direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Grintweg 23
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0703.07YeBPGrintweg23-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De grondeigenaar (hierna: de initiatiefnemer) is voornemens de voormalige mosselkokerij gelegen aan de Grintweg 23 en de manege gelegen aan de Molhoekseweg 1 te Yerseke te herontwikkelen. Daarbij wordt beoogd de huidige functies en opstallen te vervangen door woningbouw. De productie van de voormalige mosselkokerij is verplaatst naar een andere locatie en de opstallen zijn niet meer als zodanig in functie. Het gebruik van de grond ten behoeve van de manege zal met de ontwikkeling worden beëindigd. Met het verdwijnen/beëindigen van de functies is de initiatiefnemer voornemens om het plangebied om te zetten naar een divers woonmilieu voor verschillende doelgroepen. Het planvoornemen is tot stand gekomen mede door de grote behoefte binnen Yerseke en de gemeente Reimerswaal aan nieuwe woningen. Het plan is opgenomen in de Zeeuwse Woondeal 2023-2030 en is aangemerkt als gemeentelijk 'sleutelproject'.

Het planvoornemen biedt kortom ruimte aan de transformatie van een voormalige bedrijf- en sportlocatie naar een dorpswoonmilieu. Volgens het geldende bestemmingsplan 'Yerseke', vastgesteld op 27 januari 2015, kent het plangebied grotendeels de bestemming 'Bedrijf' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – 1'. Krachtens artikel 5.6.1 is het mogelijk de bestemming 'Bedrijf' te wijzigen in de bestemming 'Wonen', met inachtneming van bepaalde regels zoals onder andere dat de wijziging leidt tot behoud en/of versterking van de ruimtelijk-stedenbouwkundige structuur. Verder kent het gebied de bestemming 'Sport' (inclusief de functieaanduiding 'manege'), de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2' en tevens de bestemming 'Groen' (inclusief de functieaanduiding 'kas'). Tot slot ligt ook de bestemming 'Agrarisch' op het plangebied. Binnen deze bestemmingen is de beoogde woonfunctie niet toegestaan wat het plan strijdig maakt met het huidige bestemmingsplan. Om het plan mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan voor deze ontwikkeling opgesteld. Op deze manier zal de ontwikkeling juridisch-planologisch verankerd worden.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in de gemeente Reimerswaal, ten zuiden van de kern van Yerseke en heeft een grootte van circa 5,4 hectare. Yerseke is een dorp gelegen aan de Oosterschelde op Zuid-Beveland in de Nederlandse provincie Zeeland.

Het plangebied bevindt zich op loop- en fietsafstand van het historische centrum van Yerseke. In het historische centrum is een mix aan functies aanwezig. Het plangebied wordt ten westen begrensd door een open agrarisch landschap. Ten noorden, oosten en zuiden wordt het plangebied begrensd door bebouwing (zowel woningen als bedrijven). De Grintweg kent een grillig verloop en volgt de landschappelijke patronen. Aan de Grintweg ligt bebouwing in een groene setting. De kavels worden afgewisseld met fruitboomgaarden, een kenmerkend grondgebruik op de goed ontwaterde kreekrug. Er is verder sprake van sterk gedifferentieerde bebouwing tot circa 11 meter hoogte.

Luchtfoto's met de ligging en de kadastrale percelen van het plangebied zijn weergegeven in figuur 1 en 2. De exacte begrenzing van het plangebied volgt uit de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.07YeBPGrintweg23-va01_0001.png"  
Figuur 1: Globale ligging plangebied, plangebied blauw omcirkelt  

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.07YeBPGrintweg23-va01_0002.png"  
Figuur 2: Kadastrale percelen plangebied, rood omlijnd. Exacte plangebied volgt uit verbeelding.  

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor onderhavig plangebied is het bestemmingsplan 'Yerseke', vastgesteld op 27 januari 2015, vigerend. Een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied is weergegeven in figuur 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.07YeBPGrintweg23-va01_0003.png"  
Figuur 3: Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Yerseke'  

Op basis van dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemmingen 'Bedrijf' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – 1'. Krachtens artikel 5.6.1 is het mogelijk de bestemming 'Bedrijf' te wijzigen in de bestemming 'Wonen', met inachtneming van bepaalde regels zoals onder andere dat de wijziging leidt tot behoud en/of versterking van de ruimtelijk-stedenbouwkundige structuur. Van deze wijzigingsbevoegdheid zal geen gebruik worden gemaakt gezien het plangebied groter is dan de gronden waarvoor de opgenomen wijzigingsbevoegdheid geldt. Verder kent het gebied de bestemming 'Sport' (inclusief de functieaanduiding 'manege'), de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2' en tevens de bestemming 'Groen' (inclusief de functieaanduiding 'kas'). Tot slot ligt ook de bestemming 'Agrarisch' op het plangebied. Binnen deze bestemmingen is de beoogde woonfunctie niet toegestaan wat het plan strijdig maakt met het huidige bestemmingsplan.

Verder is het bestemmingsplan 'Parapluherziening Kernen en Bedrijventerreinen', vastgesteld op 27 juni 2017 van toepassing. De parapluherziening voorziet in het opnemen van een parkeerregeling in de geldende bestemmingsplannen voor de kernen en bedrijventerreinen in de gemeente Reimerswaal. Tevens worden door middel van de herziening enkele verbeteringen aangebracht in de regeling van de geldende bestemmingsplannen voor de kernen en bedrijventerreinen. De begrippen en dubbelbestemmingen die van toepassing zijn op de planlocatie zijn overgenomen in de regels.

Daarnaast is het voorbereidingsbesluit 'Voorbereidingsbesluit hyperscale datacenters', vastgesteld op 8 november 2022 van toepassing. Door dit voorbereidingsbesluit kunnen bouwaanvragen voor hyperscale datacenters die na de inwerkingtreding van dit voorbereidingsbesluit worden ingediend niet worden ingewilligd. Met onderhavig planvoornemen is geen sprake van realisatie van datacenters waardoor het voorbereidingsbesluit hyperscale datacenters niet van toepassing is op onderhavig planvoornemen.

Tot slot is het bestemmingsplan 'Parapluherziening Wonen kernen Reimerswaal', vastgesteld op 28 maart 2023 van toepassing. De gemeente wenst meer grip te krijgen op het onderwerp 'wonen' met betrekking tot woningsplitsen, het mogelijk maken van een bed and breakfast in een woning en het mogelijk maken van tiny houses binnen de kernen van de gemeente Reimerswaal. De relevante regels uit dit plan zijn overgenomen in onderhavig bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: één verbeelding (plankaart) waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, regels waarin de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het bindende deel van het bestemmingsplan.

In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 met de planbeschrijving, dit gaat in op de beschrijving van de huidige situatie van het plangebied en de gewenste situatie. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met het beleid. In hoofdstuk 4 wordt inzicht gegeven in diverse planologische aspecten die van belang zijn voor het voorliggende bestemmingsplan. In hoofdstuk 5 is de juridische toelichting op de planopzet gegeven. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. In hoofdstuk 6 komt de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Ontstaan landschap
De Bevelanden zijn ontstaan uit een reeks van oude eilandkernen die rond het jaar 1000 reeds aanwezig waren. Het plangebied was onderdeel van het grootste eiland: de Breede Watering Bewesten Yerseke. Al in de 11e en 12e eeuw was het oudland omdijkt. Het oorspronkelijke landschap van het oudland is tot op de dag van vandaag bewaard gebleven: de Kapelse en Yerseke Moer. Een landschap van Middeleeuwse oorsprong. Een open weidelandschap met een zeer kleinschalig verkavelingspatroon. De zandige kreekbeddingen werden gebruikt voor bewoning en landbouw. In het veen werd zout ontgonnen, ook wel moernering genoemd. De restanten daarvan zijn te herkennen in het 'hollebollige' landschap.

Ontwikkeling dorp Yerseke
Yerseke kent een dorpse sfeer die zich kenmerkt door kleinschaligheid. De kern bestaat uit smalle, kronkelige straatjes met winkels en horeca. De historische kern van Yerseke is oorspronkelijk ontstaan op de kreekrug, met een wat hogere ligging ten opzichte van haar omgeving. Het plangebied zelf ligt op de overgang van de moer naar de kreekrug. Omstreeks 2000 kende Yerseke een vrij sterke groei van het dorp met (grotere) woningen en bedrijfsbebouwing. Ook delen van deze uitbreidingen zijn terug te vinden binnen het projectgebied. Tot slot is de ligging aan de Oosterschelde karakteristiek voor Yerseke. Ook veel bedrijvigheid was hier van oorsprong aan gevestigd, zoals de welbekende oesterputten die nu een internationale attractie vormen.

Voormalig gebruik en planvoornemen
Het plangebied is onder andere in gebruik geweest als mosselkokerij. De productie van de voormalige mosselkokerij is verplaatst naar elders en de opstallen zijn niet meer als zodanig in functie. Verder is aan de zuidkant van het plangebied een manege gevestigd. Momenteel zijn er 14 paarden gestald. De manege heeft een maximale capaciteit van 30 paarden. Het gebruik van de grond ten behoeve van de manege zal met de ontwikkeling worden beëindigd. Met het verdwijnen/beëindigen van de functies is de initiatiefnemer voornemens om het perceel om te zetten naar een divers woonmilieu voor verschillende doelgroepen. Het planvoornemen is tot stand gekomen mede door de grote behoefte binnen Yerseke en de gemeente Reimerswaal aan nieuwe woningen.

Op onderstaande afbeeldingen is het boven- en vooraanzicht van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.07YeBPGrintweg23-va01_0004.png"  
Figuur 4: Bovenaanzicht plangebied  

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.07YeBPGrintweg23-va01_0005.png"  
Figuur 5: Vooraanzicht huidige situatie plangebied  

2.2 Toekomstige situatie

Het planvoornemen biedt ruimte aan de transformatie van een voormalige bedrijf- en sportlocatie naar een dorpswoonmilieu. In totaal worden er maximaal 91 woningen beoogd. Van deze 91 woningen zal tenminste 25% bestaan uit betaalbare koop en 15% uit sociale of middeldure huurwoningen. De betaalbare woningen zullen worden ontwikkeld en gerealiseerd binnen het kader van het Bestemmingsplan Grintweg 23 en zullen voldoen aan het Bouwbesluit (of na inwerkingtreding van de Omgevingswet het Besluit Beheer Bouwwerken Leefomgeving, BBL) en het beeldkwaliteitsplan. De overige 60% betreffen woningen in de vrije sector (koop of huur).

Er zijn verschillende woningtypen voorzien. Het uiteindelijke ruimtelijke programma zal mede afhankelijk zijn van de marktontwikkelingen en behoefte. In het voorlopig stedenbouwkundig plan (zie figuur 6), is uitgegaan van een mix van vrijstaande woningen, tweekappers, geschakelde tweekappers, rijwoningen, hofwoningen en gestapelde woningen. In totaal dienen er - bij een maximaal programma van 91 woningen - 36 betaalbare en sociale of middeldure huurwoningen te worden gerealiseerd. De rijwoningen en gestapelde woningen lenen zich voor de categorie 'betaalbare en sociale of middeldure huurwoningen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.07YeBPGrintweg23-va01_0006.png"  
Figuur 6: Voorlopig stedenbouwkundig plan  

Met de nieuwe woonontwikkeling wordt de Grintweg in zijn kracht gelaten: een groene verbinding op de kreekrug. De buurten worden vormgegeven als landschappelijke hofjes gelegen aan de historische Wegelingen en op afstand van de Grintweg (zie hiervoor ook figuur 8). Zo blijft de Grintweg een herkenbare landschappelijke structuur binnen het dorp Yerseke.

De robuuste groenstructuur tussen de hofjes verbindt het bestaande dorp én de nieuwe buurtjes met het landschap. Deze robuuste groenstructuur functioneert als een spons voor regenwater en vormen de bakermat voor biodiversiteit.

Stedenbouwkundig plan
De huidige gebouwen van een mosselkokerij, diverse schuren en een manege worden omgevormd tot een aantrekkelijke buurt om in te wonen. Om te komen tot het stedenbouwkundig plan (zie figuur 6) zijn de bestaande kwaliteiten geanalyseerd en gebruikt om een gebiedseigen ontwikkeling voor te stellen. Daarbij kan de huidige povere inrichting en verschijning van het perceel verbeterd en versterkt worden, waarbij de algemene ruimtelijke kwaliteit van deze omgeving vergroot wordt.

Yerseke is een dorp aan de dijk langs de Oosterschelde en heeft een sterk maritiem karakter met veel oester- en mosselverwerking. Beroemd zijn de Oesterputten langs de dijk van de Oosterschelde. Yerseke ligt op een hoger gelegen kreekrug in het landschap, zoals veel van de Zeeuwse dorpen zijn ontstaan. Op de kaart van 1900 is goed te zien dat Yerseke echt tegen het water (achter de dijk) zijn kern had. De kreekrug werd gebruikt voor agrarische doeleinden. Dit begon veelal met schapenhouderijen en is in de loop der eeuwen veranderd in boomteelt, akkerbouw en graslanden op de flanken. Het dorp Yerseke is de afgelopen decennia gegroeid richting het westen en het zuiden, in het verlengde van de kreekrug. Naast de kreekrug ligt het open, vochtige landschap van de Yerseke Moer. Dit veenlandschap is zeer kenmerkend voor deze omgeving en is ontstaan door zoutwinning (moernering). Door de vele vergravingen en (subtiele) hoogteverschillen is er een zeer interessant landschap ontstaan voor natuurontwikkeling, thans is het gebied aangewezen als Natura 2000 gebied.
Op de kreekrug lagen en liggen de meeste wegen. Deze wegen liepen van kern tot kern en kende zijwegen richting het Moer. Deze wegen lopen veelal dood en worden Wegelingen genoemd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.07YeBPGrintweg23-va01_0007.png"  
Figuur 7: Schematische weergave landschappelijke kwaliteiten van de Moer en de Grintweg (Bosch en Slabbers  

De stedenbouwkundige opzet voor de Grintweg beoogt de drie specifieke karakters van het gebied te behouden, te versterken, te verbinden en te gebruiken als inspiratiebron voor het nieuwe plan, namelijk de Grintweg, de Kreekrug en het Moer. De belangrijkste ingreep die voorgesteld wordt in het plan is een royale groene verbinding tussen de Grintweg en het Yerseke Moer. Zo wordt het mogelijk om vanaf de Grintweg (van de Kreekrug) het Moer te ervaren.

De Grintweg wordt met het plan in ere behouden en hersteld. De huidige situatie past niet meer in de context van de huidige Grintweg. Deze wordt gedomineerd door royale kavels met daarop vrijstaande woningen. Dit royale groene beeld wordt in het plan doorgezet door langs de Grintweg alleen vrijstaande woningen op royale kavels te positioneren. Op één plek is ruimte voor extra groen dat de verbinding met het Moer vormt. Tevens is op deze plek de hoofdentree van de buurt gelegd en deze vormt een nieuwe Wegeling die je vanaf de kreekrug naar het Moer brengt.

Als men in de nieuwe buurt komt, komt men in het landschap van de Kreekrug. Hier domineren de hagen, fruitbomen en bosschages. De oude verkaveling is als hoofdstructuur gebruikt om de buurt in te delen in verschillende woonsferen. Hierbij zijn buurtjes gemaakt als een hofje of juist meer een boerenerf. Langs de rand van het gebied, met zicht over de landerijen, zijn vrijstaande woningen geplaatst. De bestaande bomenrij is hierin zorgvuldig opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.07YeBPGrintweg23-va01_0008.png"  
Figuur 8: Landschappelijke eenheden als basis voor woonsferen (Bosch en Slabbers)  

De landschappelijke en ruimtelijke-stedenbouwkundige principes zijn juridisch-planologisch doorvertaald in planregels en een planverbeelding. De groen-blauwe randen van het plan hebben zoveel mogelijk de bestemming 'Groen' of 'Water' gekregen. De centrale ontsluitingsas met groene doorandering is bestemd als 'Verkeer' en 'Groen'. De woonbuurten hebben de bestemming 'Woongebied' gekregen en daarbinnen zijn zones aangegeven waar ontsluitingswegen en parkeerhoven zijn beoogd. Ook is aangegeven welke type woningen op welke plek zijn toegelaten. Zo zijn de randen overwegend bestemd voor vrijstaande en tweekappers en kan er in het binnengebied meer worden verdicht. Hier zijn naast vrijstaande woningen en tweekappers ook rijenwoningen en gestapelde woningen toegestaan. Op de verbeelding zijn de maximale goot- en bouwhoogte weergegeven. In het binnengebied zijn deze respectievelijk 7 en 11 meter en aan de randen 6 en 10 meter. In de planregels is bepaald welke bouwregels er op een bouwperceel gelden. Er is per woningtype bepaald wat de bouwdiepte is, welke afstand er tot de voorste, zijdelingse en achterste perceelsgrens moet worden aangehouden en wat de oriëntatie van de woningen mag zijn. In figuur 9 is schematisch aangegeven hoe de landschappelijke, ruimtelijke en functionele uitgangspunten zijn doorvertaald in de planregels- en verbeelding. Daarbij zijn ook de schouwstroken nabij de watergangen en aandachtsgebieden vanuit geur en geluid opgenomen. Het figuur is los in bijlage 17 opgenomen van deze plantoelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.07YeBPGrintweg23-va01_0009.png"  
Figuur 9: Regiekaart  

Van de te realiseren woningen dient minimaal 40% van de woningen in het betaalbare segment te vallen, waarvan minimaal 15% van het totaal aantal te realiseren woningen sociale woningen en/of middendure huur woningen dient te betreffen. 25% zal dus vallen in het segment betaalbare koopwoningen. De volgende onderverdeling binnen het betaalbare segment is van toepassing:

  • 1. Betaalbare koopwoningen. De Betaalbare Koopwoningen worden verkocht voor ten hoogste € 390.000,- (prijspeil 2024) en dienen te voldoen aan het bouwbesluit. De betaalbaarheidsgrens wordt gehanteerd om de hoogte van het segment betaalbaar vast te stellen.
  • 2. Middenhuur woningen. De middenhuur woningen worden verhuurd voor maximaal €1.157,95 per maand (prijspeil 2024), conform Wet op de betaalbare huur, en gaan uit van onderstaande randvoorwaarden:
    • a. De woning wordt verhuurd voor ten hoogste de maximale huurprijs behorende bij 186 punten op grond van de waardering van de kwaliteit als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte met begrip van, voor zover van toepassing, de vermeerdering, bedoeld in artikel 8a, eerste, derde, vierde of vijfde lid, van het Besluit huurprijzen woonruimte;
    • b. Minimale exploitatieperiode van 10 jaar.
  • 3. Sociale woningen. De sociale woningen worden verhuurd met een aanvangshuurprijs onder de grens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag.

Water
Het watersysteem op deze locatie wordt verbeterd met dit plan. Het plan zal zorgdragen voor de normen die het waterschap daaraan stelt. Daarnaast wordt met dit plan bestaande duikers opgeheven en omgevormd tot goed toegankelijke watergangen. Ook worden kleine complexen watergangen samengevoegd tot een helder systeem. Verder wordt al het water dat op de locatie valt vastgehouden in het gebied. Door middel van oppervlakkige afwatering wordt het water verzameld in de groene zone die een verbinding vormt tussen de buurt en het Moer. Middels wadi's en infiltratievoorzieningen wordt het vastgehouden en afgevoerd naar de watergangen die rondom het buurtje liggen.

Verkeer
Het verkeer wordt ontsloten vanaf de Grintweg. Hier ligt een weg de nieuwe buurt in. Deze aansluiting wordt zo ontworpen dat het verkeer richting het noorden de buurt weer uitrijdt. Hiermee wordt extra verkeer richting het zuiden en de aansluiting met de Molendijk voorkomen, aangezien deze aansluiting qua verkeersveiligheid niet optimaal is. Voor calamiteiten wordt er een calamiteiten ontsluiting gerealiseerd op de Molhoekseweg. De woonbuurtjes sluiten middels lussen aan op de hoofdstructuur van de wijk. Dat maakt dat de woonomgeving zo autoluw mogelijk vormgegeven zijn. Het parkeren is ontworpen volgens de geldende normen van de gemeente Reimerswaal en zal in hoofdzaak plaatsvinden op eigen terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.07YeBPGrintweg23-va01_0010.png"  
Figuur 10: Ontwerpprincipes en ontsluiting (Bosch en Slabbers)  

Groen, natuur en recreatie
De nieuwe buurt zal een sterk groen karakter krijgen. De royale groene structuur van Grintweg tot Moer wordt een weldadige ruimte waar je kan wandelen, spelen en waar de natuur extra kansen krijgt. Functioneel wordt hier ook ontsloten en water geborgen. De scheidingen tussen de verschillende buurtjes en tussen oud en nieuw worden vormgegeven met streekeigen singels. De groene accenten in de buurtjes verwijzen naar de eigenheid in de omgeving, bijvoorbeeld door fruitbomen toe te passen. De erfafscheidingen worden zoveel mogelijk groen vormgegeven om het totale groene karakter van de buurt zo sterk mogelijk te laten zijn. Met de aanleg van het Nieuwe Moer wordt een waardevol stuk extra natuur toegevoegd aan het Yerseke Moer. Door streekeigen plantmateriaal te gebruiken en ook in te zetten op natuurinclusief bouwen, wordt dit een buurt die de natuurwaarde van de plek sterk gaat verbeteren. Denk naast de bomen, groenvakken en hagen ook aan voorzieningen voor vogels en insecten in de openbare ruimte, op de eigen kavels en in de gebouwen. Met dit plan wordt er een integraal natuurinclusief buurtschap gecreëerd.

Duurzaamheid, biodiversiteit en klimaatadaptatie
In het plangebied komen woningen van de toekomst. Groen, veilig en bijna energie neutraal. De woningen hebben een hoge isolatiewaarde, waardoor weinig energie nodig is om de woningen te verwarmen en/of te koelen. Een (groot) deel van de energie wordt op locatie en op de woning opgewekt middels PV-panelen. Daarnaast worden de woningen daar waar mogelijk geconstrueerd uit duurzame en circulaire materialen. De woningen in het plangebied beschikken over natuurinclusieve maatregelen, waaronder nestkasten en mogelijkheden voor vleermuizen om zich te huisvesten. Ten aanzien van duurzaamheid op het gebied van energie en installaties worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • De woningen voldoen aan vigerend bouwbesluit fysieke leefomgeving (Bbl) en de daarin gestelde eisen aan duurzaamheid.
  • De woningen voldoen aan de minimale eisen gesteld vanuit de BENG 2021 (bijna energie neutraal) beleidslijnen. Rekening wordt gehouden met de eisen omtrent BENG 1, 2, 3 en TO-juli.
  • De woningen zijn per definitie gasloos.

Voor wat betreft natuur en biodiversiteit in deze planontwikkeling wordt een koppeling gemaakt met de natuurwaarden die reeds aanwezig zijn in de Moer. Zo maken we met deze ontwikkeling de het natuurgebied van de Yerseke Moer meer robuust. Zo worden graslanden uitgevoerd als kruidenrijke graslanden zodat verschillende kruiden en daarbij horende insecten en vogels een plek vinden. Ook wordt aangesloten bij het kleinschalige karakter van de kreekrug en worden kleinschalige landschapselementen toegevoegd waar vogels nestel- en schuilplekken vinden. Ook zitten hier bes- en vruchtdragende soorten bij die voedsel bieden aan vogels. In de poel centraal gelegen in de wijk vinden bovendien verschillende amfibie- en libellensoorten een aantrekkelijk leefgebied.

Ten aanzien van klimaatadaptatie wordt het aandeel verhard oppervlak in de wijk geminimaliseerd, zodat zoveel mogelijk water direct in de bodem kan infiltreren. Het regenwater wat valt op de daken en verharde oppervlakten in de wijk stroomt richting de centrale groene ruimte. Hier wordt het maaiveld verlaagd zodat het regenwater hier tijdelijk geborgen kan worden waarna het kan infiltreren in de kreekrug. Er ontstaan zo plas-dras zones die ook interessante plekken zijn voor een specifieke vegetatie passend bij de Moer. De houtwallen in de wijk worden ecologisch beheerd, wat onder andere betekent dat het snoeiafval in rillen in de wijk worden weggelegd. Zo vormen het aantrekkelijke schuil- en overwinterplekken voor amfibieën en kleine zoogdieren zoals egels.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijk

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

In het kader van de invoering van de Omgevingswet, die op 1 januari 2024 in werking is getreden, heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. Deze is vastgesteld op 9 september 2020. De NOVI is vastgesteld op grond van de huidige regelgeving (dus als structuurvisie) en zal bij inwerkingtreding van de Omgevingswet gelden als Nationale omgevingsvisie in de zin van de Omgevingswet. De NOVI vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die met uitzondering van paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone is komen te vervallen. Daarnaast vervangt de NOVI delen van het Nationaal Waterplan, de Natuurvisie en het Nationaal Milieubeleidsplan.

Inhoudelijk gezien bevat de NOVI een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De intentie van het Rijk is om met de NOVI een perspectief te bieden om grote maatschappelijke opgaven aan te pakken. Bij die opgaven kan worden gedacht aan grote en complexe opgaven met betrekking tot klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw.

Doorwerking in het plangebied
In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de NOVI opgenomen. Bij de realisatie van het voorliggende initiatief is sprake van een dermate kleinschalige en lokale ontwikkeling dat geen nationale belangen in het spel zijn. De beoogde ontwikkeling is dan ook niet in strijd met de nationale belangen zoals verwoord in de Nationale Omgevingsvisie.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Een structuurvisie heeft geen bindende werking dan voor die overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de SVIR die juridische borging vragen, zijn geborgd in het Barro. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.

Doorwerking in het plangebied
Zoals reeds in paragraaf 3.1.1 is geconcludeerd treft onderhavige ontwikkeling geen nationale belangen.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 Bro) opgenomen. De ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is een motiveringsinstrument dat verplicht moet worden toegepast bij elk ruimtelijk besluit dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Wat er onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan, is in artikel 1.1.1 Bro bepaald: “De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zee-haventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.” Uit de jurisprudentie komt naar voren dat het wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling van enige omvang moet zijn.

Per 1 juli 2017 is een gewijzigde Ladder in werking getreden. Hierin is de tekst van de Ladder teruggebracht naar de essentie, namelijk de noodzaak om aan te geven dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte plus een motivering indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd: “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.” (artikel 3.1.6 lid 2 Bro).

Doorwerking in het plangebied
De beoogde ontwikkeling aan de Grintweg 23 in Yerseke betreft een nieuwe stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Dit blijkt uit de volgende gegevens:

  • 1. Vanaf 12 nieuwe woningen is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het gaat hier om de toevoeging van maximaal 91 woningen. Het initiatief is daarom een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'.
  • 2. De locatie waar de woningen worden gerealiseerd heeft meerdere bestemmingen waaronder 'Bedrijf', 'Sport', 'Groen' en 'Agrarisch'. Wonen is daarom niet mogelijk.
  • 3. De locatie heeft in het huidige bestemmingsplan de bestemmingen 'Bedrijf', 'Sport', 'Groen' en 'Agrarisch'. Het plangebied heeft dus grotendeels een stedelijke functie. Daarnaast ligt het initiatief tegen de kern van Yerseke aan. In de directe omgeving liggen bovendien stedelijke functies, waaronder 'Wonen'. Daarmee is redelijkerwijs sprake van ligging 'binnen bestaand stedelijk gebied'. Een verdere motivering op dit punt niet nodig.

Het doorlopen van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking (art. 3.1.6. lid 2 Bro) verplicht voor iedere ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’, als bedoeld in art. 1.1.1. van het Bro. Door BRO is een ladderonderbouwing opgesteld. Hieronder worden de belangrijkste bevindingen weergegeven. Voor het gehele rapport wordt verwezen naar bijlage 1.

Passend binnen beleidskaders
Het initiatief past binnen de beleidskaders en draagt bij aan de beleidsdoelstellingen van de provincie, regio en gemeente:

  • De provincie Zeeland heeft in oktober 2022 afspraken gemaakt over het provinciale aandeel in de nationale woonopgave. De gemeente Reimerswaal zet zich in voor de bouw van 1.037 woningen in de regionale opgave. De provincie zet zich daarnaast in op transformatie van vastgoed van leegstaande panden en de sloop van beeld verstorende verwaarloosde gebouwen. Ook zet de provincie in op het realiseren van betaalbare woningen. Het initiatief geeft hier invulling aan. De woningen worden ontwikkeld op een herontwikkelingslocatie en er worden onder andere goedkope koopwoningen gebouwd.
  • Het initiatief is opgenomen in de Zeeuwse Woondeal.
  • Naast de behoefte aan reguliere woningen zet de provincie zich in voor seniorenwoningen. Het aantal senioren neemt ook in Zeeland namelijk stevig toe. Deze groep heeft behoefte aan passende woonvormen. Het initiatief geeft hier invulling aan, doordat er onder andere nul-treden woningen worden gebouwd.
  • De regio volgt grotendeels de uitgangspunten van de provincie Zeeland. De Bevelanden wil een complete regio zijn, met een passend woningaanbod voor jong en oud, rijk en arm, kleine en grote huishoudens, met en zonder ondersteuning, permanent en tijdelijk. Dit is niet alleen vanuit sociaal oogpunt belangrijk, maar ook vanuit het perspectief van economische diversiteit. Een evenwichtige en diverse bevolkingsopbouw en beroepsbevolking is een belangrijke vestigingsvoorwaarde voor bedrijven. Het initiatief voorziet in een gevarieerd programma, geschikt voor meerdere doelgroepen.
  • In Yerseke is er sprake van onder programmering. Kijkend naar de bestaande woningvoorraad, de verwachte huishoudensontwikkeling en het aantal woningbouwplannen ontstaat naar verwachting een woningtekort. Het realiseren van woningen is dus wenselijk.
  • De gemeente ziet de locatie Grintweg als kansrijk. De gemeente zet in op herstructurering van gebieden binnen bestaand stedelijk gebied boven nieuwe uitleglocaties.

Kwantitatieve behoefte
De beoogde ontwikkeling van maximaal 91 woningen voorziet in een kwantitatieve behoefte:

  • Het aantal inwoners en huishoudens neemt de komende jaren toe, zowel in de gemeente Reimerswaal als de regio De Bevelanden. In de gemeente Reimerswaal en het secundaire verzorgingsgebied is sprake van een groei van de benodigde woningvoorraad. De gemeente Reimerswaal heeft 1.037 extra woningen nodig, de regio De Bevelanden heeft 5.483 extra woningen nodig. Deze aantallen zijn zeer recent provinciaal afgesproken in de Zeeuwse Woondeal 2023-2030
  • Daartegenover staat een harde plancapaciteit van 171 woningen in de gemeente Reimerswaal en 1.578 in regio De Bevelanden. Dit betekent dat de huidige harde plancapaciteit in beide verzorgingsgebieden onvoldoende is. In Reimerswaal is nog ruimte om 866 woningen toe te voegen, in de regio 3.905 woningen.
  • Zowel gemeentelijk als regionaal is de geplande woningbouw dus onvoldoende om in de toenemende woningbehoefte te voorzien. Dit betekent dat het initiatief aan de Grintweg voorziet in een kwantitatieve behoefte.

Kwalitatieve behoefte
Het initiatief om een gevarieerd programma aan koopwoningen te realiseren voorziet in een kwalitatieve behoefte:

  • In provincie Zeeland neemt het aantal huishoudens toe, met name de doelgroep senioren. In de regio De Bevelanden neemt ook de doelgroep gezinnen toe. Hierdoor is in tegenstelling tot de andere regio's in Zeeland behoefte aan reguliere grondgebonden koopwoningen. Daarnaast is de ontwikkellocatie opgenomen in de Zeeuwse Woonagenda.
  • Provinciaal ontstaan overschotten aan kleine regulier grondgebonden sociale huurwoningen en kleine goedkope koopwoningen. In regio De Bevelanden is hieraan wel nog behoefte. Het is wel een signaal dat realistisch moet worden omgegaan met het toevoegen van goedkope koopwoningen.
  • In de regio ligt de focus binnen de nieuwbouw op reguliere grondgebonden woningen. Dit komt door het blijvend hoge aandeel gezinnen. Deze doelgroep heeft met name behoefte aan koopwoningen in het middeldure segment.
  • In Reimerswaal is sprake van stevige vergrijzing. Het aantal senioren neemt stevig toe. De behoefte aan seniorenwoningen neemt daarom toe.
  • In alle kernen in Reimerswaal neemt het aantal huishoudens toe. De grootste toename vindt plaats in Yerseke. De grootste groep huishoudens zijn gezinnen. Ook het aandeel stellen en alleenstaanden tussen de 55 en 75 jaar neemt toe. Hierdoor is behoefte aan grote gezinswoningen (vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen) in een mix van prijssegmenten en seniorenwoningen.
  • Voor het in stand houden van het voorzieningenniveau in de kernen is het van belang om jongeren en gezinnen te behouden. De beschikbaarheid van koopwoningen vraagt om aandacht. Enerzijds moeten woningen worden gerealiseerd voor gezinnen, anderzijds voor senioren (ook voor de doorstroom). Het initiatief sluit hierop aan door voor beide doelgroepen woningen te realiseren.

Geen onaanvaardbare leegstandseffecten
Het is niet de verwachting dat er als gevolg van het realiseren van maximaal 91 woningen onaanvaardbare leegstandseffecten zullen optreden. De woningbehoefte is immers dusdanig groot dat ook na het realiseren van het planinitiatief enorme behoefte blijft bestaan aan nieuwe woningen. Een gezonde woningmarkt heeft bovendien 2 procent leegstand. De gemeente Reimerswaal en de regio De Bevelanden hadden in 2022 beide een frictieleegstand van 2%.

Conclusie
De ontwikkeling voldoet aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

3.2 Provincie

3.2.1 Omgevingsvisie Zeeland (2021)

De Zeeuwse Omgevingsvisie is een strategische langetermijnvisie voor Zeeland en beschrijft de uitdagingen die op de provincie afkomen, de Zeeuwse ambities voor 2050 en tussendoelen voor 2030.

In de omgevingsvisie worden vier Zeeuwse ambities beschreven voor 2050. Met betrekking tot wonen, werken en leven is de volgende Ambitie geformuleerd: "In 2050 is er voor ieder een passende woning beschikbaar. In de omgeving van je huis kun je je veilig voelen. Je leeft gezond: wandelen, fietsen, gezond eten, ontmoeten en ontspannen. De woonomgeving draagt bij aan biodiversiteit en is ingericht op langere droogte en op overtollig regenwater. Voorzieningen zijn klimaatneutraal voor iedereen bereikbaar, ook wanneer je geen auto hebt. Mobiliteit is snel, slim, veilig, schoon en betaalbaar voor zowel reiziger als overheid. De digitale bereikbaarheid is snel en goed. Het onderwijs in de provincie is goed bereikbaar, betaalbaar en van hoogstaande kwaliteit. Zeeland beschikt verspreid door de provincie over een aantal onderscheidende kleinschalige top- en kwaliteitsvoorzieningen. De Zeeuwse culturele infrastructuur is robuust en veerkrachtig en biedt de regio een vernieuwend, toegankelijk en compleet cultuuraanbod".

Bouwen binnen het bestaand stedelijk gebied en zorgvuldig gebruik van de beschikbare ruimte zijn altijd uitgangspunten geweest. In het stedelijk gebied verliezen steeds meer vormen van vastgoed hun functie, zoals maatschappelijk vastgoed, scholen, winkels, kerken en kantoren. Voor de dynamiek van het stedelijk gebied is het cruciaal dat woningen toegevoegd kunnen worden in, of in plaats van deze gebouwen.

Doorwerking in het plangebied
Het ruimtelijk initiatief voorziet in het transformeren van de voormalige bedrijf- en sportlocatie, in het stedelijk gebied van Yerseke, ten behoeve van de realisatie van maximaal 91 woningen. Het ruimtelijk initiatief voorziet daarnaast in duurzame woningen. De woningen zijn groen, veilig en bijna energie neutraal. De woningen hebben een hoge isolatiewaarde, waardoor weinig energie nodig is om de woningen te verwarmen en/of te koelen. Een (groot) deel van de energie wordt op locatie en op de woning opgewekt middels PV-panelen. Daarnaast worden de woningen daar waar mogelijk geconstrueerd uit duurzame en circulaire materialen. De woningen in het plangebied beschikken over natuurinclusieve maatregelen, waaronder nestkasten en mogelijkheden voor vleermuizen om zich te huisvesten. Het ruimtelijk initiatief is daarmee in lijn met de Omgevingsvisie Zeeland (2018).

3.2.2 Omgevingsplan Zeeland 2018

Het Omgevingsplan (2018) vormt voor overheden, organisaties en burgers het provinciale beoordelingskader op het gebied van de fysieke leefomgeving.

Woningbouw
De provincie zet de woonwensen van de Zeeuwse burger centraal. Het is van provinciaal belang dat de regionale woningmarkten in Zeeland goed functioneren. Er wordt gestreefd naar een woningvoorraad die qua omvang, locatie en type is afgestemd op de woonwensen van de Zeeuwse huishoudens. De transitie op het gebied van klimaat en demografie zorgt ervoor dat de noodzaak om de woningvoorraad aan te passen groot is.

Bij woningbouw staan de ruimtelijke doelen van bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik hoog op de agenda. Het is van provinciaal belang dat Zeeuwse steden de sociaaleconomische motor blijven van de provincie.

Gezien de ruimtelijke doelen, klimaat en demografische opgave, de uitgangssituatie van de woningvoorraad en de toekomstverwachtingen, is woningbouwbeleid essentieel. Woningbouwprojecten hebben een gemeentegrensoverschrijdende impact. Er moet daarom op regionaal niveau gekozen worden voor de woningbouwplannen die qua omvang, locatie en type aansluiten bij de woonwensen van de Zeeuwse burger. De regionale woningmarktafspraken worden gemaakt tussen de vijf Bevelandse gemeenten en in afstemming met woningcorporaties, burgers, ontwikkelaars en werkgevers (zie paragraaf 3.3).

Doorwerking in het plangebied
Het plangebied sluit aan op de ambities van de provincie en draagt met de ontwikkeling van maximaal 91 woningen bij aan woningbouw aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden. Het plan wordt ingepast in het landschap. De stedenbouwkundige opzet voor de Grintweg beoogt namelijk de drie specifieke karakters van het gebied te behouden, te versterken, te verbinden en te gebruiken als inspiratiebron voor het nieuwe plan. Het plan is niet in strijd met de provinciale omgevingsplan.

3.2.3 Provinciale Omgevingsverordening

De Provinciale Omgevingsverordening 2018 (hierna Omgevingsverordening) is vastgesteld op 21 september 2018. Daarop volgend is de Omgevingsverordening meermaals gewijzigd, maar deze wijzigingen hebben geen betrekking op het plangebied. Voor het onderhavige plangebied is het onderwerp 'wonen' van belang.

Wonen (artikel 2.7)
In de toelichting bij een bestemmingsplan waarin een nieuwe kleinschalige woningbouwlocatie in het landelijk gebied wordt toegelaten, moet aannemelijk worden gemaakt dat wordt voldaan aan de in bijlage C bedoelde voorwaarden. Nieuwe kleinschalige woningbouwlocaties in het landelijk gebied, die niet voldoen aan de in bijlage C bedoelde voorwaarden, worden in een bestemmingsplan niet toegelaten.

Doorwerking in het plangebied
Het plangebied bevindt zich conform de kaart behorend bij de Nota Parkeernormen uit 2016 van de gemeente Reimerswaal binnen de begrenzing bebouwd gebied van Yerseke (deelgebied 'rest bebouwde kom'). Er is derhalve geen sprake van een kleinschalige woningbouwlocatie in het landelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.07YeBPGrintweg23-va01_0011.png"  
Figuur 11: Bebouwd gebied Yerseke - kaart gemeente Reimerswaal Nota Parkeernormen 2016  
3.2.4 Zeeuwse Woondeal 2023-2030

Op 6 maart 2023 is de Zeeuwse Woondeal ondertekend door de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, de Provincie Zeeland en de dertien Zeeuwse gemeenten waaronder de gemeente Reimerswaal. De bouwsector, woningcorporaties en enkele vertegenwoordigers van marktpartijen hebben hun steun gegeven.

Het doel van de Woondeal is het bouwen van 16.500 extra woningen in Zeeland in de periode tot en met 2030. Tweederde van deze woningen moet betaalbaar zijn. Met de ondertekening van de Woondeal wordt de basis gelegd voor een langjarige samenwerking tussen overheden, woningcorporaties en marktpartijen. De samenwerking moet ervoor zorgen dat sneller en meer betaalbare huur- en koopwoningen worden gebouwd in Zeeland.

Partijen houden de voortgang in de gaten en stellen streefcijfers bij als veranderingen op de woningmarkt daar aanleiding toe geven. Om de woningbouwproductie te versnellen wordt er samengewerkt aan een versnellingsaanpak. Het doel van deze versnellingsaanpak is om de juiste eisen op te stellen, zodat de ambities uit de Woondeal behaald worden.

Doorwerking in het plangebied
In de Zeeuwse Woondeal 2023-2030 wordt het project aangeduid als 'Project Grintweg Yerseke'. Het project wordt genoemd in de tabel met gemeentelijke sleutelprojecten. De aangewezen sleutelprojecten zijn noodzakelijk voor realisatie van de regionale opgave. Onderhavig planvoornemen draagt dus bij aan de regionale opgave. Het initiatief wijkt echter af van de afgesproken prijssegmenten uit de Zeeuwse Woondeal. In de woondeal is een 2/3 betaalbaarheidsdoelstelling opgenomen, onderverdeeld naar 1/3 betaalbaar segment en 1/3 sociaal segment. Voor de ontwikkeling in Yerseke is minimaal 40% betaalbaar segment beoogd, onderverdeeld in 25% betaalbaar, conform de betaalbaarheidsgrens €390.000 p.p. 2024 en 15% in het middelhuur/sociale segment.


Hoewel de ontwikkeling afwijkt van de prijssegmentafspraken, blijkt uit de Ladderonderbouwing dat het programma wel degelijk invulling geeft aan een behoefte, in kwantitatieve als in kwalitatieve zin. Daarbij geldt bovendien dat er verschillende argumenten zijn om af te wijken van de afgesproken prijssegmenten:

  • Het initiatief is van voor de Zeeuwse woondeal en heeft daarmee een andere context en afspraken.
  • In Yerseke zijn diverse andere, beter geschikte locaties, waar sociale woningbouw plaatsvindt. Uiteindelijk is het van belang dat het totale woningbouwprogramma een goede verhouding kent van verschillende prijssegmenten. Het is niet reëel dat elke locatie voorziet in dezelfde prijssegmenten. Zo kan op de ene locatie 100% sociale woningbouw beter passen en op de andere locatie minder sociale woningbouw of helemaal geen sociale woningbouw.
  • De haalbaarheid van de totale ontwikkeling staat onder druk, mede als gevolg van mogelijke vervuiling en aanwezige asbest in de opstallen. Hier is rekening mee gehouden bij het bepalen van het kwalitatieve programma.
  • Het initiatief is een transformatie, oude opstallen worden gesloopt en bestrating/verharding wordt weggehaald. Dit draagt zorg voor meerwerkkosten in de grondexploitatie. Hiermee is rekening mee gehouden bij het bepalen van het programma.

3.3 Regionaal

3.3.1 Agenda Wonen in De Bevelanden 2025 & Woonvisie De Bevelanden 2019 - 2023

De provincie stelt in het Omgevingsplan dat regionale woningmarktafspraken nodig zijn om in te spelen op de demografische veranderingen en te zorgen voor een goed functionerende en dynamische woningmarkt. De regio De Bevelanden heeft dergelijke woningmarktafspraken opgesteld die zijn opgenomen in de ‘Agenda Wonen in De Bevelanden 2025’ (februari 2016). In het document is voor de komende jaren een gezamenlijk woningbouwprogramma opgenomen.

Daarnaast zijn er diverse woondoelen geformuleerd die zijn vertaald in negen kernthema’s.

  • 1. Realistische woningbouwproductie;
  • 2. Bundeling op basis van de lange termijn behoefte in de markt, de vraagkant dus;
  • 3. Kwaliteit voor kwantiteit;
  • 4. Aanpak bestaande woningvoorraad, ook particuliere koopvoorraad;
  • 5. Wonen en zorg;
  • 6. Regionale prestatieafspraken met corporaties;
  • 7. Arbeidsmigranten;
  • 8. Grondprijzen voor woningbouw;
  • 9. Monitoring.

Het gaat er hierbij om dat er terughoudend wordt omgegaan met nieuwe woningbouwlocaties buiten de bebouwde kom. Binnen het programma blijft ruimte voor aantrekkelijke initiatieven, zoals voor wonen en zorg, wonen boven winkels of collectief particulier opdrachtgeverschap. Verder wordt gesignaleerd dat het zwaartepunt van de inzet steeds meer moet verschuiven van ontwikkeling en uitbreiding naar beheer, verbetering en herstructurering. De aanpak van de bestaande particuliere woningvoorraad heeft hierbij de hoogste prioriteit. Het gaat nadrukkelijk niet alleen om herstructurering, maar juist om kwaliteitsverbetering van de bestaande voorraad. Deze ontwikkelingen zijn ook opgenomen in de Regionale Woonvisie De Bevelanden 2019 - 2023. Deze regionale woonvisie is in het najaar van 2019 door alle Bevelandse gemeenten vastgesteld.

De missie van de Bevelanden, zoals geformuleerd in de Woonvisie De Bevelanden 2019-2023, is gericht op een gezonde woningmarkt op de korte, middellange en lange termijn. De regio bouwt voor toekomstige generaties. Om de missie te vertalen naar de korte termijn heeft de regio de volgende ambities geformuleerd:

  • Duurzame en toekomstbestendige woningvoorraad: de Bevelanden heeft grote ambities op het gebied van duurzaamheid. In de woningvoorraad kan veel energie bespaard worden. Door het uitvoeren van energie maatregelen in bestaande woningen en het nemen van extra energiebesparende maatregelen in nieuwbouw.
  • De Bevelanden voor iedereen: de regio De Bevelanden wil een complete regio zijn, met een passend woningaanbod voor iedereen, Dit is niet alleen vanuit sociaal oogpunt belangrijk, maar ook vanuit het perspectief van economische diversiteit. Een evenwichtige en diverse bevolkingsopbouw en beroepsbevolking is een belangrijke vestigingsvoorwaarde voor bedrijven.
  • De Bevelanden zet alleen in op nieuwbouw die echt iets toevoegt: de Bevelanden streeft naar evenwicht in vraag en aanbod op de woningmarkt. De verwachte huishoudensgroei is de belangrijkste onderlegger voor het regionale woningbouwprogramma. Tot 2035 wordt groei van het aantal huishoudens verwacht. Het realiseren van het bouwprogramma, met behoud van bestaande kwaliteiten en de regionale identiteit, is een belangrijke regionale opgave voor de komende periode.

Doorwerking plangebied
De realisatie van woningbouw op de Grintweg 23 in Yerseke sluit aan bij zowel de Agenda Wonen in de Bevelanden als de Woonvisie van de Bevelanden. Zo worden er maximaal 91 woningen toegevoegd wat aansluit op een realistische woningbouwproductie. De huidige woningmarkt, verwachte huishoudensontwikkeling, kwalitatieve woningbehoefte en plancapaciteit in de gemeente Reimerswaal duiden op voldoende marktruimte voor het programma (zie hiervoor ook paragraaf 3.1.3). Daarnaast streeft de regio De Bevelanden naar een duurzame en toekomstbestendige woningvoorraad, een passend woningaanbod voor iedereen en nieuwbouw die echt iets toevoegt. Met de duurzame nieuwbouwwoningen, het inspelen op zowel de kwalitatieve als kwantitatieve woonbehoefte en een ontwerp wat het gebied versterkt wordt hier ruim op ingespeeld.

3.3.2 Woningmarktafspraken De Bevelanden 2020-2030

Sinds 2013 maken de vijf gemeenten op De Bevelanden afspraken over het wonen in de regio. In de vorm van de Agenda Wonen in De Bevelanden (zie paragraaf 3.3.1) zijn afspraken vastgelegd over woningbouw en inhoudelijke zaken ten aanzien van het wonen, zoals herstructurering, wonen en zorg, huisvesting van arbeidsmigranten en prestatieafspraken met de woningcorporaties.

De provincie Zeeland heeft het verzoek gedaan te komen tot actuele afspraken. In 2019 heeft de regio de Woonvisie De Bevelanden 2019-2023 vastgesteld. Deze woonvisie vormt de basis voor de nieuwe woningmarktafspraken, waarin de nadruk ligt op de aanpassing van de woningvoorraad door nieuwbouw en herstructurering. De woningbehoefte voor de komende jaren is gebaseerd op de meest actuele provinciale bevolkings- en huishoudensprognose (Provincie Zeeland, 2019).

In de Woonvisie De Bevelanden 2019-2023 is de visie op het wonen in de regio beschreven. Deze visie is vertaald naar de volgende algemene uitgangspunten:

  • Niet méér bouwen dan de behoefte;
  • Uitsluitend producten die echt iets toevoegen; goede producten op goede plekken;
  • Lokaal maatwerk, aansluiten bij DNA van de plek;
  • Flexibiliteit in de plannen;
  • Onderling bespreken en afstemmen aan de voorkant.

Doorwerking plangebied
Onderhavig planvoornemen is in lijn met de Woningmarktafspraken van de Bevelanden 2020-2030. Zo wordt er niet meer gebouwd dan er behoefte aan is (zie hiervoor paragraaf 3.1.3). Daarnaast is het plan onderling afgestemd aan de voorkant. Zo wordt onderhavig project aangeduid als 'Project Grintweg Yerseke' in de Zeeuwse Woondeal 2023-2030. Onderhavig project wordt genoemd in de tabel met gemeentelijke sleutelprojecten. De aangewezen sleutelprojecten zijn noodzakelijk voor realisatie van de regionale opgave. Daarnaast wordt er bijvoorbeeld aangesloten bij het DNA van de plek. De stedenbouwkundige opzet voor de Grintweg beoogt de drie specifieke karakters van het gebied te behouden, te versterken, te verbinden en te gebruiken als inspiratiebron voor het nieuwe plan, namelijk de Grintweg, de Kreekrug en het Moer.

3.4 Gemeente

3.4.1 Structuurvisie kernen en bedrijventerreinen Reimerswaal - actualisatie (vastgesteld)

De structuurvisie ‘Kernen en Bedrijventerreinen’ geeft al 10 jaar richting aan de ontwikkeling van de kernen en bedrijventerreinen in de gemeente Reimerswaal en is een afwegingskader voor nieuwe initiatieven. Na de vaststelling van de visie in mei 2012 heeft de tijd uiteraard niet stil gestaan. Een aantal ontwikkelingen is inmiddels gerealiseerd en er zijn nieuwe inzichten en ontwikkelingen in beeld, waarin de structuurvisie niet voorziet. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de grote woningbehoefte. Eerst werd uitgegaan van dreigende krimp, maar nu is sprake van groei en daarmee van een grotere behoefte aan woningen. Ook zijn er nieuwe regionale afspraken gemaakt over de realisatie van bedrijventerreinen. De uitbreiding van de bedrijventerreinen wordt gecombineerd met aanpassingen aan de infrastructuur ten behoeve van een goede ontsluiting. Verder speelt een aantal herstructureringsopgaven (zoals het sportcomplex in Krabbendijke, de verplaatsing van supermarkten in Yerseke en Krabbendijke en de herontwikkeling van vrijkomende locaties).

Op d.d. 27 februari 2024 is de actualisatie van de structuurvisie vastgesteld door de gemeente Reimerswaal.

In het coalitieakkoord ‘Samen verder bouwen’ is aangegeven dat veel visies en kaders voor ontwikkelingen in de gemeente al zijn vastgesteld. De gemeente vervolgt de ingezette koers en faciliteert de uitvoering van de plannen. Ook is een aantal doelen per kern afgesproken en zijn enkele concrete projecten benoemd. Om de structuurvisie te kunnen blijven gebruiken als afwegingskader voor nieuwe initiatieven, is actualisering van de visie inclusief de uitvoeringsstrategie noodzakelijk. De geactualiseerde (ontwerp)structuurvisie bevat de doelen, ambities en concrete projecten die de gemeente in de komende jaren wil bereiken en verwezenlijken. De uitvoering is een essentieel onderdeel van de visie. Daarom wordt ook vooruitgekeken naar de realisatie van de beoogde ontwikkelingen en de stappen die daarvoor nodig zijn vanuit de gemeente.

Woningbehoefte en woningbouw
Voor woningbouw in zijn algemeenheid wordt in de structuurvisie aangegeven dat Reimerswaal een fijne gemeente is om in te wonen. Voor de gemeente is het een taak om dit zo te houden en waar mogelijk te verbeteren. De dorpskernen in Reimerswaal hebben ieder een eigen woningbehoefte. In de gemeentelijke woonvisie uit 2020 is daar nadrukkelijk rekening mee gehouden en die lijn wordt voorgezet in deze (gedeeltelijke) actualisatie van de structuurvisie. De gemeentelijke woonvisie sluit aan bij de ambities en afspraken die voor de regio De Bevelanden zijn vastgelegd. In 2019 hebben de 5 regiogemeenten de ‘Woonvisie De Bevelanden 2019-2023’ vastgesteld en in 2020 zijn de ‘Woningmarktafspraken De Bevelanden 2020-2030’ vastgesteld. Voor de periode 2020-2030 is in de regionale beleidsstukken uitgegaan van een groei van maximaal 3.300 huishoudens op De Bevelanden. Op het moment van vaststelling van deze visie was de verwachting dat het aantal huishoudens in Reimerswaal tot 2030 zou blijven groeien.

Inmiddels is er sprake van een landelijk woningtekort en ook uit de Zeeuwse bevolkings- en huishoudensprognose 2022 blijkt dat de woningbehoefte op De Bevelanden in de periode 2022-2030 en ook daarna zal toenemen. Dat geldt ook voor de gemeente Reimerswaal, waarin een toename van 832 huishoudens en de sloop van 205 woningen wordt verwacht tot en met 2030, alsook een verdere groei van zo’n 700 huishoudens in de periode 2031-2040 (exclusief verwachte sloop). Vanwege de behoefte aan betaalbare woningen wordt ernaar gestreefd om van de bruto toevoegingen aan de woningvoorraad tweederde in de betaalbare prijscategorie te realiseren. De afspraken uit de Zeeuwse Woondeal worden jaarlijks herijkt. Daarbij worden de nieuwste prognoses van de woningbouwbehoefte tot en met 2030 betrokken. De doelstelling voor de woningbouwproductie wordt bijgewerkt op basis van prognoses, de gerealiseerde bouwproductie en ontwikkeling van de woningvoorraad. Deze omslag van verwachte krimp (ten tijde van het opstellen van de structuurvisie ca. 10 jaar geleden) naar verwachte groei (berekend in het jaar 2022), betekent dat er meer woningen nodig zijn. Daarom zijn de beoogde woningbouwlocaties (voor de korte en lange termijn) in deze actualisatie van de structuurvisie op kaart gezet. De focus hierbij ligt op kwaliteit en het denken in kansen: alleen cijfers zeggen niet alles. Uitgegaan wordt van de kracht van de Reimerswaalse dorpen met aantrekkelijke en betaalbare woningen in een rustige, veilige en groene omgeving, met voldoende recreatiemogelijkheden, voorzieningen en werkgelegenheid binnen handbereik. Het is niet mogelijk om met behoud van het aantrekkelijke karakter alle woningen binnen de bestaande kernen te bouwen. Daarom is ook een aantal potentiële uitbreidingslocaties op de kaart gezet. Ook de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad heeft de aandacht. Samen met de woningcorporatie en marktpartijen zal worden gekeken naar de behoefte aan typen woningen en de betaalbaarheid van de woningen.

Specifiek voor de kern Yerseke en gebied Grintweg
Voor de kern Yerseke is in de 'terugblik' onder meer aangegeven dat voor de Grintweg is de beoogde transformatie naar een woon-/werk-/voorzieningenzone niet gerealiseerd is. De afgelopen jaren is wel een gedeeltelijke transformatie ingezet, waarbij woningen zijn toegevoegd aan het bebouwingslint. Als kans wordt benoemd dat doordat een deel van de bedrijfsactiviteiten aan de Grintweg is beëindigd, er mogelijkheden ontstaan voor het gebied Grintweg voor transformatie tot een woongebied. Verder is aangegeven dat er met de Hogeweg en de Schuitweg er aan de westrand van Yerseke reeds een gedeeltelijke randweg aanwezig is. Een opwaardering van deze route naar een volwaardige randweg is wenselijk om de bereikbaarheid van het westelijk deel van Yerseke te verbeteren.

De belangrijkste ambitie voor Yerseke is het beter benutten van de aanwezige kansen en potenties. Op deze wijze kan verdere kwaliteitsverbetering worden bereikt op vele gebieden:

  • Optimaliseren van het woon- en leefklimaat en het beter afstemmen van de woningbouw op de behoeften.
  • De recreatieve belevingswaarde van Yerseke wordt verder versterkt op een manier die past bij de aard en schaal van het dorp. Op het gebied van toerisme kan de naamsbekendheid van het merk ‘Yerseke’ beter worden benut ten behoeve van de verdere ontwikkeling van de aanwezige aquacultuur (inclusief kennisinstituten) als economische drager van Yerseke.
  • Het versterken van de kwaliteit en de gebruiksmogelijkheden van de bestaande bedrijventerreinen (herstructurering/kwaliteitsverbetering) en het creëren van nieuwe vestigingsmogelijkheden voor bedrijven.
  • Het toekomstbestendig maken van de structuur van het winkelaanbod (dagelijkse boodschappen en speciaalzaken) en het behouden van een levendig historisch centrum, zowel ten behoeve van de eigen inwoners als ten behoeve van het toerisme.
  • Het verbeteren van de bereikbaarheid en de verkeersveiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.07YeBPGrintweg23-va01_0012.png"  
Figuur 12: Visiekaart Yerseke  

In de structuurvisie is aangegeven dat bij de ontwikkeling van nieuwe woningen prioriteit zal worden gegeven aan inbreiding en herstructurering van gebieden binnen bestaand stedelijk gebied boven nieuwe uitleglocaties. De locaties Molenpolder-Noord en Grintweg zullen daarbij eerder ontwikkeld (kunnen) worden dan de locatie Deurloohoek. Ook is het de ambitie om nieuwe woonmilieus in de Molenpolder-Noord en aan de Grintweg te introduceren. Door de beoogde ontwikkeling van een supermarkt, woningbouw en een verblijfsrecreatieve voorziening in de Molenpolder-Noord ontstaat hier een nieuw woongebied met enkele (bedrijfs)functies. Het gebied tussen de Grintweg en de Zweedijkseweg is concreet aangewezen als locatie voor nieuwe woningbouwontwikkeling.

Doorwerking in het plangebied
De met onderhavig bestemmingsplan mogelijk gemaakte woningbouwontwikkeling is een uitvloeisel van de (ontwerp)structuurvisie. Met het plan wordt ingespeeld op de actuele woningbouwbehoefte, zijn diverse woonmilieus mogelijk gemaakt. Het percentage betaalbaar (>40%) is echter kleiner dan in de Zeeuwse Woondeal is opgenomen, maar in paragraaf 3.2.4 is een argumentatie opgenomen waarom dit voor de uitwerking van het woonprogramma op deze locatie logisch en aanvaardbaar is. Verder voorziet het bestemmingsplan in de fysieke mogelijkheid en een wijzigingsbevoegdheid voor aanpassing van de infrastructuur om de westelijke randweg te kunnen doortrekken.

3.4.2 Woonvisie gemeente Reimerswaal 2020

In april 2020 is de 'Woonvisie gemeente Reimerswaal' vastgesteld. Hierin is voor Reimerswaal onder andere het volgende opgenomen:

Reimerswaal kent een geboorteoverschot. In tegenstelling tot veel andere gemeenten, waar de ontgroening toeneemt. Daarnaast is in Reimerswaal de vergrijzing sterk. Omdat deze groep steeds vaker alleenstaand is, komt de woningvraag voor een groot deel van senioren. Ook het aantal alleenstaanden neemt jaarlijks toe. De woonbehoeften van deze groep zijn echter zeer divers. Omdat het aantal alleenstaanden vanwege vergrijzing en individualisering groeit en omdat familiebanden voor veel mensen niet langer de enige sociale context zijn, ontstaat er behoefte aan een grote verscheidenheid aan woningen.

In Reimerswaal is de woningbouwplanning in balans met de verwachte huishoudensontwikkeling. In alle kernen neemt het aantal huishoudens toe. Kruiningen en Yerseke kennen de grootste toename. In de kleine kernen is de huishoudensgroei minder groot. Om te kunnen voorzien in de verwachte huishoudensgroei moet de bestaande woningvoorraad tussen 2019 en 2030 met ongeveer 350 tot 450 woningen toenemen. De meeste woningbouwplannen hiervoor zijn al gemaakt. De plannen zijn echter niet goed verdeeld over de kernen. In sommige kernen zijn veel woningbouwplannen opgenomen, terwijl in enkele kernen juist behoefte is aan meer woningbouwplannen dan nu is gepland. Hierbij geldt de ‘wet van de communicerende vaten’.

De ‘wet van de communicerende vaten’ geldt voor alle scenario’s, zowel bij de minst als bij de meest gunstige huishoudensontwikkeling. Door periodiek de daadwerkelijke huishoudensontwikkeling te evalueren en te monitoren zal de planning, ook op totaal gemeenteniveau, in de toekomst wellicht moeten worden bijgestuurd. Feit is dat in Krabbendijke en Kruiningen veel woningen zijn gepland in vergelijking met de verwachte huishoudensontwikkeling, terwijl in Hansweert, Rilland, Waarde en Yerseke nieuwbouwplannen kunnen worden toegevoegd.

Het is essentieel om bij nieuwbouw na te denken over toekomstbestendigheid en flexibiliteit van de nog nieuw te bouwen woningen. Er moeten woningen worden gebouwd waaraan niet alleen op korte termijn maar ook op lange termijn behoefte is en waaraan een tekort in de bestaande woningvoorraad wordt verwacht. We willen voorkomen dat een overschot aan woningen ontstaat waar op termijn geen behoefte meer aan is.

Yerseke: voeg nieuwbouwwoningen toe van de juiste typen en op de juiste plek
Tot 2030 zal het aantal huishoudens in Yerseke naar verwachting toenemen met 270 tot 300, vooral in de periode tot 2025. De grootste groep huishoudens zijn de gezinnen. Ook het aandeel stellen en alleenstaanden tussen de 55 en 75 jaar neemt toe. De huidige vraag naar starterswoningen zal steeds meer omslaan naar een vraag naar woningen voor oudere een- en tweepersoonshuishoudens. Er is behoefte aan het toevoegen van ongeveer 175 - 200 woningen aan de bestaande woningvoorraad. Aan de woningvoorraad wilt de gemeente gefaseerd nieuwbouwwoningen toevoegen in de woonwijk ‘Steehof’ en op diverse inbreidingslocaties in de kern. Naast het realiseren van de huidige plannen zijn er nog mogelijkheden voor nieuwe plannen.

Yerseke: transformeren van goedkope woningen
In Yerseke ontstaat een tekort aan levensloopbestendige twee-onder-een-kap- en vrijstaande woningen. De gemeente wilt hier snel actie ondernemen, omdat ook na 2025 de vraag zal blijven groeien. Er is en blijft tegelijkertijd een fors overschot in het aantal rijwoningen. Omdat de vraag naar middeldure woningen toeneemt en er een overschot is in goedkope woningen ligt transformatie van deze woningen voor de hand. De gemeente staat open voor initiatieven om bij te dragen aan de beoogde kwaliteitsslag en verkent de optie voor mogelijkheden voor een pilot.

Doorwerking in het plangebied
Onderhavig planvoornemen sluit aan bij de Woonvisie van de gemeente Reimerswaal. Zo wordt geambieerd om nieuwbouwwoningen toe te voegen in Yerseke. Beoogd wordt het plangebied te transformeren naar een divers woonmilieu voor verschillende doelgroepen. Bovendien wordt in het afgesloten coalitieakkoord (2022) de urgentie voor nieuwe woningen in diverse segmenten aangestipt. De Grintweg wordt als locatie genoemd voor het toevoegen van woningen. Met onderhavig plan wordt concreet invulling gegeven aan de wensen uit de Woonvisie en die van de coalitie om op korte termijn woningen toe te voegen aan Yerseke.

3.4.3 Parkeerbeleid gemeente Reimerswaal

In de ‘Nota parkeernormen gemeente Reimerswaal 2016’ worden de landelijke richtlijnen vertaald naar de situatie in Reimerswaal. Hoofddoel van het hanteren van parkeernormen is het reguleren van het parkeren op eigen terrein en in de openbare ruimte en het bieden van een toetsingskader voor nieuwe ontwikkelingen. De hoofdregel voor het parkeren is dat bij nieuwe ontwikkelingen voldaan dient te worden aan de parkeernorm die voortkomt uit de kencijfers. De parkeervraag dient in beginsel op eigen terrein te worden gerealiseerd door de initiatiefnemer. Tevens kan daarbij de parkeercapaciteit meegerekend worden die beschikbaar is op dat gedeelte van de openbare weg dat direct grenst aan het perceel behorende bij het initiatief. Het plangebied valt binnen de gebiedsafbakening 'Rest bebouwde kom'.

De ‘Nota parkeernormen gemeente Reimerswaal 2016’ dient, voor zover het autoparkeren betreft, als toetsingskader bij het beoordelen van zowel omgevingsvergunningplichtige initiatieven als ook bij initiatieven waarvoor geen vergunning is vereist, maar waarbij een toetsing aan het bestemmingsplan wel aan de orde is. Tevens wordt deze nota gebruikt als onderlegger voor herziening van een bestaand dan wel vaststelling van een nieuw bestemmingsplan, waarmee een nieuwe ontwikkeling planologisch mogelijk wordt gemaakt.

Doorwerking in het plangebied
Bij de inrichting van het plangebied zal rekening worden gehouden de normen uit de Nota Parkeernormen gemeente Reimerswaal 2016. In de regels van dit bestemmingsplan is opgenomen dat er voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden ten behoeve van de nieuwe functie, conform het parapluherziening Kernen en Bedrijventerreinen.

3.4.4 Welstandsnota Reimerswaal 2017

Het welstandsbeleid voor Reimerswaal is opgesteld vanuit de overtuiging dat de gemeente, ondernemers en inwoners het belang van een aantrekkelijk bebouwde omgeving willen behartigen. De gevels van gebouwen en andere bouwwerken vormen samen de dagelijkse leefomgeving. Dat betekent dat de verschijningsvorm van een bouwwerk geen zaak is van de eigenaar van het bouwwerk alleen: elke voorbijganger wordt ermee geconfronteerd, of hij nu wil of niet. Een aantrekkelijke, goed verzorgde omgeving verhoogt bovendien de waarde van het onroerend goed en versterkt het vestigingsklimaat. Het welstandstoezicht is bedoeld om in alle openheid een bijdrage te leveren aan de schoonheid en de aantrekkelijkheid van Reimerswaal.

Doorwerking in het plangebied
Het plan valt onder beeldbepalend gebied 'Yerseke - Linten'. De historische linten vormen de oorspronkelijke ontsluitingswegen van het dorp. Voor plannen binnen dit gebied gelden diverse criteria. Een van de criteria is het opstellen van een beeldkwaliteitsplan voor de locatie. Er zal een beeldkwaliteitsplan worden opgesteld dat gaat gelden als toetsingskader voor welstand.

Hoofdstuk 4 Planologische aspecten

4.1 Verkeer en parkeren

4.1.1 Toetsingskader

Verkeer
Het realiseren van woningen heeft gevolgen op de verkeersgeneratie ter plaatse. Een toename aan verkeersgeneratie kan gevolgen hebben op de verkeersdrukte en – veiligheid rondom het plangebied. Er dient gekeken te worden of hiervan sprake is. De berekening van de verkeersgeneratie is gebaseerd op CROW kengetallen.

Parkeren
De gemeente Reimerswaal heeft een eigen nota parkeernormen. Deze 'Nota parkeernormen gemeente Reimerswaal 2016' dient, voor zover het autoparkeren betreft, als toetsingskader bij het beoordelen van zowel omgevingsvergunningplichtige initiatieven als ook bij initiatieven waarvoor geen vergunning is vereist, maar waarbij een toetsing aan het bestemmingsplan wel aan de orde is. Tevens wordt deze nota gebruikt als onderlegger voor herziening van een bestaand dan wel vaststelling van een nieuw bestemmingsplan, waarmee een nieuwe ontwikkeling planologisch mogelijk wordt gemaakt.

In de ‘Nota parkeernormen gemeente Reimerswaal 2016’ worden de landelijke richtlijnen vertaald naar de situatie in Reimerswaal. Het uitgangspunt hierbij is dat voor een nieuwe ontwikkeling het aantal autoparkeerplaatsen wordt vastgesteld dat:

  • op eigen terrein moet worden gerealiseerd en/of;
  • kan worden toegerekend aan het openbaar gebied grenzend aan het initiatief.
4.1.2 Onderzoek

Verkeer

Ontsluiting
De nieuwe wijk wordt primair ontsloten vanaf de Grintweg. De aansluiting van de wijk is voorzien ten zuiden van het adres Grintweg 21, ter hoogte van de adressen Grintweg 38 en 40. Hier komt een woonstraat die de nieuwe buurt in gaat. Deze aansluiting wordt zo ontworpen dat het verkeer uitgenodigd wordt om richting het noorden de buurt weer te verlaten, een draai in zuidelijke richting wordt door de fysieke inrichting vermoeilijkt. Hiermee wordt extra verkeer op de Grintweg richting het zuiden en de aansluiting met de Molendijk voorkomen, aangezien deze aansluiting qua verkeersveiligheid niet optimaal is.

Voor calamiteitenverkeer wordt er een noodontsluiting op de Molhoekseweg gerealiseerd die afsluitbaar is. De woonbuurtjes onderling sluiten middels lussen aan op de hoofdstructuur van de wijk. Dat maakt dat de woonomgeving zo autoluw mogelijk vormgegeven zijn.

Verkeersgeneratie en afwikkeling
Ten behoeve van voorstaand planinitiatief is een verkeersonderzoek uitgevoerd door Goudappel, de volledige rapportage is opgenomen in de bijlage 13 . Hieronder zijn de belangrijkste conclusies opgenomen.

Huidig gebruik
Op de planlocatie is momenteel een manege (met ruimte voor circa 30 paarden) aanwezig en een bedrijfspand van circa 3.850 m2 bvo. Tot een paar jaar terug was in het pand een mosselkokerij gevestigd, dit zorgde ook voor enig vrachtverkeer van en naar deze locatie. Momenteel is de locatie deels verhuurd aan drie verschillende huurders (deels in het bedrijfspand deels op het buitenterrein): een handelaar in rubberen tegels, een sorteerder van kunststof en een schoonmaak- en steigerverhuurbedrijf. Deze gebruikers zorgen voor verkeersbewegingen van personenauto's (personeel, bezoekers), busjes met trailers (werklui, klanten, transport) en vrachtwagens (transport). Er zijn geen verkeerstellingen van de huidige verkeersgeneratie beschikbaar. Daarom is een indruk verkregen van de maximale verkeersgeneratie van de planlocatie bij volledige invulling van de ruimtes op basis van CROW-kencijfers. In onderstaande tabel is de verkeersberekening van de huidige situatie opgenomen.

Functie conform CROW-categorieën   Omvang   Kencijfer [mtv/etm/eenh.]   Verkeersgeneratie weekdag   [mtv/etm] werkdag  
Manege (paardenhouderij)   30 paarden   3 per paardenbox   90   120  
Manege (paardenhouderij)   3.850 m2   4,8 per 100 m2   190   250  
Totaal       280   370  

Een werkdag is doorgaans maatgevend voor de verkeerssituatie, in het weekend ligt de verkeersintensiteit vaak lager. Daarom is de verkeersgeneratie van een gemiddelde weekdag vermenigvuldigd met een werkdagfactor van 1,33 voor werkfuncties (cf. CROW) om tot een gemiddelde werkdag te komen. Als de bedrijfslocatie maximaal gebruikt wordt door bedrijfsfuncties genereert deze naar verwachting zo'n 370 verkeersbewegingen op een gemiddelde werkdag. In de huidige situatie is niet het gehele bedrijfspand verhuurd en in gebruik, en daarom ligt de daadwerkelijke verkeersgeneratie nu lager.

Toekomstig gebruik
In dit stadium van planvorming zijn de aantallen en type woningen nog niet exact bepaald. Daarom berekenen we de verkeersgeneratie gebaseerd op een maximaal functieprogramma uitgaande van 91 woningen. Als maximaal functieprogramma is gerekend met 60% vrijstaande woningen en 40% in het betaalbare segment (betaalbare koop, sociaal, middenhuur). Voor de betaalbare woningen gaan we uit van een voor verkeer maatgevende invulling met koop rijwoningen. In tabel 2 is de verkeersgeneratie van deze invulling berekend. Ter vergelijking, de verkeersgeneratie van een grondgebonden huurhuis in de sociale sector ligt met een verkeersgeneratie van 5,6 verkeersbewegingen per gemiddelde weekdag een stuk lager dan de verkeersgeneratie van de aangehouden woningcategorieën (8,2 en 7,4 mvt/etm/won). De verkeersgeneratie kan dus lager uitvallen als het woningprogramma 'gunstiger' uitpakt. We rekenen de verkeersgeneratie om van weekdag naar werkdag. Voor woonfuncties geldt een werkdagfactor van 1,11. De totale verkeersgeneratie van de maximale invulling van de planlocatie bedraagt zo'n 790 verkeersbewegingen per werkdag.

Woningtype conform CROW-
categorieën  
Aandeel   Aantal [won.]   Kencijfer weekdag [mvt/etm/won]   Verkeersgeneratie weekdag [mtv/etm]   Verkeersgeneratie werkdag [mtv/etm]  
Koop, huis, vrijstaand   60%   55   8,2   450   500  
koop, huis, tussen/hoek   40%   36   7,4   270   290  
Totaal   100%   91     720   790  

Netto effect transformatie:
Netto verwachten we door de transformatie dat er zo'n (790 – 370 = ) 420 verkeersbewegingen per werkdag bijkomen op de omliggende wegen. Doordat de planontwikkeling enkel woningen betreft genereert de locatie niet of nauwelijks middelzwaar en zwaar vrachtverkeer meer. Het verkeer betreft voornamelijk personenauto's. Dit is positief voor de omgeving en de verkeersveiligheid en draagt bij aan een verlaging van het risico op schade aan wegen en bermen.

Effecten planontwikkeling op omliggende wegen netwerk
De planlocatie wordt ontsloten op de Grintweg. Dit is een erftoegangsweg binnen de bebouwde kom waar een maximale snelheid van 30 km/u geldt. De Grintweg is maar voor een bepaald deel (noordelijk) als erftoegangsweg ingericht, namelijk een minimale rijbaan van 4,5 meter met apart voetpad. Het andere deel van de Grintweg is niet ingericht als erftoegangsweg en heeft een breedte van circa 4,5 meter, zonder apart voetpad.

De Grintweg krijgt met de grootste verkeerstoenames te maken. Hoe verder weg van de planlocatie hoe meer het verkeer zich verdeeld over de verschillende wegen en waardoor effecten steeds minder merkbaar zijn. Daarom is de verkeerssituatie op vijf locaties nabij de planlocatie beoordeeld: allen gelegen op de Grintweg en Zweedijkseweg. De straten in de rest van de bebouwde kom van Yerseke die met extra verkeer te maken krijgen, zijn veelal goed ingericht conform de CROW-richtlijnen en kunnen de extra verkeersbewegingen prima aan. Ook heeft de planontwikkeling geen merkbaar effect op veel van de straten.

Op basis van de beoogde opzet van de wijk wordt ingeschat dat ongeveer 100% van de verkeersbewegingen via de Grintweg het plangebied verlaat. Op basis van floating car data en route-adviezen uit Google Maps is vervolgens inzichtelijk gemaakt welke wegen in Yerseke extra verkeer te verwerken krijgen. Zo'n 25% van het verkeer rijdt van en naar een bestemming elders binnen de kern van Yerseke (bv naar de winkels), zo'n 60% heeft een relatie met de A58, zo'n 12% rijdt via de Postbrug, en de overige 3% rijdt naar verwachting naar het buitengebied.

Effect op de Grintweg
Uit de uitgevoerde beschouwing volgt dat er meer verkeersbewegingen komen op de Grintweg als gevolg van de ontwikkeling. Een erftoegangsweg binnen de bebouwde kom ingericht conform de uitgangspunten van het CROW, namelijk een rijbaan van 4,5 meter met een apart voetpad, deze vermeerdering van verkeersbewegingen goed aan moet kunnen (gewenst een breedte van 4,8 meter). De Grintweg niet overal voldoet aan de gewenste inrichting conform CROW. De initiatiefnemer zal gezamenlijk met de gemeente zorgdragen voor een juiste inrichting conform de CROW-standaarden voor het deel van de Grintweg tussen de ontsluiting op het plangebied en de aanhechting (T splitsing) op de Zweedijkseweg, namelijk een rijbaan van minimaal 4,5 meter en een apart voetpad.

Aanvullend worden door initiatiefnemer en/of gemeente de onderstaande maatregelen getroffen, om verkeer uit het plangebied richting het centrum van Yerseke (noordelijke deel van de Grintweg) te forceren, om extra verkeer op zuidelijke deel van de Grintweg te voorkomen:

  • Fysieke maatregel; inrichting van de ontsluiting vanuit plangebied op de Grintweg zo ontwerpen en realiseren dat een draai richting zuidelijke deel Grintweg en daarmee Molendijk onmogelijk is, zonder een aantal keer te moeten 'steken'. Hiermee wordt ontsluiting richting het zuiden naar de Molendijk onaantrekkelijk gemaakt.
  • Verkeersbord(en): bestemmingsverkeer voor het zuidelijke deel van de Grintweg, zodat enkel mensen met een bestemming aan dat deel van de Grintweg daar mogen zijn.
    Hiermee wordt ontsluiting richting het zuiden naar de Molendijk juridisch verboden.
  • Verkeerbord verboden af te slaan vanuit het plangebied naar het zuidelijke deel van de Grintweg en daarmee Molendijk. Hiermee wordt ontsluiting richting het zuiden naar de Molendijk juridisch verboden.

Parkeren
Op basis van de 'Nota parkeernormen gemeente Reimerswaal 2016' kan het aantal benodigde parkeerplaatsen voor het plangebied worden bepaald. Het definitieve woonprogramma is nog niet bekend, de initiatiefnemer wenst flexibiliteit om in te spelen op marktomstandigheden. Voor de berekening van de parkeerbehoefte wordt vooralsnog uitgegaan van de in de tabel opgenomen woningtypen. Om een globaal inzicht te verkrijgen in de parkeerbehoefte is bij elk woningtype uitgegaan van de worst-case scenario. Hierbij is uitgegaan van de stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk' met de ligging 'rest bebouwde kom'.

Op basis van de gehanteerde parkeernormen vereist het ruimtelijk initiatief afgerond 186 parkeerplaatsen (zie de navolgende tabel).

Woningtype   Aantal   Norm   Aandeel bewoners   Aandeel bezoekers   Behoefte bewoners   Behoefte bezoekers   Totaal  
Koop, vrijstaand   14   2,3   2,0   0,3   28   4.2   32.2  
Koop twee-onder-een-kap woning   30   2,2   1,9   0,3   57   9   66  
Koop, geschakelde twee-onder-een-kap woning   4   2   1,7   0,3   6,8   1,2   8  
Huur, rijwoningen vrije sector   14   2   1,7   0,3   23,8   4,2   28  
Koop, tussen/hoek   7   2   1,7   0,3   11,9   2,1   14  
Koop, hofwoning   7   2   1,7   0,3   11,9   2,1   14  
Koop, gestapelde meergezinswoning   15   1,6   1,3   0,3   19,5   4,5   24  
Totaal               186.2  

Tabel 3: Parkeerbehoefte worst-case

In de verkavelingsopzet is rekening gehouden met het realiseren van voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein, in parkeerkoffers en langs de ontsluitingsroutes (zie hiervoor ook de Regiekaart opgenomen in paragraaf 2.2). In totaal is er in het plan voldoende ruimte om in de minimaal 186 parkeerplaatsen, die benodigd zijn bij het indicatieve richtprogramma, te voorzien. In de planverbeelding is bepaald waar parkeervoorzieningen mogen worden aangelegd en waar niet.

Bij verdere planuitwerking en een definitief woonprogramma zal in het kader van de vergunningprocedure de exacte parkeerbehoefte berekend worden. Hierbij zal worden voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen. In de planregels is een voorwaarde opgenomen dat bij aanvraag van een omgevingsvergunning voldaan dient te worden aan de geldende parkeernormen. Het gebruik van een deelauto-concept wordt mogelijk in overleg met de gemeente Reimerswaal ook toegepast als parkeeroplossing.

4.1.3 Conclusie

Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit het aspect 'Verkeer en parkeren' geen belemmering wordt verwacht.

4.2 Geluid

4.2.1 Toetsingskader

Op basis van de Wet geluidhinder (artikel 77 Wgh) dient bij een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd als het plan mogelijkheden biedt voor:

  • de toevoeging van een nieuwe woning of andere geluidsgevoelige functie binnen de zone van een weg;
  • de aanleg van een nieuwe weg
  • de reconstructie van een bestaande weg.

De breedte van de zone van een weg is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximumsnelheid. In een akoestisch onderzoek kunnen wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt buiten beschouwing worden gelaten.

  Aantal rijstroken   Zone breedte  
Stedelijk gebied   1 of 2   200 meter  
  3 of meer   350 meter  
Buiten stedelijk gebied   1 of 2   250 meter  
  3 of 4   400 meter  
  5 of meer   600 meter  

Tabel 4: Breedte geluidszones langs wegen

In de Wgh zijn grenswaarden opgenomen met betrekking tot de geluidbelasting op de gevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen. De voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting op de gevel is 48 dB en mag in principe niet worden overschreden. Onder bepaalde voorwaarden, als maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn en het voldoen aan de grenswaarden onoverkomelijke bezwaren ontmoet van landschappelijke, stedenbouwkundige of financiële aard, mag de geluidbelasting hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde. Hiervoor dient middels een ontheffing een hogere waarde te worden vastgesteld. Voor tijdelijke afwijkingen van een bestemmingsplan hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden die zijn opgenomen in de Wet geluidhinder. Bij een beoordeling van de goede ruimtelijke ordening moet wel rekening worden gehouden met geluid.

Ten aanzien van spoorweglawaai geldt vergelijkbare regelgeving als voor wegverkeerslawaai. Voor spoorwegen geldt echter een voorkeursgrenswaarde van 55 dB ten opzichte van woningen. Voor overige geluidsgevoelige gebouwen en terreinen geldt een voorkeursgrenswaarde van 53 dB.

4.2.2 Onderzoek

Ten behoeven van voorliggend planinitiatief is een akoestisch wegverkeerslawaai onderzoek uitgevoerd door onderzoeksbureau De Roever. De volledige rapportage zal worden opgenomen in bijlage 2, hieronder zijn de belangrijkste conclusies opgenomen.

Het plangebied is gelegen nabij de Zweedijkseweg, welk een maximumsnelheid heeft van 60km/u. Tevens is nabij gelegen de Grintweg, deze weg wordt gezoneerd (60 km/u) op een afstand van afgerond 280 meter. Het plangebied valt dus buiten de geluidzone van deze weg. Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom, de hoogst toelaatbare geluidbelasting bedraagt 63 dB.

Bij geluidberekeningen op de gevels van geluidsgevoelige objecten mag rekening gehouden worden met het stiller worden van het wegverkeer. Van de berekende geluidbelasting wordt hiertoe een waarde afgetrokken. Die waarde is afhankelijk van de snelheid van het verkeer en wordt bepaald aan de hand van artikel 110g van de Wet geluidhinder, en het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012, artikel 3.4. De toegestane snelheid bedraagt bij de Zweedijkseweg 60 km/u.De aftrek voor de deze weg bedraagt 5 dB. Er zijn geen andere relevante gezoneerde wegen in het onderzoeksgebied.

Geluid belastingen voor de Zweedijkseweg
De geluidbelasting bedraagt op zijn hoogst 26 dB ter plaatse meest noordelijke woning van het plangebied. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden. Een hogerewaardeprocedure voor de realisatie is niet nodig.

Bouwbesluit
De geluidbelasting bedraagt op zijn hoogst 53 dB ter plaatse van een woning aan de oostzijde van het plangebied. De karakteristieke geluidwering Ga;k ten hoogste 53 - 33 < 20 dB. Een onderzoek naar de gevelwering zal dan niet aan de orde zijn.

Woon en leefklimaat
De milieukwaliteit wordt bij het gebouw wordt geclassificeerd als "Zeer Goed" tot "Redelijk". Het woon- en leefklimaat ter plaatse van het gebouw wordt als acceptabel aangemerkt. In de onderzoeksrapportage is verdere toelichting gegeven in de paragraaf 3.4.1. en 3.4.2. Uit deze toelichting kan worden gesteld dat de cumulatieve geluidbelasting (wegverkeer) een aanvaardbaar woon- en leefklimaat niet in de weg staat.

4.2.3 Conclusie

Het aspect 'Geluid' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Toetsingskader

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor luchtvervuilende stoffen. Voor ruimtelijke projecten zijn fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) de belangrijkste stoffen.

Een project is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
  • Het project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
  • Het project draagt alleen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging.
  • Het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen.

Om te bepalen of een project "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels zijn vastgelegd. Een project kan in twee situaties NIBM bijdragen aan de luchtkwaliteit:

  • Het project behoort tot de lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) die is opgenomen in de Regeling NIBM.
  • Het project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (1,2ìg/m3).

In de regeling NIBM is aangegeven, dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen en één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.3.2 Onderzoek

Invloed van het plan op de luchtkwaliteit
In het Besluit niet in betekenende mate (NIBM) is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit is bijvoorbeeld het geval indien een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 ìg/m³). Op grond van de categorieën van gevallen kan worden gemotiveerd dat er niet in betekende mate wordt bijgedragen luchtkwaliteit. De wijziging is dermate kleinschalig ten opzichte van vergelijkbare ontwikkelingen die onder de NIBM vallen, dat mag worden aangenomen dat het realiseren van maximaal 91 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Tevens is met de NIBM-tool een berekening gemaakt om aan te tonen dat het planinitiatief 'niet in bekende mate bijdraagt' aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In paragraaf 4.1 is de toekomstige verkeersgeneratie berekend. De verkeersgeneratie die gepaard gaat met de realisatie van het planinitiatief bedraagt 790 motorvoertuigbewegingen per werkdag. Echter bedraagt dit een verkeersgeneratie waarbij geen gebruik is gemaakt van salderen van de huidig aanwezige functies. Door gebruik te maken van de 790 motorvoertuigbewegingen per werkdag in de NIBM-tool wordt gerekend met een worst-case scenario. Deze is ingevoerd in de NIBM-tool, met jaar van planrealisatie 2025 en met een aandeel van vrachtverkeer van 1,5%, wat neerkomt op ca. 11,85 vrachtverkeersbewegingen per werkdag. De bijdrage van het extra verkeer is niet-in-betekende-mate, een nader onderzoek is niet oodzakelijk, zie onderstaande voor de uitsnede van de berekening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.07YeBPGrintweg23-va01_0013.png"  

Invloed van de luchtkwaliteit op het plan
Daarnaast moet gekeken worden naar de huidige luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. De achtergrondwaarden van stikstof en fijnstof in de lucht, kunnen worden achterhaald middels de CIMLK-monitoringstool. In onderstaande tabel zijn de achtergrondwaarden ter plaatse van de dichtstbijzijnde meetpunten weergegeven. Geconcludeerd wordt dat de waarden ruim onder de norm liggen. Om deze reden kan geconcludeerd worden dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het kader van de luchtkwaliteit.

Meetpunt   Receptor wegverkeer   NO2 ìg/m3   PM10 ìg/m3   PM10
overschrij-
dingsdagen  
PM2.5
ìg/m3  
Jaar  
1   27364178_
693727  
13,6   13,6   6   6,4   2030  
2   27364178_
809242  
13,6   13,6   6   6,4   2030  
3   27364178_
696800  
13,5   13,6   6   6,4   2030  
Norm     40   40   35   25    

Tabel 5: Achtergrondwaarden luchtkwaliteit

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.07YeBPGrintweg23-va01_0014.png"  
Figuur 13: Locaties meetpunten luchtkwaliteit  
4.3.3 Conclusie

Het aspect 'Luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

4.4 Bedrijven en milieuzonering

4.4.1 Toetsingskader

Richtafstanden 
Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'''. In de publicatie is een lijst opgenomen met bedrijfstypen. Voor de bedrijfstypen zijn indicatieve (richt)afstanden bepaald voor de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De richtafstanden vormen een indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende functies worden gesitueerd. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).


Omgevingstype
De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor. Binnen gemengde gebieden heeft men te maken met milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Voorbeelden van gebieden met functiemenging zijn horecaconcentratiegebieden, stadscentra, winkelcentra en winkelgebieden van dorpskernen, woon-werkgebieden met kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden langs stadstoegangswegen met meerdere functies en lintbebouwing in het buitengebied met veel agrarische en andere bedrijvigheid.

4.4.2 Onderzoek

Onderhavig initiatief is gelegen in een door de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' gedefinieerd 'gemengd gebied', aangezien de projectlocatie zich in de nabijheid van een bedrijventerrein bevindt. Hierdoor kan de richtafstand met een stap worden verlaagd. Het bedrijventerrein laat bedrijvigheid tot milieucategorie B1 toe.

Er dient inzichtelijk te worden gemaakt of ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd binnen de woning en dat omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden en bedrijfsvoering worden beperkt. Door De Roever is derhalve een onderzoek bedrijven en milieuzonering uitgevoerd. Het complete rapport is opgenomen in bijlage 3. Dit onderzoek is uitgevoerd in het kader van het ontwerp bestemmingsplan, met als scope 100 woningen en het totale plangebied (incl. de noordwestelijke strook). De conclusies van dit onderzoek zijn echter bruikbaar voor het aangepaste plan.

In de omgeving zijn enkele bedrijfsmatige functies gelegen. In het kader van bedrijven en milieuzonering betekent dit dat de onderstaande richtafstanden in acht moeten worden genomen.

Nr.   Inrichting, bestemming   SBI omschrijving   Richtafstand
Geur  
Richtafstand
Stof  
Richtafstand
Geluid  
Richtafstand
Gevaar  
Planologische mogelijkheden  
1   Zweedijkseweg 4a Champignonkwekerij
BP: Bedrijf – Specifieke
vorm van bedrijf -3  
0113 Tuinbouw -
champignonkwekerijen
(algemeen)  
10   0   10   0   Aanwezige functie is de maximaal planologisch aanwezige functie  
2   Grintweg 32
Timmerbedrijf
BP: Bedrijf – Specifieke
vorm van bedrijf -2



Opslag/bedrijfsunits
BP: Bedrijf – Opslag  
162
Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout

494 Opslaggebouwen verhuur opslagruimte  
0







0  
10







0  
0







10  
0







0  
Aanwezige functies zijn de maximaal planologisch aanwezige functies  
3   Grintweg 40
Groothandel in fruit
BP: Bedrijf – Specifieke
vorm van bedrijf -1  
46217,4631
Grth in ruwe tabak,
groenten, fruit en consumptieaardappelen  
10   0   10   50   De maximaal planologisch aanwezige functie is een “Visverwerkingsbedrijven - verwerken anderszins:
p.o.> 1000 m”
Deze categorie heeft een hogere richtafstand voor geur (200 m) en geluid (30 m)  
4   Grintweg 40c
Aannemersbedrijf
BP: Bedrijf – Specifieke vorm van bedrijf -4  
41, 42, 43
aannemersbedrijven met werkplaats: b.o.< 1.000 m²  
10   0   10   0   Aanwezige functie is de maximaal planologisch aanwezige functie  
5   Grintweg 42
Technisch hulpbedrijf
BP: Agrarisch  
016
Dienstverlening t.b.v. de landbouw  
10   0   10   0   Aanwezige functie is de maximaal planologisch aanwezige functie  
6   Grintweg 38a
Geen bedrijf aanwezig
BP: Agrarisch - kas  
012, 013, Tuinbouw:
- kassen zonder verwarming  
0   0   10   0   Geen bedrijf aanwezig,
planologische mogelijkheden
schuingedrukt weergegeven  
7   Grintweg 29
Geen bedrijf aanwezig
BP: Agrarisch  
016 Dienstverlening t.b.v. de landbouw   10   0   10   0   Geen bedrijf aanwezig,
planologische mogelijkheden
schuingedrukt weergegeven  
8   Molhoekseweg 7
Geen bedrijf aanwezig
BP: Agrarisch - kas  
011, 012, 013,
Tuinbouw: - kassen
zonder verwarming  
0   0   10   0   Geen bedrijf aanwezig,
planologische mogelijkheden
schuingedrukt weergegeven  

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.07YeBPGrintweg23-va01_0015.png"  
Figuur 14: Richtafstanden van de aanwezige functies  

Naast de milieubelastende activiteiten die daadwerkelijk in de omgeving plaatsvinden zijn ook de maximale planologische mogelijkheden bepaald in de beoogde situatie. Voor een groot deel is de aanwezige functie de maximaal toegestane functie. Op drie locaties is er geen indicatie gevonden dat er een bedrijf aanwezig is, dit betreft op al deze locaties kleine agrarische percelen waarop een agrarisch bedrijf naar verwachting ook niet levensvatbaar is.

Op het perceel Grintweg 40a (bedrijfsbestemming) was tot voor kort een visverwerkingsbedrijf gevestigd, waar ook een specifieke functieaanduiding voor in het bestemmingsplan is opgenomen. Dit is een functie met een hoge milieubelasting voor geur (richtafstand 200 meter in gemengd gebied) die planologisch gezien nog steeds is toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.07YeBPGrintweg23-va01_0016.png"  
Figuur 15: Richtafstanden van de planologische mogelijkheden  

Vanwege een fusie is deze locatie niet langer als zodanig in gebruik. Het huidige gebruik betreft een fruithandel. Deze activiteit lijkt niet toegestaan te zijn binnen het geldende bestemmingsplan. De maximale richtafstand van een groothandel in fruit bedraagt 50 meter voor het aspect gevaar. Deze richtafstand mag niet worden verkleind in een gemengd gebied.

Er is van alle in de tabel opgenomen bedrijven beschouwd in hoeverre de richtafstanden worden overschreden:

  • 1. Een kleine hoek van de beoogde woningen is net binnen de richtafstand van de champignonkwekerij gelegen (geur en geluid). Er wordt aangeraden binnen deze kleine hoek geen woningen te realiseren, maar dit te gebruiken voor parkeerplaatsen, tuinen en/of groenvoorzieningen. Op dat moment wordt dit bedrijf niet belemmerd en is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ten opzichte van dit bedrijf. Hiervoor is in het bestemmingsplan een zone opgenomen waar geen gevoelige bestemmingen mogen worden opgericht.
  • 2. De richtafstanden worden niet overschreden. Dit bedrijf wordt niet belemmerd en is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ten opzichte van dit bedrijf.
  • 3. De richtafstanden wordt in de huidige situatie alleen overschreden door het aspect gevaar. (50 meter). Echter gaat het hier om een erg brede milieucategorie (Grth in ruwe tabak, groenten, fruit en consumptieaardappelen), terwijl het bij dit specifieke bedrijf alleen gaat om het verwerken en distribueren van appels. Er lijkt geen sprake te zijn van het gebruik van gevaarlijke stoffen, en ook het product zelf is niet gevaarlijk (er is geen sprake van brandgevaarlijke gedroogde (poeder)producten). Daarnaast is de bedrijfsbebouwing zelf op meer dan 50 meter van het plangebied gelegen. Enkel de parkeerplaats ligt dichterbij. Tenslotte moet er bij deze inrichting ook al rekening worden gehouden met de bestaande woningen aan de Grintweg 40a en 40b. Om deze redenen kan er alsnog worden uitgegaan dat dit bedrijf niet zorgt voor een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied. In de planologisch maximale situatie is er geen sprake van een overschrijding van het aspect gevaar, maar wel van de aspecten geur (200 meter) en geluid (30 meter). In principe kan wel worden gesteld dat dit bedrijf nu ook wordt belemmerd door de bestaande woningen aan de Grintweg 40 en 40b. Hierbij wordt wel aangeraden om te overwegen of de functieaanduiding aangepast kan worden op het huidige bedrijf. In de praktijk zal het gebruik als appeldistributiebedrijf qua milieubelasting redelijk vergelijkbaar zijn met die van visverwerkingsbedrijf, met uitzondering van mogelijke geurhinder die bij het visbedrijf vroeger misschien aanwezig was. Door dit aan te passen wordt eventuele belemmering van planologische mogelijkheden voorkomen en wordt gegarandeerd dat het nieuwe bedrijf de werkzaamheden kan voortzetten.
  • 4. Een minieme strook van het plangebied (70 cm vanaf de rand) is net binnen de richtafstand van dit aannemersbedrijf gelegen (geluid). Er wordt aangeraden binnen deze kleine strook geen woningen te realiseren, maar dit te gebruiken voor parkeerplaatsen, tuinen en/of groenvoorzieningen. Op dat moment wordt dit bedrijf niet belemmerd en is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ten opzichte van dit bedrijf.
  • 5. De richtafstanden worden niet overschreden. Dit bedrijf wordt niet belemmerd en is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ten opzichte van dit bedrijf.
  • 6. De richtafstanden worden niet overschreden. Dit bedrijf wordt niet belemmerd en is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ten opzichte van dit bedrijf.
  • 7. De richtafstand van de planologische mogelijkheden voor het aspect geluid valt over het plangebied, maar niet in het deel waar woningen worden gerealiseerd. Dit bedrijf wordt niet belemmerd en is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ten opzichte van dit bedrijf.
  • 8. De richtafstand van de planologische mogelijkheden voor het aspect geluid valt over het plangebied, maar niet in het deel waar woningen worden gerealiseerd. Dit bedrijf wordt niet belemmerd en is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ten opzichte van dit bedrijf.
4.4.3 Conclusie

In dit onderzoek zijn de richtafstanden van de milieubelastende functies rondom het plangebied aan de Grintweg 23 in Yerseke onderzocht.

Er zijn woningen gelegen binnen de richtafstanden voor de aspecten gevaar (huidige situatie) en geur/geluid (planologische mogelijkheden) van de fruitdistributeur aan de Grintweg 40a. Er is beargumenteerd dat er in de huidige situatie geen sprake zal zijn van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat ten opzichte van deze functie. Voor de planologische mogelijkheden geldt dat dit bedrijfsperceel al wordt belemmerd door bestaande woningen, waardoor er geen sprake is van een belemmering door het planvoornemen. Eventueel kan er voor de zekerheid wel worden overwogen om de functieaanduiding aan te passen op de huidige situatie.

Andere bedrijven hebben geen of weinig milieu-impact op het plangebied. Gesteld kan worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied en dat door het plan de belangen van die functies niet worden geschaad.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Toetsingskader

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is landelijke wet- en regelgeving van toepassing.

In de landelijke wet- en regelgeving zijn kwaliteitseisen en normen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel is om bepaalde risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze bedoelde risico's hangen vooral samen met:

  • activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water.

Ook zijn er onder meer landelijke regels voor de opslag en verkoop van vuurwerk. Verder wordt bij de plaatsing van windmolens ook de externe veiligheid in ogenschouw genomen.

De risico's voor externe veiligheid komen tot uitdrukking via het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico kan op de kaart worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde plaatsgebonden risico. Via het plaatsgebonden risico wordt een basisbeschermingsniveau gewaarborgd. Bij het groepsrisico wordt wel beoordeeld hoeveel personen zich, redelijkerwijs, feitelijk in de omgeving kunnen bevinden. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een oriëntatiewaarde. Dit is een ijkwaarde waaraan veranderingen getoetst kunnen worden. Deze oriëntatiewaarde mag overschreden worden, mits goed beargumenteerd door het bevoegd gezag. Samen met de hoogte van groepsrisico moet andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Deze argumentatie is een onderdeel van de verantwoording van het groepsrisico. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.

4.5.2 Onderzoek

Om inzicht te krijgen in eventuele risicobronnen in de omgeving is gebruik gemaakt van de risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.07YeBPGrintweg23-va01_0017.png"  
Figuur 16: Risicokaart (plangebied aangegeven met blauwe stip)  

Inrichtingen
Op basis van de risicokaart kan gesteld worden dat binnen het plangebied en de directe omgeving geen risicovolle inrichtingen gelegen die van invloed zijn op het plangebied. De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting is gelegen op circa 60 meter afstand ten noordoosten van het plangebied en betreft een risicovolle inrichting met het label 'restcategorie' van handelsonderneming D. van der Jagt. Dit bedrijf heeft een opslag voor een brandbare stof. De dodelijke effectafstand is 50 meter en overschrijdt hiermee nauwelijks de eigen perceelsgrens. De genoemde inrichting vormt vanwege de afstand geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Daarnaast zijn er meerdere inrichtingen gelegen op circa 2,1 kilometer afstand ten zuiden van het plangebied (o.a. bedrijf Lamb Weston). De inrichtingen kennen bijvoorbeeld een brand- en explosieaandachtsgebied en/of een plaatsgebonden risicocontour. Het plangebied valt ruim buiten deze contouren. Derhalve zijn deze inrichtingen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Buisleidingen
In de omgeving van het besluitgebied zijn enkele buisleidingen gelegen. Deze buisleidingen liggen op circa 1,2 kilometer afstand ten zuiden van het plangebied. De buisleidingen kennen een plaatsgebonden risico van 10-6. Dit betekent dat kwetsbare objecten niet binnen deze contour aanwezig mogen zijn of mogen komen. Het plangebied wordt door de ruime afstand niet beïnvloed door de buisleidingen. Dit aspect vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig ruimtelijk initiatief.

Transportroutes
De Rijksweg A58, het spoortraject Sloehaven-Roosendaal West en de Westerschelde liggen op ruime afstand van het plangebied (>1.500 meter). Het plangebied ligt niet binnen een risicocontour of invloedsgebied van één van deze transportroutes. Zij vormen dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Verder is ten zuiden van het plangebied, op circa 2 kilometer afstand, het spoortraject Sloehaven-Roosendaal West gelegen. Het traject beschikt niet over een PR10-6 contour (0 meter) of een plasbrandaandachtsgebied. Volgens het Advieskader Omgevingsveiligheid van de VRZ wordt het invloedsgebied afgekapt op 1.500 meter, waarmee het plangebied buiten het invloedsgebied ligt. Zorgvuldigheidshalve is voor deze bron ingegaan op de bestrijdbaarheid bij een ramp en de zelfredzaamheid van de bevolking (zie kopje: 'verantwoording groepsrisico').

Alle transportwaarden van het Basisnet en de gerealiseerde intensiteiten zijn weergegeven in de monitoringsrapportage basisnet spoor 2021. De gerealiseerde intensiteiten op het traject Sloehaven - Roosendaal West zijn bij geen enkele stof hoger dan de basisnetwaarde. De transportwaarden van het basisnet en de gerealiseerde intensiteiten zijn als volgt voor stof D4:

  • Sloehaven - Roosendaal West, transportwaarde basisnet: 300
  • Sloehaven - Roosendaal West, transportwaarde gerealiseerde intensiteit: 0

Verantwoording groepsrisico
Bestrijdbaarheid
Bestrijdbaarheid wil zeggen dat de hulpverleningsdiensten met de beschikbare voertuigen binnen de gestelde opkomsttijd ter plaatse zijn en de calamiteit ook kunnen beperken en bestrijden. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de bereikbaarheid en de beschikbare bluswatervoorzieningen. Het plangebied is goed bereikbaar door de brandweer waardoor in geval van werkzaamheden of calamiteiten het plangebied bereikbaar is. Het plangebied wordt primair ontsloten vanaf de Grintweg. Tevens wordt er een calamiteiten aansluiting aan de zuidzijde van het plangebied gerealiseerd welk ontsluit op de Molhoekseweg, deze weg is tevens bedoeld voor incidenteel ambulant verkeer (brandweer, politie en ambulace). De nieuwe buurt is dus altijd op twee plekken ontsloten. Dit is een calamiteitenverbinding en wordt zeer sporadisch gebruikt.

Beheersbaarheid
De gemeentelijke brandweer oefent volgens een oefenschema overeenkomstig de landelijke richtlijnen ‘leidraad oefenen’. In deze leidraad is ook het oefenen in geval van bijzondere risico’s een onderdeel. De brandweer is dus voldoende geoefend in het bestrijden van dergelijke situaties. De beheersbaarheid richt zich voor wat betreft externe veiligheid op de locatie waar de calamiteit plaatsvindt, dus bij de risicobronnen zelf. De risicobronnen bevinden zich buiten het plangebied. De beheersbaarheid bij de bron is hiermee niet relevant.

Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is de mate waarin de aanwezigen (bewoners, werkenden bezoekers) zich op eigen kracht in veiligheid kunnen brengen. Aspecten die de zelfredzaamheid beïnvloeden zijn:

  • Preventieve voorlichting/communicatie in de richting van gebruikers;
  • De planning van functies met gebruikers met een hoge dan wel een verminderde zelfredzaamheid;
  • Infrastructurele voorzieningen om de gevarenzone te ontvluchten, vluchtrichtingen e.d.,
  • Maatregelen voor het alarmeren en informeren van gebruikers;
  • Indien wenselijk en reëel mogelijkheden om bouwwerken via maatregelen beter te beveiligen, zoals de ventilatie van gebouwen af te sluiten, beter glas, nooduitgangen, etc..

Risicocommunicatie
In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid kan worden verbeterd door maatregelen zoals een waarschuwings- en alarmeringssysteem en risicocommunicatie (hoe te handelen bij een incident, gebaseerd op het eerder genoemde scenario). In geval van een calamiteit is het van levensbelang dat de aanwezigen tijdig gewaarschuwd worden. Vluchtroutes dienen zichtbaar en duidelijk te worden aangeduid. De invulling van de risicocommunicatie dient conform de Wet veiligheidsregio's door het bestuur van de Veiligheidsregio's uitgevoerd te worden. De Veiligheidsregio ondersteunt en adviseert de gemeenten hierin in voorbereiding op een alarmering bij rampen.

Advies Veiligheidsregio
De Veiligheidsregio is in het kader van vooroverleg gevraagd te reageren op het planvoornemen. De veiligheidsregio heeft de ontsluitingsprincipes beoordeeld en goed gekeurd.

De beoogde ontwikkeling ziet op de realisatie van maximaal 91 woningen ter vervanging van een bedrijfs- en sportlocatie. Er vindt derhalve een vermeerdering van het aantal personen in het plangebied. Er zijn er gelet op de behoorlijke afstanden tot de risicobronnen, de goede mogelijkheden tot vluchten en de meerzijdige aanrijdroutes voor hulpdiensten, geen belemmeringen op voorhand voorzien. In bijlage 14 is het Advies van de Veiligheidsregio Zeeland ingevoegd.

4.5.3 Conclusie

Het aspect 'Externe veiligheid' vormt vooralsnog geen belemmering voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

4.6 Ecologie

4.6.1 Toetsingskader

De bescherming van de natuur is vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wnb geeft het wettelijke kader voor de bescherming van natuurgebieden en voor soortenbescherming. Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wnb ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en gebieden de uitvoering van het plan niet in de weg staan. De provincie is bevoegd gezag voor de toetsing van handelingen met mogelijke gevolgen voor beschermde dier- en plantensoorten (de soortenbeschermingsbepalingen) én voor Natura 2000- gebieden (de gebiedenbeschermingsbepalingen). Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, blijft het Rijk bevoegd gezag.

Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ook in dit kader zijn de provincies het bevoegd gezag.

Wettelijke gebiedsbescherming
De Wet natuurbescherming, heeft voor wat betreft gebiedsbescherming, betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningplichtig.

Gebiedsbescherming vanuit provinciaal beleid
Conform artikel 1.12 van de Wet natuurbescherming dragen Gedeputeerde Staten in hun provincie zorg voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, genaamd 'Natuurnetwerk Nederland'. Zij wijzen daartoe in hun provincie gebieden aan die tot dit netwerk behoren. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. De planologische begrenzing en beschermingsregimes van het Natuurnetwerk loopt via het traject van de provinciale ruimtelijke structuurvisies en verordeningen. Daarnaast wordt binnen de provincie Utrecht ook de Groene contour beleidsmatig beschermd. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones met als doel natuurgebieden beter met elkaar en met het omringende agrarisch gebied te verbinden. Activiteiten in deze gebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten hebben op de wezenlijke kenmerken of waarden of als deze kunnen worden tegengegaan met mitigerende maatregelen.

Soortenbescherming
De Wnb onderscheidt beschermingsregimes voor soorten op grond van internationale verdragen, aangevuld met soorten die vanuit een nationaal oogpunt beschermd worden. Hierdoor zijn er in de Wnb drie verschillende verbodsartikelen per categorie soorten;

  • soorten van de Vogelrichtlijn (artikel 3.1);
  • soorten van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (artikel 3.5);
  • andere soorten (artikel 3.10).

Per beschermingsregime is aangegeven welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Volgens artikel 3.31 zijn de verboden, bedoeld in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10 niet van toepassing op handelingen die zijn beschreven in en aantoonbaar worden uitgevoerd overeenkomstig een door het Ministerie van Economische Zaken goedgekeurde gedragscode en die plaatsvinden in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, of ruimtelijke ontwikkeling of inrichting.

4.6.2 Onderzoek

Er is door adviesbureau E.C.O. Logisch een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De belangrijkste conclusies worden vermeld in deze paragraaf. Het gehele onderzoek is terug te vinden in bijlage 4.

Conclusies Quickscan
De bebouwing en de bomen bieden mogelijk verblijfplaatsen voor vleermuizen. De groenstructuren in het projectgebied bieden mogelijk verblijfplaatsen voor de bunzing, haas, hermelijn, rugstreeppad, waterspitsmuis en de wezel. Tevens is er mogelijk voortplantingswater van de rugstreeppad aanwezig. In het projectgebied zijn mogelijk standplaatsen voor de akkerboterbloem, akkerdoornzaad, brede wolfsmelk, groot spiegelklokje, kleine wolfsmelk, naakte lathyrus en de naaldenkervel aanwezig. In de bomen zijn mogelijk jaarrond beschermde nesten voor de boomvalk, buizerd, havik, ransuil en de sperwer. In het projectgebied kunnen mogelijk algemene amfibieën en zoogdieren voorkomen. Tevens kunnen nesten van algemene broedvogels worden verwacht in het projectgebied.

Potentieel aanwezige verblijfplaatsen van de bunzing, haas, hermelijn, rugstreeppad, waterspitsmuis, wezel en vleermuizen kunnen als gevolg van de werkzaamheden worden verstoord of vernield. Tevens kan het voortplantingswater van de rugstreeppad verloren gaan. Daarnaast kunnen standplaatsen van de akkerboterbloem, akkerdoornzaad, brede wolfsmelk, groot spiegelklokje, kleine wolfsmelk, naakte lathyrus en de naaldenkervel verloren gaan. Tevens kunnen jaarrond beschermde nesten verloren gaan en kunnen individuen worden gedood. Indien de werkzaamheden in het broedseizoen van vogels plaatsvinden, kunnen nestlocaties van algemene broedvogels worden vernietigd en individuen worden gedood.

Nadelige effecten als gevolg van de geplande ontwikkeling op Natura 2000-gebieden kunnen op voorhand niet worden uitgesloten. Doordat de geplande ontwikkeling mogelijk zal leiden tot een toename in stikstofemissie, is er een berekening van de stikstofdepositie met behulp van de "AERIUS Calculator" benodigd om uitsluitsel te geven of de werkzaamheden een effect hebben op Natura 2000-gebieden.

De bomen in het projectgebied vallen binnen de door de gemeenteraad vastgestelde bebouwde kom. Zodoende is toetsing aan de bepalingen uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van houtopstanden niet noodzakelijk.

Aanbevelingen
Er is aanvullend onderzoek naar de aanwezigheid van verblijfplaatsen van de bunzing, haas, hermelijn, rugstreeppad, waterspitsmuis, wezel en vleermuizen nodig alvorens men met de geplande ontwikkeling kan beginnen. Daarnaast dient onderzocht te worden of er voortplantingswater van de rugstreeppad aanwezig is in het projectgebied. Tevens is er aanvullend onderzoek nodig naar de aanwezigheid van standplaatsen van de akkerboterbloem, akkerdoornzaad, brede wolfsmelk, groot spiegelklokje, kleine wolfsmelk, naakte lathyrus en de naaldenkervel. Ten slotte dient de aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten in het projectgebied onderzocht te worden.

In tabel 6 zijn de uit te voeren onderzoeken en onderzoeksperiodes weergegeven. Indien aanvullende inventarisaties aantonen dat het projectgebied functies bevat voor beschermde soorten en verstoring niet voorkomen kan worden, dient een ontheffing van de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.07YeBPGrintweg23-va01_0018.png"  
Tabel 6: te verwachten beschermde soorten en aanbevolen inventarisaties  

Vervolgonderzoek
Uit de conclusie van de uitgevoerde QuickScan Flora en Fauna is geconcludeerd dat vervolgonderzoek naar vleermuizen dient te worden uitgevoerd. Naar aanleiding hiervan is vleermuizen onderzoek uitgevoerd in het seizoen van 2023, om verblijfplaatsen van vleermuizen vast te stellen dan wel met voldoende zekerheid uit te sluiten. Daarnaast is in het seizoen van 2023 onderzoek naar de aanwezigheid van marterachtigen, haas, jaarrond beschermde nesten, rugstreeppad, vaatplanten en waterspitsmuis uitgevoerd. De volledige rapportage is opgenomen in bijlage 15. Hieronder zijn de belangrijkste conclusies opgenomen.

De resultaten wijzen niet op de aanwezigheid van nesten van soorten die jaarrond beschermd zijn, marterachtigen, waterspitsmuis, vleermuizen, rugstreeppad of beschermde vaatplanten. Met betrekking tot deze soorten/soortgroepen hoeven geen vervolgstappen te worden genomen.

In het plangebied aan de Grintweg 23 de aanwezigheid van hazen en konijnen aangetroffen. De werkzaamheden omtrent de realisatie van een nieuwe woonwijk zijn ontheffingsplichtig. Hiervoor dient een ontheffing aangevraagd te worden bij het bevoegd gezag, in dit geval de Provincie Zeeland. Een ontheffingsaanvraag wordt vergezeld van een activiteitenplan. Hierin staat beschreven welke mitigerende en compenserende maatregelen worden genomen, hoe de gunstige staat van instandhouding geborgd wordt, welk in het wet genoemd belang gebruikt wordt en welke alternatieven overwogen zijn.

Daarnaast dienen de volgende maatregelen in acht te worden genomen:

  • De kap van het opgaand groen dient buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd. Het broedseizoen loopt globaal van half maart t/m half augustus;
  • Met betrekking tot de zorgplicht dienen eventueel aangetroffen dieren tijdens de werkzaamheden de kans te krijgen om het plangebied zelfstandig te verlaten. Bij soorten als egel en gewone pad kunnen de dieren met beleid verplaatst worden naar een veilige plek buiten het plangebied.

Planambities Natuur en biodiversiteit
Voor wat betreft natuur en biodiversiteit in deze planontwikkeling wordt een koppeling gemaakt met de natuurwaarden die reeds aanwezig zijn in de Moer. Zo maken we met deze ontwikkeling de het natuurgebied van de Yerseke Moer meer robuust. Zo worden graslanden uitgevoerd als kruidenrijke graslanden zodat verschillende kruiden en daarbij horende insecten en vogels een plek vinden. Ook wordt aangesloten bij het kleinschalige karakter van de kreekrug en worden kleinschalige landschapselementen toegevoegd waar vogels nestel- en schuilplekken vinden. Ook zitten hier bes- en vruchtdragende soorten bij die voedsel bieden aan vogels. In de poel centraal gelegen in de wijk vinden bovendien verschillende amfibie- en libellensoorten een aantrekkelijk leefgebied.

4.6.3 Conclusie

Naar aanleiding van het uitgevoerde vervolgonderzoek is gebleken dat er geen nesten van soorten die jaarrond beschermd zijn aanwezig zijn op het plangebied van de volgende (dier)soorten: marterachtigen, waterspitsmuis, vleermuizen, rugstreeppad of beschermde vaatplanten. Echter is er wel aanwezigheid aangetoond van hazen en konijnen. Voor de hazen en konijnen dient een flora- en fauna-vergunning te worden aangevraagd bij het bevoegd gezag. Het verkrijgen van de vergunning wordt haalbaar geacht. Er zijn voldoende gronden beschikbaar voor de mitigatie, onder andere ten westen van het plangebied, waardoor de staat van instandhouding kan worden gewaarborgd. Het aspect 'Ecologie' vormt naar verwachting geen belemmering voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

4.7 Bodem

4.7.1 Toetsingskader

In het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder d) is bepaald dat voor de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden moet worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bepaald of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden bepaald of nader onderzoek en eventueel saneringen noodzakelijk zijn. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. Derhalve is een bodemonderzoek conform de NEN 5740 richtlijnen noodzakelijk.

4.7.2 Onderzoek

Econsultancy heeft in opdracht van BRO een verkennend bodemonderzoek voor het voorliggend planinitiatief. De volledige rapportage is opgenomen in bijlage 5, hieronder zijn de belangrijkste conclusies opgenomen.

Het bodemonderzoek is uitgevoerd in het kader van de geplande bouw van woningen op de onderzoekslocatie. Verwacht wordt, dat er verspreid over de onderzoekslocatie gelijke gehalten aan PFAS voorkomen.

Uit het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem concludeert Econsultancy, dat atmosferische depositie de enige (beperkte) bron van PFAS-verontreiniging op de onderzoekslocatie is. Van atmosferische depositie is bekend, dat dit tot beperkt verhoogde PFAS-gehalten in bodem en water kan leiden.

De bodem bestaat voornamelijk uit zwak tot sterk siltige klei zwak zandhoudende klei. Onder de aangebrachte verharding bestaat de bovengrond voornamelijk uit matig fijn tot zeer grof zand. De bovengrond is plaatselijk zwak humeus. In de ondergrond is plaatselijk veen aangetroffen.

Deellocatie A
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "heterogeen verdacht, niet lijnvormig" dient te worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, bevestigd. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, adviseren wij nader bodemonderzoek uit te voeren ter plaatse van de sterke zinkverontreiniging ter plaatse van boring A38, de matige nikkel-, PAK en PCB-verontreiniging ter plaatse van boring A31A en de mogelijke PAK-verontreiniging ter plaatse van boring A4 en A43.

Op basis van de huidige onderzoeksresultaten wordt verwacht dat plaatselijk sprake zal zijn van enkele sterke puntverontreiniging met zink, nikkel, PAK en/of PCB. Dergelijke verontreinigingen kunnen eenvoudig gesaneerd worden middels een open ontgraving, danwel het aanbrengen van een isolatielaag (leeflaag of duurzame verhardingsverharding). Gelet op het voorgaande wordt daarom niet verwacht dat de aangetoonde bodemkwaliteit een milieugygiënisch belemmering zal vormen voor de haalbaarheid van het beoogde plan (inclusief deellocatie B).

Deellocatie B
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht, niet lijnvormig" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygienische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging.

Algemeen
Er zijn op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten. Econsultancy acht een onderzoek asbest in bodem/puin conform de NEN 5707/5897 dan ook niet noodzakelijk.

Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het 'Handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie' of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing.

Waterbodemonderzoek 
Voorafgaand aan de demping van (delen van) de sloten adviseert Econsultancy om een verkennend waterbodemonderzoek uit te voeren. Dit onderzoek is door Econsultancy uitgevoerd in het kader van de herinrichting van het terrein. De volledige onderzoeksrapportage is opgenomen in bijlage 16 van deze plantoelichting.

Het watertype van de onderzoekslocatie betreft "lintvormig water". Op basis van het vooronderzoek is de onderzoekslocatie onderzocht conform de onderzoeksinspanning "lintvormig water, normale onderzoeksinspanning".

Tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden bevond de waterbodem zich op een diepte variërend van circa 0,1 tot 0,4 m -waterspiegel. De waterbodem bestaat uit een sliblaag met een dikte variërend van circa 0,1 tot 0,7 m. Ter plaatse van deellocatie C1 t/m C10 en C11 t/m C20 bestaat de waterbodem voornamelijk uit klei.

Ter plaatse van deellocatie C21 t/m C30 is een asbestverdachte plaat aangetroffen op de oever van de sloot. Het slib en de waterbodem is over de gehele onderzoekslocatie licht verontreinigd met molybdeen. Getoetst aan het Besluit bodemkwaliteit (generiek kader) voldoet het slib voor toepassing op de landbodem aan de functieklasse wonen en voor de toepassing onder water aan klasse AW. Uit de msPAF toetsing blijkt dat het slib kan worden verspreid over de aangrenzende percelen. Aangezien het asbesthoudende plaatmateriaal zich op de oever bevond, en er in de waterbodem geen asbestverdachte bijmengingen zijn waargenomen ziet Econsultancy geen belemmering voor de herinrichting van het terrein.

Met het onderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit van de waterbodem ter plaatse van de onderzoekslocatie vastgesteld. Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er géén reden voor een aanvullend waterbodemonderzoek voorafgaand aan de geplande herinrichting. Voor de toepassing van eventueel vrijkomend waterbodemmateriaal zijn mogelijk de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing.

4.7.3 Conclusie

Het aspect 'Bodem' geen belemmering voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

4.8 Water

4.8.1 Toetsingskader

Waterkansenkaarten provincie Zeeland
In het kader van de afstemming met de ruimtelijke ordening zijn in het Omgevingsplan van de provincie Zeeland waterkansenkaarten opgesteld voor onder andere stedelijke functies. Aan deze kaart zijn voor het plangebied de volgende gegevens te ontlenen:

  • Het bodemtype van het plangebied bestaat deels uit stad/overig en deels uit zware schor.
  • Het plangebied valt grotendeels niet onder 'aandachtsgebieden waterhuishouding' behalve voor de noordwesthoek.
  • Op het plangebied zijn met betrekking tot 'infiltratiemogelijkheden Stedelijk gebied' geen mogelijkheden tot infiltratie.
  • Het plangebied is sterk zettingsgevoelig.
  • Het plangebied staat niet onder invloed van zoute kwel.

Waterschap Scheldestromen - Waterbeheerplan 2022-2027
Het Waterschapsbeheerprogramma laat zien welke doelen Scheldestromen de komende periode nastreeft, welke ontwikkelingen daarop van invloed zijn en hoe ze daarmee om zal gaan. Dit alles in relatie tot de systemen die Scheldestromen de afgelopen decennia heeft opgebouwd om veiligheid, gebruik en de kwaliteit van de leefomgeving te waarborgen.

Scheldestromen zorgt ervoor dat iedereen in Zeeland veilig kan wonen, werken en recreëren achter sterke dijken en duinen - en dat de wegen in het buitengebied goed onderhouden en veilig zijn. Sterke dijken en duinen zijn het handelsmerk van Scheldestromen. Als beheerder van de meeste dijken en duinen in Zeeland (bijna 500 km) is hoogwaterveiligheid voor Scheldestromen topprioriteit. Wind en water zorgen ervoor dat de dijken en duinen heel wat te verduren krijgen. Daarom houdt het waterschap ze nauwlettend in de gaten en onderneemt waar nodig actie. In de vijftien rioolwaterzuiveringen die Scheldestromen bedient, wordt 24 uur per dag het afvalwater gezuiverd. Met de nieuwste technieken en met oog voor duurzaamheid en energiebesparing. Een bijzondere taak bij Scheldestromen is het beheer van wegen in – voornamelijk - het landelijk gebied van Zeeland. Dit type wegbeheer ligt elders in het land meestal bij de gemeenten, maar in Zeeland is een andere keuze gemaakt. Scheldestromen zorgt voor circa 4.000 kilometer aan waterschapswegen.

Zeeland heeft zich ontworsteld aan het water, het is een prachtig gebied, met grote landschappelijke, ecologische en economische waarden, maar ook kwetsbaar voor klimaatverandering en het is dunbevolkt. Dit is terug te zien bij het waterschap; een naar verhouding kleine organisatie met een klein ‘belastinggebied’ dat staat voor grote opgaven. Scheldestromen blijft het beheergebied beschermen tegen wateroverlast, beheert het oppervlaktewater, zuivert afvalwater en beheert wegen en wegbeplanting. De traditionele kerntaken van het waterschap, waarbij de juiste keuzes gemaakt moeten worden om deze ook in de toekomst te kunnen vervullen. Want die toekomst verandert; klimaat, maatschappij en economie zijn volop in beweging. Dat leidt tot extra opgaven, waar het waterschap zich toe moet verhouden en strategische doelen voor moet stellen. Het waterschap kent onder andere de volgende taken en doelstellingen:

Waterkeringen
Zorgen voor een veilige woon- en werkomgeving is één van de belangrijkste taken. Eind 2022 zijn de primaire waterkeringen beoordeeld op de actuele vastgestelde normen én vertaalt het waterschap de uitkomsten van deze onderzoeken naar verbeteropgaven daar waar dat nodig is.

Watersystemen
De effecten van klimaatverandering vragen om een robuust watersysteem en daarom investeert het waterschap de komende jaren flink om het Zeeuwse watersysteem op orde te brengen en te houden.

Afvalwaterketen
Het is het waterschap haar ambitie om een robuuste en toekomstbestendige afvalwaterketen met een kwalitatief goede infrastructuur te behouden. Samenwerking met gemeenten en een op te stellen afwegingskader voor kosten-baten-risico’s vormen daarin een belangrijk vertrekpunt. Om de waterkwaliteitsdoelstellingen te halen, voert het waterschap bij diverse zuiveringsinstallaties aanpassingen uit. Deze zijn nodig om de emissie van stikstof in het effluent te verlagen.

Wegen
Een goede en veilige bereikbaarheid van het Zeeuwse buitengebied is essentieel. Het waterschap gaat zich met name toeleggen op het beheer van de 60 km-wegen en de huidige voet- en fietspaden. Dat is het overgrote deel van het areaal.

Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan
Op 12 januari 2022 is het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) 2022-2026 vastgesteld. Het verbreed GRP Reimerswaal geeft het beleid van de gemeente Reimerswaal weer op het gebied van de rioleringszorg (afvalwater en hemelwater) en haar gemeentelijke zorgtaken ten aanzien van grondwater.
In het verbreed GRP is de volgende visie geformuleerd: "Het hebben en houden van een duurzaam, veilig, gezond en toekomstbestendig (grond)-water- en rioleringssysteem in zowel het bebouwde gebied als het buitengebied van de gemeente".

Uit de visie van dit verbreed GRP blijkt dat de gemeente Reimerswaal streeft naar een duurzaam en toekomstbestendig water- en rioleringssysteem. Ofwel: een leefbare omgeving waarin de negatieve gevolgen van de verandering van het klimaat zoveel mogelijk beperkt worden. Het beperken van deze negatieve gevolgen en het vroegtijdig inspelen hierop wordt aangeduid met de term ‘klimaatadaptatie’. Klimaatadaptief handelen vraag niet alleen aandacht voor de aard van de maatregelen (het type maatregel), maar vraagt ook om voldoende fysieke ruimte in een gebied (boven- en ondergronds) en afstemming tussen verschillende gemeentelijke disciplines, externe organisaties en burgers en bedrijven. Klimaatadaptatie is voor de gemeente Reimerswaal een leidend principe in de voorliggende planperiode.

Bij projectmatige nieuwbouw worden de voorzieningen voor de afvoer van afvalwater en hemelwater (bijvoorbeeld uitleggers naar de hoofdriolering) en eventueel voor grondwater aangelegd bij het bouwrijpmaken van de locatie. De kosten hiervoor worden opgenomen in de exploitatieopzet en verrekend met de grondeigenaar en/of ontwikkelaar. Dit kan bijvoorbeeld via een anterieure overeenkomst, maar ook via de aanvraag van een nieuwe rioolaansluiting. Alle nieuwbouw- en herstructureringsprojecten worden toekomstbestendig uitgevoerd, waarbij het scheiden van afvalwater en hemelwater (ontvlechten) de norm is. Voor de aanleg van de voorzieningen wordt een (riool)ontwerp gemaakt volgens de dan geldende eisen, waarbij de insteek is om een klimaatbestendige openbare ruimte te realiseren en regenwater zoveel mogelijk ter plaatse te verwerken. In verband met de voorkeur om regenwater op particuliere terreinen op te vangen, is het belangrijk dat dit ook fysiek mogelijk wordt gemaakt.

4.8.2 Onderzoek

Er hebben reeds twee overleggen plaatsgevonden tussen de ontwikkelaar en het waterschap. De uitkomsten van deze overleggen zijn verwerkt in de watertoets.

Watertoets
Door onderzoeksbureau Econsultancy is een watertoets opgesteld. De volledige watertoets is opgenomen als bijlage 6. Hieronder is een samenvatting en conclusie opgenomen.

Hoogteligging
Volgens het Actueel Hoogtebestand van Nederland, wordt het maaiveld gekenmerkt door een hoogteverloop in westelijke richting van ca. 0,05 m +NAP in het meest oostelijke deel van de planlocatie tot ca. 1,10 m -NAP in het noordwesten van de planlocatie.

Bodemopbouw
De originele bodem bestaat, volgens de bodemkaart van Nederland, uit een kalkrijke poldervaaggrond (Mn25A), die volgens de Stichting voor Bodemkartering voornamelijk is opgebouwd uit zware zavel. Op basis van diverse boorprofielen uit het archief van TNO3 blijkt dat de bovengrond nabij de planlocatie te zijn opgebouwd uit klei. Lokaal kunnen tussen de 1,5 m -mv en 3,5 m -mv veenlagen voorkomen.

Grondwater
Veranderingen in de grondwaterstand (stijghoogte) worden voornamelijk veroorzaakt door neerslag en verdamping, maar ook door ingrepen in de waterhuishouding. Op basis van de gegevens van de Klimaateffectatlas is de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) gelegen op ca. 0,4 tot 0,8 m -mv. De planlocatie ligt niet in een grondwaterbeschermings-, grondwaterwin-, attentiegebied of boringsvrijezone.

Peilbeheer
Binnen het planlocatie is het oppervlaktewater peil beheerst. De hoogte van het freatisch grondwater wordt in een dergelijke situatie bepaald door de opbolling tussen het aanwezige oppervlaktewater. De planlocatie is gelegen binnen het peilgebied GPG 1081, waarbinnen een vast peil geldt van 2,5 m -NAP.

Oppervlaktewater
Op de leggerkaart van waterschap Scheldestromen zijn de in de directe omgeving van de planlocatie gelegen oppervlaktewateren weergegeven. Centraal op de planlocatie is een tertiaire watergang gelegen. Daarnaast zijn rondom de planlocatie enkele secundaire en tertiaire watergangen gelegen. Men is voornemens om de tertiaire watergangen te verleggen. In overleg met het waterschap is besproken dat de berging in de watergangen niet zal afnemen ten opzichte van de oorspronkelijk situatie. Hierbij dient rekening gehouden te worden met een onderhoudsstrook van 5 meter vanaf insteek, een talud van 1:2 n een bodembreedte van 0,50 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.07YeBPGrintweg23-va01_0019.png"  
Figuur 17: Uitsnede legger oppervlaktewater waterschap Schelderstromen.  

Waterveiligheid
Uit het raadplegen van de kaarten is te zien dat de planlocatie plaatselijk gevoelig is voor wateroverlast bij extreme neerslag. Met name het zuidoostelijke deel van de planlocatie is gevoelig voor wateroverlast bij extreme neerslag.

Ontwatering en drooglegging
Het huidige maaiveld is gemiddeld gelegen op een hoogte van ca. 0,75 m -NAP. De GHG is ingeschat op 0,4 m - mv tot 0,8 m -mv. De ontwatering is ten aanzien van het huidige maaiveldniveau (deels) onvoldoende. Om te kunnen voldoen aan de ontwatering zal het terrein (deels) opgehoogd worden. Daarnaast is de planlocatie gelegen het peilgebied GPG1081. De drooglegging bedraagt, uitgaande van een vastpeil van 2,5 m -NAP, 1,75 m. Om instroming van hemelwater vanuit de omgeving te voorkomen wordt geadviseerd om de toekomstige bouwpeilen minimaal 20 cm hoger aan te leggen dan het naastgelegen wegpeil.

Riolering en leidingen
Aan de zijde van de Grintweg bevindt zich een gemengd rioolstelsel. Binnen de planlocatie is een afvalwatertransportleiding gelegen, zie figuur 18. Deze leiding (AC rond 500) uit 1976 is erg kwetsbaar voor zettingen en trillingen, dit heeft geresulteerd in een ontkoppeling en buiten gebruik stelling van deze leiding. Bij riooltransportleidingen dient een zakelijk recht strook van 7 m breed in acht genomen te worden (3,5 m aan weerszijde gemeten vanuit het hart van de leiding). Voor de voortzetting van het bestemmingsplanproces dient contact opgenomen te worden met het waterschap. Daarnaast is binnen de planlocatie een waterleiding van Evides gelegen. Een waterleiding van Evides met een beschermingszone van 2,5 meter aan weerszijden van de leiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.07YeBPGrintweg23-va01_0020.png"  
Figuur 18: Ligging afvalwatertransportleiding (Bron: PDOK)  

Deze leidingen met bijbehorende beschermingszones zijn op de verbeelding aangeduid en in de planregels zijn voorschriften met vergunningsplicht voor de uitvoering van werken en werkzaamheden opgenomen ter bescherming van de leiding. De waterleiding is gedeeltelijk gelegen op de beoogde woonpercelen. Gezien het benodigde onderhoud en bereikbaarheid van deze leidingen voor onderhoudsdiensten zijn gesprekken gevoerd met Evides over eventuele verplaatsing van de waterleiding, de noodzaak van het verleggen van de leiding is aangekaart. In samenspraak met Evides is gekozen om het huidig aanwezige drinkwaterleidingtracé te verleggen. De drinkwaterleiding wordt verlegd naar de noordzijde van het plangebied. Zie figuur 19. Met de verlegging wordt voldaan aan de wens van Evides om het tracé grotendeels in publiek eigendom te hebben, hierdoor wordt het ook makkelijker om onderhoud te plegen. In onderstaande figuur is het mogelijke tracé ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.07YeBPGrintweg23-va01_0021.png"  
Figuur 19: Verleggen drinkwaterleidingtracé. Nieuwe situatie  

Verhard oppervlak
Ten opzichte van de huidige situatie zal ten aanzien van de ontwikkeling het verhard oppervlak toenemen met ca. 11.571 m2. Het verhard oppervlak in de toekomstige situatie bedraagt ca. 32.396 m2. Deze gegevens zijn op basis van een grove inschatting bepaald.

Type verharding   Huidig m2   Toekomstige m2  
Bebouwing   ca. 5.967   -  
Perceelverhading*   -   ca. 23.807  
Terreinverharding   ca. 14.858   ca. 8.589  
Totaal   ca. 20.825   ca. 32.396  
* 75% van het netto perceeloppervlak  

Waterbergingsopgave
In de huidige situatie wordt het hemelwater via kolken op de omliggende watergangen afgevoerd. Op basis van de toename van het verhard oppervlak en de bergingseis (75 mm per m2 toename verhard oppervlak) bedraagt de waterbergingsopgave voor het planlocatie in totaal ca. 868 m3 (11.571 m2 x 75 mm).

Waterhuishouding
Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken worden diverse watergangen binnen de planlocatie gedempt (OAF102437, OAF1976 (ged.), OAF1906 (ged.). In bijlage 4 van de rapportage zijn de te dempen watergangen weergegeven. Voor het dempen van de watergang wordt bij het waterschap een vergunning aangevraagd. Daarnaast wordt in het westelijk deel van de planlocatie een duiker (KDU74337) verwijderd. Deze duiker wordt vervangen door een open watergang met enkel een duiker onder de ontsluitingsweg. Ter compensatie van de gedempte watergangen worden nieuwe watergangen gerealiseerd. De nieuwe watergangen centraal gelegen binnen de planlocatie worden gebruikt als tijdelijke waterbergingsvoorziening en worden verbonden met een overloop op de (secundaire) watergangen. Voor het afvoeren van hemelwater op het oppervlaktewater wordt een vergunning aangevraagd. De nieuwe watergangen worden aangelegd met een onderhoudsstrook van 5 meter vanaf insteek, een talud van 1:2 en een bodembreedte van 0,50 meter. Daarnaast wordt door middel van het aanleggen van nieuwe duikers de ontsluiting in de toekomstige situatie mogelijk gemaakt.

Hemelwater
Water wordt bij de verdere planuitwerking expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing genomen en op een duurzame wijze verwerkt. In de toekomstige situatie wordt het schone hemelwater gescheiden van het vuilwater, ingezameld en binnen de planlocatie verwerkt.

Men is voornemens om centraal op de onderzoekslocatie een groene corridor aan te leggen. Binnen deze groene corridor wordt hemelwater geborgen door middel van een "groene" bovengrondse voorziening, een wadi. Hierbij dient ervoor te worden gezorgd dat vanuit de voorziening de omgeving niet kan inunderen. Het hanteren van overloop met afvoer naar het oppervlaktewater is noodzakelijk.

Binnen de planlocatie worden nieuwe watergangen gerealiseerd. Deze watergangen worden gebruikt als tijdelijke waterbergingsvoorzieningen en worden verbonden met een overloop op de secundaire watergangen. Deze watergangen zijn in principe drooglopend en worden aangelegd met een onderhoudsstrook van 5 meter vanaf insteek, een talud van 1:2 en een bodembreedte van 0,50 meter.

Riolering
Voor de berekening van het toekomstige aanbod en eventuele toename hierin, is voor de berekening uitgegaan van een gemiddeld verbruik van 120 liter per dag geproduceerd per IE. Per woning wordt uitgegaan van een gemiddelde woningbezetting van 2,5 bewoners. Dit betekent dat er dus 2,5 x 120 liter = 300 liter per dag per woning wordt geloosd. Conform het planontwerp zullen er maximaal 91 woningen worden gerealiseerd. Dit komt overeen met een aanbod c.q. toename van ca. 27 m³/dag. De berekening is gebaseerd op basis van aannames en betreft derhalve een indicatie van hoeveelheden. Het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) zal in de toekomstige situatie worden aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel in de omgeving. De mogelijkheden en wijze van aansluiting zal in overleg met de gemeente besproken moeten worden.

4.8.3 Conclusie

Het aspect 'Water' vormt naar verwachting geen belemmering voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

4.9.1 Toetsingskader

De bescherming van archeologisch erfgoed in Nederland is vastgelegd in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden. De Erfgoedwet is in de plaats gekomen van zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988. Onderdelen van de Monumentenwet die van toepassing waren op de fysieke leefomgeving gaan naar de Omgevingswet die in 2023 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is daartoe in de Erfgoedwet voor de periode tot inwerkingtreding van de Omgevingswet een overgangsregeling opgenomen.

De basis van de bescherming van archeologisch erfgoed in de Erfgoedwet is het verdrag van Valletta (ook wel het verdrag van Malta). De bescherming heeft als doel om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk in situ, dus in de grond, te behouden. Dankzij het principe van “de verstoorder betaalt” uit het verdrag van Valletta worden meer archeologische resten in situ behouden.

Indien ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden dient te worden beoordeeld of archeologische waarden in het geding raken.

In de Erfgoedwet is een raamwerk gegeven dat regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten om moeten gaan met het aspect archeologie en cultuurhistorie in ruimtelijke plannen. De uitgangspunten van de Erfgoedwet zijn als volgt:

  • De archeologische waarden dienen zoveel mogelijk in de bodem te worden bewaard.
  • Er dient vroeg in het proces van de ruimtelijke ordening al rekening te worden gehouden met het aspect archeologie.
  • Beschrijving op te nemen van de wijze waarop rekening gehouden is met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden.

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

4.9.2 Onderzoek

Archeologie
Door onderzoeksbureau Econsultancy is een archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd. De belangrijkste conclusies worden vermeld in deze paragraaf. Het gehele onderzoek is terug te vinden in bijlage 7.

Bureauonderzoek
Uit het bureauonderzoek is gebleken dat er meerdere potentiële archeologische niveaus in het plangebied aanwezig zijn (top van de Wormerafzettingen, top van het Hollandveen, de top van de Kreekrakafzettingen en top van de Walcheren getijdenafzettingen). Om de archeologische verwachting te toetsen is daarom een vervolgonderzoek uitgevoerd in de vorm van een inventariserend veldonderzoek, verkennende fase, door middel van boringen. Dit onderzoek heeft tot doel om de landschappelijke opbouw en de mate van verstoring voor het plangebied vast te stellen en hiermee de archeologische verwachting voor het plangebied te bepalen. In dit specifieke geval is met het verkennend booronderzoek vastgesteld of de bodem in het plangebied nog intact is en tot hoe diep eventueel bodemverstoring heeft plaatsgevonden.

Veldonderzoek
Het veldonderzoek heeft uitgewezen dat de bodemopbouw in het plangebied bestaat uit een 10 tot 90 cm dikke bouw voor of opgebracht pakket op middeleeuwse getijdenafzettingen van het Laagpakket van Walcheren (Formatie van Naaldwijk). Het pakket getijdenafzettingen heeft een dikte van 45 tot 250 cm en bestaat uit klei en siltig zand. Onder de getijdenafzettingen is veen aangetroffen op Wormer-afzettingen. De top van het veen hieronder ligt tussen 115 en 300 cm -mv (-1,65 en -3,70 m NAP; kaart 13). De top van de Wormer-afzettingen ligt tussen 240 en 360 cm -mv (-2,35 en -4,17 m NAP). In delen van het plangebied is in de Middeleeuwen het veen afgestoken voor de winning van zout. Vermoedelijk is er in de Vroege Middeleeuwen een kleidek op het veen afgezet, dat eerst is afgegraven voordat het veen is gestoken. Dit pakket is niet in het gehele plangebied aanwezig, er heeft dus in delen van het plangebied moernering plaatsgevonden. Er is in de boringen geen onderscheid te maken tussen vroegmiddeleeuwse en laatmiddeleeuwse Walcheren-afzettingen, terwijl er waarschijnlijk wel in beide perioden getijdenafzettingen zijn afgezet. Het is namelijk onwaarschijnlijk dat men het meters dikke zand- en kleipakket heeft afgegraven om bij het veen te komen voor de moernering hiervan. Daarbij is het maaiveld naar aanleiding van de moernering gedaald, waardoor de zee in het gebied ten oosten van het plangebied is binnengedrongen tijdens de Sint Felixvloed in 1530. Hoogstwaarschijnlijk is het plangebied ook overstroomd geraakt. In de top van de Wormer-afzettingen, Hollandveen en Walcheren-afzettingen zijn geen aanwijzingen aangetroffen die duiden op bewoning. De top van de Wormer-afzettingen gaat geleidelijk over in het bovenliggende veen, de top van het veen is in de meeste gevallen niet veraard en alleen in delen van het plangebied (licht) geoxideerd. De geoxideerde top lijkt door bemaling te zijn veroorzaakt, af te leiden uit de roestvlekken in het kleipakket op het veen. Daarnaast zijn er geen archeologische indicatoren in de top van het veen aantroffen, zoals houtskool of aardewerk. In de top van de middeleeuwse getijdenafzettingen is geen bodem aanwezig. Kreekrakafzettingen zijn waarschijnlijk in een aantal boringen direct op het veen aangetroffen in de vorm van humeuze kleilagen.

Het is echter niet met zekerheid te zeggen of het gaat om afzettingen van de Kreekrak Formatie, omdat de afzettingen lastig te onderscheiden zijn van afzettingen van het Laagpakket van Walcheren en deze ook afwisselend voorkomen met of lateraal en verticaal kunnen overgaan in het Laagpakket van Walcheren. In deze humeuze kleilagen zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen en wanneer dit Kreekrak-afzettingen betreffen zijn het kom- en verlandingsafzettingen afgezet vanuit de paleo-Schelde en geen oeverafzettingen. De verwachting voor de Kreekrak-afzettingen kan daarom naar laag worden bijgesteld. Geconcludeerd wordt dat de archeologische verwachting voor de Late Ijzertijd – Vroege Romeinse tijd naar laag kan worden bijgesteld voor de top van het veen. De verwachting voor het Laat-Neolithicum en Late Middeleeuwen – Nieuwe tijd blijft laag en de verwachting voor de Midden-Romeinse tijd – Vroege Middeleeuwen kan ook naar laag bijgesteld worden, omdat er geen oeverwallen van het Kreekrak-systeem (Kreekrak Formatie) in het plangebied zijn aangetroffen. Resten uit de Midden-Romeinse tijd – Vroege Middeleeuwen zouden daarom verwacht worden in de top van de kom- en verlandingsafzettingen van de Kreekrak Formatie en getijdenafzettingen van het Laagpakket van Walcheren. Doordat kom- en verlandingsafzettingen ongeschikt zijn voor bewoning en omdat er in de top van de Walcherenafzettingen geen bodem is aangetroffen is de verwachting voor deze niveaus ook laag.

Samenvattende conclusie en doorwerking
Uit het vooronderzoek is gebleken dat er in de top van de het Wormer Laagpakket, in de top van het Hollandveen, in de top van de Kreekrak Formatie en in de top van het Walcheren Laagpakket geen archeologische resten worden verwacht.

Econsultancy adviseert om het plangebied daarom vrij te geven voor de geplande werkzaamheden en mede op basis van dit advies, zal het bevoegd gezag een selectiebesluit nemen. De archeologische dubbelbestemming komt hiermee te vervallen.

Ondanks dat het gebied door de gemeente Reimerswaal wordt vrijgegeven voor bodemroerende werkzaamheden, blijft er volgens artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016 een meldingsplicht bestaan. Eventuele archeologische resten die bij werkzaamheden worden aangetroffen moeten worden gemeld bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

Cultuurhistorie
Het besluitgebied kent zelf geen cultuurhistorische objecten volgens de informatiekaart 'Cultuurhistorie' van de provincie Zeeland. Wel is op de kaart de Zweedijkseweg ten noorden van het plangebied als een lokale dijk gemarkeerd die waarschijnlijk in de 11e eeuw westelijk van de Yerseke kreekrug werd aangelegd. Het plangebied valt verder onder 'Historische polders van voor 1300' en onder het landschapstype 'Zeekleigebied oudland'. Al in de 11e en 12e eeuw was het oudland omdijkt. Het oorspronkelijke landschap van het oudland is tot op de dag van vandaag bewaard gebleven: de Kapelse en Yerseke Moer. Een landschap van Middeleeuwse oorsprong. Een open weidelandschap met een zeer kleinschalig verkavelingspatroon. De zandige kreekbeddingen werden gebruikt voor bewoning en landbouw. In het veen werd zout ontgonnen, ook wel moernering genoemd. De restanten daarvan zijn te herkennen in het 'hollebollige' landschap. De opbouw van het stedenbouwkundig plan (zie paragraaf 2.2) bouwt verder op de aanwezige landschappelijke structuren. Met onderhavige ontwikkeling worden cultuurhistorische waarden niet geschaad.

4.9.3 Conclusie

Het aspect 'Archeologie en Cultuurhistorie' vormt naar verwachting geen belemmering voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling. Na selectiebesluit zal de archeologische dubbelbestemming komen te vervallen.

4.10 Stikstof

4.10.1 Toetsingskader

Op grond van artikel 2.1 van de Wet natuurbescherming kunnen natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna, door de Minister worden aangewezen ter uitvoering van de Vogelricht-lijn- en/of Habitatrichtlijn, de zogeheten Natura 2000-gebieden. Bij de aanwijzing van een Natura 2000-gebied worden voor het gebied instandhoudingsdoelstellingen voor te beschermen soorten en/of habitats vastgesteld. Conform artikel 2.7 lid 2 van de Wet natuurbescherming is het verboden om projecten of andere handelingen te realiseren of te verrichten die, gelet op deze instandhoudingsdoelstelling van een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren, of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Verder geldt dat een plan, dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, door een bestuursorgaan pas vastgesteld kan worden indien een passende beoordeling is gemaakt (artikel 2.7 lid 1 Wet natuurbescherming).

Voor alle Natura 2000-gebieden geldt verder, op basis van artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming, een zorgplicht. Iedereen dient voldoen-de zorg in acht te nemen voor deze gebieden. Dit houdt onder meer in dat men negatieve gevolgen voor deze gebieden zoveel mogelijk beperkt door het nemen van alle maatregelen die redelijkerwijs kunnen worden verwacht. Uit de Memorie van Toelichting blijkt, dat de Wet natuurbescherming, buiten de zorgplicht, al voldoende instrumenten bevat om schadelijke handelingen in Natura 2000-gebieden te beperken. Deze zorgplicht is daarmee primair bedoeld om de eigen verantwoordelijkheid vast te leggen, die een ieder heeft voor een zorgvuldige omgang met de natuurwaarden in Natura 2000-gebieden.

4.10.2 Onderzoek

Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is "Yerseke en Kapelse Moer" op circa 350 meter afstand. Aangezien de voorgenomen ontwikkeling maximaal 91 woningen betreft, kan een significante toename aan stikstofdepositie tijdens de aanlegfase en gebruiksfase op omliggende Natura 2000-gebieden vanwege het planvoornemen niet op voor-hand worden uitgesloten. Derhalve is het uitvoeren van een stikstofdepositieberekening benodigd. Dit onderzoek is uitgevoerd en opgenomen in bijlage 8. Het onderzoek gaat zowel in op de gebruiksfase als de bouwfase.

Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat bij zowel de gebruiksfase als de bouwfase er na interne saldering geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/jaar. Er is sprake van een afname aan stikstofdepositie. Daarmee kunnen op voorhand negatieve effecten op Natura 2000-gebieden vanwege stikstofdepositie uitgesloten worden. Daarnaast betekent dit dus ook dat wanneer de bouwfase en gebruiksfase meer gefaseerd zal plaatsvinden, de depositie per jaar na interne saldering automatisch ook niet meer dan 0,00 mol/ha/jaar zal bedragen. Omdat significant negatieve gevolgen zijn uitgesloten, hoeft voor de ontwikkeling geen passende beoordeling opgesteld te worden. Omdat er van het project geen significant negatieve gevolgen te verwachten zijn, geldt ook geen vergunningplicht van de Wet natuurbescherming.

4.10.3 Conclusie

Het aspect 'Stikstof' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

4.11 Ontplofbare oorlogsresten

4.11.1 Toetsingskader

In de Tweede Wereldoorlog zijn in grote delen van Nederland verdedigingslinies aangelegd en hebben gevechtshandelingen plaats gevonden. Hierbij zijn mijnenvelden aangelegd en hebben beschietingen en bombardementen plaats gehad. Een onbekend aantal explosieven (verschoten en afgeworpen) is niet tot ontploffing gekomen en in de (water)bodem achtergebleven. Daarbij zijn na de oorlog veel ongebruikte explosieven gedumpt door ze te begraven of in het water te gooien. Deze explosieven hebben hun explosiekracht na al die tijd niet verloren. Ontplofbare Oorlogsresten (OO), voorheen ook wel Niet Gesprongen Conventionele Explosieven (NGCE), kunnen zich nog steeds in de grond en op de waterbodem bevinden. Bij werkzaamheden kunnen explosieven in de (water)bodem worden aangetroffen. Deze kunnen ongecontroleerd tot ontploffing komen. Door rondvliegende scherven, extreme hitte en de drukgolf kunnen mens en dier overlijden of gewond raken. De ernst van de (gezondheids)effecten is afhankelijk van het soort explosief, de toestand van het explosief, de afstand tot de explosie en de aard van de directe omgeving.

4.11.2 Onderzoek

Er is door Den Ouden Bodac B.V. een historisch vooronderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van Ontplofbare Oorlogsresten (OO) uitgevoerd ter plaatse van de Grintweg 23 te Yerseke. Dit onderzoek is als bijlage 11 bij de toelichting gevoegd. Uit het onderzoek volgt dat op basis van het geraadpleegde bronnenmateriaal er geen feitelijke indicaties gevonden zijn voor de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten binnen of rondom het onderzoeksgebied. Gedurende de oorlog hebben geen noemenswaardige oorlogshandelingen plaatsgevonden in en rondom het onderzoeksgebied. Er zijn echter wel berichtgevingen dat Duitse versterkingen, in de vorm van stellingen en verdedigingswerken, werden aangelegd in de omgeving van het onderzoeksgebied. Deze zijn aangelegd in de zomer van 1944, toen duidelijk werd dat de geallieerden de haven van Antwerpen wilden veroveren. De scheldemondingen waren cruciaal voor het gebruik van deze haven, waardoor de corridor in Zuid-Beveland veel tactische waarde kreeg. Zodoende zijn op luchtfoto’s van meerdere data stellingen in de buffer rondom het onderzoeksgebied waargenomen. Via Operatie Vitality, een aanval van de Canadese 2e Infanteriedivisie vanuit Bergen-op-Zoom/Woensdrecht, werd het schiereiland van Zuid-Beveland veroverd. Hoewel dit niet zonder slag of stoot ging zijn er geen aanwijzingen dat in het rondom het onderzoeksgebied is gevochten. De Duitsers trokken zich al snel terug richting het Noord-Zuid-Kanaal en later Middelburg en Vlissingen. Hierdoor zijn er geen aanwijzingen gevonden dat er nog mogelijk OO binnen het onderzoeksgebied bevinden. Derhalve is het hele onderzoeksgebied aangeduid als ’onverdacht’.

4.11.3 Conclusie

Het aspect 'ontplofbare oorlogsresten' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

4.12 M.e.r.-beoordeling

4.12.1 Toetsingskader

Gemeenten en provincies moeten ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een m.e.r.- procedure nodig is. Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) nodig.

4.12.2 Onderzoek

Met dit planvoornemen wordt woningbouw mogelijk gemaakt. Dit kan leiden tot een m.e.r.(beoordelings)-plicht. Of een m.e.r.-procedure of m.e.r-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst C en D van het Besluit m.e.r. overschrijdt.

De voorgenomen activiteit is niet opgenomen in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet aan te merken als een activiteit waarvoor een directe m.e.r.-plicht bestaat. De activiteit is wel opgenomen in onderdeel D (categorie D.11.2) van bijlage II van het Besluit m.e.r. De activiteit betreft een stedelijk ontwikkelingsproject, maar het valt onder de drempelwaarden die hier genoemd worden. Derhalve is uitsluitend een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde.

Om na te gaan of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden is in voorgaande paragrafen inzichtelijk gemaakt welke effecten het beoogde plan omvat. Het project betreft de realisatie van maximaal 91 nieuwe woningen met bijbehorende parkeer- en groenvoorzieningen. Naast het reguliere afval van de toekomstige bebouwing en functies zal verder geen sprake zijn van de productie van andere afvalstoffen. Er is met de realisatie van woningbouw bovendien geen sprake van een nieuwe risicobron.

Voor de volledige aanmeldnotitie m.e.r. is opgenomen in bijlage 9.

4.12.3 Conclusie

Gezien de bevindingen als beschreven in voorgaande paragrafen, en indien het plan wordt vergeleken met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit m.e.r., kan worden geconcludeerd dat er, rekening houdend met:

  • 1. de kenmerken van het project;
  • 2. de plaats van het project; en
  • 3. de kenmerken van het potentiële effect;

sprake is van een relatief minimale effecten. Bij elk plan is sprake van invloed op het milieu, maar deze is niet zodanig dat normen worden overschreden. De potentiële effecten van het plan, in relatie tot de kenmerken en de plaats van het plan, zijn dusdanig beperkt van aard en omvang dat deze geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg hebben die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemene opzet

Inleiding
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de juridische opzet van het bestemmingsplan als uitwerking van het wettelijke kader en het beleidskader in het juridische gedeelte van het bestemmingsplan, namelijk de verbeelding en regels. Het bestemmingsplan 'Grintweg 23' bestaat uit de volgende onderdelen:

De regels
Deze regels bevatten de bouw- en gebruiksregels binnen de verschillende bestemmingen. Daarnaast zijn bevoegdheden opgenomen om door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van het bestemmingsplan en zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen om het plan de benodigde flexibiliteit te geven.

De verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen en de waarden (zoals archeologische waarden) opgenomen die kenmerkend zijn voor het gebied. Voor de categorieën waarbij bebouwing voorkomt, zijn op de verbeelding tevens bouwvlakken en eventueel aanduidingen opgenomen over bijvoorbeeld de maximaal te bebouwen oppervlakte. In de desbetreffende regels wordt daarnaar verwezen. De verbeelding en de regels zijn niet los van elkaar te zien. Bij strijd gaan de regels voor op de verbeelding.

De opzet van het plan
Het bestemmingsplan is een juridisch plan dat bindend is voor de burgers en voor de overheid. In het plan zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen en tevens zijn er mogelijkheden opgenomen om door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van het bestemmingsplan. Deze verschillende regelingen bieden ruimte voor bepaalde ontwikkelingen, maar er kunnen geen directe rechten en/of plichten aan worden ontleend. Er zal altijd een belangenafweging plaatsvinden. Daarnaast geldt voor de wijzigingen een uitgestelde exploitatieplanplicht.

5.2 Verbeelding

Bestemmingen
Op de verbeelding zijn de diverse bestemmingen te onderscheiden. De bestemmingen zijn afgeleid uit het gebruik (de aanwezige functies) en de aan een gebied toegekende waarde. De bestemmingen vormen het zogenaamde casco van het plan, waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken.

Aanduidingen
We onderscheiden, bouwaanduidingen en maatvoeringsaanduidingen. Er zijn bouwaanduidingen op de verbeelding aangegeven. Deze aanduidingen geven bijvoorbeeld aan waar een hoofdgebouw kan worden gebouwd. De maatvoeringsaanduidingen die op de verbeelding zijn weergegeven, geven de verschillende maten aan met betrekking tot bouw- en goothoogte.

5.3 Regels

De systematiek van de regels
De systematiek van de regels kan worden samengevat aan de hand van de hoofdstukindeling.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels gaat in op de begripsomschrijvingen en de wijze van meten.
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels gaat in op de bestemmingen. Hierin wordt een regeling gegeven voor de functies die in het plangebied zijn toegestaan. Bepaald is welke vormen van gebruik en bouwwerken rechtstreeks (dus zonder voorafgaande wijziging, afwijking van het bestemmingsplan of omgevingsvergunning) zijn toegestaan.
  • In Hoofdstuk 3 Algemene regels zijn de algemene regels weergegeven die voor alle bestemmingen gelden (anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, etcetera).
  • In Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels zijn de overgangs- en slotbepalingen opgenomen.

Hierna worden de hoofdstukken nader toegelicht.

5.3.1 Hoofdstuk 1: inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat artikelen, die van belang zijn voor een juiste toepassing van deze regels.

Artikel 1 Begrippen
Deze geven een nadere uitleg van een aantal in de regels gehanteerde begrippen. Hierdoor wordt de eenduidigheid en daarmee de rechtszekerheid vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
Dit artikel bevat bepalingen die aangeven op welke wijze bepaalde zaken, zoals oppervlakte en inhoud van gebouwen, dienen te worden gemeten.

5.3.2 Hoofdstuk 2: bestemmingsregels

Opbouw bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bevat regels waarin bepalingen zijn opgenomen betreffende de bestemmingen en de aanduidingen. Bij de opzet van deze regels is een alfabetische volgorde gehanteerd alsmede een standaard volgorde zoals opgenomen in SVBP2012.

Bestemmingsomschrijving
In dit onderdeel wordt de materiële inhoud van de bestemming aangegeven. Dit houdt in:
de functies die binnen de bestemming ‘bij recht’ zijn toegestaan. De bestemmingsomschrijving vormt de eerste ‘toetssteen’ voor gebruiksvormen en ook voor bouwactiviteiten (past het beoogde gebruik van het gebouw in de bestemming). Beide zijn slechts toegestaan, voor zover zij zullen plaatsvinden binnen de opgenomen omschrijving.

Bouwregels
Dit onderdeel geeft aan welke bouwwerken mogen worden opgericht. Voorop staat dat slechts mag worden gebouwd ten behoeve van de voor de bestemming aangegeven bestemmingsomschrijving.

Afwijken van de bouwregels
De bevoegdheid tot afwijken van de bouwregels is in dit deel van de regels opgenomen.

Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel wordt ten opzichte van de bestemmingsomschrijving, specifiek bepaald welke functies al dan niet specifiek zijn toegestaan. Deze bepaling vormt een aanvulling op de Bestemmingsomschrijving.

Afwijken van de gebruiksregels
In dit deel van de regels is de bevoegdheid tot afwijken van de bestemmingsomschrijving en van de specifieke gebruiksregels opgenomen.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden Voor zover nodig zijn hierin de regels opgenomen voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, voorzien van uitzonderingsregels en criteria.

Wijzigingsregels
Enkele bestemmingen of locaties binnen een bestemming kunnen worden gewijzigd wat betreft gebruik of bouwmogelijkheden. De bevoegdheden staan in dit deel vermeld.

Artikel 3 Groen
De bestemming 'Groen' is opgenomen voor de belangrijke groenstroken en groenvoorzieningen in de wijk. In verband met de flexibiliteit zijn langzaamverkeersverbindingen en waterpartijen rechtstreeks toegestaan binnen deze bestemming. De aanleg van ontsluitingswegen (erftoegangswegen) en parkeervoorzieningen zijn uitdrukkelijk niet rechtstreeks toegestaan met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - calamiteitenroute'. Hier is tevens een calamiteitenroute en een route voor langzaam verkeer toegestaan.

Artikel 4 Verkeer
Voor de hoofdontsluiting van het beoogde woongebied is een verkeersbestemming opgenomen. Daarnaast is deze bestemming opgenomen aan de zuidoostkant ter plaatse van een stukje van de Molhoekseweg. Er zijn enkel bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde toegestaan. Tevens zijn waterlopen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding toegestaan.

Artikel 5 Water
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor aan en afvoer van water zoals waterpartijen, waterlopen, et cetera, en andere tot de bestemming behorende watervoorzieningen. Er mogen enkel overige bouwwerken worden opgericht. De bouwregels betreffen enkel de hoogtemaat.

Artikel 6 Woongebied
Gekozen is voor een relatief flexibele bestemming 'Woongebied' voor de overige gronden. Binnen deze bestemming zijn woningen (eventueel in combinatie met een beroep/bedrijf aan huis) toegestaan, evenals bijbehorende voorzieningen zoals erven, parkeervoorzieningen op eigen terrein, voetpaden, toegangs- en achterpaden, tuinen, water en groen. Ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' zijn tevens wegen, fietspaden, parkeerplaatsen en afvalverzamelplaatsen toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' zijn tevens voet- en fietspaden en overige verharding, parkeerplaatsen, afvalverzamelplaatsen en speelvoorzieningen toegestaan. Tot slot is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - calamiteitenroute' een calamiteitenroute toegestaan, evenals langzaam verkeersvoorzieningen.

Binnen de bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen (de woning), aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De toegestane woningtypologie is op de verbeelding aangegeven.

Aan de voornoemde functies zijn bouwregels verbonden. Ten aanzien van het hoofdgebouw zijn onder meer bepalingen opgenomen betreffende de goot- en de bouwhoogte. Ten aanzien van de aan- en uitbouwen en de bijgebouwen zijn onder meer regels opgenomen betreffende de goot- en de bouwhoogte en de dakhelling. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn bouwregels opgenomen betreffende de toegestane bouwhoogte.

Uit oogpunt van flexibiliteit zijn enkele afwijkingsbevoegdheden opgenomen. Daarnaast zijn er specifieke gebruiksregels opgenomen om aan-huis-gebonden beroepen en huisdierenverblijven onder voorwaarden mogelijk te maken.

Artikel 7 Leiding - Riool
Deze bestemming geldt ter plaatse van de rioolpersleiding en bijbehorende beschermingszone van 3,5 meter ter weerszijden van de leiding. Binnen deze zone is het verboden om zonder omgevingsvergunning werken en werkzaamheden uit te voeren die een mogelijk effect hebben op de leiding.

Artikel 8 Leiding - Water
Deze bestemming geldt ter plaatse van de water transportleiding en bijbehorende beschermingszone van 2,5 meter ter weerszijden van de leiding. Binnen deze zone is het verboden om zonder omgevingsvergunning werken en werkzaamheden uit te voeren die een mogelijk effect hebben op de leiding.

5.3.3 Hoofdstuk 3: algemene regels

Dit hoofdstuk bevat een aantal bepalingen die op de bestemmingen als bedoeld in hoofdstuk 2 van toepassing zijn. Het betreffen de volgende bepalingen.

Anti-dubbeltelregel
Hiermee wordt voorkomen dat gronden oneigenlijk worden gebruikt voor het optimaliseren van bouwmogelijkheden.

Algemene bouwregels
Bestaande maten (uitgezonderd van de overgangsregels), overschrijding van bouwgrenzen, percentages. Met de regels inzake bestaande maten wordt voorkomen dat (ondergeschikte) afwijkingen onder het overgangsrecht komen te vallen.

Algemene gebruiksregels
In deze regels is de parkeernorm opgenomen.

Algemene aanduidingsregels
In dit artikel is een regeling opgenomen, die geldt ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geur'.

Algemene afwijkingsregels
Dit artikel bevat enkele afwijkingsbevoegdheden voor algemene kleinschalige afwijkingen. Hieraan zijn voorwaarden gesteld.

Algemene wijzigingsregels
Dit artikel bevat de mogelijkheid om de bestemming ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1' onder voorwaarden te wijzigen in de bestemming 'Verkeer'.

5.3.4 Hoofdstuk 4: overgangs- en slotregels

Overgangsregels
De overgangsregels hebben tot doel de rechtstoestand te begeleiden van bouwwerken die gebouwd zijn of kunnen worden gebouwd en die afwijken van de bebouwingsbepalingen van het plan. Tevens is bepaald dat het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van het rechtskracht verkrijgen van het plan (rechtens) afwijkt van de in het onderhavige plan gegeven bestemming, kan worden voortgezet. Deze regels zijn opgenomen in het Bro en zijn op voorgeschreven wijze overgenomen.

Slotregel
Dit artikel geeft ten slotte aan dat de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald als het bestemmingsplan ‘Grintweg 23'.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting waarin de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan zijn neergelegd. Dit hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid, waarbij eerst de economische uitvoerbaarheid aan bod komt en vervolgens de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

6.1.1 Financieel economische haalbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het wijzigingsplan moet worden vastgesteld.

6.1.2 Kostenverhaal

Op grond van afdeling 6.4. van de Wro geldt voor de gemeente de verplichting tot kostenverhaal in de gevallen die zijn aangewezen in het Bro. Het Bro stelt kostenverhaal verplicht in geval er sprake is van een van de volgende bouwplannen:

  • 1. de bouw van één of meer woningen en andere hoofdgebouwen;
  • 2. de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² bruto-vloeroppervlakte of met één of meer woningen;
  • 3. de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • 4. de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bruto-vloeroppervlakte bedraagt;
  • 5. de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m² bruto-vloeroppervlakte.

De uitvoering van de ontwikkeling is volledig voor rekening en risico van een particuliere initiatiefnemer. Met deze initiatiefnemer heeft de gemeente een anterieure grondexploitatieovereenkomst gesloten zoals bedoeld in artikel 6.12 lid 2 Wro juncto artikel 6.24 Wro. Met die overeenkomst is verzekerd dat alle wettelijk te verhalen kosten die de gemeente maakt, worden verhaald op de initiatiefnemer. Eventuele kosten voor de inrichting en overige voorzieningen zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Op grond daarvan kan de gemeenteraad afzien van het vaststellen van een exploitatieplan, omdat het verhaal van de kosten anderszins is verzekerd.

De economische uitvoerbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Er zijn wettelijke eisen met betrekking tot de voorbereiding en totstandkoming van een bestemmingsplan. Artikel 3.8 Wro bepaalt dat op de voorbereiding van een bestemmingsplan de in afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geregelde uniforme openbare voorbereidingsprocedure (uov) van toepassing is. Dit houdt in dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Dientengevolge zijn de volgende stappen te onderscheiden:

  • Omgevingsdialoog;
  • Vooroverleg;
  • Inspraak;
  • Vaststellingsprocedure.
6.2.1 Omgevingsdialoog

Op drie momenten zijn er participatiebijeenkomsten georganiseerd, waarin de omgevingsdialoog is gefaciliteerd. Op 13 juli 2023, 30 januari 2024 en 23 mei 2024 hebben er participatiebijeenkomsten plaatsgevonden.

Bij de verschillende participatiebijeenkomsten waren circa 50 omwonenden aanwezig afkomstig van circa 45 adressen uit de directe omgeving (zie voor het gebied de bijlage). Vanuit de gemeente was zowel de verantwoordelijk wethouder als de gemeentelijk projectmanager aanwezig. Daarnaast waren de initiatiefnemer, de ontwikkelaar en de landschapsarchitect aanwezig.

De georganiseerde participatiebijeenkomsten hebben als doel gehad om de direct omwonenden en belanghebbenden op de hoogte te stellen van de planvorming, mee te laten denken in eventuele aandachtspunten en oog te hebben voor hun zorgen. De aanwezigen reageerden in het algemeen positief op het plan. Verschillenden aanwezigen gaven aan mogelijk interesse te hebben zelf te gaan wonen in het plan. Wel zijn er bijvoorbeeld zorgen geuit over overlast van verkeersbewegingen als gevolg van de nieuwe woonwijk. Het voorkomen van overlast zoals onder andere autolichten die in huis schijnen of sluipverkeer zijn genoemd.

Voor de gehele omgevingsdialoog en verslagen van de bijeenkomsten wordt verwezen naar bijlage 10.

6.2.2 Vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

6.2.3 Inspraak

De Wro zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze en aan wie de mogelijkheid wordt geboden hun mening kenbaar te maken. De gemeente Reimerswaal heeft in haar inspraakverordening bepaald dat een bestemmingsplan gedurende een periode van 4 weken ter inzage wordt gelegd voor inspraak.

Uitkomsten Inspraak en vooroverleg
Het voorontwerpbestemmingsplan 'Grintweg 23, Yerseke' met planidentificatienummer NL.IMRO.0703.07YeBPGrintweg23-vo01 heeft met bijbehorende stukken van 28 september 2023 tot en met 25 oktober 2023 ter visie gelegen op grond van de Inspraakverordening Reimerswaal.

Tijdens de termijn van terinzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan hebben ingezetenen van Reimerswaal en belanghebbenden de gelegenheid gehad schriftelijk of mondeling inspraakreacties naar voren te brengen. Er zijn 2 inspraakreacties ingediend en 1 pro forma reactie op de vermelde datum. De Nota inspraak en overleg is opgenomen in bijlage 12.

Gedurende het uitwerken van de ontwikkeling zijn er drie verschillende informatieavonden geweest om de bewoners te informeren en input te geven op het plan. Op basis van deze input is het plan meermaals gewijzigd om meer draagvlak te creëren. Als bijlage aan dit bestemmingsplan zijn de verslagen van de bewonersavonden toegevoegd.

6.2.4 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan vindt plaats conform artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Als onderdeel van deze procedure heeft het voorliggend bestemmingsplan gedurende een termijn van 6 weken (van 28 december 2023 tot en met 7 februari 2024) voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn twee zienswijzen ingediend. In bijlage 18 is de Nota Beantwoording Zienswijze opgenomen.

Naar aanleiding van de zienswijze is de ontsluitingswijze van de nieuwe woonwijk aangepast. Verder zijn er enkele ambtshalve wijzigingen doorgevoerd, mede naar aanleiding van gevoerde afstemmingsoverleggen met Evides, Waterschap Scheldestromen, Veiligheidsregio Zeeland en Omgevingsdienst Zeeland (RUD). Deze betreffen met name:

  • aanpassen plangebied, waarbij het noordwestelijke deel niet wordt herontwikkeld tot woongebied;
  • aanpassen maximaal aantal woningen van 100 naar 91 wooneenheden;
  • gewijzigde stedenbouwkundige planopzet en introductie gestapelde woningbouwtypen;
  • keuze voor een gewijzigd tracé voor de water transportleiding;
  • toevoegen aan te leggen watergang aan zuid- en zuidwestzijde plangebied;
  • verduidelijkingen in de toelichting en bijstellen onderzoeken op gewijzigde planopzet waar dit relevant is.

Tijdens en net na de periode van terinzagelegging zijn participatiesessies gehouden (30 januari 2024 en 23 mei 2024). Tijdens deze sessies zijn direct omwonenden en belanghebbenden op de hoogte gesteld van de planvorming en omdat – mede naar aanleiding van zienswijzen, maar ook door nieuwe gegevens en inzichten – de ontsluitingswijze en de planbegrenzing zijn aangepast – is dit vanuit zorgvuldigheidsoogpunt ook nader toegelicht en besproken.