direct naar inhoud van Regels
Plan: Asten Laarbroek-Laagveld 2020
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0743.BP02020004-VS01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Asten Laarbroek-Laagveld 2020 met identificatienummer NL.IMRO.0743.BP02020004-VS01 van de gemeente Asten.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aangebouwd bijgebouw:

een uitbreiding van het hoofdgebouw, die wat afmetingen betreft ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht geen deel uitmaakt van het hoofdgebouw zoals garages, hobbyruimten, schuurtjes, huishoudelijke berg- en werkruimten en tuinhuisjes.

1.6 agrarisch grondgebruik:

gebruik van grond dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren.

1.7 arbeidsmigrant:

economische actieve migrant wiens doel het is, al dan niet tijdelijk, arbeid en inkomen te verwerven in een immigratieland.

1.8 archeologisch deskundige:

professioneel archeoloog die voldoet aan de kwalificaties van de geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

1.9 archeologisch onderzoek:

diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

1.10 archeologische verwachting:

aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten.

1.11 archeologische waarden:

oudheidkundige waarden, in de vorm van archeologische relicten in hun oorspronkelijke context. Zowel grote complexen / structuren zoals nederzettingsterreinen, als afzonderlijke vondsten kunnen met deze term worden aangeduid.

1.12 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of één of meer bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.13 bed & breakfast:

een nevenactiviteit met als doel het verstrekken van logies en ontbijt, door het beschikbaar stellen van slaap- en sanitaire ruimten, aan steeds wisselend publiek dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse verblijft. Onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.

1.14 bedrijfsactiviteiten:

handelingen en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de uitoefening van een bedrijf.

1.15 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

1.16 bedrijfsvloeroppervlak

het vloeroppervlak van ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.

1.17 bedrijfswoning:

een woning, in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk moet worden geacht.

1.18 bestaande bebouwing:

bebouwing, zoals die bestaat, of rechtens mag bestaan, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan.

1.19 bestaand gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals dat bestaat op het tijdstip dat het plan of planonderdeel rechtskracht heeft gekregen.

1.20 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.21 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.22 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning.

1.23 bijgebouw:

een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat zich daarvan door zijn constructie of geringere afmetingen visueel onderscheidt.

1.24 bodemingreep:

alle grondwerkzaamheden / activiteiten die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige archeologisch bodemarchief.

1.25 bos:

elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (een of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en recreatie.

1.26 Bouwbesluit:

Besluit 2012 van 29 augustus 2011, met inbegrip van de wijzigingen van 11 november 2015, houdende vaststelling van voorschriften met betrekking tot het bouwen van bouwwerken uit het oogpunt van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu.

1.27 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.28 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.29 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

1.30 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.31 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.32 bouwvlak:

geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge het planologisch regiem gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.33 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct, hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

1.34 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop/huur aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop/verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen/huren voor gebruik, verbruik of aanwending, anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.35 elektrotechnisch installatie- en machinebouwbedrijf:

een bedrijf, met gecombineerde bedrijfsactiviteiten bestaande uit:

elektrotechnische bedrijfsactiviteiten, in de Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen onder maximaal categorie 2, inhoudende het installeren, onderhouden en verkopen van benodigdheden voor elektrotechnische installaties, van elektrotechnische bouwinstallaties en van verwarmings- en luchtbehandelingsapparatuur, en luchtwasinstallaties, en

machinebouw-activiteiten, in de Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen onder maximaal categorie 3.2., inhoudende het vervaardigen van apparaten en producten van o.a. metaal - zoals containers en luchtbehandelingskasten - in een inpandige constructiewerkplaats (gesloten gebouw) met een maximale oppervlakte van 2.000 m2.

1.36 evenement:

een activiteit in de openlucht, dan wel in al dan niet tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden.

1.37 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.38 groepsaccommodatie:

een gebouw bestemd voor verblijfsrecreatie door meerdere personen in groepsverband.

1.39 hoofdgebouw:

gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.40 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken of etenswaren voor gebruik ter plaatse, het bedrijfsmatig bieden van hotel- of groepsaccommodatie of het bedrijfsmatig bieden van feest-, congres- of vergaderfaciliteiten, één en ander al dan niet in combinatie met elkaar.

1.41 huishouden

één of meer personen die een gemeenschappelijke huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid.

1.42 huisvesting van arbeidsmigranten

het huisvesten in tijdelijke dan wel (semi-)permanente voorzieningen van arbeidsmigranten.

1.43 huuraccommodatie:

een bouwwerk dat dient als recreatieverblijf, waarvan gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben, waaronder begrepen: lodges en stacaravans;

1.44 inpandige statische opslag:

het in een gebouw bergen van goederen, die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto’s, boten en caravans. De opslag mag niet bestemd zijn voor de handel en/of worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf.

1.45 intensieve veehouderij:

agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver- of pelsdierhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen. Een geiten- en schapenhouderij, pluimveehouderij en vleeskuikenhouderij vallen niet onder de definitie van een intensieve veehouderij.

1.46 kampeermiddel:

tent, tentwagen, kampeerauto, caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geen omgevingsvergunning vereist is. Een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.47 kwaliteitsverbetering van het landschap:

een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving.

1.48 logies:

het bedrijfsmatig verschaffen van tijdelijk onderdak aan personen, waarbij er sprake is van een pensionhouder dan wel een aanspreekpunt bij calamiteiten.

1.49 mantelzorg:

het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op fysiek, psychisch en-of sociaal vlak.

1.50 nevenactiviteit:

een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwblok of bestemmingsvlak.

1.51 ondersteunende kantoorfaciliteiten

Kantoorfaciliteiten die noodzakelijk zijn ter ondersteuning voor het uitvoeren van de bedrijfsactiviteiten, en daaraan direct gekoppeld zijn.

1.52 oppervlakte van een bodemingreep:

het bebouwde (bruto) oppervlak als het gaat om bovengrondse ontwikkelingen en het oppervlak van een bodemingreep vanaf maaiveld als het gaat om bodemingrepen in het kader van de procedure omgevingsvergunning.

1.53 overkapping / carport:

een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie wanden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als gebouw.

1.54 peil:
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddelijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.55 pension:

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan logerende gasten (niet aan passanten).

1.56 recreatiewoning:

een woning of enig ander verblijf, een bouwwerk zijnde, dat blijkens de inrichting geschikt is voor tijdelijk recreatief nachtverblijf.

1.57 seksinrichting:

de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waar in bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam)prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.58 trekkershut:

een klein vrijstaand gebouw, zonder eigen sanitaire voorzieningen, bestemd voor verhuur voor recreatieve doeleinden in de vorm van verblijfsrecreatie aan steeds wisselende wandelaars, fietsers, ruiters, kanoërs of autogebruikers, waarbij verhuur aan dezelfde personen maximaal 3 dagen/nachten mag zijn.

1.59 veehouderij:

agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren. Een paardenhouderij wordt niet aangemerkt als veehouderij.

1.60 verblijfsrecreatie:

recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals een recreatiewoning, groepsaccommodatie, pension, bed & breakfast, kampeermiddel of trekkershut door personen die hun hoofdwoonverblijf elders hebben.

1.61 vloeroppervlak(te):

de totale oppervlakte, gemeten op vloerniveau, die voor een functie wordt gebruikt.

1.62 volkstuinen:

grond waarop, anders dan ten dienste van een agrarisch bedrijf, op kleine schaal voedings- en/of siergewassen worden geteeld en voornamelijk ten eigen behoeve.

1.63 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals sluizen, duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.

1.64 watergang:

een voor de oppervlaktewaterkwantiteit van overwegend belang zijnde watergang.

1.65 woning of wooneenheid

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.66 wonen of woondoeleinden

het gebruik van een woning conform de begripsomschrijving van ‘woning of wooneenheid’, met als doel daar permanent te verblijven.

Artikel 2 Wijze van meten

Indien krachtens dit plan een meting moet worden verricht, dan moet de volgende wijze van meten worden toegepast:

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op het bouwperceel voorkomende bouwwerk.

2.2 de afstand tot de as van de weg:

de kortste afstand tot de werkelijke as van de weg (rijbanen).

2.3 de bebouwde oppervlakte van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.8 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

2.9 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.10 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.11 de oppervlakte van overkappingen/carports:

het dakvlak neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.12 diepte bodemingreep:

vanaf het peil / maaiveld tot aan het diepste punt van de ingreep.

2.13 ondergeschikte bouwdelen:

bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, luchtwassers, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving


De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijfsactiviteiten, opgenomen in categorie 2, 3.1 en 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • b. uitsluitend bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2';
  • c. uitsluitend bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 3.1 zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1';
  • d. De oppervlakte van een bouwperceel mag niet minder dan 1000 m² bedragen.
  • e. De oppervlakte van een bouwperceel mag niet meer dan 5000 m² bedragen.
  • f. Per bouwperceel is maximaal één bedrijf toegestaan.
  • g. In afwijking van het bepaalde onder d is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein – bedrijf 1', een bouwperceel van 31.000 m² toegestaan voor een groothandelsbedrijf in elektra, ijzerwaren, sanitair en verfgereedschap.
  • h. In afwijking van het bepaalde onder d is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein – bedrijf 2', een bouwperceel van 7000 m² toegestaan voor een elektrotechnisch installatie- en machinebouwbedrijf:
  • i. voorzieningen voor het parkeren van voertuigen voor personenvervoer en fietsen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1';
  • j. een bluswatertank ten behoeve van de sprinklerinstallatie en een bouwwerk ten behoeve van de daarbij behorende pompinstallatie, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1';
  • k. geluidwerende voorziening in de vorm van een geluidsscherm, ter plaatse van de aanduiding 'geluidsscherm';
  • l. uitsluitend (half)verharde wegen als verbindingsweg of perceelsontsluiting en daartoe behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter plaatste van de aanduiding 'ontsluiting', met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm' ook een geluidscherm is toegestaan.
  • m. ondersteunende kantoorfaciliteiten, direct gekoppeld aan de bedrijfsactiviteiten, die maximaal 30% van het bedrijfsvloeroppervlak mogen beslaan;
  • n. productiegebonden detailhandel, tot een maximum van 100 m² bvo per bedrijf, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotsmiddelen;
  • o. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijk inpassing', uitsluitend landschappelijke afscherming van het erf door opgaande beplanting, die bestaat uit een beplanting van voornamelijk streekeigen soorten, nader gedetailleerd middels het stedenbouwkundig- en landschapsplan (Pouderoyen Compagnons), zoals opgenomen in Bijlage 2;
  • p. oppervlakteverhardingen;
  • q. parkeervoorzieningen;
  • r. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • s. voorzieningen ten behoeve van openbaar nut;
  • t. en de daarbij behorende overige voorzieningen waaronder groenvoorzieningen, open terreinen en technische installaties, nodig voor het doen functioneren van het betreffende bedrijf.


Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtname van de voorrangsregels uit artikel 14.3.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
  • a. Op de voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
    • 1. gebouwen, geen woning zijnde, ten behoeve van de in artikel 3.1 genoemde doeleinden;
    • 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  • b. Het maximum bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan 70% van het bouwperceel mits daardoor de belasting van de openbare ruimte voor parkeren, laden en lossen en/of opslag niet groter wordt dan de belasting daarvan op het tijdstip van inwerkingstreding van het bestemmingsplan.
3.2.2 Regels ter plaatse van het bouwvlak
  • a. Gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd.
  • b. De afstand van gebouwen tot minimaal 1 zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter.
  • c. De bouwhoogte van gebouwen, geen woning zijnde, mag niet meer bedragen dan, ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte(m)' is aangeduid.
  • d. Binnen het bouwvlak mag de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 3,25 meter bedragen, met uitzondering van:
    • 1. voorzieningen voor verlichting, waarvan de hoogte niet meer dan 8 meter mag bedragen, met dien verstande dat voor zover het bedrijfsperceel grenst aan een woonbestemming, de hoogte van voorzieningen voor verlichting binnen 16 meter van de perceelsgrens met de woonbestemming, maximaal 4 meter mag bedragen;
    • 2. erfafscheidingen waarvan de hoogte niet meer dan 2,50 meter mag bedragen;
    • 3. een bluswatertank ten behoeve van de sprinklerinstallatie, waarvan de hoogte niet meer dan 14 meter mag bedragen;
3.2.3 Regels buiten het bouwvlak
  • a. Buiten het bouwvlak mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
  • b. De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3,25 meter bedragen, en de oppervlakte niet meer dan 25 m², met uitzondering van:
    • 1. voorzieningen voor verlichting, waarvan de hoogte niet meer dan 8 meter mag bedragen, met dien verstande dat voor zover het bedrijfsperceel grenst aan een woonbestemming, de hoogte van voorzieningen voor verlichting binnen 16 meter van de perceelsgrens met de woonbestemming, maximaal 4 meter mag bedragen;
    • 2. erfafscheidingen waarvan de hoogte niet meer dan 2,50 meter mag bedragen;
    • 3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' ten behoeve van het stallen van voertuigen voor personenvervoer en fietsen , waarvan de hoogte niet meer dan 5 meter en de oppervlakte meer dan 25 m² mag bedragen .
  • c. In afwijking van het bepaalde onder a. en b mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' een bouwwerk, geen gebouw zijnde in de vorm van een bluswatertank ten behoeve van de sprinklerinstallatie worden gebouwd, waarvan de hoogte niet meer dan 14 meter mag bedragen, alsmede een bijbehorend pompinstallatiegebouw.
3.2.4 Voorwaardelijke verplichtingen
  • a. Landschappelijke inpassing
  • 1. Het realiseren en in stand houden van de bebouwing als bedoeld in lid 3.2.1 is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing en erfbeplanting overeenkomstig het stedenbouwkundig- en landschapsplan (Pouderoyen Compagnons), zoals opgenomen in Bijlage 2, binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan wordt gerealiseerd en vervolgens duurzaam in stand wordt gehouden.
    De gronden worden in strijd met de bestemming gebruikt indien de landschappelijke inpassing (in het kader van de tegenprestatie) en de verplichte financiële bijdrage in het gemeentelijke landschapsfonds niet binnen twee jaar na het onherroepelijk worden van het plan hebben plaatsgevonden.
  • 2. In afwijking op het bepaalde onder a.1 geldt, dat indien na 2 jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschappelijke inpassing' nog de bestaande melkveehouderij aanwezig is, binnen deze aanduiding de landschappelijke inpassing en erfbeplanting overeenkomstig het stedenbouwkundig- en landschapsplan (Pouderoyen Compagnons), zoals opgenomen in Bijlage 2, dient te worden gerealiseerd binnen 2 jaar na beëindiging van de melkveehouderij, met dien verstande dat de landschappelijke inpassing uiterlijk op 1 januari 2025 dient te zijn gerealiseerd.
  • 3. Voor de gronden als bedoeld onder a.2 geldt dat deze in strijd met de bestemming worden gebruikt indien de landschappelijke inpassing (in het kader van de tegenprestatie) en de verplichte financiële bijdrage in het gemeentelijke landschapsfonds niet uiterlijk binnen 2 jaar na beëindiging van de melkveehouderij hebben plaatsgevonden, met dien verstande dat de landschappelijke inpassing uiterlijk op 1 januari 2025 dient te zijn gerealiseerd.

  • b. Geluidscherm

Het realiseren en in stand houden van de bebouwing als bedoeld in lid 3.2.1 is uitsluitend toegestaan indien en voorzover ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm' een geluidscherm met een minimale massa van 10 kg/m2, kierdicht uitgevoerd en een hoogte van 2,5 meter is opgericht en in stand wordt gehouden.

c. Voldoende parkeergelegenheid

In afwijking van het bepaalde in artikel 14.1.1, is het realiseren en in stand houden van de bebouwing als bedoeld in lid 3.2.1 ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 1', uitsluitend toegestaan indien en voorzover ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van verkeer - parkeerterrein 1' en/of 'specifieke vorm van verkeer - parkeerterrein 2' voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd. Er is sprake van voldoende parkeergelegenheid indien er ten minste 168 parkeerplaatsen ten behoeve van voertuigen voor personenvervoer aanwezig zijn.

d. Waterberging en waterlopen

Het realiseren en in stand houden van de bebouwing als bedoeld in lid 3.2.1 is uitsluitend toegestaan indien en voorzover binnen het plangebied is voorzien in een hemelwaterinfiltratievoorziening met voldoende bergings- en afvoercapaciteit. Hiervan is sprake indien de waterbergingsvoorzieningen met voldoende capaciteit overeenkomstig de berekeningen en uitgangspunten genoemd in het waterplan (Pouderoyen Compagnons), zoals opgenomen in Bijlage 3, zijn gerealiseerd en vervolgens duurzaam in stand worden gehouden, en zijn aangesloten op de bestaande waterwegen overeenkomstig de uitgangspunten uit het stedenbouwkundig- en landschapsplan, zoals opgenomen in Bijlage 2.

3.3 Nadere eisen


Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen conform het bepaalde in artikel 10.2.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Hogere bouwhoogte


Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de maximale bouwhoogte zoals bepaald in 3.2.2 en:

  • a. een verhoging van de maximale bouwhoogte van maximaal 10% toestaan, mits:
    • 1. het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;
    • 2. de afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en een efficiënt gebruik van het bouwperceel;
    • 3. geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woon- of bedrijfsmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast;
    • 5. voldoende is verzekerd dat is voorzien in voldoende parkeergelegenheid, en dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende ruimte voor het laden en lossen met bijbehorende voorzieningen overeenkomstig 14.1 en 14.2.
    • 6. het niet betreft de gronden waar ter plaatse van de aanduidng 'maximum bouwhoogte(m)' een maximum bouwhoogte van 14 m voor gebouwen is toegestaan; van deze maximale bouwhoogte mag niet worden afgeweken;
  • b. een bouwhoogte tot maximaal 12 meter toestaan voor zover ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte(m)' een maximale bouwhoogte is aangegeven van 10 meter, mits:
    • 1. het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;
    • 2. de afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en een efficiënt gebruik van het bouwperceel;
    • 3. geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woon- of bedrijfsmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast;
    • 5. voldoende is verzekerd dat is voorzien in voldoende parkeergelegenheid, en dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende ruimte voor het laden en lossen met bijbehorende voorzieningen overeenkomstig 14.1 en 14.2.
  • c. een bouwhoogte tot maximaal 10 meter toestaan voor zover ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte(m)' een maximale bouwhoogte is aangegeven van 8 meter, mits:
    • 1. het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;
    • 2. de afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en een efficiënt gebruik van het bouwperceel;
    • 3. geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woon- of bedrijfsmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast;
    • 5. voldoende is verzekerd dat is voorzien in voldoende parkeergelegenheid, en dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende ruimte voor het laden en lossen met bijbehorende voorzieningen overeenkomstig 14.1 en 14.2.
3.4.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde


Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken voor het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak tot een grotere hoogte dan is toegestaan onder de voorwaarden dat:

  • a. de hoogte niet meer bedraagt dan de maximale bouwhoogte die is toegestaan voor gebouwen zoals bepaald in 3.2.2 en 3.4.1;
  • b. het geen erfafscheidingen betreft;
  • c. deze bouwwerken, geen gebouw zijnde, vanuit het oogpunt van bedrijfsvoering noodzakelijk zijn;
  • d. het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;
  • e. geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woon- of bedrijfsmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast.
3.4.3 Kleinere afstand tot zijdelingse perceelsgrens


Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 sub b en een kleinere afstand van gebouwen tot, danwel in de zijdelingse perceelsgrenzen toestaan, mits:

  • a. het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast;
  • c. geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woon- of bedrijfsmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
  • d. voldoende is verzekerd dat is voorzien in voldoende parkeergelegenheid, en dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende ruimte voor het laden en lossen met bijbehorende voorzieningen overeenkomstig 14.1 en 14.2.
3.4.4 Afwijken omvang bouwperceel

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 onder e , en een hogere maximale oppervlakte van een bouwperceel, anders dan bepaald onder artikel 3.1 g en h., toestaan, mits:

  • a. de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om op het bouwperceel tegemoet te komen aan de ruimtebehoefte door middel van zorgvuldig ruimtegebruik als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant;
  • b. aantoonbare ruimtelijk-economische belangen voor de lange termijn aanwezig zijn die noodzaken tot uitbreiding of vestiging ter plaatse;
  • c. de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om het bedrijf te verplaatsen naar of te vestigen op:
    • 1. een bedrijventerrein in een nabij gelegen stedelijk concentratiegebied, of
    • 2. een nabijgelegen bovenregionaal bedrijventerrein.
  • d. de functionele en ruimtelijke structuur niet onevenredig wordt aangetast;
  • e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de milieusituatie.
  • f. voldoende is verzekerd dat is voorzien in voldoende parkeergelegenheid, en dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende ruimte voor het laden en lossen met bijbehorende voorzieningen overeenkomstig 14.1 en 14.2.
3.4.5 Afwijken aantal bedrijven per bouwperceel

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 onder f voor het vestigen van meerdere bedrijven op één bouwperceel, mits:

  • a. de bedrijven in één hoofdgebouw worden gehuisvest;
  • b. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast;
  • c. geen onevenredige gevolgen voor het woon- of bedrijfsmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
  • d. voldoende is verzekerd dat is voorzien in voldoende parkeergelegenheid, en dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende ruimte voor het laden en lossen met bijbehorende voorzieningen overeenkomstig 14.1 en 14.2.
3.5 Specifieke gebruiksregels


Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik:

  • a. voor bewoning,
  • b. voor open opslag
  • c. het gebruik van parkeervoorzieningen voor andere doeleinden dan het parkeren van voertuigen voor personenvervoer;
  • d. voor detailhandel;
  • e. voor tuincentra;
  • f. voor dienstverlening;
  • g. voor horeca;
  • h. voor zelfstandige kantoren;
  • i. voor verblijfsrecreatie;
  • j. als verkooppunt voor motorbrandstoffen of andere explosiegevaarlijke stoffen,
  • k. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  • l. risicovolle inrichtingen;
  • m. groothandel in en opslag van vuurwerk en munitie.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Afwijken bedrijfstypen


Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 a t/m c ten behoeve van:

  • a. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die zijn opgenomen in een naast hogere categorie dan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 3.1 a t/m c indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 3.1 a t/m c;
  • b. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die hoewel gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 3.1 a t/m c, maar niet in de lijst van bedrijfsactiviteiten wordt genoemd;


Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.

3.6.2 Afwijking ondersteunende kantoorfaciliteiten


Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken voor het toestaan van ondersteunende kantoorfaciliteiten tot maximaal 40% van het bedrijfsvloeroppervlak, mits:

  • a. dit noodzakelijk is ten behoeve van de bedrijfsvoering;
  • b. geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woon- of bedrijfsmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
  • c. voldoende is verzekerd dat is voorzien in voldoende parkeergelegenheid, en dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende ruimte voor het laden en lossen met bijbehorende voorzieningen overeenkomstig 14.1 en 14.2.
3.6.3 Afwijken open opslag

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken voor het toestaan van open opslag, mits:

  • a. de afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en een efficiënt gebruik van het bouwperceel;
  • b. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast;
  • c. geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woon- of bedrijfsmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
  • d. het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;
  • e. daardoor de belasting van de openbare ruimte voor parkeren, laden en lossen en/of opslag niet groter wordt dan de belasting daarvan op het tijdstip van inwerkingstreding van het bestemmingsplan. Met betrekking tot het parkeren heeft de bouwverordening aanvullende werking.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. landschappelijke afscherming van het erf door opgaande beplanting, die bestaat uit een beplanting van voornamelijk streekeigen soorten, nader gedetailleerd middels het stedenbouwkundig- en landschapsplan, zoals opgenomen in Bijlage 2;
  • b. (half)verharde wegen als verbindingsweg of perceelsontsluiting, uitsluitend ter plaatste van de aanduiding 'ontsluiting';
  • c. duurzaam bodem- en waterbeheer, waaronder begrepen watergangen, zaksloten en infiltratie- en buffervoorzieningen;
  • d. voorzieningen ten behoeve van openbaar nut.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen


Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. erfafscheidingen met een hoogte van maximaal 2 meter;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals voorzieningen als bedoeld voor de landschappelijke maatregelen, ten behoeve van de in artikel 4.1 genoemde doeleinden.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3,25 meter met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de hoogte niet meer dan 2,00 meter mag bedragen.

4.3 Nadere eisen


Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen conform het bepaalde in artikel 10.2.

4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Toegestaan gebruik


Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de gronden anders dan voor:

  • a. doeleinden als omschreven in 4.1;
4.4.2 Strijdig gebruik


Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de gronden voor (stilstaand) verkeer, behalve als het gebruik als voet- en fietspad betreft of (half-)verharde weg als verbindingsweg of perceelsontsluiting ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting'.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving


De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bewegend en stilstaand verkeer en de daarbij behorende voorzieningen;
  • b. duurzaam bodem- en waterbeheer, waaronder begrepen watergangen, zaksloten en infiltratievoorzieningen;
  • c. voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut;
  • d. groen, ter aankleding van niet direct voor bewegend en stilstaand verkeer noodzakelijke gronden, zoals bermen en/of middenbermen;
  • e. bruggen en duikers.


Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtname van de voorrangsregels uit artikel 14.3.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de in artikel 5.1 genoemde doeleinden;
  • b. (ondergrondse) voorzieningen ten behoeve van de afvalinzameling en afvalverwijdering.
5.2.2 Gebouwen

Gebouwen ten dienste van openbare nutsvoorzieningen dienen aan het volgende te voldoen:

  • a. de oppervlakte mag per gebouw niet meer bedragen dan 10 m²;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen het bestemmingsvlak mag de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 3,25 meter bedragen, met uitzondering van:

  • a. voorzieningen voor verlichting, waarvan de hoogte niet meer dan 8 meter mag bedragen.
5.3 Nadere eisen


Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen conform het bepaalde in artikel 10.2

5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Afwijking voor kunstwerken, kunstobjecten en vlaggenmasten


Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels met betrekking tot de bebouwing ten behoeve van de oprichting van kunstwerken, kunstobjecten en vlaggenmasten, mits:

  • a. deze qua aard en omvang in de omgeving passen met een maximum oppervlakte van 10 m² per object;
  • b. de bouwhoogte van kunstwerken, kunstobjecten en vlaggenmasten maximaal 8,00 meter bedraagt.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving


De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. met de daarbij behorende voorzieningen, zoals tuinen, erven, verhardingen; parkeervoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;


Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtname van de voorrangsregels uit artikel 14.3.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen


Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. vrijstaande woningen;
  • b. bijgebouwen;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2.2 Regels ter plaatse van het bouwvlak

  • a. Hoofdgebouwen dienen in het bouwvlak te worden gebouwd en bijgebouwen mogen in het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.
  • c. Het aantal woningen per bouwperceel mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal woningen binnen dat bouwperceel op het tijdsitp van inwerkingtreding van het bestemmingsplan,
  • d. De voorgevel dient voor ten minste voor 70% in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens te worden gebouwd.
  • e. De voorgevelbreedte van de woning dient ten minste 5,00 meter te bedragen.
  • f. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 6,50 meter tenzij anders aangeduid.
  • g. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 11,50 meter tenzij anders aangeduid.
6.2.3 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'

  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mogen uitsluitend bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mag het vlak volledig worden bebouwd, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding:
    • 1. 'maximum bebouwd oppervlak' met waarde 120 m², waar per hoofdgebouw niet meer dan 120 m² aan bouwwerken mag worden opgericht;
    • 2. 'maximum bebouwd oppervlak' met waarde 185 m², waar per hoofdgebouw niet meer dan 185 m² aan bouwwerken mag worden opgericht;
    • 3. 'maximum bebouwd oppervlak' met waarde 285 m², waar per hoofdgebouw niet meer dan 285 m² aan bouwwerken mag worden opgericht;
    • 4. 'maximum bebouwd oppervlak' met waarde 500 m², waar per hoofdgebouw niet meer dan 500 m² aan bouwwerken mag worden opgericht;
  • c. De goothoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3,25 meter tenzij anders aangeduid.
  • d. Bijgebouwen mogen worden afgedekt met een kap mits de bouwhoogte van het bijgebouw niet meer bedraagt dan 5,50 meter tenzij anders aangeduid.
6.2.4 Overige regels met betrekking tot bebouwing

  • a. Het bouwvlak mag niet door bebouwing worden overschreden, met uitzondering van overschrijding ten behoeve van:
    • 1. de bouw van erkers en balkons, mits:
      • de breedte maximaal 40% van de naar de weg gekeerde grens van het bouwvlak bedraagt;
      • de diepte van de erker niet meer dan 1,00 meter bedraagt;
      • de hoogte van de erker maximaal de hoogte van de begane grondlaag bedraagt;
      • de afstand tot de bestemming Verkeer of Groen niet minder dan 3,00 meter bedraagt;
    • 2. luifels boven de voordeur mits:
      • de breedte maximaal 150% van de breedte van de voordeur bedraagt;
      • de diepte niet meer bedraagt dan 1,00 m;
      • de afstand tot de bestemming Verkeer niet minder dan 3.00 meter bedraagt;
    • 3. de bouw van één carport, met dien verstande dat:
      • de carport minimaal 1,00 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen;
      • de oppervlakte max. 25 m² buiten het bouwvlak en aanduiding 'bijgebouwen' bedraagt;
      • indien de carport is gelegen op de hoek van een hoekperceel de afstand tot de bestemming verkeersdoeleinden minimaal 2,00 meter bedraagt.
  • b. Binnen het bestemmingsvlak mag de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 3,25 meter bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de hoogte niet meer dan 1,00 meter mag bedragen of niet meer dan 2,00 meter indien:
    • 1. gelegen minimaal 1,00 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw, uitgezonderd bij de hoek van hoekpercelen, waarvoor geldt minimaal 3,00 meter achter de voorgevel en 45 graden uit de hoek van de achterliggende woning en;
    • 2. gelegen minimaal 1,00 meter uit de bestemming Verkeer of Groen.
  • c. Aan de van de weg afgekeerde zijde (achterzijde) van het bouwvlak mag een dakterras opgericht worden, mits:
    • 1. het dakterras gerealiseerd wordt op een bijgebouw;
    • 2. de breedte niet meer bedraagt dan de breedte van het hoofdgebouw;
    • 3. de hoogte van de afscheiding maximaal 1,20 meter boven de goothoogte van het bijgebouw bedraagt;
    • 4. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
6.3 Nadere eisen


Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen conform het bepaalde in artikel 10.2.

6.4 Specifieke gebruiksregels
6.4.1 Specifieke gebruiksregels van de gronden

Onder strijdig gebruik, wordt verstaan het gebruik van de gronden anders dan voor:

  • a. parkeren ter plaatse van een oprit;
  • b. groen en/of tuin;
  • c. oppervlakteverhardingen;
  • d. opslag, overeenkomstig het normale toegelaten gebruik.
6.4.2 Specifieke gebruiksregels van de opstallen


Onder strijdig gebruik, wordt verstaan het gebruik van de opstallen:

  • a. voor bewoning, indien het een vrijstaand bijgebouw betreft, behoudens wanneer sprake is van mantelzorg;
  • b. voor ambachtelijke doeleinden behoudens wanneer middels een ontheffing toestemming is verleend;
  • c. industriële doeleinden;
  • d. als beroepsmatige werk- en/of opslagruimte;
  • e. voor bedrijfsdoeleinden;
  • f. voor detailhandel, anders dan als ondergeschikte activiteit in verband met het toegestane gebruik;
  • g. voor groothandel;
  • h. voor dienstverlening;
  • i. voor horeca;
  • j. voor kantoren;
  • k. voor recreatie;
  • l. als verkooppunt voor motorbrandstoffen of andere explosiegevaarlijke stoffen;
  • m. als seksinrichting of escortbedrijf;
  • n. voor opslag, anders dan in verband met het toegestane gebruik, die valt onder de Wet milieubeheer.

Artikel 7 Waarde - Archeologie - 2

7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de op of in deze gronden aanwezige en/of te verwachten archeologische monumenten. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende enkelvoudige bestemmingen.

7.1.2 Bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 14.3.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Verbod

Het is verboden te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waarde - Archeologie - 2' (mede) bestemde gronden.

7.2.2 Uitzonderingen

  • a. Het onder 7.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:
    • 1. vervanging van bestaande bouwwerken waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en/of alleen de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders en/of parkeergarages, of gebouwen die tot maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht;
    • 2. een bouwwerk dat geen bodemverstorende activiteiten met zich meebrengt;
    • 3. een bouwwerk waarvan de oppervlakte kleiner is dan 250 m2 of dat minder diep reikt dan 0,4 m beneden maaiveld;
    • 4. bebouwing welke nodig is voor archeologisch onderzoek, met een maximale bouwhoogte van 3 m;
    • 5. gronden waarvan op basis van eerder archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen behoudenswaardige archeologica is aangetroffen.
  • b. Bevoegd gezag is ingeval van verlening van een omgevingsvergunning bevoegd een daartoe aangewezen partij toestemming te verlenen om archeologische waarnemingen te doen ten tijde van de graafwerkzaamheden ten behoeve van het bouwwerk.
7.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

7.4 Afwijken van de bouwregels

Bevoegd gezag is bij omgevingsvergunning bevoegd af te wijken van het bepaalde in 7.2.1 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen indien en voor zover:

  • a. de aanvraag betrekking heeft op een bouwwerk waarvan de oppervlakte groter is dan 250 m2 en de diepte van de bodemingrepen meer bedraagt dan 0,4 m beneden maaiveld en een en ander op basis van archeologisch onderzoek ofwel is aangetoond dat er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad, dan wel schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door aan de omgevingsvergunning te verbinden regels;
  • b. bij het afwijken als bedoeld onder a. kan bevoegd gezag de volgende regels verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals het al of niet bouwen van (parkeer)kelders, alternatieve funderingsmethoden, beschermende bodemlagen of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    • 2. verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archelogische deskundige;
    • 4. richtlijnen geven omtrent de wijze waarop wordt omgegaan met (toevals)vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.5.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie - 2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren over een oppervlakte groter dan 250 m2 en dieper dan 0,4 m beneden maaiveld:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe ook wordt gerekend het woelen, mengen, diepploegen en ontginnen;
  • b. het verlagen of afgraven, het ophogen en het egaliseren van gronden;
  • c. het graven, verbreden, verdiepen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage en het verlagen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij de stobben worden verwijderd;
  • e. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend worden boomteelt en graszodenteelt;
  • f. het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling;
  • g. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • h. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur waarvan de breedte van de grondwerken meer dan 0,5 m bedraagt;
  • i. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • j. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • k. het slopen van gebouwen en verwijderen van funderingen.
7.5.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 7.5.1 is niet van toepassing indien de werken of werkzaamheden:

  • a. een oppervlakte hebben die kleiner is dan 250 m2, tenzij het werken betreft genoemd in 7.5.1 onder e. en f.;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek aantonen dat geen archeologische waarden aanwezig zijn dan wel de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
  • c. betrekking hebben op normaal onderhoud en agrarisch bodemgebruik;
  • d. betrekking hebben op onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen en bijbehorende werken zoals gemalen, bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • e. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • f. archeologisch onderzoek betreffen;
  • g. worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende (omgevings)vergunning.
7.5.3 Voorwaarden omgevingsvergunning

De in 7.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het belang van de bescherming van de archeologische waarde(n) op grond waarvan de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • a. aanvrager dient een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van bevoegd gezag in voldoende mate is zeker gesteld of geen archeologische waarden aanwezig zijn, tenzij naar haar oordeel de archeologische waarde in andere informatie voldoende is zeker gesteld;
  • b. aan de vergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting tot het laten uitvoeren van archeologisch onderzoek, of de verplichting de activiteit die leidt tot bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige;
    • 4. de verplichting om aan te geven hoe wordt omgegaan met (toevals)vondsten die gedaan worden tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
7.6 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan met toepassing van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening het plan wijzigen door:

  • a. de bestemmingsaanduiding 'Waarde - Archeologie - 2' geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel niet behoudenswaardig zijn;
  • b. het bestemmingsvlak naar ligging wordt verschoven, dan wel naar omvang wordt vergroot of verkleind, of wordt verwijderd voor zover de middels archeologisch onderzoek geconstateerde archeologische waarde daartoe aanleiding geeft;
  • c. de oppervlaktes en/of dieptes van de bodemingreep zoals opgenomen in deze regels te veranderen en/of desgewenst een extra aanduiding voor op te nemen indien dat op basis van nader verkregen archeologische kennis noodzakelijk en/of mogelijk is.

Artikel 8 Waarde - Archeologie - 3

8.1 Bestemmingsomschrijving
8.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de op of in deze gronden aanwezige en/of te verwachten archeologische monumenten. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende enkelvoudige bestemmingen.

8.1.2 Bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 14.3.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Verbod

Het is verboden te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waarde - Archeologie - 3' (mede) bestemde gronden.

8.2.2 Uitzonderingen

Het onder 8.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:

    • 1. vervanging van bestaande bouwwerken waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en/of alleen de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders en/of parkeergarages, of gebouwen die tot maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht;
    • 2. een bouwwerk dat geen bodemverstorende activiteiten met zich meebrengt;
    • 3. een bouwwerk waarvan de oppervlakte kleiner is dan 2.500 m2 of dat minder diep reikt dan 0,4 m beneden maaiveld;
    • 4. bebouwing welke nodig is voor archeologisch onderzoek, met een maximale bouwhoogte van 3 m;
    • 5. gronden waarvan op basis van eerder archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen behoudenswaardige archeologica is aangetroffen.
  • d. Bevoegd gezag is ingeval van verlening van een omgevingsvergunning bevoegd een daartoe aangewezen partij toestemming te verlenen om archeologische waarnemingen te doen ten tijde van de graafwerkzaamheden ten behoeve van het bouwwerk.
8.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

8.4 Afwijken van de bouwregels

Bevoegd gezag is bij omgevingsvergunning bevoegd af te wijken van het bepaalde in 8.2.1 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen indien en voor zover:

  • a. de aanvraag betrekking heeft op een bouwwerk waarvan de oppervlakte groter is dan 2.500 m2 en de diepte van de bodemingrepen meer bedraagt dan 0,4 m beneden maaiveld en een en ander op basis van archeologisch onderzoek ofwel is aangetoond dat er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad, dan wel schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door aan de omgevingsvergunning te verbinden regels;
  • b. bij het afwijken als bedoeld onder a. kan bevoegd gezag de volgende regels verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals het al of niet bouwen van (parkeer)kelders, alternatieve funderingsmethoden, beschermende bodemlagen of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    • 2. verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archelogische deskundige;
    • 4. richtlijnen geven omtrent de wijze waarop wordt omgegaan met (toevals)vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.5.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie - 3' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren over een oppervlakte groter dan 2.500 m2 en dieper dan 0,4 m beneden maaiveld:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe ook wordt gerekend het woelen, mengen, diepploegen en ontginnen;
  • b. het verlagen of afgraven, het ophogen en het egaliseren van gronden;
  • c. het graven, verbreden, verdiepen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage en het verlagen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij de stobben worden verwijderd;
  • e. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend worden boomteelt en graszodenteelt;
  • f. het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling;
  • g. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • h. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur waarvan de breedte van de grondwerken meer dan 0,5 m bedraagt;
  • i. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • j. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • k. het slopen van gebouwen en verwijderen van funderingen.
8.5.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 8.5.1 is niet van toepassing indien de werken of werkzaamheden:

  • a. een oppervlakte hebben die kleiner is dan 2.500 m2, tenzij het werken betreft genoemd in 8.5.1 onder e. en f.;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek aantonen dat geen archeologische waarden aanwezig zijn dan wel de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
  • c. betrekking hebben op normaal onderhoud en agrarisch bodemgebruik;
  • d. betrekking hebben op onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen en bijbehorende werken zoals gemalen, bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • e. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • f. archeologisch onderzoek betreffen;
  • g. worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende (omgevings)vergunning.
8.5.3 Voorwaarden omgevingsvergunning

De in 8.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het belang van de bescherming van de archeologische waarde(n) op grond waarvan de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • a. aanvrager dient een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van bevoegd gezag in voldoende mate is zeker gesteld of geen archeologische waarden aanwezig zijn, tenzij naar haar oordeel de archeologische waarde in andere informatie voldoende is zeker gesteld;
  • b. aan de vergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting tot het laten uitvoeren van archeologisch onderzoek, of de verplichting de activiteit die leidt tot bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige;
    • 4. de verplichting om aan te geven hoe wordt omgegaan met (toevals)vondsten die gedaan worden tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
8.6 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan met toepassing van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening het plan wijzigen door:

  • a. de bestemmingsaanduiding 'Waarde - Archeologie - 3' geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel niet behoudenswaardig zijn;
  • b. het bestemmingsvlak naar ligging wordt verschoven, dan wel naar omvang wordt vergroot of verkleind, of wordt verwijderd voor zover de middels archeologisch onderzoek geconstateerde archeologische waarde daartoe aanleiding geeft;
  • c. de oppervlaktes en/of dieptes van de bodemingreep zoals opgenomen in deze regels te veranderen en/of desgewenst een extra aanduiding voor op te nemen indien dat op basis van nader verkregen archeologische kennis noodzakelijk en/of mogelijk is.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 10 Algemene bouwregels

10.1 Ondergronds bouwen

Voor het ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. ondergronds bouwen (kelders) is uitsluitend toegestaan, daar waar bovengronds gebouwen zijn / worden gebouwd, dan wel maximaal 1 m buiten deze gebouwen;
  • b. ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag ondergronds;
  • c. ondergronds bouwen is uitsluitend toegestaan indien hierdoor geen gevolgen optreden voor de waterhuishouding, waaronder grondwaterstromen.
10.2 Nadere eisen


Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan:

  • a. de situering en afmetingen van bouwwerken, met een maximum afwijkingspercentage van 10%, indien dit noodzakelijk is, ter voorkoming van onevenredige nadelige gevolgen voor de milieusituatie, verkeersveiligheid, sociale veiligheid en gebruiksmogelijkheden en/of privacy van aangrenzende gronden, dan wel voor zover dit noodzakelijk is ten behoeve van het na te streven stedenbouwkundige beeld;
  • b. het aantal en de situering van parkeerplaatsen, indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van parkeeroverlast ten gevolge van toegestane veranderingen in gebruik en/of uitbreiding van de bebouwing.
10.3 Waterhuishouding
10.3.1

Bij nieuw-, her- of verbouw of wijziging van het gebruik dient de inrichting van de gronden zodanig plaats te vinden, dat wordt voldaan aan de eisen uit het op moment van aanvraag geldende Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP).

10.3.2

Als er op grond van het GRP maatregelen moeten worden getroffen, dan is de initiatiefnemer of aanvrager verplicht om deze maatregelen te realiseren en in stand te houden.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

11.1 vrijwaringszone - radar
11.1.1 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - radar' mag, in afwijking van hetgeen binnen de diverse bestemmingen is toegestaan, de bouwhoogte van bouwwerken de hoogte van 65 m + NAP niet overschrijden.

11.1.2 Afwijken van de bouwregels

Bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.1.1 ten behoeve van een hogere bouwhoogte, onder de voorwaarde dat de radar niet in onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed. Hierover dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de beheerder van de radar (de regionale directie van de Dienst Vastgoed Defensie van het Ministerie van Defensie).

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

12.1 Algemene afwijking maatvoering en situering

Bevoegd gezag kan, mits niet reeds op grond van een andere bepaling omgevingsgvergunning voor afwijking kan worden verleend, bij omgevingsvergunning afwijken van de in het plan opgenomen maatvoerings- en situeringseisen ten aanzien van bebouwing, met dien verstande dat maximaal 10% van de in deze regels vastgelegde maatvoerings- en situeringseisen mag worden afgeweken, mits:

  • a. deze afwijking noodzakelijk is uit functioneel of architectonisch oogpunt en mits het stedenbouwkundig beeld van het gebied niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. binnen de bestemming opgenomen waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • c. er dient sprake te zijn van een passende bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het landschap, die in ieder geval bestaat uit een zorgvuldige landschappelijke inpassing conform een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan;
  • d. het niet de uitbreiding van de bebouwingsoppervlakte voor een veehouderij betreft;
12.2 Gelijkwaardige landschappelijke inpassing

Bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de in artikel 3.2.4 opgenomen verplichting tot de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 2 opgenomen stedenbouwkundig- en landschapsplan indien een gelijkwaardige maatregel wordt getroffen om te komen tot een goede landschappelijke inpassing.

Artikel 13 Algemene procedureregels

Ter voorbereiding van een besluit tot wijziging op grond van de in dit plan toegekende wijzigingsbevoegdheden, wordt de procedure gevolgd zoals opgenomen in afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 14 Overige regels

14.1 Parkeren
14.1.1 Parkeren


Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het veranderen van de functie van een bouwperceel, staat vast dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de normen in de beleidsregels in de 'Nota Parkeernormen 2016', wordt gerealiseerd.

14.1.2 Afwijken parkeernormen


Het bevoegd gezag kan één of meer bepalingen van deze nota buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing – gelet op het belang waarvoor deze nota tot stand is gebracht – leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Een en ander dient in een collegebesluit vastgelegd te zijn.

14.1.3 Wijzigen parkeernormen


Indien de onder 14.1.1 bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

14.2 Laden en lossen
14.2.1 Laden en lossen

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het veranderen van de functie van een bouwperceel, staat vast dat voldoende is verzekerd dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende ruimte voor het laden en lossen met bijbehorende voorzieningen, en dat voornoemde ruimte, met bijhorende voorzieningen, duurzaam in stand wordt gehouden.

14.3 Voorrangsregeling
14.3.1 Strijdigheid belangen
  • a. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, krijgt het belang van de dubbelbestemming voorrang.
  • b. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een aanduiding, zoals opgenomen in artikel Artikel 11 krijgt het belang van de aanduiding voorrang.
  • c. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een dubbelbestemming en een aanduiding, zoals opgenomen in artikel Artikel 11 geldt de meest beperkende regeling.
14.3.2 Realisatie nieuw beleid door dubbelbestemmingen

De realisatie van nieuw beleid door middel van dubbelbestemmingen hoeft niet gebiedsbreed (binnen de gehele dubbelbestemming) te zijn, wil de doelstelling gehaald worden. Als er echter afbreuk gedaan wordt aan de gegeven gebiedsbreedte c.q. niet de gehele dubbelbestemming wordt benut, moet voor het resterende gedeelte aangetoond worden dat dit voldoende is om het beoogde beleid voor dat gebied te realiseren. Dat wil zeggen dat de omvang van de opgenomen dubbelbestemmingen zo ruim is dat, om het nagestreefde beleid te doen slagen, niet altijd de gehele dubbelbestemming behoeft te worden benut.

14.3.3 Onderlinge relatie dubbelbestemmingen

Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen geldt dat, gelet op het totaalbeleid voor het buitengebied, dubbelbestemmingen gericht op het instandhouden of ontwikkelen van het groene karakter en het voorkomen van bebouwing voorgaan boven dubbelbestemmingen met bebouwing. In concreto wordt in afnemende mate prioriteit verleend aan de dubbelbestemming:

  • a. 'Waarde - Archeologie - 2'
  • b. 'Waarde - Archeologie - 3';

Uitzondering hierop, in de vorm van nevenschikking, is mogelijk, wanneer compensatie van eventueel verlies aan kwaliteit is gegarandeerd.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik

  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Asten Laarbroek-Laagveld 2020'

Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Asten van 8 december 2020

Mij bekend,

de raadsgriffier.