direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Mortiere fase 9A
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0687.BPUMORF9A-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Om de ontwikkeling van een nieuwe woonwijk in Middelburg mogelijk te maken, heeft de gemeente Middelburg op 7 juli 2003 het bestemmingsplan Mortiere vastgesteld.

Op 25 juni 2013 is vervolgens bestemmingsplan 'Mortiere' vastgesteld en dit verving het bestemmingsplan Mortiere (2003) en alle vastgestelde uitwerkingsplannen. Actualisering was verplicht vanwege de actualiseringsopgave voor bestemmingsplannen iedere 10 jaar.

In dit actualiseringsplan is de 'Wonen - Uit te werken bestemming' voor het oostelijk en noordoostelijk deel van het woongebied opgenomen, omdat de concrete invulling van dit deel van de wijk nog niet duidelijk was. Binnen deze uit te werken bestemming mogen de woningtypes, zoals die opgenomen zijn in de bestemming Wonen, worden gebouwd. Maar gestapelde woningen mogen alleen worden gebouwd op locaties waar dit wordt aangegeven op de verbeelding.

Voor de 'Wonen - Uit te werken bestemming' wordt voor de bouw- en gebruiksregels en de afwijkingsmogelijkheden en nadere eisen aangesloten op de bestemming Wonen.

In het bestemmingsplan is de hoofdontsluiting in de regels bepaald (lusvormig) en om te voorkomen dat er in de toekomst een parkeerproblematiek ontstaat, zijn in de uitwerkingsregels parkeernormen opgenomen.

Dit uitwerkingsplan heeft betrekking op het plangebied aangeduid in de afbeelding in paragraaf 1.2. Middels dit plan wordt voldaan aan de plicht om het gebied nader uit te werken, conform het bepaalde in het bestemmingsplan 'Mortiere' (d.d. 25 juni 2013). De uitwerking maakt het mogelijk om binnen het plangebied grondgebonden woningen te realiseren.

1.2 Ligging uitwerkingsgebied

Het plangebied is gelegen binnen de wijk Mortiere in de gemeente Middelburg. Het plangebied ligt ten noordoosten van het centrale park.

Op onderstaande afbeelding is het plangebied van het bestemmingsplan 'Mortiere' aangegeven (in lichtrood) en de ligging van het uitwerkingsplan Mortiere fase 9A daarbinnen (in geel).

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPUMORF9A-VG01_0001.png"

Afbeelding; ligging plangebied

1.3 Vigerende regelingen

Het vigerende bestemmingsplan is getiteld 'Mortiere', en is vastgesteld op 25 juni 2013. Binnen dit bestemmingsplan heeft het plangebied de 'Wonen - Uit te werken bestemming'. Een toetsing aan de uitwerkingsregels vindt plaats in Hoofdstuk 6 Juridische planopzet.

1.4 Leeswijzer

Het uitwerkingsplan is opgesteld binnen de beleidskaders van het bestemmingsplan 'Mortiere'. Daarnaast is er voorzien in een korte beleidsverantwoording in Hoofdstuk 2 Beleidskader. Hoofdstuk 3 Ruimtelijke analyse plangebied geeft een analyse van de huidige situatie. In Hoofdstuk 4 Projectbeschrijving wordt een beschrijving gegeven van het stedenbouwkundig ontwerp. Vervolgens vindt in Hoofdstuk 5 Sectorale aspecten de toetsing aan de voor het plan relevante (milieu)aspecten plaats. Hoofdstuk 6 Juridische planopzet geeft een beschrijving van de juridische regeling zoals deze is opgenomen in de regels van dit uitwerkingsplan. Tenslotte wordt in Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan toegelicht.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. Op 30 december 2011 (wijziging 1 oktober 2012) is het Barro in werking getreden. In de Structuurvisie is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft:

  • 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. het verbeteren, in standhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn.

Structuurvisies hebben op zichzelf geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen worden daarom geborgd in de Amvb Ruimte. Deze Amvb wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. In het Barro zijn verschillende bepalingen opgenomen, o.a. ten aanzien van Rijksvaarwegen, hoofdwegen en - spoorwegen. Er zijn geen bepalingen die direct betrekking hebben op het plangebied.

2.1.1.1 Conclusie

De onderhavige ontwikkeling betreft de ontwikkeling van maximaal 24 woningen, in de gemeente Middelburg. Het plangebied heeft geen directe relatie met één van de thema's of bepalingen uit het Barro. Voor het plan zijn er ten aanzien van dit beleidsonderdeel dus geen knelpunten.

2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de (bestaande) ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen. De eerste trede bevat de vraag of er (regionale) behoefte is aan de ontwikkeling. De tweede trede vraagt of (een deel van) deze behoefte op te vangen is in bestaand stedelijk gebied. De laatste trede vraagt (indien het antwoord op de tweede vraag negatief is) of de beoogde locatie multimodaal ontsloten is of kan worden.

De toetsing van de ladder is beschreven in paragraaf 2.3.3.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsplan Zeeland 2012-2018
2.2.1.1 Hoofddoelstellingen

De provincie wil de kernkwaliteiten van Zeeland verder benutten, (h)erkennen en versterken. Het karakter van verschillende delen van Zeeland, met sterke, beeldbepalende economische sectoren en eigenheid van de omgeving, is daarvoor de basis. De provincie onderscheid drie deelgebieden:

  • Produceren op Land aan Zee;
  • Beleven van Land en Zee;
  • Bloeien op Land en in Zee.


Daarnaast vormt het Omgevingsplan op het gebied van de fysieke leefomgeving het provinciale beoordelingskader voor mede overheden, organisaties en burgers binnen de kaders en spelregels die wettelijk zijn vastgesteld.

In het Omgevingsplan is een ruimtelijke functiekaart opgenomen waarin de grenzen zijn bepaald voor onder andere 'Bestaand bebouwd gebied'. Voor begrenzing van het bestaand bebouwd gebied zijn de grenzen uit 2005 geactualiseerd, waarbij alle onherroepelijke bestemmingsplannen zijn meegenomen. De locatie Mortiere ligt binnen 'Bestaand bebouwd gebied' op de ruimtelijke functiekaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPUMORF9A-VG01_0002.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPUMORF9A-VG01_0003.png"

Afbeelding; uitsnede Omgevingsplan Zeeland 2012-2018

Het is van provinciaal belang dat de Zeeuwse steden de sociaaleconomische motor blijven van de Provincie. Bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik zijn onderdeel van de regionale woningmarktafspraken.

2.2.2 Verordening ruimte provincie Zeeland

In het kader van zorgvuldig ruimtegebruik wordt in de Verordening ruimte gesteld dat in de toelichting bij een bestemmingsplan voor nieuwe woningbouwlocaties en andere stedelijke voorzieningen alsmede de uitbreiding daarvan, aannemelijk wordt gemaakt dat het plan voorziet in een aantoonbare regionale behoefte waarbij in die behoefte primair wordt voorzien binnen een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Indien in die behoefte aantoonbaar niet kan worden voorzien binnen een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, wordt een locatie benut die passend, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.

Dit sluit aan bij de ladder voor duurzame verstedelijking die in paragraaf 2.3.3 wordt behandeld.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Herijking van de Kwaliteitsatlas

De kwaliteitsatlas is een belangrijk integraal beleidsdocument van de gemeente Middelburg. In deze kwaliteitsatlas wordt een richting uitgestippeld voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente.

In de "Kwaliteitsatlas Middelburg 2030" wordt een beeld geschetst van een bevolkingsgroei van circa 46.000 tot 56.000 inwoners in 2030. De gemeente heeft zich aangesloten bij het provinciaal beleid om 50% van de woningbouwproductie te laten plaatsvinden binnen bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling van Mortiere past hierbinnen.

Ondanks dat in de vastgestelde Herijking van de Kwaliteitsatlas in 2010 de ambitie is verlaten om te groeien naar 56.000 inwoners, blijft de bevolking van Middelburg de komende jaren wel groeien. Dit wordt aangetoond door de bevolkingsprognoses. Deze prognoses tonen ook aan dat de gemeente Middelburg geen 'krimpgemeente' is of zal worden. Verder neemt de gezinsverdunning toe en is de levensverwachting van de mensen hoger. Om dit op te vangen blijft extra nieuwbouw noodzakelijk. Dat vraagt bouwcapaciteit, die gevonden moet worden in inbreidings- en uitbreidingslocaties.

Tevens wordt in de herijkte Kwaliteitsatlas gestreefd naar gemengde en stabiele wijken. Een integrale benadering van het woonmilieu is één van de belangrijkste voorwaarden voor een kwalitatief goede stad, waardoor mensen graag in Middelburg willen (blijven) wonen.

2.3.2 Woningbouwprogramma

Met de kwaliteitsatlas als onderlegger is in december 2015 de nieuwe Woonvisie voor de gemeente Middelburg vastgesteld voor de periode 2016-2020.

Hierin is opgenomen dat Middelburg zich als woon- en vestigingsplaats moet onderscheiden door de ontwikkeling van aantrekkelijke en complete wijken en dorpen. Door woonmilieus aan te bieden voor alle leeftijdscategorieën in zowel stedelijke als landelijke omgeving. Middelburg wil graag een aantrekkelijk woongebied blijven voor haar huidige en toekomstige inwoners. Deze missie is vertaald in drie pijlers:

  • 1. Goede woningen,
  • 2. Voor iedereen,
  • 3. Op een goede locatie.


In he kader van de woonvisie is er een woningmarkt en locatieonderzoek uitgevoerd. Hierin wordt voor Mortiere geadviseerd om de principes van gefaseerde en flexibele ontwikkeling te hanteren, waarbij steeds scherp wordt aangesloten op actuele marktkansen en consumenteninteresse. Verder wordt aanbevolen om actief op zoek te gaan naar partijen/partners die willen investeren in vrije sector huurwoningen voor middeninkomens, want aan dit segment (dat tevens de doorstroming bevordert) is de komende periode sprake van een groot tekort.

Woningbouwafspraken

Over het woningbouwprogramma zijn voor de periode tot 2020 afspraken gemaakt tussen de provincie en de vier grote Zeeuwse steden. De provincie hanteert bij haar bevolkingsprognoses het IPB-model. Het IPB-model, dat per gemeente rekening houdt met zowel de demografische- als de migratiegegevens, geeft aan dat in Middelburg in de periode tot 2030 het aantal inwoners en het aantal huishoudens zal toenemen. In de afspraken tot 2020 tussen provincie en gemeenten zijn de resultaten van het IPB-model leidend.

In de periode 2010-2020 kunnen er ongeveer 2400 woningen worden gebouwd in de lopende woningbouwprojecten.

Voor de grotere uitbreidingslocaties, waartoe Mortiere behoort, betekent dit dat deze wijken een evenwichtig programma krijgen, waarin zowel dure als goedkopere woningen zijn opgenomen.

In de SOK is een maximaal aantal woningen afgesproken voor Mortiere van in totaal 1380 woningen. Er zijn inmiddels circa 660 woningen gebouwd, daarmee is de resterende plancapaciteit voor Mortiere 720 woningen.

2.3.3 Toetsing Ladder voor duurzame verstedelijking

Het voorgenomen bouwplan bestaat uit een initiatief (vraag) vanuit de markt. Voor elk ruimtelijke besluit moet de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden doorlopen. Voor de toetsing aan de ladder moeten de verschillende treden worden behandeld.


Trede 1: (regionale) behoefte aan de ontwikkeling

In de Walcherse woningmarktafspraken is opgenomen dat voor Mortiere tot 2022, 208 woningen mogen worden gerealiseerd.

Recent is er een woningmarkt en locatieonderzoek uitgevoerd in het kader van de nieuwe woonvisie. Hierin wordt geadviseerd om voor Mortiere de principes van gefaseerde en flexibele ontwikkeling te hanteren, waarbij steeds scherp wordt aangesloten op actuele marktkansen en consumenteninteresse, om de ontwikkeling van Mortiere te continueren.

Prognoses tonen aan dat de gemeente Middelburg geen 'krimpgemeente' is of zal worden. Verder neemt de gezinsverdunning toe en is de levensverwachting van de mensen hoger. Om dit op te vangen blijft extra nieuwbouw noodzakelijk.

De gemaakte afspraken, het gedane onderzoek en de prognoses onderbouwen de regionale behoefte voor woningbouw in Mortiere en voldoet daarmee aan de eerste trede.


Trede 2: de behoefte opvangen in bestaand stedelijk gebied

In het Omgevingsplan is een ruimtelijke functiekaart opgenomen waarin de grenzen zijn bepaald voor onder andere 'Bestaand bebouwd gebied'. De locatie Mortiere ligt binnen 'Bestaand bebouwd gebied' op de ruimtelijke functiekaart.

De woningbouwontwikkeling kan geheel binnen bestaand stedelijk gebied worden ontwikkeld en voldoet daarmee aan de tweede trede.

2.3.3.1 Conclusie

De ontwikkeling voldoet met het positief beantwoorden van de eerste twee treden aan de doelstellingen van de ladder voor duurzame verstedelijking. De derde trede hoeft daarom niet te worden doorlopen.

2.3.4 Groenbeleidsplan 2006-2016

Het doel van het groenbeleidsplan is om een duurzame groenstructuur te behouden en te ontwikkelen en een kader te bieden voor de gewenste onderhoudskwaliteit van het openbaar groen. De uitgangspunten zijn vastgelegd in beleidsuitspraken over ruimtelijke opbouw, ecologie, spelen en veiligheid in het groen en beheer.


Voor belangrijke vraagstukken voor het groen geeft het groenbeleid richtlijnen. De gemeentelijke hoofdgroenstructuur en de ecologische structuur vormen het robuuste raamwerk voor het groen en dienen beschermd te worden. De waardevolle bomen verdienen bescherming.

Het groenbeleidsplan geeft richtlijnen voor de inrichting van nieuwe gebieden, zoals Mortiere, voor goed opgebouwde en duurzame groenvoorzieningen die efficiënt te beheren zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPUMORF9A-VG01_0004.png"

Afbeelding; groenstructuur (bron; groenbeleidsplan)

In het groenstructuurplan (zie afbeelding) wordt ingegaan op de groenstructuur Dauwendaele (inclusief Mortiere). Belangrijk onderdeel van de groenstructuur is het Ella Fitzgeraldpark centraal in de wijk Mortiere, dat een recreatieve functie vervult voor de wijk. Het nieuwe park met een oppervlakte van 7,3 hectare wordt niet nader besproken in het groenstructuurplan.

2.3.5 Mobiliteitsplan: Fietsvriendelijke gemeente

Gemeente Middelburg streeft ernaar een fietsvriendelijke stad te worden. Zo is in het Mobiliteitsplan opgenomen dat de fietser moet kunnen concurreren met de automobilist. Ook in de Kwaliteitsatlas krijgt de fietser voorrang. Dit kan o.a. door in nieuwe wijken 30km/u in te voeren, korte snelle verbindingen voor de fiets na te streven, extra doorsteekjes/ fietsverbindingen te maken en te zorgen voor voldoende fietsparkeermogelijkheden bij maatschappelijke voorzieningen.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke analyse plangebied

3.1 Historische beschrijving

De wijk Mortiere is gelegen in het gebied Walcheren. De opbouw van het gebied Walcheren is vooral bepaald door het van oudsher stijgen en dalen van de zeespiegel en de daarmee samenhangende overstromingen. In relatie daarmee heeft afwisselend veenvorming en zeeklei-afzetting plaatsgevonden. In de veen- en kleipakketten is door herhaaldelijke overstromingen een kreken- en geulenstelsel ontstaan. In de kreken is, als gevolg van de getijdenbeweging, zand afgezet. Door inklinking van het veen zijn de verzande kreken uiteindelijk hoger in het landschap komen te liggen (kreekruggen). Vanaf de 11e eeuw tot in de 19e eeuw heeft indijking van slikken en schorren plaatsgevonden.

De gemiddelde hoogteligging binnen de wijk Mortiere was voor de realisatie 0,5 m onder N.A.P. Het bodempatroon van Mortiere is cultuurhistorisch en landschappelijk te plaatsen onder de Oudlandgebieden. Het oude zeekleilandschap van het Oudland Mortiere vertaalt zich in een poelgebied omgeven door kreekruggen. Ter plaatse van de gedempte loop van de Oude Haven is het vlakke plaatgebied het kenmerkende bodempatroon. Deze is evenwijdig aan de N57 gelegen. Karakteristiek voor de zuidoostrand van Mortiere, ter plaatse van de trekdijk, is de omslag van landschap en bodempatroon. Deze vormt de scheidslijn tussen de Oudlandse en Nieuwlandse gronden.

Voordat Mortiere werd gerealiseerd, werden de kreekruggen en kleiplaatgronden gekenmerkt door akkerbouw. In de laaggelegen gebieden waren de gronden veelal in gebruik bij rundveehouderijbedrijven.

3.2 Ruimtelijke structuur en opbouw

De opzet van het stedenbouwkundig plan voor het woongebied Mortiere is gebaseerd op een compositie van "zichtlijnen", "decors" en "coulissen". De grotere openbare ruimtes in het woongebied (het park, de plantsoenen en pleinen) worden ontworpen als formele ruimtes, zogenoemde "stedelijke kamers". Dit zijn omsloten ruimten met een zekere wandvorming (decors) en een interieur. De routes en zichtlijnen zijn voorzien van oriëntatiepunten door opvallende plaatsing en vormgeving van bebouwing. Aan het eind van een langgerekte stedelijke ruimte - een straat, een plein, een park of plantsoen - is het beeld verzorgd. Dit wordt gedaan door een evenwichtige, vaak symmetrische, opstelling van een woning of dubbele woning, en soms door een accent in het bouwvolume.

Aan het eind van een zichtlijn is er altijd een blikvanger. Dit wordt gevormd door hogere bebouwing of een hoger deel van de bebouwing, of opvallende bebouwing in een afwijkende vorm. Deze blikvangers worden ondersteund of benadrukt door de decors die er achter staan. In deze uitwerking Mortiere fase 9A zijn enkele accenten opgenomen. De belangrijkste liggen op de kop aan de Mannezeesche Watergang en tegenover de woonstraat die aansluit op de Poproute.

3.3 Ruimtelijke kenmerken deelgebied

Het deelgebied, zoals uitgelicht in onderstaande afbeelding 'stedenbouwkundig plan', is uitgewerkt binnen de ruimtelijke kaders van het stedenbouwkundig plan van Mortiere. De stedenbouwkundige opzet sluit aan op de opzet van dit deel van de wijk met in dit deel van de wijk voornamelijk rijwoningen. Dit is verbeeld in onderstaande afbeelding 'stedenbouwkundige verkavelingsschets' en wordt in paragraaf 4.2 verder beschreven.




afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPUMORF9A-VG01_0005.png"


 
afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPUMORF9A-VG01_0006.png"  
Afbeelding: Stedenbouwkundig plan (planlocatie omkaderd) en   stedenbouwkundige verkavelingsschets  

Hoofdstuk 4 Projectbeschrijving

De wijk Mortiere is functioneel behoorlijk homogeen. De meest voorkomende functie is wonen. Ook binnen het plangebied van Mortiere fase 9A worden alleen woningen mogelijk gemaakt. Ten behoeve van de inrichting zijn de bestemmingen groen, tuin, verkeer en wonen opgenomen.

4.1 Programma

In dit uitwerkingsplan worden maximaal 24 grondgebonden woningen mogelijk gemaakt. Dit is het maximaal aantal woningen dat binnen dit uitwerkingsplan gebouwd kan worden.

In de verkavelingsschets die nu is uitgewerkt zijn 23 woningen opgenomen. In deze verkaveling zijn alleen rijwoningen opgenomen met hiertussen parkeerkoffers. Met dit programma wordt aangesloten op het programma in dit deel van de wijk met voornamelijk rijwoningen met daarnaast tweekappers en een enkele vrijstaande woning.

In de uitwerkingsregels worden ook andere woningtypen toegestaan; vrijstaand, geschakeld en tweekappers. Door de toepassing van andere woningtypen kan het aantal woningen afnemen.

Door een kleiner type rijwoning toe te passen zouden er maximaal 24 woningen in deze strook passen, vandaar het maximum aantal woningen van 24 in dit uitwerkingsplan.

De woningen zijn maximaal 3 lagen met kap, hier en daar voorzien van een accent. In het gebied worden geen gestapelde woonvormen toegestaan.

In de verbeelding is een bouwstrook aangegeven, in plaats van de specifieke woningen. De bouwstrook loopt over de parkeerkoffers heen. Door deze systematiek kan er afhankelijk van de marktomstandigheden bij de uitvoering van het plan nog geschoven worden met woningen of voor een ander woningtype worden gekozen (met behoud van voldoende parkeerplaatsen voor het geplande woningbouwprogramma, zie paragraaf 4.3.2).

4.2 Structuur

De locatie is een strook aan de rand van de wijk Mortiere gelegen aan één van de belangrijke doorgaande routes, de Poproute. De Poproute vormt samen met de Jazzroute en de Bluesroute de hoofdontsluiting van Mortiere. De route kenmerkt zich door afwisselende woningbouw met diepe voortuinen en verspringende rooilijnen. Het profiel van de hoofdontsluiting is ruim van opzet met ruimte voor groen met bomen en een wadi. In fase 9A wordt deze karakteristiek verder doorgezet.


Aan de zuidzijde grenst dit deelgebied aan de Mannezeesche Watergang. Deze watergang is onderdeel van de hoofdwaterstructuur van Mortiere en doorsnijdt het bedrijventerrein en het woongebied vanuit het zuidwesten, door het park en komt uiteindelijk uit bij dit deelgebied. De oostzijde van de watergang is voorzien van een flauwe en natuurlijke oever, de westzijde heeft een oever van basalt, zo ook bij de zijtuin van de hoekwoning in deelgebied 9A.

Ten behoeve van de waterhuishoudkundige functie van de watergang mogen bewoners geen steigers of andere
bouwwerken in het water of langs de waterlijn plaatsen.

4.3 Inrichting openbare ruimte

Het groen in het plan is compact uitgevoerd in het straatprofiel van de Poproute. De woonbuurt van fase 9A beschikt niet over een eigen groene plek of plantsoen. De groene ruimte voor ontmoeting en ontspanning kan worden gevonden in het nabijgelegen park of de kleine groene ruimte tussen fase 7 en 9B. De openbare ruimte in deze fase is ingericht volgens de standaardprofielen, waarmee in Mortiere wordt gewerkt.

De Poproute heeft een bijzonder profiel, voorzien van extra groen, in verband met de bijzondere betekenis van deze weg in het totale stedenbouwkundig plan. Langs de Poproute ligt aan de noordzijde een groene wadi en langs de zuidzijde een extra brede strook met groen, bomen en parkeren. Dit groen sluit aan op en maakt onderdeel uit van de grotere wijkstructuur.

4.3.1 Verkeer

Het plangebied is gelegen aan de Poproute, deze vormt samen met de Jazzroute en de Bluesroute de buurtontsluitingsweg. Langs deze straat zijn aan één zijde langsparkeerplaatsen opgenomen. Vanaf deze weg zullen inritten worden aangelegd voor de parkeerkoffers en incidenteel om het parkeren op eigen terrein mogelijk te maken bij hoekwoningen (parkeren in de voortuin bij tussenwoningen is niet toegestaan).

4.3.2 Parkeren

Voor de verkavelingsschets van fase 9A is een parkeerbalans opgesteld op basis van de parkeernormen die opgenomen zijn in het bestemmingsplan 'Mortiere'. Hier is uitgegaan van de parkeernormen uit de ASVV 2004, van het CROW. Hierin is de parkeervraag in het openbaar gebied vastgesteld voor de verschillende woningtypen. Het uitgangspunt hierbij is dat Middelburg een matig stedelijk gebied is en dat Mortiere tot de rest van de bebouwde kom behoort.

In het bestemmingsplan 'Mortiere' zijn de volgende regels opgenomen met betrekking tot de parkeernormen:

  • 1. woningen duur minimaal 1,9 en maximaal 2,1 parkeerplaatsen per woning;
  • 2. woningen middelduur minimaal 1,7 en maximaal 1,9 parkeerplaatsen per woning;
  • 3. woningen goedkoop minimaal 1,4 en maximaal 1,7 parkeerplaatsen per woning;


Deze normen uit het bestemmingsplan 'Mortiere' vormen het uitgangspunt voor de opgestelde parkeerbalans voor fase 9A. De normen zijn hiervoor gespecificeerd (geen bandbreedte). Voor fase 9A is uitgegaan van de volgende parkeernormen en berekeningsaantallen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPUMORF9A-VG01_0007.png"


Toegepaste parkeernormen en verrekening privéparkeerplaatsen

De parkeernormen uit bovenstaande berekeningstabel zijn uitgezet tegen de berekeningsaantallen van de verschillende parkeersituaties op eigen terrein (zoals een lange oprit met garage of garage zonder oprit). Omdat mensen geneigd zijn niet altijd alle auto's op de oprit te stallen is het theoretisch aantal parkeerplaatsen op eigen terrein altijd hoger dan het praktisch (berekenings-) aantal. Deze verrekening tussen de norm en de parkeerplaatsen op eigen terrein bepaalt uiteindelijk de parkeervraag van een woning in het openbaar gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPUMORF9A-VG01_0008.jpg"

Afbeelding: Parkeerbalans


Parkeerzones

Ten behoeve van de parkeerbalans is het uitwerkingsgebied opgedeeld in 1 zone. In deze zones is volgens de parkeernorm de parkeervraag berekend (linker cijfer in zonebalans). Deze is afgezet tegen het daadwerkelijk gerealiseerde aantal parkeerplaatsen (rechter cijfer in zonebalans). Door deze twee cijfers met elkaar te vergelijken kan het parkeercijfer per parkeerzone worden bepaald.


In deze parkeerzone is een deel van de parkeerplaatsen aan de Poproute opgenomen. De andere parkeerplaatsen zijn gebruikt in de parkeerbalans voor de woningen aan de overzijde van de Poproute (deze was ook positief). Aangezien in deze straat aan één zijde wordt geparkeerd, worden deze parkeerplaatsen gebruikt door de woningen aan beide zijden van de straat. In totaal gaat het om 36 openbare parkeerplaatsen die in fase 9A gerealiseerd worden om te voldoen aan de toekomstige behoefte. Voor deze zones is het resultaat positief.

Als er in de uiteindelijke verkaveling meer of minder woningen worden gerealiseerd dan de 23 woningen in deze verkavelingsschets zal er opnieuw gekeken moeten worden naar het aantal benodigde openbare parkeerplaatsen. Bij een wijziging van de verkaveling zal er een nieuwe parkeerbalans moeten worden opgesteld.

4.3.3 Groen

Het groen in het plan is minimaal, er is alleen groen opgenomen in het straatprofiel van de Poproute. Het zijn stroken groen aan twee zijden, met aan de noordzijde een wadi en aan de zuidzijde deels langsparkeren.

Hoofdstuk 5 Sectorale aspecten

5.1 Toetsing aan mer-wetgeving

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het uitwerkingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusies

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied van 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de ontwikkeling van maximaal 24 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit uitwerkingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

5.2 Geluid wegverkeer

5.2.1 Wettelijk kader

Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient, in verband met de relatie tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh), inzicht te worden geboden in de relevante geluidsaspecten.

De Wgh stelt eisen aan de maximaal toegestane geluidsbelasting ten gevolge van de aanleg van een nieuwe weg en de realisatie van geluidsgevoelige bestemmingen. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door onder meer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer. De wet richt zich vooral op de bescherming van de burger in zijn woonomgeving en bevat bijvoorbeeld normen voor de maximale geluidsbelasting op de gevel van een huis.

Op 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder in werking getreden. Hierin is de bevoegdheid voor het verlenen van een hogere waarde neergelegd bij Burgemeester en Wethouders. Dat betekent dat het 'hogere-waardebesluit' niet langer ter goedkeuring aan Gedeputeerde Staten hoeft te worden voorgelegd. Voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai stapt de wetgever nu over op de Europese dosismaat Lden (staat voor day- evening- night). In de wet wordt Lden aangegeven in decibel (dB).

Voor geluidgevoelige functies zoals woningen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer en 55 dB voor spoorwegverkeer. Bij de bouw van de woning dient de gevelisolatie van de betrokken woning zodanig te worden ontworpen, dat voor de binnenwaarde kan worden voldaan aan de eisen uit het bouwbesluit. Hierin staat geregeld dat de binnenwaarde maximaal 33 dB mag bedragen. Indien niet aan de voorkeursgrenswaarden wordt voldaan kan door bevoegd gezag (Burgemeester en wethouders) een hogere grenswaarde worden vastgesteld, voor woningen. in het buiten stedelijk gebied (buiten bebouwde kom) geld een maximum te verlenen ontheffingwaarde Lden van 53 dB(A) (wgh art. 83, lid 1).

De uiterste grenswaarde ten gevolge van het wegverkeerslawaai van de N57 bedraagt 53 dB. Voor de overige (Schietbaan, Torenweg en de nieuwe toegangsweg Mortiere) bedraagt de uiterste grenswaarde 63 dB.

De 30 km/uur-wegen hebben op basis van de Wgh geen geluidszone. De voorkeursgrenswaarde wordt als richtwaarde beschouwd en de uiterste grenswaarde geldt als maximaal aanvaardbare waarde.

5.2.2 Onderzoek

Het plangebied ligt binnen de wettelijke geluidszone van de N57 en een nieuwe ontsluitingsweg die vanaf de op- en afritten van de N57 richting het plangebied leidt. Bijgaande rapportage betreft het benodigde akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai (zie Bijlage 1 Akoestisch onderzoek).

Uit het onderzoek blijkt dat ten aanzien van de gezoneerde N57 sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maximale geluidbelasting bedraagt inclusief toegestane aftrek op basis van artikel 110g Wgh 49 dB. Hiermee wordt wel voldaan aan de maximale ontheffingswaarde.

Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting zijn niet mogelijk/doelmatig of stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en landschappelijke aard. Omdat de maximale ontheffingswaarde niet wordt overschreden kunnen hogere waarden worden aangevraagd. Een concreet bouwplan is nog niet bekend. Wel is bekend dat in totaal 24 woningen gerealiseerd kunnen worden. Voor alle woningen zal deze hogere waarden worden verzocht.

Ten aanzien van de nieuwe ontsluitingsweg naar de N57 blijkt op de meest nabij de weg gelegen grens van het bouwblok een geluidbelasting van 49 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh. De voorkeursgrenswaarde wordt hier overschreden, de maximale ontheffingswaarde niet. Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting zijn niet mogelijk/doelmatig of stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en landschappelijke aard.

5.2.3 Conclusie

Het aspect geluid wegverkeer vormt geen belemmering voor de uitvoering van het Mortiere fase 9A.

Uit het onderzoek blijkt dat ten aanzien van de relevante gezoneerde wegen sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, maar geen overschrijding van de maximale ontheffingswaarde van 53 dB. Omdat de maximale ontheffingswaarde niet wordt overschreden kunnen hogere waarden worden aangevraagd.

5.3 Luchtkwaliteit

De milieukwaliteitseisen omtrent luchtkwaliteit zijn verankerd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarde die voor een aantal verontreinigende stoffen in de wet is gesteld. Hierbij zijn twee sporen te onderscheiden: het creëren van bestemmingen die potentieel bijdragen aan de (verslechtering van de) luchtkwaliteit en het creëren van bestemmingen die gevoelig zijn voor (een slechte) luchtkwaliteit.

Als aannemelijk is dat aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormt luchtkwaliteit geen belemmering om een bestemmingsplan vast te stellen. Deze voorwaarden zijn:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • het project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging;
  • het project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit of binnen een regionaal programma van maatregelen.


Voor projecten waarvan duidelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. Dit is geregeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM). In de bij het NIBM behorende Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Dit geldt onder andere voor woningbouwlocaties die ingeval van één ontsluitingsweg niet meer dan 1.500 nieuwe woningen mogen omvatten. Bij twee ontsluitingswegen mogen uitbreidingslocaties niet meer dan 3.000 woningen bevatten. Voor kantoorlocaties gelegen aan één ontsluitingsweg geldt een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m².

Om inzicht te geven aan de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging als gevolg van het plan kunnen de concentraties uit de digitale monitoringstool, die behoort bij de NSL (Nationaal samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) worden gebruikt. Uit de monitoringstool blijkt dat de concentraties stikstofoxide en fijn stof PM10 in de gemeente Middelburg nergens hoger zijn dan 23 respectievelijk 20µg/m3 (2013).

De woningen in het plan zullen grotendeels worden ontsloten via de Poproute. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de auto's de concentrarie van met name stikstofoxide in de lucht in de toekomst nog lager is.

Voor de berekening van de bijdrage aan de luchtkwaliteit is de ontwikkeling van fase 5B samen met fase 9A en 9B bezien. Hierbij is voor het totale aantal gegenereerde ritten in de plansituatie uitgegaan van een gemiddelde verkeersgeneratie per woning van 7. Er is voor wat betreft de bij de invulling behorende verkeersgeneratie uitgegaan van het maximaal aantal woningen per uitwerkingsplan (15+24+43=82).

Dit resulteert in een totaal 82*7=574 extra ritten ten opzichte van de autonome situatie.

Met behulp van de NIBM-tool is op globale wijze beoordeeld of er hiermee sprake is van een al dan niet in betekenende mate bijdrage van het plan aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het resultaat van de berekening met de tool geeft aan dat het plan hiermee niet in betekenende mate bijdraagt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPUMORF9A-VG01_0009.jpg"

De extra bijdrage door het aan de woningen verbonden verkeer draagt niet in betekenende mate bij en is derhalve minder dan 1,2 µg/m3 (de NIBM-grens).
Hiermee wordt voldaan aan de ambities voor luchtkwaliteit uit het RBDS en de duurzaamheidsagenda.


Conclusie

De saneringstool bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in het plangebied tussen 2008 en 2020 onder de grenswaarden liggen.

Het project betreft de realisatie van 24 nieuwe woningen binnen het plangebied van dit uitwerkingsplan. Volgens bijlage 3B van de Regeling draagt het plan hierdoor "niet in betekenende mate" bij. Er hoeft daarom niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Er hoeft derhalve geen aanvullend onderzoek naar de blootstelling aan luchtverontreiniging plaats te vinden. Het resultaat van de berekening met de NIBM-tool geeft aan dat het plan hiermee niet in betekenende mate bijdraagt.

5.4 Stikstof

5.4.1 Wettelijk kader

Al jaren is er in Natura 2000-gebieden een overschot aan stikstof (ammoniak en stikstofoxiden). Door bijvoorbeeld mest van landbouwbedrijven en uitstoot door industrie en auto's. Dit is schadelijk voor de natuur. De Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) moet de hoeveelheid stikstof in die gebieden omlaag brengen. Het programma zorgt in natuurgebieden voor natuurbehoud. En daarnaast krijgen economische activiteiten rondom Natura 2000-gebieden meer ruimte zoals woningbouw. De PAS trad op 1 juli 2015 in werking. De afspraken over stikstof staan in het beheerplan van een Natura 2000-gebied. Alleen als de hoeveelheid laag genoeg is, zijn nieuwe activiteiten met stikstofuitstoot mogelijk. De beoordeling op stikstofdepositie: is verricht middels de PAS.

5.4.2 Onderzoek

Om te beoordelen of het planvoornemen van de drie fases (5B, 9A en 9B) effecten heeft op de stikstofdepositie, en daarmee op het Natura 2000, is het toekomstige gebruik beoordeeld middels het reken instrument AERIUS (Bijlage 2 Stikstof berekening). Dit programma berekent hoeveel ruimte er is voor nieuwe economische ontwikkelingen, in dit geval een woningbouwproject. De verkeer aantrekkende werking en het gasverbruik zijn de belangrijkste bronnen van stikstofemissie.


De berekening heeft uitgewezen, dat de KDW (Kritische Depositie Waarde) van de aangewezen habitats in de nabij gelegen natuurgebieden niet wordt overschreden als gevolg van de drie fases (5B, 9A en 9B).

5.4.3 Conclusie

Op basis van de uitgevoerde (worst case) luchtkwaliteitsberekeningen kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling van de drie fases (5B, 9A en 9B) niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden in en rondom de plangebieden en op de ontsluitingswegen. De depositie overschrijdt de gestelde waardes niet voor de natuurgebieden.

5.5 Bedrijven en milieuhinder

5.5.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering

In de brochure Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) wordt een handreiking gegeven voor het verantwoord inpassen van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. De handreiking geeft informatie over een aantal ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala van bedrijfsactiviteiten. In deze handreiking worden bedrijven ingedeeld in verschillende categorieën, al naar gelang de mate van hinder en inpasbaarheid. Ook maakt de handreiking onderscheid in verschillende gebiedstypen zoals een rustige woonwijk, rustig buitengebied en gemengd gebied. Aan de hand van de categorie-indeling kan bepaald worden of, en eventueel onder welke voorwaarden, een bedrijf inpasbaar is in de omgeving.

5.5.2 Onderzoek

In de omgeving van het plangebied zijn bedrijven/inrichtingen aanwezig waarvan een mogelijke milieuhinder uitstrekt. Door middel van een toetsing aan de genoemde richtafstanden uit vigerende bestemmingsplan of uit de VNG-brochure ‘bedrijven en milieuzonering’ kan worden bepaald of een goed woon- en leefklimaat voor de woningen gegarandeerd kan worden. Voor de inrichtingen is het van belang dat deze niet worden gehinderd in de bedrijfsactiviteiten.

5.5.3 Omgevingstype

De omgeving van het plangebied kan worden beschouwd als een rustige woonwijk, zoals bedoeld in de VNG-brochure omdat geen sprake is van een combinatie van milieuhinderlijke en milieugevoelige functies. Dit betekent dat de richtafstanden, zoals genoemd in de brochure niet gereduceerd kunnen worden.

5.5.4 Categorie bedrijvigheid

In de omgeving van fase 9A liggen 3 bedrijven, te weten een uitvaartcentrum, gevangenis en een school- en kerkgebouw. Volgens bedrijven en milieuzonering wordt geadviseerd om tot woningen een afstand aan te houden van 30 m naar een school-/kerkgebouw of gevangenis (staat niet in de VNG, maar is vergelijkbaar met verpleeghuis) en 10 m tot uitvaartcentrum. De richtafstanden van de bedrijven reiken niet tot aan het plangebied van fase 9A.

5.6 Externe veiligheid

Binnen de gemeente Middelburg vindt er een uitwerking plaats, door middel van een uitwerkingsplan, van het bestemmingsplan Mortiere. De uitwerking betreft het realiseren van maximaal 24 woningen.

Het kan gaan om diverse soorten woningen zoals vrijstaande woningen, twee onder een kapwoningen en geschakelde woningen.

Voor bestemmingsplan Mortiere is een Kwantitatieve risicoanalyse (hierna: QRA) opgesteld door Cauberg-Huijgen.

5.6.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijke besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.


Onderstaand is de beoordeling van de volgende onderwerpen uitgewerkt:

  • bedrijven of inrichtingen waar opslag en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor en water;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen via leidingen.

5.6.2 Onderzoek

Uit de gegevens van de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van gemeenten Middelburg, Vlissingen en Borsele is gebleken dat in de directe omgeving van het bestemmingsplan Mortiere de bedrijven Eastman Chemical Middelburg, Kloosterboer Vlissingen V.O.F. en Verbrugge Zeeland Terminals liggen. Deze inrichtingen zijn aangewezen als 'niet-categoriale inrichtingen', dat houdt in dat er een QRA opgesteld moet worden om de risico's ten aanzien van externe veiligheid te toetsen aan de normen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi). Verder ligt binnen het bestemmingsplan een LPG tankstation en de routering gevaarlijke stoffen ligt net buiten de grens van het bestemmingsplan Mortiere. Het LPG tankstation is een categoriale inrichting. Dit houdt in dat de in de Regeling externe veiligheid inrichtingen (hierna: Revi) genoemde afstanden hier van toepassing zijn.

5.6.3 Externe veiligheid en bedrijven

Voor de beoordeling van de veiligheidsrisico's in de nabijheid van de meest risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

5.6.3.1 Kloosterboer Vlissingen V.O.F.

Plaatsgebonden risico

Volgens de Revi is het invloedsgebied berekend door middel van een QRA. Uit de QRA blijkt dat bij de inrichting de PR 10-6 binnen of nabij de inrichtingsgrens ligt.

Groepsrisico

Over het deelplan 9A Mortiere ligt het invloedsgebied van de inrichting Kloosterboer, op- en overslag. Het invloedsgebied reikt tot 6.500 meter.

Het deelplan 9A valt binnen de laatste 1.100 meter van deze contour. Echter is deze afstand berekend voor de worst case (meest giftige stof, maximale hoeveelheid aanwezig en het weertype F1,5). Aangenomen kan worden dat mogelijke wijzigingen in de rand van het invloedsgebied (op een grotere afstand dan 1.500 meter) geen noemenswaardige veranderingen in het groepsrisico veroorzaken. In de Nota van Toelichting bij de Beleidsvisie Externe Veiligheid*2 is aangesloten bij het beleid van de provincie Zuid-Holland. Hierin staat beschreven dat de populatie op grote afstand van de bron nauwelijks invloed heeft op de grootte van het groepsrisico. Het bevoegd gezag wordt geadviseerd om de Veiligheidsregio Zeeland in de gelegenheid te stellen advies uit te brengen over hulpverlening en zelfredzaamheid indien er sprake is van invloedsgebieden van risicobronnen die op een grotere afstand dan 1.500 meter aanwezig zijn en er binnen het plangebied nieuwe of bestaande objecten of functies van meer dan 250 personen bevinden. Het invloedsgebied is berekend door middel van een QRA.

5.6.3.2 Verbrugge Zeeland Terminals

Plaatsgebonden risico

Volgens de Revi is het invloedsgebied berekend door middel van een QRA. Uit de QRA blijkt dat bij de inrichting de PR 10-6 buiten de inrichtingsgrens ligt. De PR 10-6 reikt niet verder dan 600 meter.


Groepsrisico

Deelplan 9A ligt binnen het invloedsgebied van de inrichting Verbrugge Zeeland Terminals. Het invloedsgebied van Verbrugge Zeeland Terminals reikt tot 7.200 meter.

Deelplan 9A valt binnen de laatste 2.500 meter van deze contour. Echter is deze afstand berekend voor de worst case (meest giftige stof, maximale hoeveelheid aanwezig en het weertype F1,5). Aangenomen kan worden dat mogelijke wijzigingen in de rand van het invloedsgebied (op een grotere afstand dan 1.500 meter) geen noemenswaardige veranderingen in het groepsrisico veroorzaken. In de Nota van Toelichting bij de Beleidsvisie Externe Veiligheid*2 is aangesloten bij het beleid van de provincie Zuid-Holland. Hierin staat beschreven dat de populatie op grote afstand van de bron nauwelijks invloed heeft op de grootte van het groepsrisico. Het bevoegd gezag wordt geadviseerd om de Veiligheidsregio Zeeland in de gelegenheid te stellen advies uit te brengen over hulpverlening en zelfredzaamheid indien er sprake is van invloedsgebieden van risicobronnen die op een grotere afstand dan 1.500 meter aanwezig zijn en er binnen het plangebied nieuwe of bestaande objecten of functies van meer dan 250 personen bevinden. Het invloedsgebied is berekend door middel van een QRA.

5.6.4 Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor en water

Voor de beoordeling van de veiligheidsrisico's vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor en water zijn het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), de Regeling Basisnet en de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) de relevante toetsingskaders.

Langs bestemmingsplan Mortiere lopen twee wegen waarover de Route gevaarlijke stoffen loopt. Dit zijn de A58 en de N57. Zowel de A58 als de N57 zijn ingericht voor het transport van gevaarlijke stoffen. Hierdoor neemt het risico op een ongeval af.

Voor de herziening van het bestemmingsplan Mortiere is een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) opgesteld.

5.6.4.1 N57

Plaatsgebonden risico

Met behulp van het rekenprogramma RBM II is het plaatsgebonden risico van de N57 bepaald.

Hieruit is gebleken dat er geen sprake is van een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar.


Groepsrisico

Het plangebied valt binnen het invloedsgebied van de N57.

Het invloedsgebied van de N57 wordt bepaald door het transport van toxische stoffen en bedraagt 730 meter (1%-letaliteit bij weersklasse F1,5).

Voor de N57 is het groepsrisico berekend voor de huidige en toekomstige situatie. Tevens is het groepsrisico bepaald met het in het Basisnet Weg vastgelegde plafond voor LPG-transporten. Het groepsrisico wordt per kilometer bepaald.


afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPUMORF9A-VG01_0010.jpg"

Uit bovenstaande tabel blijkt dat het groepsrisico niet wijzigt ten gevolge van de ontwikkelingen binnen het bestemmingsplan Mortiere. Het maximale aantal slachtoffers neemt zelfs af. Wel valt een toename te constateren ten gevolge van de verwachte groei van het transport van gevaarlijke stoffen in de toekomst.

5.6.4.2 A58

Deelplan 9A Mortiere ligt buiten het invloedsgebied van de A58 (325 meter).

5.6.4.3 Toename woningen

De rapportage van Cauberg-Huygen is opgesteld op basis van een concept voorontwerpbestemmingsplan 2011. In het definitieve voorontwerpbestemmingsplan Mortiere is het aantal woningen in het woongebied van de wijk Mortiere ten opzichte van het eerdere concept toegenomen van 1329 naar 1380 woningen. Dit houdt een toename in van 51 woningen. Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (hierna: BTEV) in werking getreden. In artikel 8 van het BTEV staat dat voor een gebied welke geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 meter van een transportroute een verantwoording van het groepsrisico verplicht is. De extra woningen binnen het plangebied Mortiere zullen liggen op ruim 200 meter afstand van de N57 en de A58.

Verder is een toename van 1329 naar 1380 woningen marginaal. Zoals in de Nota van Toelichting bij de gemeentelijke beleidsvisie is aangegeven. Dit is een toename van 3,84%. In de Nota wordt aangegeven dat een toename tot en met 10% als marginaal wordt beschouwd.

Tot slot is gebleken uit de berekening welke Cauberg-Huygen heeft uitgevoerd dat het groepsrisico ruim onder de oriënterende waarde zit.

Deelplan 9A Mortiere ligt op ruim 200 meter afstand van de N57. Tot nu toe zijn er circa 660 woningen gebouwd. De toename van maximaal 23 woningen van deelplan 9A Mortiere valt dan ook ruim binnen de 1380 woningen.

Binnen het plangebied is het mogelijk om te vluchten van de diverse risicobronnen af. In het midden van het plangebied is een sirenepaal aanwezig waardoor de mensen welke zich binnen het plangebied bevinden zich snel in veiligheid kunnen brengen.

Gezien bovenstaande achten wij het niet nodig om het risico te kwantificeren. Er kan worden volstaan met risicocommunicatie.

5.6.5 Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de veiligheidsrisico's vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van belang.

5.6.5.1 Eastman Chemical Middelburg, LPG tankstation, hogedruk aardgasleiding.

Het deelplan 9A Mortiere valt buiten de invloedsgebieden van bovengenoemde bedrijven en transportroute.

Het invloedsgebied van Eastman Chemical Middelburg bedraagt 492 meter en het LPG tankstation heeft een invloedsgebied van 150 meter. De woningen welke gerealiseerd worden in deelplan 9A Mortiere liggen op circa 700 meter van Eastman Chemical Middelburg en circa 1.000 meter van het LPG tankstation. De hogedruk aardgasleiding heeft een invloedsgebied van 95 meter. De woningen uit deelplan 9A Mortiere liggen op circa 350 meter van deze leiding.

5.6.6 Overig

Verder liggen in de nabijheid van deelplan 9A Mortiere geen risicobronnen, zoals andere transportroutes gevaarlijke stoffen over het water of het spoor etc., welke van invloed zijn op het plan of waar het plan invloed op uitoefent. Voor wat betreft de kerncentrale valt het gebied binnen de schuilzone en de Jodiumprofylaxe-zone.

Kwetsbare objecten

De woningen welke gebouwd worden zijn in het Bevi aangemerkt als kwetsbare objecten.

5.6.7 Conclusie

Voor zover wij hebben kunnen nagaan en hierboven hebben beschreven vormt externe veiligheid geen belemmering voor deelplan 9A Mortiere. Wel dient er zoveel mogelijk rekening gehouden te worden met de zelfredzaamheid en hulpverlening. De veiligheidsregio Zeeland dient in de gelegenheid gesteld te worden hun advies uit te brengen.

5.7 Bodem

5.7.1 Wettelijk kader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek en eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. Als uit historisch onderzoek blijkt dat binnen de nieuwe bestemmingen sprake is geweest van een activiteit met een verhoogd risico op verontreiniging, dan is een volledig verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:

  • er is vastgesteld dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging;
  • het bevoegd gezag heeft ingestemd met het saneringsplan;
  • er een melding is gedaan van een voornemen tot saneren.

Wet bodembescherming

Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming (Wbb). In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde “spoed- of risicolocaties”)).

Besluit bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, zoals woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.

5.7.2 Onderzoek

In het algemeen geldt dat een bodemonderzoek noodzakelijk is bij het wijzigen van de bestemming, de aanvraag van een omgevingsvergunning of graafwerkzaamheden. Op locaties waar ontwikkelingen plaatsvinden dient de bodem gesaneerd te worden als sprake is van een ernstige bodemverontreiniging. In dat geval dient voorafgaand aan ontwikkelingen een saneringsplan opgesteld te worden dat goedgekeurd moet worden door de Omgevingsdienst zijnde het bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming (Wbb).

Voor de ontwikkeling van de drie fases (5B, 9A en 9B) is in april 2016 een bodemonderzoek uitgevoerd door Mitec Advies (Bijlage 3 Bodemonderzoek). Op basis van de verkregen informatie van de gemeente Middelburg is de hypothese gesteld dat ter plaatse van de onderzoekslocatie geen bodemverontreiniging is te verwachten. De onderzoekslocatie is derhalve aangemerkt als een onverdachte locatie.

In april 2016 is het veldwerk uitgevoerd.Uit het laboratorium onderzoek blijkt voor fase 9A dat in het ondiepe grondwater voor één peilbuis een overschrijding van de streefwaarde is aangetoond.

5.7.3 Conclusie

Gezien de verkregen resultaten van het onderzoek dient de gestelde hypothese 'onverdachte locatie' voor deze deellocatie, strikt formeel gezien, te worden verworpen.

Op basis van historisch onderzoek, de zintuiglijke beoordeling van de grond- en grondwatermonsters en de resultaten van het chemisch-analytisch onderzoek kan geconcludeerd worden dat er geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de huidige en voorgenomen activiteiten op de onderzoekslocatie.

De verkregen resultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek.

5.8 Water

In het Besluit ruimtelijke ordening is de 'watertoets' opgenomen. Deze heeft tot doel om ruimtelijke ontwikkelingen te toetsen aan het vigerende waterbeleid en de wateraspecten volwaardig mee te laten wegen bij de besluitvorming omtrent een goede ruimtelijke ordening. Dit proces komt in samenwerking tussen de gemeente en waterbeheerder tot stand. In het uitwerkingsgebied wordt het waterbeheer gevoerd door Waterschap Scheldestromen.

5.8.1 Proces watertoets 1999-2015

Ten behoeve van het bestemmingsplan Mortiere (2003) is in overleg met het waterschap de watertoets doorlopen. In opdracht van de gemeente heeft bureau Tauw uitgangspunten en aanbevelingen geformuleerd voor de toepassing van duurzaam waterbeheer. Deze zijn later vertaald in een rapportage door Arcadis. Het waterschap is als klankbordgroep betrokken geweest bij de totstandkoming van het rapport en het hiermee samenhangende bestemmingsplan Mortiere. Over de verdere uitwerking van (onderdelen van) het plan is sindsdien overleg gevoerd met het waterschap. De uitgevoerde watertoets is te vinden in het bestemmingsplan.

In overleg met het Waterschap Scheldestromen zijn de uitgangspunten uit de rapportage van Arcadis uit 1999 bij actualisering van het bestemmingsplan Mortiere in 2012 opnieuw beoordeeld. Hieruit blijkt dat de verdichting van het programma binnen de beoogde waterhuishouding kan worden opgevangen. De verdichting van het woongebied heeft geen groter verhard oppervlak tot gevolg dan dat het gedeelte ten westen van de Mortiereboulevard was meegenomen. Hierdoor heeft de verdichting geen negatief effect op de waterhuishouding. Er wordt voldaan aan de waterdoelstellingen en er is geen noodzaak tot het treffen van aanvullende waterhuishoudkundige maatregelen anders dan de maatregelen die reeds zijn voorzien.

In het kader van het vooroverleg is het concept ontwerpuitwerkingsplan in oktober 2015 toegezonden aan het Waterschap Scheldestromen. Hierbij heeft het waterschap aangegeven geen opmerkingen te hebben ten aanzien van het uitwerkingsplan.

5.8.2 Onderzoek
5.8.2.1 Afwatering

Hoofdader in het watersysteem in Mortiere is de Mannezeesche Watergang die voor de ontwikkeling van Mortiere sterk is verbreed. Deze watergang heeft verschillende functies: berging, afvoer en doorvoer van water. Daarnaast heeft de watergang een belangrijke functie als natte ecologische verbindingszone en voor de ruimtelijke kwaliteit van het gebied.

5.8.2.2 Hydrologische situatie

Voor een beschrijving van de bestaande situatie zoals bodemopbouw, geohydrologie, waterhuishouding en ecologische potenties wordt verwezen naar het rapport van Tauw1.

5.8.2.3 Watercompensatie

Uitgangspunt voor het watersysteem in de woongebieden van Mortiere is dat wordt getracht regenwater maximaal te bergen binnen de eigen gebiedgrenzen. Er wordt gestreefd naar maximale afkoppeling van de hemelwaterafvoer van het rioolwatersysteem, waarbij het streefbeeld van het waterschap (afkoppelingspercentage 60%) gehaald wordt. Hiermee ontstaat een volledig gescheiden systeem. Om de woonlocaties heen wordt daarom open water aangeboden dat een peilfluctuatie toestaat. Binnen het woongebied is rond de parkstructuur open water geprojecteerd. In het golfbaanontwerp is veel oppervlaktewater (vijvers) voorzien. Al deze open waterpartijen staan met elkaar in verbinding. Samen kunnen deze waterpartijen ook in pieksituaties de neerslag in de woonbuurt bergen. In extreme gevallen bestaat de mogelijkheid dat de waterpartijen overstorten op de Mannezeesche Watergang.

In de woonwijk is tussen de waterstructuur aan de buitenzijde en rond het park nog een wateropvang (wadi) aangelegd in de vorm van een (in)filtratie strook van 4 meter breed langs de hoofdontsluitingsweg. Omdat de infiltratiecapaciteit van de bestaande bodem in Mortiere beperkt is, dient deze zone bijna uitsluitend als filterinstrument om het water vervolgens middels een drain af te voeren naar het open watercircuit. Doordat de infiltratiestrook een lichte greppelvorm krijgt, is hieraan een zekere bergingscapaciteit toegerekend.

Het water van daken en kavelverharding wordt middels een open afvoer over het erf of middels een drain naar de straat gebracht. Daarvandaan wordt het, ofwel via molgoten onder afschot gevolgd door een zandvang met filter, ofwel via traditionele straatkolken of ontvangstputten en een ondergrondse pijpleiding naar het open water getransporteerd. Met de zichtbare afvoer over het erf wordt tegengegaan dat particuliere verontreinigingen verborgen en oncontroleerbaar in het open water van de buurt terechtkomen.

Informatie over waterberging op het eigen erf - de ouderwetse regenton of moderne varianten daarvan, particuliere vijvers met bergingscapaciteit en particuliere initiatieven voor hergebruik van water – zijn in de vorm van een algemene gebruiksaanwijzing aan de bewoners van de nieuwe buurt meegegeven.

5.8.2.4 Geen gebruik van uitlogende materialen

Er is een rioleringssysteem aangelegd op basis van een 100% gescheiden stelsel. Bij de bouw en inrichting van de onbebouwde ruimte (openbaar en particulier) mag er geen gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen (koper, lood, zink) en geimpregneerd hout. Dit zal worden beschreven in de voorschriften en contracten met de ontwikkelaars en bouwers.

5.8.2.5 Onderhoud

De watergangen rond het plangebied worden onderhouden door het waterschap, op grond van de in het verleden gemaakte afspraken tussen gemeente en waterschap.

5.8.3 Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundig systeem ter plaatse.

5.9 Ecologie

5.9.1 Wettelijk kader

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan de natuurbeschermingswetgeving. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming (o.a. Natuurbeschermingswet 1998) en soortenbescherming (Flora- en faunawet). Met deze wetten zijn de Europese Vogelrichtlijn en de Europese Habitatrichtlijn verankerd in de nationale wetgeving. Onder gebiedsbescherming valt ook de toetsing aan het provinciaal ecologisch beleid, waarmee bepaalde gebieden en landschaps-elementen worden beschermd, zoals de Ecologische Hoofdstructuur en het weidevogelgebied.

5.9.1.1 Gebiedsbescherming

Natuurbeschermingswet 
Gebiedsbescherming wordt gewaarborgd door de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw). Deze wet beschermt Natura 2000-gebieden, beschermde natuurmonumenten en wetlands. Voor activiteiten met een mogelijk effect op deze gebieden is toetsing aan de Nbw noodzakelijk.

Natura 2000
Voor het uitvoeren van projecten en handelingen die negatieve effecten kunnen hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied en die niet nodig zijn voor het beheer van het Natura 2000-gebied, is een vergunning nodig. Het bevoegd gezag hiervoor zijn Gedeputeerde Staten, tenzij de Nbw-procedure aanhaakt bij de omgevingsvergunning. In dat geval zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag, maar is er een verklaring van geen bedenkingen van GS nodig.


Instandhoudingsdoelstellingen beschrijven de doelen voor natuurlijke habitats of populaties van de in het wild levende dier- en plantensoorten om een gunstige staat van instandhouding te waarborgen. Bij het vaststellen van een bestemmingsplan moet op grond van artikel 19j van de Nbw rekening worden gehouden met de effecten van het plan op Natura 2000-gebieden. Ook activiteiten buiten het Natura 2000-gebied kunnen negatieve effecten op de instandhoudings-doelstellingen van het Natura 2000-gebied hebben. Dit wordt 'externe werking' genoemd. Van negatieve effecten is sprake als, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, een habitattype verslechtert of soorten significant worden verstoord. Deze bescherming geldt alleen voor de habitattypen en soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Projecten en handelingen die de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied aantasten zijn in ieder geval vergunningplichtig op grond van artikel 19d Nbw.

Beschermde Natuurmonumenten
Bij de aanwijzing van Natura 2000-gebieden is het mogelijk dat (delen van) Beschermde Natuurmonumenten binnen de grenzen van het Natura 2000-gebied vallen. Indien dit het geval is houdt dit in dat, het betreffende aanwijzingsbesluit tot natuurmonument is komen te vervallen (artikel 15a, lid 2 Nbw). Echter, het voormalig beschermd natuurmonument is nog wel beschermd op grond van de doelstellingen ten aanzien van het behoud, herstel en de ontwikkeling van het natuurschoon of de natuurwetenschappelijke betekenis van het gebied zoals bepaald in het van rechtswege vervallen besluit (artikel 15a, lid 3 Nbw). Concreet betekent houdt dit in dat de status van Natuurmonument, na aanwijzing als Natura 2000-gebied, is komen te vervallen maar de doelstellingen niet.


Op grond van artikel 19j lid 1 hoeft niet te worden getoetst aan de doelstellingen van een (voormalig) beschermd natuurmonument. Er moet echter wel op grond van de goede ruimtelijke ordening en het zorgplichtartikel 19l Nbw, worden getoetst aan deze doelstellingen. Met andere woorden: er moet zicht zijn op de haalbaarheid van het plan. Indien het plan effecten kan hebben op het voormalig beschermd natuurmonument, moet worden beoordeeld of hiervoor een vergunning ex artikel 16 Nbw noodzakelijk is en of deze kan worden verleend. In dit artikel is namelijk bepaald dat het verboden is zonder vergunning projecten of andere handelingen te realiseren die schadelijk kunnen zijn voor het natuurschoon, voor de natuurwetenschappelijke betekenis van het beschermd natuurmonument of voor dieren of planten in het beschermd natuurmonument of die het beschermd natuurmonument ontsieren.

Ecologische Hoofdstructuur
Het voormalige ministerie van LNV heeft in 1990 de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) geïntroduceerd. De EHS bestaat uit een netwerk van natuurgebieden. Het doel van de EHS is de instandhouding en ontwikkeling van deze natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. De EHS wordt beschermd via regelgeving onder de Wet ruimtelijke ordening.


Het in de Nota Ruimte vastgelegde rijksbeleid ten aanzien van de begrenzing en de bescherming van de EHS, is vertaald in regelgeving in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, dat per provincie is uitgewerkt in een provinciale ruimtelijke verordening.

Om te kunnen bepalen of de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied significant worden aangetast, moet het bevoegd gezag (de gemeente) erop toezien dat hiernaar door de initiatiefnemer onderzoek wordt verricht. Gemeenten moeten het in de verordeningen en beleidsregel vastgelegde beschermingsregime voor de EHS verankeren in bestemmingsplannen en ook de naleving daarvan borgen bij het (verlenen van omgevingsvergunningen voor het) afwijken van ruimtelijke regels.
Overigens kan een gebied, naast een onderdeel zijn van de EHS, tegelijkertijd een Natura 2000-gebied zijn. Als er sprake zou zijn van tegenstrijdige vereisten, dan is het beschermingsregime Natura 2000 leidend.

5.9.1.2 Soortenbescherming

Soortenbescherming wordt gewaarborgd door de Flora- en faunawet (hierna: Ffw). De Ffw beschermt alle in het wild levende soorten. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in verschillende beschermingscategorieën. De beschermde diersoorten (vogels, vissen, zoogdieren, amfibieën, reptielen, insecten, ongewervelden, et cetera) en ongeveer 100 plantensoorten zijn te vinden in tabellen, die deel uitmaken van de Ffw. Daarnaast zijn alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen beschermd tijdens de broedperiode en zijn van een aantal soorten de vaste rust- en verblijfplaatsen en functionele omgeving jaarrond beschermd.

Het uitgangspunt van de Ffw is dat alles wat schadelijk is voor beschermde soorten verboden is, zoals het verstoren, verontrusten, doden, vangen, plukken, vernielen, verwonden van soorten of het wegnemen, vernielen of verstoren van hun verblijfplaats. Van het verbod kan alleen onder bepaalde voorwaarden worden afgeweken. Voor álle activiteiten met een mogelijk effect op beschermde dier- en plantensoorten is toetsing aan de Ffw noodzakelijk. Activiteiten waarbij de verbodsbepalingen overtreden worden, dienen voorkomen te worden, bijvoorbeeld door het treffen van mitigerende maatregelen. Indien dit niet mogelijk is, dan is het uitvoeren van een dergelijke activiteit alléén toegestaan met een ontheffing van het Ministerie van EZ. Een mitigatieplan of ontheffing dient in het bezit te zijn voorafgaand aan de start van de uitvoeringsfase.


Naast de verbodsbepalingen staat in de Ffw dat voor alle in het wild levende planten- en dier-soorten de zogenaamde zorgplicht geldt. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk voorkomen moeten worden. De zorgplicht geldt voor iedereen en voor alle planten en dieren, beschermd of niet. Bij beschermde planten of dieren geldt de zorgplicht ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend.

5.9.2 Onderzoek
5.9.2.1 Gebiedsbescherming

In de directe omgeving zijn geen gebieden aanwezen of aangemeld die vallen onder de Natuurbeschermingswet 1998 of deel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur.

5.9.2.2 Soortenbescherming

De gemeente Middelburg wil in de nieuwbouwwijk Mortiere braakliggende percelen ontwikkelen ten behoeve van woningbouw. Voor de betreffende percelen zijn in het verleden natuurtoetsen uitgevoerd. Gezien de verstreken tijd (langer dan 3 jaar RBOI 2008 en adviesbureau Wieland 2013)) na het opstellen van de natuurtoetsen is besloten een check te doen of er conflicten te verwachten zijn met de huidige natuurwetgeving (Flora- en Faunawet). Met betrekking tot gebiedsbescherming zijn er geen wijzigingen. Hier is geen check naar verricht.


De Flora- en faunawet beschermt aangewezen dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. Door handelingen in of in de nabijheid van het plangebied kunnen schadelijke gevolgen voor natuurwaarden optreden. Hierdoor kunnen er verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet worden overtreden. De Minister van Economische Zaken kan ontheffing verlenen van de verbodsbepalingen indien aan bepaalde ontheffingscriteria wordt voldaan.


Samenvattend betekent dit dat inzicht moet worden verkregen in de aanwezigheid van beschermde dier- en plantensoorten of leefgebieden van beschermde diersoorten en in de effecten van de ingrepen op deze soorten. Hiervoor is in mei 2016 een quickscan uitgevoerd door Adviesbureau Wieland (Bijlage 4 Quickscan Flora en Fauna). Deze quickscan is een actualisatie van het eerder uitgevoerde natuuronderzoek dat is uitgevoerd in het kader van de realisatie van tijdelijke natuur in het plangebied.

In het onderzoek is de aanwezigheid van zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën, vissen, ongewervelden en vaatplanten onderzocht. Voor het uitvoeren van de voorgenomen werkzaamheden dient rekening gehouden te worden met beschermde natuurwaarden van deze soorten in het kader van de Flora- en Faunawet. In het onderzoek is van al deze natuurwaarden enkel vastgesteld dat er mogelijk broedvogels voorkomen die in het broedseizoen beschermd dienen te worden en dat er diverse zoogdieren voorkomen in het gebied. Daarvoor wordt het volgende geadviseerd:

Broedvogels
Het plangebied wordt voor aanvang van het broedseizoen gemaaid. De start van de werkzaamheden (bouwrijp maken van het terrein) is voor het broedseizoen. Indien daarna continu gewerkt wordt zullen broedvogels zich niet vestigen. Indien er in een deel van het broedseizoen niet gewerkt word en daarna de werkzaamheden opgestart worden in het seizoen dan dient eerst een controle plaats te vinden op aanwezigheid van broedvogels door een deskundige.

Zoogdieren
Diverse vleermuissoorten (tabel 3 Flora en Faunawet) komen voor in het studiegebied en plangebied. Deze ondervingen geen nadelig effect van de voorgenomen werkzaamheden.

Grondgebonden zoogdieren komen voor in het plangebied. Hiervoor geldt de zorgplicht. Vooraf dient het terrein gemaaid te worden vanaf de binnenzijde naar de buitenzijde zodat dieren uit het terrein gedreven worden. Maaien dient te gebeuren met een maaibalk, schijvenmaaier of messenbalk in de periode september - maart. Het maaisel dient afgevoerd te worden.

5.9.3 Conclusie

Flora en fauna vormt geen belemmerend aspect voor de voorgenomen ontwikkeling. Wel dient gewerkt te worden volgens de principes van zorgvuldig handelen, mogen broedvogels niet verstoord worden en dient het terrein voorafgaand aan het bouwen gemaaid te worden van binnen naar de buitenzijde.

5.10 Archeologie en cultuurhistorie

In Europees verband is het zogenaamde "Verdrag van Malta" tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Om dit meewegen te laten plaatsvinden wordt, naast de bestaande regelgeving en beleid, een economische factor toegevoegd. De kosten voor het zorgvuldig omgaan met het bodemarchief, dus de kosten voor inventarisatie, (voor)onderzoeken, bodemonderzoek en documentatie, worden door de initiatiefnemer betaald.


De provincie Zeeland en gemeente Middelburg streven naar een versterking van de relatie tussen archeologie en ruimtelijke ordening. In de geest van het Verdrag van Malta is in 2007 een wijziging van de monumentenwet 1988 in de vorm van de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) van kracht geworden. Een belangrijk onderdeel van de WAMZ is dat de verantwoordelijkheid voor het cultureel erfgoed bij de gemeenten komt te liggen. In de WAMZ wordt geregeld dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Volgens de wet kan in het belang van de archeologische monumentenzorg bij een bestemmingsplan worden bepaald dat de aanvrager van een aanleg- en bouwvergunning een rapport dient over te leggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende is vastgesteld.


Vooruitlopend op de WAMZ hebben de Walcherse gemeenten een eigen archeologiebeleid geformuleerd en vastgesteld in de Nota Archeologische monumentenzorg Walcheren 2006, die in 2008 is geëvalueerd in de Nota Archeologische monumentenzorg Walcheren evaluatie 2008. Deze laatste nota schrijft nu het vigerende archeologiebeleid binnen de gemeente Middelburg voor, waardoor het provinciale archeologiebeleid op de tweede plaats komt. Om ervoor te zorgen dat het Nederlandse archeologisch erfgoed wordt beschermd en er bij ruimtelijke afwegingen rekening wordt gehouden met archeologische waarden, is vanuit het Rijk een Archeologisch Informatiesysteem (ARCHIS) opgemaakt, waarin alle bekende archeologische waarden zijn opgenomen. Terreinen van archeologisch belang of waarde zijn vastgelegd op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Om een indicatie te krijgen voor een archeologische verwachting is een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld in de vorm van de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). Beide kaarten, naast enkele historische kaarten, liggen aan de basis van de Walcherse archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart. De vrijstellingsregeling behorende bij het Walchers archeologiebeleid gaat uit van deze laatste kaart.

5.10.1 Onderzoek

In het kader van het bestemmingsplan Mortiere heeft de Walcherse Archeologische Dienst het grootste deel van het plangebied Mortiere is in het verleden archeologisch onderzocht. Een kleine zone aan de Poproute viel echter buiten dit onderzoek.

Op basis van het Walcherse archeologiebeleid voerde de WAD hier in april 2016 archeologisch onderzoek uit (Bijlage 5 Archeologie)door middel van bureaustudie en Inventariserend veldonderzoek met boringen, gevolgd door een proefsleuvenonderzoek. Het doel van het booronderzoek was het vaststellen van gaafheid en conservering van de bodem en een inschatting te maken van mogelijk aanwezige archeologische resten. Op basis van de bevindingen werd een verwachtingsmodel opgesteld waaruit bleek dat er in de zuidoostelijke helft van het terrein nader onderzoek met enkele proefsleuven noodzakelijk was.

Het archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat het Hollandveen in nagenoeg het hele onderzoeksgebied in de Middeleeuwen grondig gemoerneerd is of door kreekwerking geërodeerd. Eventuele resten van IJzertijd en/of Romeinse bewoning zijn hierdoor grotendeels verdwenen. Op de kleine zone met intact Hollandveen werden geen resten van bewoning uit IJzertijd of Romeinse Tijd aangetroffen.

5.10.2 Conclusie

Concluderend kan worden gesteld dat de werken geen bedreiging vormen voor eventuele archeologische resten en dat er geen vervolgonderzoek moet plaatsvinden. De archeologische dubbelbestemming komt dus te vervallen voor dit terrein.
Mochten er tijdens de werken onverwacht toch archeologische resten aan het licht komen, moet contact opgenomen worden met de Walcherse Archeologische Dienst

5.11 Eindconclusie

Op basis van de onderzochte informatie worden geen belemmeringen verwacht voor de vaststelling van het uitwerkingsplan. Uit de voorgaande beschreven milieuaspecten (5.1 Toetsing aan mer-wetgeving, 5.2 Geluid wegverkeer, 5.3 Luchtkwaliteit, 5.5 Bedrijven en milieuhinder, 5.6 Externe veiligheid, 5.7 Bodem) kan worden geconcludeerd dat er geen verslechtering optreedt op het woon- en leefklimaat van de (omliggende) woningen en dat er ten aanzien van de omgevingsaspecten (5.8 Water, 5.9 Ecologie,4.3.2 Parkeren, 5.10 Archeologie en cultuurhistorie) er geen belemmeringen optreden.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

Het Mortiere fase 9A maakt, na inwerkingtreding, onderdeel uit van bestemmingsplan 'Mortiere'. De regels van het bestemmingsplan 'Mortiere' zijn dan ook van toepassing op dit uitwerkingsplan, naast de regels die zijn opgenomen in het voorliggend uitwerkingsplan.

6.1.1 Uitgangspunten

De beleidsuitgangspunten uit de voorafgaande hoofdstukken vormen de onderlegger voor bestemmingen en begrenzingen op de verbeelding en voor de planregels. Deze uitgangspunten voor de bestemmingsregeling (verbeelding en regels) kunnen als volgt worden samengevat.

  • a. Het uitgangspunt is op de eerste plaats de verkavelingsschets voor de fase 9A. Hiervoor zijn de kaders in dit uitwerkingsplan opgenomen.
  • b. In het uitwerkingsplan is gestreefd naar het toepassen van soepele / ruime bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen de grenzen van de uit te werken bestemming uit het bestemmingsplan 'Mortiere';
  • c. De ruimtelijke kwaliteit van het plangebied noodzaakt een zorgvuldige afstemming van bouwmogelijkheden. Bij het leggen van bestemmingen, het bepalen van bouwgrenzen en opstellen van flexibiliteitbepalingen heeft steeds een zorgvuldige afweging plaatsgevonden van de aanwezige belangen en is rekening gehouden met hedendaagse eisen en gebruikerswensen. Binnen de marges van het beleid is gezocht naar versoepeling in de bestemmingsregeling als bedoeld onder a en b;
  • d. De bestemmingsregeling dient in ieder geval de ontwikkelingen van de nu aanwezige verkavelingsschets mogelijk te maken;
  • e. De regeling is zo uniform mogelijk ten einde een zo groot mogelijke rechtsgelijkheid te kunnen bieden. Dit neemt niet weg dat, gelet op de ruimtelijke karakteristiek van het plangebied en hedendaagse eisen, specifieke (beperkende) bepalingen gewenst zullen zijn.
  • f. Zoals vermeld onder a en d is voor de bestemmingsregeling in beginsel uitgegaan van de feitelijk geplande situatie. Als randvoorwaarde voor de nieuwe bestemmingsregeling is ook gehanteerd dat er flexibiliteit binnen het plan dient te zijn, om eventueel in te kunnen springen op een veranderende marktvraag.
6.1.2 Planvorm

Het bestemmingsplan 'Mortiere' bestaat uit deels een gedetailleerd bestemmingsplan en deels een globaal uitwerkingsplan met een uitwerkingsplicht. Het uitwerkingsplan Mortiere fase 9A is een uitwerking van een stukje van het globale uitwerkingsplan deel.

De planvorm van uitwerkingsplan Mortiere fase 9A is een globaal uitwerkingsplan met bouwstroken. Dit betekent dat op basis van dit uitwerkingsplan omgevingsvergunning kan worden verleend, maar dat tevens enige flexibiliteit is aangehouden ten opzichte van de stedenbouwkundige verkavelingsschets.

6.1.3 Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP)

Het voorliggende uitwerkingsplan is, overeenkomstig het bestemmingsplan 'Mortiere' opgebouwd en vormgegeven conform de bindende afspraken van de SVBP2012.

6.1.4 Opzet bestemmingsregeling

Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling (verbeelding en planregels) in dit bestemmingsplan is het volgende van belang.

6.1.4.1 Opzet verbeelding

Bestemmingen

Op het renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen. Binnen dit uitwerkingsplan komen 4 bestemmingen voor.

Het bouwvlak is een gebied dat op de verbeelding is aangegeven en waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven.  

Voor het plan geldt dat wordt aangesloten bij de regels van het bestemmingsplan 'Mortiere', aangezien dit uitwerkingsplan hier onderdeel van uit gaat maken. Aanvullende regels zijn gesteld binnen de juridische kaders die in het bestemmingsplan 'Mortiere' zijn toegestaan.

Aanduidingen

In dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van bouwaanduidingen, waarmee specifieke bouwregels worden bepaald. Daarnaast worden maatvoeringsaanduidingen op de verbeelding aangegeven zoals de maximaal toegestane hoogtemaat (goot- en bouwhoogte).

6.1.4.2 Opzet planregels

Overeenkomstig SVBP2012 kent de indeling in hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen de volgende vaste volgorde.

  • In hoofdstuk 1 (inleidende regels) worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd, en wordt de wijze van meten bepaald.
  • In hoofdstuk 2 (bestemmingsregels) worden (indien nodig) alfabetisch de regels gegeven waarmee de bestemmingen die op de plankaart voorkomen nader worden omschreven.
  • Hoofdstuk 3 (algemene regels) bevat een aantal regels die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelregel, een procedureregel, dan wel regels die voor de nodige flexibiliteit kunnen zorgen, zoals algemene ontheffings- of wijzigingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk 4 (overgangs- en slotregels) ten slotte gaat in op het overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en benoemt de titel van het plan.

6.2 Gehanteerde bestemmingen

Groen

Het structurele groen heeft de bestemming Groen gekregen. Door deze bestemming wordt het beeldbepalende groen vanuit het stedenbouwkundig plan gewaarborgd. Bij de groenstrook in de Poproute is de aanduiding voor een wadi opgenomen.


Tuin

Voortuinen en zijtuinen van hoekwoningen aan de openbare ruimte zijn bestemd als Tuin. Binnen deze bestemming mag slechts zeer beperkt gebouwd worden.

Om accenten mogelijk te maken op belangrijke plekken in het stedenbouwkundig plan is op specifieke plaatsen de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - accent" opgenomen.

Binnen deze bestemming zijn ook parkeervoorzieningen toegestaan, met uitzondering in voortuinen van tussenwoningen.

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de wijziging van de bestemming Tuin in de bestemming Wonen om het mogelijk te maken de voorgevelrooilijn naar voren te plaatsen. Dit kan alleen na goedkeuring van de supervisor en als er geen afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid, de parkeerbalans, de architectonische en/of stedenbouwkundige kwaliteit van Mortiere en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.


Verkeer

De wegen, trottoirs en parkeerplaatsen hebben deze bestemming toegekend gekregen. Hiermee wordt de ontsluiting van deze fase gewaarborgd.

Water

De bestemming Water is toegepast bij de structurele waterlopen, daarvan bevindt zich, als onderdeel van een groter

geheel, een fragment van de Mannezeesche Watergang in dit uitwerkingsplan.

Wonen

Deze bestemming omvat het grootste deel van het uitwerkingsplan. In de verbeelding is één doorlopende bouwstrook aangegeven, in plaats van de specifieke woningen. Afhankelijk van de marktomstandigheden kan daardoor bij de uitvoering van het plan nog geschoven worden met woningen of voor een ander woningtype worden gekozen. Binnen de bouwstrook zijn conform de bouwaanduidingen woningen toegestaan. De bouwhoogte en goothoogte zijn op de verbeelding gemaximeerd. Binnen deze bestemming zijn ook de achterpaden en parkeervoorzieningen opgenomen.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van dit uitwerkingsplan is geregeld in de vorm van de grondexploitatieregeling zoals opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro): zie onder 7.1.1.

7.1.1 Exploitatieplanplicht en verplichting tot kostenverhaal

In deze wet is verplicht kostenverhaal door de gemeente geregeld. Dat kan op publiekrechtelijke grondslag: via een exploitatieplan dat gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd dient te worden. Ook kan het gemeentelijke kostenverhaal geregeld worden via een anterieure overeenkomst over grondexploitatie met de initiatiefnemer / ontwikkelaar, zoals bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Wanneer de gemeente zelf eigenaar is van de gronden, dan is het (separaat) verhalen van kosten op anderen niet nodig. De kosten worden dan gedekt door de verkoop van bouwrijpe grond. De in dat kader gesloten overeenkomsten gelden ook als anterieure overeenkomsten over grondexploitatie.

Nieuwe ontwikkelingen

De gemeente heeft samen met het consortium volledig grondeigendom in het plangebied. Met het consortium is een anterieure overeenkomst gesloten over het kostenverhaal voor de gemeente. De financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is dan ook gewaarborgd.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van dit plan wordt de wettelijk voorgeschreven procedure doorlopen.

Het ontwerpplan is voorgelegd aan het college en daarna gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode is er één zienswijze ingediend door Delta Infra B.V..

In de zienswijze wordt aangegeven dat in het plangebied een elektriciteitskabel en een mast voor openbare verlichting gelegen zijn. Aan de gemeente en/of initiatiefnemer wordt verzocht Delta Infra B.V. tijdig in kennis te stellen van voorgenomen werkzaamheden.

In de reactie op deze zienswijze is geantwoord dat het bekend is dat er een kabel en een lichtmast in het plangebied aanwezig zijn. Bij de vergunningverlening zullen we de initiatiefnemer attenderen zodat tijdig met Delta Infra B.V. contact wordt opgenomen over het verplaatsen van de aanwezige kabel en lichtmast.

Deze zienswijze leidt niet tot wijziging van het uitwerkingsplan. Er zijn geen opmerkingen op het ontwerpplan in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro.


Hierna is het plan ter vaststelling aangeboden aan het college. Het college heeft het plan gewijzigd vastgesteld in verband met de volgende ambtshalve wijziging voor de plankaart:

Ter plaatse van de Poproute de smalle strook met de bestemming 'Groen' schrappen en aan de betreffende gronden de bestemming 'Verkeer' toekennen. 

Belanghebbenden, die een zienswijze hebben ingediend, kunnen beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ook belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij niet tijdig zienswijzen hebben ingediend kunnen beroep aantekenen.

Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking.