direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Smokkelhoek 3e herziening (Smokkelhoek Oost)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0678.smokkelhoekHZ003-VAST

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ingesloten tussen de spoorlijn en de A58 ligt het bedrijventerrein "Smokkelhoek". In 2013 is dit bedrijventerrein juridisch-planologisch vastgelegd in het bestemmingsplan "Smokkelhoek". Aan de oostzijde van het bedrijventerrein was voorheen waterberging voorzien. Inmiddels is deze aan de noordrand van het bedrijventerrein aangelegd en bestaat de wens om ruimte te maken voor de vestiging van bedrijven aan de oostzijde. Om deze ontwikkeling planologisch mogelijk te maken wordt hier een nieuw bestemmingsplan voor gemaakt. Naast de uitbreiding van het bedrijventerrein zal ook de ligging van dubbelbestemming ter bescherming van de drinkwaterleiding op de verbeelding worden aangepast, deze komt niet overeen met de werkelijke ligging van de waterleiding.

1.2 Ligging plangebied

Ten zuidoosten van de kern Kapelle-Biezelinge ligt het industrieterrein Smokkelhoek ingesloten door de spoorlijn ten noorden en de A58 ten zuiden. Het bedrijventerrein bestaat uit 5 deelgebieden. Eén daarvan is het uitbreidingsgebied oostzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.smokkelhoekHZ003-VAST_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied (Bron: kadaster Nederland)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan ter plaatse van de beoogde ontwikkeling is het bestemmingsplan "Smokkelhoek", vastgesteld op 25 juni 2013. In dit bestemmingsplan is een bestemming "Water" opgenomen ter plaatse van de destijds beoogde waterberging. Deze waterpartij is niet gerealiseerd op deze locatie maar op de gronden ten noorden van de bestemming Water. De wens is om op de locatie met bestemming Water het bedrijventerrein verder uit te breiden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.smokkelhoekHZ003-VAST_0002.jpg"

Figuur 1.2 Geldend bestemmingsplan 'Smokkelhoek" (Bron: kadaster Nederland)

Ter plaatse van de uitbreiding gelden momenteel de volgende bestemmingen:

  • Bedrijven tot en met categorie 4.1 en risicovolle inrichtingen - 2
  • Groen met daarbinnen de functieaanduiding 'parkeerterrein'
  • Verkeer
  • Water
  • Agrarisch

Naast deze enkelbestemmingen gelden er ook dubbelbestemmingen:

  • Leiding - Leidingstrook
  • Leiding - Drinkwatertransportleiding

Het gebied met de bestemming 'Bedrijf' en de bestemming 'Water' zijn gelegen binnen het gezoneerd industrieterrein. Daarbuiten hebben de gronden de aanduiding 'geluidszone-industrie' gekregen.

Een gedeelte van de agrarische bestemming is voorzien van een wijzigingsgebied. Deze wijzigingsbevoegdheid biedt de mogelijkheid het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van het verbeteren van de waterhuishouding en/ of een wijziging naar de bestemming Verkeer.

1.4 Leeswijzer

De opbouw van de ruimtelijke motivering is als volgt:

  • hoofdstuk 2 gaat in op de huidige en beoogde situatie van het plangebied en vervolgens wordt ingegaan op de juridische planbeschrijving;
  • hoofdstuk 3 bevat de toetsing van de beoogde ontwikkeling aan het beleidskader;
  • in hoofdstuk 4 worden de milieu- en planologische aspecten getoetst;
  • hoofdstuk 5 bevat de juridische planbeschrijving;
  • in hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie en omgeving plangebied

De gronden van de beoogde uitbreiding van het bedrijventerrein liggen braak, zijn begroeid met gras en hier en daar is riet en water aanwezig. In het noordwesten is een waterberging aanwezig die is aangelegd vooruitlopend op de uitbreiding van het bedrijventerrein en de hierbij behorende waterbergingsopgave. Ten westen van het plangebied liggen diverse bedrijven uit milieucategorie 4.1 en 4.2. Ten zuiden van het plangebied ligt de Rijksweg N289 en vervolgens een zone met woningen en boerderijen. Ten zuiden daarvan ligt de A58, de snelweg tussen Bergen op Zoom en Vlissingen. Ten oosten en noorden van het plangebied liggen agrarische percelen met enkele boerderijen. Aan de westzijde van het plangebied is een drinkwatertransportleiding aanwezig en aan de zuidzijde een leidingstraat met daarin een o.a. een buisleidingen voor vervoer van gevaarlijke stoffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.smokkelhoekHZ003-VAST_0003.jpg"

Figuur 2.1 Huidige situatie plangebied (bron: Luchtfoto 2022 Kadaster Nederland)

2.2 Beoogde situatie

Bij de vaststelling van het bestemmingsplan Smokkelhoek in 2013 is een grote waterpartij bestemd. Deze is echter nooit aangelegd, in plaats daarvan is in de spie ten noordwesten van het plangebied een waterberging aangelegd. De gronden in het plangebied vormen nu een braakliggend terrein. Het is de wens van de gemeente om bedrijventerrein Smokkelhoek aan de oostzijde uit te breiden. Op de met Water bestemde gronden worden bedrijven met een maximale toegestane milieucategorie 4.1. mogelijk gemaakt.

De rooilijn van het bouwvlak komt op gelijke afstand van de weg als de naastgelegen percelen. Ook de maximale bouwhoogte wordt 12 meter aan de zuidzijde, dit is even hoog als naastgelegen percelen. Op deze gronden geldt tevens een bebouwingspercentage van 80%. Aan de noordzijde komt een hoogte accent met een maximale bouwhoogte van 15 meter. Het bouwvlak mag hier voor maximaal 70% worden bebouwd.

De in het geldende bestemmingsplan aanwezige dubbelbestemming ter bescherming van de drinkwaterleiding is niet conform de ligging van de drinkwaterleiding. Dit wordt door middel van voorliggend bestemmingsplan aangepast conform opgaaf van de leidingbeheerder.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2025 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

In wat voor Nederland willen we gaan leven in 2050

Als de wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen om tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten;
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf verantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat mede overheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Voor dit project relevante nationale belangen zijn:

  • bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
  • waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving;
  • duurzaam economisch groeipotentieel.

Keuzes

De belangrijkste keuzes zijn:

  • duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit;
  • ruimte voor overgang naar circulaire economie;
  • locaties van (groot)winkelbedrijven moeten passen bij het verkeers- en vervoersnetwerk, goed afgestemd zijn op de vraag van bedrijven, en zo de economische vitaliteit en de kwaliteit en aantrekkelijkheid van stad en land versterken;
  • landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen.

Toetsing en conclusie

De beoogde ontwikkeling raakt geen belangen op Rijksniveau.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van andere overheden, is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) opgesteld. Dit besluit en de regeling tezamen bevat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen.

Het Barro/ de Rarro stelt niet alleen regels omtrent de aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Novi, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen. In het Barro is de hoofdverbinding Rijnmond – Zeeland/België opgenomen (paarse lijn figuur 3.1). Deze komt voort uit de Structuurvisie Buisleidingen 2012 - 2035. In het Barro staat de verplichting om bij het opstellen of aanpassen van een bestemmingsplan, stroken vrij te houden voor buisleidingen. In de Rarro staan de voorkeurstracés met aan weerszijden van een tracé een zoekgebied van 250 meter concreet uitgewerkt (zie figuur 3.1). Binnen deze zone kan de gemeente de exacte ligging van een buisleidingentracé bepalen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.smokkelhoekHZ003-VAST_0004.jpg"

Figuur 3.1: Voorkeurstracé (donker paars) en zoekgebied buisleidingen uit Rarro (bron: Ruimtelijke Plannen.nl)

Toetsing en conclusie

Het voorkeurstracé zoals is vastgelegd in de Rarro is in het bestemmingsplan opgenomen door de strook te voorzien van de dubbelbestemming 'Leiding – Leidingstrook”. Deze strook bevat zowel de leidingen als de beheerstrook. De enkelbestemming is Groen. Omdat de leidingenstraat al aanwezig is en er geen reden of aanleiding is om deze te verleggen, en de leidingenstraat beschermd wordt doormiddel van de dubbelbestemmingen 'Leiding - Leidingstrook', wordt voldaan aan de bepalingen zoals vastgelegd in het Barro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)

In het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) is geregeld dat voor stedelijke ontwikkelingen een onderbouwing in het bestemmingsplan noodzakelijk is. (artikel 3.1.6. van het Bro). De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied ligt, moet ook worden gemotiveerd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of er sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijk besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

Daarnaast volgt uit jurisprudentie dat wanneer het om een functiewijziging gaat, moet worden beoordeeld of er in beginsel sprake is van een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m².

Toetsing

Onderliggend bestemmingsplan maakt uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein mogelijk. Dit betreft een uitbreiding op gronden die gedeeltelijk in de Provinciale omgevingsverordening al zijn aangeduid als 'grootschalig bedrijventerrein', daarnaast is dit deel onderdeel van het bestaand stedelijk gebied. Omdat de uitbreiding meer dan 500 m² betreft, en gedeeltelijk gelegen is buiten bestaand stedelijk gebied, is een afweging in het kader van de Laddertoets noodzakelijk.

De uitbreiding van het bedrijventerrein 'De Smokkelhoek' is opgenomen in het regionale bedrijventerreinenprogramma. Dit programma is gebaseerd op de behoefte in de regio en is regionaal afgestemd. Daarnaast zijn op bedrijventerrein Smokkelhoek geen bedrijfskavels meer beschikbaar.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Zeeuwse Omgevingsvisie

Provinciale Staten van Zeeland hebben op 12 november 2021 de Zeeuwse Omgevingsvisie vastgesteld. De Zeeuwse Omgevingsvisie is een strategische langetermijnvisie voor Zeeland en beschrijft de uitdagingen voor de periode tot 2050, de Zeeuwse ambities voor 2050 en tussendoelen voor 2030.

De Omgevingsvisie beschrijft vier Zeeuwse Ambities:

  • 1. uitstekend wonen, werken en leven in Zeeland;
  • 2. balans in de grotere wateren en het landelijk gebied;
  • 3. een duurzame en innovatieve economie;
  • 4. klimaatbestendig en CO2-neutraal Zeeland.

De Omgevingsvisie bestaat uit 2 delen;

Deel A gaat in op de strategische langetermijnvisie voor Zeeland. Hierin staat beschreven welke uitdagingen e zijn en de Zeeuwse ambities voor 2050. Ook zijn instrumenten opgenomen om deze ambities te bereiken.

Deel B beschrijft de beleidsdoelstellingen voor 2030, de acties om deze doelstellingen te bereiken en de partijen die hierbij een rol spelen.

Bedrijvigheid

Zeeland wil economische ontwikkeling zo veel mogelijk faciliteren. Goede werk- en bedrijfslocaties zijn daarvoor nodig. Er wordt gestreefd naar een concentratie op bedrijventerreinen, met de nadruk op ontwikkeling van de grootschalige terreinen. Een verdere toename van het aantal kleinschalige bedrijventerreinen is niet wenselijk. Voor de vestiging van zelfstandige kantoren, streven wordt gestreefd naar een zo goed mogelijke benutting van bestaande infrastructuur en bereikbaarheid met het openbaar vervoer.

Binnen Zeeland wordt vraag en aanbod van bedrijventerreinen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Zo wordt een kwantitatieve én kwalitatieve mismatch voorkomen. Hiervoor wordt iedere drie jaar een prognose opgesteld waarin de behoefte voor de volgende 10 jaar wordt bepaald. Deze prognose is een uitgangspunt voor de regionale bedrijventerreinenprogrammering van de gemeenten. Hierin worden

regionaal afspraken gemaakt over ontwikkeling, uitbreiding en herstructurering van bedrijventerreinen.

In 2050 is Zeeland klimaatbestendig en waterrobuust, overeenkomstig het in 2019 door alle Zeeuwse overheden ondertekende convenant Klimaatadaptatie Zeeland. De verschillende overheden zorgen hiermee samen voor een zo groot mogelijke beperking van schade door hittestress, wateroverlast, droogte en overstromingen. Bij de aanleg van nieuwe woonwijken en bedrijventerreinen, het opknappen van bestaande bebouwing, vervanging van rioleringen en onderhoud van wegen wordt dit een belangrijk aandachtspunt. In 2050 stoot Zeeland vrijwel geen CO2 en andere broeikasgassen uit. Industrie, mobiliteit, verwarming en elektriciteitsproductie zijn nagenoeg fossielvrij en/of CO2 vrij

Toetsing en conclusie

Ook in de toekomst blijft de economische ontwikkeling voor Zeeland belangrijk, waarbij herstructurering van bestaande bedrijventerreinen van groot belang blijft en uitbreiding van bedrijventerreinen regionaal goed wordt afgestemd. Bij toekomstige ontwikkelingen zal nadrukkelijk rekening moeten worden gehouden met klimaatadaptatie om zo de doelstellingen te behalen. Het bedrijventerrein Smokkelhoek inclusief de geplande uitbreiding is door de provincie aangewezen als grootschalig bedrijventerrein. De voorgestelde uitbreiding past binnen de Zeeuwse Omgevingsvisie.

3.2.2 Provinciale Omgevingsverordening 2018

De Omgevingsverordening 2018 is gebaseerd op het Omgevingsplan 2018. Zodra de Omgevingswet in werking treedt is er een nieuwe omgevingsverordening. Tot die tijd wordt er getoetst aan de Omgevingsverordening 2018. De Omgevingsverordening is de juridische vertaling van het beleid op hoofdlijnen zoals vastgelegd in de visie en vormt het juridische kader voor bestemmingsplannen.

In de provinciale verordening Zeeland zijn grootschalige bedrijventerreinen aangewezen. Deze grootschalige bedrijventerreinen zijn gebaseerd op de door de regio's opgestelde bedrijventerreinprogramma's. Het betreft terreinen met een zekere ontwikkelingspotentie gezien de ligging, de ontsluiting en het economisch belang. Het bestaande bedrijventerrein 'De Smokkelhoek' en een gedeelte van de uitbreidingslocatie is in de verordening aangewezen als een 'grootschalig bedrijventerrein'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.smokkelhoekHZ003-VAST_0005.png"

Figuur 3.2 Uitsnede kaart Grootschalige bedrijventerreinen Provinciale Omgevingsverordening 2018

De voorgestelde uitbreiding van bedrijventerrein 'De Smokkelhoek' is gedeeltelijk gelegen binnen de provinciale aanwijzing 'grootschalig bedrijventerrein' (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.smokkelhoekHZ003-VAST_0006.jpg"

Figuur 3.3 Ligging plangebied (in rood aangegeven) ten opzichte van het grootschalig bedrijventerrein (Bron: Kadaster Nederland)

Voor de uitbreiding van een grootschalig bedrijventerrein moet aannemelijk gemaakt worden dat het plan bijdraagt aan of niet in strijd is met de doelstelling dat 80 procent van de bedrijvigheid regionaal wordt geclusterd of aansluitend aan grootschalig bedrijventerreinen plaatsvindt en duurzaam beheer en onderhoud van het bedrijventerrein gewaarborgd is.

Toetsing en conclusie

De uitbreiding van bedrijventerrein Smokkelhoek is een uitbreiding van een bestaand grootschalig bedrijventerrein en vindt grotendeels plaats op gronden die al zijn aangewezen als onderdeel van het grootschalig bedrijventerrein. De ontwikkeling voldoet dan ook aan de Provinciale Omgevingsverordening 2018.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Gemeente Kapelle Structuurvisie 2012-2030

De gemeenteraad heeft op 26 maart 2013 de Structuurvisie 2012-2030 vastgesteld. Met de Structuurvisie geeft de gemeente richting aan de gewenste toekomst van de gemeente. Behoud en versterking van de kernkwaliteiten staan voorop:

  • een uitstekend woon- en leefklimaat;
  • een prima voorzieningenniveau
  • voldoende werk in de gemeente'
  • aantrekkelijk voor recreatie.

Ten aanzien van bedrijvigheid zet de gemeente in op zorgvuldige benutting van bedrijventerrein. Verder is in de Structuurvisie aangegeven dat het bedrijventerrein nog kan uitbreiden tot de natuurlijke grenzen aan de oostkant. De ruimtelijke kwaliteit wordt behaald in de architectonische uitwerking die wordt geborgd in het Beeldkwaliteitsplan (zie paragraaf 3.3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.smokkelhoekHZ003-VAST_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.smokkelhoekHZ003-VAST_0008.png"

Figuur 3.4 Uitsnede structuurvisie gemeente Kapelle (Bron: Structuurvisie Kapelle 2012-2020)

Addendum Structuurvisie 2012-2030 (toevoeging locaties woningbouw, bedrijventerrein en energielandschap) met bijbehorende voorzieningen

Op 21 september 2021 is aanvullend op de structuurvisie een addendum vastgesteld. Deze aanvulling maakt daarmee onderdeel uit van de structuurvisie. In het addendum is fase 4 van de woningbouwlocatie Zuidhoek en een nieuw bedrijventerrein en energielandschap in de Willem-Annapolder opgenomen. Het addendum is niet van toepassing op het projectgebied.

Toetsing en conclusie

De uitbreidingslocatie is gelegen binnen het gebied waar op grond van de structuurvisie uitbreiding van het bedrijventerrein is voorzien (zie figuur 3.4). De voorgestelde ontwikkeling sluit zodoende aan bij de doelen uit de structuurvisie.

3.3.2 Duurzaamheidsagenda

De gemeente Kapelle heeft haar ambities en doelen op het gebied van klimaat en duurzaamheid vastgelegd in de duurzaamheidsagenda. De duurzaamheidsagenda helpt om juiste keuzes te maken om uitstoot van broeikasgassen (drastisch) te verminderen.

De duurzaamheidsagenda bestaat uit 7 bouwstenen. Iedere bouwsteen is een beleidsdocument dat zijn eigen integrale opstel- en besluitvormingsproces doorloopt. De eerste 4 bouwstenen zijn inmiddels door de gemeenteraad vastgesteld. Voor de laatste 2 is vaststelling in 2023 voorzien.

  • 1. Elektriciteit

De bouwsteen elektriciteit bestaat uit 2 delen; deel 1 waarin de ambitie van de gemeente is opgenomen om 60 MW hernieuwbare energie op te wekken in 2030, waarvan de helft op dak en de helft op land. In deel 2 is deze ambitie verder uitgewerkt.

  • 1. Warmte in de gebouwde omgeving

In de bouwsteen warmte is de ambitie van de gemeente verwoord om aardgasvrij te worden. Voor bedrijventerreinen is de warmtevraag sterk afhankelijk van het type bedrijven op het terrein.

  • 2. Natuur en biodiversiteit

Er is een visie opgesteld waarin de aan te pakken opgaven zijn opgenomen, waarbij onderscheid is gemaakt naar natuur en biodiversiteit in de kernen, het landelijk gebied en op bedrijventerreinen. Door meervoudig ruimtegebruik toe te staan ontstaan er kansen om de natuur en biodiversiteit te vergroten (zie figuur 3.5).

  • 3. Klimaatbestendige leefomgeving

Hoe de gemeente komt tot een klimaatbestendige leefomgeving is opgenomen in deze bouwsteen. Van hittestress tot overstromingen. De inrichting van de openbare ruimte speelt hierbij een grote rol.

  • 4. Mobiliteit

Hoe CO2 te beperken binnen mobiliteit is het uitgangspunt van deze bouwsteen. Het aantrekkelijker maken van wandelen en fietsen en een robuust laadnetwerk. Ook een duurzame grond- weg en waterbouw hoort bij deze bouwsteen

  • 5. Circulaire gemeente

Hoofddoel van deze in ontwikkeling zijnde bouwsteen is een circulaire economie in 2050.

  • 6. Verduurzamen eigen organisatie

De 5 voorgaande bouwstenen bepalen de ambities voor de uitvoering van de eigen organisatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.smokkelhoekHZ003-VAST_0009.jpg"

Figuur 3.5 Voorbeelden voor het verbeteren van de natuur op bedrijventerreinen (Bron: Visie natuur en biodiversiteit gemeente Kapelle)

Toetsing en conclusie

Parkeren is gecombineerd met het groen dit gaat hittestress tegen en zorgt tegelijkertijd voor minder verharding en dus betere waterhuishouding. Daarnaast draagt de groene inrichting voor een bijdrage in de biodiversiteit. De groene bekleding van de bedrijfsbebouwing die onderdeel uitmaakt van het beeldkwaliteitsplan levert een bijdrage aan de vermindering van hittestress en biedt kansen voor een bijdrage aan de biodiversiteit. Bij de toetsing van de bouwplannen wordt uitgebreid getoetst aan de duurzaamheidsagenda.

3.3.3 Beeldkwaliteitsplan Smokkelhoek Oost

Ten behoeve van de uitbreiding van bedrijventerrein Smokkelhoek Oost is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. In het beeldkwaliteitsplan zijn uitgangspunten opgenomen waaraan de bebouwing op het bedrijventerrein moet voldoen wat betreft vorm, volume, kleur, materiaal en detaillering.

In het beeldkwaliteitsplan zijn, in tegenstelling tot traditionele landschappelijke inpassing, aan de oostzijde groene gevels voorgesteld om het contrast met het buitengebied te verzachten. Aan de oostelijke zijde van het plangebied zijn diverse verhogingen in het landschap aanwezig, zoals de Kanaaldijk met de Vlakebrug en de verhoogde Spoordijk. Vanaf deze hoger gelegen landschapsonderdelen zal de bedrijfsbebouwing altijd zichtbaar blijven, ook achter traditionele landschappelijke inpassingsstroken, omdat deze landschapselementen zo hoog zijn dat je over de landschappelijke inpassingsstroken heen zou kijken. Juist om die reden is extra aandacht voor de verschijningsvorm van de nieuwe bebouwing van essentieel belang.

De verschijningsvorm van deze bebouwing moet een combinatie worden van hoogwaardige architectuur met natuurlijk begroeide gevels. Door te kiezen voor deze combinatie ontstaat er een balans in de overgang naar het omliggende gebied. De groene gevels zorgen daarnaast voor het verminderen van hittestress en de gevels bieden ruimte voor lokale fauna. In de regels is opgenomen dat het bevoegd gezag nadere eisen kan stellen aan deze verschijningsvorm.

Naast de bepalingen voor gebouwen zijn er in het beeldkwaliteitsplan uitgangspunten opgenomen voor de buitenruimte. Zo worden groene erfafscheidingen voorgesteld, halfverharding voor parkeerplaatsen, groene zones met beplanting waar hemelwater kan worden vastgehouden en streekeigen groenblijvende hagen. Het beeldkwaliteitsplan is opgenomen in bijlage 2 van de regels en vormt een toetsingskader voor het inrichtingsplan en bijbehorende bebouwing.

Hoofdstuk 4 Sectorale toetsen

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van een omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarde blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing is als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen.

Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op; een oppervlakte van 100 hectare of meer, of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. Het plangebied heeft een oppervlakte van bijna 5,3 hectare. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de uitbreiding van een bedrijventerrein met 4 hectare (bouwvlak). De ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.

Alhoewel de beoogde ontwikkeling onder de drempelwaarde blijft is middels een m.e.r.-beoordelingsnotitie onderzocht of sprake is van belangrijke nadelige milieueffecten. De m.e.r.-beoordelingsnotitie is opgenomen in bijlage 1. Hieruit blijkt dat het opstellen van een MER niet noodzakelijk is.

4.2 Water

Toetsingskader

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Scheldestromen, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Ten behoeve van de beoogde ontwikkelingen is het aanmeldformulier van het waterschap voor de watertoets ingevuld (zie bijlage 2). Dit aanmeldformulier is voorgelegd aan het waterschap. Het waterschap heeft aangegeven dat de vooroverlegreactie, zoals benoemd 6.2 mag worden aangemerkt als wateradvies.

Toetsing en conclusie

Als onderdeel van het nieuwe plan wordt er verharding toegevoegd aan het plangebied. Ook wordt een bedrijfspand/ bedrijfspanden mogelijk gemaakt. Conform de legger van het waterschap Scheldestromen ligt de locatie van het nieuwe bedrijfspand niet in de omgeving van een waterkering. Aan de oostrand van het plangebied ligt een primair wateroppervlak waar de keurstrook van 7 meter in acht moet worden genomen.

De beoogde functiewijziging is mogelijk vanwege een alternatieve invulling voor de watercompensatieopgave. Deze compensatie voor de beoogde planwijzigingen wordt buiten het plangebied, binnen hetzelfde peilgebied voorzien, namelijk op het perceel gemeente KPL01 sectie S nummer 958.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.smokkelhoekHZ003-VAST_0010.png"

Figuur 4.1 Ligging locatie waterberging (in blauw aangegeven, ligging plangebied in rood)

Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om de realisatie van de benodigde waterberging te borgen. Verdere effecten op het watersysteem als gevolg van het nieuwe plan worden niet verwacht.

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van het oppervlakte- en grondwater dienen duurzame, niet-uitloogbare materialen gebruikt te worden, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase van het nieuwe pand. Negatieve effecten als gevolg van het nieuwe plan op het watersysteem zijn daarmee uitgesloten.

4.3 Ecologie

Toetsingskader

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht tot één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Soortenbescherming

In het Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldoen moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. Bij de voorbereiding van de ruimtelijke onderbouwing moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zeeland

In de provincie Zeeland worden in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage L bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker/ middelste groene kikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, huisspitsmuis, kleine watersalamander, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Natura2000/ Natuurbeschermingswet

Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura-2000. De afstand tot het Natura 2000-gebied Westerschelde & Saefthinge bedraagt circa 950 meter. Op circa 750 meter bevindt zich het Natura 2000-gebied 'Yerseke en Kapelse Moer' (zie figuur 4.2). Er zal dus ook geen sprake zijn van areaalverlies of versnippering. Gezien de afstand tot Natura 2000 en de aard van de ontwikkeling zal ook geen sprake zijn van verstoring of verandering van de waterhuishouding. Wel leidt het plan mogelijk tot vermesting of verzuring van beschermde natuur als gevolg van stikstofdepositie. Om dit te onderzoeken is met Aerius een stikstofdepositieberekening uitgevoerd (bijlage 6). In de berekening is onderscheid gemaakt tussen de realisatiefase (bouwrijp maken en bouwen) en de gebruiksfase. Uit de berekeningen blijkt dat er zowel voor de aanlegfase als de gebruiksfase sprake is van een overschrijding.

Aanlegfase

Tijdens de fase van het bouwrijp maken en het bouwen is er sprake van een tijdelijke depositie op de habitattypen Schorren en zilte grasladen (binnendijks) en Zilte pionierbegroeiingen (zeekraal) in het natura2000-gebied Yerseke en Kapelse Moer.

Bouwfase

Omdat nog niet bekend is welke bedrijven zich zullen vestigen is voor het berekenen van de stikstofemissie uitgegaan van drie verschillende varianten;

1. Emissieloze bedrijvigheid (uitsluitend verkeersaantrekkende werking).

2. Opslag met ui-droog installatie.

3. Verwarmde bedrijfsloods tot 10 graden met gasgestookte CV.

Uit de rekenresultaten blijkt dat voor alle drie de varianten er een stikstofdepositie is op de habitattypen Schorren en zilte graslanden (binnendijks) en Zilte pionierbegroeiingen (zeekraal) in het Natura2000-gebied Yerseke en Kapelse Moer waarbij variant 3 de hoogste bijdrage heeft.

Wanneer de beoogde activiteit stikstofdepositie veroorzaakt op dezelfde locatie als een reeds bestaande en toegestane activiteit die stikstofuitstoot veroorzaakt, kan er intern gesaldeerd worden. In de huidige situatie is een gedeelte van het plangebied agrarisch in gebruik waarbij bemesting plaatsvindt. Door dit 'intern salderen' leidt de nieuwe situatie niet tot een toename van de stikstofdepositie ten opzichte van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.smokkelhoekHZ003-VAST_0011.jpg"

Figuur 4.2 Ligging van de planlocatie (rood omcirkeld) ten opzichte van Natura2000-gebieden (Bron: Provincie Zeeland)

Natuurnetwerk Zeeland

Het plangebied ligt niet in een gebied dat begrensd is in het kader van het Natuurnetwerk Zeeland (NNZ). Het meest dichtstbijzijnde gebied dat deel uitmaakt van het NNZ ligt op ongeveer 750 meter. De gronden voor de uitbreiding van dit natuurgebied aan de zuidkant zijn in het natuurbeheerplan Zeeland 2023 aangewezen voor nieuwe natuur. De nieuwe natuur ligt op een afstand van z'n 450 meter. Aan de zuidkant van het plangebied is langs de A58 de dijk aangewezen als bestaande natuur. Dit is op ruim 200 meter van het plangebied gelegen. Tenslotte bevindt zich op 1,2 kilometer noordwestelijk van het plangebied het natuurgebied 'Kapelse bos'.

De geplande activiteit ligt op geruime afstand van beide gebieden. De ontwikkeling heeft vanwege de afstand en de ligging geen negatief effect op de natuurwaarden van de gebieden die zijn begrensd in het kader van Natuurnetwerk Zeeland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.smokkelhoekHZ003-VAST_0012.jpg"

Figuur 4.3 Ligging plangebied (rode cirkel) ten opzichte van Natuurnetwerk Zeeland (Bron: Provincie Zeeland)

Soortenbescherming

Voor de ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 3. De conclusies van deze quickscan worden hierna kort weergegeven:

In het projectgebied zijn muizenholen en struweel aanwezig die kunnen dienen als verblijfplaatsen van kleine marterachtigen zoals de hermelijn en de wezel. Het braakliggende terrein is tevens geschikt voor het leefgebied met verblijfsfunctie van de haas. De haas is tevens waargenomen in het projectgebied.

Daarnaast is het projectgebied geschikt voor voortplantingswater, overwinteringslocaties en landbiotoop van de rugstreeppad.

In het projectgebied kunnen mogelijk algemene amfibieën, broedvogels en zoogdieren voorkomen. Overige beschermde soorten worden door het ontbreken van geschikt habitat niet verwacht voor te komen.

Door het verwijderen van struweel en de beoogde inrichting van het gebied kunnen verblijfplaatsen van de hermelijn en de wezel vernietigd worden en kunnen individuen van de hermelijn en de wezel worden gedood, indien deze een functie als verblijfplaats voor de kleine marterachtigen hebben. Er is dan ook aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van kleine marterachtigen, haas en rugstreeppad (bijlage 4). Tijdens het veldonderzoek is gebleken dat het projectgebied enkel als verblijfplaats van de haas fungeert. Omdat tijdens de werkzaamheden het geschikte habitat voor verblijfplaatsen van de haas in het projectgebied verloren gaat dient een ontheffing van de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd.

Voor het beschermen van de vogels wordt geadviseerd werkzaamheden buiten het vogelbroedseizoen (globaal maart - augustus) plaats te laten vinden. Als de werkzaamheden tijdens het broedseizoen plaats moeten vinden dient een aanvullende inspectie op broedvogels door een ecoloog uitgevoerd te worden om overtredingen te voorkomen.

Indien de werkzaamheden plaats vinden tijdens de actieve periode van vleermuizen (globaal april t/m oktober) wordt geadviseerd aanvullende nachtelijke verlichting zoveel mogelijk te beperken om verstoring van foeragerende en passerende vleermuizen te voorkomen

Toetsing en conclusie

Soortenbescherming

De initiatiefnemer dient zich te houden aan de zorgplicht uit artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming die geldt voor alle plant- en diersoorten (ook de onbeschermde). Omdat het plangebied fungeert als leefgebied voor de haas is ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig voordat de werkzaamheden beginnen. Wanneer er voldoende alternatief leefgebied in de omgeving aanwezig is en bij de uitvoering van de werkzaamheden doden van individuen wordt voorkomen, kan ontheffing worden verkregen. Hiervoor zijn al meerdere ontheffingen afgegeven door de provincie Zeeland. De gronden rondom het plangebied zijn agrarisch of natuurlijk ingericht. Daardoor blijft er voldoende alternatief leefgebied in de directe omgeving over.

De Wnb staat de ontwikkeling op het onderdeel soortenbescherming, mits rekening gehouden wordt met het hiervoor beschrevene, niet in de weg.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied of NNZ-gebied. Verder ligt het gebied niet binnen een waterwin-, grondwaterbeschermings- of milieubeschermingsgebied. De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde gebieden. De Wnb en het beleid van de Provincie Zeeland staan de ontwikkeling niet in de weg.

4.4 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Toetsing en conclusie

De beoogde planwijziging maakt een functiewijziging mogelijk ten opzichte van de huidige situatie. Om aan te tonen dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie is een bodemonderzoek verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor het plangebied. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in bijlage 5.

Uit dit onderzoek blijkt dat de vastgestelde bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.

Sinds eind 2019 zijn er geen activiteiten geweest in het plangebied waardoor er vanuit kan worden gegaan dat de onderzoeksresultaten niet gewijzigd zijn. De bodemkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.5 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

De gevolgen voor de luchtkwaliteit worden beoordeeld op basis van de Wet ruimtelijke ordening, de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk), de AMvB 'Niet in betekenende mate' (het besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM.

Er dient, ook na realisatie van het planvoornemen, sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet voldaan worden aan de geldende grenswaarden en luchtkwaliteitseisen.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.9.1 weergegeven.

Tabel 4.9.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.smokkelhoekHZ003-VAST_0013.jpg"

NIBM

In het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.

Toetsing en conclusie

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het aspect luchtkwaliteit te worden onderzocht.

De beoogde ontwikkeling behoort niet tot een vaste categorie waarvan vooraf bekend is dat deze ontwikkeling 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Daarom is de Nibm Tool ingevuld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.smokkelhoekHZ003-VAST_0014.jpg"

Figuur 4.4 Resultaten Nibm-Tool 2022

Via de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl), die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort, is bekeken hoe hoog de concentraties luchtverontreinigende stoffen ter plaatse van het plangebied zijn. De dichtstbijzijnde voor luchtkwaliteit relevante weg is de Rijksweg A58 (zie figuur 4.5).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is nagegaan hoe het met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied is gesteld. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat zowel in 2020 als in 2030 voldaan wordt aan de voor dit jaar geldende normen uit de Wet Milieubeheer zoals weergegeven in tabel 4.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.smokkelhoekHZ003-VAST_0015.jpg"

Figuur 4.5 Luchtkwaliteit ten opzicht van het projectgebied (bron NSL-monitoringstool)

In tabel 4.1 zijn de achtergrondconcentraties ter plaatse van de A58 weergegeven en is getoetst of in 2020 aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer wordt voldaan. Er is uitgegaan van de hoogste achtergrondconcentratie ter plaatse van de maatgevende weg.

Tabel 4.1 Toetsing (2020) aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer

Stofcategorie   Maximale planbijdrage 2020 (µg/m3)
volgens
NIBM rekentool  
Hoogste achtergrond
concentratie (µg/m3) 2020 (Rijkswaterstaat)  
Maximaal optredende
concentratie 2020(µg/m3)  
Grenswaarde Wm
(µg/m3)  
NO2   1,39   18,628   20,02   40  
PM10   0,15   14,936   15,11   40  
PM2,5   0,15   7,626   7,83   25  

Uit tabel 4.1 blijkt dat wanneer de maximale planbijdrage bij de concentraties luchtverontreinigende stoffen worden opgeteld in 2020, er alsnog aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer wordt voldaan ter plaatse van de maatgevende weg A58. Omdat direct langs deze weg ruimschoots aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Ook nemen door gebruikmaking van steeds betere technieken de achtergrondconcentraties luchtverontreinigende stoffen jaarlijks af.

Toetsing en conclusie

Uit de berekening blijkt dat de bijdrage van de beoogde ontwikkeling mogelijk in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijnstof in de lucht. Daarom is aan de hand van de achtergrondconcentraties getoetst of aan de grenswaarden kan worden voldaan en dat is het geval. Luchtkwaliteit is geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een aanvaardbaar woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De milieubelasting is gebaseerd op geur, stof en geluid. Het onderdeel dat de meeste overlast veroorzaakt bepaalt de aan te houden minimale afstand tot milieugevoelige functies. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009).

Om inzicht te krijgen in de mate van milieubelasting van bedrijven, wordt gebruik gemaakt van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Met behulp van deze staat kunnen bedrijven worden ingedeeld naar de mate van belasting voor het milieu. Hoe hoger de milieubelasting van het bedrijf, hoe hoger de milieucategorie waaronder het bedrijf valt. Iedere milieucategorie kan worden vertaald naar een minimaal aan te houden afstand ten opzichte van gevoelige functies (een rustige woonwijk). Voor andere omgevingstypen en voor incidentele woonbebouwing (waaronder bedrijfswoningen) kunnen volgens de toelichting van de Staat van Bedrijfsactiviteiten de gehanteerde richtafstanden worden aangepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.smokkelhoekHZ003-VAST_0016.jpg"

Toetsing en conclusie

Binnen het plangebied worden bedrijven uit milieucategorie 4.1 toegestaan. Er wordt geen milieugevoelige functie mogelijk gemaakt. Voor milieucategorie 4.1 geldt een richtafstand van 200 meter in een rustige woonwijk of rustig buitengebied. Hier is echter geen sprake van een rustig buitengebied, maar een gemengd gebied met bedrijven en een geluidzone van een gezoneerd bedrijventerrein en dus kan worden uitgegaan van een aan te houden afstand van minimaal 100 meter. In de omgeving is zowel een woning als bedrijfswoning aanwezig. De afstand tot de bedrijfswoning bedraagt ruim 130 meter, de afstand tot de het bouwvlak van de woning bedraagt 145 meter. Er wordt dan ook ruimschoots aan de richtafstanden voldaan. Daarnaast is op de gronden dichtst bij deze woningen reeds een bedrijf uit milieucategorie 4.1 mogelijk.

De ontwikkeling voldoet aan de richtafstanden en richtwaarden van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. Het aspect milieuzonering is dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.7 Geluid

Toetsingskader

Wet geluidhinder

De locatie valt binnen de geluidzone van industrieterrein Smokkelhoek. Een geluidzone wordt vastgesteld rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die 'in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken' zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Dergelijke bedrijven worden in de volksmond ook wel 'grote lawaaimakers' genoemd. In dat kader is in het verleden voor bedrijventerrein Smokkelhoek een geluidzone vastgesteld. Op grond van de Wet geluidhinder behoort tot de geluidzone het gebied tussen het industrieterrein en de buitengrens van de zone. Het industrieterrein zelf maakt dus geen deel uit van de geluidzone. Buiten een geluidzone mag de cumulatieve geluidbelasting als gevolg van alle bedrijven op het betreffende industrieterrein niet meer dan 50dB(A) bedragen. Voor het gezoneerde industrieterrein zelf en daarop aanwezige bedrijfswoningen gelden geen geluidnormen.

Toetsing en conclusie

Met voorliggend bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt. Ook wordt geen Wgh-inrichting (bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken) mogelijk gemaakt. Door middel van voorliggend bestemmingsplan zullen de gronden gedezoneerd worden. De nieuwe ontwikkeling zal geen onderdeel meer uitmaken van het gezoneerd industrieterrein.

Er wordt voldaan aan de richtafstanden van de VNG (zie ook paragraaf 4.6) voor geluid. Een nieuw bedrijf moet voldoen aan Activiteitenbesluit of eventuele de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (type C bedrijf).

De Wgh staat de ontwikkeling niet in de weg.

4.8 Geur

Geurhinder heeft een negatieve invloed op de kwaliteit van de leefomgeving. Geurhinder is tevens een belemmerende factor voor ruimtelijke ontwikkelingen. Voor geurbeleid zijn de Nederlandse emissie richtlijn voor geur relevant evenals het Omgevingsplan Zeeland. Nog belangrijker is de invulling van de beleidsvrijheid die de lokale overheid heeft voor het voeren van geurbeleid en het stellen van normen aan individuele bedrijven.

De gemeente Kapelle heeft haar geurbeleid vastgelegd in de notitie 'Beleidsregels geur gemeente Kapelle', vastgesteld door Burgemeester en wethouders op 12 februari 2013. Deze notitie is opgenomen als bijlage 7 bij deze toelichting.

Er kunnen twee instrumenten worden ingezet voor het waarborgen van een voldoende woon- en leefklimaat in de omgeving van de bedrijven en het bedrijventerrein:

  • Het ruimtelijk instrumentarium via het bestemmingsplan.
  • Het milieu-instrumentarium op basis van lokaal geurbeleid.

Ruimtelijke instrumentarium: bestemmingsplan

  • Het bestemmingsplan wordt als instrument ingezet om geur-belastende activiteiten ruimtelijk te scheiden of te zoneren ten opzichte van kwetsbare objecten zoals woningen om daarmee te voorkomen dat geurhinder ontstaat of toeneemt. Dit gebeurt door middel van het opnemen van de werkelijke geuremissie op basis van geuronderzoeken.
  • Bij een nieuwvestiging wordt in de Staat van Bedrijfsactiviteiten gekeken of een individueel bedrijf past in de milieucategorisering. Het gaat dan om een globale indicatie van een 'gemiddeld' bedrijf.

Milieu-instrumentarium: lokaal geurbeleid

  • Met betrekking tot acceptabele geurhinder vanwege bedrijven wordt in het lokaal geurbeleid eerst het te bereiken doel vastgesteld. Dit kan bijvoorbeeld het voorkomen van uitbreiding van bestaande hinder en het voorkomen van nieuwe geurhinder vanwege bedrijven zijn. Het te bereiken doel wordt in het lokaal geurbeleid vertaald in normen en/of contouren.
  • De normen en/of contouren in het lokaal geurbeleid vormen het toetsingskader voor de omgevingsvergunning activiteit milieu. Uit deze toetsing blijkt of dat een nieuw bedrijf zich kan vestigen of dat een bestaand bedrijf een verandering van activiteiten kan doorvoeren. Indien vestiging of verandering van activiteiten mogelijk is dan biedt het toetsingskader de basis voor de in de vergunning te stellen voorschriften.
  • Voor bedrijven zonder vergunningplicht vormen de normen en/of contouren in het lokaal geurbeleid het toetsingskader op basis waarvan indien nodig maatwerkvoorschriften kunnen worden opgelegd.
  • Voor bedrijven waarvoor in de NeR een zogenaamde 'Bijzondere Regeling' is vastgelegd wordt in het lokaal geurbeleid aangegeven hoe hiermee wordt omgegaan. Alleen dan blijft volgens de NeR toetsing aan de normen en/of contouren in het lokaal geurbeleid mogelijk.
  • Indien de verschillende soorten geuremissies dit mogelijk maken worden alle bedrijven en de vergunde situaties ('milieuruimte') in samenhang beoordeeld. Dit is vergelijkbaar met de geluidzone industrielawaai.

Samenhang ruimtelijk en milieu-instrumentarium

Het is gebruikelijk dat zowel getoetst wordt aan het bestemmingsplan als aan het lokaal geurbeleid. Dit kan overeenkomstige of tegenstrijdige conclusies tot gevolg hebben.

  • Indien een bedrijf volgens het bestemmingsplan is toegestaan en past binnen het lokaal geurbeleid, dan kan het bedrijf zich vestigen met een omgevingsvergunning activiteit milieu.
  • Indien een bedrijf volgens het bestemmingsplan niet is toegestaan (valt in te hoge categorie), maar wel past binnen het lokaal geurbeleid, dan kan het bedrijf zich vestigen door een binnenplanse afwijkingsprocedure (bestemmingsplan) en met een omgevingsvergunning activiteit milieu.
  • Indien een bedrijf volgens het bestemmingsplan is toegestaan, maar niet past binnen het lokaal geurbeleid, dan kan het bedrijf zich vestigen met maatwerkvoorschriften in de omgevingsvergunning milieu.
  • Indien een bedrijf volgens het bestemmingsplan niet is toegestaan (valt in te hoge categorie), en niet past binnen het lokaal geurbeleid, dan kan het bedrijf zich vestigen door een binnenplanse afwijkingsprocedure (bestemmingsplan) en met maatwerkvoorschriften in de omgevingsvergunning activiteit milieu.
  • Dit is een systematiek die gebruikelijk is. Het is alleen bij geluid zo dat er via het bestemmingsplan toetsing aan de geluidzone plaatsvindt. Dit is door de specifieke regeling in de Wet geluidhinder. Die ontbreekt bij geurregelgeving.

Voor waarborging van een goed woon- en leefklimaat zijn zowel een bestemmingsplan als lokaal geurbeleid nodig.

Toetsing en conclusie

Het bestemmingsplan en lokaal geurbeleid worden ingezet als instrumenten om te voorkomen dat geurhinder vanwege de zich nieuw te vestigen bedrijven ontstaat of toeneemt, zodat met name de omgevingsvergunningen activiteit milieu op maat kunnen worden opgesteld, en zodoende het woon- en leefklimaat door inzet van twee instrumenten kan worden gewaarborgd. Het aspect geur vormt geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.

4.9 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.

Toetsing en conclusie

Aangenomen wordt dat het om een bedrijfspand gaat waar werknemers aanwezig zullen zijn. Dat maakt het conform de definitie van het bevi een kwetsbaar object. Overeenkomstig de professionele risicokaart waarin relevante risicobronnen worden getoond, zijn in de nabije omgeving van het plangebied enkele risicobronnen gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.smokkelhoekHZ003-VAST_0017.png"

Figuur 4.6 Uitsnede risicokaart, zwarte omcirkeling geeft plangebied weer. (atlas leefomgeving, 2022)

Risicovolle inrichtingen

Het plan maakt een risicovolle inrichtingen mogelijk waarvan de plaatsgebonden risicocontour 10-6 per jaar binnen de inrichting is gelegen. De locatie ligt op voldoende afstand tot bedrijfswoningen en burgerwoningen. Daarnaast ligt de locatie nabij een goed ontsloten weg. Hiermee is de externe veiligheid op het bedrijventerrein voldoende gewaarborgd.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Zowel ten noorden, ten oosten, ten zuiden als door het plangebied worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Dit vindt plaats over het spoor, de weg, het water en door buisleidingen. Het plangebied is niet gelegen binnen de PR 10-6 contour van deze transportroute.

Door het zuidelijk deel van het plangebied lopen enkele ondergrondse buisleidingen van onder andere leidingbeheerder Gasunie en PZEM waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Zowel Gasunie als PZEM hebben een zienswijze ingediend. Berekening van het plaatsgebonden risico als het groepsrisico van de aardgasleidingen is daarom gewenst. Deze is opgenomen in bijlage 11.

Plaatsgebonden risico

Rond de aardgasleidingen A515 en A-672 is geen sprake van een PR 10-6-contour. Het plaatsgebonden risico van de aardgasleidingen vormt daarmee geen belemmering voor de ontwikkeling.


Groepsrisico

Voor aardgasleiding A-672 is er geen sprake van een groepsrisico. Het groepsrisico van de leidingen A515 is in zowel de huidige als de toekomstige situatie lager dan 10% van de oriëntatiewaarde.


Aandachtsgebieden

De ontwikkeling ligt gedeeltelijk binnen het brandaandachtsgebied van aardgasleiding A-672 en volledig binnen het brandaandachtsgebied van aardgasleiding A515.

De gemeente moet in het bestemmingsplan binnen het aandachtsgebied van aardgasleiding A515 rekening houden dat er een kans bestaat dat per jaar tien of meer personen overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen het brandaandachtsgebied.

Rijksweg A58/N289 en Spoorweg

Ten gevolge van het vervoer van gevaarlijke stoffen over land heeft AVIV RBM-II berekeningen uitgevoerd in het kader van het geldende bestemmingsplan 'Smokkelhoek'. De resultaten hiervan zijn weergegeven in de rapportage: "Externe veiligheid bestemmingsplan Smokkelhoek te Kapelle" (zie bijlage 8). Uit de verrichte QRA’s blijkt het risico in alle gevallen ruimschoots onder de oriëntatiewaarde te liggen. Dit betekent dat een toename van het groepsrisico als gevolg van een enkel bedrijfsgebouw in geen geval tot onaanvaardbare risico’s zal leiden.

Door veiligheidsregio Zeeland is aandacht gevraagd voor de inrichting van de gevel aan de zuidzijde, hier wordt geadviseerd de glasoppervlakte te beperken. Hier zal in de uitwerking rekening mee gehouden worden.

Ten noorden van het plangebied worden gevaarlijke stoffen vervoerd over het spoor. Het betreft het traject Bergen op Zoom - Sloehaven Vlissingen. Voor dit traject zijn eveneens berekeningen verricht om de externe veiligheidssituatie te beoordelen. Hieruit volgt dat de ontwikkelingen in het plangebied geen effect hebben op het groepsrisico. De dorpskern Kapelle is maatgevend voor het groepsrisico omdat hier de bevolkingsdichtheid groter is dan op het bedrijventerrein. Daarnaast worden in de nachtperiode de meeste goederenvervoerstreinen gereden. De PR 10-6 risicocontour is 0 meter. Dit betekent dat deze niet voorkomt op dit traject. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan. Een verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk.

Daarnaast is in overleg met de veiligheidsregio besproken dat aan de spoorzijde ruimten waarin een minimale personenbezetting mogelijk zijn, hierbij moet worden gedacht aan bijvoorbeeld een opslagruimte. Aan deze zijde dient een dichte gevel te worden gerealiseerd waarin een nooddeur komt. Ruimten waarin doorgaans personen aanwezig zullen zijn, worden verder van het spoor gepositioneerd.

Kanaal door Zuid-Beveland

Voor de vaarweg geldt dat het een zwarte vaarweg betreft. Deze is op circa 1.100 meter van het plangebied gelegen en vormt daarmee geen onaanvaardbaar risico.

Kerncentrale Borsele

Verder is het plangebied gelegen in de schuilzone van de kerncentrale in Borsele.

Er dient een beknopte verantwoording van het groepsrisico te worden opgesteld gezien de verwachte toename van het groepsrisico voor enkele bronnen.

Beknopte verantwoording van het groepsrisico

De onderstaande beknopte verantwoording van het groepsrisico zal op basis van het advies van de veiligheidsregio nader worden uitgewerkt.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van en incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via verschillende wegen, waaronder de Kloosterpoort, de Handelsweg, Kelhoekseweg en de Veldzichtweg. Deze straten sluiten allen aan op het verdere wegennetwerk. Het gedegen wegennetwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede. Zo kan een mogelijke brand via meerdere aanvalswegen worden geblust. Het wegennetwerk biedt daarnaast vluchtmogelijkheden in drie richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht.

Zelfredzaamheid

In de toekomstige situatie zal het plangebied bestaan uit een bedrijf. De aanwezige personen zullen over het algemeen zelfredzaam zijn. Als gevolg van een incident met toxische stoffen geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in dit scenario is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Instructie met betrekking tot de juiste handelswijze in geval van een incident is noodzakelijk voor een effectieve zelfredzaamheid.

Conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van verschillende transportroutes voor gevaarlijke stoffen. Echter liggen de risico's in alle gevallen ruimschoots onder de oriëntatiewaarde. Uit de beknopte verantwoording blijkt daarnaast dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Het aspect externe veiligheid vormt zodoende geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.10 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

De Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION) verplicht gravers (ook wel grondroerders genoemd) tot het melden van elke 'mechanische grondroering' bij het Kadaster. Doel van de wet is gevaar of economische schade door beschadiging van ondergrondse kabels of leidingen (water-, elektriciteit- en gasleidingen, telefoonlijnen en olie- en gasleidingen) te voorkomen. De wet heeft de (vrijblijvende) zelfregulering zoals die bestond in de vorm van het Kabels en Leidingen Informatie Centrum (KLIC) vervangen.

Hoogspanningsverbindingen

Voor hoogspanningsverbindingen gelden, afhankelijk van de sterkte, belemmeringstroken. De Hoogspanningsverbinding is opgenomen in het rijksinpassingsplan 'Zuid-West 380kV west'.

Onderzoek

Door Tennet is een nieuwe 380 kV-leiding op Zuid-Beveland gerealiseerd. Deze ligt ten noorden en ten westen van het plangebied. Het plangebied valt buiten de IP en ZRO (zakelijk recht overeenkomst) zones van de hoogspanningsverbinding. De wijziging van voorliggend bestemmingsplan heeft geen invloed op de werking van deze leiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.smokkelhoekHZ003-VAST_0018.jpg"

Figuur 4.7: Ligging 380kV leiding (plangebied is in rood aangegeven) (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Overige planologisch relevante leidingen

Aan de westkant van het plangebied ligt een drinkwatertransportleiding. In het geldende bestemmingsplan is ten behoeve van de bescherming van deze leiding een dubbelbestemming opgenomen. Deze dubbelbestemming is echter niet conform de daadwerkelijke ligging van de leiding op de verbeelding opgenomen en wordt met dit bestemmingsplan gerepareerd. Binnen de leidingstrook gelden bouw- en aanlegbeperkingen.


Aan de zuidkant van het plangebied liggen leidingen voor transport gevaarlijke stoffen. Deze leidingen, inclusief de wettelijke beschermingszone, zijn in het geldende bestemmingsplan beschermd doormiddel van een dubbelbestemming 'Leiding - Leidingstrook'. Binnen de leidingstrook gelden bouw- en aanlegbeperkingen. Deze worden ook in voorliggend bestemmingsplan overgenomen. Er worden geen nieuwe bouwmogelijkheden mogelijk gemaakt met voorliggend bestemmingsplan. In paragraaf 4.9 is aandacht besteed aan het aspect veiligheid met betrekking tot deze buisleidingen. Daaruit blijkt dat er geen belemmeringen zijn.

Toetsing en conclusie

De bestaande kabels en leidingen leveren geen directe belemmering op voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Er wordt voor zover mogelijk voldaan aan de toekomstige wetgeving en het beleidskader.

4.11 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen ontwikkeling. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

Verkeersgeneratie

Het mogelijk maken van een bedrijfsuitbreiding heeft extra verkeersgeneratie tot gevolg.

Voor het verkeer is het belangrijk te bepalen dat het extra verkeer opgevangen kan worden op het huidige wegennet. Met behulp van CROW publicatie 381 is de verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling berekent. Hierbij is gebruik gemaakt van tabel A8, waarbij de beoogde ontwikkeling is gedefinieerd als een 'gemengd bedrijventerrein'. Voor dit type bedrijventerrein hanteert het CROW een verkeersgeneratie van 158 mvt/etmaal (128 personenauto en 30 vrachtauto) per netto hectare terrein. Het plangebied heeft een oppervlakte van 3,2 netto hectare. Dit leidt tot een verkeersgeneratie van (3,2 x 158 =) 506 mvt /etmaal gedurende een gemiddelde weekdag, waarvan 96 mvt/etmaal aan vrachtverkeer. Voor het beoordelen van de verkeersafwikkeling is de verkeersgeneratie gedurende een gemiddelde werkdag maatgevend. Voor het omrekenen van weekdag naar werkdag wordt conform CROW publicatie 381 een omrekenfactor van 1,33 toegepast. Hiermee heeft de beoogde ontwikkeling een verkeersgeneratie van (506 x 1,33 =) 672 mvt/etmaal gedurende een gemiddelde werkdag.

Verkeerstoedeling

Met behulp van de navigatietool van Google Maps is de routering van het gegenereerde verkeer bepaald. Vanaf het plangebied wordt het gegenereerde verkeer volledig ontsloten via de Handelswegen wordt vervolgens via de Kloosterpoort afgewikkeld naar de aansluiting op de N289. Vanaf hier wordt 65%(437 mvt/etmaal) in westelijke richting afgewikkeld over de N289 naar het kruispunt Smokkelhoekseweg - N289 - Schoorse Oudedijk. De overige 35% (235 mvt/etmaal) van het gegenereerde verkeer wordt ontsloten via de aansluiting van de N289 op de A58 ten oosten van de aansluiting van de Kloosterpoort. Vanaf het kruispunt Smokkelhoekseweg - N289 - Schoorse Oudedijk wordt 30% (202 mvt/etmaal) verder over de N289 in westelijke richting ontsloten. De resterende 35% (235 mvt/etmaal) wordt ontsloten via de Schoorse Oudedijk naar de A58, om vervolgens te worden ontsloten in oostelijke richting. In figuur x is de beoogde verkeerstoedeling weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.smokkelhoekHZ003-VAST_0019.jpg"

Figuur 4.8 De verkeerstoedeling van de beoogde ontwikkeling

Beoordeling verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid

De hoogste verkeerstoename vindt plaats op de Handelsweg en de Kloosterpoort, waar de beoogde ontwikkeling zorgt voor een toename van 672 mvt/etmaal. Beide wegen zijn ingericht als een erftoegangsweg-type 1 met een maximumsnelheid van 30 km/u. Binnen het verkeerskundig vakgebied wordt op basis van het ontwerpprincipe Duurzaam Veilig voor ETW-type I aangehouden dat een verkeersomvang van 4.000 à 6.000 mvt/etmaal zonder problemen vlot en veilig kan worden afgewikkeld. De Handelsweg en de Kloosterpoort maken geen deel uit van een doorgaande route. De wegen zijn enkel bedoeld als de ontsluitingsroute van de aangelegen bedrijven. Om deze reden wordt aangehouden dat de verkeersintensiteit op beide wegen niet dermate hoog is dat de beoogde verkeerstoename zou leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid van de wegen.

De N289 is de U-route van de A58, deze wordt gebruikt als omleidingsroute in het geval de A58 gestremd is. Het verkeer vanaf het gehele bedrijventerrein wordt ook op deze weg afgewikkeld. Op de N289 is dan sprake van druk verkeer waarbij het verkeer vanaf Smokkelhoek zich bij de kruising met de Nijverheidsweg voegt. Dit is een uitzonderlijke situatie waarbij het verkeer zich stapvoets rijdend in het verkeer op de N289 voegt.

Parkeren

Het parkeren gebeurt op het eigen bedrijfsperceel. Ter plaatse van de leidingstrook aan de zuidkant van het bedrijventerrein, wordt eveneens parkeren mogelijk gemaakt.

Toetsing en conclusie

De ligging van de planlocatie ten opzichte van het omliggende wegennet is goed. Problemen als gevolg van een toenemende verkeersgeneratie worden dan ook niet verwacht. Parkeren wordt op eigen terrein geregeld en/ of er wordt gebruik gemaakt van de groenvoorziening aan de zuidzijde.

De uitbreiding van het bedrijventerrein leidt niet tot negatieve gevolgen ten aanzien van verkeer en parkeren.

4.12 Cultuurhistorie en archeologie

4.12.1 Cultuurhistorie

Bij cultuurhistorische waarden aangaande gebouwd erfgoed gaat het over de positieve waardering van bouwsporen, objecten, patronen, structuren die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en bieden ze aanknopingspunten voor toekomstige ontwikkelingen. Deze cultuurhistorische elementen kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar wel onderdeel van de manier waarop we ons land beleven, inrichten en gebruiken.

Toetsing en conclusie

De cultuurhistorische waardevolle objecten zijn door de provincie aangegeven op de cultuurhistorische waardenkaart. Op de uitsnede in figuur 4.8 is te zien dat er zich ten zuiden en ten noorden van het plangebied enkele historische boerderijen bevinden. Verder is de spoorweg ook als cultuurhistorische infrastructuur aangewezen.

Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische waardevolle objecten of gebieden aanwezig. De uitbreiding van het bedrijventerrein heeft dan ook geen negatieve invloed op de cultuurhistorische waarden. Cultuurhistorische aspecten vragen geen bijzondere aandacht bij het opstellen van de bestemmingsregeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.smokkelhoekHZ003-VAST_0020.jpg" Figuur 4.8 Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart (ligging plangebied in rood aangegeven) (Bron: Provincie Zeeland)

4.12.2 Archeologie

Toetsingskader

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn behoud en beheer van het bodemarchief integraal verankerd in de ruimtelijke werkprocessen van de gemeenten. Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan moet met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten rekening worden gehouden. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan bij een ruimtelijk plan door het bevoegd gezag (in dit geval de gemeente) worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport dient te overleggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende is vastgesteld.

Ten behoeve van het opstellen van het bestemmingsplan 'Smokkelhoek' in 2013 is archeologisch onderzoek uitgevoerd voor het plangebied. (ADC, Grootschalige veenwinning in Kapelle Smokkelhoek; maart 2013); bijlage 9. Dit onderzoek is beoordeeld door de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland (4 maart 2013 kenmerk 13.U.0061); bijlage 10.

Het proefsleuvenonderzoek heeft aangetoond dat binnen het huidige plangebied in het verleden op grote schaal moernering, oftewel veenwinning, heeft plaatsgevonden. De afmetingen van de moerneringskuilen varieerden sterk. In twee gevallen is een veenwinningskuil aangetroffen in een veendam.

Zowel op fysieke als op inhoudelijke kwaliteit wordt de vindplaats laag gewaardeerd.

Er is geen enkele aanwijzing aangetroffen voor de aanwezigheid van een vindplaats uit de Romeinse tijd. Op basis van de lage waardering luidt het selectieadvies dat het plangebied vrijgegeven kan worden voor ontwikkeling.

Toch kan niet geheel uitgesloten worden dat zich in de strook van circa 20 meter breed tussen de meest westelijke rij proefsleuven en de ten westen daarvan gelegen perceelsscheiding in de vorm van een sloot archeologische sporen en/of vondsten kunnen worden aangetroffen. Bij het opstellen van eventuele nieuwbouwplannen voor het huidige plangebied, dient hiermee rekening te worden gehouden.

Toetsing en conclusie

Bij het opstellen van het bestemmingsplan Smokkelhoek in 2013 is archeologisch onderzoek uitgevoerd en beoordeeld. Het plan is vrijgegeven voor ontwikkeling. Mochten er toch archeologisch waardevolle vondsten worden aangetroffen tijdens de werkzaamheden dan bestaat de wettelijke meldplicht op grond van artikel 53 van de Monumentenwet.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de juridische regeling

5.1 Wettelijk Kader

In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde ruimtelijke ordeningsstandaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar.

5.2 Opzet van de bestemmingsregeling

5.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding wordt met bestemmingen en dubbelbestemmingen aangegeven welk gebruik is toegestaan en of er ten behoeve van die bestemmingen mag worden gebouwd. Naast enkelbestemmingen die met een kleur worden aangeduid, zijn er een dubbelbestemmingen en functieaanduidingen in het plan opgenomen. Op het bij de verbeelding horende renvooi zijn de onderdelen van de verbeelding toegelicht.

5.2.2 Regels

De regels zijn opgedeeld in hoofdstukken, volgens de bepalingen uit SBVP2012:

  • Hoofdstuk 1 (inleidende regels): hierin worden de in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald;
  • Hoofdstuk 2 (bestemmingsregels): hierin worden alfabetisch de regels gegeven waarmee de bestemmingen die op de verbeelding voorkomen, nader worden omschreven;
  • Hoofdstuk 3 (algemene regels): dit hoofdstuk bevat regels die voor alle bestemmingen gelden, zoals algemene afwijkingsregels of wijzigingsbevoegdheden, de anti-dubbeltelbepaling et cetera;
  • Hoofdstuk 4 (overgangs- en slotregel): dit hoofdstuk geeft het overgangsrecht weer voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing. Tevens is de titel van het plan opgenomen.

De artikelen in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels zijn als volgt opgebouwd:

  • bestemmingsomschrijving: hier wordt aangegeven welk gebruik binnen de bestemming is toegestaan;
  • bouwregels: deze zijn onderverdeeld in de toelaatbaarheid van bouwwerken, bouwhoogte, oppervlakte en inhoud;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden: beschreven wordt of voor het uitvoeren van specifieke werken of werkzaamheden een omgevingsvergunning benodigd is. Het gaat dan bijvoorbeeld om het afgraven of ophogen van grond, werkzaamheden aan beschermde stoepen.

Niet ieder bestemmingsartikel hoeft al deze elementen te bevatten. Dat is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingsartikelen bevatten in ieder geval een bestemmingsomschrijving en bouwregels.

5.3 Gehanteerde bestemmingen

In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de gehanteerde bestemmingen en wat binnen deze bestemmingen is toegestaan met betrekking tot bouwen en gebruik.

Artikel 3 Bedrijf

De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijfsmatige activiteiten. Er zijn bedrijven toegestaan tot en met maximaal milieucategorie 4.1. De bouwregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels zijn overgenomen zoals die gelden in het bestaande bestemmingsplan 'Smokkelhoek'.

Artikel 4 Groen

De bestemming Groen is opgenomen voor de belangrijke groenstroken en de landschappelijke inpassing. In verband met de flexibiliteit zijn ook perceelsontsluitingen en langzaamverkeersverbindingen rechtstreeks toegestaan binnen deze bestemming. De aanleg van ontsluitingswegen (erftoegangswegen) en parkeervoorzieningen zijn uitdrukkelijk niet rechtstreeks toegestaan. Uitzondering hierop vormt parkeerruimte ter plaatse van de leidingstrook, voor zover dit wordt gebruikt zoals in de specifieke gebruiksregels is vastgelegd.

Artikel 5 Leiding - Gas

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor een aardgastransportleiding van 20 inch en maximaal 80 bar (vastgestelde bedrijfsdruk: 66,2 bar), 4 inch en maximaal 50 bar (vastgestelde bedrijfsdruk: 40 bar). Er gelden bouw- en aanlegbeperkingen om de leiding te beschermen.

Artikel 6 Leiding - Leidingstrook

Langs de zuidrand van het bedrijventerrein ligt de leidingstrook. Deze is overeenkomstig bestemd en beschermd. Binnen de leidingstrook gelden bouw- en aanlegbeperkingen.

Artikel 7 Leiding - Water

De bestaande drinkwaterleiding is als zodanig bestemd. Deze ligt in het westelijk deel van het plangebied onder de bestaande verharding. Er gelden bouw- en aanlegbeperkingen om de waterleiding te beschermen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

In het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) is bepaald dat in de toelichting op het bestemmingsplan in ieder geval 'de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan' moeten zijn opgenomen. Dit volgt uit artikel 3.1.6 Bro. Het gaat daarbij over de financiële uitvoerbaarheid, waaronder de vraag of voldoende financiële middelen beschikbaar zijn om het plan te realiseren.

In afdeling 6.4 van de Wro is de grondexploitatiewet opgenomen. Deze afdeling regelt verplicht kostenverhaal door de gemeente. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. Van een exploitatieplan kan worden afgeweken door in het kostenverhaal anderszins te voorzien (overeenkomst met alle grondeigenaren in het plangebied of volledig grondeigendom). In een bestemmingsplan is sprake van kostenverhaal (6.2.3. tot en met 6.2.5. Bro) als een bouwplan (6.2.1 Bro) wordt mogelijk gemaakt.

De gemeente is zelf eigenaar van de grond in het plangebied. De uitgeefbare gronden zijn opgenomen in het gemeentelijk grondexploitatieplan en om die reden is het plan financieel uitvoerbaar.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient inzicht te worden gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij zowel om de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de planvoorbereiding zijn betrokken alsook om de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.

6.2.1 Vooroverleg

Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg gepleegd te worden met besturen van gemeenten, met rijks- en provinciale diensten, etc. De provincie Zeeland en Waterschap Scheldestromen hebben beiden een reactie ingediend. Het Waterschap heeft aangegeven dat de reactie mag worden gezien als het wateradvies. De reacties hebben geleid tot een paar kleine aanpassingen en toevoegingen in de toelichting en het vastleggen van de waterberging in de regels.

  • Provincie Zeeland, ontvangen op 24 augustus 2023
  • Evides, ontvangen op 23 augustus 2023
  • Veiligheidsregio Zeeland, ontvangen op 21 augustus 2023
  • Toptaste Holding BV, ontvangen op 7 september 2023
  • Rijkswaterstaat, ontvangen op 20 september 2023
6.2.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 26 juli 2023 tot en met 7 september 2023 ter inzage gelegen voor de vaststellingsprocedure (op grond van artikel 3.8, lid 1, Wet ruimtelijke ordening). Tijdens deze periode zijn 2 schriftelijke zienswijzen kenbaar gemaakt. De zienswijzen zijn samengevat en van beantwoording voorzien in bijlage 12. Naar aanleiding van de zienswijzen zijn de bestemmingen Leiding - Gas en Leiding - Water opgenomen in het bestemmingsplan. Daarnaast zijn de regels in de bestemming Leiding - Leidingstrook aangepast.