Plan: | Asten Laarbroek-Laagveld 2020 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0743.BP02020004-VS01 |
Het gebied gelegen tussen de noordwestelijke zijde van de kern Asten en de snelweg A67 is aangewezen als een zoekgebied voor stedelijke opgaven. Het gebied is eerder al in beeld geweest voor uitbreiding van bedrijventerrein voor de gemeente Asten en recentelijk is het gebied op regionaal niveau aangewezen voor mogelijke uitbreiding van bedrijventerrein. Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op een uitbreiding van het bedrijventerrein. Met de ontwikkeling wordt het mogelijk om een drietal lokale bedrijven te vestigen op een bedrijventerrein. Het plan voorziet daarbij in het herstructureren en transformeren van het terrein gelegen ten noorden van de Laarbroek (achtererf Laarbroek 2-2a), ten westen van de bedrijven aan het Laagveld, ten zuiden van waterloop 'Beeker Loop' en ten oosten van het dierenpension 't Laarbroek gelegen aan de Laarbroek 4. In de huidige situatie is sprake van twee agrarische veehouderijen en aangrenzend grasland.
Concreet bestaat het plan uit het uitbreiden van het bedrijventerrein, zodat SHI Non-Food Concepts naar het plangebied kan worden verplaatst en twee vooralsnog als agrarische nevenactiviteiten geëxploiteerde bedrijven op een regulier bedrijventerrein kunnen worden gevestigd. De bedrijven zullen worden ontsloten vanuit het Laagveld. SHI is de formele aanvrager en de gronden waarop het bestemmingsplan toe ziet heeft zes verschillende eigenaren.
Verstedelijking afweegbaar
Voor de westrand van de kern geldt een stedelijke opgave voor de uitbreiding van bedrijventerrein binnen de gemeente Asten. In de structuurvisie "De Avance" is deze omgeving (Laarbroek) aangewezen als grootschalige toekomstige uitbreidingsrichting voor bedrijventerrein. De ontwikkeling van onderhavig plan past in deze visie, maar staat niet op zichzelf. Het plan is onderdeel van een grotere voorziene ontwikkeling op termijn waarin ook noordelijk van deze planlocatie netto 3 tot 6 hectare bedrijvigheid wordt ontwikkeld. Als gevolg van aanwezige functies, waaronder een aantal veehouderijen zal het gebied gefaseerd tot ontwikkeling kunnen worden gebracht.
![]() |
Uitsnede Interim verordening Noord-Brabant: Verstedelijking afweegbaar |
Onderhavig plan kan als een eerste fase beschouwd worden en is mogelijk, omdat er concrete vraag is naar bedrijfsruimte, die naar aard en omvang zo compact en ruimte-efficiënt als mogelijk wordt ingevuld. Anderzijds is er de bereidheid en de mogelijkheid bij partijen om de gewenste en noodzakelijke sanering van twee veehouderijen hiermee definitief te maken. Dit is voor het woon- en leefklimaat in de westflank van Asten nodig en levert per saldo veel omgevingskwaliteit op.
Ontwikkelvraag
SHI Non-Food Concepts
SHI is in 2013 ontstaan uit een aantal fusies en wordt vanuit Asten geleid. Het oudste onderdeel van de groep is de in 1900 opgerichte groothandel van Jean Heybroek. De handel in verfmaterialen komt voort uit het in 1946 opgerichte bedrijf van Joop Spijker. Ook Hategro (handel in elektrotechnische materialen, 1972) en Smartware Living (sanitair, 2011) zijn voorgangers van het bedrijf.
SHI biedt werkgelegenheid aan zo’n 250 vaste- en oproepkrachten en is daarmee een van de grootste werkgevers in Asten. Het bedrijf is een wereldwijd importerende technische groothandel. SHI levert verfgereedschap, elektra, ijzerwaren en sanitair producten aan non-food en DHZ-retailketens in Nederland en België. Met een omzet van €124 mln behoort SHI tot de top 3 in haar marktsegment. Naast groei in haar bestaande markten weet SHI groei te realiseren in Duitsland en Frankrijk. De artikelgroepen vinden hun oorsprong bij de bedrijven waaruit SHI is ontstaan. SHI is nog steeds actief in dezelfde assortimentsgroepen: ijzerwaren, verfgereedschap, elektra en sanitair.
Huisvesting en ontwikkeling
De groei van het bedrijf heeft eerder al tot huisvestingsvragen geleid. Tot nu toe is dit steeds met de huidige vastgoedeigenaren ingevuld en uitgebreid op de huidige locatie aan de Keskesweg te Asten. De huidige bedrijfslocatie wordt gehuurd van meerdere eigenaren en betreft in feite een samengestelde locatie van gebouwen, erfverhardingen en toegangen. Door deze samengestelde vorm loopt het bedrijf tegen grote beperkingen aan, om op de middellange en langere termijn het bedrijf duurzaam te kunnen blijven exploiteren. Dit heeft cliënt doen besluiten op zoek te gaan naar een nieuwe bedrijfslocatie.
Het voornemen van SHI om zich elders te willen vestigen is al meerdere keren besproken met de gemeente Asten. Daarbij is al snel de locatie Laarbroek als kansrijk bestempeld vanuit ruimtelijke ordening en milieu.
Ook voor de huidige eigenaren aan Laarbroek en Oliemolen is duidelijkheid nodig om te kunnen schakelen in hun bedrijfsvoering. Belangrijk onderdeel van de financiële business case is onder meer het aanmelden van het varkensbedrijf aan de Laarbroek 2-2a, voor de regeling ‘warme sanering varkenshouderij’.
Planontwikkeling
Het planvoornemen bestaat daardoor concreet uit:
Het saneren van 2 agrarische bedrijven, het herbestemmen van beide locaties en het ter plaatse uitbreiden van het bedrijventerrein om de vestiging van SHI mogelijk te maken is binnen het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Asten 2016' niet zonder meer mogelijk. Om het planvoornemen planologisch - juridisch mogelijk te maken is derhalve een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk.
Het plangebied is gelegen aan de rand van de bebouwde kom in het noordoosten van de kern Asten ten zuiden van de snelweg A67 en wordt aan de west- en noordzijde omgeven door agrarische gronden en aan de oost- en zuidzijde door industrieterrein 't Hoogveld. Iets verder richting het zuidoosten bevindt zich het woongebied van Asten.
![]() |
Globale ligging van het plangebied |
Het terrein is gelegen ten noorden van de Laarbroek (achtererf Laarbroek 2-2a), ten westen van de bedrijven aan het Laagveld, ten zuiden van waterloop 'Beeker Loop' en ten oosten van het dierenpension 't Laarbroek gelegen aan de Laarbroek 4.
De gronden zijn thans in eigendom van de familie Heijligers en in gebruik als agrarisch perceel, varkenshouderij en melkveehouderij. De betreffende gronden staan kadastraal bekend als gemeente Asten, sectie M nummers 1889, 1813, 1815, 2209, 2206, 2205, een deel van 1049, 2208, 2207, 1888, een gedeelte van 2060 en een klein deel van 361 en hebben een grootte van respectievelijk 1.085 m², 1.700 m², 435 m², 3.459 m², 230 m², 40 m², 6.470 m² (deels), 136 m², 11.530 m², 11.825 m², 64.275 m² (deels) en een klein deel van 5760 m². De omvang van de delen van deze percelen die binnen het plangebied vallen bedraagt bij elkaar circa 54.800 m². Daarvan wordt een groot deel afgenomen door de initiatiefnemers voor het nieuwe SHI gebouw. Op de planlocatie staan op dit moment nog 7 gebouwen die worden afgebroken. De gebouwen behorende bij het varkensbedrijf wordt bij de start van de realisatie afgebroken, terwijl 2 gebouwen van het melkveebedrijf uiterlijk januari 2025 moeten worden afgebroken.
Het ter plaatse geldende bestemmingsplan betreft het bestemmingsplan 'Buitengebied Asten 2016' dat door de raad is vastgesteld op 18 april 2017 en geheel onherroepelijk in werking is getreden op 7 augustus 2019. Conform het geldende bestemmingsplan zijn ter plaatse van de locatie de enkelbestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' in combinatie met de functieaanduiding 'intensieve veehouderij' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3' van kracht. Tevens zijn de gebiedsaanduidingen 'overige zone - bebouwingsconcentratie', vrijwaringszone - radar' en 'wetgevingszone - beperkingen veehouderij' van toepassing.
![]() |
Uitsnede geldend bestemmingplan |
Het beoogde planvoornemen past niet binnen de regels van het geldende plan. Om de realisatie van het planvoornemen op het perceel toch mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan nodig. Bij deze bestemmingsplanherziening dient aangetoond te worden dat de locatie geschikt is voor het beoogde planvoornemen. Voorliggende toelichting voorziet in een nadere onderbouwing c.q. verantwoording van het planvoornemen.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting is als volgt opgebouwd:
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in Hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de bestaande situatie, de omgeving van het plangebied en het plangebied zelf. In Hoofdstuk 3 wordt het planvoornemen beschreven. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 4 kort ingegaan op de relevante beleidskaders van Rijk, provincie, regio en gemeente met in 4.1.3 een uitgebreide verantwoording van de ladder van duurzame verstedelijking. Hoofdstuk 5 beschrijft de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 6 bestaat uit een juridische beschrijving van de verbeelding en regels van het bestemmingsplan. In Hoofdstuk 7 wordt aandacht besteed aan de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Tenslotte worden in Hoofdstuk 8 de resultaten uit vooroverleg en inspraak besproken en behandeld en verdere procedure beschreven.
In dit hoofdstuk wordt de bestaande situatie in het plangebied beschreven. Allereerst wordt ingegaan op de ontstaansgeschiedenis van Asten en het gebied. Vervolgens wordt de ruimtelijke structuur besproken. Tenslotte wordt in de laatste paragraaf ingegaan op de functionele structuur.
Asten is ontstaan op de flank van een dekzandrug aan de rand van het beekdal van de Aa. Dergelijke plekken hadden eigenschappen die erg gunstig waren voor bewoning en landbouw. Vanuit de nederzettingen is het zandgebied ontgonnen. Eerst direct om de kern en later steeds verder weg. Totdat in de 20e eeuw ook de omliggende heide en het veen ontgonnen werden. Behalve het gebied aan de noord-westkant van de kern Asten. Dit gebied ligt op de oudere zandontginningen.
![]() |
Topografische kaart van circa 1900 met de globale ligging (rode cirkel) van het plangebied ten opzichte van de kern Asten |
Op een topografische kaart van circa 1900 (zie bovenstaande kaartuitsnede) is te zien dat het gebied voornamelijk bestond uit een afwisseling van graslanden met een fijnmazige kavelbeplanting en bouwland. De Ommelseweg, nabij het plangebied gelegen, en de Dijkstraat vormden de twee hoofdwegen ten noorden van het dorp Asten. Rond 1900 waren beide wegen voorzien van lintbebouwing die werd onderbroken door graslanden. Ook de zijwegen (waaronder Laarbroek) hiervan waren voorzien van lintbebouwing. De kern Asten is in de loop van de 20e eeuw verder uitgebreid.
Het plangebied is gelegen ten noorden van de gemeente Asten, direct ten westen van het bedrijventerrein 't Hoogveld op de percelen behorende bij Laarbroek 2 en 2a en de Oliemolen 3. Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Asten, maar grenst aan het komgebied van de kern Asten.
Als gevolg van stedelijke ontwikkeling is het oorspronkelijke lint aan Laarbroek en Oliemolen onderdeel gaan uitmaken van het stedelijk gebied. Dit lint bestaat uit een aaneenschakeling van wonen en werken. Inmiddels is sprake van een overwegend bedrijfsmatige functionele invulling van het gebied, waarbij een aantal bestaande woningen omsloten is door bedrijventerrein, enerzijds regulier bedrijventerrein, anderzijds intensieve veehouderij en een rundveebedrijf.
Het plangebied ligt nabij de autosnelweg A67. Rondom het plangebied liggen agrarische gronden, bedrijfspercelen met bijbehorende bedrijfsbebouwing en bedrijfswoningen en enkele burgerwoningen.
![]() |
Luchtfoto omgeving plangebied |
Ten zuiden van het plangebied, aan de overzijde van de Laarbroek, gelegen aan 't Hoogvelt nr. 8 t/m 14, ligt een transportbedrijf (Gebroeders van Eijk Transport) met een grote bedrijfshal met een hoogte van ca. 8 tot 10 meter en afgedekt met een plat dak. Ten westen van het besluitgebied bevindt zich een dierenpension ('t Laarbroek) en een stal gelegen aan de Laarbroek 4 en 4a. Verder richting het westen bevinden zich grondgebonden burgerwoningen met bijbehorende tuinen. De woningen bestaan uit één bouwlaag afgedekt met een kap.
![]() |
Transportbedrijf gelegen aan 't Hoogvelt 8 t/m 14 |
Ten noorden aan de Ommelsbroek (nr. 8 en 12) liggen veehouderijen met agrarische bebouwing, bestaande uit 1 bouwlaag met kap met een nokhoogte van ca. 8 meter. De bijbehorende woningen bestaan uit eveneens uit één bouwlaag afgedekt met een kap.
Ten oosten van het plangebied ligt het bedrijventerrein 't Hoogveld waar functies t/m categorie 3 zijn toegestaan. De bebouwing heeft een bouwhoogte tussen de 8 tot 12 meter en is veelal afgedekt met een plat dak en een enkele keer met een kap. Tevens bevinden zich hier enkele bedrijfswoningen (Oliemolen 2 t/m 6) en burgerwoningen (Oliemolen 1 en 10). Deze bebouwing bestaat uit één bouwlaag afgedekt met een kap.
![]() |
Bedrijfspanden en bedrijfswoningen aan de Oliemolen |
Het plangebied bestaat uit enkele agrarische percelen, waarop verschillende (agrarische) opstallen aanwezig zijn. De betreffende gronden staan kadastraal bekend als gemeente Asten, sectie M nummers 1889, 1813, 1815, 2209, 2206, 2205, een deel van 1049, 2208, 2207, 1888, een gedeelte van 2060 en 361. In totaal bedraagt het plangebied 54.800 m².
Er bevinden zich 3 bedrijfswoningen (Laarbroek 2, 2a en Oliemolen 3) binnen het plangebied. De woningen aan de Laarbroek 2-2a zijn gebouwd in 1982. De woningen betreffen beide vrijstaande woningen bestaande uit één bouwlaag met zadelkap afgedekt met donkere dakpannen en hebben een aan-/uitbouw. De woning aan de Oliemolen 3 is een langgevelboerderij en stamt uit ca. 1930. De woning bestaat eveneens uit één bouwlaag met kap in de vorm van een wolfskap aan de voorzijde en een schildkap aan de achterzijde.
![]() |
Aanzicht voorzijde woningen Laarbroek 2-2a (links) en Oliemolen 3 (rechts) |
Aan de Laarbroek 2-2a is een varkenshouderij gelegen. Op het achterliggende perceel bevinden zich diverse stallen en silo's. De stallen bestaan veelal uit één bouwlaag met kap met een hoogte van ca. 8 tot 9,5 meter. De silo's hebben een hoogte variërend van 6 tot 12 meter en zijn bedoeld voor de opslag van voer.
Aan de Oliemolen 3 is een melkveehouderij gelegen, waar zich op het achterliggende perceel ook enkele stallen bevinden bestaande uit één bouwlaag met kap en een hoogte van ca. 8 á 9 meter.
De gezamenlijke oppervlakte van de agrarische bedrijven bedraagt ruim 2,1 ha, bestaande uit bedrijfsbebouwing (ca. 8.554 m²), bedrijfswoningen en erfverhardingen. Het overige gedeelte van het plangebied is onbebouwd en in gebruik als agrarisch grasland.
![]() |
Luchtfoto aanwezige bebouwing binnen het plangebied |
De planlocatie is gelegen aan de noordwestelijke kernrand van Asten. In de structuurvisie "De Avance" is deze omgeving (Laarbroek) aangewezen als grootschalige toekomstige uitbreidingsrichting voor bedrijventerrein.
![]() |
Uitsnede Interim verordening Noord-Brabant: Verstedelijking afweegbaar |
De ontwikkeling van onderhavig plan past in deze visie, maar staat niet op zichzelf. Het gebied is eerder al in beeld geweest voor uitbreiding van bedrijventerrein voor de gemeente Asten en recentelijk is het gebied op regionaal niveau aangewezen voor mogelijke uitbreiding van bedrijventerrein. Het planvoornemen vormt een onderdeel van een toekomstige ontwikkeling waarin ook noordelijk van deze planlocatie 3 tot 6 hectare bedrijvigheid is voorzien.
Voor de westrand van de kern ligt een stedelijke opgave voor de uitbreiding van bedrijventerrein binnen de gemeente Asten. Als gevolg van bestaande belemmeringen in het gebied als gevolg van aanwezige functies, waaronder een aantal veehouderijen, zal het gebied gefaseerd tot ontwikkeling moeten worden gebracht. Het onderhavig plan betreft de eerste fase van de uitbreiding van bedrijventerrein aan deze zijde van de kern.
![]() |
Ligging plangebied met mogelijke uitbreiding bedrijventerrein in noordelijke richting en de westelijk gelegen landschappelijke kamers |
Onderhavig plan kan als een eerste fase beschouwd worden en is mogelijk omdat er concrete vraag is naar bedrijfsruimte, die naar aard en omvang zo compact en ruimte-efficiënt als mogelijk wordt ingevuld. Anderzijds is er de bereidheid en de mogelijkheid bij partijen om de gewenste en noodzakelijke sanering van twee veehouderijen hiermee definitief te maken. Dit is voor het woon- en leefklimaat in de westflank van Asten nodig en levert per saldo veel omgevingskwaliteit op.
Tegelijkertijd wordt een definitieve afronding en herstel gegeven aan de lintstructuren Laarbroek en Oliemolen, als hiervoor geschetst. Daartoe wordt zuidelijk en westelijk van de bedrijfspercelen een robuuste groene beëindiging gerealiseerd met bomenrijen, struwelen en andere groene inrichtingselementen.
De uitbreiding en vestiging van de 3 bedrijven vormt een aanzet voor de toekomstige verder ontwikkeling en past binnen de toekomstige structuur. Daartoe wordt nu aan de noordzijde van SHI een groene, landschappelijke rand ingericht als tijdelijke kernrand. Deze staat evenwel bedrijfsontwikkeling noordelijk van het bedrijf niet in de weg. De aan te planten groenzone kan in de toekomst in binnenstedelijke groenstructuur zijn binnen het bedrijventerrein. De vormgeving en beplantingswijze is daar reeds op afgestemd.
Gezien de huidige ruimtelijke, functionele en milieukundige situatie, is de verdere groei van bedrijventerrein aan een aantal randvoorwaarden gebonden. Deze voorwaarden en de invulling daarvan is in deze paragraaf toegelicht.
Historische ontwikkeling
Aan de hand van bijgaande beeldenreeks (topografische kaarten) is duidelijk zichtbaar dat er een aantal historisch bepaalde elementen zijn, die ruimtelijk structurerend zijn. De gemeente wenst deze structuren ook bij de toekomstige gebiedsontwikkeling leidend en ruimtelijk structurerend te laten zijn
![]() |
Historische topografische kaarten omgeving plangebied |
Het betreft de lintbebouwingen met een relatief fijnmazige bebouwing aan het Laarbroek - Oliemolen, de groene beplantingsstructuren noordelijk daarvan en de Beekerloop. Deze structuren vormen het vertrekpunt voor de bedrijfsontwikkeling, die zich daar naar voegt en inspeelt op versterking van die structuren waar mogelijk. Concreet richt voorliggend plan zich op:
![]() |
Ligging nieuwe woonbestemmingen t.o.v. huidige structuren Laarbroek en Oliemolen |
Fasering en afronding
Voor de westrand van de kern ligt een stedelijke opgave voor de uitbreiding van bedrijventerrein binnen de gemeente Asten. Eerdergenoemd eindbeeld kan niet ineens worden gerealiseerd. De bestaande belemmeringen in het gebied maakt dat sprake is van een fasegewijze ontwikkeling. Het onderhavig plan betreft de eerste fase van de uitbreiding van bedrijventerrein aan deze zijde van de kern.
Onderhavig plan kan als een eerste fase beschouwd worden en is mogelijk omdat er concrete vraag is naar bedrijfsruimte, die naar aard en omvang zo compact en ruimte-efficiënt als mogelijk wordt ingevuld. Anderzijds is er de bereidheid en de mogelijkheid bij partijen om de gewenste en noodzakelijke sanering van twee veehouderijen hiermee definitief te maken. Dit is voor het woon- en leefklimaat in de westflank van Asten nodig en levert per saldo veel omgevingskwaliteit op. Tegelijkertijd wordt een definitieve afronding en herstel gegeven aan de lintstructuren Laarbroek en Oliemolen, als hiervoor geschetst. De bedrijventerreinontwikkeling en de vestiging van de 3 bedrijven vormen de voorlopers van een verdere ontwikkeling. De uitbreiding en vestiging van deze bedrijven vormt een aanzet voor de toekomstige verder ontwikkeling en past binnen de toekomstige structuur.
Voor eventuele vervolgfasen, in de vorm van bedrijfsontwikkeling aansluitend op onderhavige locatie, in noordelijke richting, zijn wederom vergelijkbare randvoorwaarden van toepassing: er dient minder gunstig gesitueerde agrarische bedrijvigheid te worden gesaneerd, er dient een passende bedrijfsvraag te zijn die dat ook mogelijk kan maken en er dient een ruimtelijk en functionele goede zonering tot stand te komen, die een vervolg geeft aan het stedenbouwkundig planconcept zoals hiervoor beschreven. Dit betekent doorzetten van de robuuste groene dorpsafronding met dubbele bomenrij en robuuste ondergroei van meerrijig struweel aan de westzijde en richting de Beekerloop het integreren van de beekdalzone in de kernrand die gaat ontstaan in deze ontwikkelrichting.
Omdat niet duidelijk is of en wanneer aan al deze randvoorwaarden invulling gegeven kan worden, is onderhavig plan zo ingevuld dat dit ruimtelijk, functioneel en milieukundig tot een afgerond plan leidt. Tegelijkertijd laat het plan de mogelijkheid open om het noordelijke gebied verder te ontwikkelen in één of meerdere fases. Onderhavig plan laat daartoe de ruimte om ontsluitingen door te trekken, watersystemen te verbinden, ecologische structuren te koppelen en ruimtelijke structuren door te zetten in noordelijke richting. Door een noordelijke uitbreiding ook aan de westzijde te voorzien van de robuuste groene beëindiging, die dan door dient te lopen tot aan de Beekerloop, zal ook hier een beter ingepaste kernrandafronding ontstaan die het zicht vanuit het landschap naar de nu rafelige en open bedrijvenrand zal afschermen.
Hoe dan ook leidt voorliggend plan ertoe dat er een goede en definitieve scheiding wordt gemaakt tussen de lintbebouwing van Laarbroek en Oliemolen, waarbij de kwaliteiten van de linten worden versterkt door grootschalige en milieubelastende agrarische bebouwing te saneren, woningen te behouden en als burgerwoningen in te passen in de woonstraten en bedrijventerrein op ruimtelijk en milieukundig voldoende afstand te realiseren. Tegelijkertijd sluit de structuur en omvang van de nieuwe bedrijvigheid aan bij de eisen en wensen van een toekomstbestendige bedrijfslocatie en wordt deze milieukundig goed ingepast naast en op voldoende afstand van de woonomgeving. De huidige ontsluiting van de bedrijven aan het Laarbroek wordt daarbij definitief opgeheven; alleen de te behouden woningen aan het Laarbroek zullen nog vanaf de weg ontsloten zijn, de bedrijven uitsluitend via het bedrijventerrein.
Voor de locatie Laarbroek - Laagveld te Asten wordt een uitbreiding van het bedrijventerrein 't Hoogveld voorbereid. Aanleiding is de ontwikkeling van SHI Non-Foods Concept BV op het achtererf van Laarbroek 2-2a en de daar aangrenzende agrarische percelen die zijn ontsloten vanuit Laagveld. Naast de ontwikkeling t.b.v SHI bestaat het planvoornemen uit meerdere ontwikkelingen die hieronder kort worden beschreven.
SHI
SHI Food Concepts is een groothandel met vier productgroepen: elektra, ijzerwaren, sanitair en verfgereedschap. Kern van de activiteiten van SHI zijn het opslaan en het verwerken van de aangeleverde producten en goederen tot bestellingen voor zakelijke en particuliere klanten. Voor de opslag beschikt SHI over nevenvestigingen in Someren, Someren-Eind en Deurne. Vanuit de nevenvestigingen vindt "intern" transport naar Asten plaats voor het gereedmaken en verzenden van de bestellingen.
De huidige locatie van SHI aan de Keskesweg 19 te Asten is niet meer toereikend voor de groei van het bedrijf en het voeren van een optimale bedrijfsvoering. Het bedrijf heeft op de huidige locatie aan de Keskesweg 19 geen uitbreidingsmogelijkheden. Daarnaast huurt het bedrijf nog enkele bedrijfspanden in de omgeving, waarvan de huurcontracten binnen enkele jaren aflopen. Het voornemen van SHI om zich elders te willen vestigen is al meerdere keren besproken met de gemeente Asten. Daarbij is de locatie Laarbroek/Laagveld als kansrijk bestempeld vanuit ruimtelijke ordening en milieu.
Derhalve is het plan om SHI Non Food Concepts te huisvesten in een nieuw bedrijfspand gelegen op het achtererf van Laarbroek 2-2a en de daar aangrenzende agrarische percelen. die zijn ontsloten via Laagveld. Het Laagveld is aangelegd in het verleden met de intentie het bedrijventerrein hier uit te breiden. Op de nieuwe locatie aansluitend op het Laagveld worden alle activiteiten gevestigd, dus ook de opslag die nu in de nevenvestigingen plaatsvindt. Een belangrijke verandering is dat het "intern" transport daarmee komt te vervallen. Op de nieuwe locatie worden voldoende laaddocks aangelegd om de 80 – 120 aan- en afvoerbewegingen met grote voertuigen te kunnen verwerken. Er vindt daarbij geen buitenopslag plaats en laden en lossen vindt plaats via de laaddocks waar de opleggers met containers opgesteld staan. Zodra deze gelost of geladen zijn rijden ze middels trucks weer van het terrein. Er is op het terrein van SHI zelf meer dan voldoende ruimte voor het opstellen van wachtende vrachtwagens (dit zullen voornamelijk enkel trucks zijn).
SHI heeft er bewust voor gekozen om in Asten te blijven, omdat veel werknemers in Asten en directe omgeving wonen. Vanuit verkeersoptiek heeft dit het voordeel dat werknemers die nu met de fiets komen dat kunnen blijven doen, maar ook dat SHI het fietsgebruik gaat stimuleren om meer werknemers op de fiets te krijgen (zie ook paragraaf 3.4). Hiermee wil SHI bijdragen aan beheersing dan wel vermindering van de verkeersbelasting op het wegennet van de gemeente Asten.
De beoogde toekomstige bedrijfshal van SHI wordt ca. 16.000 m² groot inclusief kantoor met op termijn een uitbreidingsmogelijkheid naar maximaal 70% van het bestemmingsvlak tot ca. 21.000 m². Het pand wordt deels met een groene zone ingepast ten behoeve van de landschappelijke inrichting en de opvang en afvoer van hemelwater.
Het voornemen van SHI om het bedrijf te verplaatsen naar de nieuwe locatie Laarbroek/Laagveld in Asten gaat gepaard met de sanering en herbestemming van de veehouderijen van de familie Heijligers op Laarbroek 2/2a (varkenshouderij) en Oliemolen 3 (melkveehouderij). De functiewijziging en herontwikkeling van de agrarische bedrijfslocatie maakt onderdeel uit van een bedrijventerrein-ontwikkeling t.p.v. zowel de varkenshouderij Laarbroek 2-2a, het naastgelegen melkveebedrijf Oliemolen 3 en enkele agrarische percelen. De ontwikkeling maakt het mogelijk om drie lokale bedrijven van maximaal milieucategorie 3 te huisvesten , namelijk SHI, het elektrotechnisch bedrijf met machinebouw van de initiatiefnemers dat als startup naast de varkenshouderij is opgestart, en de nevenactiviteit van het melkveebedrijf in de vorm van een kleinschalig bouwbedrijf.
Laarbroek 2-2a
Om de totaalontwikkeling mogelijk te maken heeft initiatiefnemer zijn bedrijf (varkenshouderij) gelegen aan de Laarbroek 2/2a aangemeld in het kader van de regeling Warme Sanering Varkenshouderij. Het ministerie en RVO hebben inmiddels een beschikking wordt toegestuurd dat het bedrijf in aanmerking komt voor de regeling. Binnen 8 weken na toezending dient de varkenshouder een definitieve keuze te maken (naar inschatting eind juni/begin juli 2020). Toekenning en definitief meedoen aan deze regeling betekent vrij direct stoppen, saneren en varkensrechten conform regeling aanbieden aan RVO.
De twee bedrijfswoningen Laarbroek 2 en 2a krijgen een woonbestemming. Een deel van het perceel behorende bij de varkenshouderij krijgt een groenbestemming en deels wordt het betrokken bij het bouwblok van SHI. Op het resterende deel van de agrarisch bouwkavel (ca. 7.000 m²) wordt de agrarische bestemming omgezet in een bedrijfsbestemming.
Op deze locatie Laarbroek wordt een elektrotechnisch bedrijf met machinebouw gerealiseerd, dat zich bezighoudt met het installeren, onderhouden en verkopen van benodigdheden voor elektrotechnische installaties, van elektrotechnische bouwinstallaties en van verwarmings- en luchtbehandelingsapparatuur, en luchtwasinstallaties met name in de agrarische (veehouderij) sector. Ten behoeve van de agrarische klanten worden tevens containers gebouwd als losse installaties voor het bewerken, zuiveren van water, mest en andere vloeistoffen. Voor zowel de containers als luchtbehandelingskasten is sprake van diverse metaalbewerking.
Om dit te kunnen realiseren dient het bedrijf te kunnen beschikken over een kantoor voor ca. 3 medewerkers, een magazijn voor de verschillende onderdelen en gescheiden naar elektrotechnische installatie en verwarmings- en luchtbehandelingsapparatuur, en een werkplaats. In de werkplaatsen vinden voorbereidende werkzaamheden plaats, zoals het installeren van een regelkast, luchtwasser e.d., waarna de werkzaamheden op de projectlocaties verder plaatsvinden. Een groot deel van de werkzaamheden van het bedrijf vindt dan ook elders plaats. In de werkplaats zijn ca. 5 medewerkers actief. Daarnaast is sprake van een wandzaag en versmeltingsmachine voor het zagen en lassen van elementen om een verwarmings- en luchtbehandelingsapparaten te bouwen. Er zal geen buitenopslag plaatsvinden. In het kader van de parkeerbehoefte zal er worden voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen, waarbij het toetsmoment zal plaatsvinden bij aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Op het perceel zal zowel aan de noordzijde als aan de zuidzijde geen bebouwing zijn toegestaan, waardoor voldoende ruimte ontstaat voor het realiseren van parkeerplaatsen en het laden en lossen van goederen.
Oliemolen 3
De melkveehouderij gelegen aan de Oliemolen 3 zal de veehouderijactiviteiten binnen 5 jaar afbouwen en uiteindelijk beëindigen en saneren. Een tweetal bedrijfsgebouwen van de melkveehouderij worden bestemd als bijgebouw binnen de woonbestemming. Een deel van het huidige agrarische bouwvlak krijgt een groenbestemming. Daarnaast zal een deel van de huidige huiskavel behorende bij de melkveehouderij worden betrokken bij het bouwblok van SHI. Op het resterende perceel (ca. 1.500 m²) wordt de agrarische bestemming omgezet in een bedrijfsbestemming voor het continueren van de huidige nevenactiviteit (kleinschalig bouwbedrijf/aannemer) bij het te saneren agrarische bedrijf. Er zal geen buitenopslag plaatsvinden. In het kader van de parkeerbehoefte zal er worden voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen, waarbij het toetsmoment zal plaatsvinden bij aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Op het perceel zal aan de noordzijde geen bebouwing zijn toegestaan waardoor er voldoende ruimte ontstaat voor het realiseren van parkeerplaatsen en het laden en lossen van goederen.
Tussen de woningen en de bedrijfskavels wordt een groene zone gerealiseerd en als zodanig bestemd om voldoende afstand (rekening houdend met de richtafstanden) te creëren. Aan deze groene zone wordt middels een landschapsplan invulling gegeven. Tevens wordt de ontsluiting van de bedrijfskavels planologisch-juridisch geregeld met een verkeersbestemming.
Het planvoornemen voorziet concreet in:
Ten behoeve van het planvoornemen dient de huidige aanwezige bebouwing grotendeels gesloopt te worden. Op navolgende figuur is met een rode contour aangegeven welke bebouwing gesloopt dient te worden.
![]() |
Te slopen bebouwing gelegen binnen rode contour |
De ligging van de planlocatie en de beoogde ontwikkelingen vragen om een zorgvuldige stedenbouwkundige- en landschappelijke inpassing. In dat kader is een stedenbouwkundig- en landschapsplan (Pouderoyen Compagnons, d.d. 7 juli 2020) opgesteld dat richting gevend is voor de verdere planuitwerking en is bijgevoegd als Bijlage 1.
Dit landschapsplan maakt integraal onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Het is opgenomen als bij toelichting en bij de regels en is ook als voorwaardelijke verplichting verankerd in de regels.
Het plan bestaat uit een toelichting op de ruimtelijke visie en de ruimtelijke context, een programma van eisen van de landschappelijke inpassing en de groene transitiezone en als laatste een toelichting op het ontwerp en de terrein inrichting.
De locatiekeuze en de functietoedeling binnen het plangebied is tot stand gekomen vanuit de bestaande stedenbouwkundige, functionele en milieukundige situatie en de planologisch milieukundige en financiële mogelijkheden vanuit de ontwikkelvraag om te komen tot een duurzame stedelijke ontwikkeling. De ontwikkelvraag is gekoppeld aan een bestaande milieukundig overbelaste milieusituatie (denk aan geur, fijnstof, endotoxine), waarbij een aantal bestaande woningen (enclave van gevoelige bestemmingen) omsloten is door bedrijventerrein, enerzijds regulier bedrijventerrein, anderzijds intensieve veehouderij en een rundveebedrijf.
De financiële middelen maken het mogelijk om de huidige milieubelasting aan te pakken, minder gewenste bedrijvigheid (2 veehouderijen) op dergelijk korte afstand van gevoelige bestemmingen te saneren en het gebied opnieuw in te richten.
De ontwikkelvraag in combinatie met warme sanering veehouderij biedt de mogelijkheid om in het plangebied enerzijds een ontwikkelvraag naar bedrijfslocaties te faciliteren en anderzijds een overbelaste milieukundige situatie voor een groter gebied dan het buurtschap te saneren. Daarbij is gekozen om aan het Laarbroek - Oliemolen, dat van oudsher een lintbebouwing vormt met wonen en werken aan-een-geschakeld, de bestaande woningen een woonfunctie toe te kennen. Ook ingegeven door het feit dat na functiewijziging geen sprake meer is van een functionele binding tussen de eigenaar/bewoner en de nieuwe bedrijven, dit in tegenstelling tot het agrarisch bedrijf, waarbij de oude generatie nog betrokken is bij de bedrijfsvoering.
De woonbestemmingen worden van de nieuwe bedrijfslocaties gescheiden door een groene zone. Deze zone wordt nog eens verbreed door te voorzien in parkeerplaatsen met bomenstructuur. Hiermee wordt een voldoende grote afstand gecreëerd tussen enerzijds wonen en anderzijds werken. Het plan realiseert daarmee een nieuw samenhangend en voldoende evenwichtig geheel met een veilig, gezonde leefomgeving in een gebied dat in de huidige situatie een zware milieubelasting kent als gevolg van de bestaande bedrijvigheid.
In het ontwerp is een scheiding te herkennen tussen de bedrijfsmatige verkaveling en een groene landelijke uitstraling ten behoeve van de burgerwoningen. Hieronder zijn enkele aanzichten weergegeven. De vrijstaande burgerwoningen dienen ieder in ieder geval ruime kavels te behouden, waarbij sprake is van een groene landelijke inpassing in de omgeving.
![]() |
3D vogelvlucht toekomstige situatie zuidoosthoek |
![]() |
3D vogelvlucht toekomstige situatie zuidwesthoek |
De drie woningen blijven voldoende onderscheidend herkenbaar ten opzichte van elkaar, maar wel tezamen als één eenheid binnen de opzet van een wooncluster ter plekke van het van oudsher aanwezige bebouwingscluster Laarbroek/Oliemolen. In het ontwerp is bij de inrichting een groene transitiezone als overgang van bedrijvigheid naar de lintbebouwing Laarbroek opgenomen.
Het ontwerp geeft daarnaast invulling aan een afronding van het stedelijk gebied. Naast een goede en afgeronde landschappelijke inpassing van SHI aan de noordzijde, wordt in het plan ook rekening gehouden met een mogelijkheid om op langere termijn het bedrijventerrein verder in noordelijke richting door te laten groeien, zonder dat daarbij de nu te realiseren inrichting weer teniet gedaan moet worden. Zo vormt de westzijde een definitieve afronding van stedelijk gebied die in noordelijke richting kan worden doorgezet. Voor de noordelijke afronding geldt dat de aan te planten groenzone in de toekomst een binnenstedelijke groenstructuur kan vormen binnen het bedrijventerrein. De vormgeving en beplantingswijze is daar reeds op afgestemd. Ook de ontsluitingsmogelijkheid in noordelijke richting wordt aan de oostzijde van SHI open gehouden.
De drie bedrijfshallen ten noorden van de woningen zijn in volume en beeldtaal grootschalig vormgegeven om de maximale invulling op basis van de bouwregels te verbeelden. Het bruto vloeroppervlak van de grootste bedrijfshal ten behoeve van de huisvesting van SHI bedraagt ca. 16.000 m² met een mogelijke uitbreiding naar maximaal 21.000 m² en heeft een bouwhoogte van maximaal 14 meter. Het bruto vloeroppervlak van de twee kleinere bedrijfshallen bedraagt maximaal respectievelijk 4.900 m² met een bouwhoogte van maximaal 10 meter en 1.050 m² met een bouwhoogte van maximaal 8 meter.
Het totaal plangebied is ca. 54.800 m² daarvan is de eis dat ongeveer 10% van de grond gebruikt wordt voor groen ter compensatie van de bestemmingswijziging agrarisch naar bedrijventerrein en wonen. Daarmee is in het ontwerp van de landschappelijke inpassing rekening gehouden (zie onderstaande figuur).
![]() |
Landschappelijke inpassing |
Bouwhoogten
De schaal en hoogten van de nieuwe bedrijfspanden is gradueel bepaald. De gebouwen zijn nabij de bestaande kleinschalige woonomgeving aan de Oliemolen kleinschalig en hebben aan de zijde Oliemolen een hoogte van 8 meter en aan de zijde Laarbroek 10 meter. Dit zorgt er voor dat er bij de woningen nog voldoende licht en zicht behouden blijft in de tuinen van nabijgelegen woningen. Aan de zijde Oliemolen, waar het bedrijfsgebouw westelijk van de tuin wordt voorzien, is deze daarom het laagst (in verband met bezonning in namiddag en avond). De gebouwen staan noordelijk van de woningen aan het Laarbroek en hebben daardoor geen invloed op de bezonning van die percelen. De bouwhoogte van 10 meter is evenwel gekozen om de bouwhoogte niet abrupt maar geleidelijk te laten oplopen.
Het grootste bedrijfsgebouw voor SHI zal 14 meter hoog zijn en wordt vanuit de zijden Laarbroek en Oliemolen grotendeels of geheel aan het zicht onttrokken door voornoemde lagere bebouwing, die dichter bij de woningen aan Laarbroek en Oliemolen staan. De schaal en maat van het SHI-gebouw is passend bij de belendingen van het bedrijventerrein aan de noordoostzijde, daar waar ook op Laagveld plannen zijn voor vervangende, hogere nieuwbouw. Met de situering van de bebouwing en aflopende hoogte, wordt een passende overgang gerealiseerd van bedrijventerrein aan de noordzijde naar kleinschalig woongebied aan de zuidoostzijde.
![]() |
Profielen relatie bestaande bebouwing met nieuwe bedrijfsgebouwen |
Het bedrijfsgebouw bestaat uit een bedrijfshal en een kantoorgedeelte, zoals te zien is in onderstaande figuur.
![]() |
Impressie bedrijfshal met kantoor SHI |
Afstemming op de woonomgeving Oliemolen en Laarbroek
Niet alleen de bouwhoogte en footprint van de gebouwen is van belang voor een goede overgang naar het woongebied aan Laarbroek en Oliemolen, maar ook de situering en onderlinge afstanden. De woonbestemmingen worden van de nieuwe bedrijfslocaties gescheiden door een groene zone. Hiermee wordt een voldoende grote afstand gecreëerd tussen enerzijds wonen en anderzijds werken.
Voor een goede inpassing, worden de kleinere bedrijfsgebouwen nabij de perceelsranden gesitueerd, zodat deze met hun dichte achterzijden als het ware een scherm vormen naar de naastgelegen woningen en tuinen. Een uitzondering hierop is het gebouw achter het Laarbroek, dat in de aanpassing van ontwerp naar vastgesteld bestemmingsplan nog 11 meter in noordelijke richting is opgeschoven. De dichte gevels voorkomen dat licht, geluid en andere effecten de leefbaarheid en privacy bij de woonpercelen aantast. Door juist de gebruiksruimte bij de bedrijfspanden tussen de panden te realiseren en aan de noordzijde en noordoostzijde, waar geen hindergevoelige functies zijn, wordt intern verkeer, logistiek en ander bedrijfsgebonden gebruik van de woningen afgekeerd. De ontsluiting naar de gebouwen, waterberging, bezoekersparkeren en logistieke afwikkeling zal hierdoor altijd op afstand van de woningen plaatsvinden en worden afgeschermd door bebouwing. Achter het Laarbroek komen wel enkele parkeerplaatsen voor personeel, die dus slechts een zeer incidenteel verkeer genereren. Dit is milieukundig aanvaardbaar. Daar waar tussen de Oliemolen en bedrijvigheid een geluidwerende wand wordt voorzien, van 2,5 meter hoogte, zal deze als tuinmuur worden vormgegeven en aan de buitenzijde (bewonerszijde) worden beplant met klimplanten, zodat deze tevens een groene afscherming vormt. Aan de zijde Oliemolen en Laarbroek worden de achtertuinen bij de woningen fysiek gescheiden van de bedrijfspercelen.
Sproeiwatersilo
Bij SHI wordt vanwege brandveiligheid en conform de beleidsregels 'Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening' (vastgesteld februari 2016) van de Veiligheidsregio Brabant-Noord, Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant en Veiligheidsregio Brabant- Zuidoost een bluswatervoorziening in de vorm van een sproeiwatersilo gerealiseerd. Deze zal een hoogte hebben van 12-14 m en wordt voorzien aan de noordzijde van het terrein. Deze zal vanuit de dorpszijde (Laarbroek, Oliemolen) niet zichtbaar zijn omdat deze schuil gaat achter de andere bebouwing, maar wel vanuit de landschapszijde. Daarom is het wenselijk om ook de silo vorm te geven binnen het ruimtelijk kader dat voor de bebouwing is uitgewerkt. Gezien de grote zichtafstanden vanuit westelijke richting, zal de silo op kunnen gaan in het bebouwingsbeeld, indien de kleurstelling wordt afgestemd op het hoofdgebouw en deze niet-glimmend wordt uitgevoerd. Daarmee wordt namelijk voorkomen dat de ronding van de silo opvallend kan reflecteren naar de omgeving. Tevens is de silo binnen de landschappelijke inpassing gepositioneerd, waardoor een deel aan het oog wordt onttrokken.
Bereikbaarheid
Met de nieuwe ontsluitingsstructuur wordt de bedrijvigheid volledig vanaf de oostzijde ontsloten. De huidige bedrijfsontsluitingen vanaf het Laarbroek komen daarmee te vervallen. Vanaf die zijde zullen alleen nog de woningen bereikbaar zijn. Het opheffen van de bedrijfsontsluiting via Laarbroek zal ook het woon- en leefklimaat bij de woningen verbeteren. De bereikbaarheid van de bedrijvigheid via die zijde wordt door de aangepaste inrichting fysiek opgeheven. In plaats daarvan komen voldoende ruime verkeersruimtes tussen de bedrijfsgebouwen, waardoor ieder bedrijfsgebouw intern ontsloten wordt.
Daarnaast is bij de inrichting een groene transitiezone als overgang van SHI naar de lintbebouwing Laarbroek opgenomen. Daarvoor zijn een aantal extra eisen opgesteld welke in het plan zijn opgenomen.
Rond het plangebied zijn twee verschillende structuren herkenbaar. De oudere structuur bestaat uit lintbebouwing en uitvalswegen naar de omgeving, vanuit het dorpsgebied van Asten. De jongere wegenstructuur is aangelegd als ontsluitingsbasis voor de verschillende fases waarin bedrijventerrein ontwikkeld is. Dit is een fijnmaziger wegenpatroon gericht op bestemmingsverkeer. De oudste lintstructuur ontsluit de kleinere erven die de zuidelijke begrenzing vormen van het plangebied. De ontsluiting van het nieuwe project van SHI zal aansluiten bij de wegenstructuur voor de bedrijventerreinontsluiting.
Sweco Nederland B.V. heeft een verkeerskundig advies opgesteld dat ingaat op de gevolgen voor de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid als gevolg van het plan. Dit adviesrapport is bijgevoegd als Bijlage 3 bij de toelichting.
Verkeersgeneratie op basis van CROW kengetallen
Op basis van algemene kengetallen voor verkeersgeneratie van het CROW [Publicatie 831, dec 2018, 4, blz. 36 en 37] kan de theoretische verkeersgeneratie bepaald worden. In onderstaande tabel de CROW-kengetallen.
CROW publicatie 381 NORMEN VERKEERSGENERATIE [mvt/100 m2 BVO per weekdagetmaal] |
||
Bedrijf arbeidsextensief | min. 3,9 - max. 5,7 (gem. 4,8) | |
Kantoor zonder baliefunctie | min. 7,9 - max 9,6 (gem. 8,75) | |
Bedrijf arbeidsintensief | min. 9,1 - max. 10,9 (gem. 10) |
Voor SHI leiden de maximale kengetallen, uitgaande van 18.000 m2 BVO arbeidsextensief bedrijf en 30.000 m2 BVO kantoor zonder baliefunctie, rest bebouwde kom en een weinig stedelijke omgeving, tot maximaal 1.314 motorvoertuigbewegingen per weekdag.
Bedrijf | Kantoor | TOTAAL | |
Max intensiteit | 5,7 x 180 = 1.026 mvt | 9,6 x 30 = 288 mvt | 1.314 mvt |
Min. intensiteit | 3,9 x 180 = 702 mvt | 7,9 x 30 = 237 mvt | 939 mvt |
Gem. intensiteit | 4,8 x 180 = 864 mvt | 8,75 x 30 = 263 mvt | 1.127 mvt |
De kengetallen maken geen onderscheid tussen vrachtwagens en personenauto's. De kengetallen zijn gebaseerd op landelijke cijfers met een bepaalde bandbreedte en zijn voor SHI een overschatting van de werkelijke verkeersgeneratie.
Naast SHI kent het plan twee bedrijfskavels van 7.000 m2 en 1.500 m2. Deze worden ook via het Laagveld ontsloten. Bij het berekenen van de verkeersgeneratie worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Hieruit volgt een verkeersgeneratie van 519 personenautobewegingen en 130 vrachtwagenbewegingen per weekdagetmaal.
Totaal betreft de planontwikkeling op basis van maximale landelijke normen CROW:
SHI bedrijfsspecifiek
De bovenstaande verkeersgeneratie is gebaseerd op landelijke kencijfers. Voor mobiliteitstoetsen in het algemeen heeft het de voorkeur om cijfers over verkeersgeneratie in de huidige situatie mee te nemen in de berekening, aangezien de CROW-normen zijn gebaseerd op landelijke kencijfers waar bandbreedte in zit.
Uit de gegevens van SHI blijkt dat in de huidige situatie op alle locaties in totaal tussen de 80-120 vrachtwagenbewegingen (heen en terug) en 210 personenwagenbewegingen per gemiddelde werkdag gegenereerd worden. In de huidige situatie vindt transport van goederen plaats tussen de hoofdlocatie in Asten en nevenlocaties in Deurne en Someren. Door het bundelen van de activiteiten op één locatie komen de vrachtwagenbewegingen tussen de locaties te vervallen en kunnen transporten efficiënter worden ingepland. Daardoor zal het aantal vrachtwagenbewegingen in de nieuwe situatie gelijk blijven. Het aantal werknemers blijft gelijk en daarmee ook het aantal personenauto's. De verplaatsing van SHI zal op de omliggende wegen (Laagveld en Ommelseweg) leiden tot een toename van ongeveer 330 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal, waarvan 80 - 120 vrachtwagenbewegingen.
In onderstaande tabel de realistische verkeersgeneratie van SHI :
VERKEERSGENERATIE SHI [per werkdagetmaal] |
||
Vrachtwagens | 80-120 | |
Personenauto's | 210 | |
TOTAAL | 290-330 |
SHI in combinatie met de twee overige bedrijven is dan in totaal:
Met de herstructurering van het plangebied is sprake van een nieuwe mix aan functies die gescheiden worden van elkaar door een groene zone. Op het terrein van SHI is voldoende ruimte voor laden en lossen (laaddocks), het manoeuvreren en tijdelijke opstelpunten voor vrachtwagens.
Op de bedrijfskavels aan de Laarbroek 2-2a en Oliemolen 3 zal eveneens voldoende ruimte beschikbaar blijven voor deze aspecten doordat het hele kavel voor maximaal 70 % bebouwd mag worden. In het noorden van deze beide percelen grenzend aan de gronden van SHI is bebouwing niet toegestaan. Hierdoor zijn beide kavels bereikbaar via de nieuwe ontsluiting die aangelegd gaat worden ten oosten van SHI en ten noorden en westen van de burgerwoningen.
Verkeerseffecten
Uit het verkeerskundig advies van Sweco Nederland BV volgt dat het Laagveld, Ommelsveld en Ommelseweg (ventweg) erftoegangswegen zijn. De hoofdweg Ommelseweg betreft een gebiedstoegangsweg. Op basis van de wegbreedte van de erftoegangswegen bedraagt de capaciteit 5.000 motorvoertuigen per etmaal. Voor de gebiedsontsluitingsweg Ommelseweg geldt een capaciteitswaarde van 10.000 motorvoertuigen per etmaal. Uit het BBMA-model (BrabantBrede ModelAanpak) zijn voor basisjaar 2015 en prognosejaar 2030 de verkeersintensiteiten op werkdagetmaal niveau gehaald, waarbij onderscheid is gemaakt tussen het aantal motorvoertuigen en vrachtwagens Op basis van dit model is de huidige en toekomstige verkeersintensiteit op de Ommelseweg, Ommelseweg (ventweg), Ommelsveld en Laagveld bepaald. Op basis hiervan concludeert Sweco Nederland BV dat de extra verkeersgeneratie ten gevolge van de planontwikkeling binnen de capaciteit van de onderliggende wegen valt en dat de planontwikkeling daarmee geen knelpunten voor de doorstroming op wegvakniveau en kruispuntniveau oplevert. De drukte van het personenautoverkeer zal tijdens de spitsperioden hoger zijn, terwijl het vrachtverkeer meer over de dag is verdeeld.
Uitgaande van een benodigde breedte van 3 meter voor een vrachtwagen, 2,25 meter voor een personenauto en 1 meter voor een fietser, voorziet het wegprofiel in genoeg ruimte voor de verschillende vervoerswijze om elkaar te passeren. In de huidige situatie lijkt het gebruik van de openbare ruimte op sommige plaatsen te conflicteren met de weginrichting, waardoor doorstromingsknelpunten kunnen ontstaan. In de huidige situatie komt op zowel Laagveld als Ommelsveld parkeren op de straat voor, evenals laden en lossen van goederen en stallen van goederen. Verkeer moet dan om de (vracht)auto's en gestalde goederen heenrijden.
Het Laagveld, Ommelsveld en Ommelseweg (ventweg) fungeren als erftoegangswegen, waardoor zij in principe geen stroomfunctie hebben. Enige hinder is vanuit verkeerskundig oogpunt dan ook geen probleem. Door de overzichtelijkheid ter hoogte van de kruispunten Ommelsveld met Ommelseweg (ventweg) en Ommelseweg (hoofdweg) kan tegemoetkomend vrachtverkeer elkaar op geruime afstand zien aankomen, waardoor de kans op blokkades op de Ommelseweg (hoofdweg) beperkt is.
In het bestemmingsplan Bedrijventerreinen Asten 2013 is binnen de bestemming verkeer uitsluitend rijdend en stilstaand verkeer toegestaan. Stallen van materialen en voertuigen op de openbare weg is, buiten parkeervoorzieningen om, niet toegestaan op basis van regelgeving. Indien door het stallen van materialen en voertuigen een belemmering kan ontstaan voor het doorgaande verkeer kunnen daarop passende (verkeers)maatregelen worden getroffen. Vanwege de strijdigheid zal er geen relevant negatief effect zijn op de planontwikkeling.
Uit het verkeersadvies van Sweco Nederland BV volgt dat de hinder, die optreedt als gevolg van enige vertraging door deels oneigenlijk gebruik van de openbare weg, alsnog binnen aanvaardbare grenzen ligt, omdat sprake is van erftoegangswegen met een lage intensiteit.
Naar aanleiding van zienswijzen over de mate van hinder die wordt ervaren door parkeren, stallen van goederen en laden en lossen op de openbare wegen Ommelsveld, Ommelseweg (ventweg) en Laagveld heeft op initiatief van SHI en gemeente Asten overleg plaatsgevonden met een aantal bezwaarmakers. De planontwikkeling voorziet in parkeren, manoeuvreren en laden en lossen alles binnen de nieuwe bedrijfsbestemming voor de 3 bedrijven. Ten gevolge van de planontwikkeling is sprake van een extra verkeersgeneratie, maar zoals Sweco ook concludeert levert dit geen knelpunten voor de doorstroming op wegvakniveau en kruispuntniveau op. SHI is veruit de grootste ontwikkeling. In overleg met een aantal bezwaarmakers maakt SHI afspraken met personeel en vaste toeleveranciers om gebruik te maken van de zuidelijke entree aan de hoofdweg (Laarbroek). Door hierop actief te sturen wordt het vrachtverkeer grotendeels gestuurd, waardoor een hindertoename op Ommelsveld-Laagveld en deels Ommelseweg (Ventweg) waar sprake is van obstakels op de weg zoveel als mogelijk verder wordt voorkomen.
Bereikbaarheid hulpdiensten
Ten aanzien van de bereikbaarheid voor hulpdiensten dient bij toegangswegen in een minimale doorgang te worden voorzien conform de beleidsregels 'Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening' (vastgesteld februari 2016) van de Veiligheidsregio Brabant-Noord, Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant en Veiligheidsregio Brabant- Zuidoost. Om een goede bereikbaarheid te borgen dienen wegen, die leiden naar potentiële incidentlocaties, recht te doen aan de afmetingen van hulpverleningsvoertuigen. Onder bereikbaarheid wordt in het algemeen verstaan, de mate waarin een bepaald doel snel en/of eenvoudig te bereiken is. Er kan dus sprake zijn van een goede of slechte bereikbaarheid en zelfs van onbereikbaarheid. Bij de brandweer gaat het om het goed kunnen bereiken van het incidentadres door het eigen materieel, de middelen en het personeel. In de beleidsregels wordt beschreven welke eisen gesteld kunnen worden aan een goede bereikbaarheid. Daarbij is zoveel als mogelijk aangesloten op de terminologie van het programma 'Duurzaam Veilig'. Dit programma kent een zogenaamde categorisering van wegen: grofweg kan gesproken worden over verkeersaders (stroomwegen en gebiedsontsluitingswegen) en verblijfsgebieden (erftoegangswegen en erven) (30 km/uur zone). De inrichting hiervan heeft een directe invloed op de bereikbaarheid.
Omdat brandweervoertuigen het grootst en het zwaarste zijn, worden deze als uitgangspunt gehanteerd. Een weg doet recht aan de specifieke afmetingen van hulpverleningsvoertuigen als aan de volgende criteria wordt voldaan:
De bestemming 'Verkeer' in dit bestemmingsplan waarbinnen openbare wegen zijn toegestaan, heeft een minimale breedte van 10 meter en is vooralsnog doodlopend. Deze weg is een doorvoerweg voor het mogelijk in de toekomst te realiseren bedrijventerrein ten noorden van het planvoornemen. Een doodlopende route is toegestaan mits de wegbreedte minimaal 4.5 meter bedraagt en er een keermogelijkheid aanwezig is. Bestaat er geen keermogelijkheid dan is er minimaal 5 meter wegbreedte nodig. De bestemming 'Verkeer' is 10 meter breed en biedt derhalve voldoende ruimte om te de weg te kunnen laten voldoen aan eerder genoemde criteria.
De geformuleerde uitgangspunten zijn voor de hulpverleningsvoertuigen zijn het absolute minimum en gelden ook voor verbindingswegen op eigen terrein. Binnen het bestemmingsplan wordt voldoende rekening gehouden met de minimale doorgang voor voertuigen tussen gebouwen, de opstelplaats van hulp- en blusvoertuigen. De gebouwen dienen minimaal 5 meter uit elkaar te staan. Bij de aanvraag voor omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dient het bouwplan aan de hand van het bouwbesluit te worden getoetst aan deze criteria.
Ontsluiting
Als gevolg van het plan is sprake van een gewijzigde afwikkeling van vervoersbewegingen. De woningen zijn en blijven ontsloten via het Laarbroek. De ontsluiting van de bedrijven zal in de nieuwe situatie plaatsvinden vanaf Laagveld. Deze weg is daarvoor in het verleden al aangelegd om als ontsluiting te dienen van het daar uit te breiden bedrijventerrein. Daarmee zal vrachtverkeer niet langer over Laarbroek plaatsvinden zoals in de huidige situatie onder de agrarische bedrijvigheid. Hiermee wordt de verkeersafwikkeling geborgd en verkeersveiligheid verhoogd.
De gemeente Asten kent een eigen parkeernota 2018. Voor het parkeren wordt in principe aangesloten bij dit beleid. Daarvoor is in het bestemmingsplan een maximaal bebouwingspercentage opgenomen om te waarborgen dat voldoende ruimte over blijft voor parkeren en manoeuvreren op eigen terrein. Tevens is in de regels van dit plan opgenomen dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het veranderen van de functie van een bouwperceel, vast staat dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de normen in de beleidsregels in de 'Nota Parkeernormen 2016', wordt gerealiseerd.
De Nota Parkeernormen biedt de mogelijkheid om middels een mobiliteitsplan af te kunnen wijken van de standaard parkeernormen. Voor SHI geldt dat op basis van de huidige parkeerbehoefte en toekomstige parkeerbehoefte sprake is van een flinke overschatting van de benodigde parkeercapaciteit op basis van de normen. De gemeentelijke parkeernota maakt maatwerk mogelijk. De nota stelt hierover het volgende:
"De gemeente Asten conformeert zich aan de Nota Parkeernormen. Echter, om maatwerk mogelijk te maken kan
het college ruimte bieden voor afwijken van de parkeereis. Onder bepaalde omstandigheden is een aangepaste
parkeereis wenselijk of kan worden afgeweken van de eis voor parkeren op eigen terrein. Hiervoor zijn regels voor
maatwerk opgesteld. In deze regels wordt aangegeven in welke gevallen maatwerk kan worden verleend voor de
parkeereis of de verplichting deze op eigen terrein te realiseren."
Ten behoeve van het aspect parkeren is voor de nieuwe huisvesting van SHI een mobiliteitsplan opgesteld (de Verkeersdeskundige, d.d. 19 maart 2020) welke is bijgevoegd als bijlage 2.
Het mobiliteitsplan maakt inzichtelijk wat de parkeerbehoefte is afgestemd voor SHI en toont daarmee aan dat in deze fase van planvorming aannemelijk is dat er een passende parkeeroplossing binnen het plan gerealiseerd kan worden.
Uit dit mobiliteitsplan is gebleken dat bij het hanteren van een gemiddelde norm de berekening resulteert in een parkeereis van 266 parkeerplaatsen. Dit is aanzienlijk meer dan de huidige parkeerbezetting van 125 parkeerplaatsen. Maar de gemeente geeft ook de mogelijkheid om maatwerk te leveren. SHI maakt hiervan gebruik door naar de karakteristieken van bedrijf en bedrijfsvoering te kijken:
De korting toegepast op de hiervoor genoemde parkeereis leidt tot 90% x 266 = 240 parkeerplaatsen. Dit geldt voor een voltijds bedrijfsvoering, i.c. de bedrijfsactiviteiten worden uitgevoerd tijdens reguliere werktijden met één ploeg. Echter, SHI werkt met twee ploegen. Theoretisch zou dan de parkeerbehoefte de helft zijn, dus 50% x 240 = 120 parkeerplaatsen. Maar er is sprake van overlappende uren. Stel dat 70% van de werknemers aan het werk is, dan is de theoretische parkeerbehoefte 70% x 240 = 168 parkeerplaatsen. Dit aantal is ruim voldoende voor de huidige parkeerbezetting van 125 parkeerplaatsen (inclusief bezoekersparkeren).
Het maatwerk kan nog verder worden verfijnd, omdat 40% van de werknemers op de fiets komt, dus 60% met de auto. De parkeereis zou tot 60% kunnen worden gereduceerd = 60% x 168 = 101 parkeerplaatsen. Dit aantal is echter minder dan de huidige parkeerbezetting van 125 parkeerplaatsen (inclusief bezoekersparkeren), dus zou niet voldoen aan de gemeentelijke eisen.
Geconcludeerd wordt dat de resulterende parkeereis van 168 parkeerplaatsen hoger dan de huidige ligt dan de huidige parkeerbezetting van 125 parkeerplaatsen.
SHI houdt in haar planologische procedure rekening met een parkeerbehoefte van 168 parkeerplaatsen en voldoet daarmee ruimschoots aan de in de praktijk blijkende parkeerbehoefte van 125 parkeerplaatsen.
In het plan zijn voldoende parkeerplaatsen opgenomen, zodat in de parkeerbehoefte kan worden voorzien. Voor de overige twee bedrijfskavels dient men te voldoen aan de gemeentelijke parkeernormen op basis van de bepaling zoals opgenomen in de planregels. Ten aanzien van het aspect verkeer en parkeren kan worden gesteld dat geen belemmeringen bestaan voor de planontwikkeling.
Op 23 maart 2012 heeft de minister van Infrastructuur en Milieu de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De structuurvisie geeft een nieuwe integrale kijk op het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid tot 2040 op rijksniveau en vormt als het ware een 'kapstok' voor zowel bestaand als nieuw rijksbeleid dat invloed heeft op de ruimte om ons heen. Het Rijk wil de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk brengen bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven). De SVIR zal dan ook ruimte bieden aan provincies en gemeenten om maatwerk te leveren (“decentraal, tenzij”).
In de SVIR staan drie hoofddoelen centraal om Nederland voor de middellange termijn tot 2028 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. Om de concurrentiekracht van Nederland te vergroten is het van belang de ruimtelijk-economische structuur in Nederland te versterken. Een goed vestigingsklimaat staat centraal en vereist een hoogwaardig werk- en woonmilieu en een goede bereikbaarheid. Het is echter ook van groot belang dat er voldoende aanbod is aan onderwijs, cultuur, groen en recreatiemogelijkheden. De SVIR zet met name in op het beter benutten en uitbouwen van de kracht van stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren en internationale verbindingen.
Het plangebied is gelegen binnen de MIRT-regio Brabant en Limburg. Voor deze regio geldt een aantal specifieke opgaven van nationaal belang. Zo wordt ingezet op het versterken van het vestigingsklimaat van voornamelijk Brainport Zuidoost-Nederland (regio Eindhoven-Helmond) en Greenport Venlo. Naast deze regio zijn ook andere gebieden in deze regio, zoals de haven van Moerdijk, Maintenance Valley in West- en Midden-Brabant, het chemiecluster in Sittard-Geleen en de medische cluster in Maastricht, belangrijk voor de concurrentiekracht van de regio. Het optimaal benutten en verbeteren van de (internationale) bereikbaarheid van deze regio's via weg, water, spoor en lucht is hierbij van groot belang.
Daarnaast dienen de waterveiligheid, -kwaliteit en zoetwatervoorziening geborgd te worden op zowel korte als lange termijn. Verder zal de (herijkte) Ecologisch Hoofdstructuur (EHS), inclusief Natura 2000-gebieden, verder tot stand gebracht en beschermd worden. Tenslotte dient ruimte vrij gemaakt te worden voor een buisleidingennetwerk vanuit Rotterdam naar Antwerpen en het Roergebied, dienen voorkeursgebieden voor grootschalige windenergie aangewezen te worden en moet het hoofdenergienetwerk (380kv) over de grens compleet en robuust gemaakt worden.
Een goed vestigingsklimaat kan worden bereikt door hoogwaardige stedelijke woonmilieus, stedelijke voorzieningen en variërende toegankelijke groengebieden rond het stedelijk gebied te realiseren. Op deze manier wordt de regio aantrekkelijker voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers om hier te komen werken en/of zich hier te vestigen. Dit geldt voornamelijk voor de regio Eindhoven.
In Noordoost- en Zuidoost-Brabant is voorts een drietal militaire luchtvaartterreinen gelegen, namelijk Vliegbasis Volkel, Vliegbasis de Peel en Vliegbasis Eindhoven. Het functioneren van deze drie luchtvaartterreinen vraagt om beperking van ruimtelijke ontwikkelingen die het functioneren daarvan kunnen belemmeren. Ook de werking van het radarstation dat bij Vliegbasis de Peel aanwezig is vraagt om bepaalde regels die voorwaarden stellen aan ruimtelijke ontwikkelingen. De gebieden waarvoor deze beperkingen gelden en welke beperkingen dat zijn, zijn nader geconcretiseerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening, die hierna aan de orde zullen komen.
Onderhavige ontwikkeling is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het rijk een nationaal belang heeft aangewezen, derhalve heeft de SVIR geen consequenties voor voorliggend plan.
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de 'oude' ontwerp AMvB Ruimte die in 2009 al aan inspraak is onderworpen, en deels uit nieuwe onderwerpen.
Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het betreft de volgende nationale belangen uit de SVIR: 1) Rijksvaarwegen, 2) Project Mainportontwikkeling Rotterdam, 3) Kustfundament, 4) Grote Rivieren, 5) Waddenzee en waddengebied, 6) Defensie, 7) Hoofdwegen en landelijke spoorwegen, 8) Elektriciteitsvoorziening, 10) Ecologische hoofdstructuur, 11) Primaire waterkeringen buiten het kustfundament, 12) IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte) en 13) Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Zoals al aangegeven in paragraaf 3.2.1 dient bij ruimtelijke ontwikkelingen in Noordoost- en Zuidoost-Brabant rekening te worden gehouden met een drietal militaire luchtvaartterreinen. Vliegbases - Volkel, De Peel en Eindhoven - kennen ieder een tweetal geluidzones in respectievelijk dB(A) en Kosteneenheden (Ke) en een obstakelbeheergebied, welke gebieden zijn begrensd op kaartmateriaal dat onderdeel uitmaakt van het Rarro. Onderhavig plangebied is gelegen buiten het obstakelbeheersgebied van Vliegbasis de Peel en ook buiten de geluidszones rondom die basis.
Onderhavige ontwikkeling is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het Rijk een ander nationaal belang heeft aangewezen. Derhalve heeft het Barro geen consequenties voor voorliggend plan.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze Ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut. De Ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid Bro). Kern van de Ladder is dat de stedelijke ontwikkeling op een locatie pas doorgang kan vinden als op regionaal niveau is aangetoond dat er daadwerkelijk een actuele behoefte aan is en dat de beschikbare ruimte in het stedelijk gebied optimaal wordt benut. Van belang daarbij is of elders in de regio een soortgelijke ontwikkeling is gepland die reeds in de behoefte kan voorzien.
In juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij de afzonderlijke treden zijn losgelaten. Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt nu als volgt: “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”
Indien sprake is van een zogenoemde 'stedelijke ontwikkeling' dient een afweging plaats te vinden aan de hand van de treden van voornoemde ladder. Op grond van artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient een onderbouwing te worden opgenomen in de toelichting op een bestemmingsplan, waaruit blijkt:
Alvorens te toetsen aan voornoemde tredes van de ladder, dient te worden vastgesteld of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dit begrip is in artikel 1.1.1 Bro gedefinieerd als 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro). In dit plan is sprake van het mogelijk maken van maximaal 27.000 m² bvo aan bedrijfsmatige activiteiten, waardoor sprake is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro.
Ten behoeve van het plan is een onderzoek 'Ladder voor duurzame verstedelijking' uitgevoerd door Bureau Stedelijke Planning (kenmerk: 2019.G.153, d.d. 20 april 2020). De rapportage is als Bijlage 4 bij de toelichting opgenomen.
De behoefte aan deze ontwikkeling is onderbouwd middels de Ladder voor Duurzame Verstedelijking (Ladder). Voor het bepalen van de actuele behoefte zijn de gemeenten Asten, Deurne, Helmond en Someren als onderzoeksgebied gehanteerd, omdat binnen deze gemeenten het merendeel van de bedrijfsverhuizingen plaatsvindt.
Kwantitatieve behoefte aan bedrijfsterreinen
In onderstaande tabel is de kwantitatieve behoefte aan bedrijventerreinen in het onderzoeksgebied tot 2030 weergegeven.
Vraag | Transformatie | Plancapaciteit | Behoefte | |
Onderkant bandbreedte | 41 ha | 2 ha | 33 ha | 10 ha |
Bovenkant bandbreedte | 82 ha | 2 ha | 33 ha | 51 ha |
Kwalitatieve behoefte aan bedrijventerreinen
Behoefte aan gemengde terreinen
In onderstaande tabel is de kwantitatieve behoefte aan bedrijventerreinen in het onderzoeksgebied tot 2030 weergegeven.
Vraag | Transformatie | Plancapaciteit | Behoefte | |
Onderkant bandbreedte | 33 ha | 2 ha | 24 ha | 11 ha |
Bovenkant bandbreedte | 66 ha | 2 ha | 24 ha | 44 ha |
Behoefte aan logistieke terreinen
In onderstaande tabel is de behoefte aan logistieke terreinen in het onderzoeksgebied tot 2030 weergegeven.
Vraag | Plancapaciteit | Behoefte | ||
Onderkant bandbreedte | 15 ha | 9 ha | 6 ha | |
Bovenkant bandbreedte | 30 ha | 9 ha | 21 ha |
Inpassing in bestaand stedelijk gebied
Betekenis voor het plangebied
Met bovenstaande bevindingen is aangetoond dat in het onderzoeksgebied geen alternatief bestaat voor de voorgenomen ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling aan de Laarbroek in Asten voldoet daardoor aan de eisen van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking.
Op 19 maart 2014 is de structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 (SVRO) in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. Belangrijke beleidswijzigingen hebben betrekking op de realisatie van natuur en de transitie naar zorgvuldige veehouderij in Brabant. De provincie heeft in de structuurvisie een aantal belangrijke beleidswijzigingen doorgevoerd. Hieronder vallen beleidswijzigingen die betrekking hebben op de realisatie van natuur en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij in de provincie Brabant. In de Structuurvisie ruimtelijke ordening geeft de provincie aan hoe zij omgaat met de ruimtelijke opgave voor de periode tot 2025, met een doorkijk naar 2040. Het doel is een goede woon-, werk- en leefomgeving voor de inwoners en bedrijven in Brabant.
Noord-Brabant heeft de ambitie om een goede mix van wonen, werken en voorzieningen te creëren. De leefbaarheid in woonmilieus moet van voldoende kwaliteit zijn. Dynamische stadscentra, vitale plattelandskernen, eigen identiteit en regionale afstemming zijn enkele uitgangspunten. Daarnaast dienen er voldoende veilige en goed bereikbare werkplekken te zijn voor de bevolking. Steden moet aantrekkelijk blijven voor diverse bevolkingsgroepen en dienen garant te staan voor het aanbieden van (bovenlokale) voorzieningen.
In de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 heeft de provincie een aantal structuren opgenomen, te weten de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Binnen deze structuren is een aantal perspectieven onderscheiden.
In het kader van het Regionaal omgevingsoverleg heeft op Peelniveau afstemming plaatsgevonden voor de toekomstige opgaven voor bedrijventerrein-ontwikkelingen en het faciliteren van lokale bedrijven en bedrijvigheid.
Betekenis voor het plangebied
De ontwikkeling van o.a. Laarbroek is conform overleg met de gemeente Asten meegenomen in het Regionaal omgevingsoverleg. Daarin is onder meer afgesproken dat gemeenten zoals Asten en Someren de komende jaren gemiddeld enkele hectaren aan bedrijfskavels kunnen ontwikkelen om lokale bedrijfsontwikkelingen te kunnen blijven faciliteren. De ontwikkeling van een bedrijventerrein waarbij SHI kan worden behouden en zich kan hervestigen binnen Asten alsook de herbestemming van twee huidige agrarische bedrijven naar niet-agrarische bedrijvigheid voorziet en past prima in deze doelstellingen. De ontwikkeling is afgestemd in het Regionaal omgevingsoverleg.
Het plangebied is onderdeel van het 'gemengd landelijk gebied' met als nadere aanduiding 'zoekgebied verstedelijking'. De keuze voor de zoekgebieden verstedelijking is tot stand gekomen na een integrale afweging vanuit de gebiedskwaliteiten (hanteren lagenbenadering) samen met gemeenten en waterschappen.
De zoekgebieden voor verstedelijking zijn vastgelegd in de Verordening ruimte Noord-Brabant. De aanduiding 'zoekgebied verstedelijking' geeft aan dat het transformeren van buitengebied naar stedelijk gebied (wonen, werken, voorzieningen, stedelijk groen) afweegbaar is als dat nodig is om in de stedelijke ruimtebehoefte te voorzien.
![]() |
Uitsnede Structurenkaart Structuurvisie Noord-Brabant met de globale ligging van het plangebied |
Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant'
Op 14 december 2018 hebben de Provinciale Staten de Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant' vastgesteld. Deze omgevingsvisie vervangt na het inwerking treden van de Omgevingswet de provinciale structuurvisie. Met de omgevingsvisie formuleert de provincie haar ambitie over hoe zij de Brabantse leefomgeving er in 2050 uit wil laten zien. Daarbij stelt zij tussendoelen voor 2030, maar legt nu nog niet vast hoe zij die doelen wil bereiken. De provincie wil daarmee ruimte bieden voor inbreng vanuit partijen en disciplines. Om hiermee aan de slag te gaan is volgens de provincie een verdere uitwerking van de ambities nodig in de vorm van programma's.
Met de visie geeft de provincie aan wat zij belangrijk vindt voor de verbetering en duurzame ontwikkeling van Brabant. Daarbij legt zij de focus op vier hoofdopgaven voor de middellange en lange termijn: werken aan energietransitie, een klimaatproof Brabant, de slimme netwerkstad en een concurrerende duurzame economie. Deze vier hoofdopgave staan ten dienste van de basis opgaven: werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit.
Om te komen tot de slimme netwerkstad richt de provincie zich op duurzame verstedelijking. Zij wil daarin richting geven door middel van het bevorderen van regionale afspraken, het sturen op zorgvuldig ruimtegebruik en het periodiek opstellen van prognoses. Verder wil zij een actieve rol spelen om beweging te stimuleren (o.a. door samen te werken bij gebiedsopgaven en bij het opstellen van uitvoeringsprogramma's) en gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken.
Betekenis voor het plangebied
Het planvoornemen voorziet in de vestiging van SHI op het achtererf van Laarbroek 2-2a en het planologisch vestigen van een bestaande nevenactiviteit op Laarbroek 2a in de vorm van een technisch bedrijf. Er is sprake van bestaande bouwvlakken voor agrarische bedrijvigheid. Op de beoogde locatie is naast ontwikkeling naar bedrijfsdoeleinden, tegelijkertijd sprake van sanering van agrarische bedrijven. Met het verplaatsen van SHI, waardoor zij kunnen uitbreiden, en het toestaan van twee andere bedrijven, ontstaat ca. 27.000 m² bvo aan (nieuwe) bedrijvigheid.
Het planvoornemen ziet toe op een afronding van het bestaande bedrijventerrein 't Hoogveld nabij de A67, dat nu nog wordt gekenmerkt door een ‘rafelige en rommelige rand’ bestaande uit achterzijden van gevestigde bedrijven, waarbij wordt aangesloten bij de reeds bestaande stedelijke structuur en infrastructuur. Met de ontwikkeling blijft SHI en de bijbehorende werkgelegenheid voor de gemeente Asten behouden en wordt deze mogelijk in de toekomst zelfs uitgebreid. Tevens ontstaat door de verplaatsing van SHI naar de locatie op het achtererf van Laarbroek 2-2a ruimte op het bedrijventerrein Molenakkers voor uitbreiding van bestaande bedrijven dan wel nieuwvestiging van bedrijven.
Door het planvoornemen wordt het ruimtegebruik binnen het stedelijk gebied geoptimaliseerd en wordt er binnen stedelijk gebied voorzien in de vraag naar uitbreidingsmogelijkheden van bestaande bedrijven. Het planvoornemen is daarmee in lijn met de omgevingsvisie.
De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en de Omgevingsvisie, zoals beschreven in voorgaande paragraaf, vormen het beleidskader voor het provinciaal ruimtelijk beleid. Het juridische kader voor dit beleid is vastgelegd in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (IOV). De verordening vormt derhalve een belangrijk uitvoeringsinstrument voor de provincie om haar doelen te realiseren.
Provinciale Staten van de provincie Noord-Brabant hebben op 25 oktober 2019 de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. In deze Interim Omgevingsverordening zijn de bestaande verordeningen samengevoegd en vervangt de Provinciale milieuverordening, Verordening Natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening Ruimte, Verordening Water en Verordening Wegen. De Interim Omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie. In principe zijn de huidige regels gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau.
De Interim Omgevingsverordening is de juridische vertaling van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en de Omgevingsvisie en bevat derhalve onderwerpen die in de visies naar voren komen. De verordening bevat algemene regels waaraan gemeenten zich dienen te houden bij het opstellen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen waarbij afgeweken wordt van bestemmingsplannen. Ook wordt geregeld op welke wijze het Regionaal Ruimtelijk Overleg, waarin afspraken worden gemaakt over verstedelijking (wonen, werken en voorzieningen), wordt georganiseerd. Naast deze bindende regels voor gemeenten kent de verordening ook een aantal direct bindende regels voor burgers. Deze regels hebben betrekking op de ontwikkeling van intensieve veehouderijen in de zogenaamde extensiverings-, verwevings- en landbouwontwikkelingsgebieden. Door middel van deze regels wordt voorkomen dat ongewenste ontwikkelingen plaatsvinden op het moment dat een bestemmingsplan van de gemeente nog niet is aangepast aan de Interim Omgevingsverordening.
![]() |
Uitsnede themakaart Stedelijke ontwikkeling en erfgoed Interim Omgevingsverordening |
Op de planlocatie zijn de werkingsgebieden ‘Landelijk gebied-Gemengd landelijk gebied’ en ‘Verstedelijking afweegbaar’ van toepassing. Daarnaast zijn, voor zover voor onderhavig plan relevant, de werkingsgebieden ‘Beperking veehouderij’ en ‘Stalderingsgebied’ van toepassing.
De planlocatie maakt dus onderdeel uit van de zone 'Landelijk gebied-Gemengd landelijk gebied’, maar kent door haar ligging ook een duiding als 'Verstedelijking afweegbaar'. De provinciale verordening (art. 3.43 IOV) maakt het onder voorwaarden mogelijk om hier te voorzien in een stedelijke ontwikkeling, mits het plan er toe strekt dat sprake is van een aansluiting bij bestaand stedelijk gebied en bij de inrichting rekening wordt gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied zelf en naaste omgeving. De voorwaarden benoemd bij artikel 3.43 IOV, samen met de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies zoals benoemd in artikel 3.5 tot en met 3.9 IOV, vormen het provinciaal ruimtelijk kader waarbinnen de ontwikkeling dient te passen.
Binnen het Stedelijk Gebied is feitelijk en vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte beschikbaar. De feitelijke uitbreidingsmogelijkheden op het in gebruik zijnde perceel aan de Keskesweg te Asten ontbreken. Het betreft een samengestelde locatie die wordt gehuurd van 4 verschillende eigenaren. Ten behoeve van de huisvesting van SHI is naast nieuwbouw tevens uitbreiding noodzakelijk om het bedrijf duurzaam te kunnen blijven exploiteren. Hierover wordt al lang gesproken. Echter, door beperking van de bouwhoogte en het achterwege blijven van uitbreidingsmogelijkheden, o.a. ten gevolge van windvang en de aanwezigheid van een molenbiotoop, is uitbreiding (in hoogte en/of oppervlakte) op de bestaande locatie niet meer mogelijk. Overigens ontbreekt feitelijk ook de ruimte om binnen het huidige bestaande bestemmingsvlak uit te breiden. Transformatie van cultuurhistorische waardevol of geschikt leegstaand vastgoed behoren eveneens niet tot de mogelijkheden, gezien de omvang van de benodigde ruimte voor uitbreiding van SHI. Door de beperkingen op de huidige locatie en de mismatch tussen behoefte van huisvesting en het aanbod, zijn zowel de verhuurders als huurder (SHI) zich gaan beraden over de toekomst. Inmiddels loopt het huurcontract af in 2022, wat betekent dat een alternatieve locatie moet zijn ontwikkeld.
Met een ruimtebehoefte van ca 3 ha. kan het bedrijf zeer beperkt terecht op de bedrijventerreinen in Helmond (BZOB). Het BZOB biedt geen uitkomst omdat:
De beschikbare locaties zijn derhalve niet van voldoende omvang.
De beoogde ontwikkeling van SHI op een nieuwe locatie binnen de gemeente Asten past binnen de regionale afspraken die zijn gemaakt met betrekking tot het toevoegen van hectares in de bedrijvenprogrammering, zoals behandeld in het regionaal Omgevingsoverleg van d.d. 28 mei 2020 (zie par. 4.3.1).
Ten behoeve van de ontwikkeling is een ladderonderzoek uitgevoerd naar vraag en aanbod in de regio en wordt bovenstaande bevestigd. Dit geldt zowel voor de kwalitatieve behoefte aan (regulier) gemengde bedrijventerrein als de behoefte logistieke terreinen (SHI).
Zowel vestiging binnen Asten als de uitbreiding ten opzichte van de huidige bedrijfsvoering is noodzakelijk. De huidige bedrijfslocatie is voor de huidige bedrijfsvoering reeds te klein. Het bedrijf kent naast 'autonome groei' binnen de bestaande markt een verdere doorgroei van markten in Duitsland en Frankrijk. Om in te kunnen spelen op de potentiële marktvraag en de gewenste groei te realiseren dient de huisvesting te worden verbeterd. De aaneenschakeling van panden en percelen op de bestaande locatie staat een efficiënte bedrijfsvoering en groei in de weg. Dit terwijl efficiëntie, effectiviteit en handelingssnelheid essentieel is voor een groothandel om in deze dynamische markt goede resultaten te realiseren. Het bedrijf maakt gebruik van vast en zelf opgeleid personeel dat grotendeels in Asten en Someren woont. Bij de zoektocht werd nadrukkelijk gekeken in de directe omgeving van de huidige hoofdvestiging in Asten. Het bedrijf maakt gebruik van een flexibele schil voor vervoer (transportbedrijf uit Asten) en opslag (locatie in Someren en Deurne). Deze flexibele schil vormt een belangrijke factor voor de benodigde flexibiliteit voor de bedrijfsvoering o.a. bij het opvangen van pieken. Deze flexibele schil maakt dat nadrukkelijk wordt gekeken naar de directe omgeving van de huidige hoofdvestiging in Asten. De flexibele schil moet direct ingezet kunnen worden en uitgaande van korte aan- en afrijdroutes, gesitueerd zijn op korte afstand van de bedrijfslocatie van SHI, met daarnaast ook een korte afstand naar de snelweg A67.
De locatie Laarbroek is optimaal ontsloten via Laagveld naar de A67 (ca. 1600 m) via het bestaande bedrijventerrein. Het gewenste bestemmingsvlak kent een grootte van ca 3 ha. Daarmee is het perceel optimaal te verkavelen en in te richten; dit geldt zowel voor gebouw als buiten- en manoeuvreerruimte.
Naast de vestiging van SHI is sprake van het planologisch vestigen van een start-up op Laarbroek 2a in de vorm van een technisch bedrijf. Er is sprake van bestaande bouwvlakken voor agrarische bedrijvigheid. Op de beoogde locatie is naast ontwikkeling naar bedrijfsdoeleinden, tegelijkertijd sprake van sanering van agrarische bedrijven. Als gevolg van het plan is sprake van het saneren van een intensieve veehouderij ter grootte van ca. 1,5 ha bouwblok en een rundveehouderij van ca. 0,7 ha bouwblok. Overigens kan er binnen de agrarische bouwvlakken op basis van de verordening reeds worden omgeschakeld naar niet agrarische bedrijvigheid.
Bij de toedeling van functies is rekening gehouden met de omgevingskwaliteit en structuren in het gebied en de naaste omgeving waaronder een duurzame afronding van het Stedelijk Gebied. Daarbij is invulling gegeven aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, zodat functioneel een samenhangend en evenwichtig geheel ontstaat, waarbij aangesloten wordt op het duurzame eindbeeld en waarbij de functies zich tot elkaar verhouden. Het plan voorziet in een stedenbouwkundige en landschappelijke afronding van een bestaand bedrijventerrein, waarbij middels groene geleding een scheiding met het wooncluster aan Laarbroek en Oliemolen wordt gerealiseerd (zie par. 3.3).
De locatiekeuze en de functietoedeling binnen het plangebied is tot stand gekomen vanuit de bestaande stedenbouwkundige, functionele en milieukundige situatie en de planologisch milieukundige en financiële mogelijkheden vanuit de ontwikkelvraag om te komen tot een duurzame stedelijke ontwikkeling. De ontwikkelvraag is gekoppeld aan een bestaande milieukundig overbelaste milieusituatie (denk aan geur, fijnstof, endotoxine), waarbij een aantal bestaande woningen (enclave van gevoelige bestemmingen) omsloten is door bedrijventerrein, enerzijds regulier bedrijventerrein, anderzijds intensieve veehouderij en een rundveebedrijf.
De financiële middelen maken het mogelijk om de huidige milieubelasting aan te pakken, minder gewenste bedrijvigheid (2 veehouderijen) op dergelijk korte afstand van gevoelige bestemmingen te saneren en het gebied opnieuw in te richten. De middelen zijn echter niet dusdanig onbeperkt dat burgerwoningen kunnen worden opgekocht en burgers verplaatst. De ontwikkelvraag in combinatie met warme sanering veehouderij biedt de mogelijkheid om in het plangebied enerzijds een ontwikkelvraag naar een bedrijfslocatie te faciliteren en anderzijds een overbelaste milieukundige situatie voor een groter gebied dan het buurtschap te saneren. Daarbij is gekozen om aan het Laarbroek - Oliemolen, dat van oudsher een lintbebouwing vormt met wonen en werken aan-een-geschakeld, de bestaande woningen een woonfunctie toe te kennen. Ook ingegeven door het feit dat na functiewijziging geen sprake meer is van een functionele binding tussen de eigenaar/bewoner en de nieuwe bedrijven, dit in tegenstelling tot het agrarisch bedrijf, waarbij de oude generatie nog betrokken is bij de bedrijfsvoering. De woonbestemmingen worden van de nieuwe bedrijfslocaties gescheiden door een groene zone. Hiermee wordt een voldoende grote afstand gecreëerd tussen enerzijds wonen en anderzijds werken. In plaats van een reguliere uitbreiding van stedelijk gebied op een akker, realiseert het plan een nieuw samenhangend en voldoende evenwichtig geheel met een veilig, gezonde leefomgeving in een gebied dat in de huidige situatie een zware milieubelasting kent als gevolg van de bestaande bedrijvigheid.
Tevens dient een ruimtelijke ontwikkeling in Landelijk Gebied gepaard te gaan met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving. Bepaald is dat de kwaliteitsverbetering financieel, juridisch en feitelijk is geborgd in het plan. Met de inrichting van het nieuwe terrein door middel van het opstellen van een stedenbouwkundig- en landschapsplan is invulling gegeven aan een afronding van het stedelijk gebied en is opgenomen hoe invulling wordt gegeven aan de kwaliteitsverbetering van het landschap in relatie tot de berekende bijdrage. Naast een goede en afgeronde landschappelijke inpassing van SHI aan de noordzijde, wordt in het plan ook rekening gehouden met een mogelijkheid om op langere termijn het bedrijventerrein verder in noordelijke richting door te laten groeien, zonder dat daarbij de nu ter realiseren inrichting weer teniet gedaan moet worden. Zo wordt de randbeplanting aan de noord- en westzijde op de hoogte van het bouwrijpe bedrijfsterrein aangelegd, waardoor deze ook behouden kan blijven als structurerend groen binnen het bedrijventerrein bij toekomstige uitbreiding. Ook de ontsluitingsmogelijkheid in noordelijke richting wordt aan de oostzijde van SHI open gehouden.
Met de stedenbouwkundige- en landschappelijke invulling van het gebied en de borging hiervan in de planregels wordt voldaan aan het provinciaal ruimtelijk kader.
Betekenis voor het plangebied
Op basis van de bovenstaande aspecten heeft het bedrijf een duidelijke voorkeur uitgesproken voor hervestiging in Asten nu binnen het stedelijke gebied geen mogelijkheden zijn voor het vestigen van SHI. Uit het bovenstaande kan worden afgeleid dat het planvoornemen past binnen de voorwaarden die gesteld worden in artikel 3.4 t/m 3.9 IOV en daarmee past binnen de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.
De ‘Brabantse aanpak leegstand’ moet voorkomen dat er door nieuwbouwplannen op andere plaatsen nog meer leegstand kan ontstaan. De aanpak stimuleert daarom de herbestemming en sloop van bestaande lege panden. Zo investeert de provincie mee in een duurzaam en veerkrachtig Brabant. Doel is leegstand te voorkomen en de omvang van leegstand omlaag te krijgen. De aanpak richt zich op het combineren van opgaven zodat op plekke van leegstand nieuwe perspectieven ontstaan die een (financiële) stimulans bieden om de leegstand te bestrijden. Daarbij heeft herbestemmen van leegstand voorrang op nieuwbouw.
Betekenis voor het plangebied
Het vestigen van SHI voorziet in een nieuw perspectief voor de bestaande agrarische locaties die vanwege hun ligging tegen de kern op termijn niet langer als veehouderij duurzaam zijn te exploiteren. De vestiging van SHI maakt transformatie van de locaties mogelijk. Het bedrijf SHI laat haar huidige (gehuurde) bedrijfspanden op het bedrijventerrein achter. Gelet op de schaarse ruimte aan bedrijfslocaties in de gemeente is het niet aannemelijk dat deze opstallen langdurig leeg blijven staan.
Varkenshouders en gemengde bedrijven met een varkenstak die gaan stoppen en geuroverlast veroorzaken, kunnen vanaf het najaar 2019 in aanmerking komen voor subsidie. Dit betreft een rijksregeling waaraan de provincie Noord Brabant nadrukkelijk een breed spectrum aan provinciale regelingen koppelt, waaronder VABimpuls.
Betekenis voor het plangebied
Door de inzet van warme sanering varkenshouderij wordt de vestiging van SHI en daarmee de transformatie van de locaties mogelijk gemaakt. Het vestigen van SHI voorziet in een nieuw perspectief voor de bestaande agrarische locaties die vanwege hun ligging een forse belasting vormen op de omgeving.
In het Regionaal Omgevingsoverleg (voorheen Regionaal Ruimtelijk Overleg) maken provincie, gemeenten en waterschappen afspraken over ruimtelijke ontwikkeling van de regio. Deze afspraken gaan over de ontwikkeling van woningbouw, kantoren, detailhandel, bedrijventerreinen en het landschap.
Om tot goede afspraken te komen is het belangrijk dat de partijen in het Regionaal Omgevingsoverleg de maatschappelijke trends, de economische ontwikkeling en de ruimtelijke opgaven met elkaar bespreken. Zo kunnen ze samen de koers bepalen en die vertalen naar regionale afspraken.
De ontwikkeling c.q. het planvoornemen is in nauw overleg met de gemeente Asten tot stand gekomen. De ontwikkeling van o.a. Laarbroek is sinds medio 2019 door de gemeente Asten op de agenda gezet van het Regionaal Omgevingsoverleg en is derhalve meegenomen in het Regionaal Omgevingsoverleg. Daarin is onder meer afgesproken dat gemeenten zoals Asten en Someren de komende jaren gemiddeld ca 1,5 ha aan bedrijfskavels kunnen ontwikkelen om lokale bedrijfsontwikkelingen te kunnen blijven faciliteren.
De ontwikkeling van een bedrijventerrein waarbij SHI kan worden behouden en zich kan hervestigen binnen Asten alsook de herbestemming van 2 huidige agrarische bedrijven naar niet-agrarische bedrijvigheid voorziet en past prima in deze doelstellingen. Tevens is ca. 3 tot 6 ha binnen het regionaal overleg De Peel voorzien als uitbreiding ten noorden van SHI.
Conform het gemeentelijk beleid (geldende bestemmingsplan Asten Bedrijventerreinen 2013 en conceptstukken 'programmering Bedrijventerreinen De Peel 2020’) geldt een maximale maat van 5.000 m² voor de ontwikkeling van nieuwe bedrijfskavels. Bedrijven met een vraag naar een groter kavel dan 5.000 m² worden in principe doorgeleid naar een regionaal bedrijventerrein. Hierop geldt een uitzondering indien:
Met een ruimtebehoefte van ca 3 ha. kan het bedrijf zeer beperkt terecht op de bedrijventerreinen in Helmond (BZOB). De beschikbare locaties hier zijn niet van voldoende omvang. Daarnaast zijn de feitelijke uitbreidingsmogelijkheden op het in gebruik zijnde perceel aan de Keskesweg te Asten niet aanwezig. Het betreft een samengestelde locatie die wordt gehuurd van 4 verschillende eigenaren. Ten behoeve van de huisvesting van SHI is naast nieuwbouw tevens uitbreiding noodzakelijk om het bedrijf duurzaam te kunnen blijven exploiteren. Hierover wordt al lang gesproken. Echter, door beperking van de bouwhoogte en het achterwege blijven van uitbreidingsmogelijkheden, o.a. ten gevolge van windvang en de aanwezigheid van een molenbiotoop, is uitbreiding (in hoogte en/of oppervlakte) op de bestaande locatie niet meer mogelijk. Overigens ontbreekt feitelijk ook de ruimte om binnen het huidige bestaande bestemmingsvlak uit te breiden.
Voor de ontwikkeling van het elektrotechnisch bedrijf met machinebouw aan de Laarbroek 2 geldt dat het kavel een grootte kent van ca. 7.000 m². Echter is het op basis van voorliggende bestemmingsplan niet mogelijk om meer dan 70% van het bedrijfskavel te bebouwen. Dit betekent dat de bebouwing op dit kavel maximaal 4.900 m² kan bedragen. Het resterende deel is aansluitend erf en is enkel bedoeld voor parkeren en manoeuvreren. De ontwikkeling van dit bedrijf betreft een herinvulling van een agrarische bedrijfslocatie, waarbij de agrariër omschakelt van veehouderij naar een niet agrarische bedrijfsvoering.
Betekenis voor het plangebied
Het voorgenomen plan speelt in op de mogelijkheden zoals die recent in het kader van het Regionaal Omgevingsoverleg zijn vastgelegd en is derhalve passend binnen de afspraken van het Regionaal Omgevingsoverleg.Tijdens de Ontwikkeldag op 17 juni 2020 is de regio akkoord gegaan met de verdeling van de hectares bedrijventerrein per gemeente in subregio De Peel. In totaal is voor de subregio De Peel een oppervlakte van 20,3 hectare 'op groen gezet'. Hiervan is 7,8 hectare toegewezen aan de gemeente Asten.
In de subregio De Peel is op kwantitatief niveau afgesproken dat iedere individuele gemeente zelf bepaalt voor welke locaties de toegewezen ontwikkelruimte wordt aangewend. Grootschalige ontwikkelingen zoals die van SHI worden op bestuurlijk niveau overigens wel afgestemd binnen subregio De Peel.
Op 28 mei 2020 is in het subregionaal overleg Economie De Peel ingestemd met de ontwikkeling van SHI op een nieuwe locatie in de gemeente Asten. Het verslag van dit Regionaal Omgevingsoverleg is als Bijlage 4 bij de toelichting opgenomen.
Op de Ontwikkeldag van 17 juni 2020 heeft de gemeente Asten de hiervoor benodigde hectares ontwikkelruimte toegewezen gekregen. De gemeente Asten verklaart dat deze toegewezen ontwikkelruimte wordt aangewend om voorliggend plan mogelijk te maken. Hiermee past de ontwikkeling geheel binnen de regionale afspraken zoals bedoeld in artikel 3.43 sub c IOV.
In 'De Avance', vastgesteld door de gemeenteraad op 22 februari 2006, is voor de gemeente Asten een toekomstvisie vastgelegd. Deze visie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van Asten weer tot het jaar 2030. De structuurvisie is zowel een richtinggevend kader als een toetsingskader waarin gewenste en ongewenste ontwikkelingen in de toekomst zijn beschreven. Daarmee wordt beoogd zowel kernwaarden te behouden, maar ook in te kunnen spelen op uitdagingen voor de toekomst. Dit heeft geresulteerd in het formuleren van een aantal strategische keuzen voor de toekomst:
In 'De Avance' worden de opgaven van de gemeente Asten op het gebied van wonen en werken beschreven. Centraal hierbij staat de verdere ontwikkeling van de verstedelijking binnen de gemeente via inbreiding, intensivering, herstructurering en uitbreiding. Eveneens wordt aandacht gevraagd voor zorgvuldig ruimtegebruik, waarbij kwaliteit en inpassing zowel als aandachtspunt als opgave wordt gezien.
Toetsing
Onderhavig planvoornemen voorziet in de vestiging van SHI op het achtererf van Laarbroek 2-2a en het planologisch vestigen van een bestaande nevenactiviteit op Laarbroek 2a in de vorm van een technisch bedrijf. Er is sprake van bestaande bouwvlakken voor agrarische bedrijvigheid. Op de beoogde locatie is naast ontwikkeling naar bedrijfsdoeleinden, tegelijkertijd sprake van sanering van agrarische bedrijven. Met het verplaatsen van SHI, waardoor zij kunnen uitbreiden, en het toestaan van twee andere bedrijven, ontstaat ca. 27.000 m² bvo aan (nieuwe) bedrijvigheid. Met de ontwikkeling blijft SHI en de bijbehorende werkgelegenheid voor de gemeente Asten behouden en wordt deze mogelijk in de toekomst zelfs uitgebreid.
Het planvoornemen ziet tevens toe op een afronding van het bestaande bedrijventerrein 't Hoogveld nabij de A67, dat nu nog wordt gekenmerkt door een ‘rafelige en rommelige rand’ bestaande uit achterzijden van gevestigde bedrijven.
Het plan geeft invulling aan de gemeentelijke structuurvisie 'Avance', waarin voor het gebied een stedelijke ontwikkeling is voorzien in de vorm van een bedrijventerrein. Eerder is besloten Florapark tot ontwikkeling te brengen. De ontwikkelwens van het bedrijf SHI heeft aanleiding gegeven om nu alsnog invulling te geven aan de structuurvisie, waarbij onderhavige ontwikkeling de eerste concrete invulling is. In overleg met de gemeente is deze ontwikkeling tot stand gekomen. De gemeente heeft daarbij een eerste verkenning uitgevoerd voor verdere ontwikkeling van het bedrijventerrein richting snelweg. De gemeente heeft daarvoor een aantal verkennende gesprekken gevoerd. Tussen de snelweg A67 en SHI is nog een aantal veehouderijen gevestigd. Vooralsnog is vanuit milieuregelgeving (geurbelasting) een verdere ontwikkeling niet passend, zolang deze belemmering blijft bestaan. Om die reden is een uitgewerkt duurzaam ontwikkelperspectief voor de rest van het gebied waarop Verstedelijking afweegbaar van toepassing is op dit moment nog niet haalbaar.
Aan de noord en noordwestzijde wordt een afronding gerealiseerd middels landschappelijke maatregelen. Daarmee wordt in dit plan voorzien in een duurzame afronding van stedelijk gebied. Om toekomstige bedrijventerrein-ontwikkeling conform de gemeentelijke structuurvisie alsnog te waarborgen is grond gereserveerd voor infrastructuur ter ontsluiting van het gebied gelegen ten noorden van het plangebied.
Betekenis voor het plangebied
Gezien het bovenstaande draagt het planvoornemen bij aan de opgaven en aandachtspunten geformuleerd in de toekomstvisie. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de realisatie van het planvoornemen past binnen de toekomstvisie van de gemeente Asten.
Op 2 juli 2009 hebben de gemeenteraden van Asten en Someren gezamenlijk de ‘Visie bedrijventerreinen Asten en Someren’ vastgesteld. Hierin is de richting aangegeven voor de diverse bedrijventerreinen in de twee gemeente. Het plangebied ligt aan de rand van de bedrijventerreinen Molenakkers en 't Hoogvelt.
![]() |
Overzicht bedrijventerreinen gemeente Asten met ligging plangebied (blauwe stip) |
Bedrijventerrein Molenakkers en 't Hoogveld zijn samen één van de oudste bedrijventerreinen van Asten. Het bedrijventerrein Molenakkers heeft een oppervlak van 15 ha bruto en 11 ha netto en is van oudsher een vestigingslocatie voor middelgrote en grote bedrijven. Het terrein is gelegen in het westen van de kern Asten. Aan de oost- en zuidkant van het terrein liggen woningen. Ten westen van het terrein is weiland gelegen en aan de noordkant ligt bedrijventerrein ‘t Hoogveld. De belangrijkste toegangsweg is de Ommelseweg. Het bedrijventerrein ‘t Hoogveld is van oorsprong een gemengd bedrijventerrein, met een mix van grootschalige en middelgrote bedrijven. Het terrein is gelegen aan de westelijke rand van de kern Asten. Het terrein is 7 ha bruto en 5 ha netto. Aan de oostkant en zuidkant wordt het terrein begrensd door de bedrijventerreinen Nobis en Molenakkers.
In de visie wordt met betrekking tot de ruimtevraag van bedrijven in de gemeente Asten het volgende geconcludeerd :
In de gemeente Asten is op dit moment geen nieuw uit te geven bedrijventerrein voorhanden. In de toekomstvisie d’Avance, d.d. 21-02-2006, zijn ten westen van het bestaande bedrijventerrein ‘t Hoogveld tot aan het Ei van Ommel en onder (ten zuiden) van het Ei van Ommel zoekgebieden aangegeven voor de ontwikkeling van een nieuw bedrijventerrein.
Betekenis voor het plangebied
Met het onderhavige planvoornemen wordt voorzien in de uitbreiding van het bedrijventerrein 't Hoogveld aan de westzijde en ziet deze tevens toe op een afronding van het bestaande bedrijventerrein 't Hoogveld, dat nu nog wordt gekenmerkt door een ‘rafelige en rommelige rand’ bestaande uit achterzijden van gevestigde bedrijven. Daarnaast is SHI nu nog gevestigd op het bedrijventerrein Molenakkers. Door de verplaatsing van SHI naar de locatie op het achtererf van Laarbroek 2-2a ontstaat ruimte op het bedrijventerrein Molenakkers voor uitbreiding van bestaande bedrijven dan wel nieuwvestiging van bedrijven.
Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling en de afronding van het bestaande bedrijventerrein 't Hoogveld aansluit op de in de visie voor bedrijventerreinen gestelde uitgangspunten.
De Visie bedrijventerreinen Asten en Someren 2009-2023 dient ruimtelijk te worden vertaald en uitgewerkt. De Structuurvisie Bedrijventerreinen 2012 is een beleidsmatige vertaling van de Visie bedrijventerreinen Asten en Someren 2009-2023. In de structuurvisie zijn, aanvullend op de keuzes die in de Visie bedrijventerreinen zijn gemaakt, richtinggevende besluiten geformuleerd ten aanzien van de functionele en fysieke ontwikkeling van de bestaande bedrijventerreinen. De kernuitgangspunten voor de beleidsconcretisering zijn:
In de Structuurvisie bedrijventerreinen 2012 heeft de gemeente haar beleid en mogelijkheden ten aanzien van bedrijfsontwikkelingen opgenomen.
Zo stelt de gemeente in haar visie te streven naar een optimale en duurzame benutting van de bestaande terreinen. Maar dit zal niet voor alle bedrijven altijd tot een oplossing van hun huisvestingsproblematiek leiden. Daarvoor zal de gemeente in principe (nieuwe) mogelijkheden en kansen bieden op nieuw aan te leggen terrein. Primair gaat het daarbij om bedrijven die door hun maat en schaal of door de aard van hun bedrijfsvoering op bestaande terreinen nauwelijks mogelijkheden hebben, ook niet bij herstructurering.
Om ondernemers in Asten in staat te stellen in de gemeente te blijven ondernemen moet de gemeente ook in staat zijn om nieuw terrein uit te geven. Deze noodzaak is en blijft aanwezig, voor (o.a.) bedrijven met een grotere areaalbehoefte die fysiek niet in staat zijn om op een bestaand terrein een andere locatie te vinden. Het is op bestaande terreinen immers meestal niet mogelijk om bestaande kavels te vergroten en/of samen te voegen, tenzij een naastgelegen perceel juist toevallig beschikbaar is.
Betekenis voor het plangebied
SHI heeft binnen haar mogelijkheden tot nu toe de uitbreiding en huisvesting op naastgelegen percelen weten in te vullen. De grens is echter bereikt om binnen bestaand bedrijventerrein te voorzien in de huisvestingsvraag. SHI heeft in haar behoefte tot uitbreiding uiteindelijk haar oog laten vallen op Laarbroek. Ten aanzien van Laarbroek weegt de gemeente in haar visie het volgende af:
De gemeente Asten heeft geen uitgeefbaar bedrijventerrein op voorraad. In de structuurvisie “De Avance” was de locatie Laarbroek aangewezen als grootschalige toekomstige uitbreidingsrichting voor bedrijventerrein. Bij nadere verkenning is gebleken dat deze locatie niet realiseerbaar is. De huidige ontwikkelcondities zouden leiden tot een zo hoog investeringsniveau dat, voor een enigszins financieel haalbaar plan, structureel veel meer bedrijventerrein zou moeten worden verkocht dan waar naar verwachting de komende periode behoefte aan is. Dat zou leiden tot een onaanvaardbaar hoge leegstand op de bestaande terreinen en daarmee tot een structurele ondermijning van de beleidsdoelen en de herstructureringsopgaven onmogelijk maken. Daarnaast zou de gemeente actief bedrijven van buiten moeten aantrekken, wat niet alleen in strijd is met de regionale afspraken met de buurgemeenten, maar ook weinig realistisch is gezien de geringe bereidheid van bedrijven om buiten hun gemeentegrens te verhuizen. Om deze redenen is afgezien van ontwikkeling van (delen) van het gebied Laarbroek.
Het plangebied waar SHI zou willen vestigen is ter plekke van de agrarische bedrijven van de familie Heijligers. Door tevens in te zetten op de Warme Sanering Veehouderij komen financiële middelen ter beschikking voor de sanering van de varkenshouderij J. Heiligers. Daarmee wordt er financiële ruimte gecreëerd die het mogelijk maakt om SHI te vestigen op de locatie Laarbroek. De financiële middelen maken het mogelijk om de huidige milieubelasting aan te pakken, minder gewenste bedrijvigheid (2 veehouderijen) op dergelijk korte afstand van gevoelige bestemmingen te saneren en het gebied opnieuw in te richten. De middelen zijn echter niet dusdanig onbeperkt dat burgerwoningen kunnen worden opgekocht en burgers verplaatst. De ontwikkelvraag in combinatie met warme sanering veehouderij biedt de mogelijkheid om in het plangebied enerzijds een ontwikkelvraag naar een bedrijfslocatie te faciliteren en anderzijds een overbelaste milieukundige situatie voor een groter gebied dan het buurtschap te saneren.
Tevens is het plan beperkt tot de ontwikkeling van SHI zelf en het planologisch vestigen van de huidige nevenactiviteiten op Laarbroek 2-2a en Oliemolen 3. De risico’s die de gemeente in haar structuurvisie schetste voor ontwikkeling van Laarbroek, zowel op financieel gebied als het actief moeten aantrekken van ondernemers van buitenzij met de voorgestane ontwikkeling niet aan de orde. Er wordt namelijk direct voorzien in de behoefte. Daarnaast wordt er ook niet meer ontwikkeld dan strikt noodzakelijk. Op basis van de eerdere gedachtegang in de gemeentelijke structuurvisie Avance vormt Laarbroek derhalve een logische locatie voor bedrijventerrein-ontwikkeling ter afronding van het naastgelegen bestaande bedrijventerrein 't Hoogveld.
Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien de beleidsvelden naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling, dient onderzocht te worden welke milieuaspecten daarbij een rol kunnen spelen. Het is daarnaast van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten op zichte van hindergevoelige functies zoals woningen.
Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op verschillende onderzoeks- en milieuaspecten welke van belang zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet. Bij overige ruimtelijke besluiten is ook een inzicht in de bodemkwaliteit nodig op basis van artikel 3.2 Algemene wet bestuursrecht.
Dit betekent dat het aspect bodemkwaliteit voor vrijwel alle nieuwe ontwikkelingen, die met ruimtelijke plannen mogelijk worden gemaakt, onderzocht moet worden.
In dat kader is op het terrein aan de Oliemolen / Laagveld / Laarbroek te Asten op 23 april 2020 door Archimil een verkennend bodemonderzoek (Rapportnummer: 2983R036) uitgevoerd voorgeschreven in de Nederlandse norm NEN 5740. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 6.
Het onderzoek is uitgevoerd op basis van de resultaten van het vooronderzoek van de onderzoekslocatie en de directe omgeving. Op basis van de in het vooronderzoek verzamelde gegevens is de locatie deels als onverdacht en deels verdacht beschouwd. Veld- en laboratorium werkzaamheden zijn derhalve uitgevoerd conform de betreffende strategieën uit de NEN 5740.
Uit het onderzoek volgt dat ter plaatse van de weilanden plaatselijk een lichte verontreiniging in de bovengrond en het grondwater is aangetroffen. De ondergrond is niet verontreinigd met één van de componenten waarop is onderzocht. Ter plaatse van de voormalige weg door de weilanden is op één plaats een lichte bijmenging met puin aangetroffen. Deze puinhoudende grond is licht verontreinigd is met koper en zink. Het mengmonster van de resterende bovengrond is niet verontreinigd met één van de componenten uit het standaardpakket.
Ter plaatse van het erf worden plaatselijk lichte tot matige bijmengingen met puin aangetroffen. Op basis van NEN5707 kan de puinhoudende grond niet zonder meer als onverdacht voor het voorkomen van asbest worden beschouwd. Gezien echter de historie wordt een onderzoek voor de achterzijde (noordzijde) van het terrein (ondermeer terreindeel C) niet noodzakelijk geacht. De ontwikkelingen hebben hier na 1993, instelling van het asbestverbod, plaatsgevonden. Er is vooralsnog dan ook geen reden om de bodem als verdacht voor asbest te beschouwen.
Achter de woning Laarbroek 2 is op twee plaatsen een sterke verontreiniging met zware metalen aangetroffen in de bodem onder de verharding. De aangetroffen gehaltes aan zware metalen vormen aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek, om de omvang van de verontreinigingen te bepalen.
Deze locatie is verhard met klinkers danwel beton, er is geen sprake van blootstellingsrisico’s in de huidige situatie. Het feitelijk gebruik van de locatie zal niet wijzigen. Dit onderzoek kan op termijn plaatsvinden en vormt geen bezwaar voor de voorgenomen bestemmingswijziging.
Op één plaats heeft de bovengrondse opslag van huisbrandolie danwel diesel plaatsgevonden. Noch in de bovengrond noch in het grondwater zijn hier verontreinigingen met minerale olie aangetroffen.
Ter plaatse van het als verdacht onderzochte erf is de puinhoudende grond van het onverharde terrein licht verontreinigd met zink. De sporen puinhoudende grond onder de verhardingen is niet verontreinigd met één van de componenten uit het standaardpakket. Het mengmonster van de zintuiglijk schone grondmonsters uit de bovengrond van het zuidwestelijke terreindeel is licht verontreinigd met PCB’s. De resterend onderzochte mengmonsters zijn niet verontreinigd met één van de componenten uit het standaardpakket.
Het grondwater is diffuus licht verontreinigd met zware metalen. Op één plaats, achter de woning Laarbroek 2, is een sterke verontreiniging met barium aangetroffen. De oorzaak hiervan is onduidelijk. Peilbuis 139 ligt op het terreindeel waar het feitelijk gebruik niet wijzigt, de aanwezigheid van deze verontreiniging in het grondwater staat het huidige en voorgenomen gebruik niet in de weg.
Betekenis voor het plangebied
Naar aanleiding van bovenstaande conclusies wordt opgemerkt dat, op basis van de onderzoeksresultaten, er geen restricties gesteld hoeven te worden aan de voorgenomen ontwikkelingen op de locatie.
Aan de noordzijde zal het daadwerkelijke gebruik wijzigen (terreindelen A, B, C) en aan de zuidzijde (terreindelen DEFG) zullen vooralsnog geen substantiële wijzigingen plaatsvinden. In het bodemonderzoek uitgevoerd door Archimil is voor een aantal plaatsen geconstateerd dat mogelijk vervolgonderzoek nodig is indien ingrepen plaatsvinden. Het daadwerkelijke gebruik en feitelijke bestemming zal op deze plaatsen echter niet wijzigen als gevolg van onderhavig plan.
Bij de verontreiniging met zware metalen (boringen 146, 180) is sprake van een verharding die zal worden gehandhaafd. Er zijn hier geen wijzigingen van het daadwerkelijke gebruik voorzien op afzienbare termijn. De verontreiniging ligt onder de verharding, er is geen sprake van blootstellingsrisico's. Alvorens hier graafwerkzaamheden plaats kunnen vinden (bijvoorbeeld bij wijziging van gebruik of aanleg van infra) zal een nader onderzoek uitgevoerd moeten worden. Feitelijk is in de huidige situatie al sprake van een "gesaneerde locatie", deze verontreiniging staat herbestemming van de locatie dan ook niet in de weg.
Bij boring 168 (kippenren) wijzigt het daadwerkelijke gebruik niet; de kippenren blijft gehandhaafd. Indien wijzigingen worden aangebracht aan de ren of het gebruik ter plekke wijzigt zal op een zeker moment een onderzoek naar asbest plaats moeten vinden. Op basis van de veldwaarnemingen zal hier geen sprake zijn van actuele risico's. Zo er al sprake zal zijn van een verontreiniging dan zal een eventuele sanering van deze verontreiniging niet dermate omvangrijk zijn. Vorenstaande staat de beoogde herbestemming niet in de weg.
Bij boring 161 (1 cm zandlaagje onder klinkers) is middels XRF weliswaar een verhoogd gehalte lood aangetroffen. Analytisch is dit niet bevestigd. Lood <10 mg/kgds is aangetroffen in een mengmonster van 5 monsters, zodat in één monster niet meer dan 50 mg/kgds aanwezig zou kunnen zijn. Nader onderzoek hiernaar wordt niet noodzakelijk geacht. Daarbij komt dat, zo er al sprake zou zijn geweest van een verontreiniging met metalen, deze onder een klinkerverharding ligt en er derhalve feitelijk in de huidige situatie al sprake is van een "gesaneerde locatie".
Er zal geen sprake van actuele humane, ecologische of verspreidingsrisico's, de aanwezige verontreinigingen zijn niet dermate omvangrijk dat deze een herbestemming financieel of uitvoeringstechnisch in de weg staan en voor de voorgenomen wijzigingen van het gebruik vinden geen graafwerkzaamheden plaats ter plaatse van een mogelijk geval van ernstige verontreiniging. Nader onderzoek in het kader van de bestemmingswijziging wordt niet nodig geacht. Uitvoering van het plan kunnen vanuit bodemhygiënisch oogpunt dan ook doorgang vinden.
Wanneer graafwerkzaamheden nabij de boringen 146/180 voorzien zijn dan dient hiertoe een BUS-melding te worden opgesteld en ingediend. Het advies is hier t.z.t. een nader onderzoek uit te voeren. De overige, lichte, verontreinigingen in de bovengrond vormen geen aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek conform de Circulaire Bodemsanering. De aanwezigheid van bovengenoemde componenten vormt, gezien de concentraties, vanuit milieuhygiënisch oogpunt, geen bezwaar.
Gelet op de aangetroffen concentratie aan barium in het grondwater ter plaatse van peilbuis 139 dient volgens de Circulaire Interventiewaarden Bodemsanering een nader onderzoek naar herkomst en verspreiding te worden ingesteld. Aangezien direct contact met het grondwater niet te verwachten is blijft het risico uit oogpunt van volksgezondheid en milieuhygiëne beperkt. Er wordt geadviseerd, voorafgaand aan een eventueel nader onderzoek, een herbemonstering van het grondwater en analyse op metalen uit te laten voeren om zo de natuurlijke fluctuaties te kunnen bepalen. Op basis van deze aanvullende analyseresultaten kan worden bekeken of er eventuele vervolgstappen ondernomen dienen te worden.
Aangezien direct contact met het grondwater niet te verwachten is blijft het risico uit oogpunt van volksgezondheid en milieuhygiëne beperkt. Het is echter raadzaam om geen freatisch grondwater te gebruiken voor consumptieve doeleinden, zoals het besproeien van gewassen en/of drenken van dieren.
Indien, bijvoorbeeld bij bouwactiviteiten, grond vrijkomt die op een andere locatie zal worden hergebruikt dan dient bepaald te worden wat de kwaliteit is in het kader van het besluit bodemkwaliteit.
Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van de voorgenoemde geluidsbronnen. Indien een bestemmingsplan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan staat geluidproducerende functies toe in de vorm van bedrijvigheid. Derhalve is een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd waarin de in de omgeving optredende geluidniveaus ten gevolge van het bedrijventerrein in de toekomstige situatie in kaart zijn gebracht en vervolgens getoetst aan de geluidgrenswaarden van de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009.
Grenswaarden volgens de VNG-publicatie
Voor de beoordeling of sprake is van een goede ruimtelijke ordening is in het akoestisch onderzoekgebruik gemaakt van bijlage 5 uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. Deze bijlage omschrijft voor de beoordeling van geluidhinder het volgende stappenplan (stap 1 t/m 4):
![]() |
Geluidsgrenswaarden VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” uit 2009 1 Excl. piekgeluiden door aan- en afrijdend verkeer |
De planlocatie en de te toetsen woningen liggen overeenkomstig de VNG-brochure gn in gebiedstype “gemengd gebied”.
Door Aelmans Ruimte, Omgeving & Milieu BV is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (22 juni 2020, M198165.006.001.R3/GGO) en bijgevoegd als Bijlage 7. In een aanvullend akoestisch onderzoek (20 oktober 2020, M198165.014.001.R1/JGO) zijn de akoestische gevolgen van de maaiveldverhoging onderzocht en is de verkeersgeneratie op basis van de maximale CROW normen onderzocht. Dit aanvullende akoestisch onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 8. Het aanvullende onderzoek van 20 oktober 2020 wijzigt de conclusies van het akoestisch onderzoek van 22 juni 2020 niet.
Directe hinder
Uit de berekeningsresultaten volgt dat ter plaatse van alle woningen en tuinen wordt voldaan aan de gestelde geluidseisen van stap 2 voor gemengd gebied, zijnde 50 dB(A) etmaalwaarde voor het Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en 70 dB(A) etmaalwaarde voor het Maximale geluidsniveau. Daarbij is rekening gehouden met de realisatie van een geluidsscherm met een hoogte van 2,5 meter ten westen van Oliemolen 10 om de geluidemissie naar de omgeving te beperken. De Handleiding meten en rekenen industrielawaai stelt de criteria dat de massa van het te plaatsen scherm tenminste 10kg/m² moet bedragen. Verder is het van belang dat het een scherm betreft dat kierdicht is.
Indirecte hinder
Doordat het planvoornemen een directe ontsluiting heeft op bedrijventerrein Laagveld komt het aan- en afrijdend verkeer ten gevolge van het planvoornemen bij het verlaten van de inrichtingsgrenzen direct op een voor meerdere bedrijven functionerende ontsluitingsroute (Laagveld). In de bestaande situatie vinden al transportbewegingen plaats van onder andere Slachthuis Henk van Kemenade, Geboers transport & logistiek, Gebroeders Hoefnagels transport en de Vriescentrale Asten BV.
Verkeer wordt beschouwd als opgenomen in het heersende verkeersbeeld als het zich qua snelheid, rij- en stopgedrag niet meer onderscheidt van het overige verkeer dat zich op de weg kan bevinden. In het planvoornemen vindt het optrekken en remmen van het verkeer t.b.v. de voorgenomen bedrijven SHI en Heijligers plaats binnen en nabij de grens van het plangebied / inrichtingsgrens (aan het begin van het Laagveld, ter hoogte van het slachthuis en het transportbedrijf, begin van de bestaande openbare transportroute van het bedrijventerrein). Het verkeer t.g.v. de het planvoornemen legt samen met het verkeer van het naastgelegen transportbedrijf en slachterij ca. 125 meter af (constante snelheid zonder te hoeven stoppen), voordat een woning van derden gepasseerd wordt. De vrachtwagens van de vriescentrale direct tegenover deze woning manouevreren, remmen en trekken op direct naast deze woningen.
Er is in het planvoornemen geen sprake van indirecte hinder omdat de verkeersbewegingen als gevolg van het planvoornemen direct opgenomen worden in het heersende verkeersbeeld. Door de ontsluiting van het hele planvoornemen plaats te laten vinden via het bedrijventerrein Laagveld wordt indirecte hinder voorkomen en daarmee is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Het plan wijzigt geen bestaande wegen. Binnen de grens van het plangebied is aan de oostzijde van SHI een strook met een verkeersbestemming opgenomen, op verzoek van de gemeente Asten. Deze verkeersbestemming is slechts een 'reservering van ruimte' voor eventuele ontsluiting van mogelijke toekomstige bedrijven op de landbouwpercelen ten noorden van het plangebied. Op dit moment zijn er geen concrete plannen voor de ontwikkeling van het gebied ten noorden van het plangebied en dus ook niet voor de realisatie van een weg op deze plek. Omdat er geen sprake is van concrete ontwikkelingen en/of concrete plannen is voor deze strook met verkeersbestemming geen wegverkeerslawaai berekend.
Dierenpension Laarbroek 4
Door NIPA milieuadvies is op 28 mei 2020, ten behoeve van Dierenpension 't Laarbroek op Laarbroek 4, een aanvullend akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd met kenmerk 18394. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 9.
Omdat in het planvoornemen de nieuwe bedrijfsgebouwen relatief dicht bij de bedrijfsgebouwen van Dierenpension Laarbroek 4 liggen, en de nieuwe gebouwen groter van afmeting zijn, wordt mogelijk vanwege extra reflectie de geluidemissie naar de omgeving beïnvloed. In dit aanvullende onderzoek zijn de akoestisch gevolgen van het dierenpension én het planvoornemen (cumulerende effecten) inzichtelijk gemaakt bij de relevante woningen van derden en vergeleken met de bestaande situatie.
Uit de berekeningresultaten volgt dat door het planvoornemen het langtijdgemiddelde geluidniveaus met ten hoogste 1 dB toeneemt. Het hoogste geluidniveau van het dierenpension is in zowel de bestaande als toekomstige situatie 30/23/16 dB(A) in dag/avond/nachtperiode. Er wordt op alle rekenpunten nog steeds ruim voldaan aan de grenswaarden in het Activiteitenbesluit. De maximale geluidsniveaus veranderen niet door het planvoornemen. Het maximale geluidniveau van het dierenpension is ten hoogste 51 dB(A) in de dagperiode (door blaffende honden in buitenkennels). In de avond- en de nachtperiode zijn geen relevante maximale geluidniveaus waarneembaar. Er wordt ook in het planvoornemen nog steeds voldaan aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit.
Betekenis voor het plangebied
Uit het bovenstaande blijkt dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Daarnaast is een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende bestaande woningen gewaarborgd. Er wordt ten westen van Oliemolen 10 een geluidsscherm van 2,5 meter hoog geplaatst. Deze geluidreducerende maatregel wordt met een voorwaardelijke verplichting gewaarborgd in de regels van dit bestemmingsplan.
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL. Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:
Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de planontwikkeling voldoet aan het NIBM-criterium. Ook de verkeersgeneratie op de wegen in de omgeving is van belang.
Het planvoornemen behoort vanwege de relatief beperkte omvang automatisch tot de categorie van gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging. Een toets aan de 3%-grens (bijdrage aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide) kan derhalve achterwege blijven. De blootstelling aan luchtverontreiniging dient echter wel in kaart te worden gebracht en te worden getoetst aan de hierbij gestelde eisen.
Middels de NSL-Monitoringstool zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 ter plaatse van het plangebied voor de jaren 2020 en 2030 bepaald. Rekenpunt 53899 is nabij het plangebied gelegen. De concentraties en een grafische weergave hiervan zijn in de navolgende figuren opgenomen. Uit de controle blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5 voor de jaren 2020 en 2030 niet worden overschreden.
![]() |
Uitsnede NSL-monitor 2020 |
![]() |
Uitsnede NSL-monitor 2030 |
De achtergrondconcentraties in de omgeving van het plangebied bedragen in 2020:
In 2030 zijn de achtergrondconcentraties volgens de prognose gedaald tot:
Door de loop der jaren vertonen de achtergrondconcentraties een dalende trend oa. vanwege de modernisering van voertuigen (minder uitstoot). Deze dalende trend wordt komende jaren voortgezet. In het plangebied en in de omgeving is geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarden voor (zeer) fijn stof of stikstofdioxide.
Bijdrage van de te saneren veehouderijen
De huidige veehouderijen veroorzaken PM10 en NO2 emissies door het houden van dieren (stalemissies), gebruik van mobiele werktuigen (tractoren), CV-ketels (in de varkensstallen) en aan- en afrijdend verkeer. Deze bijdrage maakt onderdeel uit van de vermelde achtergrondconcentraties en vallen weg als de veehouderijen gesaneerd zijn. De vergunde PM10-emissie van de veehouderijen ziet toe op stalemissies (WEB BVB):
Uit de omgevingsvergunning voor Laarbroek 2/2a valt af te leiden dat gemiddeld 1,5 zware voertuigen per etmaal op het bedrijf komen (gemiddeld 3 zware voertuigbewegingen). Aangenomen wordt dat dit ook geldt voor Oliemolen 3. Verder wordt de aanname gedaan dat per etmaal gemiddeld 6 lichte voertuigen op iedere veehouderij komen. Ten aanzien van seizoensgebonden activiteiten (mest afvoeren en mest uitrijden en aanvoer en inkuilen van ruwvoer) ligt de verkeersgeneratie en de inzet van zware voertuigen gedurende een aantal dagen vele malen hoger. Voor de landbouwkundige bewerking van de landbouwgronden worden periodiek zware landbouwvoertuigen ingezet.
PM10 emissies te saneren veehouderijen en planvoornemen
Het saneren van de veehouderijen en het realiseren van het planvoornemen resulteert per saldo in een aanzienlijke afname van de fijn stof emissies PM10 (afname van 455 kg/jr naar 58 kg/jr = -/- 87%). Het is aannemelijk dat de achtergrondconcentratie PM10 ook zal dalen. Zie onderstaande tabel voor de berekening van de PM10 emissie van het planvoornemen (verkeer) en de bestaande situatie (stalemissies en verkeer).
![]() |
PM10 emissie planvoornemen versus PM10 emissie bestaande veehouderijen, jaar 2020 |
Met de NIBM-tool 2020 van het Ministerie van I&W kan een 'worst-case' berekening worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als we de verkeersbewegingen o.b.v. CROW invoeren volgt uit de NIBM-tool dat de bijdrage aan de concentratie NO2 'mogelijk in betekende mate' is. Deze bedraagt 3,52 µg/m3. Gezien de huidige achtergrondconcentratie van 16-20 µg/m3 en de dalende trend komende jaren, is het niet aannemelijk dat door het planvoornemen in 2022 (gebruiksfase) de grenswaarde voor NO2 van 40 µg/m3 zal worden overschreden.
![]() |
NIBM-tool 2020 |
De tool rekent met worstcase-uitgangsgegevens en worstcase emissiefactoren en geeft daardoor een forse overschatting van de bijdrage NO2. De tool rekent voor 2020 met een NO2-emissiefactor van 0,09418 g/km voor lichte voertuigen en 0,419 g/km voor zware voertuigen. Uit de in maart 2020 door het Ministerie van I&W gepubliceerde 'Emissiefactoren voor niet-snelwegen' kan afgeleid worden dat voor het jaar 2022 en het (hier van toepassing zijnde) wegtype 'stad doorstromend' een emissiefactor geldt van 0,058 g/km voor lichte voertuigen en 0,183 g/km voor zware voertuigen. Dit ongeveer de helft van de waarde waar de NIBM-tool mee rekent. Daarbij is de verkeersgeneratie die is ingevoerd in de NIBM-tool gebaseerd op CROW-normering en daarmee een overschatting (worstcase benadering), zie de toelichting in 3.4.1 Verkeer.
Door de sanering van beide veehouderijen vallen ook de huidige NOx/NO2-emissies weg. Dit gaat om emissies van (oude) CV-ketels, landbouwvoertuigen, aan- en afrijdend verkeer en pieken gedurende enkele achtereenvolgende dagen bij seizoensgebonden activiteiten zoals mest uitrijden, mest afvoeren en inkuilen ruwvoer.
Betekenis voor het plangebied
In en in de omgeving van het plangebied is geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarden voor (zeer) fijn stof of stikstofdioxide.
Het planvoornemen leidt waarschijnlijk per saldo tot een toename van NOx-emissie door de verkeersgeneratie van SHI. Bij de huidige achtergrondconcentratie NOx van 16-20 µg/m3 in de omgeving van het plangebied, een onbepaalde afname van de NOx/NO2 emissie door het saneren van de veehouderijen en een worstcase toename van slechts 3,52 µg/m3 door het planvoornemen en een grenswaarde van 40 µg/m3, kan geconcludeerd worden dat bij het planvoornemen ruimschoots voldaan wordt aan de wettelijke grenswaarde voor NO2.
Daarnaast resulteert het planvoornemen per saldo in een afname van de (zeer) fijn stof emissie. Deze afname is dermate groot dat aangenomen kan worden dat er geen toename van de achtergrondconcentratie PM10 in en in de omgeving van het plangebied zal optreden.
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat vanuit het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen bestaan in het kader van dit bestemmingsplan.
In de landelijke regelgeving zijn kwaliteitseisen en normen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel is om bepaalde risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze bedoelde risico's hangen vooral samen met:
Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:
Voor de eerste doelstelling is het begrip plaatsgebonden risico (PR) van belang. De norm voor het plaatsgebonden risico is 10-6, die als een contour om een risicovolle inrichting en aan weerszijden langs een transportroute of buisleiding ligt. Binnen die contour zijn ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (BEVI) geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan. Voor beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het BEVI geldt die norm als richtwaarde. Een soortgelijke normstelling en systematiek geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen.
Bij de realisatie van de tweede doelstelling staat het begrip groepsrisico (GR) centraal. Het
groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar wel een oriënterende waarde, die als ijkpunt geldt bij het zoeken naar maatschappelijk aanvaardbare grenzen.
Op grond van artikel 13 BEVI dient het bevoegd gezag bij nieuwe ruimtelijke plannen die nieuwe (kwetsbare) objecten mogelijk maken een verantwoording van het groepsrisico uit te voeren. Een soortgelijke regeling geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen op basis van respectievelijk het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB).
Voor het plangebied is beoordeeld of sprake is van activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen en in de omgeving van het plangebied, die mogelijk risico's zouden kunnen opleveren. Meer specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die aangewezen zijn in het BEVI, waaronder LPG-tankstations, transportroutes over weg/spoor/water en buisleidingen.
![]() |
Uitsnede risicokaart, locatie plangebied is rood omcirkeld |
Inventarisatie
Om de mogelijke aanwezigheid van risicobronnen in de omgeving van het plangebied inzichtelijk te krijgen is een inventarisatie uitgevoerd. Bij de inventarisatie van risicobronnen rondom het plangebied is gebruik gemaakt van de “Risicokaart Nederland” - www.risicokaartnederland.nl (samenwerking van het Rijk, de provincies en de gemeenten).
Met behulp van de risicokaart is een inventarisatie gemaakt van de in de omgeving van het plangebied aanwezige bronnen. In voorgaande figuur is een uitsnede weergegeven van de risicokaart. In het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen relevante risicobronnen aangetroffen. De dicht bijzijnde inrichting (Tankstation Nobis Asten B.V. een tankstation met LPG) is op een afstand van ca. 800 meter gelegen. Tevens zijn er geen buisleidingen in de directe nabijheid gelegen.
Wel bevindt het plangebied zich nabij een transportroute waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Op ongeveer 0,4 km afstand ligt de Rijksweg A67, afrit 35 (Someren) – afrit 38 (Helden), waarover vervoer van de stofcategorieën zoals in navolgende tabel is opgenomen plaatsvindt. Daarnaast wordt per stofcategorie het aantal ketelwagens en de maximale effectafstand tot een overlijdenskans van 1% aangegeven.
![]() |
Gegevens Rijksweg A67 op basis van Basisnet weg |
De Rijksweg A67 (wegvak B112) bevat geen groepsrisico, echter wel een plaatsgebonden risico van 32 meter en een plasbrandaandachtsgebied. Op basis van het Basisnet weg kan worden geconcludeerd dat het plangebied niet is gelegen binnen de plaatsgebonden risicocontour van de rijksweg. Het plangebied is wel gelegen binnen maximale effectafstand als gevolg van toxische vloeistoffen (LT1 en LT2) en toxische gassen (GT3 en GT4).
Indien risicobronnen op meer dan 200 meter afstand van het plangebied zijn gelegen hoeft geen berekening plaats te vinden van de (toename van) de hoogte van het groepsrisico. Op meer dan 200 meter heeft de aanwezigheid van personen namelijk geen significant effect meer op de hoogte van het groepsrisico.
Uit de uitgevoerde inventarisatie is echter wel gebleken dat het plangebied gelegen is binnen de maximale effectafstand van een transportroute. Het invloedsgebied van de A67 bedraagt 4 kilometer in verband met het transport van toxische gassen op dit traject. Conform artikel 7 en 9 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) dient in te worden gegaan op de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid en dient advies te worden ingewonnen bij de Veiligheidsregio. Gelet op de afstand tot de snelweg kan worden volstaan met het standaardadvies van de Veiligheidsregio.
Beperkte verantwoording groepsrisico
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van toxische stoffen en toxische gassen. Het bijbehorend scenario is een toxisch scenario (incident met toxische stoffen).
Door een incident met een tankwagen of tankwagon met toxische vloeistof scheurt de tankwand. Een groot deel van de toxische vloeistof stroomt in korte tijd uit. De toxische vloeistof vormt een plas. De toxische damp wordt meegevoerd door de wind. Tevens kan er een incident plaatsvinden tijdens het vervoer van een toxisch gas. Dit resulteert eveneens in een toxische damp die wordt meegevoerd door de wind.
Bestrijdbaarheid
Bronbestrijding is bij een toxische vloeistof mogelijk door de vloeistof af te dekken. Hierdoor wordt de verdamping verminderd. Voor toxische gassen kan alleen aan bronbestrijding worden gedaan indien het om een lekkage gaat. De brandweer kan dan proberen om het gat te dichten. Effectbestrijding is tevens mogelijk door de concentratie te verdunnen, bijvoorbeeld met behulp van een waterscherm. Dit is alleen mogelijk als de brandweer tijdig aanwezig is. Bij een toxisch incident is het belangrijk dat de bestrijding plaatsvindt vanaf bovenwinds gebied (daar waar de wind vandaan komt). Het is daarom belangrijk dat de bron tweezijdig bereikbaar is.
Bij het ineens vrijkomen van de gehele inhoud van de tank, zal deze effectbestrijding lastig te realiseren zijn. De mogelijkheden voor slachtofferreductie worden bepaald op basis van de mogelijkheden om de vergiftiging te behandelen. Slachtofferreductie is ook mogelijk door snelle ontruiming/evacuatie. Het niet of korter blootstellen aan een toxische stof zal het aantal slachtoffers verminderen.
Zelfredzaamheid
De zelfredzaamheid geeft aan in welke mate de aanwezigen in het plangebied in staat zijn zich op eigen kracht in veiligheid te brengen. Functie-indeling, infrastructuur, bebouwing, communicatie en alarmering kan op verschillende manieren op zelfredzaamheid inspelen. Zoals door het toepassen van luchtdichte afsluiting in de gebouwen, zodat mensen bij het vrijkomen van een toxische wolk veilig binnen kunnen blijven. Of het wegenplan zodanig inrichten dat de mensen van de risicobron weg kunnen vluchten.
De duur van de blootstelling is van invloed op de ernst van het letsel. Snel reageren, naar binnen vluchten en ramen en deuren sluiten is bij dit scenario dus van belang. Hierbij is wel belangrijk dat de gebruikers van de omgeving goed geïnformeerd zijn over het juiste zelfreddende gedrag.
Bij een toxische wolk kunnen mensen komen te overlijden als gevolg van blootstelling aan de toxische stof. Of mensen daadwerkelijk komen te overlijden is afhankelijk van de dosis, die bestaat uit de blootstellingsduur en de concentratie waaraan de persoon is blootgesteld.
Het beste advies bij het vrijkomen van een toxische wolk als gevolg van een incident is te schuilen, mits ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden (safe-haven-principe). Bij voorkeur dienen de nieuwe woningen te zijn uitgerust met voorzieningen waarmee toxische stoffen kunnen worden buitengesloten, zoals uitschakelbare mechanische ventilatie en luchtdicht afsluitbare gevelelementen.
Indien dit niet mogelijk is, kan ervoor gekozen worden om te vluchten. Bij een toxische wolk dient gevlucht te worden haaks op de wolk. Voor het plangebied geldt dat er voldoende vluchtwegen in oostelijke en westelijke richting aanwezig zijn om het plangebied in geval van calamiteit zo snel mogelijk te ontvluchten. Voor hulpverleningsdiensten is het van belang dat aanwezigen tijdig gewaarschuwd worden. Dit kan met behulp van het zogenaamde waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS).
Het WAS-netwerk is dekkend voor het plangebied. Het gebruik van WAS, eventueel aangevuld met het gebruik van SMS-alert kan er aan bijdragen dat het aantal slachtoffers tot een minimum wordt beperkt.
Resteffect
Het resteffect van een toxische wolk is moeilijk in te schatten. Gezien de afstand tot de Rijksweg (ongeveer 2 kilometer) is het risico op dodelijke slachtoffers nihil.
Betekenis voor het plangebied
Er bevinden zich geen risicobronnen binnen een straal van 200 meter van het plangebied. Er hoeft hierdoor geen berekening plaats te vinden van de (toename van) de hoogte van het groepsrisico. Gezien het feit dat het groepsrisico ten gevolge van het plan zeer beperkt toeneemt, heeft een beperkte verantwoording van het groepsrisico plaatsgevonden. Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre externe veiligheidsrisico’s in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag. Voor de onderdelen bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid dient het bevoegd gezag deze verantwoording (wettelijk) verplicht ter advisering aan de brandweer/veiligheidsregio voor te leggen.
De Veiligheidsregio Brabant Zuidoost heeft laten weten de verantwoording te onderschrijven en ziet geen reden voor het maken van op- of aanmerkingen of voor aanvullend advies. Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor onderhavig initiatief.
Zowel in het kader van een goede ruimtelijke ordening als vanuit milieuwet- en regelgeving wordt gestreefd naar het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten, met als doel het handhaven en waar mogelijk bevorderen van een goede kwaliteit van het leefmilieu. Dit gebeurt onder andere door het fysiek scheiden van milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige objecten (zoals woningen) door het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding daartussen. Deze ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand, hetgeen ook wel wordt aangeduid als milieuzonering. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt in de praktijk gebruik gemaakt van VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering, editie 2009" (verder: VNG-uitgave). De VNG-uitgave geeft op systematische wijze informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala aan bedrijfsactiviteiten. De handreiking is oorspronkelijk bedoeld als hulpmiddel bij de ruimtelijke planvorming. Uit de rechtspraak van de Afdeling vloeit voort dat de handreiking als hulpmiddel is erkend. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor veelvoorkomende milieubelastende activiteiten richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies, uitgaande van een gemiddeld modern bedrijf.
Deze lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. In de onderstaande tabel staan de richtafstanden bij de verschillende bedrijfscategorieën weergegeven.
![]() |
Richtafstanden per bedrijfscategorie |
Werking handreiking op hoofdlijnen
In de handreiking zijn bedrijven en bedrijfsactiviteiten ingedeeld in typen (milieubelastende) bedrijvigheid, gerangschikt naar SBI-code. Dit betekent dat er is gestandaardiseerd en dat is uitgegaan van gemiddelde situaties. De hieruit voortvloeiende richtafstanden (10 tot 1500 meter) geven een indicatie van de te verwachten milieubelasting. Deze milieubelasting dient vervolgens te worden afgezet tegen de belasting waarvan in de omgeving al sprake is. Ook dit is gestandaardiseerd, in dit geval in twee omgevingstypen: 'rustige woonwijk/rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'.
Samengevat dient men als volgt te werk te gaan:
Gemotiveerd toepassen
Soms is niet geheel duidelijk in welke categorie een bepaalde situatie valt. Ook kan een feitelijke situatie significant verschillen als gevolg van specifieke bedrijfsprocessen, hinderbeperkende maatregelen, de concrete inrichting van het bedrijf en/of de geldende milieuvergunning. De daadwerkelijke milieubelasting kan in dat geval aanzienlijk afwijken van de uitgangspunten die gehanteerd zijn bij het bepalen van de standaard richtafstanden.
Dit is de reden dat de Afdeling heeft bepaald dat de richtafstanden niet zonder meer overgenomen mogen worden: er dient te worden gemotiveerd waarom welke afstanden gelden (ofwel waarom een situatie in een bepaalde categorie valt) en waarom hier (eventueel) van kan worden afgeweken. Voor een onderzoek naar de milieuzonering kan daarom concreet en gedetailleerd onderzoek naar de feitelijke milieubelasting zinvol of noodzakelijk zijn. De handreiking bevat hiervoor een aantal stappenplannen.
In een intensief gebruikt gebied met veel functies en "bedrijvigheid" wordt vaak minder hinder ervaren van een milieubelastende activiteit dan in een rustige woonwijk. Dit heeft onder andere te maken met acceptatie, gewenning en achtergrondbelasting. De VNG-uitgave hanteert twee omgevingstypes:
De planlocatie is overeenkomstig de VNG-brochure gelegen in gebiedstype 'gemengd gebied'.
Bij nieuwe bedrijvigheid dient rekening te worden gehouden met omliggende gevoelige bestemmingen. De nieuw mogelijk gemaakte bedrijvigheid dient op een verantwoorde afstand te blijven van bijvoorbeeld bestaande woningen.
Bedrijfsmatige functies
Met het planvoornemen wordt nieuwe bedrijvigheid mogelijk gemaakt. Daarnaast worden de bestaande bedrijfswoningen binnen het plangebied herbestemd tot burgerwoningen. Uit de VNG-brochure blijkt dat bij woningen geen sprake is van een milieuzone ten opzichte van anderen. Daarnaast zijn binnen het plangebied bedrijven als bedoeld in categorie 2 en 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan, zoals regulier toegestaan op de bedrijventerreinen binnen de gemeente Asten. Specifiek worden twee bedrijven groter dan 5.000 m² toegestaan en een bedrijf tot 1500 m². Omdat er sprake is van gemengd gebied, worden de normale richtafstanden met één stap verkleind. Een 'gemengd gebied' is namelijk een gebied met een matige tot sterke functiemenging, waarbij minder hinder wordt ervaren van een milieubelastende activiteit.
Categorie | VNG richtafstand | Richtafstand gemengd gebied |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
SHI levert verfgereedschap, elektra, ijzerwaren en sanitair producten. Kern van de activiteiten van SHI zijn het opslaan en het verwerken van de aangeleverde producten en goederen tot bestellingen voor zakelijke en particuliere klanten. Groothandels kennen een variëteit aan categorieën. Conform bedrijfsactiviteit VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering valt SHI binnen de categorieën:
Geur | Stof | Geluid | Gevaar | Cat. | |
Groothandel in ijzer- en metaalwaren | 0 | 0 | 30 | 0 | 3.1 |
Overige groothandel | 0 | 0 | 10 | 0 | 2 |
Het elektrotechnisch installatiebedrijf houdt zich bezig met het installeren, onderhouden en verkopen van benodigdheden voor elektrotechnische installaties, van elektrotechnische bouwinstallaties en van verwarmings- en luchtbehandelingsapparatuur, en luchtwasinstallaties met name in de agrarische (veehouderij) sector. Ten behoeve van de agrarische klanten worden tevens containers gebouwd als losse installaties voor het bewerken, zuiveren van water, mest en andere vloeistoffen. Voor zowel de containers als luchtbehandelingskasten is sprake van diverse metaalbewerking. Op basis van de voorgenomen bedrijfsactiviteiten met kantoor, magazijn, werktuigenberging en werkplaats valt de bedrijfsactiviteit conform VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering binnen de categorieën:
Geur | Stof | Geluid | Gevaar | Cat. | |
elektrotechnische industrie n.e.g | 10 | 0 | 10 | 0 | 2 |
vervaardigen producten van metaal 'constructiewerkplaats, gesloten gebouw' | 10 | 10 | 50 | 10 | 3.2 |
Omdat het bedrijf tevens in de constructiewerkplaats delen van luchtbehandelingsinstallaties in elkaar zet, kan het tevens worden aangemerkt als een bedrijf dat apparaten produceert vallend onder de categorie:
vervaardigen van apparaten productie oppervlak <2000 m2 | 10 | 10 | 50 | 10 | 3.2 |
In de planregels is voor de constructiewerkplaats een oppervlaktemaat opgenomen van maximaal 2000 m2.
Het bouwbedrijf betreft een kleinschalig aannemersbedrijf dat op de huidige locatie materiaal en materieel stalt in een van de te saneren agrarische bedrijfsgebouwen. Conform bedrijfsactiviteit VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering valt dit bedrijf binnen de categorie:
Geur | Stof | Geluid | Gevaar | Cat. | |
Aannemersbedrijf met werkplaats b.o. <1.000m2 | 0 | 0 | 10 | 0 | 2 |
Naast de burgerwoningen in het plangebied zelf bevinden zich in de nabijheid van het plangebied nog twee burgerwoningen (Oliemolen 1 en 3) die een bestemming 'Wonen' hebben en een bedrijfswoning aan de Laarbroek 4. Het bestemmingsvlak voor de beoogde te realiseren bedrijven komt op een kleinere afstand dan 30 respectievelijk 50 meter te liggen van de bestemming 'Wonen'. Dit betekent dat voor het gedeelte van het bestemmingsvlak op kortere afstand dan 30 meter, bedrijfsactiviteiten tot maximaal categorie 2 zijn toegestaan en voor het gedeelte op grotere afstand dan 30 meter maar op kortere afstand dan 50 meter bedrijfsactiviteiten tot maximaal categorie 3.1 zijn toegestaan. In onderstaande figuur zijn de milieurichtafstanden weergegeven voor de huidige agrarische situatie en de gewenste nieuwe situatie. De milieurichtafstanden zijn bij omgevingstype 'gemengd gebied' als volgt:
Milieucategorie | Afstand (m) | Kleur |
2 | 10 | groen |
3.1 | 30 | blauw |
3.2 | 50 | geel |
4.1 | 100 | rood |
4.2 | 200 | paars |
![]() |
Huidige milieuzonering |
![]() |
In acht te nemen afstanden t.o.v. gevoelige functies |
![]() |
Toedeling van milieucategorieën met bijbehorende milieuzonering |
Door middel van bovenstaande zonering in bedrijfsactiviteiten wordt vastgelegd dat altijd wordt voldaan de milieurichtafstanden. Tevens is sprake van een forse reductie van milieubelasting op de omgeving en op de gevoelige functies in de nabijheid van het plangebied als gevolg van het saneren van een intensieve veehouderij (milieucategorie 4.1) en een rundveehouderij (milieucategorie 3.2).
Omliggende functies
Binnen het plangebied iworden hindergevoelige functies mogelijk gemaakt. Het gaat dan met name om de kantoor- en kantinefuncties en werkplaatsen bij de bedrijven ten aanzien van bescherming tegen geur en fijnstof. Er is geen sprake van het toevoegen van een extra geluidgevoelige functie. Drie bestaande agrarische bedrijfswoningen worden omgezet naar een woonbestemming. Voor deze woningen geldt dat in het kader van de wijziging via het bestemmingsplan op basis van art. 76 lid 3 Wgh de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een (burger)woning.
In de omgeving is sprake van de volgende bedrijfsmatige functies:
Geur | Stof | Geluid | Gevaar | Toetsafstand | Cat. | |
Dierenpension Laarbroek 4 | 10 | 0 | 50 | 0 | 50 m | 3.2 |
Bedrijventerrein – transportbedrijf 't hoogvelt 8-12 | 0 | 0 | 50 | 10 | 50 m | 3.2 |
Bedrijventerrein – Oliemolen … metaalbehandeling | 30 | 30 | 50 | 30 | 50 m | 3.2 |
Bedrijventerrein – Oliemolen diverse bedrijven | 50 m | Max 3.2 | ||||
Ommelsbroek 12 – intensieve veehouderij | 200* | 30 | 50 | 0 | 200 m | 4.1 |
* specieke geurberekening voor uitgevoerd in het kader van dit bestemmingsplan
![]() |
Milieuzonering omliggende functies |
In voorgaande figuur zijn de milieurichtafstanden weergegeven voor omliggende functies. Voor de bedrijven aan Oliemolen geldt dat binnen de milieuzonering van deze bedrijven sprake is van een bijgebouw binnen de bestemming wonen. In dit gebouw is sprake van privé-opslag en stalling. Er zijn geen voor hinder gevoelige functies aanwezig. Daarnaast vormen de burgerwoning Oliemolen 1 en de bedrijfswoningen Oliemolen 2, 4 en 6 de meest nabijgelegen woningen van derden. Deze woningen vormen voor de bedrijven aan Oliemolen de maatgevende gevoelige functies. De gevoelige functies in het plangebied zijn op grotere afstand gelegen. Het plan leidt niet tot extra belemmeringen voor de hier gevestigde bedrijven.
Voor omliggende veehouderijen, met name de varkenshouderij aan Ommelsbroek 12, geldt dat een geuronderzoek is uitgevoerd; zie verder paragraaf 5.7 Geur. Het plan leidt niet tot een belemmering voor omliggende veehouderijen / bedrijven.
In het kader van milieuzonering is geluid het bepalende aspect voor het gevestigde transportbedrijf. Voor de vestiging en realisatie van het transportbedrijf aan 't Hoogvelt 8-12 is destijds een geluidsreducerende maatregel getroffen om een acceptabel geluidsniveau ter plaatse van de woningen Laarbroek 2, 2a en Oliemolen 3 te kunnen garanderen. De reeds gerealiseerde akoestische maatregel (geluidswal) garandeert een acceptabele geluidsbelasting van de woningen. Tevens geldt dat de planologische mogelijkheden op het perceel 't Hoogvelt 8-12 volledig zijn benut. De functiewijziging van agrarische bedrijfswoning naar burgerwoning leidt niet tot extra belemmeringen voor het naastgelegen transportbedrijf.
Het bedrijf op Laarbroek 4 heeft op basis van het vigerende bestemmingsplan geen mogelijkheden voor verdere uitbreiding van de bedrijfsgebouwen (max 345 m²); de oppervlakte bedrijfsgebouwen zijn volledig benut. Om die reden is de feitelijke inrichting beoordeeld. De woning Laarbroek 2a is op ruim voldoende afstand gelegen van de dierenverblijven en vormt derhalve geen belemmering voor het naastgelegen dierenpension. Ten aanzien van Laarbroek 4 geldt dat ruimschoots wordt voldaan aan de richtafstand van 10 meter. Het plan leidt niet tot een belemmering voor de bedrijfsvoering van Laarbroek 4. Door NIPA milieuadvies is op 28 mei 2020, ten behoeve van Dierenpension 't Laarbroek op Laarbroek 4, een aanvullend akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd met kenmerk 18394. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 9. Geconcludeerd wordt dat Laarbroek 4 ook bij realisatie van het planvoornemen nog steeds voldoet aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit. Zie ook de toelichting in paragraaf 5.3 Geluid.
Woonfuncties
De bestaande bedrijfswoningen binnen het plangebied worden herbestemd tot burgerwoningen. Deze burgerwoningen kunnen beïnvloed worden door milieuhinder van omliggende functies of zouden een beperkende werking kunnen hebben op deze omliggende (bedrijfsmatige) functies. De nabije omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door agrarische, bedrijfsmatige en woonfuncties e.e.a. zoals hiervoor afgewogen. De huidige bedrijfswoningen binnen het plangebied zijn milieutechnisch al beschermd tegen de milieuzonering vanuit omliggende functies cq bedrijven en behoeven derhalve geen nadere toetsing. In het kader van de ontwikkeling van omliggende functies is al een geluidsredurende maatregel getroffen (geluidswal bij het naastgelegen transportbedrijf) om een acceptabel woon- en leefklimaat in de woningen Laarbroek 2, 2a en Oliemolen 3 te kunnen borgen.
Tevens liggen in de nabijgelegen omgeving van het plangebied meerdere veehouderijen, hier is eerder op ingegaan in paragraaf 5.7 Geur. Het plan leidt niet tot extra belemmeringen voor nabijgelegen veehouderijen. Andersom geldt dat sprake is van een acceptabel woon en leefklimaat.
Betekenis voor het plangebied
Omliggende bedrijven worden niet beperkt in hun activiteiten c.q. ontwikkelingsmogelijkheden. De te bestemmen burgerwoningen zijn ook in de huidige situatie al milieutechnisch beschermd. Deze woningen hebben geen extra beperkende werking op de omliggende functies. Tevens is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat in deze woningen. Vanuit het aspect milieuzonering bestaan er geen belemmeringen in het kader van dit bestemmingsplan.
Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij dient het aspect geurhinder, afkomstig van omliggende veehouderijen, te worden afgewogen ter toetsing van planontwikkelingen. Geur kan hinder veroorzaken in de leefomgeving. Wanneer deze hinder inderdaad ondervonden wordt, kan dit zelfs invloed hebben op de gezondheid. Het is derhalve zaak geurhinder zoveel mogelijk te beperken, door regels te stellen aan de uitstoot van geuremissies en afstanden ten opzichte van geurgevoelige objecten. Gezien het vigerende beleid is het belangrijk onderscheid te maken tussen geurhinder uit de agrarische sector en industriële geurhinder (geurhinder van bedrijven die niet behoren tot de agrarische sector).
Het geurbeleid voor bedrijven in de agrarische sector is bepaald in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv - 5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij. In deze wet worden normen gesteld voor de geurbelasting die een veehouderij (het dierenverblijf, niet de opslag van bijproducten e.d.) mag veroorzaken op een geurgevoelig object. Deze belasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-stacks model). Dit geldt echter alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder emissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden.
De bedrijfsbebouwing moet als geurgevoelig worden aangemerkt. De veehouderijen van Heijligers worden beëindigd, echter ten noorden van het plangebied liggen twee varkenshouderijen met ieder een geurcirkel: Ommelsbroek 12 en Ommelsbroek 8. In dat kader is een notitie opgesteld (Pouderoyen Compagnons, P198165.006.HUL, d.d. 12 juni 2020 welke is opgenomen als Bijlage 10.
De volgende aspecten zijn in deze notitie uitgewerkt:
Toets t.a.v. het woon- en leefklimaat
De gemeente Asten heeft geen beleidsregel vastgesteld waarin is ingegaan op de wijze waarop de achtergrondbelasting (dus de geurbelasting van meerdere veehouderijen samen) beoordeeld moet worden bij het nemen van ruimtelijke besluiten. De gemeenteraad kan deze afweging maken in het kader van de onderhavige bestemmingsplan procedure.
In het onderzoek dat is uitgevoerd ten behoeve van de besluitvorming over de gemeentelijke geurverordening van Asten in 2016 (gebiedsvisie t.b.v. de geurverordening, 5 juli 2016), is een achtergrondbelasting tot en met 10 Ou als aanvaardbaar aangemerkt voor woonkernen en een achtergrondbelasting tot en met 20 Ou als aanvaardbaar aangemerkt voor het buitengebied. Deze waarden voor de cumulatieve geurbelasting sluiten aan bij de bepalingen die in de Interim Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant zijn opgenomen voor het toetsen van de cumulatieve geurhinder bij de uitbreiding van een (intensieve) veehouderij.
Toets op de omgekeerde werking
Betekenis voor het plangebied
Uit de geurnotitie is gebleken dat het planvoornemen niet leidt tot extra beperkingen voor de ontwikkeling van veehouderijen in de omgeving en ter plaatste van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar tot goed woon- en leefklimaat. Geur uit stallen van omliggende veehouderijen vormt dus geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.
Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema's zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan te verantwoorden op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is bepaald in artikel 3.1.6, eerste lid, sub b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Deze paragraaf kan als zodanig worden beschouwd.
Waterbeheerplan 2016-2021
Het Waterbeheersplan 2016-2021 is het centrale beleids- en uitvoeringsplan van het waterschap de Waterschap Aa en Maas. In dit document wordt de koers voor een toekomstbestendig waterbeheer in oost Brabant uitgezet. Het waterschap beschrijft hierin:
De thema's die centraal staan in het waterbeheerplan zijn:
Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen
Bij een toename en afkoppelen van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Het waterschap maakt grofweg onderscheid in projecten met een toename van verhard oppervlak van maximaal 2.000 m², toename van een verhard oppervlak tussen de 2.000 m² en 10.000 m² en projecten met een toename van het verhard oppervlak van meer dan 10.000 m². In dit laatste geval zal schriftelijke toestemming van het waterschap noodzakelijk zijn. In het waterplan is inzichtelijk gemaakt hoe in het plan wordt omgegaan met de wateropgave.
Bij ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, wordt in een vroeg stadium overleg gevoerd met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen en de invloed daarvan op de waterhuishouding. Uitgangspunt daarbij is dat negatieve effecten voor het watersysteem zoveel mogelijk moeten worden vermeden. In aansluiting op het landelijke beleid (NW4, WB21) hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Hierbij worden de volgende afwegingsstappen doorlopen: hergebruik, infiltratie, berging, lozing op het oppervlaktewater, lozing op de riolering.
Door Pouderoyen Tonnaer is derhalve een waterplan (P198165.006, d.d. 18 maart 2020) opgesteld welke is bijgevoegd als Bijlage 11. Uit het waterplan is gebleken dat de beoogde ontwikkelingen die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt passend zijn binnen de beleidskaders van het Waterschap Aa en Maas.
Afkoppeling en waterberging
Het plan bestaat feitelijk uit 3 delen, namelijk
A. Bestaande woningen met tuinen en bijgebouwen
De bestaande woningen en bijgebouwen zijn voor de afhandeling van het regenwater in de huidige situatie afgekoppeld op het aanwezige netwerk aan sloten. Voor het vuilwater zijn de woningen aangesloten op het aanwezige drukriool dat aanwezig is op het Laarbroek. Het plan voorzier uitsluitend in een functiewijziging van bedrijfswoningen met bijgebouwen naar reguliere burgerwoningen. De afhandeling van zowel het regenwater als het afvalwater zal conform de huidige situatie blijven plaatsvinden.
B. Groene landschappelijke zone
Als gevolg van het plan zal achter de bestaande woningen een groene zone tussen enerzijds de woningen en anderzijds het bedrijventerrein worden gerealiseerd. De bestaande erfverhardingen en agrarische bedrijfsgebouwen zullen worden gesaneerd en afgevoerd. Daarmee is sprake van een stuk ontstening en vergroening. Het regenwater dat hier valt zal ter plekke infiltreren.
C. het nieuwe bedrijventerrein met ontsluiting
Het bestemmingsplan voorziet in een bedrijvenbestemming en verkeersbestemming die beide grotendeels zullen zijn verhard. Al het regenwater dat valt op nieuwe verhardingen dient te worden opgevangen en geïnfiltreerd of vertraagd te worden afgevoerd.
Het regenwater van de nieuw te realiseren bedrijfsgebouwen en erfverhardingen zal worden gebufferd en vertraagd worden afgevoerd op het oppervlaktewater. Daarvoor zal op meerdere plekken in het plangebied worden voorzien in waterbuffers.
Het oppervlak verharding bedraagt 26.950 m² bebouwing en 14.985 m² terreinverharding en straatverharding. Ten behoeve van de gewenste ontwikkeling is sprake van een noodzakelijke capaciteit van de hemelwater infiltratievoorziening: (26.950 + 14.985) m2 x 0,06 m = 2516 m3
De grondwaterstand in het gebied maakt dat infiltreren van regenwater in nattere periode onvoldoende mogelijk is. Om die reden dient het water tijdens een bui te worden gebufferd en vervolgens vertraagd te worden afgevoerd met een snelheid van 2 l/s/ha. Voor het bufferen en infiltreren van het hemelwater wordt een retentie en infiltratiegreppel gerealiseerd aan de westelijke rand van het plangebied (A.) een kleinere waterbuffer (B) voor het zuidelijk gelegen bedrijfsperceel en een waterbuffer in de groenzone aan de oostzijde van het plangebied. De wateropgave is tevens meegenomen in het stedenbouwkundig landschappelijk plan.
Ten behoeve van het realiseren van het plan zal sprake zijn van ophogen van het gehele terrein. Bij het uitwerken en dimensioneren van de hemelwatervoorziening wordt rekening gehouden met de feitelijke GHG, de aanwezige gradiënt in het gebied, de benodigde omvang van de voorziening en het ruimtebeslag dat binnen het openbare gebied aanwezig zal zijn, zodat de hemelwateropgave voor de nieuwe verhardingen en gebouwen wordt gerealiseerd.
Waterlopen
Het plan heeft een effect op een legger watergang, namelijk de deels nog aanwezige B-watergang. In het plan is sprake van 1:1 compenseren in het zelfde peilgebied. De bestaande watergang zal worden verlegd. Zie onderstaande figuur.
Met het verleggen van de B-watergang die in de huidige situatie deels al is gedempt ter plekke van het plangebied wordt de afwatering in het gebied ten oosten en zuidoosten van het plangebied gehandhaafd en geborgd. Het plangebied wordt deels opgehoogd. De gebieden ten oosten (het huidige bedrijventerrein) en zuidoosten (Oliemolen) wateren af op de bestaande watergang aan de oostzijde van het plangebied, die vervolgens afwatert in de B-watergang. Om de afwatering van dit gebied in goede banen te leiden wordt hiervoor een voorziening getroffen waarmee het hemelwater in noordelijke richting blijvend kan worden afgevoerd. Daarvoor is in het plangebied een aantal overkluizingen voorzien onder de toekomstige erfverhardingen zodat de afwatering van het gebied is geborgd. Dit is conform het waterplan.Aan de westzijde wordt een bestaande sloot in westelijke richting verplaatst, waarmee ook aan de westzijde de afwatering in het gebied wordt gehandhaafd en geborgd.
Waterkwaliteit - Duurzaam waterbeheer
De gemeente streeft naar een goede waterkwaliteit, die voldoet aan de gestelde eisen. Van belang is dat zo min mogelijk vervuilende stoffen worden toegevoegd aan het grond- en oppervlaktewatersysteem. Alleen schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de bodem en/of het oppervlaktewater. Afvalwater wordt op doelmatige wijze afgevoerd via de riolering. Vervuiling van grondwater is niet aan de orde.
In het kader van het bevorderen van het duurzaam omgaan met water is het beleid van de gemeente en het waterschap erop gericht om schoon hemelwater af te koppelen van het gemengde rioolstelsel (of niet aan te koppelen). Hemelwater dat van de daken af stroomt is aan te merken als schoon. Zuivering van dit water is an ook niet noodzakelijk. Het vuilwater wordt gescheiden afgevoerd via het vrijverval rioolsysteem dat aanwezig is op Laagveld. Met de gemeente Asten is reeds eerder afgestemd dat hier voldoende capaciteit aanwezig is om het vuile afvalwater via dit gemeentelijke riool af te voeren.
Watertoets
Voor onderhavig planvoornemen is de digitale watertoets uitgevoerd. In het plan is rekening gehouden met de waterschapsbelangen. Het plangebied is niet gelegen ter plaatste van primair beschermde gebieden vanuit het waterschap. Ten behoeve van het plan dient een B-watergang te worden verlegd. Dit zal conform uitgangspunten van het waterschap 1:1 gebeuren binnen het plangebied.
Betekenis voor het plangebied
Het planvoornemen is passend binnen de beleidskaders van het Waterschap Aa en Maas en levert derhalve geen belemmeringen op. Wel heeft het plan een effect op de legger watergangen, namelijk de deels nog aanwezige B-watergang doordat deze deels gedempt wordt ten behoeve van de ontwikkeling van SHI. Bij iedere demping dient de afname van de hoeveelheid open waterberging dan ook minimaal te worden gecompenseerd ten behoeve van de berging van hemelwater binnen hetzelfde peilgebied en zo dicht mogelijk bij de ingreep. Door middel van het aanleggen van een tweetal waterbergingen (regenwaterbassin en wadi) en het aanleggen van een watergang ten westen van het terrein van SHI, wordt voldoende bergingscapaciteit gecreëerd. Het terrein wordt opgehoogd om de ontwikkeling mogelijk te maken. Om de afwatering van het huidige bedrijventerrein in goede banen te leiden wordt hiervoor een voorziening getroffen waarmee het hemelwater in noordelijke richting kan worden afgevoerd (buisleiding). De realisatie van de benodigde waterbergingscapaciteit en de afwateringsvoorziening is in de planregels gewaarborgd middels een voorwaardelijke verplichting. Voor de demping van deze watergang is een vergunning aangevraagd bij het bevoegd gezag, het Waterschap Aa en Maas.
Bij het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing moet rekening gehouden worden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur. Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden. In het vervolg van deze paragraaf wordt specifiek ingegaan op respectievelijk gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning. Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.
Soortenbescherming
Behalve de mogelijke effecten op natuurgebieden moet ook duidelijk zijn of het betreffende plan effecten heeft, en zo ja welke, op beschermde soorten. De bescherming van dier- en plantensoorten is eveneens in de Wet natuurbescherming geregeld. In deze wet zijn drie beschermingsregimes opgenomen: voor vogels in de zin van de Vogelrichtlijn, voor dier- en plantensoorten uit de Habitatrichtlijn en voor overige soorten. Kort gezegd is het verboden om beschermde diersoorten opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. Hun voortplantings- en rustplaatsen mogen niet (opzettelijk) worden beschadigd of vernield.
Verder is het verboden beschermde plantensoorten te vernielen. Voor handelingen die mogelijk schadelijk kunnen zijn voor beschermde soorten, moet een ontheffing worden aangevraagd. Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk. Het bevoegd gezag voor het verlenen van een ontheffing zijn gedeputeerde staten van de provincie.
Stikstofdepositie
Het (voormalige) Programma Aanpak Stikstof (PAS) vormt niet meer het toetsingskader na de uitspraak van de Raad van State op 29 mei 2019, waarin zij heeft geoordeeld dat het PAS niet meer als basis mag worden gebruikt voor toestemming voor activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming, zoals een vergunning of een melding. Ook de “standaard grenswaarde” die in het PAS was opgenomen, kan nu niet meer worden gebruikt Zo waren veel woningbouwprojecten tot voor kort voor het aspect stikstof vergunningsvrij en was ook een melding vaak niet nodig, omdat de extra stikstofemissies beperkt waren en de depositie onder de grenswaarde lag. Nu de landelijke grenswaarde onder de PAS niet meer kan worden gebruikt, is een stikstofbeoordeling en mogelijk ook een vergunning Wet natuurbescherming voor heel veel activiteiten nodig is. Voor elke toename, hoe klein ook, is vooralsnog een eigen onderbouwing nodig.
Als een bestemmingsplan een mogelijke toename van de stikstofemissie toestaat, moet in het plan gemotiveerd worden hoe de depositie eruit ziet en hoe zich dat verhoudt tot de kritische depositiewaarde en de nog beschikbare ruimte voor stikstoftoename.
Gebiedsbescherming
In de directe nabijheid (< 2km) van de onderzoekslocatie zijn geen natuurgebieden gelegen die als Natura 2000 gebied zijn aangewezen. Op grotere afstand zijn de volgende Natura 2000-gebieden gelegen (incl. afstand):
Gezien de afstand tot het Natura 2000 gebied en de ligging van de locatie, zijn nadelige gevolgen als gevolg van de beoogde ingreep voor de Natura 2000 gebieden niet uit te sluiten. Om dit te kunnen uitsluiten is een nader onderzoek naar stikstofdepositie uitgevoerd (zie hierna bij stikstofdepositie).
Effecten als verdroging, versnippering en verstoring door licht, geluid en trilling in Natura 2000-gebieden als gevolg van de voorgenomen plannen kunnen worden uitgesloten.
De voorgenomen plannen hebben door de relatief grote afstand en de kleinschalige aard van de werkzaamheden geen (significant) negatief effect op de kernkwaliteiten van het NNN. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van NNB of overige natuurgebieden of bestemmingen.
Gezien de invulling van het plangebied op basis van het planvoornemen, de afstand van het plangebied ten opzichte van de omliggende Natura 2000-gebieden en de uitspraak van de Raad van State, met betrekking tot het PAS-beoordelingskader, dient er een stikstofberekening uitgevoerd te worden. In dit kader is door Pouderoyen Tonnaer een stikstofnotitie met berekeningen opgesteld (Beoordeling stikstof, P198165.006.R1, 20 oktober 2020), welke is opgenomen als Bijlage 12.
In de stikstofnotitie is onderzocht of er ten gevolge van het aspect stikstof sprake is van significant nadelige effecten voor Natura 2000-gebieden. Er is daarbij gekeken naar zowel de aanlegfase als de gebruiksfase.
Uit de stikstofberekeningen uitgevoerd met AERIUS Calculator versei 2020 blijkt dat zowel in de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura2000 gebieden. Op voorhand kunnen negatieve effecten ten gevolge van stikstof voor de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden worden uitgesloten. Een passende beoordeling is niet vereist. Ten aanzien van stikstof is er geen aanleiding een Wnb-vergunning aan te vragen of een verklaring van geen bedenkingen aan te vragen.
Soortenbescherming
Door Staro BV is voor de planlocatie een QuickScan flora en fauna uitgevoerd (Staro BV 20-0046, maart 2020) welke is opgenomen als Bijlage 13. Uit het onderzoek is in het kader van soortenbescherming gebleken dat op de locatie mogelijk verschillende soorten voorkomen die zijn beschermd onder paragrafen 3.1, 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming. Het is uit te sluiten dat in het plangebied beschermde flora, vlinders, libellen, kevers, weekdieren, reptielen en vissen voorkomen. Wel geldt voor alle aanwezige soorten in het plangebied de algemene zorgplicht. Navolgende tabel geeft een overzicht van de mogelijk aanwezige en aangetroffen beschermde soorten in de omgeving van het plangebied.
![]() |
Overzicht mogelijk aanwezige en aangetroffen beschermde soorten in de omgeving van het plangebied |
Advies en aanbevelingen
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen plannen niet leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming, op voorwaarde dat:
Daarnaast wordt geadviseerd een nestkast voor steenuil op te hagen aan de nieuwe bomenrij of de populierenrij te westen va het nieuw bedrijfsgebouw. Op de locatie is al een uilenkast aanwezig die tijdens de veldinspectie niet in gebruik was, maar later in het seizoen wel in gebruik bleek te zijn. Daarom is een nader onderzoek naar steenuilen uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 14 opgenomen. Tevens is dit onderzoek inclusief de aanbevolen maatregelen meegenomen in het opstellen van het stedenbouwkundig en landschappelijk plan.
![]() |
Locatie uilenkast (t.h.v. gele ster) |
Van de steenuil is geen nestlocatie vastgesteld in het plangebied; de aanwezigheid van een steenuilnest in het plangebied is uitgesloten. Het plangebied maakt wel onderdeel uit van een steenuilterritorium; op de grens met het plangebied is een nestkast aanwezig, die in het voorjaar van 2020 gebruik is genomen door een steenuilenpaar.
De schuren en stallen binnen het plangebied worden mogelijk gebruikt door de steenuilen als zitplaats. Bij het slopen van de gebouwen gaan deze zitplaatsen verloren. Echter, door het bouwen van het nieuwe pand, omringende hekwerken, het aanleggen van solitaire bomen en het plaatsen van rasterpaaltjes in het plangebied komen er voldoende zitplaatsen voor terug. De voorgenomen plannen hebben geen negatief effect op de zitplaatsen van de steenuilen.
Het plangebied is onderdeel van het territorium van de steenuilen en vormt in de huidige situatie ongeveer 1 ha foerageergebied voor de steenuilen. Het plangebied is namelijk maar gedeeltelijk onderdeel van het functionele leefgebied van de steenuilen.
Door een optimaal geschikt mitigatiegebied aan te leggen en landschapselementen rondom het plangebied toe te voegen voor de steenuil van in totaal ongeveer 8.231 m², hebben de voorgenomen plannen geen (significant) negatief effect op het functionele leefgebied van de steenuilen. Het mitigatiegebied is vastgelegd in het bestemmingsplan en daardoor is de duurzaamheid geborgd.
Namelijk, doordat het mitigatiegebied duurzaam voor de steenuil wordt aangelegd, van hogere kwaliteit is als foerageergebied voor de steenuil dan het bestaande terrein (voornamelijk grootschalig weiland) en optimaal wordt ingericht en beheerd voor de steenuil, blijft het territorium geschikt als leefgebied voor de steenuilen.
Door alternatieve nestkasten aan te bieden en de werkzaamheden te faseren wordt geborgd dat de steenuilen tijdens de sloop- en bouwwerkzaamheden in hun territorium voldoende rust hebben en de beschikking over foerageergebied. Het is hierbij wel van belang dat de huidige nestkast voorafgaand aan fase 4 (de sloopwerkzaamheden van de rundveestallen) voorafgaand aan (buiten) het broedseizoen (dus in augustus - december) tijdelijk ongeschikt gemaakt wordt. Dat mag echter alleen worden gedaan indien de steenuilen een andere verblijfplaats in het territorium in gebruik hebben genomen of het territorium hebben verlaten. Indien de steenuilen nog steeds in de huidige nestkast broeden en geen andere verblijfplaats in gebruik hebben genomen, dient een ontheffing te worden verkregen voor het overtreden van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming voor het mogelijk verstoren van het steenuilpaar in fase 4 van de werkzaamheden en dienen aanvullende mitigerende maatregelen genomen te worden
Door de verlichting op de parkeerplaats naar beneden te richten en eventueel af te schermen aan de kant van de groenzones, wordt voorkomen dat lichtuitstraling plaatsvindt naar de omgeving en het foerageergebied van de steenuil. Door zo laag mogelijke armaturen te plaatsen en de weg en parkeerplaatsen alleen op noodzakelijk plaatsen te verlichten, wordt lichtuitstraling naar de omgeving ook zoveel mogelijk voorkomen.
De voorgenomen plannen hebben derhalve geen significant negatief effect op het functionele leefgebied van de steenuil. Door het nemen van voldoende mitigerende maatregelen voor de steenuilen wordt voorkomen dat de Wet natuurbescherming wordt overtreden. Het verkrijgen van een ontheffing van de wet natuurbescherming is niet noodzakelijk.
Betekenis voor het plangebied
Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling dient het bepaalde in de Wet natuurbescherming in acht te worden genomen. Verstoring van algemene broedvogels kan voorkomen worden door te werken buiten het broedseizoen. Verder dient te allen tijde rekening gehouden te worden met de zorgplicht. Tevens kunnen op voorhand negatieve effecten op Natura 2000-gebieden vanwege stikstofdepositie worden uitgesloten. Ter bescherming van de aangetroffen steenuil worden binnen een straal van 300 meter uit de verblijfplaats van de uil in het plangebied een aantal ecologische inrichtings- en beheersmaatregelen voorgestaan welke zijn opgenomen en beschreven in het stedenbouwkundig- en landschapsplan. Hiermee wordt een negatief effect op de steenuil voorkomen. Vooruitlopend op de uitvoering worden 3 alternatieve nestkasten opgehangen. Tegelijkertijd met de uitvoering van het plan wordt een alternatief foerageergebied gerealiseerd waarin de uil kan jagen. Het betreft een samenhangend stelsel van diverse groenstructuren van bomen en struiken, die noten of vruchten dragen. De uitvoering van deze maatregelen is geborgd in de planregels en middels anterieure overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemers.
Op 16 januari 1992 kwam te Valletta het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed tot stand (Verdrag van Malta). Op nationaal niveau is dit verdrag vervolgens vertaald, met name door de Monumentenwet 1988 te herzien. De wijzigingswet die dit mogelijk maakte, de zogenaamde Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), is op 1 september 2007 in werking getreden. De Wamz is gestoeld op dezelfde uitgangspunten als het verdrag van Malta (primair een behoud van archeologische resten in de bodem, vroegtijdig rekening houden met het aspect archeologie bij ruimtelijke ontwikkelingen, en het ‘verstoorder betaalt’ principe). Als gevolg van de herziene Monumentenwet 1988 hebben gemeenten een kerntaak bij de uitvoering van de archeologische monumentenzorg. Archeologie is een verplicht onderdeel geworden van ieder bestemmingsplan. Hiermee is archeologie voortaan een onlosmakelijk onderdeel van het ruimtelijke beleid.
Bij de vaststelling van nieuwe bestemmingsplannen, of bij afwijking van bestaande plannen, dient de gemeente aan te geven welke archeologische waarden er in de bodem verwacht worden en hoe men met deze waarden om zal gaan. Op basis hiervan kunnen gemeenten bij de verlening van omgevingsvergunningen (de voormalige bouw-, aanleg- en sloopvergunningen) eisen stellen met betrekking tot het aspect archeologie.
Gemeenten hebben de wettelijke taak om verantwoord om te gaan met het archeologisch erfgoed (zorgplicht). Het plangebied heeft op basis van het bestemmingsplan een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3'. Daarnaast beschikt de gemeente Asten over eigen specifiek archeologiebeleid en een archeologische
beleidskaart voor het archeologisch erfgoed. Op de archeologische beleidskaart wordt het gemeentelijk grondgebied onderverdeeld in een zevental archeologische categorieën met daaraan voorschriften gekoppeld. In navolgende figuur is een uitsnede van de archeologische beleidskaart opgenomen.
![]() |
Uitsnede archeologische beleidskaart Asten met het plangebied rood omcirkelt |
Op basis van dit beleid en de bijbehorende archeologische beleidskaart is te concluderen dat er binnen het gehele plangebied 3 verschillende categorieën van toepassing zijn. Dit betreft de volgende categorieën:
Voor de categorieën kunnen verschillende ondergrenzen gelden voor het verplicht stellen van archeologisch onderzoek bij ruimtelijke ontwikkelingen. In navolgende tabel worden de ondergrenzen voor onderzoeksplicht weergegeven. De gekozen ondergrenzen zijn mede gebaseerd op de eigenschappen van de bodem van het Brabants-Limburgs dekzandlandschap en op de aard en de kwetsbaarheid van het bodemarchief dat in deze streken is te verwachten. Daarnaast zijn de ondergrenzen bepaald op grond van maatschappelijke afwegingen, waarbij onder meer op basis van vergunningverleningen is bekeken hoe de burger als initiatiefnemer van ontwikkelingen (bijvoorbeeld de bouw van een huis) zo veel als mogelijk kan worden vrijgesteld van onderzoek, zonder dat dit ernstig ten koste gaat van archeologische waarden.
![]() |
Bestemmingsplancategorieën en ondergrenzen onderzoeksplicht |
Omdat met de beoogde ontwikkeling ingrepen in de bodem worden gedaan die hoogstwaarschijnlijk deze grenswaarden overschrijden, dient gekeken te worden naar of er sprake is van een onderzoeksplicht.
Categorie 6
Er geldt voor een groot deel van het plangebied (noordelijke deel waar SHI komt) geen onderzoeksplicht (categorie 6). Het overige deel van het plangebied is onderverdeeld in categorie 3 en 5.
Categorie 3
Ter plaatse van categorie 3 geldt bij een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm én een verstoringsoppervlakte van meer dan 250 m² een onderzoeksplicht. De beoogde bebouwing ter plaatse van deze categorie overschrijdt deze grenswaarden, echter zijn deze gronden in de huidige situatie bijna volledig bebouwd. Het is niet ondenkbaar dat de bodem onder de bebouwing door funderingen en (mest)kelders dermate is verstoord, dat eventuele archeologische resten die zich doorgaans op een diepte vanaf 50 – 100 cm bevinden, niet of nauwelijks meer te verwachten zijn. De gronden die nog niet verstoord zijn en mogelijk bebouwd gaan worden zullen de oppervlakte van 250 m² hoogstwaarschijnlijk wel overschrijden. Echter zal pas bij het uiteindelijke bouwplan duidelijk zijn op welke wijze gebouwd gaat worden en hoe groot de daadwerkelijke verstoring is. Dan zal blijken of archeologisch onderzoek in de vorm van een verkennend bureau- en booronderzoek noodzakelijk is voor dit gedeelte van het plangebied.
Categorie 5
Ter plaatse van categorie 5 geldt bij een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm én een verstoringsoppervlakte van meer dan 2.500 m² een onderzoeksplicht. De beoogde bebouwing binnen het bestemmingsvlak 'Bedrijventerrein' ter plaatse van deze categorie overschrijdt deze grenswaarden. De gronden in de huidige situatie zijn niet bebouwd en zijn dus hoogstwaarschijnlijk niet verstoord.
Om die reden wordt archeologisch onderzoek in de vorm van een verkennend bureau- en boor onderzoek noodzakelijk geacht voor dit gedeelte van het plangebied.
Betekenis voor het plangebied
Gelet op het bovenstaande dient er voor de locatie gelegen binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' en binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' bij eventuele bodemingrepen boven de 250 m² nader onderzoek uitgevoerd te worden. Echter omdat de ontwikkelingen op deze locatie pas na enkele jaren gerealiseerd gaan worden (> 5 jaar, omdat de melkveehouderij nog maximaal 5 jaar de huidige bedrijfsactiviteiten kan voortzetten) is besloten om de onderzoeksplicht door te schuiven naar de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen'. Daarnaast dient door de lage ligging van het maaiveld het gehele gebied te worden opgehoogd met 0,5 meter tot 1 meter afhankelijk van het definitieve bouwplan. Bij de aanvraag van deze omgevingsvergunning zal pas duidelijk zijn in hoeverre er sprake zal zijn van een aantasting van archeologische waarden. Derhalve zijn in het voorliggende bestemmingsplan de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen.
Vanwege artikel 3.6.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van een ruimtelijk plan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Gemeenten zullen een inventarisatie moeten (laten) maken van alle cultuurhistorische waarden in het plangebied, dus niet alleen van de archeologische waarden. Daarnaast moeten ze aangeven welke conclusies ze daaraan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het kader van het planvoornemen.
Voor Noord-Brabant is een provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart uit 2010 beschikbaar, die in 2016 is herzien. Van die kaart kan worden afgeleid dat er geen cultuurhistorische waarden binnen c.q. grenzend aan het plangebied aanwezig zijn.
Betekenis voor het plangebied
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht voor besluiten van de overheid over initiatieven van particulieren of marktpartijen, zoals bij de bouw van woonwijken, de aanleg van auto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en (stuw)dammen.
Een m.e.r. kan ook verplicht zijn voor plannen van de overheid, zoals een bestemmingsplan. Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D).
De voornoemde drempelwaarden hebben een indicatief karakter, hetgeen inhoudt dat ook wanneer de drempelwaarden niet worden overschreden een (vormvrije) beoordeling dient plaats te vinden of het planvoornemen kan leiden tot belangrijke nadelige gevolgen.
Voor plannen is de m.e.r.-beoordeling voor activiteiten onder de drempel in de D-lijst letterlijk vormvrij. In het uiteindelijke moederbesluit moet de beslissing over het wel of niet uitvoeren van een m.e.r. worden gemotiveerd. Verder gelden er geen andere wettelijke eisen. Eventuele bezwaren moeten worden ingebracht in een beroepsprocedure tegen het besluit over de moederprocedure (het bestemmingsplan).
Het planvoornemen ziet toe op activiteiten die worden genoemd in de Bijlage behorende bij het Besluit m.e.r., Onderdeel D:
D11.2 De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject
Drempelwaarden:
D11.3: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein
Drempelwaarde: 75 ha of meer.
Het totale plangebied heeft een oppervlak van slechts 6,5 ha en betreft slechts drie woningen. Het planvoornemen ligt ver onder voornoemde drempelwaarden. Volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. De diepgang van deze beoordeling is afgestemd op de aard, omvang en gevoeligheid van het bestemmingsplan. Naarmate de drempelwaarden dichter worden benaderd geldt een zwaardere beoordeling.
De vormvrije m.e.r.-beoordelingsnotitie is bijgevoegd als Bijlage 15. (Pouderoyen-Tonnaer, d.d. 22 juni 2020, gewijzigd 20 oktober 2020). Deze notitie is integraal aangevuld en geactualiseerd op 20 oktober 2020, zodat deze notitie in overeenstemming is met het bestemmingsplan en de actuele bijlagen in de toelichting waarnaar verwezen wordt. De wijzigingen resulteren niet in andere milieueffecten dan in de versie van 22 juni 2020 zijn beschreven en beoordeeld. De conclusies ten aanzien van de milieueffecten zijn niet gewijzigd.
Betekenis voor het plangebied
Op basis van de kenmerken van de activiteiten, de kenmerken en ligging van de locatie en de kenmerken van de omgeving en de beschreven milieugevolgen kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van significant nadelige milieueffecten. Ook gezien de in deze toelichting beschreven aspecten in voorgaande paragrafen wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van significante effecten, die een m.e.r.(beoordelings)plicht noodzakelijk maken. Uit de stikstoftoets blijkt tevens dat er geen passende beoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming vereist is en dat er geen sprake is van een rechtstreekse (plan)m.e.r.-plicht.
De opgestelde (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsnotitie voorziet in alle relevante informatie die het bevoegd gezag nodig heeft voor verdere besluitvorming in het kader van de m.e.r.-beoordeling.
Zoals blijkt uit paragraaf 5.5.2 liggen er binnen het plangebied geen leidingen die planologische bescherming behoeven. Aangezien in verband met magnetische velden als mogelijke veroorzaker van leukemie bij kinderen, heeft het voormalig ministerie van VROM in 2005 een beleidsadvies uitgebracht.
VROM adviseert om te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven binnen de zogenaamde magneetveldzones van hoogspanningslijnen. Om die reden is geïnventariseerd of het plangebied is gelegen binnen een (indicatieve) magneetveldzone.
De dichtstbijzijnde hoogspanningslijn (bovengronds) betreft de lijn Maasbracht – knooppunt MBEH115 (380 kV), gelegen op een afstand van circa 2,5 kilometer. Deze lijn heeft blijkens de RIVM-netkaart aan weerszijden een indicatieve zone van 85 meter aan weerszijden. Het plangebied valt derhalve ruim buiten deze zone. De hoogspanningslijn heeft daarom geen invloed op het plangebied.
Betekenis voor het plangebied
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Het wettelijk kader voor de inhoud en de vaststellingsprocedure van een bestemmingsplan wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en is verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro). De Wro, het Bro en de Rsro bevatten regels ten aanzien van de (digitale) vormgeving, inhoud en raadpleegbaarheid van bestemmingsplannen, met als doel bestemmingsplannen uniform vergelijkbaar en uitwisselbaar te maken. Het wettelijk kader voor de inhoud en de vaststellingsprocedure van een bestemmingsplan wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en is verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro). De Wro, het Bro en de Rsro bevatten regels ten aanzien van de (digitale) vormgeving, inhoud en raadpleegbaarheid van bestemmingsplannen, met als doel bestemmingsplannen uniform vergelijkbaar en uitwisselbaar te maken.
Het bestemmingsplan reguleert het gebruik van de gronden binnen het plangebied. Het plan biedt het gemeentebestuur een basis voor handhaving, indien op een bepaalde locatie activiteiten plaatsvinden die strijdig zijn met het bestemmingsplan en derhalve uit ruimtelijk oogpunt onwenselijk worden geacht.
Het bestemmingsplan vormt een belangrijk toetsingskader bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen. Bouwaanvragen kunnen uitsluitend worden gehonoreerd indien voldaan wordt aan het bepaalde in de regels van dit bestemmingsplan. Overigens neemt het College van Burgemeester en Wethouders bij de beslissing omtrent de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen eveneens het Bouwbesluit en de bouwverordening in acht. Tenslotte wordt getoetst aan eisen van welstand.
Bij het opstellen van het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de systematiek van het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Asten 2016' (vastgesteld d.d. 18 april 2017) en de bestemmingsplannen ‘Woongebieden Asten’ (vastgesteld d.d. 15 december 2009) en 'Asten bedrijventerreinen 2013' (vastgesteld d.d. 25 juni 2013), aangevuld met de laatste inzichten vanuit de Wet ruimtelijke ordening, het Besluit ruimtelijke ordening, Wabo en het Besluit omgevingsrecht met bijbehorende bijlagen. Gestreefd is hierbij naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en regels.
In dit hoofdstuk volgt een toelichting op de juridische regeling. Het juridisch bindende gedeelte van dit bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (plankaart) en de regels. Verbeelding en regels dienen in samenhang met elkaar te worden begrepen.
Bij het opstellen van de verbeelding en regels van het bestemmingsplan is voldaan aan het bepaalde in de Wro, Bro en de Rsro. Voor het overige is zoveel mogelijk aangesloten bij de gemeentelijke standaarden en plansystematiek. De structuur van het plan is zodanig dat de kaart de primaire informatie geeft over de van toepassing zijnde bestemming. In de regels kan vervolgens worden teruggelezen welke gebruiks- en bouwmogelijkheden voor de betreffende bestemming gelden. Behalve bestemmingen kan de verbeelding onder meer aanduidingen en maatvoeringsvlakken bevatten om binnen een bestemming te kunnen voorzien in maatwerk voor een bepaalde locatie. In dat geval zijn steeds ook regels verbonden aan deze aanduidingen en maatvoeringsvlakken.
De regels zijn conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), welke als bijlage onderdeel uitmaakt van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) opgebouwd en bevatten allereerst begripsomschrijvingen en meetvoorschriften om respectievelijk interpretatie- en meetverschillen uit te sluiten (hoofdstuk 1). Vervolgens zijn in hoofdstuk 2 de regels voor de afzonderlijke bestemmingen en dubbelbestemmingen opgenomen, waarbij voor elke bestemming is voorzien in een apart artikel. Voor zover behoefte bestaat aan het opnemen van regels die niet zijn gebonden aan een specifieke bestemming, maar gelden voor het gehele dan wel een gedeelte van het plangebied, dan zijn de betreffende regels opgenomen in hoofdstuk 3 van de regels. Indien de betreffende regels betrekking hebben op slechts een gedeelte van het plangebied, dan wordt dat op de verbeelding aangegeven door middel van een zogenoemde gebiedsaanduiding.
De bestemmingsregels zijn in beginsel steeds op dezelfde manier opgebouwd:
Hoe gronden met een bepaalde bestemming mogen worden gebruikt is primair beschreven in de bestemmingsomschrijving. Eventuele aanvullingen of uitzonderingen zijn opgenomen in de specifieke gebruiksregels. De bouwregels bevatten de regels ten aanzien van de mogelijkheden om gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde op te richten. Zowel ten aanzien van gebruik als bouwen geldt dat binnen een bepaalde marge kan worden voorzien in mogelijkheden om af te wijken van de bouw- en gebruiksregels. Deze mogelijkheden zijn opgenomen onder respectievelijk 'Afwijken van de bouwregels' en 'Afwijken van de gebruiksregels'.
Voor zover gewenst kan in de regels voor een bestemming worden voorzien in een vergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden. Deze vergunningstelsels dienen dan veelal ter bescherming van binnen de bestemming voorkomende waarden of ter bescherming van bijvoorbeeld ondergrondse leidingen. Indien gewenst kan ook worden voorzien in een bevoegdheid om een bestemming geheel dan wel gedeeltelijk te wijzigingen in een andere bestemming. Dergelijke bevoegdheden worden opgenomen onder het kopje 'Wijzigingsbevoegdheid'.
Naast voornoemde veel voorkomende onderdelen van bestemmingsregels kan worden voorzien in een vergunningstelsel voor het slopen van bebouwing en specifieke procedureregels.
In deze paragraaf wordt op hoofdlijnen een uitleg gegeven bij de bestemmingen voorzover dit noodzakelijk is.
Binnen deze bestemming zijn bedrijfsmatige activiteiten toegestaan alsmede bijvoorbeeld voorzieningen ten behoeve van openbaar nut en waterhuishoudkundige voorzieningen. Binnen deze bestemmingsregeling zijn, gekoppeld aan de verbeelding, per perceel diverse voorwaarden verbonden aan de toegestane bedrijvigheid, de hoeveelheid, omvang en situering van bebouwing, etc.
Het plan voorziet in een uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein ontsloten vanuit Laagveld. Het uitgangspunt is dat, conform de mogelijkheden op het bestaande bedrijventerrein, over het algemeen bedrijven zijn toegestaan in milieucategorieën t/m 3, zoals opgenomen in de als bijlage van de regels opgenomen lijst van bedrijfsactiviteiten. Langs woonzones is in verband met de mogelijke overlast uitsluitend bedrijvigheid uit milieucategorie 2 toegestaan. Het betreft hier de zogeheten 'inwaartse zonering'. Bij het bepalen van voorgaande zones, is uitgegaan van de indicatieve richtafstand van bedrijven van categorie 3.1 van 30 meter (in gemengd gebied) tot milieugevoelige functies (i.c. bestaande burgerwoningen). Vanaf de bestemmingsvlakken 'Wonen' waarin burgerwoningen zijn toegestaan, is deze afstand van 30 meter op de verbeelding geprojecteerd, waarbij de aanduiding 'bedrijven van categorie 2' binnen het bestemmingsvlak is opgenomen voor zover de zone binnen het bestemmingsvlak reikt.
Tevens zijn er in de regels enkele afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Hiermee kan, onder voorwaarden, bedrijvigheid uit een hogere milieucategorie worden toegestaan. Hierbij geldt dat de afwijking slechts mogelijk is voor bedrijvigheid van maximaal één categorie hoger dan de rechtstreeks toegestane milieucategorie. Dit betekent dus dat langs de woonzones waar rechtstreeks bedrijvigheid uit milieucategorie 2 is toegestaan, deze middels een afwijkingsbevoegdheid kan worden verhoogd tot milieucategorie 3.1. Hierbij geldt als voorwaarde dat er geen sprake mag zijn van nadelige milieuhygiënische gevolgen voor omliggende milieugevoelige functies zoals woningen.
Conform regionale afspraken is het vestigen van bedrijven op een bedrijventerrein mogelijk tot regulier 5000 m². In verband met het vestigen van twee bedrijven met een groter bouwperceel dan 5000 m² zijn beide bedrijven specifiek geduid op de verbeelding om de vestiging van beide specifiek mogelijk te maken binnen regulier bedrijventerrein.
In lijn met de Structuurvisie bedrijventerreinen 2012 wordt ondernemers meer ruimte geboden door waar mogelijk een hogere bouwhoogte toe te staan, om in die zin ondernemers optimaler gebruik te kunnen laten maken van de beschikbare ruimte op de bedrijfskavels.
Binnen deze bestemming zijn groenvoorzieningen toegestaan, alsmede bijvoorbeeld voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut en waterhuishoudkundige voorzieningen. Daarnaast zijn paden en beeldbepalende beplanting binnen de bebouwde omgeving toegestaan.
Binnen deze bestemming zijn onder andere verkeersdoeleinden, groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.
Binnen deze bestemming zijn de gronden met name bedoeld voor het gebruik voor woondoeleinden parkeren ter plaatse van een oprit, groen en/of tuin, oppervlakteverhardingen en opslag. De bestemming 'Wonen' is opgenomen voor de bestaande bedrijfswoningen aan zowel de Laarbroek als de Oliemolen, waarmee deze woningen planologisch-juridisch tot burgerwoningen worden bestemd. Tevens wordt het bijgebouw dat privaatrechtelijk al behoort tot de woning aan de Oliemolen 1 hierdoor positief bestemd. Binnen deze bestemming is per woning een bouwvlak opgenomen voor het hoofdgebouw en een aanduiding 'bijgebouwen' voor de bijgebouwen. De maatvoering van de bijgebouwen is per perceel middels een aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' aangeduid.
De systematiek sluit aan bij de gehanteerde systematiek van bestemmen in het bestemmingsplan ‘Woongebieden Asten’ (vastgesteld 15 december 2009). Een en ander met dien verstande dat de regels in juridisch opzicht zijn geoptimaliseerd en afgestemd op de laatste inzichten vanuit het Besluit omgevingsrecht (Bor). Zo is bijvoorbeeld het gebruik van bebouwing ten behoeve van mantelzorg inmiddels vergunningsvrij. Daarnaast wordt bijvoorbeeld aangesloten bij de in het Bor gehanteerde begripsbepalingen, zoals ‘bijbehorende bouwwerken’.
In artikel 6.12, lid 1 Wro is opgenomen dat het verplicht is om een exploitatieplan vast te stellen op gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Artikel 6.2.1. onder a Bro geeft aan dat (o.a.) een bouwplan voor de bouw van één of meer woningen als bouwplan wordt aangewezen. Artikel 6.12, lid 2 Wro bepaalt dat in afwijking van het eerste lid de gemeenteraad, naar aanleiding van de omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, 3°, Wabo, van het bestemmingsplan wordt afgeweken, kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is. Deze verzekering vindt plaats door middel van het sluiten van een anterieure overeenkomst.
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer (SHI). Hiertoe is voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afgesloten. Voor de realisatie van het plan hoeft door de gemeente geen investering gedaan te worden. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de anterieure overeenkomst.
In de anterieure overeenkomst is tevens opgenomen dat eventuele planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt.
Het planvoornemen heeft betrekking op de ontwikkeling van een drietal bedrijfskavels en het herbestemmen van bedrijfswoningen tot burgerwoningen op het achtererf van Laarbroek 2-2a en Oliemolen 3.
Het plan is beperkt tot de ontwikkeling van SHI en het planologisch vestigen van de huidige nevenactiviteiten van dhr. J. Heijligers en dhr. D. Heijligers. De risico’s die de gemeente in haar structuurvisie bedrijventerreinen 2012 schetste voor ontwikkeling van Laarbroek, zowel op financieel gebied als het actief moeten aantrekken van ondernemers van buitenzij met de voorgestane ontwikkeling niet aan de orde. Er wordt namelijk direct voorzien in de behoefte. Met onderhavig plan wordt ook niet meer ontwikkelt dan strikt noodzakelijk. Op basis van de eerdere gedachtegang in de gemeentelijke structuurvisie Avance vormt Laarbroek derhalve een logische locatie voor bedrijventerrein-ontwikkeling ter afronding van het naastgelegen bestaande bedrijventerrein 't Hoogvelt. Deze ontwikkeling is ook beleidsmatig reeds enkele jaren voorzienbaar.
Door middel van de omgevingsdialoog wordt de omgeving al in een vroeg stadium betrokken bij de herontwikkeling van het terrein. Concreet houdt de omgevingsdialoog in dat alle omwonenden of anderszins bij het plan betrokken personen c.q. partijen zijn uitgenodigd om kennis te nemen van het plan in een vroegtijdig stadium nog voordat de procedure tot het wijzigen van het bestemmingsplan is opgestart.
De Omgevingsdialoog is voor direct aangrenzende belanghebbenden opgestart met het telefonisch benaderen met de mogelijkheid om aan de keukentafel tekst en uitleg te krijgen over de planontwikkeling. Tevens zijn zij gewezen op het feit dat de mogelijkheid bestaan om verder kennis te nemen van de planontwikkeling en daar schriftelijk op te kunnen reageren.
Als gevolg van COVID19 heeft de informatiebijeenkomst op 19 maart 2020 niet door kunnen gaan. Belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om analoog bij de gemeente een exemplaar van de planontwikkeling in te zien of digitaal op een daartoe opgerichte webpagina. Op basis van de informatie zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld schriftelijke reacties in te dienen.
Zowel de aangrenzende belanghebbenden als andere belanghebbenden en belangstellenden zijn via de gemeentelijke pagina in de lokale media, via de gemeentelijke facebookpagina en twitterpagina op de hoogte gesteld dat de plannen analoog en digitaal konden worden ingezien en de mogelijkheid bestaat tot reageren. Op die manier heeft de omgeving in een vroeg stadium een goed beeld van het plan gekregen en is zij in de gelegenheid gesteld om haar mening over te geven.
Alle reacties, zowel mondeling als schriftelijk zijn opgenomen in de notitie 'Omgevingsdialoog plan Laarbroek-Laagveld te Asten' welke als Bijlage 16 is opgenomen.
Resultaten omgevingsdialoog
Naar aanleiding van de omgevingsdialoog is het plan op bepaalde onderdelen aangepast. Door het voeren van een omgevingsdialoog kan volstaan worden met een beperktere mate van overleg en inspraak.
In artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg is het plan besproken met volgende partijen:
De volgende reacties zijn binnengekomen:
De reacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota Vooroverleg die in Bijlage 17 is opgenomen. De reacties hebben geleid tot enkele aanpassingen aan het bestemmingsplan. Daarnaast zijn nog diverse ambtelijke opmerkingen verwerkt.
Dit bestemmingsplan is door de gemeente Asten in procedure gebracht. Het bestemmingsplan, inclusief bijlagen, wordt conform artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) gedurende zes weken ter inzage gelegd. Het ontwerpbestemmingsplan “Asten Laarbroek-Laagveld 2020” heeft met ingang van 17 juli 2020 gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage ligt. Gedurende deze termijn heeft een ieder kunnen reageren op het plan en zijn of haar zienswijzen kunnen indienen.
Gedurende de periode van terinzagelegging zijn schriftelijke zienswijzen ingediend. Er zijn geen mondelinge zienswijzen ingediend. Er zijn door negen verschillende personen, instanties en bedrijven zienswijzen ingediend gedurende de termijn van terinzagelegging. Door de navolgende personen, instanties en bedrijven zijn zienswijzen ingediend:
Nr. | Naam | Gemachtigde | Datum zienswijze (vlg. zienswijze) |
1. | ZND Nedicom dak- en geveltechniek | Nee | 25 augustus 2020 |
2. | Van Esch Biljarts | Nee | 24 augustus 2020 |
3. | Caravan World Vinken BV | Nee | 25 augustus 2020 |
4. | Bouw- en Timmerbedrijf Peter Driessen BV | Nee | 24 augustus 2020 |
5. | Semderij van Baars | Nee | 20 augustus 2020 |
6. | College van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant | Nee | 26 augustus 2020 |
7. | Mevrouw L. Hoefnagels, de heer W. van den Eijnde en mevrouw W.A. Hoefnagels-Renders | Pelican Key Legal Consultancy BV | 27 augustus 2020 25 september 2020 |
8. | Autobedrijf Van Hoof | Nee | 26 augustus 2020 |
9. | Rob Sleegers | Nee | 27 augustus 2020 |
De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Nota van zienswijzen die in Bijlage 18 is opgenomen. De zienswijzen hebben geleid tot enkele aanpassingen aan het bestemmingsplan.