Plan: | Bestemmingsplan Nassaulaan |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0744.BSPNassaulaan-d001 |
Het rijk heeft voor alle ruimtelijke plannen de opstelling van een zogenaamde waterparagraaf verplicht gesteld, als onderdeel van de watertoets. In deze paragraaf wordt de afstemming tussen waterhuishouding en ruimtelijke ordening in het licht van de integrale afweging expliciet in beeld gebracht. De watertoets is een beoordeling van de ruimte, die bij ruimtelijke ontwikkelingen voor water behouden blijft, vooral in relatie tot veiligheid en overlast.
Het plangebied valt voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer binnen het beheergebied van Waterschap Brabantse Delta. Op de oostgrens van het noordelijk deel van het plangebied ligt een sloot met een bodemdiepte variërend van 60 tot 80 cm. Deze sloot is in eigendom van particulieren. De sloot watert af in oostelijke richting en mondt uit in een schouwsloot circa 150 m ten oosten van het plangebied. Het water stroomt vervolgens richting het noorden. Ten tijde van de bodemkartering stond er geen water in de sloot.
Op basis van de grondwaterkaart van Nederland (Dienst Grondwaterverkenning TNO, kartering 1973) kan worden afgeleid dat de regionale grondwaterstroming van het freatisch grondwater westelijk is gericht.
Op basis van de Bodemkaart van Nederland bedraagt de grondwatertrap VI en VII. In tabel 3.1 zijn de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) en de Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG) van beide grondwatertrappen opgenomen.
Tijdens een veldbezoek is aan de hand van hydromorfe kenmerken in het boorprofiel de GHG geschat tussen 1,3 en 2,0 m -mv. De GLG is geschat op circa 3,2 m -mv.
In perioden met hoge grondwaterstanden zorgen de sloten voor ontwatering van de gronden. Volgens het waterschap worden er in het gebied geen zomer- en winterpeilen gehanteerd.
Tabel 3.1 Grondwatertrappen Nassaulaan te Baarle-Nassau
Grondwatertrap | GLG (in cm-mv) | GHG (in cm-mv) |
VI | > 120 | 40 - 80 (40) |
VII | > 160 | > 80 |
In het kader van het huidige overheidsbeleid (4e nota Waterhuishouding) en het beleid van Waterschap Brabantse Delta dient invulling te worden gegeven aan "duurzaam stedelijk waterbeheer". Dit betekent dat het actuele grondwaterregime gehandhaafd moet blijven en er 'water-neutraal' moet worden gebouwd. Daarnaast heeft dit tot gevolg dat het gebiedseigen hemelwater vastgehouden moet worden, ofwel een afwateringssysteem met maximale afkoppeling. Volgens dit principe wordt 'schoon' hemelwater niet naar een rioolwaterzuivering afgevoerd, maar via een alternatief systeem opgevangen en afgevoerd naar het grond- of oppervlaktewater. De voorkeursvolgorde voor de behandeling van schoon hemelwater is als volgt:
Optie 1, hergebruik van regenwater voor huishoudelijk water wordt vanwege landelijke slechte ervaringen en gezondheidsrisico's vooralsnog niet in beschouwing genomen. Daarnaast heeft dit geen effect op de totale ruimteclaim voor hemelwater.
Optie 2, is mogelijk op basis van de vergaarde informatie tijdens de gebiedsinventarisatie. De bodemopbouw, GHG en infiltratie metingen wijzen uit dat het infiltreren van hemelwater in de bodem mogelijk is.
Bij de infiltratie van het hemelwater dient instroom van verontreinigingen en menging van verontreinigd en schoon water zo veel mogelijk te worden voorkomen. Dit kan worden bereikt door:
Uitgangspunten:
Bij het tot stand komen van dit plan is het waterschap vanaf het eerste moment betrokken. In gezamenlijk overleg tussen ontwikkelaar, adviseurs en de beleidsambtenaar van het waterschap zijn de mogelijkheden voor het watersysteem besproken. Hierop volgend is een duurzaam watersysteem uitgewerkt dat in het kader van het vooroverleg aan een vertegenwoordiger van het waterschap is voorgelegd. Door het waterschap is per brief (brief met kenmerk *08U004833*, dd. 6 juni 2008) gereageerd met een positief watertoetsadvies, met inachtneming van enkele kleine aanpassingen en verduidelijkingen. Het duurzaam watersysteem, inclusief de kleine aanpassingen en verduidelijkingen, wordt beschreven in paragraaf 5.4.