direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Herziening De Maricken II
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0736.BP029HerzMaricken2-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de noordzijde van het dorp Wilnis is de nieuwbouwwijk de Maricken in ontwikkeling. De eerste fase van het westelijk gedeelte van de woonwijk is reeds gerealiseerd en de tweede fase is nog in ontwikkeling. De planologische basis van de ontwikkeling is vastgelegd in het moederplan 'Marickenland bestemmingsplan' (vastgesteld d.d. 3 februari 2009) dat inmiddels bijna 15 jaar geleden is vastgesteld. In de loop van de jaren zijn een aantal uitgangspunten verouderd en zijn nieuwe inzichten verkregen voor bepaalde aspecten. Dit geeft aanleiding om het aantal woningen, de ontsluitingsstructuur en diverse regels in het bestemmingsplan te herzien.

Met deze herziening wordt invulling gegeven aan het ruimtelijke kader dat de gemeenteraad van De Ronde Venen vastgesteld heeft op 10 oktober 2022.

Inmiddels is ook het bestemmingsplan Dorpskernen door de gemeente opgesteld. In dit bestemmingsplan is het westelijke deel van het moederplan opgenomen. Met deze herziening wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de regelgeving die toegepast is in het bestemmingsplan Dorpskernen. Hierbij zal rekening gehouden worden met dat het bestemmingsplan dorpskernen (voornamelijk) bestaande bouw bestemt en de woonwijk Maricken II, waarop deze herziening toeziet, nog gerealiseerd moet worden.

1.2 Plangebied

Het plangebied van de herziening ziet toe op het hele oostelijke deel van de woonwijk de Maricken. Ten westen van het plangebied bevindt zich de nieuwbouwwijk De Maricken I en het plangebied betreft het oostelijk deel, ofwel Maricken II. Het plangebied is weergegeven in figuur 1.1. In figuur 1.2 is een globaal schetsontwerp van de Maricken II opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BP029HerzMaricken2-VA01_0001.jpg"

Figuur 1.1 - Ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BP029HerzMaricken2-VA01_0002.png"

Figuur 1.2 - Globaal schetsontwerp woonwijk De Maricken II (Bron: Ruimtelijk Kader De Maricken II, Echo)

Omgeving plangebied

Het plangebied wordt gescheiden van het aan de oostzijde gelegen natuur- en recreatiegebied Marickenland door de provinciale weg, de N212. Aan de noordzijde van het plangebied bevinden zich aan de Mijdrechtse Dwarsweg een tankstation, een hoveniersbedrijf en een aantal woningen. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door een cultuurhistorische spoorbaan die parallel aan de watergang Driehuizer Dwarstocht is gelegen. Ten zuiden van de plangebied grens ligt de woonwijk de Maricken-Veenzijde.

1.3 Planologische regeling

Ter plaatse van het plangebied vigeert het moederplan 'Marickenland bestemmingsplan' (vastgesteld d.d. 3 februari 2009) en het bestemmingsplan 'Buitengebied-West' deels onherroepelijk in werking (vastgesteld d.d. 21 februari 2019) en het bestemmingsplan '1e herziening Buitengebied-West' (vastgesteld d.d. 23 februari 2023).

In 'Marickenland bestemmingsplan' is een uitwerkingsplicht opgenomen om een woonwijk te realiseren. Middels een uitwerkingsplan en een herziening wordt de gewenste ontwikkeling mogelijk gemaakt. Het uitwerkingsplan 'De Maricken II' is reeds door het college vastgesteld. Omdat op basis van het moederplan de gewenste ontwikkeling van maximaal 650 woningen niet mogelijk is, wordt een herziening opgesteld voor het geheel.

Het bestemmingsplan '1e herziening Buitengebied-West' bevat slechts aanpassingen voor een aantal locaties en ambtshalve wijzigingen. Er zijn voor dit plan geen relevante onderdelen herzien in dit bestemmingsplan. Relevante dubbelbestemmingen of aanduidingen ter plaatse van de beoogde rotonde zijn voor zover relevant voor dit plan meegenomen in dit bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting is onderdeel van het bestemmingsplan voor de woningbouwontwikkeling De Maricken II in Wilnis. De opbouw van deze toelichting is als volgt:

  • na deze inleiding worden in Hoofdstuk 2 de huidige situatie en de gewenste situatie beschreven;
  • in Hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau behandeld;
  • een toetsing van het project aan de wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten is in Hoofdstuk 4 opgenomen;
  • Hoofdstuk 5 behandelt de juridische regelingen;
  • tot slot bevat Hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 De herziening

2.1 Onderdelen van de herziening

Deze herziening herziet de planologische situatie op een aantal onderdelen waaronder het woningaantal, de verkeersontsluiting, de plangrens en enkele regels. Deze onderdelen worden hieronder achtereenvolgens toegelicht. Daarnaast wordt met deze herziening aangesloten bij de regelgeving van het bestemmingsplan Dorpskernen van de gemeente De Ronde Venen.

Woningaantal

De uit te werken woonbestemming uit het moederplan maakt onder andere de realisatie van 978 woningen mogelijk. In het uitwerkingsplan Marickenzijde, dat de woningen ten westen van het plangebied mogelijk maakt, zijn 520 woningen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat op basis van het moederplan en de woningen die mogelijk gemaakt zijn in het uitwerkingsplan Marickenzijde, in de oostzijde van de woonwijk (De Maricken II) nog ruimte is voor 458 woningen. De wens is echter om in De Maricken II een woonwijk te realiseren van maximaal 650 woningen. Dit bedraagt 192 woningen meer dan op basis van de huidige planologische situatie mogelijk is. Een herziening is nodig om de 192 extra woningen mogelijk te maken.

Verkeersontsluiting

In het uitwerkingsplan wordt een ontsluiting mogelijk gemaakt van De Maricken II in westelijke en noordelijke richting. In het ruimtelijk kader is ook aangegeven dat een extra ontsluiting later middels een herziening wordt gerealiseerd. Deze extra ontsluiting zal de woonwijk ook in zuidelijke richting ontsluiten. Dit zal zorgen voor een betere (extra) verbinding tussen de nieuwe wijk en het bestaande dorp en zo ook zorgen voor meer spreiding van het verkeer in en rond het plangebied. Het uitgangspunt voor de zuidelijke ontsluiting is het realiseren van een fietsstraat, waarbij alle parkeerplaatsen die in de huidige situatie aanwezig zijn behouden blijven.

Aan de noordzijde wordt het plangebied op de Mijdrechtse Dwarsweg ontsloten middels een rotonde. Het zuidelijk deel van de rotonde valt binnen 'Marickenland bestemmingsplan' en het noordelijk deel valt binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied-West'. De dubbelbestemming 'Leiding - Riool' die ter plaatse van de rotonde geldt is overgenomen in dit bestemmingsplan. Ten aanzien van archeologie is het plangebied vrijgesteld van nader onderzoek voor ingrepen tot 2,5 m -mv onder het huidige maaiveld. De gebiedsaanduidingen 'Veengebied kwetsbaar voor oxidatie' en 'Landbouwgebied' zijn niet relevant voor de toekomstige bestemming verkeer. Deze gebiedsaanduidingen zijn dan ook niet overgenomen in dit bestemmingsplan.

Verbeelding

Betrekken van rotonde binnen plangebied

De rotonde die gerealiseerd wordt aan de Mijdrechtse Dwarsweg is gedeeltelijk gelegen binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied-West'. Het realiseren van deze rotonde is mogelijk gemaakt middels een afzonderlijke procedure. Gezien de ontwikkeling van de 'Maricken II' en de realisatie van de rotonde met elkaar samenhangen, is voor de volledigheid de rotonde volledig bij het plangebied van deze herziening betrokken. Dit zorgt ervoor dat het bestemmingsplan overzichtelijker en gebruiksvriendelijker is.

Spiegelen aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gestapeld 1'

In het bestemmingsplan zijn twee vlakken opgenomen waarbinnen de specifieke bouwaanduiding gestapeld 1 geldt. Het noordelijke vlak wordt ten opzichte van het uitwerkingsplan in dit bestemmingsplan over zijn horizontale as gespiegeld.

Actualisering regels

De voorliggende herziening biedt de mogelijkheid om de juridische planregels af te stemmen op de actuele (standaard) regels die zijn opgesteld voor het bestemmingsplan 'Dorpskernen' en op de al gerealiseerde delen van Marickenland. Gelijktijdig kunnen dan ook de sterk verouderde regels over duurzaamheid worden vervangen die opgenomen zijn in 'Marickenland bestemmingsplan'.

2.2 Duurzaamheid

Het beleid ten aanzien van duurzaamheid en daarop gerichte maatregelen is de afgelopen jaren sterk in ontwikkeling. Waar eerst vooral sprake was van energiebesparing en opwek door zonnepanelen is tegenwoordig een uitgebreid pakket maatregelen beschikbaar waarbinnen diverse keuzes kunnen worden gemaakt. Keuzes die ook heel verschillende ruimtelijke consequenties kunnen hebben. Tevens zijn in regels voor het bouwen (bouwbesluit) steeds meer zaken vastgelegd, denk aan een energieprestatienorm en de eis om woningen aansluitend op de energietransitie gasloos te bouwen.

In het geldende bestemmingsplan voor Marickenland zijn in de uit te werken woonbestemming de volgende regels voor duurzaamheid opgenomen:

Duurzaam bouwen

x. van 70% van de woningen dient ten minste één gevel te worden georiënteerd tussen het zuidwesten en zuidoosten;

y. 70% van de woningen dient een dakvlak te hebben op een richting tussen het zuidwesten en zuidoosten, dan wel te zijn voorzien van een plat dak.

Deze regels zijn vooral gericht op het toepassen van passieve en actieve zonne-energie. Deze sluiten niet meer goed aan bij huidige inzichten ten aanzien van duurzaam bouwen, die zoals hierboven al aangegeven op een veel breder spectrum toezien. Daarom zijn – mede gericht op landelijk én gemeentelijk beleid – in deze herziening nieuwe regels voor duurzaam bouwen opgenomen die wel aansluiten op actuele inzichten en regels.

Het betreft voor grondgebonden woningen de eis dat tenminste 50% moet tenminste voldoen aan BENG2=0 of gelijkwaardig waarbij in geval van strijd met de MPG-norm, de MPG-norm leidend is. Voor gestapelde woningen geldt dat platte daken – voor zover dit technisch uitvoerbaar is – worden voorzien van zonnepanelen en/of van een sedumdak.

Met deze (extra) eisen wordt op een zorgvuldige en passende wijze invulling gegeven aan het aspect duurzaam bouwen.

2.3 Ruimtelijk kader

Voor de ontwikkeling van de tweede fase van de Maricken is een ruimtelijk kader vastgesteld door de gemeenteraad van De Ronde Venen. Dit ruimtelijk kader is de grondslag voor de ontwikkeling van de woonwijk. De bestaande ontwikkelingsstrategie uit het ruimtelijk kader (een groene woonwijk met een dorpse identiteit, waarin een aanzienlijk woonprogramma een plek krijgt) blijft het uitgangspunt. In het ruimtelijk kader is aan de hand van verschillende analyses een visie voor de gebiedsontwikkeling opgesteld.

De Maricken II is een vervolg op Maricken Fase I en wordt een groene wijk met een ruime variatie aan woningen. Een wijk voor en door inwoners van Wilnis en omgeving. In de toekomstige woonwijk is bewust gekozen voor een andere uitstraling dan Fase I, die reeds bewoond is. De Maricken II wordt een groene buurt met een centrale groene hoofdstructuur die de verbinding vormt naar het polderlandschap en het toekomstige naastgelegen natuurgebied Marickenland. Dit unieke landschap wordt ingezet als dragende identiteit voor de ontwikkeling van zowel De Maricken II als het gehele dorp Wilnis.

Het uitgangspunt voor De Maricken II is een wijk met een dorpse identiteit aan de rand van Wilnis. Het is de wens een toekomstbestendig en groen leefmilieu te realiseren, waarin een aanzienlijk woonprogramma een plek krijgt. Een gelaagde benadering van wonen, natuurontwikkeling, klimaatadaptatie en sociale inclusiviteit leidt tot een integraal ontworpen woongebied. Op deze manier ontstaan toekomstbestendige wijken waarin het prettig wonen is.

2.4 Beeldkwaliteitplan

In het beeldkwaliteitplan is de ambitie voor de nieuwe woonwijk opgesteld. Het is bedoeld als een kader op hoofdlijnen om met een aantal principes een goede samenhangende sfeer te bereiken. De beeldkwaliteit richt zich op de verschijningsvorm, het beeld en de sfeer van de openbare ruimte en de gebouwen.

Ten grondslag aan de ruimtelijke gebiedsvisie ligt een aantal ambities waarmee De Maricken II zich kan ontwikkelen tot een integrale en toekomstbestendige woningbouwontwikkeling. Het karakter van de wijk is groen van opzet en dit heeft een grote dragende waarde voor de wijk en de omgeving. Ook in en rond de woningen zien we grote kwaliteiten waarmee de wijk zich onderscheidt als woonomgeving en bovendien beter past in de landelijke en groene omgeving van Wilnis.

  • klimaatadaptief
  • natuurinclusief
  • mooi landschappelijk wonen
  • recreatief verbonden
  • energieneutraal
  • sociaal inclusief

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BP029HerzMaricken2-VA01_0003.png"

Figuur 2.1 - Landschappelijk raamwerk (bron: beeldkwaliteitsplan Maricken 2023)

De orthogonale opzet van de polder is de inspiratie voor de hoofdrichting van het plan en verdeling in kleine buurtjes. Langere noord-zuid doorzichten volgen de richting van de polder, maar zijn qua maat en schaal aangepast aan een prettige, menselijke maat. Centraal in het landschappelijke raamwerk ligt een oost-west georiënteerde groenzone, met uitlopers naar noord en zuid. De groene hoofdstructuur is de dragende identiteit en het verbindend element van De Maricken II.

De landschapsstructuur biedt een robuust raamwerk. De ontwikkelkavels aan de zuidzijde sluiten qua maatvoering aan op de bestaande bebouwing. Naar het noorden toe vertandt het naar een smallere verkavelingsstructuur met een fijnere korrel. De bebouwing wordt kleinschaliger en lager in dichtheid.

Het midden van het plangebied bestaat uit een gecultiveerd en grillig parklandschap waar voordeuren aan geadresseerd zijn. Deze autovrije, openbare groenzone biedt ruimte voor spel, informele sport en ontmoeting. Een nieuwe fietsverbinding loopt door de groenzone en verknoopt het plangebied goed en snel aan zijn omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BP029HerzMaricken2-VA01_0004.png"

Figuur 2.2 - Landschappelijk raamwerk (bron: beeldkwaliteitsplan Maricken 2023)

Karakters van de deelgebieden

Het plangebied is opgedeeld in vijf deelgebieden; het dorpslint, de dorpse hoven, het kreekpark, de polderlaantjes en de natte weide. Elk deelgebied kent zijn eigen karakter.

Het Dorpslint is de hoofdroute door De Maricken II die alle woonsferen met elkaar verbindt. De robuuste structuur met bomenrijen geeft een groen en welkom gevoel.

De groene Dorpse Hoven hebben een natuurlijk en rustig karakter. Verspringende lijnen geven de groene plekken van de wadi's vorm en begeleiden bewoners door de groene plekken met enkele bloeiende bomen.

Het Kreekpark vormt een prachtige buitenruimte voor de bewoners van De Maricken II. Met paden in vloeiende lijnen, verdiepte wadi's, struiken en bomen ontstaan er open en meer omsloten plekken. Door de natuurlijke opzet van het park sluit het aan bij zowel de ecologische als sociale behoeftes.

De Polderlaantjes zijn geïnspireerd op het polderlandschap, met lange lijnen en een nat karakter. Deze elementen zijn teruggebracht in de vorm van diepe wadi's die water opvangen en vasthouden met daarlangs in een lange lijn groepjes kleine bomen.


De Natte Weide heeft een meer drassig karakter met daarbij passende beplanting en enkele bomen. Een gebied waar men door kan struinen tijdens een ommetje in de buurt. Het natte karakter wordt bereikt door een relatief laag maaiveld aan te houden, wat ideaal is voor vochtminnende plantsoorten. Dit sluit aan bij de ontwikkelingen van Staatsbosbeheer in Marickenland (Natuurnetwerk Nederland).

Beeldkwaliteitsplan in de planregels

De gewenste beeldkwaliteit is vastgelegd in de planregels middels een voorwaardelijke verplichting. Deze voorwaardelijke verplichting bevat de verplichting aan een aanvrager van een omgevingsvergunning, gericht op het verrichten van (bouw)werkzaamheden in het kader van de bestemming 'Woongebied', inzichtelijk te maken dat de hoofdvorm, uitstraling en situering van de woningen aansluiten op de uitgangspunten van het Beeldkwaliteitsplan De Maricken II.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (2020) en het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (2020)

In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) formuleert het Rijk een nieuwe integrale aanpak waarin samen met andere overheden en organisaties optimaal kan worden gewerkt aan behoud van een gezond, leefbaar en economische sterk Nederland. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen spelen de volgende vier prioriteiten de komende jaren een grote rol in de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving van Nederland:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel;
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. en een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Toetsing en conclusie

Onderhavig plan sluit aan bij de nationale belangen als geformuleerd in de NOVI. Het realiseren van nieuwe woningen past tevens binnen het nationale belang van het zorg dragen voor voldoende woningen. De taak voor het vormen van beleid inzake de planologische ruimte voor het realiseren van nieuwe woningen wordt neergelegd bij de decentrale overheden. Gemeenten vormen ook beleid over aansluiting op woonbehoeften. Om die reden dient de beoogde ontwikkeling voornamelijk te worden getoetst aan provinciaal en gemeentelijk beleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling (art. 3.6.1 Bro, juli 2017)

Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling vereist dat wordt onderbouwd of en in hoeverre er sprake is van 'duurzaam ruimtegebruik'. Om dit duurzaam ruimtegebruik te garanderen moet de 'ladder voor duurzame verstedelijking' (zoals omschreven in artikel 3.1.6 lid 2 Bro) worden doorlopen:

“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.

Wat onder 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' wordt verstaan is in het Bro opgenomen en verder uitgekristalliseerd in jurisprudentie. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het Bro 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder 'bestaand stedelijk gebied' verstaat het Bro een 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Er is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling bij woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen, of bij ontwikkeling van een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2.

Toetsing

De uit te werken woonbestemming uit het moederplan maakt de realisatie van 978 woningen mogelijk. In het uitwerkingsplan Marickenzijde, dat de woningen ten westen van het plangebied mogelijk maakt, zijn 520 woningen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat op basis van het moederplan en de woningen die mogelijk gemaakt zijn in het uitwerkingsplan Marickenzijde, in de oostzijde van de woonwijk (De Maricken II) nog ruimte is voor 458 woningen. Met dit bestemmingsplan wordt dat aantal opgehoogd tot maximaal 650. Dat betekent dat maximaal 192 woningen extra mogelijk worden gemaakt ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheden. Er is daarom sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

De locatie ligt binnen bestaand stedelijk gebied omdat voor het plangebied een uitwerkingsplicht voor een stedelijke functie geldt. Een motivering van de locatiekeuze is niet noodzakelijk.

Gelet op het bovenstaande is hierna de woningbehoefte beschreven.

Beschrijving behoefte

De woningbehoefte blijkt uit diverse bronnen op provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau.

Ruimtelijke Verkenning Wonen (maart 2020)

In maart 2020 heeft de gemeenteraad de Ruimtelijke Verkenning Wonen vastgesteld. Daarin staat de ambitie om tot 2040 in totaal 4.800 woningen in de gemeente te bouwen. Deze woningen zijn belangrijk voor de leefbaarheid en de vitaliteit van de dorpen. Met maximaal 192 extra woningen wordt een aanzienlijke bijdrage aan de woningbouwambitie van de gemeente geleverd.

Woonvisie 2025 (2017, wijziging 2020)

In de woonvisie 2025 (maart 2020) is aangegeven dat uitbreiding nodig is om te voldoen aan de verwachte bevolkingsgroei vanaf 2030. Nieuwe projecten zoals Centrumplan Vinkeveen en De Maricken fase II in Wilnis, maar ook andere grotere locaties bieden mogelijkheden om deze groei te realiseren. Het kabinet wil in de periode tot en met 2030 in Nederland 900.000 woningen bouwen. Dat is een ambitieuze doelstelling, waar de regio U10 graag een flinke bijdrage aan levert. Immers, heel Nederland kampt met krapte op de woningmarkt, maar in de regio U10 is deze extra groot.

Woondeal U10

In de regionale woondeal Regio U10 is afgesproken dat De Ronde Venen tot 2030 2.950 woningen bouwt. Er was in 2022 slechts harde plancapaciteit voor 245 woningen. Maricken fase II is aangemerkt als een van de sleutelprojecten in de regio met in totaal 650 woningen vanaf 2024 om in de behoefte te kunnen voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BP029HerzMaricken2-VA01_0005.png"

Figuur 3.1 - Bruto plancapaciteit De Ronde Venen (Bron: Woondeal 2022-2030)

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BP029HerzMaricken2-VA01_0006.png"

Figuur 3.2 - Belangrijkste woningbouwlocaties De Ronde Venen (Bron: Woondeal 2022-2030)

In Maricken II zijn op dit moment 458 woningen planologisch mogelijk. Gelet op de woningbehoefte zijn 650 woningen regionaal afgestemd. Om in de gewenste maximale 650 woningen te kunnen voorzien, is dit bestemmingsplan opgesteld.

Conclusie

Met het toevoegen van maximaal 192 extra woningen bovenop de huidige 458 woningen die nog planologisch uitgewerkt moeten worden, kan worden voorzien in de grote regionale woningbehoefte. Met het intensiveren van een woonlocatie is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.

3.2 Provinciaal beleid

De provincie Utrecht heeft een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening opgesteld om de plannen van de provincie voor de komende jaren vast te leggen in beleid en regelgeving. De omgevingsvisie beschrijft hoe de provincie er in 2050 uit moet komen te zien. De omgevingsverordening stelt regels op verschillende onderdelen om de speerpunten uit de Omgevingsvisie concreet te maken en uiteindelijk te kunnen realiseren. Hieronder wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de beleidsstukken van de provincie Utrecht.

3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht (vastgesteld d.d. 10 maart 2021)

De provincie Utrecht in 2020: beslaat zo’n 1.550 vierkante kilometer, grenst aan vier andere provincies, heeft 26 gemeenten, vier waterschappen en circa 1,35 miljoen inwoners. De toekomst laat zich niet exact voorspellen. Eén ding is echter zeker: Utrecht ziet er in 2050 anders uit dan nu. De komende 30 jaar moeten omvangrijke, complexe en urgente opgaven aangepakt worden. Er is veel ruimte nodig voor duurzame ontwikkeling van diverse functies, zoals wonen, werken, mobiliteit, energie, recreatie, natuur en landbouw. Tegelijkertijd heeft de provincie de ambitie om de bestaande Utrechtse kwaliteiten verder te versterken. Het is belangrijk om nu al na te denken over de juiste balans tussen opgaven en Utrechtse kwaliteiten en keuzes te maken die daarvoor nodig zijn.

De omgevingsvisie beschrijft tal van ambities en beleidskeuzen voor zeven beleidsthema's:

  • 1. Stad en land gezond;
  • 2. klimaatbestendig en waterrobuust;
  • 3. duurzame energie;
  • 4. vitale steden en dorpen;
  • 5. duurzaam, gezond en veilig bereikbaar;
  • 6. levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • 7. toekomstbestendige natuur en landbouw.

Toetsing

Het plan voor een woonwijk op deze locatie is in 2009 al vastgelegd in het moederplan Marickenland bestemmingsplan. Inmiddels is er op provinciaal niveau een nieuwe visie en een nieuwe omgevingsverordening van kracht.

De provincie beschrijft in haar omgevingsvisie een groot aantal opgaven voor de komende jaren. Naast dat de gebiedsontwikkeling voorziet in een aanzienlijk aantal woningen waarmee het bijdraagt aan de benodigde woningen in de provincie Utrecht, kan De Maricken II zich ontwikkelen tot een integrale en toekomstbestendige woningbouwontwikkeling die bijdraagt aan de thema's uit de omgevingsvisie. Hieronder is op basis van een aantal ambities uit het ruimtelijk kader beschreven hoe deze ambities in de ontwikkeling vormgegeven worden.

Het karakter van de wijk is groen van opzet en dit heeft een grote dragende waarde voor de wijk en de omgeving. Deze ambitie valt uiteen in een aantal thematische onderwerpen: klimaatadaptief, natuurinclusief, recreatief verbonden, mooi landschappelijk wonen, energieneutraal en sociaalinclusief. Deze onderwerpen zijn onderdeel van de omgevingsvisie van de provincie. Hieronder wordt toegelicht hoe invulling gegeven wordt aan de onderwerpen.

Klimaatadaptatie

De Maricken II wordt een wijk waar klimaatadaptatie een grote rol speelt. Dit komt vooral terug in de manier waarop met water wordt omgegaan. Het moet worden voorkomen dat een langdurige droogte het veen verder laat dalen. Regenwater in het gebied wordt opgevangen en vast gehouden. Overvloedige water in de buitenruimte tijdens en na piekbuien wordt voorkomen door zowel een goede infiltratie als een systeem van oppervlakkige afvoer richting het oppervlaktewater. Door toevoeging van wadi’s kan het gebied echt klimaatadaptief worden gemaakt. Er zijn daarnaast kansen voor het bergen en zuiveren van water in de noordelijke zone. Deze extra waterberging en natuurlijke zuivering bieden ook nieuwe kansen voor ecologische ontwikkeling en een vergroting van de natte natuur.

Natuurinclusief

De ambitie is om van De Maricken II een natuurinclusieve woonwijk te maken. Dit betekent dat de wijk zo wordt ingericht dat dit de inheemse biodiversiteit ten goede komt. Hiervoor vormt het naastgelegen Marickenland een grote bron van inspiratie. Stevige, doorgaande groenblauwe structuren die gekoppeld zijn aan groengebieden in de omgeving zijn daarbij van essentieel belang. Natuurinclusiviteit wordt gekoppeld met recreatie: het gaat ook om de beleving van de natuur.

Recreatief verbonden

De ambitie is om de Maricken II op meerdere manieren te verbinden met de omgeving. De focus hierbij ligt op het naastgelegen natuurgebied Marickenland voor de natuurlijke recreatie, en het zuidelijk gelegen centrum van Wilnis voor de culturele recreatie.

Binnen de wijk wordt ingezet op een avontuurlijk en aantrekkelijk speel- en verblijfsgebied. Vooral gericht op kinderen, maar ook op beweging en ontmoeting van andere doelgroepen.

Mooi landschappelijk wonen

De ambitie is om de beeldkwaliteit voort te laten komen uit de eerder genoemde thema’s klimaatadaptatie en natuurinclusief. Deze thema’s geven de wijk een unieke en natuurlijke uitstraling met veel groen in de openbare ruimte. De inspiratie van de groene omgeving in De Maricken II komt vanuit het naastgelegen natuurgebied, Marickenland. De kwaliteit van dit natuurgebied wordt daardoor in de wijk getrokken. De woningen hebben een dorps karakter en een natuurlijke uitstraling door het gebruik van natuurlijke materialen.

Energie neutraal

De ambitie is om een stapje verder te gaan dan de BENG eisen en zo mogelijk een energie neutrale wijk te realiseren.

Sociaalinclusief

De ambitie is om met het ontwerp van de wijk de sociale interactie te stimuleren. Het doel is daarbij om ook op de lange termijn een leefbare wijk te houden, waar mensen zich betrokken voelen bij de buren en het publieke domein.

Conclusie

De ontwikkeling van De Maricken II draagt bij aan de thema's uit de omgevingsvisie.

3.2.2 Omgevingsverordening (geconsolideerde versie maart 2024)

Om de Omgevingsvisie in de praktijk goed te laten werken, zijn op onderdelen regels nodig. Deze regels zijn vastgelegd in één Omgevingsverordening. Deze verordening is op 1 januari 2024 in werking getreden en afgestemd op de Omgevingswet. Om de Omgevingsverordening actueel te houden, wordt de verordening op onderdelen gewijzigd. Hierna is de ontwikkeling getoetst aan de actuele geconsolideerde versie. Daar waar omgevingsplan staat, betekent dit onder de Wro bestemmingsplan of uitwerkingsplan.

Artikel 2.16 Instructieregel overstroombaar gebied

  • 1. Een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Overstroombaar gebied bevat regels die rekening houden met overstromingsrisico’s. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen. Buitendijks is dit ook van toepassing op individuele woningen en bedrijven.
  • 2. De motivering van een omgevingsplan bevat een beschrijving van het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met het overstromingsrisico is omgegaan.

Toetsing

Het voorliggende plan betreft de uitwerking van een deel van het woongebied/de gebiedsontwikkeling Marickenland. In de waterparagraaf 4.6 wordt ingegaan op het overstromingsrisico. Door o.a. ophoging van het gebied met een zandpakket voldoet het plan aan de richtlijnen uit het convenant Duurzame woningbouw voor het thema gevolgbeperking overstromingen.


Artikel 4.1 Instructieregel bereikbaarheid

  • 1. Een omgevingsplan waarin nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien, waarborgt dat knelpunten in de bereikbaarheid niet toenemen en bij voorkeur afnemen.
  • 2. De motivering van een omgevingsplan bevat:
    • a. een beschrijving van het aantal verplaatsingen die deze nieuwe ontwikkelingen tot gevolg hebben;
    • b. een beschrijving van de wijze waarop het plangebied wordt ontsloten voor de verschillende vervoerwijzen;
    • c. een analyse of er door het aantal verplaatsingen knelpunten op het omliggende (regionale) verkeers- en vervoersnetwerk voor de diverse vervoerwijzen kunnen ontstaan; en
    • d. een analyse of de bereikbaarheid door de beoogde ontwikkelingen verslechtert en of de reistijd significant toeneemt.
  • 3. Indien uit de Bereikbaarheidsscan blijkt dat er mogelijk sprake is van verslechtering van de bereikbaarheid of toename van knelpunten op het omliggende verkeers- en vervoernetwerk, wordt een bereikbaarheidsonderzoek als bedoeld in de Bijlage XIV Bereikbaarheidsanalyse bij deze verordening uitgevoerd. Binnen dit bereikbaarheidsonderzoek worden mogelijke oplossingen voor de geconstateerde knelpunten uitgewerkt, waarbij ook realisatie en financiering van deze maatregelen aan bod komen.

Toetsing

In paragraaf 4.8 is nader ingegaan op de aspecten verkeer en parkeren. Door middel van een verkeersonderzoek inclusief verschillende modelruns wordt onderbouwd dat met de beoogde verkeers- en ontsluitingsstructuur de gevolgen voor bereikbaarheid en mobiliteit acceptabel zijn.

Artikel 5.11 Instructieregel weging elektriciteits-infrastructuur

  • 1. Voor zover een omgevingsplan voorziet in nieuwe functies, niet zijnde minder dan tien woningen, die tot een aanvullende belasting van de elektriciteits-infrastructuur kunnen leiden, wordt rekening gehouden met de aansluitbaarheid op de elektriciteits-infrastructuur.
  • 2. De motivering van een omgevingsplan bevat een energieparagraaf met daarin een verslag van het inventariserend overleg tussen de netbeheerder en de initiatiefnemer of de gemeente, waarin weergegeven wordt dat de ontwikkeling past binnen de energie-infrastructuur van de netbeheerder en andere relevante ontwikkelingen voor energiebeheer in de leefomgeving.

Toetsing

De Maricken II maakt onderdeel uit van het de gebiedsontwikkeling/het woongebied Marickenland dat in de afgelopen jaren is ontwikkeld. Over de energiebehoefte en levering zijn in het kader van de totale gebiedsontwikkeling al diverse afspraken gemaakt. Deze worden nu voor het onderhavige deelgebied verder geconcretiseerd en uitgewerkt op het uitvoeringsniveau (locatie van leidingtracés, trafohuisjes etc.). De uitvoerbaarheid van de plannen op dit aspect is niet in het geding, aangezien deze past binnen de uitgangspunten van de energie-infrastructuur die ook al in aanleg/ontwikkeling is.

Artikel 7.11 Instructieregel landschap

  • 1. Landschap bestaat uit:
    • a. het Landschap Eemland;
    • b. het Landschap Gelderse Vallei;
    • c. het Landschap Groene Hart;
    • d. het Landschap Rivierengebied en
    • e. het Landschap Utrechtse Heuvelrug.
  • 2. De kernkwaliteiten zijn per gebied vastgelegd in de Bijlage XVI Kernkwaliteiten landschap bij deze verordening.
  • 3. Een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties gelegen in Landschap bevat:
    • a. regels ter bescherming van de voorkomende kernkwaliteiten; en
    • b. geen regels die nieuwe activiteiten toestaan die de kernkwaliteiten onevenredig aantasten.
  • 4. De motivering van een omgevingsplan bevat:
    • a. een beschrijving van de voorkomende kernkwaliteiten; en
    • b. de wijze waarop met de bescherming van de kernkwaliteiten is omgegaan.

Toetsing

Het plangebied is gelegen in het Utrechtse deel van het Groene Hart. De kernkwaliteiten van het gebied zijn:

  • openheid;
  • (veen)weidekarakter, inclusief strokenverkaveling, lintbebouwing, etc.;
  • landschappelijke diversiteit;
  • rust en stilte.

Centraal staat het versterken van de diversiteit op het schaalniveau van de verschillende typen landschappen. Daarbij worden de kernkwaliteiten gerespecteerd en benut om de contrasten tussen de verschillende typen landschap te behouden en versterken. De focus ligt op het behouden, benutten en versterken van de contrasten tussen:

  • openheid en intimiteit;
  • rust en reuring;
  • oude en nieuwe overgangen.

De orthogonale opzet van de polder vormt de basis voor de hoofdrichting van het plan en verdeling in buurtjes. Langere noord-zuid doorzichten volgen de richting van de polder, maar zijn qua maat en schaal aangepast aan een prettige, menselijke maat.

Centraal in het landschappelijke raamwerk ligt een oost-west georiënteerde groenzone, met uitlopers naar noord en zuid. De grilligheid in vormentaal van deze zone is een knipoog naar de oude kreekruggen. Deze kreekruggen krijgen een nieuwe, hedendaagse betekenis als wadi (waterberging en - infiltratie) in combinatie met een natuurvriendelijke speelzone.

De Mijdrechtse Dwarsweg is een polderlint met een losse korrel van vrijstaande woningen een doorzichten naar weerszijden.

De opzet van de beoogde woonwijk houdt rekening met de kernkwaliteiten van landschap het Groene Hart.

Artikel 9.17 Instructieregel verstedelijking

  • 1. Een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Stedelijk gebied kan regels bevatten voor verstedelijking.
  • 2. Een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Stedelijk gebied kan bestemmingen en regels bevatten voor woningbouw mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • a. de woningbouw past in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma Wonen en werken;
    • b. de woningbouw leidt niet tot extra bodemdaling;
  • 3. Een motivering van een omgevingsplan bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan.

Toetsing

Het bestemmingsplan is gelegen op een locatie binnen stedelijk gebied en bevat regels voor verstedelijking. De beoogde woningbouw is door gedeputeerde staten vastgesteld in het programma wonen en werken 2023.

In het kader van bouwrijp maken zijn maatregelen voorgesteld die erop zijn gericht om de zettingen (ca. 0,7 tot 1,4 m) binnen een bepaalde termijn tot ontwikkeling te brengen. Uitgangspunt daarbij is dat nadien te optredende restzettingen kleiner moeten zijn dan 0,10 m in 30 jaar. Om een goed beeld te verkrijgen van het zetting verloop is het van belang dat het zetting verloop wordt gemonitord en op basis van de zakbaakanalyses wordt bepaald wanneer aan de restzettingseis wordt voldaan. Ervan uitgaande dat de ophoging nauwkeurig wordt uitgevoerd en gemonitord, is er na de realisatie van de wijk geen significante bodemdaling te verwachten. Wel kunnen veranderingen in de belastingsituatie alsnog zettingen tot gevolg hebben. Vanwege de geringe dikte van het samendrukbare veenpakket zullen de effecten echter beperkt zijn.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is in lijn met de regels die gesteld zijn in de Omgevingsverordening van de provincie Utrecht.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie De Ronde Venen 2030 (vastgesteld d.d. 17 oktober 2013) en Aanvulling Structuurvisie De Ronde Venen (vastgesteld d.d. 29 september 2021)

In de Structuurvisie Ronde Venen 2030 worden de hoofdzaken van het gemeentelijk ruimtelijk beleid en de voorgenomen ontwikkeling daarvan beschreven tot aan het jaar 2030. In die periode wordt de Structuurvisie tweemaal geëvalueerd. In de Structuurvisie wordt in gezet op de ligging van de gemeente: enerzijds in het Groene Hart en anderzijds in de Noordvleugel van de Randstad. Daarnaast wordt ingezet op het uitbouwen en versterken van deze relaties en op het optimaliseren van de Ronde Venen als een aantrekkelijke woon-, werk- en recreatiegemeente.

In de aanvulling zoals op de structuurvisie wordt in september 2021 een aanvullende structuurvisie vastgesteld. Deze aanvulling betreft een toevoeging aan de uitvoering die beschreven is in hoofdstuk 7 van de oorspronkelijke visie. De aanvulling betreft een nadere uitwerking van de Verordening Vereveningsfonds Sociale Woningbouw en gaat in op de financiële dekking.

De gemeente De Ronde Venen wil tot 2040 bij elk nieuwbouwproject minimaal 30% sociale huurwoningen en bij nieuwbouwprojecten vanaf 50 woningen wordt aanvullend minimaal 15% in de middeldure huursector of betaalbare koop gerealiseerd. Wanneer het bij een nieuwbouwproject niet mogelijk is om aan de minimale percentages sociale woningbouw te voldoen, moet dit financieel gecompenseerd worden. In de Verordening Vereveningsfonds Sociale Woningbouw wordt dit uitgewerkt.

Voor voorliggende herziening is voornamelijk hoofdstuk 4 'Vitale dorpen en kernen' relevant. In dit hoofdstuk wordt aangegeven dat de kwaliteit van de gemeente wordt bepaald door het landschap met haar vitale, levendige dorpen en kernen, waar mensen graag wonen, werken en recreëren. Het samenspel van wonen, werken en voorzieningen zorgt voor leefbaarheid in de gemeente. De gemeente zet breed in op leefbaarheid in het landelijk gebied, maar vooral ook in de kernen. Inwoners, bedrijven en overheid hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een leefbare samenleving. Het is niet vanzelfsprekend dat het woon-, werk- en voorzieningenniveau in de kernen hetzelfde blijft. Vergrijzing en ontgroening kunnen gevolgen hebben voor de leefbaarheid. In hoofdstuk 4 van de structuurvisie worden een viertal onderwerpen nader besproken, waarbij de inzet op leefbaarheid vanuit verschillende invalshoeken wordt benaderd:

  • Wonen.
  • Werken.
  • Kernen.
  • Mobiliteit.

Voor de beoogde ontwikkeling zijn voornamelijk de invalshoeken wonen en mobiliteit relevant.

Wonen

Het beleid ten aanzien van wonen is gericht op een toekomstbestendige woningvoorraad, gelet op woonwensen, duurzaamheid en woningmarkt. Het beleid heeft oog voor de woningen en wijken die er al zijn, oog voor initiatieven naast de gemeentelijke projecten en oog voor de positie van de gemeente op de regionale woningmarkt. Woningen en woonomgeving sluiten aan op de woonwensen en woningbehoefte van inwoners. Hierbij worden verschillen tussen de kernen erkend. Doorstroming is essentieel om de aansluiting tussen woonwensen en woningbehoefte en het woningaanbod te bereiken. Dit wordt bereikt door:

  • Focus op kwaliteit bij nieuwbouw.
  • Bestaande voorraad beter benutten.
  • Instroom van nieuwe inwoners door onderscheidende kwaliteit van de gemeente.

Verder is bouwen binnen de rode contour, ofwel de grenzen van de kernen, het uitgangspunt in De Ronde Venen:

  • Verdichten op inbreidingslocaties, ofwel bebouwen van onbebouwde ruimte binnen de rode contour, en meervoudig ruimtegebruik, ofwel het combineren van functies op één locatie.
  • Transformeren en herstructureren van wijken en gebieden die niet meer goed aan de woonwensen voldoen (herontwikkeling van bestaande bebouwde ruimte).

Mobiliteit

Een goede bereikbaarheid, een hoge mate van (verkeers)leefbaarheid, verkeersveiligheid en duurzaamheid van de gemeente zijn kenmerken van een aantrekkelijke woon-, werk- en recreatiegemeente. Het beleid richt zich echter niet alleen op de auto, maar ook op de fiets en het openbaar vervoer. Beide vervullen een belangrijke rol in de bereikbaarheid van de gemeente.

Toetsing

Met de beoogde ontwikkeling wordt voldaan aan de woningbouweis van de gemeente De Ronde Venen door te voorzien in 30% sociale huurwoningen en 20% middeldure huur of goedkope koop, of een combinatie daarvan.

In voorliggend bestemmingsplan wordt de wijk in zuidelijke, westelijke en noordelijke richting ontsloten. Aan de noordzijde wordt de woonwijk ontsloten op de Mijdrechtse Dwarsweg waar een rotonde gerealiseerd zal worden om een goede verkeerssituatie ter plaatse, ook na de ontwikkeling van de toekomstige woonwijk, te borgen. In paragraaf 4.8 is de beoogde ontwikkeling getoetst aan het aspect verkeer en parkeren en zijn modelruns uitgevoerd op basis van de huidige verkeersstructuur. Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontsluiting niet zal leiden tot knelpunten.

Tenslotte loopt door het plangebied een fietsverbinding die aangesloten wordt op de oude spoorbaan en de HOV-halte aan de Mijdrechtse Dwarsweg.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling bijdraagt aan de uitgangspunten in de visie.

3.3.2 Structuurvisie Marickenzijde

In 2007 is de structuurvisie Marickenzijde opgesteld. Hierin zijn de ruimtelijke uitgangspunten voor Maricken I en II vastgelegd. Deze kunnen als volgt worden samengevat:

  • Landschap en woongebied - Het grootste gedeelte van de 'beschikbare' open ruimte wordt centraal in het plangebied gesitueerd.
  • Differentiëren en verfijnen - Het beeld wordt afwisselend bepaald door bredere en smallere zones, al dan niet in combinatie met watersingels en bomenlanen.
  • Verweving en variatie - De ruimtelijke opzet van Marickenzijde wordt gekoppeld aan het bestaande Wilnis en krijgt een antwoord aan de overzijde van de Mijdrechtse Dwarsweg

Toetsing en conclusie

In de uitwerking is Maricken I meer verdicht dan de structuurvisie aangeeft. Ook in het plan van het tweede deelgebied wordt middels deze herziening een hoger woningaantal mogelijk gemaakt dan voorzien in de structuurvisie die dateert uit 2007. Nieuwe inzichten met betrekking tot het opbarstingsrisico zorgen ervoor dat de voorgenomen waterstructuur in De Maricken II niet gerealiseerd kan worden. Door de toegenomen woningdichtheid neemt de hoeveelheid groen per saldo zal af. Dit vraagt om een gewijzigde invulling, die nog steeds recht doet aan de oorspronkelijke uitgangspunten qua structuur en beeld. Mede daarom is voor de ontwikkeling van deze woonwijk een beeldkwaliteitsplan opgesteld om de oorspronkelijke uitgangspunten te borgen. In de juridische planregels is een koppeling gemaakt met de uitgangspunten van dit beeldkwaliteitsplan.

3.3.3 Economische visie tot 2025

In de visie ‘Ontwikkelen vanuit het hart: economische visie 2025 – naar een duurzaam vitaal ondernemersklimaat’ (door de gemeenteraad vastgesteld op 6 maart 2014) is aangegeven dat de gemeente een vitale gemeente wil blijven waar het goed wonen, werken en verblijven is. De Ronde Venen onderscheidt zich door een goede combinatie van wonen, werken en recreëren, in combinatie met een gunstige ligging op het snijvlak van de Metropoolregio Amsterdam en het Groene Hart.

Toetsing en conclusie

Met de woningbouwontwikkeling die mogelijk gemaakt wordt, wordt een divers aanbod aan woningen mogelijk gemaakt. Voldoende betaalbare woningen spelen een belangrijke rol bij het creëren van een gunstig economisch vestigingsklimaat. Het is voor bedrijven gemakkelijker om talent naar de regio te trekken, het vermindert de pendeltijd voor werknemers, het versterkt de lokale economie, voor bedrijven is het aantrekkelijker om in een bepaalde regio te investeren en het bevordert het sociaal welzijn. De beoogde ontwikkeling draagt daarmee aan de economische visie van de gemeente De Ronde Venen.

3.3.4 Groenbeleidsplan 2017 - 2040

In het groenbeleidsplan is aangegeven hoe de gemeente De Ronde Venen de komende 20 jaar om wil gaan met het openbaar groen. Het groenbeleidsplan heeft tot doel kaders te stellen voor het duurzaam ontwikkelen, vernieuwen en in stand houden van het groen in De Ronde Venen, ter verbetering van het gebruik, de inrichting en de leefbaarheid.

Om het groen in de Ronde Venen zo goed mogelijk te blijven ontwikkelen, inrichten, beheren en aan te sluiten bij nieuwe trends zijn in het groenbeleidsplan de volgende speerpunten benoemd:

  • 1. Hoofd- en wijkgroenstructuur beschermen en versterken;
  • 2. Hoge bomen waar het kan, kleine bomen waar het moet;
  • 3. Versterken van biodiversiteit in de wijken/kernen;
  • 4. Behouden en versterken van groene pareltjes;
  • 5. Stimuleren van bewonersparticipatie in het groen.

In het groenbeleidsplan zijn diverse categorieën groen onderscheiden, te weten: landschappelijk groen, hoofdgroen, wijkgroen en buurtgroen.

Toetsing

In het ruimtelijk kader en beeldkwaliteitsplan is veel aandacht voor groenvoorzieningen in de woonwijk. De Maricken II wordt een groene buurt met een verbinding naar het polderlandschap en het toekomstige naastgelegen natuurgebied Marickenland. Centraal in het landschappelijke raamwerk ligt een oost-west georiënteerde groenzone, met uitlopers naar noord en zuid. De groene hoofdstructuur is de dragende identiteit en het verbindende element van De Maricken II. In het moederplan is bepaald dat minimaal een derde van het gehele plangebied onbebouwd dient te blijven (groenblauw karakter).

Vanuit de toegangsweg splits de ontsluitingsweg zich in een rondgang door de wijk. Het midden van het plangebied bestaat uit een gecultiveerd en grillig parklandschap waar voordeuren aan geadresseerd zijn. Deze autovrije, openbare groenzone biedt ruimte voor spel, informele sport en ontmoeting. Deze groenzone is verlicht en is sociaal veilig door de aan het groen grenzende voordeuren.

Ook in het beeldkwaliteitsplan zijn uitgangspunten opgesomd die bijdragen aan het realiseren van een woonwijk met een groen karakter. Enkele uitgangspunten op het gebied van groen zijn:

  • Wonen aan een groene informele laan
  • Groene voortuinen van minimaal 2 meter diep
  • Hagen als erfafscheiding
  • Kenmerkende bomen om zichtlijnen te accentueren
  • Groene hofjes

Conclusie

De beoogde ontwikkeling sluit aan bij de speerpunten uit het Groenbeleidsplan 2017 - 2040.

3.3.5 Welstandsnota De Ronde Venen (2006)

In de welstandsnota is ruimtelijk beleid beschreven, waar plaats is ingeruimd voor de samenhang tussen de hoofdgroenstructuur, de openbare ruimte en de karakteristieken van de bebouwing. Deze eigenschappen zijn vertaald in objectieve beoordelingscriteria, die de burger inzicht geven in het beleid voor de openbare ruimte en een houvast moeten bieden bij het opstellen en indienen van een bouwplan.

Toetsing en conclusie

Voor de beoogde ontwikkeling is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. In het beeldkwaliteitsplan wordt nader ingegaan op welstand in de woonwijk De Maricken II. In de juridische planregels van dit bestemmingsplan is een koppeling gemaakt met de uitgangspunten uit het beeldkwaliteitsplan. De uitgangspunten geven invulling aan de eisen die geformuleerd zijn in de welstandsnota van De Ronde Venen. De welstand in de toekomstige woonwijk is daarmee geborgd.

3.3.6 Spoorboekje naar een Klimaatneutrale gemeente in 2040

Volgens het coalitieakkoord “In het hart” van de gemeente De Ronde Venen heeft de gemeente de ambitie om in 2050 klimaatneutraal te zijn. Onder klimaatneutraal verstaat de gemeente dat alle activiteiten en processen op het gemeentelijk grondgebied geen bijdrage meer leveren aan klimaatverandering in de vorm van CO2-uitstoot. Dit wil de gemeente bereiken met verschillende projecten. Deze projecten staan beschreven in het Spoorboekje naar een klimaatneutrale gemeente in 2040, dat op 20 april 2017 is vastgesteld.

Toetsing

Ten grondslag aan de beoogde woonwijk De Maricken II ligt het vastgestelde ruimtelijk kader. In het ruimtelijk kader is de ambitie omschreven waarmee De Maricken II zich kan ontwikkelen tot een integrale en toekomstbestendige woningbouwontwikkeling. Deze ambitie valt uiteen in een aantal thematische onderwerpen die kenmerkend zijn voor De Maricken, deze zijn:

  • klimaatadaptief
  • natuurinclusief
  • recreatief verbonden
  • mooi landschappelijk wonen
  • energieneutraal
  • sociaal inclusief

Hieronder wordt toegelicht hoe invulling gegeven wordt aan de onderwerpen.

Klimaatadaptatie

De Maricken II wordt een wijk waar klimaatadaptatie een grote rol speelt. Dit komt vooral terug in de manier waarop met water wordt omgegaan. Het moet worden voorkomen dat een langdurige droogte het veen verder laat dalen. Regenwater in het gebied wordt opgevangen en vast gehouden. Overvloedige water in de buitenruimte tijdens en na piekbuien wordt voorkomen door zowel een goede infiltratie als een systeem van oppervlakkige afvoer richting het oppervlaktewater. Door toevoeging van wadi’s kan het gebied echt klimaatadaptief worden gemaakt. Er zijn daarnaast kansen voor het bergen en zuiveren van water in de noordelijke zone. Deze extra waterberging en natuurlijke zuivering bieden ook nieuwe kansen voor ecologische ontwikkeling en een vergroting van de natte natuur.

Natuurinclusief

De ambitie is om van De Maricken II een natuurinclusieve woonwijk te maken. Dit betekent dat de wijk zo wordt ingericht dat dit de inheemse biodiversiteit ten goede komt. Hiervoor vormt het naastgelegen Marickenland een grote bron van inspiratie. Stevige, doorgaande groenblauwe structuren die gekoppeld zijn aan groengebieden in de omgeving zijn daarbij van essentieel belang. Natuurinclusiviteit wordt gekoppeld met recreatie: het gaat ook om de beleving van de natuur.

Recreatief verbonden

De ambitie is om de Maricken II op meerdere manieren te verbinden met de omgeving. De focus hierbij ligt op het naastgelegen natuurgebied Marickenland voor de natuurlijke recreatie, en het zuidelijk gelegen centrum van Wilnis voor de culturele recreatie.

Binnen de wijk wordt ingezet op een avontuurlijk en aantrekkelijk speel- en verblijfsgebied. Vooral gericht op kinderen, maar ook op beweging en ontmoeting van andere doelgroepen.

Mooi landschappelijk wonen

De ambitie is om de beeldkwaliteit voort te laten komen uit de eerder genoemde thema’s klimaatadaptatie en natuurinclusief. Deze thema’s geven de wijk een unieke en natuurlijke uitstraling met veel groen in de openbare ruimte. De inspiratie van de groene omgeving in De Maricken II komt vanuit het naastgelegen natuurgebied, Marickenland. De kwaliteit van dit natuurgebied wordt daardoor in de wijk getrokken. De woningen hebben een dorps karakter en een natuurlijke uitstraling door het gebruik van natuurlijke materialen.

Energie neutraal

De ambitie is om een stapje verder te gaan dan de BENG eisen en zo mogelijk een energie neutrale wijk te realiseren.

Sociaalinclusief

De ambitie is om met het ontwerp van de wijk de sociale interactie te stimuleren. Het doel is daarbij om ook op de lange termijn een leefbare wijk te houden, waar mensen zich betrokken voelen bij de buren en het publieke domein.

Conclusie

De ambities die in het ruimtelijk kader gesteld zijn voor De Maricken II zijn in lijn met en dragen bij aan de doelstellingen uit het spoorboekje van De Ronde Venen.

3.3.7 Woonvisie 2025

Op 29 juni 2017 heeft de gemeenteraad van De Ronde Venen de Woonvisie 2025 opgesteld. Op 5 maart 2020 is de '1e wijziging Woonvisie 2025' vastgesteld door de gemeenteraad. De Ronde Venen wil een vitale gemeente blijven: een bevolking die op peil blijft, met een gezonde samenstelling van jong en oud. Hiertoe wil de gemeente de woningen en woonomgeving zo goed mogelijk aan laten sluiten op de woonwensen en woningbehoefte van de inwoners. De woonvoorraad sluit nu onvoldoende aan bij de woonwensen van de inwoners. De visie richt zich op het bouwen van nieuwe woonmilieus om daarmee de doorstroming te bevorderen. Het richt zich dan ook op de kwaliteit van wonen in de gemeente. Naast woningen zelf zijn voorzieningen zoals winkels, scholen en zorgvoorzieningen belangrijke voorwaarden voor de kwaliteit van wonen in De Ronde Venen.

Uit de woonvisie volgt dat behoefte is aan koopwoningen in alle prijsklassen, waarbij de vraag het grootst is naar duurdere woningen. Daarnaast wordt in de woonvisie ingezet op het verduurzamen van de bestaande woningvoorraad en op duurzame nieuwbouw.

Tot slot wordt met de wijzigingen die in 2020 in de woonvisie zijn doorgevoerd ('1e

wijziging Woonvisie 2025') bij nieuwe projecten meer gestuurd op het toevoegen

van sociale en middeldure huurwoningen. Concreet heeft dit zich vertaald in de

volgende randvoorwaarden:

  • Bij elk nieuwbouwproject, waar nog geen anterieure overeenkomst is gesloten, bedraagt het aandeel sociale huurwoningen minimaal 30%.
  • Bij woningbouwprojecten vanaf 50 woningen wordt, naast de sociale woningbouwopgave, aanvullend ten minste 15% in de middeldure huursector, dan wel als goedkope koop gerealiseerd.

Toetsing

De gehele bouwopgave voor Marickenland fase II bestaat uit 600 - 650 woningen, met de volgende verdeling:

  • 30% sociale huur
  • 15% middeldure huur
  • 5% betaalbare koop
  • 50% vrije sector koop of huur

Uitbreiding van het woonaanbod is nodig om te voldoen aan de verwachte bevolkingsgroei van 2.700 inwoners vanaf 2030. Tot 2025 wordt er geen bevolkingsgroei verwacht, maar wel een toename in huishoudens van 6% (1.180 woningen). Met de nieuwbouwprojecten als De Maricken II is er de mogelijkheid om deze groei te realiseren.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling bijdraagt aan de doelen die in de woonvisie zijn gesteld.

3.3.8 Mobiliteits- en verkeersveiligheidsplan 2023-2030

De gemeente De Ronde Venen wil in 2040 een bereikbare, leefbare en verkeersveilige gemeente te zijn. Daarvoor moeten keuzes gemaakt worden hoe omgegaan wordt met mobiliteit. De ontwikkelingen wat betreft woningbouw en bedrijvigheid die gaan plaatsvinden vragen om een verandering in het mobiliteitssysteem. Deze zogenoemde mobiliteitstransitie moet de komende jaren in De Ronde Venen vormkrijgen: actieve en duurzame mobiliteit moet een grotere plaats in het mobiliteitssysteem krijgen, naast de automobiliteit.
De kern van het Mobiliteits- en Verkeersveiligheidsplan 2023-2030 is het STOMP-principe: het benaderen van de vervoerswijzen qua prioritering van stappen, trappen, openbaar vervoer, Maas (mobility as a service) naar uiteindelijk personenauto's. Door het toepassen van het STOMP-principe in De Ronde Venen wordt de kwaliteit van de leef- en verblijfsomgevingen versterkt en wordt gezond reizen gestimuleerd. Door bijvoorbeeld de verkeersveiligheid en aantrekkelijkheid van het fietsnetwerk te verbeteren worden de negatieve effecten op de leefbaarheid (geluidsoverlast en luchtvervuiling) beperkt en wordt gezonde mobiliteit aantrekkelijker. Niet alleen voor 'utilitaire' verplaatsingen (zoals woon-werkverkeer), maar ook voor recreatieve verplaatsingen.
Mobiliteit is tot slot ook een middel om deel te nemen aan de samenleving. In gemeente De Ronde Venen doet iedereen mee en dat betekent dat in 2040 alle inwoners, werknemers en bezoekers beschikking moeten hebben over passende mobiliteit. Daarbij gaat het om de gehele (keten)verplaatsing van deur tot deur. Voor mensen die minder goed zelfstandig kunnen reizen, moeten er voldoende alternatieven zijn.


Met de planontwikkeling voor De Maricken II wordt aangesloten bij bovenstaande beleidsdoelstellingen. Belangrijk daarbij zijn de navolgende punten:

  • Bijzondere aandacht voor (doorgaande) fietsverbindingen en veilige fietsroutes binnen, door en langs de nieuwe wijk.
  • Haltering van (diverse) openbaar vervoerslijnen direct ten noorden van de wijk, met daarbij een goede voorziening om fietsen te stallen.
  • Maatregelen in het kader van verkeersveiligheid zoals de aanleg van een rotonde in de Mijdrechtse Dwarsweg en het verlagen van de snelheid van 60 naar 50 km/h.
  • Alle woonstraten worden onderdeel van en ingericht als 30 km gebied.
  • Spreiding van gemotoriseerd verkeer door realisering van ontsluitingen na (plan)herziening in 3 richtingen (noord, west en zuid), waarbij de zuidelijk vormgegeven als fietsstraat (met auto te gast).
  • Het inzetten op andere vervoermiddelen, door het toepassen van  de parkeernorm "schil-centrum" waardoor de ruimte efficiënter kan worden ingericht.

Conclusie
Op deze wijze wordt nadrukkelijk invulling gegeven aan de visie en missie van het Mobiliteits-en Verkeersveiligheidsplan.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de omgevingsaspecten onderbouwd die relevant zijn voor het plangebied van de herziening. In 2021 zijn de meeste onderzoeken uitgevoerd voor de beoogde ontwikkeling van De Maricken II. Later is het plangebied in het noorden en het zuiden gedeeltelijk uitgebreid. In het noorden van het plangebied is de beoogde rotonde onderdeel van het plangebied geworden en in het zuiden de zuidelijke ontsluiting. Om deze reden zijn voor sommige aspecten meerdere onderzoeken uitgevoerd.

4.2 Archeologie

Toetsingskader

De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen met als uitgangspunt: 'de verstoorder betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van mogelijk voorkomende archeologische waarden in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Gemeentelijk archeologiebeleid

Gemeente De Ronde Venen heeft in de nota 'Herziening van de archeologische beleidskaart van de gemeente De Ronde Venen 2016' archeologiebeleid vastgesteld. Dit beleid is aan de hand van kaarten met archeologische waarden en verwachtingswaarden nader uitgewerkt en vastgelegd in de Verordening fysieke leefomgeving De Ronde Venen uit 2021. In dit beleid wordt onderscheid gemaakt tussen landbodems en waterbodems, elk met een eigen categorisering. De archeologische beleidskaart - landbodems maakt daarbij onderscheid in 8 categorieën, en de archeologische beleidskaart - waterbodems in 4 categorieën.

Elke categorie heeft een verschillende diepte- en oppervlakte ondergrens. De ondergrenzen geven aan vanaf welke omvang en diepte (altijd in combinatie) bij een ruimtelijk plan archeologisch onderzoek moet plaatsvinden. Deze categorieën vormen de bescherming van archeologische (verwachtings)waarden in bestemmingsplannen.

Onderzoek

In 2021 en 2023 heeft onderzoeksbureau Sweco Nederland B.V. archeologisch bureauonderzoeken uitgevoerd. De onderzoeksrapporten zijn bijgevoegd in de volgende bijlagen:

In de navolgende figuren zijn de plangebieden van de drie onderzoeken toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BP029HerzMaricken2-VA01_0007.png"

Figuur 4.1 - Archeologisch onderzoek grondgebied Maricken II (bron: Archeologisch onderzoek 2021, Sweco)

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BP029HerzMaricken2-VA01_0008.png"

Figuur 4.2 - Archeologisch onderzoek rotonde (bron: Archeologisch onderzoek 2023, Sweco)

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BP029HerzMaricken2-VA01_0009.png"

Figuur 4.3 - Archeologisch onderzoek zuidelijke ontsluiting (bron: Archeologisch onderzoek 2023, Sweco)

Hieronder wordt per deelgebied het voor de locatie van toepassing zijnde overheidsbeleid samengevat en de belangrijkste conclusies.

Onderzoek De Maricken fase II

Overheidsbeleid

De gemeente De Ronde Venen heeft in 2017 een archeologische waarden- en verwachtingenkaart en een beleidskaart laten opstellen. Volgens de eerstgenoemde kaart is het plangebied in het krekengebied gelegen met een verwachting op archeologische resten in het Laagpakket van Wormer (vanaf het maaiveld). Beleidscategorie 5 is van toepassing. Bij ingrepen groter dan 2.000 m2 en dieper dan 30 cm is archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Conclusie

Het plangebied ligt in het Hollandse veenweidegebied en heeft volgens de gemeentelijke beleidskaart een middelhoge verwachting op resten uit het Midden en Laat-Neolithicum. Binnen het onderzoeksgebied zijn geen bekende archeologische waarden uit de periode Laat-Paleolithicum – Nieuwe tijd bekend. Op basis van eerder uitgevoerde onderzoeken in de directe omgeving van het plangebied wordt de kans op het aantreffen van archeologische waarden ook laag geschat. De kans dat de geplande ontwikkeling archeologische waarden uit het Midden- en Laat-Neolithicum verstoord is daarmee ook laag.

Advies

Op basis van de bekende gegevens en de gespecificeerd archeologische verwachting wordt geadviseerd het gebied vrij te geven bij ingrepen tot 2,5 m -mv onder het huidige maaiveld, omdat de kans op het aantreffen van archeologische waarden uit het Midden- en Laat-Neolithicum laag is. Indien in de toekomst diepere ingrepen plaatsvinden die de top van het onderliggende dekzand verstoren wordt geadviseerd een verkennend booronderzoek te verrichten.

Onderzoek rotonde

Overheidsbeleid

Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan Buitengebied-West van de gemeente De Ronde Venen. Conform de planregels is een groot deel van het plangebied gelegen binnen de dubbelbestemming Waarde- Archeologisch waardevol gebied landbodem categorie 5. De maximale verstoringsgrens binnen deze dubbelbestemming bedraagt 2000 m2 en 30 cm – mv. De maximale verstoringsgrenzen worden door de geplande ingreep overschreden. Conform de planregels is archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Conclusie

Het plangebied bevindt zich in de polder Groot-Mijdrecht. Het oorspronkelijk veenpakket – dat enkele meters dik moet zijn geweest - is in deze polder tot het Laagpakket van Wormer ontgonnen. Het oude zeekleilandschap met kreken en oeverwallen ligt aan het maaiveld. Het plangebied heeft volgens de gemeentelijke beleidsadvieskaart een middelhoge verwachting op archeologische waarden uit het Midden en Laat-Neolithicum. Bewoning heeft zich in deze tijd geconcentreerd ter plaatse van de oeverwallen en kreekruggen. Uit eerdere onderzoeken in de omgeving is echter gebleken dat deze kreken en oeverwallen in de polder Groot-Mijdrecht van een kleine omvang zijn en in de ruggen heeft geen tot weinig bodemontwikkeling plaatsgevonden. Een inventariserend veldonderzoek (verkennend en karterend booronderzoek) en proefsleuvenonderzoek dat direct ten westen van het plangebied is uitgevoerd heeft aangewezen dat de archeologische verwachting van het Laagpakket van Wormer binnen de polder Groot-Mijdrecht laag is. Een tweede verkennend booronderzoek dat is uitgevoerd ten noordwesten van het plangebied heeft dezelfde resultaten opgeleverd. Hoewel onderzoeksresultaten niet direct één op één naar nabij gelegen percelen kunnen worden vertaald, wordt de polder als voldoende onderzocht beschouwd.

Binnen de polder kan het dekzandlandschap, met een archeologische verwachting op resten uit het Laat-Paleolithicum en het Mesolithicum binnen 2,5 á 3 m -mv worden verwacht. In de top van dit dekzand heeft op basis van eerder onderzoek mogelijk bodemontwikkeling plaatsgevonden. Daarom dienen werkzaamheden boven dit niveau te worden uitgevoerd. Indien diepere graafwerkzaamheden worden uitgevoerd dan wordt archeologisch vervolgonderzoek geadviseerd in de vorm van ten eerste een verkennend booronderzoek.

Geconcludeerd wordt dat het plangebied voldoende is onderzocht. Indien er bodemingrepen plaatsvinden tot in de Formatie van Boxtel (Laagpakket van Wierden) dan dient archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden.

Advies

Op basis van de bekende gegevens en de gespecificeerde archeologische verwachting adviseert Sweco het gebied vrij te geven bij ingrepen tot 2,5 m – mv. De kans op het aantreffen van archeologische waarden uit het Midden- en Laat-Neolithicum tot die diepte is laag. Indien diepere ingrepen plaatsvinden die de top van het dekzand zullen verstoren dan wordt geadviseerd een verkennend booronderzoek uit te voeren.

Onderzoek zuidelijke ontsluiting

Overheidsbeleid

Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan Dorpskernen. van de gemeente De Ronde Venen. Conform de planregels is een deel van het plangebied gelegen binnen de dubbelbestemming Waarde- Archeologisch waardevol gebied landbodem categorie 5. De maximale verstoringsgrens binnen deze dubbelbestemming bedraagt 2000 m2 en 30 cm – mv. De maximale verstoringsgrenzen worden door de geplande ingreep niet overschreden. Slechts ca. 392 m2 van het plangebied is gelegen binnen deze dubbelbestemming.

Conclusie

Het plangebied bevindt zich in de polder Groot-Mijdrecht. Het oorspronkelijk veenpakket – dat enkele meters dik moet zijn geweest - is in deze polder tot het Laagpakket van Wormer ontgonnen. Het oude zeekleilandschap met kreken en oeverwallen ligt aan het maaiveld. Het plangebied heeft volgens de gemeentelijke beleidsadvieskaart deels een middelhoge verwachting op archeologische waarden uit het Midden en Laat-Neolithicum. Bewoning heeft zich in deze tijd geconcentreerd ter plaatse van de oeverwallen en kreekruggen. Uit eerdere onderzoeken in de omgeving is echter gebleken dat deze kreken en oeverwallen in de polder Groot-Mijdrecht van een kleine omvang zijn en in de ruggen heeft geen tot weinig bodemontwikkeling plaatsgevonden. Een inventariserend veldonderzoek (verkennend en karterend booronderzoek) en proefsleuvenonderzoek dat direct ten westen van het plangebied is uitgevoerd heeft aangewezen dat de archeologische verwachting van het Laagpakket van Wormer binnen de polder Groot-Mijdrecht laag is. Een tweede verkennend booronderzoek dat is uitgevoerd ten noordwesten van het plangebied heeft dezelfde resultaten opgeleverd. Hoewel onderzoeksresultaten niet direct één op één naar nabij gelegen percelen kunnen worden vertaald, wordt de polder als voldoende onderzocht beschouwd.

Binnen de polder kan het dekzandlandschap, met een archeologische verwachting op resten uit het Laat-Paleolithicum en het Mesolithicum binnen 2,5 á 3 m -mv worden verwacht. In de top van dit dekzand heeft op basis van eerder onderzoek mogelijk bodemontwikkeling plaatsgevonden. Echter op basis van de beperkte verstoring binnen de zone met de dubbelbestemming is geen vervolgonderzoek noodzakelijk.

Geconcludeerd wordt dat het plangebied voldoende onderzocht is.

Advies

Op basis van de bekende gegevens en de gespecificeerde archeologische verwachting adviseert Sweco het gebied vrij te geven voor de geplande werkzaamheden.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is ter plaatse van De Maricken II en de rotonde vrijgesteld van nader onderzoek voor ingrepen tot 2,5 m -mv onder het huidige maaiveld. Indien in de toekomst diepere ingrepen plaatsvinden binnen dit grondgebied wordt geadviseerd een verkennend booronderzoek uit te voeren. Ter plaatse van de zuidelijke ontsluiting wordt het gebied volledig vrijgegeven voor de geplande werkzaamheden.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden toch onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de minister verplicht (vondstmelding via de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed).

In de onderzoeken wordt er nog op gewezen dat de bevoegde overheid op basis van de rapporten een besluit neemt. De mogelijkheid bestaat dat dit besluit afwijkt van het opgestelde advies.

4.3 Cultuurhistorie

Toetsingskader

De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten.

Onderzoek

In het zuidelijk deel van het plangebied ligt het tracé van de voormalige Haarlemmermeerspoorlijn tussen Uithoorn en Nieuwersluis. Dit tracé is in gebruik geweest van 1915 tot 1986. Inmiddels vormt het tracé een bepalend onderdeel in de ruimtelijke structuur, mede door de cultuurhistorische waarden. Daarnaast heeft het nu een recreatieve functie en wordt het vooral door wandelaars gebruikt.

De functieaanduiding blijft in deze herziening gehandhaafd. In het ontwerp van de zuidelijke ontsluiting wordt zorgvuldig aandacht besteed aan een goede cultuurhistorische inpassing van de zuidelijke ontsluitingsweg in relatie tot de spoorlijn. Daarnaast is ook woningbouw is niet voorzien ter plaatse van het spoor en de aangrenzende groenzone. De cultuurhistorische waarden blijven daarmee beschermd.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.4 Explosieven

In 2021 en 2023 heeft onderzoeksbureau Sweco Nederland B.V. onderzoek gedaan naar ontplofbare oorlogsresten binnen het plangebied van de herziening. Op basis van het onderzoek dat voor Maricken fase II in 2021 is uitgevoerd, zijn voor de locaties van de rotonde en de zuidelijke ontsluiting notities opgesteld. In deze notities is aanvullend onderzoek gedaan naar deze locaties op basis van het eerder uitgevoerde onderzoek uit 2021. De onderzoeksrapporten zijn bijgevoegd in de volgende bijlagen:

De onderzoeken zijn uitgevoerd om in kaart te brengen of er mogelijk nog ontplofbare oorlogsresten in het plangebied aanwezig zijn. Deze oorlogsresten houden in Nederland over het algemeen verband met de Tweede Wereldoorlog. Bij mogelijke aanwezigheid hiervan kunnen de werkzaamheden om de beoogde ontwikkeling te realiseren niet veilig uitgevoerd worden en dienen maatregelen genomen te worden.

In de navolgende figuren zijn de plangebieden van de drie onderzoeken toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BP029HerzMaricken2-VA01_0010.png"

Figuur 4.4 - Plangebied onderzoek ontplofbare oorlogsresten Maricken fase II (bron: Vooronderzoek Ontplofbare Oorlogsresten Maricken fase II 2021, Sweco)

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BP029HerzMaricken2-VA01_0011.png"

Figuur 4.5 - Plangebied notitie ontplofbare oorlogsresten rotonde (bron: Notitie ‘Ontplofbare Oorlogsresten Maricken fase II – Rotonde’ 2023, Sweco)

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BP029HerzMaricken2-VA01_0012.png"

Figuur 4.6- Plangebied notitie ontplofbare oorlogsresten zuidelijke ontsluiting (bron: Notitie ‘Ontplofbare Oorlogsresten Maricken fase II – brug 2023, Sweco)

In elk van de onderzoeken wordt dezelfde conclusie getrokken. In het vooronderzoek en de aanvullende onderzoeken, heeft de analyse van het feitenmateriaal uit de inventarisatie tot de conclusie geleid dat er geen ontplofbare oorlogsresten (meer) in het onderzoeksgebied te verwachten zijn. Het onderzoeksgebied is daarmee onverdacht verklaard op het aantreffen van OO en restanten van OO. De voorgenomen grondroerende werkzaamheden welke binnen het onderzoek zullen plaatsvinden, kunnen derhalve op reguliere wijze worden uitgevoerd.

Sweco Nederland B.V. beveelt dringend aan om, alvorens met de voorgenomen werkzaamheden aan te vangen, de bevindingen van deze rapportage te overleggen aan gemeente De Ronde Venen. Daarnaast dient tijdens de uitvoering altijd aandacht te zijn voor onverwachte vondsten van OO. Het grondroerend personeel dient derhalve op de hoogte te zijn van het protocol voor toevalsvondsten. Indien tijdens het werk gestuit wordt op objecten die lijken op OO, dient het werk altijd terstond gestaakt te worden en dient een deskundige geraadpleegd te worden.

Conclusie

Het aspect explosieven vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.5 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd.

Onderzoek

In 2021 en 2023 heeft onderzoeksbureau Sweco Nederland B.V. verkennende bodemonderzoeken uitgevoerd en één nader bodemonderzoek. De onderzoeksrapporten zijn bijgevoegd in de volgende bijlagen:

Omdat de conclusies en adviezen in elk bodemonderzoek verschillen worden hieronder de conclusies en adviezen per deelgebied weergegeven.

De Maricken II

Conclusie

Door middel van het uitgevoerde (water)bodemonderzoek is inzicht verkregen in de milieuhygiënische kwaliteit van de (water)bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie. Zowel de landbodem (boven- als ondergrond) en de waterbodem zijn in het algemeen maximaal licht verontreinigd. Op basis van deze lichte verontreinigingen vallen de bovengrond en de waterbodem gemiddeld in de bodemkwaliteitsklasse ’Industrie’, de ondergrond valt gemiddeld in bodemkwaliteitsklasse ’Wonen’. Voor hergebruik buiten de grenzen van het onderzoeksgebied is derhalve een partijkeuring benodigd.

In de bovengrond ter plaatse van boring B112 is een sterk verhoogd gehalte (> Interventiewaarde) aan koper aangetoond. Dit verhoogde gehalte is vermoedelijk gerelateerd aan bodemvreemd materiaal (sporen baksteen) en betreft derhalve een plaatselijke verontreinigingskern. In het kader van de Wet bodembescherming moet aanvullend onderzoek uitgevoerd worden om een geval van ernstige bodemverontreiniging (> 25 m3) uit te sluiten.

Het aanvullend onderzoek is eveneens uitgevoerd door Sweco en de rapportage is opgenomen in Bijlage 10. Uit het aanvullend onderzoek blijkt dat er bij herbemonstering van B112 en op een afstand van 5 meter rondom boring B112 in de bovengrond gehalten aan koper boven de achtergrondwaarde zijn aangetoond. De tijdens dit nader bodemonderzoek aangetroffen gehalten vallen allen ruim onder de interventiewaarde. Er is derhalve geen sprake van een bodemvolume van meer dan 25 m3 waarin de interventiewaarde voor koper wordt overschreden en daarmee geen sprake van een geval van ernstige verontreiniging van de bodem.

Het grondwater is in het algemeen maximaal licht verontreinigd. Plaatselijk is een sterk verhoogde concentratie aan barium aangetoond. Verhoogde concentraties met barium komen van nature voor en hebben derhalve geen aanwijsbare oorzaak direct gerelateerd aan een verontreinigingsbron.

De waterbodem is in het algemeen maximaal licht verontreinigd. Echter is in de waterbodem (slib) van sloot 7 is een sterk verhoogd gehalte (> klasse ‘Wonen/Industrie’) aan PFAS (6:2 FTS) aangetoond. De waterbodem van sloot 7 valt derhalve in de hergebruiksklasse ’Niet toepasbaar’.

Advies

Uit het aanvullend onderzoek blijkt dat ter plaatse van boring B112 geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging (> 25 m3). Een BUS-melding bij het bevoegd gezag is niet nodig.

Tevens wordt geadviseerd om hergebruik van de waterbodem (slib) ter plaatse van sloot 7 (zie met een sterk verhoogd gehalte aan PFAS (6:2 FTS) af te stemmen met het bevoegd gezag.

Rotonde

Conclusie

Door middel van het uitgevoerde bodemonderzoek is inzicht verkregen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie.

  • 1. Deelgebied noord

Gezien de resultaten van het onderzoek, wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese ‘onverdachte locatie’, strikt genomen niet juist is. Gezien de toekomstige bestemming van de locatie, is er echter geen aanleiding tot het verrichten van vervolgonderzoek met een aangepaste hypothese. De grond die uit de noordelijke deellocatie vrijkomt varieert van klasse Altijd toepasbaar tot klasse Industrie. Plaatselijk is de grond als niet toepasbaar beoordeeld omdat PAK boven de Interventiewaarde voorkomt. Hierbij is een duidelijk link te leggen met de aanwezigheid van asfaltbrokken.

  • 2. Deelgebied zuid

Omdat in de grond en in het grondwater overschrijdingen van de tussenwaarde/ interventiewaarde zijn aangetoond, zijn de analyseresultaten in overeenstemming met de gestelde hypothese dat de locatie verdacht is. De grond die uit de zuidelijke deellocatie vrijkomt varieert van klasse Wonen tot klasse Industrie. Plaatselijk is de grond als niet toepasbaar beoordeeld omdat PAK boven de Interventiewaarde voorkomt. Hierbij is een duidelijk link te leggen met de aanwezigheid van puin.

  • 3. Waterbodem

Het slib dat uit de sloot van de zuidelijke deellocatie vrijkomt is vanwege het hoge zinkgehalte niet verspreidbaar op de aangrenzende kanten. Het slib dat uit de sloten van de noordelijke deellocatie vrijkomt is verspreidbaar op de aangrenzende kanten.

Advies

Op basis van de uitkomsten van het onderzoek geldt dat vanwege het lokaal voorkomen van sterke verontreinigingen in de bodem (> Interventiewaarden), gekoppeld aan de aanwezigheid van puin- en/of asfaltresten, kan de vrijkomende grond plaatselijk niet worden hergebruikt. In dit verkennend onderzoek heeft geen afperking van deze verontreinigingen plaatsgevonden.

De kwaliteit van de grond voldoet niet geheel aan de verwachte kwaliteit op grond van de ontgravingskaarten. Indien grond van de locatie vrijkomt en wordt toegepast, gelden de regels van het Besluit bodemkwaliteit. Hierdoor is mogelijk een generiek of gebiedspecifiek beleidskader van kracht voor het toepassen van grond. Voor nadere informatie over de afzetmogelijkheden van grond adviseren wij u contact op te nemen met de gemeente. Voor hergebruik van deze grond buiten het projectgebied is een partijkeuring nodig. Bij aanvoer van grond van buiten het projectgebied gelden de regels van het Besluit bodemkwaliteit en de gemeentelijke Nota bodembeheer.

Geadviseerd wordt om voor aanvang van de werkzaamheden voor de nu bekende lokale spots waar de Interventiewaarde voor PAK wordt overschreden een BUS-melding in te dienen bij de RUD Utrecht. Vanaf 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking en moeten de graafwerkzaamheden worden gemeld bij de ODRU.

De eventuele demping van watergangen moet worden afgestemd met Waterschap Amstel, Gooi en Vecht.

Bij uitvoering van grondwerkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de veiligheidsmaatregelen conform CROW-publicatie 400 ‘Werken in of met verontreinigde grond’. De definitieve veiligheidsklasse dient te worden vastgesteld door een hogere of middelbare veiligheidskundige.

Zuidelijke ontsluiting

Conclusie

Door middel van het uitgevoerde bodemonderzoek is inzicht verkregen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie. Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat in de grond en het grondwater ten hoogste licht verhoogde gehalten zijn aangetroffen. Er is geen asbest aangetroffen in de bodem.

In het slib en de vaste waterbodem zijn verhoogde gehalten aangetroffen, maar deze zijn beide als baggerspecie verspreidbaar op aangrenzend perceel.

Op basis van de uitkomsten van het onderzoek behoeven ervan uit milieuhygiënisch oogpunt gezien geen beperkingen te worden gesteld aan het toekomstige gebruik van de locatie.

Advies

Indien grond van de locatie vrijkomt en wordt toegepast gelden de regels van het Besluit bodemkwaliteit. Voor de vrijgekomen landbodem geldt dat het bodemtraject van 0,00 – 1,00 m-mv toepasbaar is als ‘Klasse wonen’. De diepere ondergrond is altijd vrij toepasbaar. De baggerspecie is verspreidbaar op aangrenzend perceel. Voor nadere informatie over de afzetmogelijkheden van grond wordt geadviseerd contact op te nemen met de gemeente.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.6 Water

Waterbeheer en watertoets

De watertoets is een proces waarmee in ruimtelijke plannen de mogelijke risico's (zoals waterveiligheid, wateroverlast, waterkwaliteit, verdroging en verzilting van grond- en oppervlaktewater) en kansen van water vroegtijdig in beeld worden gebracht in overleg met de waterbeheerders. In het kader van het dit bestemmingsplan vindt afstemming plaats met de waterbeheerder, in dit geval het waterschap Amstel, Gooi en Vecht, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen

aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer

(kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de relevante

nota's.

Europa

  • Kaderrichtlijn water (KRW).

Nationaal

  • Waterwet
  • Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP)
  • Vierde Nota Waterhuishouding (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1998)

Provinciaal

  • Omgevingsvisie provincie Utrecht
  • Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht
  • Bodem- en waterprogramma 2022-2027
  • Convenant Duurzame Woningbouw provincie Utrecht

Regionaal / lokaal

  • Keur Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2019
  • Beleidsregels voor de Keur van AGV 2019
  • Waterbeheerprogramma waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2022-2027
  • Legger waterschap Amstel, Gooi en Vecht
  • Watergebiedsplan Groot Wilnis – Vinkeveen e.o.
  • Water- en rioleringsplan gemeente De Ronde Venen (2023-2027)

Hierbij wordt opgemerkt dat de regels die zijn vastgelegd in een verordening van de waterschappen ‘de Keur’ worden genoemd. De Keur geeft met verboden aan welke activiteiten in de buurt van water en waterkeringen niet zijn toegestaan. Daarnaast geeft de Keur met geboden aan welke onderhoudsverplichtingen eigenaren en gebruikers van wateren en waterkeringen hebben.

Toetsing

Voor alle ruimtelijke plannen is het verplicht een watertoets uit te voeren. Deze watertoets is opgesteld door onderzoeksbureau Sweco Nederland B.V en is bijgevoegd in Bijlage 11. De watertoets omvat het proces van informeren, afstemmen en adviseren om tot een inhoudelijke beoordeling van de waterhuishoudkundige aspecten te komen. Doel is het expliciet en evenwichtig beschouwen van de waterhuishoudkundige gevolgen van de stedenbouwkundige ontwikkeling op het plangebied.

Consequenties huidige waterhuishouding

Het plangebied ligt in de polder Groot Mijdrecht. De huidige maaiveldhoogte varieert tussen de NAP -6,00 en -6,40 m. Waterschap Amstel, Gooi en Vecht hanteert een oppervlaktewaterpeil van NAP -6,70 m in het peilgebied waarin het plan ligt. In natte periodes reikt het grondwater tot aan maaiveld. Daarom wordt het plan in de toekomstige situatie opgehoogd. Een uitwerking van de hoogtes volgt in een latere fase; een voorlopige inschatting van de toekomstige maaiveldhoogte is NAP -4,70 m.

Door het aanbrengen van een extra zandlaag, neemt de buffercapaciteit van het plangebied toe. De bestaande sloten die in noord-zuidrichting lopen, worden gedempt. Aan de randen van het plan blijven bestaande sloten behouden en, waar mogelijk, wordt oppervlaktewater toegevoegd. De hoeveelheid oppervlaktewater neemt af.

Afvalwaterverwerking

De wijk Maricken II wordt een apart bemalingsgebied. Hiervoor is afstemming geweest met de rioolbeheerder van gemeente De Ronde Venen. Afvalwater voert onder vrijverval af naar een gemaal. De verwachte afvalwaterproductie bedraagt in totaal 23,4 m³/uur.

Hemelwaterverwerking

Hemelwater stroomt oppervlakkig af naar wadi’s en verlaagd groen. Onder parkeerkoffers is een waterbergende fundering voorzien. De toename van het verhard oppervlak bedraagt 118.676 m². Hiervoor is 11.868 m² open water of 8.307 m³ alternatieve waterberging nodig. Het watersysteem realiseert fors meer berging dan nodig. Door naast de wadi’s het overige groen ook verlaagd aan te leggen, is in totaal tussen de 140 – 160 mm waterberging in het plan aanwezig. Afvoer vindt zoveel mogelijk bovengronds plaats (natuurlijke afwatering). Dit in combinatie met de ruime hoeveelheid berging zorgt ervoor dat geen schade optreedt bij buien van 70 mm en 90 mm in een uur. Bij de detailuitwerking wordt het systeem hierop getoetst. Door de systeemkeuze infiltreert meer dan 50% van de jaarlijkse neerslagsom. Hiermee voldoet het plan aan de richtlijnen van het convenant Duurzame woningbouw op het gebied van droogte en wateroverlast.

De hoeveelheid oppervlaktewater neemt in de toekomstige situatie af als gevolg van de ontwikkeling. De totale afname bedraagt 7.800 m². Dit oppervlak dient één op één teruggebracht te worden in hetzelfde peilvak. Echter, in de aangrenzende wijk Maricken I is meer berging gerealiseerd dan nodig. Gemeente De Ronde Venen en Waterschap Amstel, Gooi en Vecht hebben overeenstemming bereikt over het benutten van deze overcapaciteit voor de compensatie van de gedempte sloten in Maricken II. Deze afspraak is vastgelegd in een vergunning (‘Wijziging watervergunning’, kenmerk DMS2023-0003059 d.d. 23 maart 2023).

Overstromingsrisico

De overstromingsdiepte bij een kleine kans weergegeven (eens in de 1.000 jaar) varieert tussen 1,0 – 1,5 m. In de toekomstige situatie wordt het plangebied opgehoogd en neemt de waterdiepte af. Door het opbrengen van een extra zandlaag, is zeer waarschijnlijk geen sprake meer van overstroming van het plangebied. Hiermee voldoet het plan aan de richtlijnen uit het convenant Duurzame woningbouw voor het thema gevolgbeperking overstromingen.

Waterkwaliteit

Door de functieverandering van landbouw naar woningbouw neemt de hoeveelheid nutriënten die in het oppervlaktewater komt af, doordat niet langer (intensieve) bemesting plaatsvindt. Daarnaast wordt hemelwater zoveel mogelijk bovengronds afgevoerd naar verlaagde groenvoorzieningen, waar filtratie en zuivering plaatsvindt. Verder is het nemen van bronmaatregelen (‘schoonhouden’) een belangrijk onderdeel. Hierbij valt te denken aan zorgvuldige materiaalkeuze, geen blootstelling van uitloogbare bouwmaterialen (onder andere koper, lood en zink) aan hemelwater en verantwoord beheer van de buitenruimte (weg- en groenbeheer).

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling en is ten aanzien van waterberging ook geborgd in de regels.

4.7 Geluid

4.7.1 Akoestisch onderzoek - Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidbelasting wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan.

Onderzoek

In het kader van een goede ruimtelijke ordening heeft Sweco Nederland B.V. onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting van het wegverkeerslawaai op de beoogde gevels van de geplande en bestaande woningen. Hierbij is de geluidbelasting inzichtelijk gemaakt en getoetst aan de wettelijke normering. Het rapport is opgenomen in Bijlage 12.

De geluidsbelasting van zowel bestaande als nieuwe wegen is onderzocht. Uitgangspunt daarbij is dat het nieuwe woongebied aangesloten wordt in noordelijke richting op de Mijdrechtse Dwarsweg, in westelijke richting op het bestaande woongebied De Maricken I en in zuidelijke richting op de Wethouder van Damlaan.

Opzet van het onderzoek

De herziening gaat uit van een globale/flexibele regeling binnen de bestemming woongebied. Dit betekent dat de definitieve verkaveling nog niet vast staat. Om toch te kunnen voldoen aan de eisen vanuit de Wet geluidhinder en te voorzien in een goed leefklimaat voor de nieuwe bewoners is daarom voor het geluidonderzoek een aanname gedaan van zowel de vorm en plek van een geluidwerende voorziening langs de provinciale weg als van de nieuwe woonbebouwing aldaar. In het bestemmingsplan is op de verbeelding en in de regels een zone vastgelegd waarbinnen de geluidwerende voorziening moet worden gerealiseerd (zie artikel 7.2.1 onder d en e). De vorm van die voorziening kan uitgaande daarvan een wal, een scherm en eventueel bebouwing zijn én een combinatie daarvan. Zo kan een geluidwering worden gemaakt die een effectiviteit heeft die vergelijkbaar of mogelijk ook beter is dan de in het onderzoek gemodelleerde wal.

Doordat aan de hand van het uitgevoerde onderzoek de benodigde hogere waarden voor de woningen worden bepaald en vastgelegd in het Besluit hogere grenswaarden, wordt ook geborgd dat er een (vergelijkbare) afscherming moet worden gerealiseerd en tevens een akoestisch verantwoorde verkaveling wordt gemaakt. Het bestemmingsplan maakt immers uitsluitend woningen binnen geluidzones van gezoneerde wegen mogelijk als kan worden voldaan aan deze hogere waarden en de daarbij behorende regels uit het gemeentelijk geluidbeleid. Dit is vastgelegd in artikel 7.2.1 onder h en zal worden getoetst bij vergunningverlening.

Voorafgaand aan de vaststelling van deze herziening is een uitwerkingsplan in procedure gebracht waarin de betreffende woningen waarvoor een hogere waarde noodzakelijk is al zijn opgenomen. Daarom is zijn de noodzakelijke hogere waarden al in het kader van het uitwerkingsplan vastgesteld. Daarom is bij deze herziening geen nieuw hogere waarden besluit aan de orde

Pastoor Kannelaan

De geluidsbelasting, veroorzaakt door de Pastoor Kannelaan is lager dan de ten hoogste toelaatbare waarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. Aanvullende maatregelen voor de Pastoor Kannelaan zijn niet nodig.

Wethouder van Damlaan

De geluidbelasting, veroorzaakt door de Wethouder van Damlaan op de nieuwe woningen is lager dan de ten hoogste toelaatbare waarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. Aanvullende maatregelen zijn niet nodig.

Het plan leidt tot een verkeerstoename op de Wethouder van Damlaan, waar bestaande woningen langs staan. Daarom is de toename in geluidbelasting veroorzaakt door de Wethouder van Damlaan op de bestaande woningen ook onderzocht. De geluidbelasting bedraagt ten hoogste 50 dB. Omdat de Wethouder van Damlaan een 30 km/uur weg is, betreft dit geen wettelijke toets. Daardoor zijn aanvullende maatregelen voor de Wethouder van Damlaan ook niet verplicht.

In overleg met de bewoners wordt een herinrichtingsplan voor dit wegvak ontworpen. In dat kader wordt ook bezien welk type wegdekverharding zal worden toegepast. Daarbij worden ook de mogelijkheden voor geluidreducerende verhardingstypen (asfalt of stille klinkers) meegenomen.

Nieuwe ontsluitingsweg

De geluidbelasting, veroorzaakt door de nieuwe ontsluitingsweg op zowel de nieuwe als de bestaande woningen, bedraagt ten hoogste 48 dB. Aanvullende maatregelen voor de nieuwe ontsluitingsweg zijn niet nodig.

Mijdrechtse Dwarsweg

Voor de Mijdrechtse Dwarsweg wordt uitgegaan van toepassing van geluidreducerend asfalt (dat wordt in het kader van groot onderhoud aangebracht) en verlaging van de snelheid van 60 naar 50 km/h. Door deze maatregelen neemt (ook)de geluidbelasting op bestaande woningen langs deze weg af. Deze afname bedraagt 1 of 2 dB (zie paragraaf 4.1.4 van het geluidonderzoek).

Wel zijn voor nieuwe woningen in de noordoosthoek van het nieuwe woongebied hogere waarden nodig. Deze hogere waarden zijn in het kader van het uitwerkingsplan vastgesteld.

N212

De geluidbelasting veroorzaakt door de N212 bedraagt ten hoogste 60 dB. De optredende geluidbelasting is hoger dan de ten hoogste toelaatbare waarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder, maar niet hoger dan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB.

Het toepassen van een bronmaatregel in de vorm van een geluidreducerend wegdek type SMA-NL8 G+ is mogelijk op de N212. Deze maatregel levert circa 3 dB reductie op. Dit is onvoldoende om de geluidbelasting op alle woningen te reduceren tot maximaal 48 dB. Voor meerdere woningen dienen hogere waarden te worden vastgesteld. Deze hogere waarden zijn in het kader van het uitwerkingsplan vastgesteld.

Cumulatie

De cumulatieve geluidbelasting van alle wegen tezamen bedraagt hoogstens 60 dB, exclusief correctie (58 dB inclusief correctie). Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de realisatie van de woningen dient aangetoond te worden dat de buitengevels voldoende geluid dienen te weren om te zorgen dat het geluidniveau binnen in de nieuwe woningen maximaal 33 dB bedraagt. Ter indicatie: voor een geluidbelasting van 60 dB is een geluidwering nodig van (60 – 33 =) 27 dB in de gevels.

4.7.2 Akoestisch onderzoek - Reconstructie Mijdrechtse Dwarsweg

Aan de noordzijde van het plangebied wordt de woonwijk ontsloten op een - nog te realiseren - rotonde. De ontsluitingsweg en een gedeelte van de toekomstige rotonde zijn onderdeel van dit uitwerkingsplan. De zuidzijde van de rotonde is gelegen binnen het plangebied van de herziening. Om de noordzijde van de rotonde mogelijk te maken wordt een aparte procedure doorlopen. Omdat geluidgevoelige bestemmingen aanwezig zijn binnen de wettelijke geluidzone van de rotonde is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit reconstructie onderzoek geeft inzicht in de effecten van de wijziging van een weg naar een rotonde. Het onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 13.

Geconcludeerd wordt dat op de gevels van woningen aan de Mijdrechtse Dwarsweg 21, 21A, 22 en 29 de geluidbelasting niet toeneemt door de wijziging. Op de woning aan de Mijdrechtse Dwarsweg 25 wordt de hoogst toegestane toename van 1 dB overschreden. Het toepassen van bron- en overdrachtsmaatregelen stuit op overwegende bezwaren van technische, verkeerskundige en/of stedenbouwkundige aard en zijn daarom niet nader uitgewerkt/ onderzocht. Voor de toename van de geluidbelasting op woning Mijdrechtse Dwarsweg 25 dient een hogere waarde te worden vastgesteld op één woongevel. Aangezien deze woning ondertussen is gesloopt in het kader van de herinrichting van de Shell-locatie is dit niet meer aan de orde.

4.7.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de beoogde woningbouw binnen het plangebied ruimtelijk inpasbaar is. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling van de woningbouw en de aanleg van de rotonde. Wel dienen bronmaatregelen op de N212 en de Mijdrechtse Dwarsweg te worden toegepast om de geluidbelasting te reduceren.

Door diverse bronmaatregelen vermindert de geluidbelasting op bestaande woningen langs de Mijdrechtse Dwarsweg. In het kader van de herinrichting van de Wethouder van Damlaan wordt nog bezien of daar ook bronmaatregelen worden genomen.

4.8 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en binnen het gebied voldoende parkeergelegenheid moet worden gerealiseerd.

Voor de beoogde woningen wordt de verkeersgeneratie berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 en de gemeente heeft parkeernormen vastgelegd in het Mobiliteits- en verkeersveiligheidsplan 2023-2030 dat vastgesteld is door de gemeenteraad.

Gemeentelijk beleid

Met de planontwikkeling voor De Maricken II wordt aangesloten bij de gemeentelijk mobiliteits- en verkeersveiligheidsbeleid. Belangrijk daarbij zijn de navolgende punten:

  • Bijzondere aandacht voor (doorgaande) fietsverbindingen en veilige fietsroutes binnen, door en langs de nieuwe wijk.
  • Haltering van (diverse) openbaar vervoerslijnen direct ten noorden van de wijk, met daarbij een goede voorziening om fietsen te stallen.
  • Maatregelen in het kader van verkeersveiligheid zoals de aanleg van een rotonde in de Mijdrechtse Dwarsweg en het verlagen van de snelheid van 60 naar 50 km/h.
  • Alle woonstraten worden onderdeel van en ingericht als 30 km gebied.
  • Spreiding van gemotoriseerd verkeer door realisering van ontsluitingen na (plan)herziening in 3 richtingen (noord, west en zuid), waarbij de zuidelijk vormgegeven als fietsstraat (met auto te gast).
  • Het inzetten op andere vervoermiddelen, door het toepassen van  de parkeernorm "schil-centrum" waardoor de ruimte efficiënter kan worden ingericht.

Toetsing

Ontsluitingsstructuur

Voor de verschillende varianten van de ontsluiting van Maricken II zijn modelruns uitgevoerd. In de notitie in Bijlage 14 worden de uitkomsten van deze modelruns ten behoeve van verkeersafwikkeling behandeld. Hiertoe wordt het basisjaar vergeleken met de referentievariant 2033. Vervolgens worden de verschillen tussen de referentievariant 2033 en de oplossingsvariant 2033 behandeld. Daarbij wordt inzichtelijk gemaakt welke wegvakken een toename of afname van verkeer zullen krijgen ten gevolge van routekeuzes vanuit het plangebied.

De oplossingsvariant voor de ontsluiting van Maricken II betreft een ontsluiting aan de noordzijde (Mijdrechtse Dwarsweg), een volwaardige ontsluiting richting Maricken I (Westzijde) en een ontsluiting aan de zuidzijde (Wethouder van Damlaan).

Verkeersgeneratie

Het adviesbureau Goudappel B.V. heeft in oktober 2022 een verkeersmodel aangeleverd om onder andere oplossingsvariant 3 mee door te rekenen. In hoofdstuk 2 van de verkeersnotitie is de analyse van de uitkomsten van de modelrun van de oplossingsvariant beschreven.

Uit het onderzoek volgt dat tussen 2018 en 2033 de verkeersintensiteiten op het verkeersnetwerk rondom het plangebied stijgen zonder infrastructurele aanpassingen of woningbouw. Daarbij is de Pastoor Kannelaan (specifiek wegvak C) een relatieve uitschieter. Dit is echter te relateren aan de oplevering van Maricken I na 2018, het basisjaar voor het verkeersmodel. Alle wegvakken blijven binnen de theoretische maximale capaciteiten.

Bij het ontwikkelen van Maricken II en met de toevoeging van noordelijke, zuidelijke en westelijke verkeersontsluitingen, draagt Maricken II niet bij aan een grote stijging van verkeersintensiteiten in het netwerk. Ook met de komst van de 650 woningen en de bijbehorende ontsluitingswegen, vallen de nabije verkeersintensiteiten binnen de theoretische capaciteitswaarden en is het onwaarschijnlijk dat dit gaat leiden tot verkeersoverlast.

De ochtend- en avondspitsuren zijn niet symmetrisch. Omdat de avondspits relatief gezien veel uitgaande bewegingen kent op alle ontsluitingsroutes, is het goed aanneembaar dat verkeer aan het einde van de werkdag de wijk verlaat met (recreatieve) voorzieningen als bestemming.

Parkeren

Voor de beoogde ontwikkeling is in de stedenbouwkundige schets een proefverkaveling opgenomen. In deze proefverkaveling zijn ook parkeerplaatsen opgenomen waarbij uitgaande van de toepasselijke normen sprake is van een gesloten parkeerbalans. Omdat het definitieve ontwerp van het plangebied nog niet vaststaat, is in de planregels een regel opgenomen waarin geborgd wordt dat voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd. In het ruimtelijk kader is besloten dat het uigangspunt voor het parkeren "centrum schil" is. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen of voor een gebruikswijziging, moet aangetoond worden dat voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid. In de planregel wordt verwezen naar het geldende parkeerbeleid van de gemeente en eventuele wijzigingen of herzieningen daarvan. Daarnaast wordt ook een koppeling gemaakt met de afmetingen voor parkeerplaatsen zoals opgenomen in de ASVV2012 van het CROW.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van aanwezige bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Toetsing

Het woningbouw plan is gelegen nabij diverse bedrijven, daarom heeft Sweco Nederland B.V. in 2023 onderzoek uitgevoerd naar het aspect milieuzonering. Het onderzoeksrapport is bijgevoegd in Bijlage 15.

De omgeving van het plangebied is te kenmerken als gebied met verschillende functies, waaronder woningen, (agrarische) bedrijven en drukke wegen. De beschouwde situatie voor de beoogde nieuwbouw wordt daarom beschouwd als 'gemengd gebied'.

In de omgeving van het plangebied zijn twee bedrijven aanwezig waarmee bij de uitwerking van het plan rekening gehouden dient te worden. Aan de noordoost zijde van het plangebied zit een hoveniersbedrijf en in de noordwest zijde van het plangebied een tankstation. Ter plaatse van deze bedrijven, zijn planologisch ten hoogste bedrijven uit de categorie 3.1 toegestaan.

Uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' volgen onderstaande richtafstanden (in meters) tussen de inrichtingsgrenzen en de gevels van de te ontwikkelen woningen in gebiedstype 'gemengd gebied:

  • Lpg-verkooppunt1: geur (10), stof (0), geluid (10), gevaar (30);
  • Hovenier: geur (10), stof (0), geluid (30), gevaar (0).

Voor beide bedrijven geldt een maximale richtafstand van 30 meter. Als blijkt dat binnen de richtafstand van 30 meter woningen voorzien zijn, dan worden de bedrijven mogelijk beperkt in hun bedrijfsvoering en kan ter plaatse van de woningen niet zonder meer een goed woon-en leefklimaat gegarandeerd worden.

De beoogde woningen liggen buiten de 30 meter afstandscontouren van beide bedrijven en tevens buiten de geurzone van de hovenier. Met betrekking tot de overige milieuaspecten kan worden gesteld dat de bedrijven niet zullen worden beperkt in hun bedrijfsvoering, en is sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woningen. Aanvullend onderzoek is niet nodig.

Een klein deel van de beoogde woningen ligt binnen de veiligheidszone van het lpg-verkooppunt. Daarom is door Sweco voor deze woningen een separaat onderzoek externe veiligheid uitgevoerd. Dit onderzoek wordt nader toegelicht in paragraaf 4.10.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.10 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

In 2019 is door Sweco Nederland B.V. een risico-inventarisatie uitgevoerd voor Maricken fase II. Uit deze risico-inventarisatie bleek dat er twee risicobronnen zijn die nader beschouwd dienen te worden. Dit zijn het LPG-tankstation Shell Wilnis en de hogedruk aardgastransportleiding aan de zuidkant van het plangebied. Naar aanleiding van deze risico-inventarisatie is een rapport externe veiligheid opgesteld. Het rapport is bijgevoegd in Bijlage 16.

In het rapport is ingegaan op de groepsrisicoberekening voor het LPG-tankstation, de kwantitatieve externe veiligheidsrisico's van de hogedruk aardgasleidingen (buisleidingen) en bevat de aanzet tot de verantwoording van het groepsrisico.

Tankstation

In het bestemmingsplan is rekening gehouden met het tankstation door een veiligheidszone op te nemen rondom het tankstation. Binnen deze zone geldt dat geen zeer kwetsbare functies opgericht mogen worden en is vastgelegd in de regels en verbeelding behorend bij voorliggend uitwerkingsplan. In het uitwerkingsplan zijn geen kwetsbare of zeer kwetsbare functies voorzien binnen de veiligheidszone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BP029HerzMaricken2-VA01_0013.png"

Figuur 4.7 - Indeling tankstation met PR-contouren (Bron Atlasleefomgeving.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BP029HerzMaricken2-VA01_0014.png"

Figuur 4.8 - Indeling tankstation met brand- en explosieaandachtsgebieden (Bron: Atlasleefomgeving.nl)

Aardgasleiding

Plaatsgebonden risico

In het zuiden van het plangebied is een aardgastransportleiding (W-529-01) gelegen. Het plaatsgebonden risico per jaar (PR 10-6/ jaar) is al reeds door Gasunie berekend en op de risicokaart aangegeven. De aardgasleiding heeft geen plaatsgebonden risicocontour 10-6/jaar. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor het realiseren van het plangebied.

Groepsrisico

Voor zowel de huidige als de toekomstige situatie is er een groepsrisico berekend, maar beide overschrijden niet de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico ligt voor de hogedrukaardgasleiding beneden de 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Dit betekent dat als gevolg van een ongeval met de hogedruk aardgasleiding het aantal slachtoffers niet significant is. Op basis hiervan dient het groepsrisico conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen beperkt verantwoord te worden.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. In het plangebied wordt een nieuwe ontsluitingsroute gerealiseerd die op twee plaatsen ontsloten wordt. In het noorden nabij de Shell wordt een ontsluiting gerealiseerd op de Mijdrechtse Dwarsweg en in het westen via de nieuwbouwwijk Maricken I. Deze manier van ontsluiten biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.

Het exacte wegenverloop in het nieuwe woongebied moet nog verder worden ontworpen. Met de interne ringweg en de drie ontsluitingen in drie richtingen is op zich een goede basis beschikbaar. Zoals ook verzocht door de VRU zal over zaken als bereikbaarheid, bluswater en vluchtroutes nog nader overleg plaatsvinden met betrokken instanties/diensten.

Zelfredzaamheid

In de toekomstige situatie wordt een nieuwe woonwijk gerealiseerd. De aanwezigen (bewoners/bezoekers) worden als zelfredzame personen beschouwd. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Het maatgevende scenario voor de buisleidingen betreft een fakkelbrandscenario. Vanwege (graaf)werkzaamheden ontstaat een breuk in een hogedruk aardgasleiding. Het aardgas stroomt onder hoge druk uit. Het brandbare gas ontsteekt waardoor een fakkelbrand optreedt.  De effecten van een fakkelbrand zijn hittestraling en rook. Om schuilen en vluchten te bevorderen wordt geadviseerd om handmatig uitschakelbare ventilatie te installeren in de woningen om te voorkomen dat (rook)gassen naar binnen worden gezogen. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan toxische gassen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de bewoners door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.

Gemeente zal er ook voor zorgdragen dat toekomstige bewoners afdoende worden geïnformeerd over de (veiligheids-)situatie. Deze is natuurlijk ook in het bestemmingsplan beschreven. Maar een afzonderlijk kennisgeving hierover zal aan toekomstige bewoners worden verstrekt.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het uitwerkingsplan.

4.11 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensie brandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Onderzoek

Aan de zuidzijde van het plangebied is een gasleiding gelegen. Deze gasleiding is behandeld in paragraaf 4.10. Naast deze gasleiding is er nog een andere gasleiding aanwezig in het gebied. Deze gasleiding wordt verplaatst naar de oostzijde van het plangebied, parallel aan de N212, en komt daar tussen de watergang en de geluidwerende voorzieningen te liggen. Omdat deze gasleiding geen (planologisch relevante)risicocontour heeft, is geen nader onderzoek naar externe veiligheid uitgevoerd. De leiding vormt ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Verder zijn er geen relevante kabels in of in de nabijheid van het plangebied.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.12 Ecologie

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Met het rekenmodel Aerius (versie 2023.0.1, 6 november 2023) is een berekening uitgevoerd om de mogelijke gevolgen van de ontwikkeling voor stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden in beeld te brengen. In Bijlage 17 is de stikstofberekening bijgevoegd waarin het toetsingskader, de berekeningsuitgangspunten, de berekening en resultaten en conclusies zijn opgenomen.

De stikstofberekening is uitgevoerd voor de gehele ontwikkeling waarbij in de berekening uitgegaan is van 654 woningen. In deze herziening worden in totaal maximaal 650 woningen mogelijk gemaakt.

Voor de gehele ontwikkeling van de Maricken II zijn de effecten van stikstofdepositie beoordeeld ten opzichte van de feitelijke en planologisch legale situatie (referentiesituatie). Het plan geeft ten opzichte van de referentiesituatie geen toename van de stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Op basis van de berekeningen zijn significante negatieve effecten op Natura 2000-gebied ten gevolge van de ontwikkeling in zowel de realisatiefase als de gebruiksfase uitgesloten.

Soortenbescherming

In 2021 en 2023 heeft onderzoeksbureau Sweco Nederland B.V. onderzoek gedaan naar soortenbescherming binnen het plangebied van de herziening. De onderzoeksrapporten zijn bijgevoegd in de volgende bijlagen:

Uit de onderzoeken blijkt dat de werkzaamheden mogelijk effect hebben op huismus, vleermuizen en rugstreeppad. Ook dienen maatregelen genomen te worden om effecten aan categorie 5 nest- broedvogels, algemene broedvogels, vrijgestelde beschermde zoogdieren (haas, huisspitmuis en veldmuis), vrijgestelde beschermde amfibieën (bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander, meerkikker en middelste groene kikker), ringslang en niet-beschermde vissen te voorkomen en om invulling te geven aan de zorgplicht.

Rugstreeppad

Uit de onderzoeken blijkt dat de werkzaamheden mogelijk negatieve effecten kan hebben op de rugstreeppad. Na afstemming met de omgevingsdienst kan zonder aanvullend onderzoek aangenomen worden, dat deze soort in het plangebied aanwezig is. De reden hiervoor is dat het aangelegde compensatiegebied voor deze soort uitmondt in het plangebied. Daarom is voor het uitvoeren van de werkzaamheden een ontheffing aangevraagd op de volgende onderdelen van de Wet natuurbescherming:

  • de verbodsbepalingen in artikel 3.5, eerste lid, tweede lid en vierde lid, voor zover dit betreft het opzettelijk doden of vangen, opzettelijk verstoren en beschadigen en/of vernielen van voortplantings- of rustplaatsen van de rugstreeppad.
  • de verbodsbepaling in artikel 3.34, eerste lid, voor zover dit betreft het uitzetten van individuen, eieren, larven en juvenielen van de rugstreeppad.

De ontheffing is op basis van het activiteitenplan in Bijlage 21 verleend. De verleende ontheffing is opgenomen in Bijlage 22.

Vleermuizen

Effecten op mogelijke naastgelegen verblijfsplaatsen van vleermuizen worden voorkomen door ervoor te zorgen dat de benodigde verlichting enkel naar de weg gericht is en niet naar omliggende huizen of bomen. Indien dit niet mogelijk blijkt wordt ecodynamische verlichting geïnstalleerd, waarbij de intensiteit, kleur, momenten van branden en richting van de verlichting afgestemd wordt op de behoefte.

Huismus

In de directe omgeving van het plangebied zijn mogelijk verblijfplaatsen van huismus en leefgebied van huismus aanwezig. Aangezien de erven en huizen erop niet worden aangetast en heggetjes niet worden weggehaald, zullen de werkzaamheden geen effect hebben op de huismus. Wanneer deze heggetjes wel worden weggehaald of de erven anderszins worden aangetast, dient onderzocht te worden of het gebied essentieel is voor de soort, door een aanvullend onderzoek uit te voeren.

Maatregelen 

Om te voorkomen dat de werkzaamheden effect hebben op categorie 5 nest-broedvogels, algemene broedvogels, algemeen voorkomende zoogdieren (haas, huisspitmuis en veldmuis), vrijgestelde beschermde amfibieën (bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander, meerkikker en middelste groene kikker), ringslang en niet-beschermde vissen te voorkomen en om invulling te geven aan de zorgplicht, dienen de volgende maatregelen te worden genomen:

  • Indien werkzaamheden binnen de periode maart tot en met half augustus plaatsvinden dient een ecologische check op het werkgebied uitgevoerd te worden maximaal drie dagen voorafgaand aan de werkzaamheden.
    • 1. indien in gebruik zijnde nesten worden aangetroffen, dient een ecoloog te bepalen of en waar (op welke verstoringsafstand) werkzaamheden mogen worden uitgevoerd.
  • Werkzaamheden worden rustig opgestart, er wordt in één richting gewerkt (bij dempen water in de richting van het doorgaande water).
    • 1. bij het aantreffen van dieren wordt deze de gelegenheid gegeven om het plangebied te kunnen verlaten.
  • Werken in/aan het water vindt plaats in de periode: begin maart tot half april of tussen begin augustus en eind oktober (in verband met de paaiperiode en winterrust van amfibieën en vissen).

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.13 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 - Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Onderzoek

Gezien de beperkte omvang van de ontwikkeling draagt de ontwikkeling 'niet in betekenende mate' bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijnstof in de lucht. Daarmee is de beoogde ontwikkeling vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. De indicatie is gedaan op basis van de cijfers van de Atlas Leefomgeving. De Atlas Leefomgeving is een tool van de Rijksoverheid en biedt informatie over de kwaliteit van de Nederlandse leefomgeving.

Uit de kaart van Atlas Leefomgeving (Bron: atlasleefomgeving.nl/check-je-plek) blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen voor de planlocatie zijn het hoogst langs de N212 en bedroegen in 2021: 14 µg/m³voor NO2 en 9 µg/m³ voor PM2,5. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bevinden zich ruim onder de in tabel 4.1 weergegeven grenswaarden.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.14 Milieueffectrapportage

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Onderzoek en conclusie

Om te beoordelen of een m.e.r. nodig is voor deze herziening (conform artikel 7.16 van de Wet milieubeheer) is een aanmeldnotitie opgesteld door Sweco Nederland B.V. voor de gehele ontwikkeling van de woonwijk. Deze aanmeldnotitie is bijgevoegd in Bijlage 23. Geconcludeerd wordt dat gezien de beperkte omvang van de effecten in combinatie met de mogelijke mitigerende maatregelen, belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu uit te sluiten zijn.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een (digitale) verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van de herziening. Beide planonderdelen moeten in onderlinge samenhang worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld. Daarnaast zijn er algemene regels en overgangs- en slotregels opgenomen. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van de herziening. De toelichting van deze herziening geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer, die aan het uitwerkingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het de herziening.

5.2 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel is een aantal begrippen gedefinieerd die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.

5.3 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

Deze bestemming is opgenomen voor de groenvoorzieningen in het plangebied met daarbij behorende fiets- en wandelpaden, speel- en nutsvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. De geluidswerende voorziening komt in de noordoosthoek van het plangebied voor een gedeelte voor in deze bestemming. De geluidwerende voorziening heeft de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geluidwerende voorziening'. Binnen de bestemming aan de zuidzijde is de historische spoorlijn gelegen. De spoorlijn heeft de aanduiding 'Cultuurhistorische waarde' gekregen voor de bescherming en instandhouding van de restanten.

Artikel 4 Tuin - Onbebouwd

De bestemming ‘Tuin-Onbebouwd’ is opgenomen voor de gronden grenzend aan de watergang langs de groenstrook met de historische spoorbaan. Vanwege de landschappelijke en cultuurhistorische waarden aldaar is behoud van openheid en een groen karakter belangrijk en op deze wijze geborgd. Binnen de bestemming wordt uitsluitend een ontsluitingsweg mogelijk gemaakt en zijn bouwregels opgenomen voor (bescheiden) steigers.

Artikel 5 Verkeer

De bestemming Verkeer is opgenomen in de noord- en zuidzijde van het plangebied de ontsluitingswegen van de woonwijk mogelijk te maken.

Artikel 6 Water

De bestemming Water is bedoeld voor de bestaande watergang aan de zuidzijde van het plangebied. In deze bestemming zijn algemene bouwregels opgenomen.

Artikel 7 Woongebied

De bestemming woongebied is flexibel omdat het definitieve plan nog in ontwikkeling is. Binnen de bestemming wonen worden maximaal 650 woningen gerealiseerd. Binnen de bestemmingsregels zijn aanduidingen opgenomen ten behoeve van de ontsluiting van de woonwijk, gestapelde bebouwing, ter waarborging van de aanwezige hoofdgroenstructuur en om zeer kwetsbare functies uit te sluiten binnen de 'veiligheidszone - lpg'.

In de bouwregels zijn algemene bouwregels opgenomen en bouwregels voor grondgebonden woningen en voor gestapelde bebouwing. Gebouwen dienen binnen de bouwvlakken gebouwd te worden en mogen uit maximaal 3 bouwlagen bestaan. Voor bebouwing van meer dan 3 bouwlagen zijn aanduidingen opgenomen waarbinnen gestapelde bebouwing is toegestaan van 4 of 6 bouwlagen. Voor woongebouwen en grondgebonden woningen zijn bouwregels opgenomen voor hoofdgebouwen, bijgebouwen en overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde. De bouwregels voor grondgebonden woningen zijn aangevuld met bouwregels voor dakterrassen en balkons. Ook zijn regels opgenomen waarin beschreven wordt dat onder voorwaarden voor bepaalde onderwerpen afgeweken kan worden van de bouwregels.

Ten aanzien van duurzaamheid is voor grondgebonden woningen bepaald dat tenminste 50% moet voldoen aan tenminste BENG2=0 of gelijkwaardig waarbij in geval van strijd met de MPG-norm, de MPG-norm leidend is. Daarnaast is voor daken van woongebouwen bepaald dat deze, voor zover technisch uitvoerbaar, voorzien worden van zonnepanelen en/of een sedumdak.

Er zijn twee voorwaardelijke verplichtingen opgenomen waaraan voldaan moet worden alvorens een omgevingsvergunning gericht op (bouw)werkzaamheden verleend kan worden voor doeleinden zoals bedoeld in dit artikel. Eén voorwaardelijke verplichting ziet toe op het realiseren van voldoende waterberging en de andere om aan te sluiten op de uitgangspunten van het Beeldkwaliteitsplan De Maricken II.

In de specifieke gebruiksregels zijn regels gesteld over het woningbouwprogramma, een beroep of bedrijf aan huis, strijdig gebruik en over het wijzigen van parkeervoorzieningen. Tot slot is beschreven dat het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning af kan wijken van de specifieke gebruiksregels ten aanzien van een beroep of een bedrijf aan huis.

Gelet op de maatschappelijke ontwikkeling om langer thuis te kunnen wonen en zo nodig verzorgd te worden is in de regeling voor woongebouwen de mogelijkheid geboden om (beperkt) ruimtes ten behoeve van de zorgverlening aan huis te realiseren.

Artikel 8 Leiding

Middels deze bestemming worden de leidingen in het plangebied aangeduid. In het zuiden van het plangebied bevindt zich een gasleiding en in het noorden een riool. De bestemming leiding krijgt vanuit het oogpunt van veiligheid voorrang op de andere samenvallende bestemmingen. In de regels wordt bouwen ten behoeve van de leiding toegestaan en is een afwijkingsbepaling opgenomen waarin bouwen onder voorwaarden kan worden toegestaan met een omgevingsvergunning. Tenslotte is een vergunningsplicht opgenomen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

5.4 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 10 Algemene bouwregels

In dit artikel staan algemene bouwregels, die in het gehele plangebied van toepassing zijn.

Overschrijding bouwgrenzen

Deze regel bepaalt dat bepaalde bouwdelen aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels mogen overschrijden tot een maximale maat.

Ondergrondse ruimten

Deze regel bepaalt het bouwen van ondergrondse ruimten onder gebouwen toegestaan is en stelt voorwaarden aan de toegangen van deze ruimten en voor licht- en luchttoetreding.

Afstemming kabels en leidingen

Deze regel borgt dat voorafgaand aan werkzaamheden onderzocht moet worden of de bouwactiviteiten geen belemmering oplevert voor het functioneren en het beheer van kabels en leidingen.

Voorwaardelijke verplichting inrichting openbaar gebied

Deze regel borgt dat het groen/blauwe raamwerk zoals beschreven in het beeldkwaliteitplan De Maricken II maximaal 2 jaar na ingebruikname van de laatste woning gerealiseerd moet zijn.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

Bij de algemene gebruiksregels is enkel aangegeven welk gebruik in ieder geval als strijdig met dit bestemmingsplan moet worden aangemerkt.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

Hier zijn algemene afwijkingsregels (onder voorwaarden) opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Het betreft onder meer een afwijkingsmogelijkheid om maximaal 10% van de voorgeschreven maatvoering af kunnen te wijken, voor zover dit technisch noodzakelijk is, en het oprichten van bouwwerken voor openbare nutsvoorzieningen. Verder is er een afwijkingsregeling opgenomen om een grotere maximale goothoogte voor woningen toe te staan.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om de ligging van bestemmingsgrenzen te wijzigen. De voorwaarden, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven. Ook is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het toevoegen of schrappen van soorten bedrijven uit de bij de regels horende ‘Staat van bedrijfsactiviteiten’.

Artikel 14 Algemene procedureregels

In veel bestemmingen zijn ‘Nadere eisen’ opgenomen waarmee burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen. De procedure omtrent het stellen van nadere eisen is in dit artikel aangegeven.

Artikel 15 Overige regels

In dit artikel zijn regels opgenomen inzake wettelijke regelingen waar naar verwezen wordt in de regels. Ook zijn in dit artikel parkeerbepalingen opgenomen, waarbij verwezen wordt naar het gemeentelijk ‘Mobiliteits- en verkeersveiligheidsplan'.

5.5 Overgangs- en slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven.

Artikel 17 Slotregel

Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingsregel van het plan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

In het kader van een bestemmingsplan is het van belang om de uitvoerbaarheid na te gaan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van het overleg als bedoeld ingevolge artikel 3.1.1 van het Bro zal het ontwerpbestemmingsplan voorgelegd worden aan de (wettelijke) overlegpartners. Dit zal gelijktijdig gebeuren met het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan. Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 23 december 2023 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Totaal zijn 3 zienswijzen ontvangen. Deze zienswijzen zijn beantwoord in de Nota van zienswijzen (Bijlage 24 Nota van zienswijzen & ambtshalve aanpassingen). Na de vaststelling wordt het plan wederom gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden beroep instellen tegen het vastgestelde bestemmingsplan.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.

De gemeente heeft een anterieure overeenkomst gesloten met de betreffende partijen waarin het kostenverhaal is geregeld. Hierdoor is een exploitatieplan niet noodzakelijk. De kosten voor de uitvoering van het bouwplan liggen volledig bij de ontwikkelende partijen. Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.