1 zijn de regels opgenomen voor het aspect 'parkeren' overeenkomstig de beleidsregel "Parkeernormen Dongen" (zie Bijlage 2 van de regels van dit bestemmingsplan). De regeling is zo vormgegeven dat bij (bouw)activiteiten wordt getoetst of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid aan de hand van deze beleidsregels. Deze toetsing vindt plaats bij de omgevingsvergunning. Omdat een omgevingsvergunning ook betrekking kan hebben op het afwijken van het bestemmingsplan, vindt deze toetsing daar ook plaats. In dat geval wordt ook het gebruik getoetst, niet alleen het bouwen. Echter gebruiksveranderingen die bij recht zijn toegestaan volgens het bestemmingsplan vallen hier niet onder (zie uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zaaknr. 201800074/1/R6).
Laden en lossen
In deze nota is geen beleid opgenomen ten aanzien van het laden en/of lossen van goederen. Er bestaat echter wel behoefte aan een regeling voor laden en lossen, omdat ook deze bepaling uit de bouwverordening is vervallen. Daarom is in lid 15.2 een bepaling opgenomen dat voor een bouwwerk, waarbij de verwachting bestaat dat er behoefte zal zijn aan ruimte voor laden en/of lossen van goederen, de omgevingsvergunning slechts zal worden verleend wanneer wordt voorzien in die behoefte. In het artikel is voor zowel parkeren als voor laden en lossen een afwijkingsbevoegdheid opgenomen.
Werking wettelijke regeling
Lid 15.3 betreft "Werking wettelijke regeling". In een aantal gevallen wordt in de regels van bestemmingsplannen verwezen naar een (andere) wettelijke regeling of wordt een procedure, begrip en / of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. Ook in de begripsbepalingen komen die verwijzingen voor. Op grond van jurisprudentie mag een bestemmingsplan slechts volgens de vereiste procedure van de Wro worden gewijzigd. Het impliciet wijzigen van een bestemmingsplan door wijzigingen in wetgeving in de bepalingen waarnaar wordt verwezen is niet toegestaan. Het is dan ook nodig dat verwijzingen naar toepasbare wettelijke regelingen worden gefixeerd, namelijk naar de tekst ervan zoals die op het moment van vaststelling van het plan gold. Uit praktische overwegingen is er voor gekozen in dit hoofdstuk van de regels een artikel "Wettelijke regelingen" op te nemen, waarin is bepaald dat alle wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan. Hierdoor behoeft niet meer telkens te worden verwezen naar publicaties in het staatsblad.
Overgangsrecht (Artikel 16)
In artikel 16 van de regels is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 16.2 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 16.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen.
Slotregel (Artikel 17)
De titel of de naam van het bestemmingsplan is vastgelegd in artikel 17 van de regels.
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de
Omgevingswet en vervangt op Rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen we in gebieden komen tot betere, meer geïntegreerde keuzes. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten:
Er zijn vooral in steden en stedelijke regio’s nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio’s behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk wil het Rijk de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren. Schonere lucht, voldoende groen en water en genoeg publieke voorzieningen waar mensen kunnen bewegen (wandelen, fietsen, sporten, spelen), ontspannen en samenkomen. Daarbij hoort een uitstekende bereikbaarheid en toegankelijkheid, ook voor mensen met een handicap. Het Rijk wil ervoor zorgen dat de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid verder toeneemt. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio’s geborgd. Niet alleen groei heeft de aandacht. Ook in gebieden met bevolkingsdaling versterken we de vitaliteit en leefbaarheid.
Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-winsituaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Toetsing
In de NOVI is geen concreet beleid op nationaal niveau geformuleerd dat van belang is voor het bestemmingsplan.
Het Barro en het Rarro bevatten inhoudelijke regels van de Rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen met ruimtelijke onderbouwing moeten voldoen.
Toetsing
Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart) en Erfgoed (Unesco). Voor dit bestemmingsplan zijn de volgende onderwerpen uit het Barro en Rarro relevant:
1. Militaire luchtvaartterreinen
Het zuidwesten van het plangebied ligt binnen het obstakelgebied rondom vliegbasis Gilze-Rijen (zie figuur 3.1).
Figuur 3.1. Kaart 4 Rarro - militaire luchtvaartterreinen (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Artikel 2.6.4.lid 4 van het Barro bepaalt:
'De maximaal toelaatbare hoogte van objecten in, op of boven de grond in een obstakelbeheergebied is in overeenstemming met artikel 16 van het Besluit militaire luchthavens.'
Uit het Besluit militaire luchthavens volgt dat (artikel 16 lid 2):
'De maximaal toelaatbare hoogte van objecten in, op of boven de grond, die op 1 november 2006 niet in het obstakelbeheergebied aanwezig waren, is, in verband met de veiligheid van het landen van luchtvaartuigen met behulp van een instrument landingssysteem, in overeenstemming met de blijkens een in de Staatscourant bekend gemaakte mededeling van Onze Minister van kracht zijnde versie van de ICAO EUR DOC 015. De eerste volzin is niet van toepassing indien:
De maximum toegestane bouwhoogte binnen het plangebied bedraagt evenals die in het geldende bestemmingsplan 20 meter. Het bestemmingsplan laat geen bouwwerken toe die leiden tot obstakels voor het militaire luchtvaartterrein Gilze-Rijen.
Voorkeurstracés buisleidingen
Het noordoosten van het plangebied ligt binnen het zoekgebied buisleidingen (zie figuur 3.2) en het tracé door Hoeksche Waard en Noord-Brabant voor aardgas, bulkchemicaliën, CO2, kabels/leidingen, olie (zie figuur 3.3).
Figuur 3.2. Kaart 13 Voorkeurstracés buisleidingen - zoekgebied (www.ruimtelijkeplannen.nl)
Figuur 3.3. Kaart 13 Voorkeurstracés buisleidingen - tracé (www.ruimtelijkeplannen.nl)
Artikel 2.9.2 Barro geeft de aanwijzing voor voorkeurstracés. De breedte van het voorkeurstracé bedraagt ten hoogste 70 meter. Op grond van artikel 2.9.3 Barro kan de gemeenteraad het voorkeurstracé in een bestemmingsplan nader uitwerken, op een wijze dat het tracé voor de buisleidingenstrook:
Artikel 2.9.4 lid 1 Barro bepaalt dat:
'Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die zijn gelegen binnen het voorkeurstracé laat, ten opzichte van het op het moment van aanwijzing van dat voorkeurstracé geldende bestemmingsplan, geen nieuwe activiteiten toe die een belemmering kunnen vormen voor de aanleg van een buisleiding van nationaal belang.'
De genoemde buisleidingenstraat is in dit bestemmingsplan nader uitgewerkt en voorzien van een beschermende dubbelbestemming 'Leiding - Leidingstrook'. Hiermee voldoet het plan aan de regels uit Barro en Rarro.
Conclusie
Het bestemmingsplan voldoet aan de rijksregels uit Barro en Rarro.
In het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) is geregeld dat een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor gaan vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd:
Op al deze punten wordt in voorliggende toelichting ingegaan.
Verder is in het Bro vastgelegd dat voor stedelijke ontwikkelingen de zogenoemde ladder voor duurzame verstedelijking moet worden gehanteerd (een nadere onderbouwing in het bestemmingsplan). Op 1 juli 2017 is de duurzaamheidsladder (artikel 3.1.6. lid 2 Bro) aangepast. Deze luidt nu als volgt: 'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
Toetsing (aan ladder voor duurzame verstedelijking)
Wel of geen stedelijke ontwikkeling
De ladder is van toepassing als een plan wordt aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Of er sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit jurisprudentie blijkt dat het toevoegen van meer dan 500 m² bedrijventerrein kan worden gezien als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voor de gronden met de bestemming Groen in de zuidwesthoek is een wijzigingsbevoegdheid met een oppervlakte van circa 1.900 m² opgenomen naar Bedrijventerrein. In dit plan is dus sprake van een stedelijke ontwikkeling.
Bestaand stedelijk gebied
In de algemene bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening (1.1.1 lid 1 onder h) is de volgende definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. De beoogde uitbreiding heeft nu een groenbestemming, is onderdeel van het bedrijventerrein en geldt daarmee als stedelijk gebied. Daarom is hierna de behoefte beschreven en gemotiveerd waarom niet binnenstedelijk in die behoefte kan worden voorzien.
Beschrijving behoefte
Het betreft in dit geval de concrete uitbreidingsbehoefte van een bestaand bedrijf, om de ambitie om in 2040 klimaatneutraal te zijn in de gehele keten te kunnen realiseren. Dit is niet mogelijk op het huidige bedrijfsperceel. Dit is in de huidige situatie geheel in gebruik. Daarom is een kleinschalige uitbreiding beoogd. Daarbij wordt - na wijziging van de bestemming in een wijzigingsplan - gebruikt gemaakt van een bosperceel dat in eigendom is van het bedrijf en feitelijk ook deel uitmaakt van het complex. Er wordt dus geen grote uitbreiding gezocht buiten het terrein.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de uitbreiding van het bedrijventerrein past binnen de kaders van het rijksbeleid.
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie Noord-Brabant en de Interim omgevingsverordening (hierna: Iov) relevant. In de omgevingsvisie geeft de provincie aan welke doelen de provincie nastreeft, wat voor beleid de provincie voert, hoe de provincie stuurt om haar doelen te realiseren en welke instrumenten zij daarbij inzet (paragraaf 3.2.2). De Iov is een van de instrumenten die de provincie inzet om haar doelen te realiseren. De verordening is op 25 oktober 2019 door Provinciale Staten vastgesteld en wordt regelmatig geactualiseerd. Op 15 april 2022 is de geconsolideerde versie gepubliceerd (paragraaf 3.2.3). Paragraaf 3.2.4 gaat in op de regionale bedrijventerreinenafspraken.
In de Omgevingsvisie Noord-Brabant is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2050. Naast een beeld van het Noord-Brabant van nu is een beeld geschetst van het welvarend, verbonden, klimaatproof en vernieuwend Noord-Brabant van 2050. Hieruit zijn vier hoofdopgaven onderscheiden die nauw met elkaar samenhangen:
Samen met andere partijen zoals gemeenten en bedrijven wil de provincie uitvoering geven aan projecten die passen binnen deze opgaven. Van belang is dat het in de toekomst ook goed wonen, werken en verblijven blijft. Werken aan een goede omgevingskwaliteit zowel in de bebouwde als in de onbebouwde omgeving is het uitgangspunt.
Toetsing
In het bestemmingsplan wordt het bestaande gebruik en het planologisch toegestane gebruik vastgelegd. Daarnaast is met een wijzigingsbevoegdheid beperkte uitbreiding van het bedrijventerrein voorzien binnen het bestaande stedelijke gebied. Gelijktijdig werkt CCEP aan het energieneutraal maken van de activiteiten. Hiermee is het plan in lijn met de uitgangspunten uit de omgevingsvisie.
De provincie wil met haar regels aansluiten op de werkwijze van de Omgevingsvisie en de Omgevingswet. Daarom is ervoor gekozen om de verschillende provinciale verordeningen voor de fysieke leefomgeving samen te voegen tot een Interim omgevingsverordening (Iov).
De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er alleen inhoudelijke wijzigingen zijn doorgevoerd als die rechtstreeks voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals bijvoorbeeld het diep, rond en breed kijken van de omgevingsvisie. Omdat de Iov beleidsneutraal is en vooral bedoeld is om bestaande regelingen samen te voegen, heeft er ook (nog) geen expliciete afweging plaatsgevonden of de inzet van de verordening voor een bepaald thema gecontinueerd moet worden. Uitgangspunt van deze Interim omgevingsverordening is dat de huidige regels met het huidige beschermingsniveau zijn gehandhaafd. In het algemeen geldt daarbij dat de inzet van de verordening in de provincie Noord-Brabant is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor het vanuit provinciale belangen nodig is om regels in te zetten of waarvoor het vanuit de wet verplicht is om regels te stellen in de verordening.
Bij de samenvoeging zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd: een gebruikersvriendelijke verordening met een duidelijke opbouw en een vereenvoudiging van de regels;
In de Verordening wordt met name ingegaan op het thema zorgvuldig ruimtegebruik ten aanzien van ontwikkelingen van bedrijventerreinen. Die ontwikkeling is belangrijk om ruimte te bieden aan bedrijven die vanwege hun bedrijfsvoering effect hebben op hun omgeving en daardoor overlast kunnen geven op hindergevoelige functies als wonen of zorgfuncties. Een bestemmingsplan moet inzicht bieden in de effecten op de omgeving maar zorgt ook dat een bedrijventerrein deze opvangfunctie blijvend kan vervullen.
Toetsing
Voor het plangebied zijn de volgende aspecten uit de verordening relevant:
Ad. 1 milieubeschermingsgebied, natuur en wegenmilieubeschermingsgebied, natuur en wegen
Op kaart 1 en 5 bij de Iov is het plangebied aangeduid voor 'boringsvrije zone - maximale boordiepte 30 meter', 'waterwinning voor menselijke consumptie' en 'grondwaterlichaam', zie figuur 3.4.
Figuur 3.4. Uitsnede kaart 1 Interim Omgevingsverordening (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Artikel 2.18 van de Iov bevat regels voor activiteiten in de bodem Boringsvrije zone. Het verrichten van werkzaamheden in de bodem is toegestaan tot een boordiepte van 30 m. Voor deze activiteiten is reeds vergunning. Hiermee is het plan in lijn met artikel 2.18.
Artikel 2.1 van de iov bevat een zorgplicht voor waterwinning. Dit houdt in dat degene die binnen de Waterwinning voor menselijke consumptie een activiteit verricht, waarvan hij weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de kwaliteit van het grondwater verplicht is:
De zorgplicht heeft geen directe raakvlakken met het bestemmingsplan, maar is wel van belang voor de uitvoering van de activiteiten van CCEP.
Artikel 2.20 bevat een verbod om boven, in of onder een diep grondwaterlichaam de onconventionele koolwaterstoffen te winnen. Dit verbod heeft directe raakvlakken met het bestemmingsplan.
ad. 2 Stedelijke ontwikkelingen en erfgoed
Op kaart 3 bij de Iov is het plangebied - met uitzondering van het Natuur Netwerk Brabant aangeduid als 'Concentratiegebied voor verstedelijking' (zie figuur 3.5). Voor dit gebied wordt ingezet op bevordering van ruimtelijke kwaliteit. Uitgangspunt in de verordening is dat de bescherming van de ruimtelijke kwaliteit in het geldende bestemmingsplan al is gewaarborgd. Als geldende ontwikkelrechten worden overgenomen in een nieuw bestemmingsplan, bijvoorbeeld in het kader van een wettelijk verplichte actualisering, is het wel nodig dat recente inzichten over ruimtelijke kwaliteit worden meegewogen.
Figuur 3.5. Uitsnede kaart 3 Interim Omgevingsverordening (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Over het thema zorgvuldig ruimtegebruik wordt opgemerkt dat hieraan op verschillende wijzen invulling wordt gegeven. Inzet is een toekomstbestendig ruimtelijk toetsingskader (lees: bestemmingsplan). In verband hiermee is zo veel als mogelijk aangesloten bij de geldende bestemmingsplannen. Uit oogpunt van zorgvuldig ruimtegebruik worden in het onderhavige bestemmingsplan nieuwe bedrijfswoningen niet langer mogelijk gemaakt, zodat deze geen belemmering vormen voor de ontwikkeling van de bedrijven.
Het bedrijventerrein is landschappelijk goed ingepast. Vanaf de N260 is het bedrijventerrein bijna niet zichtbaar door de aanwezigheid van groenstroken en bospercelen. Deze stroken en percelen zijn in dit bestemmingsplan als zodanig bestemd (met enige aanpassingen, zie hierna). Aan de noordzijde grenst het bedrijventerrein aan het landelijk gebied van Dongen.
In het zuiden van het plangebied ligt Natuurnetwerk Brabant (zie ook figuur 3.6). Deze gronden hebben in dit bestemmingsplan een natuurbestemming.
ad. 3 Natuur en stiltegebieden
Op kaart 4 van de Iov zijn enkele delen van het plangebied aangeduid voor Natuur Netwerk Brabant (zie figuur 3.6). Een deel hiervan is daadwerkelijk in gebruik als bos, een groot deel is echter al sinds 1990 gedeeltelijk verhard en heeft feitelijk geen natuurwaarde.
Figuur 3.6. Uitsnede kaart 4 Interim Omgevingsverordening (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Artikel 3.15 bevat het beschermingsregime voor Natuurnetwerk Brabant:
Lid 1
Een bestemmingsplan van toepassing op Natuur Netwerk Brabant:
Lid 2
Als ecologische waarden en kenmerken gelden de natuurbeheertypen zoals vastgelegd op de beheertypenkaart en de ambitiekaart van het natuurbeheerplan.
Lid 3
Als de inrichting en beheer van het Natuur Netwerk Brabant binnen een gebied is verzekerd, stelt de gemeente binnen negen maanden een bestemmingsplan vast overeenkomstig het eerste lid.
Nieuwe ontwikkelingen in Natuur Netwerk Brabant zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden (artikel 3.17 iov):
Het voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in uitbreiding van het bedrijfsperceel op gronden met de aanduiding Natuurnetwerk Brabant. De regels ten aanzien van Natuurnetwerk Brabant hebben daarom geen raakvlakken met dit bestemmingsplan.
In de notitie 'Bedrijventerreinenafspraken Regio Hart van Brabant 2020-2024' is het regionaal afsprakenkader met betrekking tot (de ontwikkeling van) bedrijventerreinen opgenomen. Dit afsprakenkader is tot stand gekomen door een tweetal bestuurlijke rondes langs de acht regiogemeenten, de gemeenten Haaren en Heusden en de provincie Noord-Brabant. Het afsprakenkader gaat uit van vraaggericht ontwikkelen, en beschrijft de werkwijze waarop in de regio afspraken worden gemaakt over het accommoderen van de vraag naar bedrijventerreinen (via het stoplichtenmodel). Daarvoor heeft de provincie een nieuwe kwantitatieve en kwalitatieve behoefteprognose laten opstellen op basis waarvan de regio met een nieuwe voorstel voor een set afspraken kon komen. De regionale afspraken over de bedrijventerreinprogrammering vormen geen belemmering om het bestemmingsplan vast te stellen.
De Structuurvisie Dongen 2020 bevat het integrale ruimtelijke beleid op hoofdlijnen voor de gehele gemeente tot 2020. De ambitie die in de visie is vastgelegd is het met open vizier en met zoveel mogelijk inwoners van Dongen nadenken over het creëren, het in stand houden en het versterken van een aantrekkelijke en functionele woon-, werk- en leefomgeving. Centraal staat dat iedereen zoveel mogelijk kan deelnemen aan het wonen, werken en leven in de gemeente en dat de eigenheid van Dongen wordt gewaarborgd.
Aan die ambitie zijn drie belangrijke hoofdopgaven gekoppeld. Het gaat om:
Toetsing
Voor verschillende thema's zijn visies geformuleerd. Relevant voor dit bestemmingsplan is het thema 'Goede economie en voldoende voorzieningen'. Zie uitsnede structuurvisiekaart in figuur 3.7. Op dit thema wordt hierna ingegaan.
Figuur 3.7. Uitsnede structuurvisiekaart Dongen
Goede economie en voldoende voorzieningen
Zuinig ruimtegebruik bestaand bedrijventerrein
Op de bestaande bedrijventerreinen ligt het accent op beheer en onderhoud. Bij een aantal private kavels kan door middel van revitalisering nog een kwaliteitsslag worden gemaakt. Door de relatief beperkte uitbreidingsruimte voor bedrijventerreinen binnen de gemeentegrenzen van Dongen wordt op de bestaande bedrijventerreinen gezocht naar mogelijkheden voor zuinig ruimtegebruik. Dit kan worden bewerkstelligd door intensivering van het ruimtegebruik, bijvoorbeeld door het toestaan van grotere bouwhoogtes en een groter bebouwingspercentage op de bedrijfspercelen en / of door bijvoorbeeld efficiënt oplossen van parkeren.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een actueel planologisch kader voor het bedrijfsperceel van CCEP. Het huidige bestemmingsplan is verouderd en stemt niet overeen met de feitelijke situatie. In voorliggend bestemmingsplan is een bedrijfsbestemming opgenomen waarbinnen plannen voor de toekomst op het bestaande terrein kunnen worden uitgevoerd. Er is aangesloten bij het geldende bebouwingspercentage. Daarnaast is in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor een kleinschalige uitbreiding aan de zuidwestzijde van terrein binnen het bestaand stedelijk weefsel. Hiermee is sprake van een toekomstbestendig planologisch kader waarbinnen de ambities van CCEP gerealiseerd kunnen worden. Het bestemmingsplan is hiermee in lijn met de structuurvisie.
In het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Ook wanneer de drempelwaarden niet worden overschreden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, die aanleiding geven om een milieueffectrapport (MER) op te stellen. Daarbij moet worden gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig (bijlage C en D), project-m.e.r-plichtig (bijlage C) of m.e.r-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Onder deze drempelwaarden is een ontwikkeling niet rechtstreeks plan-m.e.r.-, project-m.e.r.- of m.e.r.-beoordelingsplichtig.
Concreet voor deze situatie zijn voor dit plan de volgende m.e.r.-categorieën (en bijbehorende drempelwaarden) in bijlage D relevant:
Inmiddels is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan - ondanks dat het ruim onder de drempelwaarde blijft - mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een 'vormvrije'm.e.r.-beoordeling.
Op basis van een toetsing aan het Besluit m.e.r. wordt geconcludeerd dat op basis van de m.e.r. categorieën D 11.3, D 15.2 en D 38.2 een vorm vrije m.e.r.-beoordeling van toepassing is:
Op basis van bovenstaande toetsing wordt geconcludeerd dat op basis van de m.e.r. categorieën D 11.3 en D 15.2 een vorm vrije m.e.r.-beoordeling van toepassing is. Het m.e.r.-beoordelingsbesluit dient met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te worden gelegd. De aanmeldnotitie is opgenomen in bijlage 1.
Er zijn geen ontwikkelingen geïdentificeerd die in de nabijheid van het plangebied spelen en die kunnen leiden tot een mogelijke cumulatie van milieueffecten als gevolg van het bestemmingsplan.
Op 20 december 2022 is door het college besloten dat geen MER nodig is.
Inleiding en uitgangspunten
Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.
Kleinschalige uitbreiding van het bedrijventerrein kan leiden tot veranderingen op het gebied van verkeer en parkeren. In deze paragraaf wordt ingegaan op de verkeerskundige gevolgen hiervan. Voor de beoogde uitbreiding wordt de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie berekende op basis van de beleidsregel 'Parkeernormen Dongen' behorende bij het parapluplan en kencijfers CROW publicatie 381.
Voor het te hanteren kencijfer wordt uitgegaan van een stedelijkheidsgraad van 'matig stedelijk'. Het plangebied valt volgens de beleidsregel 'Parkeernormen Dongen' (zie bijlage 2 van de regels) in het 'gebied buiten bebouwde kom' dat in de kencijfers van het CROW wordt vertaald naar 'buitengebied'. Voor de beoordeling van de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid wordt getoetst aan de wegencategorisering en de daarin bepaalde grenswaarde voor de verkeersintensiteit per wegcategorie en door middel van een expert judgement.
Verkeersstructuur
Gemotoriseerd verkeer
Het plangebied ligt aan de Eindsestraat/Dongenseweg en wordt ontsloten via deze weg. De Eindsestraat/Dongenseweg sluit westelijk aan op de Vierbundersweg/Steenstraat, een belangrijke verbindingsweg tussen Dongen en Tilburg. In oostelijke richting sluit de Eindsestraat/Dongensweg aan op de Heibloemstraat (noordelijke richting) en N260 Burgemeester Letscherweg (zuidelijke richting).
Openbaar vervoer
Het plangebied is ook te bereiken met het openbaar vervoer. De dichtstbijzijnde bushalte ligt aan de Eindsestraat (Dongen, Groenvenseweg). Deze bushalte ligt binnen loopafstand van het plangebied. Aan deze halte halteren bussen 327, 328 en 627 die rijden in de richting van Breda, Oosterhout en Tilburg.
Fietsverkeer
Het fietsverkeer kan het plangebied goed bereiken via het vrijgelegen fietspad, zuidelijk langs de Eindsestraat/Dongenseweg.
Parkeren
Parkeerbehoefte
De gemeente Dongen heeft haar parkeernormen vastgesteld in de beleidsregel 'Parkeernormen Dongen' (zie bijlage 2 bij de regels). Het uitgangspunt in Dongen is de maximale parkeernorm. Hierin zijn parkeernormen opgenomen voor het onderdeel werken. Voor de te hanteren parkeerkencijfers is uitgegaan van stedelijkheidsgraad 'matig stedelijk' en de zone 'buitengebied'. De functie waarop het plangebied betrekking heeft is gecategoriseerd als 'bedrijf arbeidsextensief/ bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf).
In tabel 4.1 is de parkeerbehoefte berekend als na wijziging de bestemming Groen wordt omgezet in de bestemming Bedrijventerrein, waarbij een voor parkeren worstcasescenario van volledige bebouwing is aangehouden. De parkeerbehoefte van de uitbreiding ligt in dat geval tussen de 16 en 25 parkeerplaatsen.
Functie | Grootte uitbreiding | Parkeerkencijfer (min.) per 100 m2 bvo |
Parkeerkencijfer (max.) per 100 m2 bvo |
Aandeel bezoekers |
Bedrijf arbeidsintensief/ bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf) |
1.900 m2 | 0,8 | 1,3 | 5% |
Totaal | 15,2 | 24,7 |
Parkeeraanbod
Op het eigen bedrijfsperceel is meer dan voldoende ruimte aanwezig om aan de parkeerbehoefte te voldoen. Op het grote parkeerterrein aan de voorzijde van het perceel zijn circa 315 parkeerplaatsen aanwezig. Aan de westzijde van de bedrijfsgebouwen, nabij het portiergebouw met slagboom, bevinden zich nog eens 10 parkeerplaatsen. Deze zijn gereserveerd voor het parkeren bij het aan- en afmelden. Op basis van een expert judgement bedraagt de bezetting van het grote parkeerterrein maximaal 75%. De beschikbare parkeercapaciteit bedraagt in deze worst case situatie circa 78 parkeerplekken. Er kan dus ruimschoots worden voorzien in de parkeerbehoefte.
Verkeersgeneratie
In de huidige situatie rijden er voor de aan- en afvoer van grondstoffen en producten dagelijks circa 460 vrachtwagens het terrein op en af. Dat worden er in de toekomst naar verwachting circa 350. Het betreft jaargemiddelde dagen.
Dagelijks komen er circa 300 motorvoertuigen (mtv) van werknemers en bezoekers. Dit aantal neemt toe tot circa 450 mtv/etmaal.
Het aantal extra motorvoertuigen na wijziging van de bestemming in de zuidwesthoek bedraagt, in een voor verkeer worstcasescenario van volledige bebouwing, 109 mvt/etmaal.
Verkeersafwikkeling
Naar verwachting zal ongeveer de helft van dit verkeer in oostelijke en voor de andere helft in westelijke richting zich verspreiden. Het totaal aantal verkeersbewegingen kan binnen de huidige infrastructuur worden opgevangen en dit leidt niet tot knelpunten op het omliggend wegennet.
Verkeersveiligheid
Het langzaam verkeer kan ter hoogte van de ingang van het terrein van CCEP de Eindsestraat in twee fases oversteken. Hiermee is een acceptabele verkeersveiligheid gewaarborgd.
Conclusie
De ontsluiting van het plangebied is goed. De nieuwe ontwikkeling leidt niet tot problemen in de verkeersafwikkeling en parkeren. De aspecten verkeer en parkeren staan de vaststelling van het plan dan ook niet in de weg.
Toetsingskader
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het Rijk opgenomen dat gemeenten bij het nemen van ruimtelijke besluiten rekening moeten houden met de aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten. De facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging.
De gemeente Dongen heeft een eigen Cultuurhistorische Waardekaart vastgesteld op 20 februari 2014. Daarop is alle cultuurhistorische informatie op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau vermeld.
Toetsing en conclusie
De aanwezige cultuurhistorische waarden zijn weergegeven in figuur 4.1.
Figuur 4.1. Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart Dongen
Een deel van de bebouwing is aangeduid voor 'historische bouwkunst wederopbouw tot 1970'. Het beleid voor historische bouwkunst is er op gericht voor zover de objecten nog geen monumentale status hebben om nader onderzoek naar de cultuurhistorische waarden te verrichten ten behoeve van een eventuele aanwijzing als gemeentelijk monument of bescherming anderszins, bijvoorbeeld via het bestemmingsplan.
Het gebouw is niet aangewezen als gemeentelijk monument en er is geen intentie om dat alsnog te doen. In het bestemmingsplan is dan ook geen regeling opgenomen die strekt tot behoud van het gebouw. Wijzigingen aan het gebouw zijn op dit moment overigens niet voorzien.
Het omliggende landschap is gekenmerkt als heideontginning. De bossen binnen het plangebied en in de directe nabijheid betreffen heidebebossingen, (beboste) zandverstuivingen en dekzandrug. Een deel van dit bos aan de kant van de Eindsestraat verdwijnt, na wijziging van de bestemming Groen in de bestemming Bedrijventerrein. Daar staat tegenover dat de woonbestemming in de zuidoosthoek in dit bestemmingsplan een groenbestemming krijgt.
Toetsingskader
Erfgoedwet
De Nederlandse bodem zit vol met archeologische waarden. Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992, een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed, hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen. Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzigingen aangebracht in de Monumentenwet 1988. De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die in 2021 naar de Omgevingswet overgaan, blijven van kracht tot die wet in werking treedt. De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de nieuwe Omgevingswet is:
Gemeentelijk archeologiebeleid
Om de gemeentelijke rol als beslissend bestuursorgaan adequaat te kunnen vervullen, is een gemeentelijk archeologiebeleid met een eigen (inhoudelijk en bestuurlijk) afwegingskader opgesteld. De gemeenteraad heeft op 10 februari 2011 de archeologische beleidskaart vastgesteld. Deze kaart moet gelezen worden in relatie tot de vastgestelde Erfgoedverordening. Voor gebieden met op de AMK en IKAW een middelhoge of hoge verwachtingswaarde is het uitgangspunt dat onderzoek wordt uitgevoerd als ruimtelijke ingrepen worden uitgevoerd of gepland die de eventuele archeologische waarden kunnen aantasten.
De insteek van dit beleid is het regelen van archeologie in ruimtelijke plannen. Zolang de bescherming van archeologische waarden niet in een bestemmingsplan is geregeld, geldt de Erfgoedverordening.
In lijn met de intentie van de wetgever wordt een algemene vrijstelling voor archeologie verleend tot 100 m2 en een diepte van 0,5 m voor de zogenaamde kruimelgevallen. Aan de hand van de archeologische verwachtingswaarde wordt per deelgebied een grens gesteld waarboven archeologisch onderzoek verplicht is en waaronder vrijstelling wordt verleend.
Toetsing en conclusie
In het kader van voorliggend bestemmingsplan is een bureau- en inventariserend archeologisch veldonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 2. Uit het onderzoek blijkt dat het grootste deel van het plangebied een lage archeologische verwachting heeft, maar dat er nog delen zijn met een middelhoge tot hoge archeologische verwachting.
De hoogste archeologische verwachting betreft het deel van het zuidoostelijke deelgebied waar de top van het dekzand, deels onder het aanwezige stuifzand, nog geheel intact is (5.500 m2). Hier kunnen nog resten van vuursteenvindplaatsen in situ aanwezig zijn alsook resten en/of sporen uit latere perioden. Het overige deel van het zuidoostelijke deelgebied, buiten de delen waar kabels en leidingen in de ondergrond aanwezig zijn, heeft ook nog een hoge archeologische verwachting voor resten en/of sporen uit de perioden vanaf het Neolithicum (8.925 m2). In deze delen met een hoge archeologische verwachting vormen toekomstige bodemingrepen een bedreiging voor het archeologisch bodemarchief, waardoor hier bij bodemingrepen vervolgonderzoek noodzakelijk wordt geacht. Voor deze delen is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen.
Het noorden van het zuidwestelijke deelgebied heeft nog een middelhoge archeologische verwachting voor resten en/of sporen uit de perioden vanaf het Neolithicum (6.360 m2). Dit geldt ook voor het uiterste noordoosten van het plangebied (7.200 m2). Ook in deze delen met een middelhoge verwachting vormen toekomstige bodemingrepen een bedreiging voor het archeologisch bodemarchief, waardoor ook voor deze delen een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' is opgenomen.
Voor het grootste deel van het plangebied is gebleken dat dit een lage archeologische verwachting heeft (20,8 ha.). In deze delen vormen toekomstige bodemingrepen geen bedreiging voor het archeologisch bodemarchief. Deze delen hebben dan ook geen dubbelbestemming in voorliggend bestemmingsplan.
Figuur 4.2 geeft de archeologische verwachting voor het plangebied op grond van het bovenstaande weer.
Figuur 4.2. Archeologische verwachtingskaart (bron: VUhbs)
Geconcludeerd wordt dat het aspect archeologie geen belemmering oplevert voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek en conclusie
Het bestemmingsplan voorziet in het continueren van de huidige planologische rechten (bestaande toegestane gebruik en de onbenutte juridisch-planologische gebruiks- en bouwmogelijkheden) en een beperkte uitbreiding van het bedrijventerrein, na een wijziging van de bestemming.
Om de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan uit het oogpunt van de bodemkwaliteit te verantwoorden heeft een milieuhygiënisch vooronderzoek plaatsgevonden naar de locatie van het feitelijk bestaand gebruik aan de noordkant en naar het wijzigingsgebied in de zuidwesthoek. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 3.
Op basis van de beschikbare informatie worden vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen
belemmeringen voorzien voor dit plan. Indien grondroerende werkzaamheden plaatsvinden zal rekening moeten worden gehouden met het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek.
Toetsingskader
Waterbeheer en watertoets
Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van Waterschap Brabantse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van deze paragraaf is overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling. Het waterschap heeft in het kader van het wettelijk vooroverleg (zie paragraaf 6.1) bij brief van 13 april 2022 een positief advies gegeven over de waterparagraaf. De opmerkingen van het waterschap zijn opgenomen in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal
Waterschapsbeleid
Het waterschap Brabantse Delta is onder andere verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente Dongen. Het gaat hierbij om de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer -waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening (de Keur en de bijbehorende legger). De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van het waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij (nieuwe) ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'Beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater'.
Huidige situatie
Het plangebied is in de huidige situatie zo goed als volledig verhard. Langs de randen zijn beboste en onverharde terreinen aanwezig.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zandgronden. Er is ter plaatse van CCEP sprake van grondwatertrap VIII. Voor de grondwatertrap VIII geldt een gemiddelde hoogste grondwaterstand van meer dan 0,8 m beneden maaiveld en een gemiddelde laagste grondwaterstand van meer dan 1,6 m beneden maaiveld. Het maaiveld ter plaatse van CCEP ligt circa 7 m boven NAP.
Waterkwantiteit
Op alle watergangen en sloten die zijn opgenomen in de legger, is de Keur van het waterschap van toepassing. Dit betekent voor de verschillende watergangen het volgende:
Nabij het plangebied bevinden zich enkele A en B waterlopen (figuur 4.3).
Figuur 4.3. Ligging watergangen nabij het plangebied
Veiligheid en waterkeringen
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig. Het plangebied is dan ook niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering (zie figuur 4.3).
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is in de huidige situatie aangesloten op een gemengd rioolstelsel. Het afvalwater wordt geloosd op een particuliere waterzuivering. In verband met calamiteiten is er een uitwijkmogelijkheid naar een RWZI van de gemeente Dongen.
Boringsvrije zone in het kader van grondwaterbescherming
Een goede kwaliteit grondwater is van essentieel belang voor CCEP. De provincie heeft de grond van CCEP en zijn omgeving de status verleend van boringsvrije zone, vanwege het grondwatergebruik van CCEP voor frisdrankproductie (zie paragraaf 3.2.3). Op grond van de provinciale milieuverordening is het in een dergelijke zone in het algemeen verboden om boorputten op te richten of grond- of funderingswerken uit te voeren op een diepte van drie meter of meer onder het maaiveld. Uitzonderingen zijn mogelijk, bijvoorbeeld als gebruik wordt gemaakt van grondverdringende gladde geprefabriceerde palen zonder verbrede voet of van schroefpalen. Ook is het in een boringsvrije zone in het algemeen verboden werken of handelingen te verrichten waardoor direct of indirect warmte aan het grondwater wordt onttrokken of toegevoegd (zoals bodemenergiesystemen).
Toekomstige situatie
Algemeen
Het plan voorziet in de bouw van enkele nieuwe gebouwen, onder meer voor opslag en logistiek. Deze gebouwen worden hoofdzakelijk gerealiseerd op het reeds bestaande bestemde bedrijventerrein. Om de ambitie van CCEP - om in 2040 in de hele keten klimaatneutraal te zijn - te kunnen realiseren is extra fysiek ruimtebeslag nodig. Deze ruimte is er na wijziging van de bestemming Groen in de bestemming Bedrijventerrein aan de zuidwestkant van het terrein.
Waterkwantiteit
Alle nieuwbouw- en herstructureringsprojecten binnen de gemeente Dongen worden in principe waterneutraal uitgevoerd, waarbij getracht wordt te voorkomen dat er negatieve effecten op grond- en oppervlaktewater optreden. Hierbij wordt uitgegaan van een bui T=100 dat overeenkomt met een retentie van 78 mm. Verhard oppervlak wordt in principe niet aangesloten op de riolering. Het hemelwater wordt bij voorkeur bovengronds geborgen en vervolgens geïnfiltreerd. In een rioleringsplan (of waterparagraaf) zal worden nagegaan waar hemelwater kan worden ingezet voor de lokale waterhuishouding of voor infiltratie en aan welke eisen daarbij moet worden voldaan. Het hemelwater dat niet aan deze criteria voldoet, zal worden ingezameld en afgevoerd naar de RWZI.
Situatie | Bergingseis |
Bestaande bebouwing | geen aanvullende retentie van hemelwater |
Verbouwing zonder vergroting van verhard oppervlak | retentie van 7 mm hemelwater, van toepassing op het gehele verhard oppervlak |
Verbouwing met vergroting van verhard oppervlak | retentie van 78 mm hemelwater, enkel van toepassing op het extra verhard oppervlak, bestaande verhard oppervlak 7 mm |
Nieuwbouw | retentie van 78 mm hemelwater, van toepassing op het verharde oppervlak (tuin 80%) |
Tabel 4.2 Bergingseisen vanuit de gemeente Dongen
De gemeente Dongen heeft strengere bergingseisen dan het waterschap Brabantse Delta. Deze eisen zijn gevisualiseerd in figuur 4.4.
Figuur 4.4. Visualisatie bergingseisen gemeente Dongen (Bron: Gemeente Dongen)
De uitbreiding aan de zuidoostkant valt onder de categorie 'verbouwing met vergroting van verhard oppervlak'. De huidige aanwezige verharding (op het bedrijfsperceel van CCEP) bedraagt circa 16 hectare. Als gevolg van een uitbreiding aan de zuidwestkant na wijziging van de bestemming Groen in de bestemming Bedrijventerrein kan het verhard oppervlak toenemen. Daarom is in de wijzigingsregels opgenomen dat bij deze wijziging moet worden aangetoond dat wordt voorzien in voldoende hemelwaterberging.
Ten zuiden van het plangebied liggen bestaande infiltratievijvers. Deze infiltratievijvers hebben voldoende capaciteit om het extra hemelwater afkomstig van CCEP op te vangen en te infiltreren.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling is niet van invloed op de waterveiligheid in en rondom het plangebied.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Daarom wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van milieuvriendelijke bouwmaterialen en worden uitlogende bouwmaterialen, zoals lood, koper, zink en zacht PVC niet toegestaan.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering, vigerend waterschapsbeleid en het verbreed GRP Dongen is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap mag worden gebouwd, geplant of opgeslagen. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de Keur.
Er wordt in dit plan niet voorzien in het graven van een nieuwe watergang of andere watervoorzieningen op eigen terrein. De bepalingen van de Keur zijn daarmee niet relevant voor dit bestemmingsplan.
Vanwege de aanleg van verhard oppervlak binnen beschermd gebied is wel een watervergunning noodzakelijk.
Klimaatadaptief bouwen en inrichten
In Nederland leidt klimaatverandering tot hogere temperaturen, meer (extreme) neerslag, drogere zomers en een stijgende zeespiegel. Het gaat daarbij niet alleen om geleidelijke veranderingen: extreem weer, zoals hittegolven en forse regen- en hagelbuien, zal steeds vaker voorkomen en tot meer schade en slachtoffers leiden. Klimaatadaptief bouwen en inrichten biedt een kans om van gebieden een aantrekkelijke leef- en vestigingslocatie te maken met meer groen en ruimte voor water in de bebouwde omgeving en voor meer innovatieve bouwvormen. Hiermee worden ook andere doelen dan klimaatadaptatie gediend, zoals een gezonde en veilige leefomgeving, biodiversiteit en het verhogen van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.
Conclusie
Als de wijzigingsbevoegheid voor het gebied in de zuidwesthoek wordt toegepast en de mate van verharding als gevolg daarvan bekend is, wordt de eventueel noodzakelijke hemelwaterberging nader uitgewerkt in overleg met de gemeente Dongen en het waterschap Brabantse Delta. Mede gelet op de bestaande infiltratievijvers met voldoende capaciteit voor de opvang van extra hemelwater afkomstig van CCEP, wordt verwacht dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Toetsingskader
Een geluidzone wordt vastgesteld rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die 'in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken' zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Dergelijke bedrijven worden in de volksmond ook wel 'grote lawaaimakers' genoemd. In dat kader is op 5 januari 1990 voor industrieterrein De Wildert een geluidzone vastgesteld.
Op grond van de wet behoort tot de geluidzone het gebied tussen het industrieterrein zelf en de buitengrens van de zone. Het industrieterrein zelf maakt dus geen deel uit van de geluidzone. Volgens de Wet geluidhinder mag de geluidbelasting van alle bedrijven op een gezoneerd industrieterrein, buiten de zone niet hoger zijn dan 50 dB(A) etmaalwaarde. Tevens dient rekening te worden gehouden met de in het verleden vastgestelde MTG's (Maximaal Toegestane Geluidbelasting) en hogere waarden ter plaatse van geluidgevoelige functies binnen de geluidzone.
Toetsing
In het kader van dit bestemmingsplan is een onderzoek uitgevoerd naar geluid in de omgeving ten gevolge van de bedrijven gelegen op gezoneerd industrieterrein 'De Wildert' (zie bijlage 4). Er wordt voorgesteld dat de grens van het gezoneerde industrieterrein zal worden aangepast, teneinde alle activiteiten bij CCEP volledig binnen de grenzen van het gezoneerde industrieterrein te laten vallen (zie figuur 4.5).
Figuur 4.5. Huidige (blauwe lijn) en geprojecteerde grens (oranje raster) van gezoneerd industrieterrein 'De Wildert' ter plaatse van CCEP
Ten behoeve van het onderzoek is het actuele zoneoverdrachtsmodel door de zonebeheerder (OMWB) verstrekt. Dit model is aangevuld met de actuele geluidemissie door CCEP, waarvoor een omgevingsvergunningaanvraag is ingediend. Tevens is een realistische geluidreservering opgenomen voor de terreindelen van CCEP die buiten de actuele zonegrens vallen en terreindelen waar thans aanvullende activiteiten worden voorzien.
Uit de rekenresultaten volgt dat na genoemde aanpassing ter hoogte van de zonebewakingsposities nog steeds ruimschoots wordt voldaan aan de maximale geluidbelasting van 50 dB(A)-etmaalwaarde. De geluidzone zoals vastgesteld voor het gezoneerde industrieterrein 'De Wildert' behoeft derhalve niet te worden aangepast naar aanleiding van de uitbreiding van de grenzen van het gezoneerd industrieterrein. De geluidbelasting ter hoogte van alle MTG-posities voldoet tevens aan de gestelde MTG-waarden op basis van de uitgangspunten.
Conclusie
Op grond van het voorgaande kan worden gesteld dat voorgestelde aanpassing van het gezoneerde industrieterrein vanuit akoestisch oogpunt haalbaar is. Het aspect industrielawaai vormt daarom geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Toetsingskader
De Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer zijn in het kader van geluidhinder van belang. Bij nieuwe ontwikkelingen dient de geluidsituatie in beeld gebracht te worden. De geluidniveaus op de gevels van de nieuwe en bestaande geluidgevoelige functies worden getoetst aan de geluidnormen.
Onderzoek en conclusie
Het bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden voor de realisatie van nieuwe geluidgevoelige functies. In paragraaf 4.2. is aangegeven dat in de toekomstige situatie het aantal vrachtwagens dat de locatie bezoekt afneemt met circa 100 en het aantal lichte voertuigen toeneemt met circa 150 mvt/etmaal. De wijziging van de bestemming in de zuidwesthoek leidt worst case tot 109 extra mvt/etmaal. Conform het verkeersmodel, peiljaar 2020, bedraagt de verkeersintensiteit op de Eindsestraat 10.400 mvt/etmaal. Bij een toename van de verkeersomvang met minder dan 20% is sprake van een geluidtoename van minder dan 1 dB, wat niet hoorbaar is voor het menselijk gehoor. Bovendien ligt parallel en op heel korte afstand van de Eindsestraat-Dongenseweg de Burgemeester Letschertweg (provinciale weg N260) die voor de geluidbelasting en de beleving van geluidhinder bepalend is.
Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Toetsingskader
Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Beleid
Om in het bestemmingsplan de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt gebruik gemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten (verder: SvB) is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009).
In de SvB zijn richtafstanden opgenomen ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' kunnen kleinere richtafstanden worden aangehouden.
In het plangebied wordt gebruik gemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein' (hierna: SvB-gezoneerd industrieterrein) deze is toegespitst op de milieuzonering van gezoneerde industrieterreinen. Op dergelijke industrieterreinen wordt de geluidbelasting van de bedrijven gereguleerd via de Wet geluidhinder met bijbehorend zonebeheer en aanverwante wetgeving (Wet milieubeheer en Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Vanwege de status als gezoneerd industrieterrein en de regulering van het geluidaspect via de Wet geluidhinder, heeft de milieuzonering met behulp van de SvB 'gezoneerd industrieterrein' geen betrekking op het aspect geluid, maar alleen op de aspecten geur, stof en gevaar. De SvB 'gezoneerd industrieterrein' is gebaseerd op de richtafstandenlijst uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering, met uitzondering van het aspect geluid.
Voor een nadere toelichting op de aanpak van de milieuzonering met behulp van de SvB-gezoneerd industrieterrein wordt verwezen naar bijlage 5.
Toetsing
In het bestemmingsplan is een milieuzonering opgenomen waarbij, afhankelijk van de afstand tot aan (burger)woningen in de omgeving, bedrijven uit maximaal 4.1 tot en met maximaal categorie 4.2. Hierbij is uitgegaan van omgevingstype 'gemengd gebied ' voor woningen in de omgeving. Dit is vanwege de ligging van deze woningen binnen de geluidzone van het huidige gezoneerd industrieterrein De Wildert en de ligging van deze woningen deels langs drukke hoofdontsluitingswegen. Er is daarmee sprake van een verhoogde milieubelasting voor geluid. Er wordt met de milieuzonering in dit bestemmingsplan voldaan aan de bijbehorende richtafstanden. Hiermee wordt zorg gedragen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de aanwezige woningen in de omgeving.
CCEP is een frisdrankenfabriek en is als volgt in de SvB-gezoneerd industrieterrein ingeschaald:
Figuur 4.6. Fragment uit de SvB-gezoneerd industrieterrein. (SBI staat voor Standaard bedrijfsindeling, zie ook bijlage 5.)
Naast geluid, dat niet in de tabel is meegenomen, is het meest maatgevende milieuaspect gevaar. Ook geur blijkt een relevant milieuaspect. Voor deze milieuaspecten gelden voor een omgevingstype 'rustige woonwijk' of 'rustig buitengebied' richtafstanden van respectievelijk 50 en 10 meter. Voor een omgevingstype 'gemengd gebied' zijn de richtafstanden 30 en 0 meter. Daarmee is CCEP aan te merken als een bedrijf uit milieucategorie 3.1. De dichtstbijzijnde woning van derden is de Heibloemstraat 14 en ligt op een afstand van 70 meter tot de dichtstbijzijnde bedrijfsbestemming. Er wordt daarmee ruim voldaan aan de hiervoor vermelde richtafstanden. Gezien de aard en omvang van de frisdrankenfabriek geldt op het gebied van geluid en gevaar een aparte toetsing. Zie hiervoor de paragrafen 4.6 Industrielawaai en 4.10 Externe veiligheid.
Naast een toets aan de richtafstanden uit het VNG-publicatie is beoordeeld of de feitelijke, historisch gegroeide situatie in overeenstemming is met de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Zo zijn er op het gebied van geur en stof maximale niveaus opgenomen in de milieuvergunning om hinder ter plaatse van de omliggende woningen te voorkomen. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de aanwezige woningen in de omgeving.
Conclusie
De opgenomen milieuzonering van het bestemmingsplan is afgestemd op de gevoelige functies in de omgeving. De bestaande situatie van het bedrijf CCEP past binnen deze milieuzonering. Het aspect milieuzonering staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.3. weergegeven.
Tabel 4.3. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Toetsing
Ten behoeve van de revisieaanvraag milieu is een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 6. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat ter hoogte van de beschouwde posities de jaargemiddelde concentratie PM10 in het jaar 2021 inclusief de bijdrage van CCEP maximaal 19µg/mg/m³ bedraagt. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de grenswaarde van 40 µg/mg/m³. Aan het maximaal aantal overschrijdingsdagen wordt eveneens ruimschoots voldaan.
De jaargemiddelde concentratie PM2,5 bedraagt ter hoogte van de beoordelingsposities maximaal 12 µg/mg/m³ en voldoet hiermee aan de grenswaarde van 25 µg/mg/m³.
De jaargemiddelde concentratie NO2 bedraagt ter hoogte van de beschouwde beoordelingsposities in het jaar 2021 maximaal 17 µg/mg/m3. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de grenswaarde van 40 µg/mg/m3. Ook ten aanzien van het maximaal aantal overschrijdingen van de uurgemiddelde concentratie wordt voldaan aan de grenswaarde.
Ter plaatse van het plangebied kan voor de overige in de Wet milieubeheer opgenomen stoffen zonder verder onderzoek worden geconcludeerd dat wordt voldaan aan de genoemde grenswaarden. Aldus gelden er vanuit het aspect luchtkwaliteit geen beperkingen.
Het aantal extra motorvoertuigen na wijziging van de bestemming in de zuidwesthoek bedraagt, in een voor verkeer worstcasescenario van volledige bebouwing, 109 mvt/etmaal. Uitgaande van eenzelfde verhouding tussen vrachtwagens en personenwagens als op het bestaand bedrijfsterrein (44% respectievelijk 56% in jaar 2024) draagt deze toename in niet betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit ter plaatse.
Conclusie
De conclusie is dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet belemmert. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van zowel het plangebied als nabijgelegen woningen.
Toetsingskader
Bij nieuwe (ruimtelijke plannen) dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als de kans per jaar dat een onbeschermd persoon die onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) op dezelfde plaats verblijft, komt te overlijden als gevolg van een ongeval met een potentieel gevaarlijke bron.
Groepsrisico
Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt. In principe moet de populatiedichtheid worden geïnventariseerd voor het gehele gebied waarbinnen dodelijke slachtoffers kunnen vallen. Dit gebied wordt begrensd met de 1% letaliteitscontour.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Op grond van het Bevi kan er rondom een industrieterrein een Veiligheidscontour worden vastgesteld.
Deze veiligheidscontour geeft de grens aan tot waar de plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) van de risicovolle bedrijven mag uitbreiden. Binnen de veiligheidscontour wordt niet meer getoetst aan de individuele grenswaarden voor het plaatsgebonden risico. Binnen de veiligheidscontour zijn (beperkt) kwetsbare objecten niet toegestaan als die geen functionele binding met het terrein hebben.
Besluit externe veiligheid transportroutes en Regeling Basisnet
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6-contour als grenswaarde voor kwetsbare objecten en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6-contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt gesteld dat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient bij ruimtelijke ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen. Het Bevb is van toepassing op de aanwezige ondergrondse aardgasleidingen en op de aanwezige ondergrondse leidingen voor toxische stoffen. Verantwoording van het GR is uitsluitend noodzakelijk wanneer er mensen verblijven binnen het invloedsgebied van een leiding. Bij toename onder de 10% en als de waarde van 0,1*oriëntatiewaarde niet wordt overschreden is berekening/verantwoording van het GR ook niet nodig.
Toetsing
Nabij het plangebied zijn verschillende risicobronnen aanwezig. In figuur 4.7 zijn de nabijgelegen risicobronnen weergegeven.
Figuur 4.7. Omliggende risicobronnen
Risicovolle inrichtingen
In het plangebied en de omgeving bevinden zich verschillende risicorelevante bronnen. Binnen de inrichting is een opslaglocatie voor gevaarlijke stoffen (PGS 15 opslag) en een opslagtank met LPG aanwezig. Deze LPG-tankinstallatie zal verwijderd worden en is daarom niet opgenomen in dit bestemmingsplan. Omdat de installatie wel is vergund, valt ze onder overgangsrecht en is ze wel in de risicoanalyse meegenomen.
De inrichting valt onder het Bevi. In bijlage 7 is de risicoanalyse voor de inrichting weergegeven. De externe veiligheidssituatie buiten het plangebied ziet er per risicobron als volgt uit:
Tabel 4.4 Risicobronnen omgeving plangebied
Risicobron | Plangebied binnen PR 10-6 contour |
Overschrijding oriëntatiewaarde groepsrisico? (indien relevant) |
Plangebied binnen invloedsgebied | |
Ardagh Glass Dongen B.V (Eindsestraat 133): geen Bevi, wel risicorelevant in verband met de opslag en verlading van lpg | Nee | Nee | Ja | |
Propaantank Heibloemstraat 5 (J.A.M. De Bie), geen Bevi (info: professionele risicokaart)3 | Nee | Nee | Nee | |
Versteijnen's Internationaal Transportbedrijf B.V. (Zeusstraat 3 in Tilburg): Brzo-inrichting PGS15) en daardoor ook Bevi-inrichting | Nee | Nee | Ja |
Plaatsgebonden risico (PR)
Groepsrisico (GR)
Figuur 4.8. Huidige groepsrisico Ardagh Glass (rood: Ardagh Glass, groen: oriëntatiewaarde
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Op grond van informatie uit de provinciale risicokaart blijkt dat in het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of het water plaatsvindt. Wel is sprake van vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen (buisleidingenstrook).
Plaatsgebonden risico (PR)
De buisleidingenstrook kent conform de Structuurvisie Buisleidingen van het Rijk een breedte van 70 m. Daarbuiten zijn geen belemmeringenzones (of PR 10-6 contouren) gelegen. In de buisleidingenstrook zijn in de huidige situatie reeds verschillende buisleidingen aanwezig. Dit betreffen 2 naftaleidingen en een ruwe olieleiding. In de volgende tabel is de relevante informatie aangegeven.
Figuur 4.9. Overzicht aanwezige leidingen in de buisleidingenstrook
Groepsrisico (GR)
Bekend is dat voor K1-leidingen met lichte brandstoffen geen sprake is van een groepsrisico bij dichtheden kleiner dan 255 personen per hectare buiten de PR 10-6-contour. In de huidige situatie zijn de dichtheden kleiner dan 255 personen per hectare.
Aangezien er in de toekomstige situatie geen sprake is van een relevante toename van de personendichtheid in het plangebied zal de personendichtheid kleiner dan 255 personen per hectare blijven. Er is dan ook geen sprake van een groepsrisico.
Naast de buisleidingenstrook is ten westen van het plangebied een hogedruk aardgasleiding (Z-522-06) gelegen. De leiding heeft geen PR 10-6-contour. De aardgasleiding heeft een invloedsgebied van 70 meter aan weerszijden van de leiding. Binnen het invloedsgebied is geen nieuwe bebouwing voorzien. Er vinden geen ontwikkelingen plaats waardoor sprake is van een toename van het groepsrisico.
Beperkte verantwoording groepsrisico
Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van verschillende risicobronnen is een beperkte verantwoording van het groepsrisico vereist. Hiervoor is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant. Het advies van de Veiligheidsregio is verwerkt in deze paragraaf.
De Veiligheidsregio Midden- en West Brabant geeft aan dat de regels voor de aanwezige pijpleidingen goed staan beschreven in de bestemmingsregels voor de leidingstrook.
De belangrijkste veranderingen voor de externe veiligheid in het bestemmingsplan betreffen:
Dit betekent dat in ieder geval twee risicobronnen op deze locatie verdwijnen. Hiermee zal de veiligheidssituatie volgens het advies verbeteren. Wel is opgemerkt dat op het terrein nog twee woningen aanwezig zijn (niet zijnde bedrijfswoningen). Aangezien dit als een kwetsbaar object (risico-ontvanger) kan worden beschouwd is het advies om deze woonfunctie niet te continueren. Dit advies is overgenomen in dit bestemmingsplan waarin de woonbestemming is gewijzigd in een groenbestemming.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn.
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om haar taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende / adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering te allen tijde een belangrijke rol.
Het plangebied wordt ontsloten via de Eindsestraat/Dongenseweg en op de N260. De N260 is een doorgaande weg waarmee het plangebied direct aangesloten is op het regionale wegennet. Het gedegen wegennetwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede. Ook heeft het terrein een ingang vanaf de Heibloemstraat die gebruikt kan worden in geval van een calamiteit. Zo kan bijvoorbeeld via meerdere aanvalswegen een mogelijke brand geblust worden. Daarnaast kan via deze wegen van de bronnen af worden gevlucht.
Zelfredzaamheid
De aanwezige personen in een frisdrankfabriek zullen over het algemeen zelfredzaam zijn. Incidenteel kunnen kinderen, ouderen of gehandicapten aanwezig zijn. Deze personen worden beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de verminderd zelfredzame personen kunnen begeleiden.
Het voor het groepsrisico maatgevende scenario is een zogenoemde BLEVE. De effecten van een koude en warme BLEVE zijn hittestraling, overdruk en scherfwerking. Het slachtofferbeeld wordt voornamelijk bepaald door de hittestraling en niet door de overdruk. Gebouwen kunnen bescherming bieden tegen de hittestraling, maar moeten dan wel bestand zijn tegen de overdruk. Afhankelijk van de situatie en de inrichting van de omgeving kan het handelingsperspectief verschillen. Snel reageren is bevorderlijk. Om dekking te zoeken is een schuilplaats binnengaan een goed handelingsperspectief. Wanneer gebouwen ontbranden of instorten is het handelingsperspectief ontruimen en vluchten. Wanneer gebouwen wel bestand zijn tegen de hittestraling, dienen personen binnen te blijven.
Instructie met betrekking tot de juiste handelswijze in geval van een incident is noodzakelijk voor een effectieve zelfredzaamheid. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.
Toetsingskader
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten, de bescherming van het Natuurnetwerk Brabant en handhaving van de oppervlakte houtopstanden de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Brabant (NNB)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Brabant (NNB) zijn aangewezen in de provinciale Interim omgevingsverordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Brabant
In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden (daaronder begrepen het daaropvolgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied) worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wild zwijn en woelrat.
Toetsing
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een Natura2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen op circa 5 km afstand (figuur 4.10).
Figuur 4.10. Ligging Natura2000-gebied (bron: AERIUS Calculator
Ten behoeve van de revisievergunning is een stikstofonderzoek uitgevoerd. Dit is onderzoek is opgenomen in bijlage 8. Deze AERIUS-berekening is aangepast naar aanleiding van gemaakte opmerkingen in het verzoek om aanvulling van gegevens in het kader van de aanvraag om een natuurvergunning (zie bijlage 9, 10 en 11). Uit de berekeningen blijkt dat in de beoogde situatie (2024) er een bijdrage van 0,01/ha/jr is op het gebied Arendonk, Merksplas, Oud-Turnhout, Ravels en Turnhout. De projectbijdrage op dit gebied bedraagt echter - 0,05 mol/ha/jr.
Binnen het plangebied liggen aan twee zijden delen van het Natuurnetwerk Brabant (zie figuur 4.11). Het bestemmingsplan voorziet niet in een ontwikkeling binnen het Natuurnetwerk Brabant en leidt dus niet tot aantasting hiervan. De betreffende gronden zijn bestemd tot 'Natuur'. Een deel hiervan is daadwerkelijk in gebruik als bos, een groot deel is echter al sinds 1990 gedeeltelijk verhard en heeft feitelijk geen natuurwaarde.
Figuur 4.11. Ligging Natuurnetwerk Brabant
Soortenbescherming
De aanwezigheid van beschermde soorten is door middel van een bureau- en veldonderzoek in beeld gebracht. Figuur 4.12 geeft een overzicht van de biotopen waar beschermde soorten aanwezig kunnen zijn.
Figuur 4.12. Biotopen waar diersoorten in verwacht worden en relevante waarnemingen (bron: Habitus, 2021)
Het bosje in het noordoosten van het plangebied biedt naast geschikt broedbiotoop voor vogels ook geschikt biotoop voor de boommarter, eekhoorn, steenmarter en bruine eikenpage. Verder is er ook een dassenburcht aanwezig. Naast das kan ook boommarter een verblijfplaats hebben in deze burcht. Eekhoorn kan verblijfplaatsen hebben in bomen en boomholtes. In de boomholtes kunnen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Er is een oud nest van zwarte kraai aangetroffen, waar boomvalk en ransuil op kunnen broeden. Een roestplaats van ransuil kan aanwezig zijn in de naaldbomen. Buizerd, boomvalk, havik, ransuil en sperwer kunnen broeden op de horst. Een deel van de oostgevel van de fabriek en een bijgebouw zijn geschikt voor vleermuizen. Roekennesten zijn aanwezig in de bomen op het zuidoosten van het terrein. De rugstreeppad kan zich vestigen binnen het gehele plangebied als er tijdens de werkzaamheden geschikt biotoop ontstaat. In de ingetekende biotopen (figuur 4.12) kunnen diverse vogels aanwezig zijn en een nest hebben. In bomen en bosschages gaat het bijvoorbeeld om houtduif, ekster, grote bonte specht, koolmees en zwarte kraai.
De locatie van de dassenburcht in de noordoosthoek ligt in de bestemming Agrarisch (niet in de bestemming Bedrijventerrein), de roekennesten vallen binnen de bestemming 'Natuur'. Hiermee biedt het bestemmingsplan voldoende bescherming. Bovenal blijft bij ontwikkelingen op het bedrijfsterrein de zorgplicht op grond van de Wet natuurbescherming van toepassing.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Toetsingskader
Voor hoofdtransportleidingen en hoogspanningsverbindingen geldt dat deze in een bestemmingsplan moeten worden geregeld. Deze leidingen hebben namelijk gevolgen voor het gebruik van gronden in de directe omgeving en zijn dus planologisch relevant. Ook niet-hoofdtransportleidingen met veiligheidscontour, kunnen planologisch relevant zijn. Voor zover ze geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer, zijn de volgende buisleidingen planologisch relevant:
Volgens het Bor mogen drink-, koel-, industrie- en afvalwaterleidingen vergunningvrij worden aangelegd, mits ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening. Als gevolg hiervan hoeven deze leidingen niet in een bestemmingsplan worden vastgelegd.
Niet-planologisch relevante leidingen vervullen een functie voor de aanwezige functies en hoeven evenmin bescherming c.q. regeling in een bestemmingsplan. Deze leidingen kunnen dan ook zonder planologische regeling worden aangelegd.
Toetsing
In en nabij het plangebied zijn drie planologisch relevante leidingen aanwezig, namelijk de PRB- en rrp-l9 buisleidingen aan de noordoostzijde van het plangebied. De leidingstrook biedt ook ruimte voor de realisatie van de Deltacorridor (door middel van de rijkscoördinatieregeling.) Deze leidingen zijn in het bestemmingsplan planologisch geregeld en beschermd middels de dubbelbestemming 'Leiding - Leidingstrook'. Voor deze leidingen geldt een belemmeringenstrook van respectievelijk 10 en 42,5 meter waarbinnen niet gebouwd mag worden. Omdat er binnen deze zone geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden vormt dit aspect geen belemmering voor vaststelling van het bestemmingsplan.
Klimaat
CCEP wil in 2040 klimaatneutraal zijn in de hele keten. De ambitie is om vanaf 2024 volledig elektrisch te draaien. Bestaande bronnen van CO2-emissie, zoals de stoomboilers en LPG-heftrucks, worden vervangen door elektrische alternatieven. Ook de LPG-tankinstallatie zal verwijderd worden. De gebruikte elektriciteit zal zoveel mogelijk afkomstig zijn van duurzame bronnen, zoals bij CCEP zelf te installeren zonnecellen en zonne- of windparken in de buurt van de inrichting.
Energie
CCEP heeft geïnventariseerd welke daken geschikt zijn voor zonnepanelen. Naar verwachting is op deze daken ruimte voor een capaciteit van circa 1,9 MWh. Het gas-, water- en energieverbruik van CCEP wordt bijgehouden en geregistreerd. De productie wordt op een steeds duurzamere wijze uitgevoerd. De twee oude stoomketels die voor een groot gasverbruik zorgen worden eind 2023 uit bedrijf gehaald. De stoomketels worden vervangen door duurzame elektrische boilers. Het gasverbruik van de inrichting wordt daarom na 2023 fors lager.
Afval
De afvalstoffen worden op diverse plaatsen binnen de inrichting verzameld in afvalbakken. Waar mogelijk worden stromen gescheiden ingezameld en afgevoerd en in veel gevallen worden afvalstromen, zoals kunststof, nog gescheiden in deelstromen (PET, folie, etc.). Wanneer een afvalbak vol is, wordt deze door een medewerker geleegd. De meeste afvalstromen worden verzameld en opgebulkt in de milieustraat binnen de inrichting. Vanaf de milieustraat worden de stoffen afgevoerd.
Best beschikbare technieken
De activiteiten die binnen de inrichting worden uitgevoerd moeten voldoen aan de Best Beschikbare Technieken. Voor IPPC-installaties staan de beste beschikbare technieken in BBT-conclusies. Op de activiteiten van CCEP zijn de volgende BBT-conclusies van toepassing:
Uit de toetsing aan de BBT-conclusies voor op-en overslag bulkgoederen en voor voedingsmiddelen en zuivel - uitgevoerd in het kader van de revisieaanvraag milieu - volgt dat aan de BBT wordt voldaan.
In de BREF voor energie-efficiëntie worden geen concrete technieken genoemd. De inrichting valt onder de Europese Energie-Efficiency Richtlijn (EED) en zal voldoen aan de relevante wet-en regelgeving voor energiebesparing. De inrichting voldoet aan de uitgangspunten en eisen waardoor gesteld kan worden dat CCEP voldoet aan de beste beschikbare technieken.
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd. Voor dit plan is een anterieure overeenkomst opgesteld, waarmee de kosten anderszins zijn verzekerd. Hierin zijn ook afspraken gemaakt ten aanzien van planschade.
In het kader van het bestuurlijke vooroverleg is het concept-ontwerpbestemmingsplan toegestuurd aan de vooroverlegpartners. Van de provincie en het waterschap is een reactie ontvangen. Deze worden in deze paragraaf samengevat en van een beantwoording voorzien.
1. Provincie Noord-Brabant
Samenvatting overlegreactie
Beantwoording gemeente
Omdat op het bestaande bedrijfsterrein al sprake is van efficiënt ruimtegebruik en CCEP hier voor een verdere optimalisatie van haar bedrijfsproces al enkele nieuwe gebouwen wil bouwen, voor onder meer opslag en logistiek, is niettemin extra fysiek ruimtebeslag nodig, om de ambitie om in 2040 klimaatneutraal te zijn te kunnen realiseren. Met het oog hierop is voor de zuidwesthoek een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
2. Waterschap Brabantse Delta
Samenvatting overlegreactie
Het waterschap geeft een positief wateradvies en heeft de volgende opmerkingen:
Beantwoording
3. Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant
De Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (OMWB) adviseert om het plan op de volgende punten aan te passen:
Beantwoording
Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro).