Plan: | Danielsweg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0766.BP2021000072-VG01 |
De bedrijventerreinen Tichelrijt I en II te Dongen - weergegeven in figuur 1.1 - zijn te karakteriseren als lokale bedrijventerreinen met bovenlokale betekenis. Op de terreinen zijn zowel aan de kern en directe omgeving gebonden bedrijven gevestigd als bedrijven met een bovenlokale oriëntatie. Deze bovenlokale oriëntatie is aanzienlijk. Het totale bedrijventerrein Tichelrijt is nagenoeg volledig uitgegeven. Er zijn slechts nog enkele percelen op het bedrijventerreinen beschikbaar aan de weg De Nestel. De ruimtelijke hoofdstructuur van het bedrijventerrein Tichelrijt wordt bepaald door de ligging tussen de Vierbundersweg en het Wilhelminakanaal en door het riviertje de Donge dat ter hoogte van het bedrijventerrein in oostwestelijke richting loopt.
Figuur 1.1 Bedrijventerreinen Tichelrijt I en II (Bron: Gemeente Dongen, 2019)
Uitbreiding van het bedrijventerrein is al sinds jaren voorzien aan de oostzijde (Tichelrijt III) en ten zuiden van de vierbundersweg (Tichelrijt Zuid) zoals is vastgelegd in de structuurvisie Dongen 2020.
Bedrijventerreinen in de gemeente Dongen, waaronder bedrijventerrein Tichelrijt, zijn vanuit provinciaal oogpunt aangewezen als lokale bedrijventerreinen. Uitbreiding ervan mag enkel voor lokale bedrijvigheid en vraag gestuurd. Om lokale behoefte te kunnen accommoderen wil de gemeente aan de oostzijde van Tichelrijt II, ter plaatse van de uitbreidingszone Tichelrijt III, een strook van ongeveer 2 hectare langs de Danielsweg bestemmen tot bedrijventerrein.
De gronden waar in de toekomst de uitbreiding Tichelrijt III is voorzien, zijn nog gedeeltelijk agrarisch in gebruik. Aan de oostzijde van het bestaande bedrijventerrein, op het adres Danielsweg 1, zijn een woonhuis en bijbehorende opstallen aanwezig. De agrarische bedrijfsactiviteiten worden beëindigd en het perceel DGN01 - L - 147 is aangekocht door de gemeente Dongen. De gemeente wenst een gedeelte van dit perceel te bestemmen tot 'Bedrijventerrein' ten behoeve van de vraaggerichte uitbreiding van het bedrijventerrein Tichelrijt.
Voor het plangebied geldt de beheersverordening 'Tichelrijt' (onherroepelijk vastgesteld op 13 oktober 2016) en heeft hierin de bestemming 'Agrarisch'. Tevens is de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' van toepassing. De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van een nieuwe bedrijfsbestemming waarmee bedrijfsvoering tot en met bedrijfscategorie 3.1 of 3.2 mogelijk wordt gemaakt. Door middel van een nieuw bestemmingsplan kan de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk worden gemaakt.
Het plangebied bevindt zich aan de oostzijde van het bedrijventerrein Tichelrijt, ten zuiden van de kern Dongen. Het plangebied grenst aan de Vierbundersweg in het zuiden, de Danielsweg in het westen, een groenzone, de inrit van Danielsweg 5 en het riviertje de Donge in het noorden en de agrarische gronden in het oosten van het plangebied. De ligging van het plangebied is weergegeven in de figuren 1.2 en 1.3.
Figuur 1.2 Ligging plangebied ten opzichte van de kern Dongen (Bron: Google Maps)
Figuur 1.3 Aanduiding plangebied (Bron: Google Maps)
Ter plaatse van het plangebied vigeert de beheersverordening 'Tichelrijt' (vastgesteld door de gemeenteraad op 13 oktober 2016). De plankaart is weergegeven in figuur 1.4. Voor het verordeningsgebied golden diverse bestemmingsplannen variërend in leeftijd. Met de beheersverordening zijn de bestemmingsplannen samengevoegd tot één actuele juridisch-planologische regeling. In het verordeningsgebied zijn naast het feitelijke bestaande toegestane gebruik ook onbenutte juridisch-planologische gebruiks- en bouwmogelijkheden uit de geldende bestemmingsplannen betrokken en opnieuw vastgelegd. De beheersverordening werkt met zogenaamde 'besluitvlakken' en 'besluitsubvlakken' waarmee is aangegeven welke regels per locatie gelden. Het plangebied ligt binnen de besluitvlakken 'Agrarisch' en 'Groen'.
De in de besluitvlakken 'Agrarisch' en 'Groen' gelegen gronden (en bestaande bouwwerken) mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik. Bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.
In aanvulling hierop is het ter plaatse van het besluitvlak 'Agrarisch' toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor:
Daarnaast is het in aanvulling op het geldende besluitvlak 'Groen' toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor bij deze functie behorende voorzieningen zoals:
Tevens is voor het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' van toepassing.
De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van een nieuwe bedrijfsbestemming waarmee nieuwe bebouwing en bijbehorende bedrijfsvoeringen mogelijk worden gemaakt. Door middel van een nieuw bestemmingsplan dit juridisch-planologisch worden geregeld.
Figuur 1.4 Beheersverordening 'Tichelrijt' met aanduiding plangebied (Bron: Ruimtelijkeplannen)
Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie in en rond het plangebied en geeft inzicht in de beoogde ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de beleidskaders van het Rijk, de provincie Noord-Brabant en de gemeente Dongen. Hoofdstuk 4 omvat de toets aan de sectorale milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 komt de juridische planbeschrijving aan de orde. In hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en de procedure.
Het perceel aan de Danielsweg betreft een gedeelte van het kadastrale perceel DGN01 - L - 147 en heeft een omvang van 1,9 hectare. In de huidige situatie is het perceel in gebruik als agrarische grond met daarop een loods (1.200 m²) en een woonhuis met een bijbehorend schuurtje. De agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd en het perceel is sinds 2 januari 2013 in eigendom van de gemeente Dongen. Het plangebied grenst aan de Vierbundersweg in het zuiden, de Danielsweg in het westen, een groenzone, de inrit van Danielsweg 5 en het riviertje de Donge in het noorden en de agrarische gronden in het oosten van het plangebied. Het riviertje de Donge is een laaglandrivier die ontstaat door grond- en regenwater. Het betreft hier de bovenloop van de Donge die even verderop aan de andere kant van het bedrijventerrein kruist met het Wilhelminakanaal en verder afstroomt in de richting van de Amer. Foto's van de huidige situatie van het plangebied zijn weergegeven in de figuren 2.1 t/m 2.4.
Figuur 2.1 Foto plangebied gezien vanaf Vierbundersweg (Bron: Google Maps)
Figuur 2.2 Foto plangebied gezien vanaf zuidzijde Danielsweg (Bron: Google Maps)
Figuur 2.3 Foto plangebied gezien vanaf noordzijde plangebied (Bron: Econsultancy)
Figuur 2.4 Foto achterzijde loods met houtopslag (Bron: Econsultancy)
Op de overige gronden van de uitbreidingszone Tichelrijt III wordt een zonnepark van zo'n 40.000 panelen gerealiseerd. De locatie van dit zonnepark is weergegeven in figuur 2.5. Hier zal voldoende energie worden geproduceerd om ruim 3.000 huishoudens jaarlijks van groene stroom te voorzien. Inwoners kunnen mee investeren en daarmee eigenaar worden van wat straks Burgerzonnepark Tichelrijt Dongen gaat heten. Wie meedoet ontvangt twintig jaar een eerlijk rendement én neemt zijn verantwoordelijkheid voor het milieu. De duurzaam opgewekte stroom zorgt immers voor een lagere CO2-uitstoot. Daarmee worden de gevolgen van klimaatverandering verkleind en wordt de luchtkwaliteit verbeterd. Zo kan iedereen in Dongen een steentje bijdragen aan een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving. Ten behoeve van deze ontwikkeling is op 5 juli 2018 het bestemmingsplan 'Zonnepark Tichelrijt' vastgesteld.
Figuur 2.5 Aanduiding locatie Zonnepark Tichelrijt (Bron: Gemeente Dongen, 2019)
De beoogde herbestemming is bedoeld om ontwikkeling van lokale Dongense bedrijvigheid te kunnen faciliteren en te kunnen voorzien in de actuele uitbreidings- of verplaatsingsvraag van bedrijven. Dongense bedrijvigheid moet in principe in Dongen kunnen blijven. Een bedrijvenstrook aan de Danielsweg kan vanwege de goede ligging grenzend aan Tichelrijt II en zichtlocatie aan de Vierbundersweg voorzien in de actuele vraag voorzien en aan de ambitie van de gemeente voldoen.
Het plangebied aan de Danielsweg krijgt een inrichting met bedrijvigheid uit maximaal milieucategorie 3.2, rekening houdend met milieuzonering richting de (potentiële) woongebieden in de omgeving. Het is daarnaast van belang de juiste stedenbouwkundige kaders te stellen voor deze locatie. Bedrijfspercelen in deze strook presenteren zich met bedrijfsbebouwing aan en georiënteerd op de Danielsweg-Vierbundersweg. Daarbij wordt tussen bebouwing en de weg ruim afstand gehouden voor een kwalitatieve inrichting met groen en water.
De ontsluiting van de bedrijfspercelen vindt plaats vanaf de Danielsweg. Het plangebied is daardoor bereikbaar via de bestaande bedrijfswegen op Tichelrijt II welke aansluiten op rotondes op de Vierbundersweg. Er is dus geen sprake van een aparte aansluiting van de Danielsweg op de Vierbundersweg, waardoor de doorstroming op deze provinciale weg gewaarborgd blijft.
Aan de oostzijde van het plangebied dient een relatie en doorkijk richting het achterliggende landschap te worden gecreëerd, waardoor een visuele verbinding met het duurzame zonnepark ontstaat. Aan de noordzijde bieden de (recreatieve) fietsverbinding, het Wilhelminakanaal en het riviertje de Donge ingrediënten voor een groene en functionele inpassing waarbij een samenhang tussen de nieuwe bedrijvigheid en deze recreatieve zone ontstaat.
De ontsluiting en oriëntatie van bebouwing en bouwblokken van de bedrijven binnen het plangebied is nader te bepalen. Tussen de bebouwing/bouwblokken in het plangebied worden groenstroken aangelegd die zorgen voor differentiatie in het straatbeeld aan de doorgaande route en doorzichten naar het achterliggend gebied. Benodigde waterberging voor het toevoegen van verharding in de strook Tichelrijt III wordt op perceelsniveau ingericht. Daarbij kan open water worden benut om aan de voorzijde van de bedrijfspercelen voor een kwalitatief hoogwaardige inpassing en uitstraling te zorgen. Op het perceel in het zuidwesten van het plangebied vraagt de hoeksituatie om een verbijzondering in de inrichting van het perceel. Een ontwerptekening met de stedenbouwkundige randvoorwaarden voor de uitbreiding van het bedrijventerrein wordt weergegeven in figuur 2.6.
Figuur 2.6 Stedenbouwkundige randvoorwaarden Tichelrijt III
Bij het realiseren van deze uitbreiding van het industrieterrein moeten de verbindingswegen tussen de Slof en de Danielsweg en de Danielsweg zelf aangepast worden. Beide straten zijn te smal en constructief niet berekend op de te verwachte verkeersbelasting. De Danielsweg is nog een landbouwweg en in zijn geheel ongeschikt voor deze nieuwe doeleinden.
Wat betreft landschappelijke inpassing van het gebied is beeldkwaliteit en uitstraling naar het aangrenzende (open) landschap, het Wilhelminakanaal en naar de Vierbundersweg van groot belang. Er wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
Het landschappelijk inpassingsplan is weergegeven in figuur 2.7. Om het bedrijventerrein Tichelrijt een groene uitstraling te geven zullen verschillende beplantingselementen toegepast worden. Daar waar mogelijk wordt aangesloten op de groene inpassing van het zonnepark. De groen in te passen delen bestaan uit bloemrijkgrasland, struweel en inheemse bomen. Naast een groene uitstraling hebben de groenstroken ook een ecologische functie. Zo bieden de bomen en het struweel een schuilplaats en broedgelegenheid aan vogels en kleine zoogdieren. Door de Danielsweg te verbreden worden de nieuwe bedrijfskavels goed ontsloten op het huidige bedrijventerrein. Bij de ontwikkeling worden fietsstroken toegevoegd, waardoor het bedrijventerrein ook voor fietsers goed bereikbaar wordt. Ten behoeve van de verbetering van de weg is hier meer ruimte nodig. Hiervoor worden de sloten aan de oostzijde parallel verplaatst naar de zuidzijde van de weg.
Figuur 2.7 Landschappelijk inpassingsplan
Om te zorgen dat er geen negatieve effecten zijn op waterhuishoudkundige situatie, wordt de sloot 1 op 1 verplaatst. Op een enkele plek is dit niet haalbaar, daarvoor worden natuurlijkvriendelijke oevers aangelegd ter bevordering van de biodiversiteit. De totale gedempte watergangen hebben een oppervlakte van 579 m2. Door middel van een wadi te realiseren (501 m2) en aan de oostzijde sloten te verbreden (539 m2) wordt er totaal 1.040 m2 aan water gecompenseerd. De route naar de recreatieve zone van het zonnepark is als een voorstel ingetekend.
Door de verschillende overheden is beleid geformuleerd ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. Paragraaf 3.2 behandelt het rijksbeleid. Het provinciaal beleid is opgenomen in paragraaf 3.3. Het relevante regionale beleid is opgenomen in paragraaf 3.4. Tot slot wordt in paragraaf 3.5 de beoogde ontwikkeling getoetst aan het gemeentelijk beleid.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De belangrijkste speerpunten uit de NOVI zijn:
Het stellen van de bovenstaande prioriteiten kan een situatie maken dat belangen soms botsen. Om in zo’n situatie keuzes te maken worden er drie afwegingsprincipes gebruikt:
De uitvoering van de NOVI moet gezamenlijk worden aangepakt. Rijk, provincies en gemeenten gaan meer samenwerken als één overheid. Ook staat participatie centraal. Daarnaast is de NOVI continu in beweging. Het is de bedoeling dat het zich continu aanpast aan ontwikkelingen, in een permanent en cyclisch proces. Inwoners moeten een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.
Toetsing
De Nationale Omgevingsvisie wordt gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau en heeft geen directe belangen die geborgd moeten worden ten aanzien van het plangebied en de beoogde ontwikkeling.
Het Barro is de juridische vertaling van het beleid dat geschetst is in het SVIR. Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de SVIR wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainportontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament en defensie.
Toetsing
Op het plangebied zijn geen voorwaarden van toepassing op basis van het Barro.
Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen, is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt voor de wijziging is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt verstaan 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Toetsing
Het bestemmingsplan voorziet in nieuw planologisch ruimtebeslag van 1,9 hectare. Vanaf 500 m2 is er in principe sprake van stedelijke ontwikkeling. Binnen de regio Hart van Brabant zijn op 10 maart 2016 door de gedeputeerde en de portefeuillehouders RO en EZ uitgangspunten bepaald voor de uitgifte van bedrijventerreinen. Het vertrekpunt daarbij is dat een omslag wordt gemaakt van aanbodgericht naar vraaggericht ontwikkelen. Dat betekent dat pas ontwikkeld gaat worden bij een concrete vraag van een bepaald bedrijf. Dat doen we pas op het moment dat we samen met de initiatiefnemer hebben vastgesteld dat accommodatie op het bestaand bedrijventerrein niet kan.
In de regionale gesprekken is een antwoord geformuleerd op de vraag: als een gemeente geen oplossing kan vinden in het bestaand aanbod mag dan deze gemeente ruimte creëren voor lokaal gebonden bedrijven. Het gaat dan primair om reeds ter plaatse gevestigde bedrijven, of bedrijven die aantoonbaar een belang hebben bij vestiging in de betreffende gemeente. Doet zich een concrete vraag voor, dan mag de gemeente ten behoeve van die vraag uitbreiden.
Het totale bedrijventerrein Tichelrijt is nagenoeg volledig uitgegeven. Er zijn slechts nog enkele percelen op het bedrijventerreinen beschikbaar aan de weg De Nestel. Vanwege de toenemende vraag wenst de gemeente het terrein aan de Danielsweg te herontwikkelen tot een nieuwe bedrijfsstrook ten behoeve van de vraaggerichte uitbreiding van het bedrijventerrein Tichelrijt. De ontwikkellocatie is reeds opgenomen in het overzicht van locaties voor de vraaggerichte ontwikkeling Hart van Brabant per gemeente. Daarnaast heeft regionale afstemming plaatsgevonden. Het overzicht is opgenomen als bijlage 1 van voorliggend bestemmingsplan.
De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het Rijksbeleid.
In de Omgevingsvisie Noord-Brabant is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2050. Naast een beeld van het Noord-Brabant van nu is een beeld geschetst van het welvarend, verbonden, klimaatproof en vernieuwend Noord-Brabant van 2050. Hieruit zijn vier hoofdopgaven onderscheiden die nauw met elkaar samenhangen:
Samen met andere partijen zoals gemeenten en bedrijven wil de provincie uitvoering geven aan projecten die passen binnen deze opgaven. Van belang is dat het in de toekomst ook goed wonen, werken en verblijven blijft. Werken aan een goede omgevingskwaliteit zowel in de bebouwde als in de onbebouwde omgeving is het uitgangspunt. Vraaggerichte ontwikkeling van bedrijventerreinen en bedrijfslocaties staat hierbij hoog in het vaandel.
Toetsing
De ontwikkeling van nieuwe bedrijvigheid dient in principe plaats te vinden binnen 'bestaand stedelijk gebied' of in het 'zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling'. Als gevolg van economische, technologische en maatschappelijke ontwikkelingen staan de steden en dorpen van Brabant steeds vaker voor (omvangrijke) nieuwbestemmings- en transformatieopgaven in of nabij het bebouwde gebied. Hier liggen namelijk de kansen om enerzijds in te spelen op de forse woningbouwopgave (circa 120.000 woningen bouwen in de komende tien jaar) en om door middel van nieuwe bedrijvigheid nieuwe werkgelegenheid te creëren. De beoogde ontwikkeling draagt bij aan het creëren van nieuwe werkgelegenheid en speelt in op de vier hoofdopgaven uit de Omgevingsvisie Noord-Brabant. Vraaggerichte ontwikkeling van bedrijfslocaties is in lijn met de ambitie die de provincie voor ogen heeft.
In de komende jaren treedt de Omgevingswet in werking. Vanwege de Omgevingswet moet de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de Omgevingsvisie Nood-Brabant. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd.
In hoofdstuk 3 van de omgevingsverordening zijn zogenaamde instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen in hun bestemmingsplannen. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens zijn een aantal algemene basisprincipes opgenomen.
De volgende artikelen zijn relevant voor de beoogde ontwikkeling.
Artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling
Lid 1
Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen 'stedelijk gebied' en bevat een onderbouwing dat:
Lid 2
Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
Artikel 3.43 afwijkende regels verstedelijking afweegbaar
In afwijking van artikel 3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling, eerste lid, kan een bestemmingsplan, ter plaatse van 'Verstedelijking afweegbaar' voorzien in de nieuwvestiging van een duurzame stedelijke ontwikkeling als:
Artikel 3.73 vestiging niet-agrarische functie in landelijk gebied
Lid 1
Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied kan voorzien in de vestiging van een niet-agrarische functie op een bestaand bouwperceel als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
Lid 2
Het bestemmingsplan dat de vestiging mogelijk maakt, borgt dat de functie, ook op langere termijn, past binnen de ontwikkelingsrichting en stelt daartoe regels:
Lid 3
Als een binnen de omgeving passende omvang geldt voor:
Toetsing
Het 'stedelijk gebied' zoals gehanteerd door de provincie bestaat uit het 'stedelijk concentratiegebied' en de 'kernen in landelijk gebied'. Naast het 'stedelijk gebied' bestaat een gebied met de aanduiding 'Verstedelijking afweegbaar', welke zich vaak aan de randen van verstedelijkte gebieden bevinden. Het plangebied aan de Danielsweg te Dongen ligt binnen het gebied 'Verstedelijking afweegbaar' zoals gehanteerd binnen de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (figuur 3.1). Binnen deze gebieden kan gemotiveerd en onder voorwaarden worden voorzien in de ruimte voor wonen, werken en andere voorzieningen om zo de verstedelijking zo veel mogelijk te bundelen. Binnen gebied met de aanduiding 'Verstedelijking afweegbaar' liggen verschillende mogelijkheden voor uitbreiding, herstructurering en intensief, meervoudig ruimtegebruik.
Figuur 3.1 Uitsnede Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Bron: Provincie Noord-Brabant)
De beoogde ontwikkeling kan daarnaast ook gezien worden als duurzame stedelijke ontwikkeling. Het perceel wat in gebruik was en bestemd is voor agrarische activiteiten wordt herontwikkeld tot een bedrijfsgebied waarbij nieuwe, duurzame en gasloze bebouwing wordt gerealiseerd. De provincie wil dat de kansen voor functiemenging, inbreiding, herstructurering en zo nodig transformatie in het afweegbaar stedelijk gebied goed worden benut, inclusief de mogelijkheden voor intensivering en meervoudig ruimtegebruik. Hierdoor is minder ruimte nodig voor stedelijke uitbreidingen. Verder zullen maatregelen getroffen worden ten behoeve van de benodigde watercompensatie. Daarnaast wordt er voldoende groen aangelegd als infiltratiemogelijkheid voor regenwater. Dit groen levert tevens een bijdrage aan het tegengaan van hittestress.
De provincie wil dat nieuwe ontwikkelingen meer inspelen op het karakter en de kwaliteit van de plek. Door bij stedelijke ontwikkelingen uit te gaan van het verschil in omvang en karakter van de verschillende kernen, wordt het contrast tussen stad, dorp en het landelijk gebied behouden. Dit versterkt de identiteit en aantrekkelijkheid van kernen en hun relatie met het omliggende landschap.
De beoogde ontwikkeling is hiermee passend binnen de uitgangspunten van de provinciale Interim omgevingsverordening.
De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het provinciaal beleid.
De Structuurvisie bevat het integrale ruimtelijke beleid op hoofdlijnen voor de gehele gemeente tot 2020. De ambitie die in de visie is vastgelegd is het met open vizier en met zoveel mogelijk inwoners van Dongen nadenken over het creëren, het in stand houden en het versterken van een aantrekkelijke en functionele woon-, werk- en leefomgeving. Centraal staat dat iedereen zoveel mogelijk kan deelnemen aan het wonen, werken en leven in de gemeente en dat de eigenheid van Dongen wordt gewaarborgd.
Aan die ambitie zijn drie belangrijke hoofdopgaven gekoppeld. Het gaat om:
Voor verschillende thema's zijn visies geformuleerd. Relevant voor dit bestemmingsplan zijn de thema's 'Structuurbepalend water', 'Goede economie en voldoende voorzieningen' en 'Verkeer en vervoer'. Op deze thema's wordt hierna ingegaan.
Structuurbepalend water
Water en waterlopen zijn en blijven beeld- en structuurbepalend voor Dongen. De kansen die er liggen voor de zichtbaarheid en de beleefbaarheid van de Donge binnen de kern Dongen moeten daarbij worden benut. Hieraan kan invulling worden gegeven door bij nieuwe ruimtelijke ontwikkeling grenzend aan de Donge, dit cultuurhistorische waardevolle water als strategische randvoorwaarde in het stedenbouwkundig ontwerp mee te nemen. Tevens door de openbaarheid van de Donge te vergroten door het creëren van wandel- en fietsmogelijkheden langs de beek en door ter plaatse van kruispunten met wegen de Donge beter zichtbaar en beleefbaar te maken. Bij de stedenbouwkundige uitwerking van een eventuele toekomstige oostelijke uitbreiding van het bedrijventerrein Tichelrijt wordt de beleefbaarheid actief versterkt. Op het bestaande bedrijventerrein zijn de inspanningen niet actief, maar worden de mogelijkheden die zich voordoen benut.
Goede economie en voldoende voorzieningen
Zuinig ruimtegebruik bestaand bedrijventerrein
Op de bestaande bedrijventerreinen ligt het accent op beheer en onderhoud. Bij een aantal private kavels kan door middel van revitalisering nog een kwaliteitsslag worden gemaakt. Door de relatief beperkte uitbreidingsruimte voor bedrijventerreinen binnen de gemeente grenzen van Dongen wordt op de bestaande bedrijventerreinen gezocht naar mogelijkheden voor zuinig ruimtegebruik. Dit kan worden bewerkstelligd door intensivering van het ruimtegebruik, bijvoorbeeld door het toestaan van grotere bouwhoogtes en een groter bebouwingspercentage op de bedrijfspercelen en / of door bijvoorbeeld efficiënt oplossen van parkeren.
Uitbreiding bedrijventerreinen Tichelrijt III en Tichelrijt Zuid
Uitbreiding van Tichelrijt kan plaatsvinden in de zone tussen de Vierbundersweg en het Wilhelminakanaal (Tichelrijt III) en ten zuiden van de Vierbundersweg (Tichelrijt Zuid). Bij de uitbreiding van Tichelrijt Zuid zijn beeldkwaliteit en uitstraling naar het aangrenzende open landschap en naar de hoofdontsluiting (Vierbundersweg) van groot belang. Dit geldt ook voor Tichelrijt III aan de hoofdontsluiting maar daarnaast ook richting het Wilhelminakanaal, een aansprekend waterfront zorgt voor een kwaliteitsimpuls (eventueel in relatie tot een nieuwe haven). Daar kan ook de zichtbaarheid en beleefbaarheid van de Donge op deze uitbreiding aan bijdragen. Het plangebied aan de Danielsweg is op de structuurvisiekaart (figuur 3.2) onderdeel van de aanduiding 'uitbreiding bedrijventerrein Tichelrijt III en Tichelrijt Zuid'. Duurzame uitbreiding van het bedrijventerrein Tichelrijt is hier dus beoogd, met aandacht voor uitstraling richting Vierbundersweg, zichtbaarheid en beleving van de Donge en relatie met het Wilhelminakanaal.
Figuur 3.2 Uitsnede structuurvisiekaart gemeente Dongen (Bron: Gemeente Dongen)
De bebouwde omgeving bestaat uit verschillende woon- en werkgebieden zoals: historische dorpscentra, individuele woningen en kleinschalige woningbouwprojecten van voor de tweede wereldoorlog, naoorlogse woonwijken en bedrijventerreinen. Voor de gebiedsgerichte criteria is Dongen onderverdeeld in de deelgebieden (figuur 3.3):
• Historische lintbebouwing;
• Dorpswonen;
• Woongebieden;
• Bedrijventerreinen.
Het plangebied bevindt zich net buiten het deelgebied 'Bedrijventerreinen'. Met de uitbreiding van het bedrijventerrein zal het plangebied ook tot dit deelgebied gaan behoren. In deze paragraaf wordt hier verder op ingegaan.
Figuur 3.3 Deelgebieden Dongen (Bron: Gemeente Dongen)
Bedrijventerreinen
Dit deelgebied bestaat uit de bedrijventerreinen: Tichelrijt, Kanaalstraat en De Wildert. Tichelrijt en Kanaalstraat liggen beide in de kern Dongen langs het Wilhelminakanaal. Bedrijventerrein De Wildert ligt aan de Eindsestraat in het buitengebied. De kernen ‘s Gravenmoer en Klein-Dongen-Vaart hebben geen bedrijventerreinen.
Het grootste bedrijventerrein binnen de gemeente Dongen is Tichelrijt. Dit terrein ligt ten zuiden van het Wilhelminakanaal en wordt ontsloten door de Steenstraat – Vierbundersweg. Op het bedrijventerrein staat een verscheidenheid aan bedrijven en bebouwing. De aard en omvang van de gebouwen is wisselend. De bedrijfsgebouwen bestaan uit een eenvoudig volume of uit samengestelde volumes: showrooms, kantoor of opslagruimten, loodsen, etc. De gebouwen zijn veelal één of twee bouwlagen hoog en meestal uitgevoerd met een plat dak. De afstand van bebouwing tot de openbare weg varieert; er is geen gemeenschappelijke rooilijn. De terreinen zijn veelal verhard, met een indeling bepaald door het productieproces.
Het plangebied grenst aan Tichelrijt II en wordt na realisatie daar functioneel en in beeld onderdeel van. De beoogde ontwikkeling speelt in op de principes uit de Structuurvisie Dongen 2020, met name op het gebied van een goede economie en voldoende voorzieningen. Daarnaast is de beoogde ontwikkeling in lijn met hetgeen gesteld wordt in de Welstandsnota van de gemeente. Het bebouwingsbeeld sluit aan op het bestaande bebouwingsbeeld van Tichelrijt II wat wordt gekenmerkt door in aard en omvang wisselende bebouwing. Eenvoudige of samengestelde volumes: showrooms, kantoor of opslagruimten, loodsen, etc. wissel elkaar af. De gebouwen zijn veelal één of twee bouwlagen hoog en meestal uitgevoerd met een plat dak. Ook materialisering is gevarieerd. Het bedrijventerrein presenteert zich aan de Vierbundersweg. Daar wordt ook in de deze bedrijvenstrook extra aandacht gevraagd voor beeldkwaliteit in positionering in de rooilijn, oriëntatie op de Vierbundersweg en in verbijzondering van bebouwing in massa, vorm en materialisering.
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit plan relevant zijn. De resultaten en conclusies van eventuele onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.
Voor de beoogde ontwikkeling wordt de verkeersgeneratie berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 ('Toekomstbestendig parkeren'). De parkeerbehoefte wordt berekend op basis van de gemeentelijke parkeernormen uit het Parapluplan Parkeren van de gemeente Dongen (Parkeernormen Dongen, 2020). Conform dit beleid wordt de bovenkant van de bandbreedte aangehouden. Voor het te hanteren kencijfer / parkeernorm wordt een ligging in de rest bebouwde kom aangehouden, de gemeente heeft een matig stedelijk karakter op basis van de adressendichtheid.
Ontsluiting
Gemotoriseerd verkeer
Het plangebied wordt ontsloten op de Danielsweg. In zuidelijke richting loopt deze dood bij de watergang tussen de Danielsweg en de Vierbundersweg. In westelijke richting wordt ontsloten op De Slof. Via deze wegen kan eenvoudig over het bestaande bedrijventerrein de gebiedsontsluitingswegen Steenstraat en Vierbundersweg worden bereikt.
De Steenstraat en de Vierbundersweg zijn onderdeel van de provinciale weg N632 die in oostelijke richting naar Tilburg ontsluit. In westelijke richting sluit deze aan op de Duiventorenbaan. Vanaf de Duiventorenbaan wordt in zuidelijke richting naar Rijen ontsloten. In noordelijke richting wordt via de Westerlaan naar de overige wijken van Dongen ontsloten en is via de N629 een verbinding met de A27 aanwezig. Met de ontwikkeling van de nieuwe N629 komt er een rechtstreekse en snellere verbinding vanaf de Steenstraat richting de A27 in westelijke richting.
Langzaam verkeer
Het plangebied is goed ontsloten en bereikbaar voor langzaamverkeer. De Kanaaldijk Zuid is een erftoegangsweg voor gemotoriseerd en langzaam verkeer die de fietsersbrug over het Wilhelminakanaal de verbinding vormt voor langzaamverkeer met de kern Dongen. Via het bestaande bedrijventerrein aan de zuidzijde door middel van een parallelweg/vrijliggend fietspad ten zuiden van de rijbaan van de Steenstraat/Vierbundersweg is de het plangebied bereikbaar voor langzaamverkeer uit oostelijke en westelijke richting. Dit fietspad zorgt voor een verbinding tussen het woongebied en het bedrijventerrein en vervult een regionale fietsverbinding met de gemeenten Oosterhout en Tilburg. Het upgraden naar een snelfietsroute wordt op dit moment onderzocht.
Parkeren
De parkeerbehoefte dient te worden berekend met de gemeentelijke parkeernormen uit het Parapluplan Parkeren (Parkeernormen Dongen, 2020). Voor de ontwikkeling van de bedrijfsfunctie wordt aangesloten bij de gegeven parkeernormen in de categorie 'bedrijf arbeidsintensief', daarvoor geldt een maximale parkeernorm van 2,6 parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak (bvo). Voor een kantoor zonder baliefunctie geldt een maximale parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. Bij de exacte uitwerking van het plan dienen deze normen in acht genomen te worden. Het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein moet voldoen aan de genoemde parkeernormen.
Verkeersgeneratie en -afwikkeling
Het perceel heeft in de huidige situatie een agrarische bestemming, waarmee het niet meer dan enkele landbouwvoertuigen per etmaal zal genereren. Voor de toekomstige situatie worden de kencijfers van het CROW gehanteerd. Voor de bedrijfsfunctie is aangesloten bij 'bedrijf arbeidsintensief' en geldt per 100 m2 bvo een verkeersgeneratie van 10,9 motorvoertuigen per etmaal (mvt/etmaal). Voor het kantoor zonder baliefunctie geldt per 100 m2 bvo een verkeersgeneratie van 8,1 mvt/etmaal. Bij de exacte uitwerking van het plan dienen deze kencijfers in acht genomen te worden.
De berekende verkeerstoename zal in zijn geheel in westelijke richting afwikkelen over de Slof. Via deze weg kan over het bestaande bedrijventerrein de gebiedsontsluitingswegen Steenstraat en Vierbundersweg worden bereikt. Naar verwachting zal de verkeerstoename ten behoeve van het nieuwe bedrijventerrein merkbaar zijn, maar bieden de ontsluitingswegen, rotonde en overige kruispunten voldoende capaciteit om de verkeerstoename naar behoren af te kunnen wikkelen. De Slof en overige ontsluitingswegen op het bedrijventerrein hebben een breed profiel en de wegen wikkelen enkel bestemmingsverkeer van en naar de gevestigde bedrijven af, waardoor de verkeersintensiteit op de wegen relatief laag is en er geen knelpunten in de afwikkeling zullen ontstaan. Daar komt bij dat met de regionale fietsverbinding langs de Kanaaldijk Zuid het fietsverkeer naar Dongen en de omliggende regio grotendeels wordt gescheiden van het gemotoriseerde verkeer, waardoor verkeersveiligheid van kwetsbare verkeersdeelnemers gewaarborgd blijft.
Het plangebied heeft een goede ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer en fietsers. Per openbaar vervoer is het slecht bereikbaar en voetgangers worden dan ook nauwelijks verwacht. De parkeerbehoefte dient bij verdere uitwerking van het plan te worden berekend aan de hand van de geldende parkeernormen, waarbij het parkeeraanbod op eigen terrein toereikend moet zijn. De toekomstige verkeersgeneratie wordt berekend met CROW kencijfers en mag niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden.
In de beoogde situatie wordt een bedrijventerrein mogelijk gemaakt. Hiermee wordt een milieuhinderlijke functie opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. Daarnaast moet getoetst worden of de omliggende agrarische bedrijven geen geuroverlast veroorzaken bij het bedrijventerrein. In het gebied zijn voornamelijk bedrijven, een ontsluitingsweg en agrarische bestemmingen gevestigd, waardoor de omgeving getypeerd kan worden als 'gemengd gebied'.
Milieuhinderlijke functie
Ten zuiden van het plangebied bevinden zich aan de Vierbundersweg 40 en 42 (bedrijfs)woningen. Omdat er sprake is van een gemengd gebied, is de richtafstand 50 meter voor een bedrijventerrein met bedrijven uit ten hoogste milieucategorie 3.2. Voor de woning aan de Vierbundersweg 42 wordt hier aan voldaan. De woning aan de Vierbundersweg 40 bevindt zich op circa 45 meter van het plangebied. Binnen het plangebied zullen de eerste 5 meters vanaf de woning niet bestemd worden voor bedrijven tot en met milieucategorie 3.2, maar voor bedrijven tot en met milieucategorie 3.1. Zo kan er worden voldaan aan de richtafstand.
Ten noorden van het plangebied bevindt zich tevens een woning aan de Danielsweg 7. De afstand van woninggevel tot het bestemmingsvlak bedraagt circa 30 meter. Voor deze woning zullen zoneringen aangebracht worden in het plangebied. Tot 50 meter vanaf de woninggevel zal het plangebied bestemd worden voor bedrijven uit ten hoogste milieucategorie 3.1. Deze categorie heeft een richtafstand van 30 meter in gemengd gebied. Hiermee wordt aan de richtafstanden voldaan.
Tenslotte hebben de gronden aan het adres Danielsweg 5 conform de geldende beheersverordening het besluitvlak 'Gemengd'. Ook ligt er een bouwvlak op het perceel. Het betreft geen milieugevoelige bestemming. Daarom kan gesteld worden dat hier in het kader van milieuzonering geen rekening mee gehouden hoeft te worden.
Geurgevoelige functie
Aan de Vierbundersweg 40 is tevens een agrarisch bedrijf mogelijk. Er dient vanuit de Wet geurhinder en veehouderij een minimale afstand van 50 meter aangehouden te worden. Het bouwvlak zal op een afstand van ten minste 50 meter van Vierbundersweg 40 komen te liggen. Hiermee wordt voldaan aan de afstand.
Met de zoneringen wordt geborgd dat er wordt voldaan aan de richtafstanden. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat er geen bedrijven belemmerd worden in hun bedrijfsvoering. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Normstelling en beleid
Nota Cultureel Erfgoed Dongen (2016-2018)
De Nota Cultureel Erfgoed Dongen is vastgelegd op 10 maart 2016. De nota bundelt het huidige en nieuwe beleid omtrent cultureel erfgoed in één erfgoednota. Hierbij is de basis gelegd voor een brede, integrale basis voor behoud en versterking van cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Dongen.
De gemeente Dongen maakt in de nota haar beleid en ambities op het gebied omtrent cultureel erfgoed kenbaar. Hierbij wordt gebruik gemaakt van onder andere het provinciaal beleid, dat is vertaald naar gemeentelijk beleid, de Cultuurhistorische Waardenkaart en de Archeologische beleidsadvieskaart.
Erfgoedverordening gemeente Dongen 2016
De erfgoedverordening is op 13 oktober 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Centrale beleidsregel daarin is dat het verboden is om in een archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied de bodem dieper dan 50 cm onder de oppervlakte te verstoren. Op het verbod zijn verstoringen uitgezonderd in een gebied:
Het verbod geldt evenmin indien een rapport is overgelegd waaruit blijkt dat aanwezige archeologische waarden in voldoende mate kunnen worden veiliggesteld of dat deze niet onevenredig worden geschaad dan wel dat in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Toetsing
De gemeenteraad heeft op 10 februari 2011 de archeologische beleidskaart vastgesteld (figuur 4.1). Deze kaart moet gelezen worden in relatie tot de vastgestelde Erfgoedverordening. Voor gebieden met op de AMK en IKAW een middelhoge of hoge verwachtingswaarde is het uitgangspunt dat onderzoek wordt uitgevoerd als ruimtelijke ingrepen worden uitgevoerd of gepland die de eventuele archeologische waarden kunnen aantasten. Omdat het aspect archeologie ook is geregeld in de geldende beheersverordening 'Tichelrijt' (zie paragraaf 1.3) is de regeling daarin leidend. In de beheersverordening heeft het plangebied een archeologische dubbelbestemming. Op de verbeelding van de beheersverordening is deze dubbelbestemming aangegeven met kruizen.
Figuur 4.1 Archeologische beleidsadvieskaart gemeente Dongen (Bron: Gemeente Dongen)
Gezien de voorgenomen ontwikkeling waarbij de bodemingreep een oppervlakte heeft van meer dan 100 m2 en de bodemingreep dieper zal zijn dan 50 cm, is archeologisch onderzoek nodig. In het kader hiervan heeft Econsultancy een archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd. Het archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen wat de verwachtingswaarde is voor de aanwezigheid van archeologische waarden binnen het plangebied en of deze door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 2. Hierna is volstaan met een beknopte samenvatting.
Onderzoeksresultaten
Op basis van het bureauonderzoek worden in het plangebied dekzanden, met daarin een podzolbodem, op terrasafzettingen verwacht. Vanaf de Brons- of IJzertijd is het plangebied door veen overdekt geweest. Het gebied is in de Late Middeleeuwen ontgonnen en heeft sindsdien een agrarisch gebruik gehad. Voor zover bekend is het plangebied nooit bebouwd geweest. In de jaren 1980 is het gebied herkaveld, waarbij mogelijk ook is gediepploegd. Op grond van de landschappelijke situering heeft het plangebied een middelhoge verwachting voor resten uit de periode Laat-Paleolithicum – Neolithicum en een lage verwachting voor resten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Resten uit de periode IJzertijd – Vroege Middeleeuwen worden niet verwacht.
Het veldonderzoek heeft uitgewezen dat in het plangebied terrasafzettingen met daarop een dunne laag dekzand aanwezig zijn. In de dekzanden heeft zich een beekeerdgrond gevormd. Dit betekent dat het gebied te maken heeft gehad met periodieke hoge grondwaterstanden en daardoor minder geschikt is geweest voor bewoning. Verder is het bodemprofiel plaatselijk sterk verstoord door de aanwezigheid van gronddepots en bebouwing. Op grond hiervan wordt de archeologische verwachting voor de periode Laat-Paleolithicum – Bronstijd van middelhoog naar laag bijgesteld. Geconcludeerd wordt dat toekomstige bodemverstorende werkzaamheden waarschijnlijk geen archeologische waarden bedreigen. Op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek adviseert Econsultancy om het plangebied vrij te geven.
Monumentenhuis Brabant heeft via een formele beoordelingsrapportage (bijlage 3) ingestemd met bovenstaand selectieadvies om het plangebied qua archeologie vrij te geven voor ontwikkeling. Monumentenhuis Brabant adviseert in het gemeentelijk selectiebesluit op te nemen, dat bij eventuele toevalsvondsten hiervan melding wordt gedaan conform art. 5.10 van de Erfgoedwet, die vanaf 1 juli 2016 van kracht is. Dit kan telefonisch bij het Meldpunt Provinciaal Depot Bodemvondsten Noord-Brabant. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' is op basis van deze eindconclusies voor het onderzochte gebied komen te vervallen. Daar waar op de verbeelding de bestemming 'Verkeer' geldt, blijft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' van kracht.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de toekomstige ontwikkeling.
Toetsingskader
Nota Cultureel Erfgoed Dongen (2016-2018)
De Nota Cultureel Erfgoed Dongen is vastgesteld op 10 maart 2016. De nota bundelt het huidige en nieuwe beleid omtrent cultureel erfgoed in één erfgoednota. Hierbij is de basis gelegd voor een brede, integrale basis voor behoud en versterking van cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Dongen.
De gemeente Dongen maakt in de nota haar beleid en ambities op het gebied omtrent cultureel erfgoed kenbaar. Hierbij wordt gebruik gemaakt van onder ander het provinciaal beleid, dat is vertaald naar gemeentelijk beleid, de Cultuurhistorische Waardenkaart en de Archeologische beleidsadvieskaart.
Cultuurhistorische waardenkaart (CHW)
De 'Cultuurhistorische waardenkaart' (vastgesteld 26 september 2006) van de provincie Noord-Brabant vormt het kader voor het inhoudelijke cultuurhistorische beleid met behulp waarvan dat beleid getoetst en ontwikkeld kan worden. Op de cultuurhistorische waardenkaart zijn meerdere aanduidingen opgenomen (historische bouwkunst, historische stedenbouw, historische geografie (lijnen en vlakken), historische groenstructuren, historische zichtrelaties, archeologische monumenten en indicatieve archeologische waarden).
De Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie is in de gemeente vertaald naar de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Dongen (vastgesteld op 15 januari 2014).
Toetsing
In figuur 4.2 is het plangebied weergegeven in de uitsnede van de Cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Dongen. In de directe omgeving zijn het Wilhelminakanaal en de Donge, de regionale waterkeringen en enkele straten zijn aangeduid als lijnvormige elementen. Het bosperceel in de oksel van het gebied Tichelrijt III is een historisch groen- vlakelement. Rijksmonumenten ontbreken.
Figuur 4.2 Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Dongen met aanduiding plangebied
(Bron: Gemeente Dongen, 2014)
In het stedenbouwkundig ontwerp is rekening gehouden met het versterken van de zichtbaarheid en beleving van de historische lijnelementen van de Donge en het Wilhelminakanaal. Op deze wijze worden omliggende cultuurhistorische waarden in voldoende mate gerespecteerd en versterkt.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen het aspect cultuurhistorie.
De Wet geluidhinder en het Activiteitenbesluit vormen het wettelijk kader voor de beoordeling van geluid voor wegen, windturbines en bedrijven. In de Wet geluidhinder zijn normen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai (industrieterreinen) opgenomen. In het Activiteitenbesluit zijn normen voor individuele inrichtingen en windturbines opgenomen. Daarnaast heeft de gemeente nog beleid ten aanzien van evenementen.
Normstelling en beleid
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/uur-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidbelasting wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day evening night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde in onderhavige situaties bedraagt 63 dB (binnenstedelijk gelegen woning).
Aftrek ex artikel 110g Wgh
De in de Wgh genoemde grenswaarden aan de buitengevels ten aanzien van wegverkeerslawaai betreffen waarden inclusief aftrek op basis van artikel 110g Wgh. Dit artikel houdt in dat voor het wegverkeer een aftrek mag worden gehanteerd welke anticipeert op het stiller worden van het wegverkeer in de toekomst door innovatieve maatregelen aan de voertuigen. De toegestane aftrek bedraagt: 5 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen minder dan 70 km/u bedraagt. Voor wegen met een representatief te achten snelheid van 70 km/u of meer is de hoogte van de aftrek afhankelijk van de geluidbelasting exclusief aftrek. Bij een geluidbelasting van 56 dB en 57 dB mag een aftrek toegepast worden van respectievelijk 3 dB en 4 dB. Bij overige geluidbelastingen wordt een aftrek van 2 dB toegepast. De aftrek mag alleen worden toegepast bij toetsing van de geluidbelastingen aan de normstellingen uit de Wgh.
Toetsing
De ontwikkeling maakt geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai kan daardoor achterwege worden gelaten.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel het uitstralingseffect van de verkeerstoename beoordeeld. Op basis van de berekende verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling en de verdeling daarvan over het wegennet en gegevens uit het verkeersmodel (gegevens 2030 met huidige ligging N629) is bepaald dat voor de relevante wegen geen sprake zal zijn van een verkeertoename van meer dan 25% ten opzichte van de autonome situatie. Bij een toename van >25% is er namelijk pas een significant effect op de geluidsbelasting. Zodoende zal als gevolg van de ontwikkeling ook geen sprake zijn van een significante geluidtoename langs deze wegen. Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkeling niet in de weg.
Het plangebied ligt buiten gezoneerd industrieterrein en er staat geen windturbine in de buurt. De geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit zullen niet worden overschreden. Industrielawaai vormt geen belemmering voor het plan.
Het aspect geluid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Risicovolle inrichtingen
Conform de risicokaart (figuur 4.3) blijkt dat er in de directe omgeving diverse risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Het bedrijf Vermeer Transport B.V. is gelegen op circa 850 meter van het plangebied. Het plangebied valt hiermee buiten de PR10-6 contour van de inrichting maar binnen het invloedsgebied van het groepsrisico. Het maatgevende risicoscenario is een toxische wolk. Op basis van informatie uit de risicokaart is het groepsrisico in de huidige situatie ruimschoots onder de oriëntatiewaarde gelegen. Door de afstand tot de risicobron en doordat het gehele bedrijventerrein en een groot deel van Dongen binnen invloedsgebied zijn gelegen zal het groepsrisico niet relevant toenemen door de ontwikkeling.
Figuur 4.3 Uitsnede professionele risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)
Buisleidingen
Het plangebied bevindt zich niet binnen het invloedsgebied van relevante buisleidingen.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Ten zuiden van het plangebied worden gevaarlijke stoffen vervoerd over het spoortraject 12S.2. Dit spoortraject is gelegen op circa 3,5 kilometer van het plangebied. Het plangebied is niet gelegen binnen de PR10-6 contour of het plasbrandaandachtsgebied van het spoortraject. Wel is het plangebied gelegen binnen het invloedsgebied van het spoortraject waardoor een beknopte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is.
Verantwoording van het groepsrisico
In het kader van het wettelijk vooroverleg is advies gevraagd aan de veiligheidsregio. Zij gaven aan dat met betrekking tot dit aspect het standaardadvies 2020 voor de gemeente Dongen van toepassing is. Voor dit plangebied zijn vooral de bereikbaarheid voor hulpdiensten en de bluswatervoorziening van belang. Voor grote en langdurige incidenten is het Wilhelminakanaal een belangrijke bron voor bluswater. Het standaardadvies 2020 is opgenomen in bijlage 4.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn.
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van en incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende / adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering te allen tijde een belangrijke rol. Het plangebied is bereikbaar via De Slof. Er kan via meerdere aanvalswegen een mogelijke brand geblust worden. Ook kunnen de aanwezige personen op deze manier via meerdere wegen van de bron af vluchten. Het gedegen wegennetwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede. De opkomsttijd is minder dan 12 minuten. Hiermee wordt voldaan aan de norm gesteld in het dekkings- en
spreidingplan van Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant. Voor industriefuncties is de opkomsttijd 12 minuten. Op korte afstand zijn bluswaterpunten, hydranten van 60 m3/h aanwezig. Een goede afstemming met de bluswateradviseur van de brandweer MWB is noodzakelijk om er zorg voor te dragen dat wordt voldaan aan een bluswaterpunt bijvoorbeeld geboorde put van 120 m3/h.
Zelfredzaamheid
Ter plaatse van het plangebied wordt een nieuwe bedrijfslocatie mogelijk gemaakt. De aanwezige werkzame personen zullen over het algemeen dan ook zelfredzaam zijn. Als gevolg van een incident met toxische stoffen geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. De zelfredzaamheid kan worden verbeterd door extra bouwkundige en organisatorische maatregelen te treffen:
Het aspect externe veiligheid staat de boogde ontwikkeling niet in de weg. Omdat het groepsrisico van risicovolle inrichting Vermeer Transport B.V. ruim onder de oriëntatiewaarde is gelegen (zie QRA in de professionele risicokaart), het grote invloedsgebied waardoor de beoogde ontwikkeling nauwelijks invloed heeft en de ruime afstand tot het bedrijf, vindt de gemeente Dongen het groepsrisico verantwoord en staat de ontwikkeling van het nieuwe bedrijventerrein op deze locatie toe.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij een ruimtelijke ontwikkeling uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 1 weergegeven.
Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Toetsing in het kader van een goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Met behulp van de Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) kan inzicht worden gegeven in de luchtkwaliteit langs maatgevende wegen. Uit de Monitoringstool (figuur 4.4) blijkt het volgende:
Figuur 4.4 Uitsnede NSL-monitoringstool met aanduiding plangebied (Bron, Rijksoverheid)
Toetsing gevolgen luchtkwaliteit vanwege de verkeersgeneratie
De beoogde ontwikkeling heeft weliswaar gevolgen voor de verkeersgeneratie (toename van maximaal 415 mvt/etmaal) en daarmee op de luchtkwaliteit in de directe omgeving, maar deze zal nooit dermate veel bedragen dat niet meer voldaan wordt aan de luchtkwaliteitsnormen. Uit de Nibm-tool blijkt, met een aandeel vrachtverkeer van 0,2%, dat de ontwikkeling maximaal 0,42 µg/m³ bijdraagt aan de concentratie stikstofdioxide en maximaal 0,09 µg/m³ aan de concentratie fijn stof (PM10). Hiermee is de bijdrage van de ontwikkeling niet in betekenende mate. Gelet op de bestaande concentraties langs de maatgevende wegen in de omgeving van het plangebied blijkt dat ook na realisatie van de beoogde ontwikkeling ruimschoots wordt voldaan aan de normen uit de luchtkwaliteitswetgeving.
Voor de concentratie fijn stof (PM2,5) wordt op basis van de onderzoeksresultaten naar PM10 geconcludeerd dat ook na realisatie van de beoogde ontwikkeling eveneens wordt voldaan aan de grenswaarde voor PM2,5.
Er wordt dan ook geconcludeerd dat voldaan wordt aan de luchtkwaliteitswetgeving en dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
In de buurt van luchthavens gelden allerhande beperkingen, onder andere vanwege navigatie en communicatieapparatuur.
Obstakelvrije vlakken (IHCS, Inner Horizontal en Conical Surface) en funnels
Rondom een luchthaven zijn obstakelvrije vlakken gedefinieerd om het luchtverkeer op een veilige wijze te kunnen accommoderen. Deze vlakken zijn vastgelegd in Annex 14 van het Verdrag van Chicago en zijn geborgd via de Wet luchtvaart en de regeling veilig gebruik luchthavens en andere terreinen (RVGLT). Binnen deze obstakelvrije vlakken gelden beperkingen ten aanzien van het oprichten van hoge obstakels (in het algemeen vanaf luchthavenpeil).
Toetsingsvlakken van navigatie en communicatieapparatuur
Op en rondom een luchthaven staan diverse apparaten opgesteld voor de communicatie met vliegtuig en apparatuur ten behoeve van de navigatie van de vliegtuigen. Om een storingsvrije werking van de apparatuur te waarborgen zijn vlakken gedefinieerd waaronder op een veilige wijze bebouwing kan plaatsvinden zonder dat de werkingen negatief wordt beïnvloed.
Laagvliegroutes: AMvB Ruimte
In de AMvB Ruimte zijn militaire laagvliegroutes opgenomen, evenals laagvliegroutes voor jacht- en transportvliegtuigen. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden onder een laagvliegroute bevat over een breedte van 3.704 m (2 nautische mijlen) geen bestemmingen of regels omtrent het gebruik van die gronden die het oprichten van bouwwerken met een hoogte van meer dan 40 m mogelijk maken. In de AMvB Ruimte is een mogelijkheid opgenomen voor de minister (Ministerie van Defensie in overleg met Minister van Infrastructuur en Milieu) om onder voorwaarden ontheffing te verlenen.
Het plangebied ligt deels binnen de obstakelvrije zone van het militaire vliegveld Gilze-Rijen, zie figuur 4.5. Hierbij gelden hoogtebeperkingen van 125 tot 140 m. De beoogde ontwikkeling heeft een bouwhoogte die ruimschoots lager is dan de betreffende beperkingen.
Figuur 4.5 Uitsnede Kaart militair luchtvaartterrein - Vliegbasis Gilze-Rijen (Bron: Infomil)
Binnen de gemeente Dongen ligt ook een laagvliegroute. Deze is niet over het plangebied geprojecteerd.
Er wordt dan ook geconcludeerd dat de obstakelvrije zone en de laagvliegroutes geen belemmeringen vormen voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Voor het aspect externe veiligheid ten aanzien van leidingen wordt verwezen naar paragraaf 4.6.
De locatie is gelegen tegen het toekomstig zonnepark. De verwachting is dat begin 2021 daadwerkelijk met de bouw hiervan wordt begonnen. De aansluiting van het park door Enexis is akkoord. Nog niet bekend is hoe de kabel van de zonneparklocatie naar het netstation in Oosteind gaat lopen. In ieder geval zal rekening gehouden worden met voorliggend bestemmingsplan.
In de directe omgeving van het plangebied zijn verder geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
In het kader van de bestemmingsplanwijziging aan de Danielsweg te Dongen heeft Econsultancy B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 5. Hierna wordt volstaan met een beknopte samenvatting.
De bodem bestaat voornamelijk uit zwak tot matig siltig, en matig fijn zand. De bovengrond is bovendien zwak humeus. De ondergrond is plaatselijk zwak grindig. In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. Tijdens de veldwerkzaamheden zijn op het maaiveld van de onderzoekslocatie, alsmede in de bodem, geen puin(resten) of andere asbestverdachte materialen aangetroffen. Hierbij wordt opgemerkt dat gelet op de doelstelling van het onderzoek de veldwerkzaamheden niet conform de NEN 5707 ("Bodem - Inspectie, monsterneming en analyse van asbest in bodem en partijen grond") zijn uitgevoerd. De uitkomst van het onderzoek is met betrekking tot de parameter asbest derhalve indicatief. Op de onderzoekslocatie zijn de in figuur 4.6 weergegeven deellocaties onderzocht.
Figuur 4.6 Deellocaties bodemonderzoek (Bron: Econsultancy, 2020)
Deellocatie A: Noordwestelijk terreindeel
Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat deze deellocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "grootschalig onverdacht" (ONV-GR). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is. In de bovengrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. In de ondergrond zijn eveneens geen verontreinigingen aangetoond. Het grondwater is matig verontreinigd met nikkel en licht verontreinigd met barium en koper. Deze metaalverontreinigingen zijn, mede gelet op het ontbreken van een verontreinigingsbron voor metalen ter plaatse alsmede in de directe omgeving van de onderzoekslocatie, hoogstwaarschijnlijk, te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater. De uiteindelijke beslissing hierover ligt bij het bevoegd gezag. Gelet op het regionale karakter van de lichte, en matige metaalverontreinigingen in het grondwater en het ontbreken van verontreinigingen in de grond kan de onderzoekslocatie als "onverdacht" ten opzichte van haar omgeving worden beschouwd. Er bestaan volgens Econsultancy met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem dan ook géén belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging van de onderzoekslocatie.
Deellocatie B: Zuidwestelijk terreindeel
Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat deze deellocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie “verdachte locatie met diffuse bodembelasting en een heterogene verontreiniging op schaal van monsterneming, niet lijnvormig” (VED-HE). De bovengrond is licht verontreinigd met lood en minerale olie. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond.
Het grondwater is licht verontreinigd met barium, koper, en nikkel. Deze metaalverontreinigingen zijn, mede gelet op het ontbreken van een verontreinigingsbron voor metalen ter plaatse alsmede in de directe omgeving van de onderzoekslocatie, hoogstwaarschijnlijk, te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater. De uiteindelijke beslissing hierover ligt bij het bevoegd gezag. De vooraf gestelde hypothese dat de onderzoekslocatie ter plaatse van deellocatie B als "heterogeen verdacht" dient te worden beschouwd, wordt bevestigd. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor voorgenomen bestemmingsplanwijziging.
Deellocatie C: Centrale terreindeel
Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat deze deellocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "grootschalig onverdacht" (ONV-GR). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is. De bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met cadmium. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. Het grondwater is licht verontreinigd met barium, cadmium, koper, en nikkel. Deze metaalverontreinigingen zijn, mede gelet op het ontbreken van een verontreinigingsbron voor metalen ter plaatse alsmede in de directe omgeving van de onderzoekslocatie, hoogstwaarschijnlijk, te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater. De uiteindelijke beslissing hierover ligt bij het bevoegd gezag. De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "grootschalig onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreiniging met cadmium in de bovengrond, verworpen. Gelet op het regionale karakter van de metaalverontreinigingen in het grondwater, kan het grondwater op de onderzoekslocatie als “onverdacht” ten opzichte van haar omgeving worden beschouwd. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor voorgenomen bestemmingsplanwijziging. Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie (d.d. 29 november 2019) of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing.
Het aspect bodem staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Waterbeheer en watertoets
Voor alle ruimtelijke plannen dient een watertoets te worden uitgevoerd. In deze watertoets wordt aangegeven hoe in het betreffende plan met water wordt omgegaan. Daarbij wordt allereerst sterk ingezet op preventie van verontreiniging en nuttig hergebruik van water op lokaal niveau. Daarnaast is voor de retentiebehoefte de voorkeurvolgorde; infiltreren, retentie binnen het projectgebied, retentie buiten het projectgebied of berging in bestaand watersysteem. Bij de berekening van de retentie worden de eisen zoals gevisualiseerd in figuur 4.4 uit deze paragraaf gehanteerd. Aspecten als oppervlaktewater, grondwater, hemelwater, afvalwater, waterkwaliteit en -kwantiteit, omgevingsfactoren en waterberging komen hierin aan de orde.
Met de watertoets wordt de waterbeheerder, in dit geval het waterschap Brabantse Delta, tijdig betrokken in het ontwerpproces. Opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal
Waterschapsbeleid
Het waterschap Brabantse Delta is onder andere verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente Dongen. Het gaat hierbij om de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van het waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij (nieuwe) ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater'.
Gemeentelijk beleid
Het verbreed GRP Dongen geeft het beleid van de gemeente Dongen weer op het gebied van rioleringszorg (afvalwater en hemelwater) en haar gemeentelijke zorgtaken ten aanzien van grondwater.
In het plan komt ook het stedelijke oppervlaktewater aan de orde, omdat hemelwater, grondwater en zelfs afvalwater relaties hebben met het oppervlaktewater. De zorgplichten zijn zodanig geformuleerd dat iedere gemeente een zekere mate van beleidsvrijheid houdt om een eigen invulling te kiezen voor de lokale situatie. Dit verbreed GRP Dongen geldt voor de periode 2016 tot 2020 en is vastgesteld in december 2015.
Huidige situatie
Het plangebied omvat het terrein ten oosten van de Danielsweg. Het gebied is in de huidige situatie in gebruik als agrarisch terrein en gedeeltelijk verhard.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse van het plangebied uit zandgronden. In de directe omgeving van het plangebied (Metaalstraat) staat een peilbuis. Metingen hiervan geven aan dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand 1,7 meter onder maaiveld gelegen is. Het maaiveld ter plaatse ligt op circa 6 meter boven NAP. In figuur 4.7 zijn de verschillende grondwatertrappen in en nabij de kern Dongen in beeld gebracht.
Figuur 4.7 Grondwaterstanden omgeving kern Dongen (Bron: Bodemkaart van Nederland)
Waterkwantiteit
Op alle watergangen en sloten die zijn opgenomen in de legger, is de keur van het waterschap van toepassing. Dit betekent voor de verschillende watergangen het volgende:
Dit geldt ook voor ingrepen in de waterlopen categorie B en overige watergangen en sloten, zoals het verleggen en dempen van watergangen en het aanbrengen van duikers in watergangen.
Net buiten de grenzen van dit bestemmingsplan liggen smalle watergangen. In figuur 4.8 is een uitsnede weergegeven van de legger van het waterschap Brabantse Delta. In deze figuur zijn de watergangen in de directe omgeving van het plangebied weergegeven. Zo is te zien dat het plangebied omlegen is door B waterlopen. De rivier de Donge wordt aangemerkt als A waterloop. Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterbeschermingsgebied.
Figuur 4.8 Ligging watergangen nabij plangebied (Bron: Legger waterschap Brabantse Delta)
Veiligheid en waterkeringen
Binnen en in de directe omgeving van de gemeente Dongen zijn geen waterkeringen gelegen. Het projectgebied is dan ook niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Onder de Danielsweg ligt drukriolering. Deze is enkel geschikt voor huishoudelijk afvalwater.
Toekomstige situatie
Algemeen
De gronden waar in de toekomst de uitbreiding Tichelrijt III is voorzien (figuur 1.1), zijn nog gedeeltelijk agrarisch in gebruik. Aan de oostzijde van het bestaande bedrijventerrein, op het adres Danielsweg 1, zijn een woonhuis en bijbehorende opstallen aanwezig. De agrarische bedrijfsactiviteiten worden beëindigd en het perceel DGN01 - L - 147 is aangekocht door de gemeente Dongen. De gemeente wenst een gedeelte van dit perceel te bestemmen tot 'Bedrijventerrein' ten behoeve van de vraaggerichte uitbreiding van het bedrijventerrein Tichelrijt.
Waterkwantiteit
Alle nieuwbouw- en herstructureringsprojecten binnen de gemeente Dongen worden in principe waterneutraal uitgevoerd, waarbij getracht wordt te voorkomen dat er negatieve effecten op het grond- en oppervlaktewater optreden. Hierbij wordt uitgegaan van een bui t=100 dat overeenkomt met een retentie van 78 mm. Verhard oppervlak wordt in principe niet aangesloten op de riolering. Het hemelwater wordt bij voorkeur bovengronds geborgen en vervolgens geïnfiltreerd.
De gemeente Dongen heeft strengere bergingseisen dan het waterschap Brabantse Delta. Deze eisen zijn gevisualiseerd in figuur 4.9.
Figuur 4.9 Visualisatie bergingseisen gemeente Dongen
(Bron: Gemeente Dongen)
Het plangebied kent een oppervlakte van ca. 1,9 hectare. Ten gevolge van de ontwikkeling op een momenteel gedeeltelijk verhard terrein zal het verhard oppervlak toenemen. Aangezien nog niet bekend is welke bedrijvigheid zich zal vestigen op het terrein, is het toekomstig verhard oppervlak nog niet exact te bepalen. Daarom wordt voor het verhard oppervlak in dit stadium uitgegaan van een landelijk ervaringspercentage van 80% verharding ten opzichte van het totaaloppervlak. Dit staat gelijk aan 1,52 hectare oftewel 15.200 m2. De watercompensatie bedraagt conform de rekentool van de gemeente Dongen dan (15.200 x 0,078) 1.185,6 m3.
Conform het waterschapsbeleid en het beleid van de gemeente Dongen zal bij de verdere uitwerking worden bekeken hoe het hemelwater op deze locatie kan worden hergebruikt of ter plaatse geïnfiltreerd. De totale compensatie zal op perceelsniveau moeten worden ingericht. Het waterschap adviseert om de infiltratiecapaciteit van de bodem te onderzoeken en zoveel als mogelijk hemelwater ter plaatse te laten infiltreren. Er zal worden onderzocht of retentievoorzieningen in combinatie met de inpassing van de bebouwing kunnen worden gerealiseerd.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling is niet van invloed op de waterveiligheid in het plangebied.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Daarom wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van milieuvriendelijke bouwmaterialen en worden uitlogende bouwmaterialen, zoals lood, koper, zink en zacht PVC niet toegestaan.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering, vigerend waterschapsbeleid en het verbreed GRP Dongen is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Op basis van het verbreed GRP Dongen geldt onderstaande voorkeursvolgorde met betrekking tot de omgang met hemelwater en ander afvalwater aan de bron:
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Advies Waterschap
In het kader van het wettelijke vooroverleg (artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening) is het voorontwerpbestemmingsplan toegestuurd aan het Waterschap Brabantse Delta met het verzoek om een wateradvies uit te brengen. Het advies van het waterschap komt nader aan bod in paragraaf 6.2.1 van voorliggend bestemmingsplan.
Ten gevolge van de planontwikkeling is sprake van toename in verharding. Er wordt invulling gegeven aan de bergingseis van de gemeente Dongen. Uitgangspunt is dat het hemelwater geborgen en geïnfiltreerd moet worden op eigen terrein. Op basis hiervan heeft de ontwikkeling geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Aangezien de belangrijkste uitgangspunten voor het waterschap naar wens zijn opgenomen in het bestemmingsplan geeft het waterschap een positief wateradvies.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bijzondere nationale natuurgebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) kan buitenom de gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden Natura 2000, ook gebieden aanwijzen als Bijzonder nationaal natuurgebied wanneer het gebied is opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn of het gebied onderwerp is van een procedure als bedoeld in artikel 5 van de Habitatrichtlijn. De beschermende werking die geldt voor gebieden die behoren tot Natura 2000, geldt in dat geval ook voor het bijzondere nationaal natuurgebied.
Natuurnetwerk Nederland (NNN) / Natuurnetwerk Brabant (NNB)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. De provincie Noord Brabant hanteert daarvoor het begrip Natuurnetwerk Brabant (NNB). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Brabant
In de provincie Noord-Brabant wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee, voor het op of in de bodem brengen van meststoffen en voor agrarische beregening uit grondwater. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wild zwijn en woelrat.
De gemeente wenst een gedeelte van het perceel aan de oostzijde van de Danielsweg te bestemmen tot 'Bedrijventerrein' ten behoeve van de vraaggerichte uitbreiding van het het bedrijventerrein Tichelrijt.
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000, het Natuurnetwerk of waterkwaliteitszone. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de Langstraat op circa 7,3 kilometer afstand. Het dichtstbijzijnde Natuurnetwerk Brabant (NNB)-gebied ligt aan de overzijde van de Houtstraat, ten westen van het plangebied. In figuur 4.10 en 4.11 is de ligging van het plangebied ten opzichte van deze beschermde gebieden weergegeven.
Figuur 4.10 Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden en NNB--gebieden
(Bron: Provincie Noord-Brabant)
Figuur 4.11 Ligging plangebied t.o.v. NNB- en waterkwaliteitsgebieden
(Bron: Verordening ruimte provincie Noord-Brabant)
Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de grote afstand tot natuurgebieden kunnen ook verstoring, verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. De beoogde ontwikkeling bestaat uit het juridisch-planologisch mogelijk maken van nieuwe bedrijvigheid. De bedrijfsruimten zullen in principe gasloos verwarmd worden en daarnaast zijn er geen andere bronnen aanwezig met stikstofemissie. Gezien de grote afstand tot stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn ook geen negatieve effecten te verwachten als gevolg van de toename van de verkeersgeneratie.
Soortenbescherming
De aanwezigheid van beschermde planten- en diersoorten vormt een te onderzoeken aspect omdat met de plannen effecten kunnen ontstaan op soorten die beschermd zijn via de Wet natuurbescherming. Op grond hiervan is aan Adviesbureau Mertens B.V. uit Wageningen gevraagd om een verkennend veldonderzoek uit te voeren naar de aanwezigheid van wettelijk beschermde soorten en indien aanwezig, aan te geven hoe hiermee dient te worden omgegaan. Het onderzoeksrapport is weergegeven in bijlage 6. Hierna wordt volstaan met een beknopte samenvatting.
Op dinsdag 17 maart 2020 is een bezoek gebracht aan het plangebied aan de Danielsweg te Dongen en de directe omgeving. Gedurende dit bezoek is dit gebied en de directe omgeving beoordeeld op het mogelijk voorkomen van beschermde planten- en diersoorten.
In verband met de aanwezigheid van deze algemene broedvogels is het noodzakelijk om werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren en/of op een manier te werken dat de vogels niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken). Op deze manier kan worden voorkomen dat verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden. Er zijn daarnaast mogelijk algemene nationaal beschermde zoogdieren en amfibieën aanwezig. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling in de Provincie Noord-Brabant.
Verder kan de aanwezigheid van vleermuizen (verblijfplaatsen in de woning) en vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen (verblijfplaatsen van huismus en gierzwaluw in de woning en foerageergebied huismus in de tuin) en de rugstreeppad niet worden uitgesloten. Effecten op vleermuizen, vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen en de rugstreeppad kunnen dan ook niet worden uitgesloten. Op grond hiervan is een gerichte veldinventarisatie van belang naar de verblijfplaatsen om eventuele effecten en maatregelen op een adequate manier in te kunnen schatten. Pas na afronding van deze inventarisatie kan worden bepaald of verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden en of ontheffing van de Wet natuurbescherming is vereist.
Conform de quickscan flora en fauna met kenmerk 2020.3597 d.d. maart 2020 wordt gesteld dat nader onderzoek naar vleermuizen, vogels met een vaste rust- en verblijfplaats en de rugstreeppad noodzakelijk is. Het (doen) gebruiken van gronden en bouwwerken, het bouwen en/of slopen en het uitvoeren van een werk binnen het plangebied is enkel toegestaan nadat ecologisch vervolgonderzoek is verricht zoals volgt uit deze quickscan en nadat eventuele uit dit vervolgonderzoek volgende maatregelen en/of benodigde ontheffingen of vergunningen zijn uitgevoerd en/of verkregen. In de regels van voorliggend bestemmingsplan is hiervoor een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Bij de omgevingsvergunning voor bouwen dient dit te zijn aangetoond.
Voor de toekomstige nieuwbouw dient zoveel mogelijk rekening te worden gehouden met constructies die het verlies van warmte in de winter beperken en in de zomermaanden zorgen dat de warmte buiten blijft. Geïsoleerde betonnen muren zorgen voor extra isolatie net zoals een geïsoleerd betonnen dak.
Op bouwkundig vlak zullen in de fase van de omgevingsvergunning voor bouwen ook de volgende aspecten aan de orde kunnen komen:
Bij de toekomstige ontwikkeling kan ingespeeld worden op hoge duurzaamheidsambities. Zo kunnen de mogelijkheden voor het opwekken van energie (zonnepanelen) of hergebruik van restwarmte en circulair bouwen (door bijvoorbeeld het gebruik van hout) onderzocht worden. Daarnaast behoren het opslaan van regenwater op de daken of in infiltratiekratten tot de mogelijkheden. Hierdoor zou het waterhuishoudkundige systeem minder belast worden.
De volgende duurzaamheidsmaatregelen kunnen worden getroffen:
Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht voor besluiten van de overheid over initiatieven van particulieren of marktpartijen, zoals bij de bouw van woonwijken de aanleg van auto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en (stuw)dammen.
Een m.e.r. kan ook verplicht zijn voor plannen van de overheid, zoals een bestemmingsplan. Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.
In het Besluit milieueffectrapportage is in onderdeel D11.2 van de bijlage opgenomen dat aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een bedrijf met een bedrijfsvloeroppervlakte (incl. parkeerterrein) van circa 5.500 m2. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent dat kan worden volstaan met een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen in bijlage 7. Het bevoegd gezag neemt een mer-beoordelingsbeslissing.
In dit hoofdstuk wordt allereerst aandacht besteed aan de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening en de bindende afspraken die dan bij het opstellen van bestemmingsplannen moeten worden gehanteerd: de wettelijke eisen (paragraaf 5.1). Daarna wordt ingegaan op de opzet van de bestemmingsregeling voor het plan (paragraaf 5.2) en vervolgens wordt een toelichting gegeven op de gehanteerde bestemmingen, de algemene regels en de overgangs- en slotregels (paragraaf 5.3, 5.4 en 5.5).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en gaat vergezeld van onderhavige bestemmingsplantoelichting met bijlagen.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde standaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar.
Daarnaast is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, wijze van meten, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling. Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn.
Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.
Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling is het volgende van belang.
Opzet verbeelding
Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.
Voorts zijn de volgende eisen van toepassing:
Tevens wordt in een onderhoek op de verbeelding de naam van het bestemmingsplan aangegeven, de datum van terinzagelegging, vaststelling en (eventueel) van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ook is het identificatienummer van het bestemmingsplan en het kaartblad aangegeven. De kaart bestaat uit 1 kaartblad op een schaal van 1:1.000.
De bestemming wordt door middel van hoofdletters aangeduid, zoals 'B' voor 'Bedrijf'. Verder geldt het volgende:
Opzet regels
De indeling in hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, kent de volgende vaste volgorde.
Op grond van de wettelijke standaarden moet bij de opstelling van een bestemmingsbepaling (de regels) de volgende vaste volgorde gebruikt worden:
De gronden met de bestemming ‘Bedrijventerrein’ zijn bestemd voor bedrijfsactiviteiten. Het bestemmingplan gaat uit van bedrijfsactiviteiten tot en met milieucategorie 3.1 of 3.2 in de lijst ‘Staat bedrijfsactiviteiten bedrijventerrein’ van de VNG. De toegestane bedrijfsactiviteiten zijn (perceelsgericht) inzichtelijk gemaakt op de verbeelding. De kleinere nutsvoorzieningen behoeven geen specifieke regeling aangezien deze in nagenoeg alle bestemmingen algemeen mogelijk zijn gemaakt. Groenvoorzieningen en ontsluiting zal binnen deze bestemming ook mogelijk worden gemaakt.
Om eventuele hinder van bedrijven zo veel mogelijk te voorkomen, is de toelaatbaarheid van (nieuwe) bedrijven in de regels gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten "functiemenging". De Staat maakt deel uit van de regels. Het is toegestaan dat de gevestigde bedrijven worden vervangen door andere bedrijven uit dezelfde categorie of lager.
Voor de bedrijfsbebouwing gelden maximale goot- en bouwhoogtes en een maximaal bebouwingspercentage die overwegend gebaseerd zijn op de geldende beheersverordening. Indien de werkelijke bebouwingssituatie afwijkt van de regeling in voorliggend bestemmingsplan, valt deze onder het overgangsrecht. Indien een bestaand bouwperceel hier van afwijkt is een specifiek maatvoeringsvoorschrift opgenomen. Bestaande ontheffingen en rechten zijn gerespecteerd. Indien deze regeling niet voldoet in relatie tot de bedrijfsvoering is een specifieke regeling getroffen.
De gronden met de bestemming groen zijn bestemd voor groenvoorzieningen en bij deze bestemming gehorende voorzieningen, zoals voetpaden, water en nutsvoorzieningen.
De gronden met de bestemming 'Verkeer' zijn bestemd voor wegverkeer, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, geluidsreducerende voorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en nutsvoorzieningen. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden in de vorm van beplanting of andere groenvoorzieningen. Binnen de bestemming 'Verkeer' mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. In de regels zijn hiervoor nadere bepalingen opgenomen.
Artikel 6 Waarde - Archeologie
Deze bestemming is een zogenoemde dubbelbestemming. De dubbelbestemming is met een arcering op de verbeelding weergegeven. De bestemming valt samen met de bestemming 'Verkeer'. De regeling heeft tot doel de bescherming en veiligstelling van het archeologisch erfgoed in de bodem.
Voordat er ten behoeve van een samenvallende bestemming een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden verleend, moet eerst worden nagegaan of daardoor geen onevenredige schade aan de archeologische waarden wordt toegebracht. Om deze afweging mogelijk te maken is het bouwen afhankelijk gemaakt van een omgevingsvergunning.
Voor andere werkzaamheden dan bouwen (bijvoorbeeld graven) is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig. Deze wordt niet verleend indien daardoor in onevenredige mate schade aan de archeologische waarde wordt of kan worden toegebracht. Slechts onder bepaalde voorwaarden is geen omgevingsvergunning noodzakelijk.
Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, regels.
Artikel 7 Anti-dubbeltelbepaling
Een antidubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
De formulering van de antidubbeltelbepaling wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
In de algemene bouwregels is opgenomen dat bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden ten behoeve van ondergeschikte bouwdelen. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld stoepen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn de voorwaardelijke verplichtingen opgenomen.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan afgeweken kan worden. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Dit betreft bijvoorbeeld de vrijstelling ten behoeve van afwijking van de voorgeschreven maten en percentages. Afwijking is overigens alleen mogelijk wanneer hiermee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan aspecten als de woon- en milieusituatie van aangrenzende percelen.
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
Dit artikel geeft het bevoegd gezag de bevoegdheid het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van geringe veranderingen in plaats, ligging of afmetingen van bestemmingsgrenzen.
In dit artikel is een parkeerregeling opgenomen.
Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind.
In dit artikel wordt de naam van de regels vastgesteld.
De kavels aan de Danielsweg zijn bedoeld als strategische voorraad voor diverse andere bedrijven die vragen of hebben gevraagd naar vestigingsmogelijkheden. Conform artikel 6.12 lid 1 Wro wordt tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan vastgesteld. Vervolgens wordt een koopovereenkomst gesloten tussen de gemeente en de toekomstige bedrijven. De gemeente draagt eerst zorg voor het planologisch mogelijk maken van de ontwikkeling en levert daarna de gronden bouwrijp op. De verkoopopbrengst dekt de kosten voor onder andere de planologische procedure, het bouwrijp maken, eventuele planschade, et cetera.
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient inzicht te worden gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij zowel om de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de planvoorbereiding zijn betrokken alsook om de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van vrijdag 13 november tot en met donderdag 24 december 2020 voor inspraak ter inzage gelegen (IDN NL.IMRO.0766.2021000072-VO01).
Er is één inspraakreactie ingediend. Daarnaast hebben enkele partners gereageerd in het kader van het wettelijke vooroverleg (artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening). In een later stadium zullen gesprekken met overige belanghebbenden en omwonenden gehouden worden.
In de in bijlage 8 opgenomen inspraaknota wordt een reactie gegeven op de inspraakreacties die in het kader van de terinzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan zijn ingediend. Daarnaast worden de reacties van de wettelijke partners alsmede de wijze waarop deze bij het plan worden betrokken weergegeven. De inspraakreacties zijn uit praktische overwegingen en vanwege de leesbaarheid samengevat weergegeven maar in de reactie komen alle relevante elementen aan de orde. De inspraakreacties zijn dus in zijn geheel beoordeeld. Iedere reactie wordt besloten met een conclusie.
De (geactualiseerde) vooroverlegreacties vanuit waterschap Brabantse Delta en de provincie Noord-Brabant zijn separaat opgenomen in bijlagen 9 en 10. Het plan is op basis hiervan aangepast en aangescherpt.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 28 januari tot en met 11 maart 2022 zes weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.