direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Clinge - West
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0677.bpclingewest-001V

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Doel bestemmingsplan

De gemeente Hulst heeft het voornemen om in het verlengde van de Kerkstraat de bouw van 10 woningen mogelijk te maken. De bouw is op grond van de huidige bestemmingsplannen 'Kernen Hulst 1H' en 'Buitengebied' niet mogelijk (zie paragraaf 1.3). De ontwikkeling biedt voordelen voor de gemeente en gemeenschap. Met de ontwikkeling wordt tegemoet gekomen aan de vraag naar nieuwe woningen en kan gelijktijdig een aantrekkelijke verbinding voor wandelaars tussen de kern in de richting van de kern Hulst worden gerealiseerd. Ook kan in combinatie met deze nieuwe ontwikkelingen een waterberging worden aangelegd.

De ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt middels voorliggend bestemmingsplan. Hierin is ook de hiervoor genoemde langzaam verkeersverbinding meegenomen.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied heeft betrekking op een gebied aan de westzijde van de kern Clinge (zie figuur 1.1.) in het verlengde van de Kerkstraat en omvat de beoogde woningbouwlocatie, bestaande uit de agrarische percelen, kadastraal bekend als HUL00 R1844 en HUL00 R810, tot de Papaverweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpclingewest-001V_0001.png"

Figuur 1.1. Situering (foto: Rho basisviewer)

1.3 Geldende bestemmingsplannen

De percelen zijn planologisch-juridisch geregeld in de bestemmingsplannen 'kernen Hulst 1H' (vastgesteld 15-04-2021) en 'Buitengebied Hulst' (vastgesteld op 16 mei 2013).

Bestemmingsplan Kernen Hulst 1H

In de herziening 'Kernen Hulst 1H' is ter plaatse van het plangebied een wijzigingsbevoegdheid (wetgevingszone - wijzigingsgebied Clinge 9) opgenomen. Voor dit gebied geldt dat burgemeester en wethouders de bestemmingen, onder voorwaarden, kunnen wijzigen in 'Wonen', 'Verkeer', Groen' en 'Water'.

Naast de wijzigingsbevoegdheid gelden de enkelbestemming 'Agrarisch - Kernrandzone' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. De gronden met de enkelbestemming 'Agrarisch - Kernrandzone' zijn bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven, het behoud van het open karakter van het gebied en het karakter van het gebied als kernrandzone en extensieve dagrecreatie met bijbehorende voorzieningen. Met betrekking tot de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geldt dat er vergunningplicht bestaat voor archeologie indien de graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 0,40 meter –mv en groter zijn dan 500 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpclingewest-001V_0002.png"Figuur 1.2. Fragment analoge weergave herziening 'Kernen Hulst 1H'

De voorgenomen bouw van woningen ten noorden van de Kerkstraat past binnen de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid van de geldende herziening 'Kernen Hulst 1H'. Maar aangezien een deel van de beoogde ontwikkeling ten zuiden van de Kerkstraat wordt ontwikkeld, waarvoor geen wijzigingsbevoegdheid is opgenomen, kan geen wijzigingsplan worden opgesteld.

Bestemmingsplan Buitengebied Hulst

De percelen die vallen binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Hulst' hebben de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden'. en de gebiedsaanduiding 'kernrandzone'.

De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden ' aangewezen gronden zijn bestemd voor een duurzame agrarische bedrijfsuitoefening, agrarisch grond gebruik en het behoud en/of herstel van landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden en kenmerken.

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'kernrandzone' zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud en / of herstel van het karakter van de zone rondom de kernen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpclingewest-001V_0003.png"

Figuur 1.3. Fragment digitale weergave bestemmingsplan Buitengebied

De voorgenomen bouw van woningen aan de zuidzijde van de verlengde Kerkstraat past evenmin binnen de huidige regeling in het bestemmingsplan Buitengebied. Dit geldt ook voor het doortrekken van de infrastructuur, inclusief de eerder genoemde langzaam verkeersverbinding.

Om de ontwikkeling mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is momenteel volledig in gebruik voor agrarische doeleinden, deels grasland en deels akkerbouw (onder andere mais). Het plangebied is onderdeel van het coulisselandschap tussen de kern Clinge en de woonwijk Groote Kreek. Ten noorden van het plangebied bevindt zich een bosperceel. Dit bos is alleen landschappelijk van belang. Het is geen onderdeel van een beschermd natuurgebied. Aan de westzijde van het plangebied ligt de Papaverweg, een weg voor de ontsluiting van aanliggende agrarische percelen. De weg loopt dood op een ander, groter bosperceel. In het plangebied is geen bebouwing aanwezig.

Het beeld van de Kerkstraat wordt deels bepaald door traditionele 19e-eeuwse en vroeg 20e-eeuwse langsgevelwoningen en enkele 20e-eeuwse kopgevel-woningen. Een hoge waarde voor en in het dorpsbeeld is echter hierbij niet aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpclingewest-001V_0004.png"

Figuur 2.1. De Kerkstraat en zicht op het plangebied

Het plangebied is deels in bezit van de gemeente en deels in particulier eigendom en heeft een oppervlakte van ruim 1,3 ha.

2.2 Beoogde ontwikkeling

2.2.1 Ruimtelijk-stedenbouwkundige opzet

Het gaat om een kleinschalige uitbreiding met woningbouw bestaande uit 10 woningen. De woningen komen aan weerzijden van de Kerkstraat te staan die hiervoor wordt doorgetrokken. Er zijn 4 woningen aan de zuidzijde van de Kerkstraat beoogd en 6 woningen aan de noordzijde. De bouwwijze van de woningen is vrijgelaten. Zowel aaneengebouwde, half-vrijstaande als vrijstaande woningen zijn mogelijk. Voor wat betreft de maximum goot- en bouwhoogte voor alle nieuwe woningen wordt aangesloten op de maximaal toelaatbare hoogten op de naastgelegen percelen, respectievelijk 6 en 10 meter.

De nieuwe woningen worden door middel van een groenstrook gescheiden van de bestaande woningen. De locatie is aantrekkelijk vanwege de rustige omgeving. Het buurtje is goed inpasbaar in het coulisselandschap tussen de kern Clinge en de woonwijk Groote Kreek.

In aansluiting op de Kerkstraat wordt een aantrekkelijke verbinding voor wandelaars naar de Papaverweg aangelegd. Langs zuidzijde van deze nieuwe weg wordt een waterloop gegraven, welke dienst doet als waterberging voor de woonbuurt. Voor het overige wijzigt de bestaande situatie in het plangebied niet.

De aanleg van de woningen wordt gerealiseerd via het nieuw aan te leggen pad vanaf de Papaverweg. Langs deze weg vindt al het bouwverkeer plaats. Op deze manier wordt overlast in de kern zoveel mogelijk voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpclingewest-001V_0005.png"

Figuur 2.2. Totale plangebied toekomstige situatie (Bron: Gemeente Hulst, 10-03-2022)

2.3 Beschrijving juridische regeling

2.3.1 Wettelijk kader

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde ruimtelijke ordeningsstandaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar. Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.

2.3.2 Opzet van de bestemmingsregeling

Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling is het volgende van belang.

Verbeelding

Eisen aan de verbeelding

Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.

Voorts zijn de volgende eisen van toepassing:

  • de ondergrond waarop de verbeelding is gebaseerd, geeft informatie over de actuele topografische en kadastrale situatie;
  • op de verbeelding wordt met de bestemming en de aanduidingen aangegeven of, en zo ja welke bebouwing is toegestaan;
  • op het renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen;
  • de volgorde van de bestemmingen in het renvooi komt overeen met de volgorde zoals van de regels (alfabetisch).

De gehanteerde bestemmingen

Voor de opzet van de verbeelding van het beoogde initiatief is aangesloten bij de verbeelding het bestemmingsplan 'Kernen Hulst 1H'. Dat betekent dat voor de woonpercelen gebruik is gemaakt van de bestemming Wonen. In het bestemmingsplan 'Kernen Hulst 1H' zijn ook de voortuinen bestemd tot Wonen (zonder bouwvlak).

Het dreefje (de verlengde Kerkstraat) en de nieuwe verbinding richting de Papaverdreef zijn bestemd tot Verkeer, Water en Groen met een aanduiding waarmee is geregeld dat dit alleen mag worden gebruikt voor langzaam verkeer.

Regels

Op grond van SVBP2012 hebben de hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, de volgende vaste volgorde.

  • In Inleidende regels worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald.
  • In Bestemmingsregels worden in alfabetische volgorde van de naam van de bestemmingen de regels gegeven waarmee die bestemmingen zoals die op de verbeelding voorkomen, nader worden omschreven.
  • Algemene regels bevat een aantal regels (voorheen bepalingen genoemd) die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelbepaling of de bepaling welke wettelijke regeling van toepassing).
  • Overgangs- en slotregels ten slotte geven overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.

Ook bij de opstelling van een bestemmingsbepaling (Hoofdstuk 2 van de regels) moet een vaste volgorde gebruikt worden: Een bestemmingsregel behoeft niet alle voorgeschreven elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.

Voorts is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling.

Tot slot dienen de regels zoveel mogelijk aan te sluiten bij de regels van de meest recente bestemmingsplannen die voor de kernen en het buitengebied zijn vastgesteld.

2.3.3 Toelichting op de gehanteerde bestemmingen

Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Bestemmingsregels kunnen rechten worden ontleend.  

Groen (Artikel 3)

Groenvoorzieningen zijn binnen vrijwel alle bestemmingen mogelijk. De bestemming Groen is een globale bestemming waarbinnen andere (lees: ondergeschikte) functies zijn toegestaan, zoals voet- en fietspaden, kleinschalige speelvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. De nieuwe doorgaande verbinding tussen de Kerkstraat en de Papaverweg is geen ondergeschikte functie. Daarom is voor deze verbinding een specifieke regeling opgenomen binnen de bestemming Verkeer.

Op de bestemming Groen mogen vrijwel uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. De enige gebouwen die in deze bestemming - rechtstreeks - mogelijk worden gemaakt zijn gebouwen voor nutsvoorzieningen tot een oppervlakte van 15 m2 en een bouwhoogte van 3 meter.

Verkeer (Artikel 4)

Binnen deze bestemming zijn de gebruikelijke verkeersfuncties met daarnaast bijbehorende groen- en speelvoorzieningen en water toegestaan. De inrichting is niet gedetailleerd vastgelegd. Hiermee is ondergeschikte herinrichting van de openbare ruimte mogelijk zonder dat, onnodig, gedetailleerde bepalingen van het bestemmingsplan dergelijke ontwikkelingen in de weg staan. Voor de langzaam verkeersverbinding tussen de Kerkweg en de Papaverweg is de aanduiding 'langzaam verkeer' (lv) opgenomen. De bouwregeling binnen de bestemming Verkeer is nagenoeg gelijk aan die binnen de bestemming Groen.

Water (Artikel 5)

De met water bestemde gebieden zijn primair bedoeld voor de waterhuishouding/waterberging. Daarnaast zijn binnen deze bestemming ondergeschikt groen, en bruggen voor (langzaam) verkeer mogelijk. Uitsluitend keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers, bruggen en steigers mogen worden gebouwd. Gebouwen en overkappingen zijn niet toegestaan.

Wonen (Wonen)

Gebruik van gronden en gebouwen

Binnen de bestemming Wonen zijn woningen en hierbij behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, parkeervoorzieningen, water en nutsvoorzieningen toegestaan. Het maximum aantal woningen is geregeld met een maatvoeringsaanduiding. In de woningen mogen beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend, mits wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn vastgelegd in de Specifieke gebruiksregels. Los daarvan is het gebruik van een aan- of uitbouw of een bijgebouw voor mantelzorg bij wet mogelijk.

Situering hoofdgebouwen, aan- of uitbouwen en bijgebouwen

Binnen de bestemming is door middel van een bouwvlak aangegeven waarbinnen hoofdgebouwen mogen worden gebouwd en waar niet. Er is geen regeling opgenomen voor het maximum oppervlak binnen het bouwvlak. Dat betekent dat dit bouwvlak volledig mag worden bebouwd met hoofdgebouwen met in achtneming van eventuele andere bouwregels, zoals afstanden tot perceelsgrenzen. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen het bouwvlak als daarbuiten (lees: daarachter) worden gebouwd. Hiervoor gelden wel oppervlaktebeperkingen. Per bouwperceel mag namelijk van het achtererfgebied ten hoogste 50% worden bebouwd met erfbebouwing met een maximum van 40 m2. Het begrip achtererfgebied komt uit de wetgeving voor het vergunningvrij bouwen en is kort samengevat het erf achter het hoofdgebouw of het erf 1 m achter de voorkant van de hoofdgebouwen. Een en ander is gevisualiseerd in figuur 2.3. Er is dus geen directe relatie met het bouwvlak in het bestemmingsplan, maar wel met de hoofdgebouwen die nog moeten worden gebouwd. Uit het voorgaande blijkt verder dat de oppervlaktebeperking ook geldt binnen het bouwvlak, maar alleen voor erfgebouwen (en voor overkappingen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpclingewest-001V_0006.png"

Figuur 2.3. Het achtererfgebied (oranje aangeduid)

Maximum bouwhoogten

De maximum goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen is met een aanduiding geregeld op de verbeelding en in de regels.

Overige regels

Naast de hiervoor beschreven bouwregels gelden er regels ten aanzien van afstanden tot perceelsgrenzen, dakhellingen, maximum bouwhoogten voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Verder zijn er afwijkingsmogelijkheden (bevoegdheden van het college van burgemeester) van de bouwregels.

2.3.4 Toelichting op de algemene regels

Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, bepalingen.

Anti-dubbeltelregel (Anti-dubbeltelbepaling)

Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen. Om hiervan een voorbeeld te geven: binnen de bestemming Wonen mag een bepaald percentage van het erf worden bebouwd. Indien het absolute oppervlak (uitgedrukt in m²) niet is bereikt, kan door het bijkopen van een stuk erf van het aangrenzend perceel extra bebouwing tot dit maximum worden gerealiseerd. De anti-dubbeltelbepaling voorkomt dat het overgedragen erf nog eens in de beoordeling van de bouwmogelijkheden op het oorspronkelijk deel erf kan worden betrokken.

Algemene bouwregels (Artikel 9)

Dit artikel bevat drie leden, namelijk:

  • Algemene bepaling met betrekking tot ondergronds bouwen (lid 9.1): deze regeling is opgenomen om te voorkomen dat ondergrondse bouwwerken de waterhuishouding verstoren.
  • Ondergeschikte bouwdelen (lid 9.2): dit is een regeling voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken. Deze bouwvlakken zijn op de verbeelding aangeduid met een dikke lijn.
  • Bestaande afstanden, hoogte-, inhouds- en oppervlakte maten en aantallen (9.3): dit lid betreft uitsluitend een bouwbepaling en geen gebruiksbepaling. Met deze bepaling wordt voorkomen dat bestaande bouwwerken, die wat betreft afstandsmaten of andere maten afwijken van de maatvoering zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, - onbedoeld - geheel of gedeeltelijk onder het overgangsrecht komen te vallen.

Algemene wijzigingsregels (Artikel 10)

In dit artikel (lid 10.1) is een algemene flexibiliteitsbepaling opgenomen om voor bepaalde onderdelen van bestemmingen of gebouwen dan wel bouwwerken af te wijken van de bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Deze bepaling gaat verder dan die van artikel 9 lid 9.2. Vandaar dat hier altijd een wijziging voor nodig is van burgemeester en wethouders. Overigens geldt ook hier dat deze bepalingen als algemene regel gelden voor alle bestemmingen.

Overige regels (11, lid 11.1)

Ook dit artikel bevat één bepaling, namelijk "Werking wettelijke regeling". In de begrippen komen verwijzingen naar een (andere) wettelijke regeling voor. Op grond van jurisprudentie mag een bestemmingsplan slechts volgens de vereiste procedure van de Wro worden gewijzigd. Het impliciet wijzigen van een bestemmingsplan door wijzigingen in wetgeving in de bepalingen waarnaar wordt verwezen is niet toegestaan. Het is dan ook nodig dat verwijzingen naar toepasbare wettelijke regelingen worden gefixeerd, namelijk naar de tekst ervan zoals die op het moment van vaststelling van het plan gold. Uit praktische overwegingen is er voor gekozen in dit hoofdstuk van de regels een artikel "Wettelijke regelingen" op te nemen, waarin is bepaald dat alle wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan. Hierdoor behoeft niet meer telkens te worden verwezen naar publicaties in het staatsblad.

2.3.5 Toelichting op de overgangs- en slotbepalingen

In hoofdstuk 4 Overgangsrecht is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 12.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 12.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen.

Hoofdstuk 3 Toetsing aan beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte vastgesteld (SVIR). Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hiernaar wordt gestreefd middels een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.

Belangrijk thema in deze structuurvisie is de ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

In welke gevallen er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is niet concreet vastgelegd. De jurisprudentie geeft op het gebied van woningbouw wel een constante lijn aan. Bouwplannen met minder dan 11 woningen zijn geen stedelijke ontwikkeling. In dit geval is er sprake van de ontwikkeling van 10 extra woningen en daarmee is het dus niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Een toetsing aan de ladder kan derhalve achterwege blijven. Desondanks is voor het beoogde initiatief een

onderbouwing van de woningbehoefte opgesteld (zie bijlage 1). Hieruit blijkt dat naast de toenemende woningbehoefte, er ook een grote vraag is naar nieuwe kwalitatief hoogwaardige en toekomstbestendige woningen.

Voor het overige zijn geen regels opgenomen die specifiek op deze situatie van toepassing zijn. Het project is lokaal en kleinschalig. Het rijksbeleid verzet zich niet tegen de ontwikkeling.

Conclusie

Het gewenste plan past binnen de uitgangspunten van het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Zeeuwse Omgevingsvisie (11-11-2021)

De Zeeuwse Omgevingsvisie is een strategische langetermijnvisie voor Zeeland en beschrijft de uitdagingen die op ons afkomen, de Zeeuwse ambities voor 2050 en tussendoelen voor 2030.

In 2050 is er voor ieder een passende woning beschikbaar. In de omgeving van je huis kun je je veilig voelen. Je leeft gezond: wandelen, fietsen, gezond eten, ontmoeten en ontspannen. De woonomgeving draagt bij aan biodiversiteit en is ingericht op langere droogte en op overtollig regenwater. Voorzieningen zijn klimaatneutraal voor iedereen bereikbaar, ook wanneer je geen auto hebt. Mobiliteit is snel, slim, veilig, schoon en betaalbaar voor zowel reiziger als overheid. De digitale bereikbaarheid is snel en goed. Het onderwijs in de provincie is goed bereikbaar, betaalbaar en van hoogstaande kwaliteit. Zeeland beschikt verspreid door de provincie over een aantal onderscheidende kleinschalige top- en kwaliteitsvoorzieningen. De Zeeuwse culturele infrastructuur is robuust en veerkrachtig en biedt de regio een vernieuwend, toegankelijk en compleet cultuuraanbod.

In 2050 zijn bodem, grondwater en alles wat daarin te vinden is van robuuste, hoogwaardige kwaliteit. Weersextremen schaden de bodem niet. Door aanwezigheid van meer organische stoffen draagt de bodem bij aan CO2-opslag en een betere bodemstructuur. Planten, mensen en dieren worden nauwelijks meer bedreigd door risicovolle milieufactoren.

In 2050 heeft Zeeland een circulaire economie. De meeste sectoren maken gebruik van reststoffen die door anderen onbenut zijn gelaten, dan wel zijn uitgestoten als afval of producten die aan het eind van de levensduur zijn en worden hergebruikt. Hierdoor staan de sectoren niet langer op zichzelf maar houden ze contact met andere branches.

In 2050 is Zeeland klimaatbestendig en waterrobuust. Zeeland stoot vrijwel geen CO2 en andere broeikasgassen uit. Industrie, mobiliteit, verwarming en elektriciteitsproductie zijn nagenoeg fossielvrij en/of CO2 vrij.

Toetsing

Met de beoogde ontwikkeling worden maximaal 10 nieuwe woningen gerealiseerd. De bouwwijze van de woningen is vrijgelaten. Zowel aaneengebouwde, half-vrijstaande als vrijstaande woningen zijn mogelijk. Hierdoor kunnen woningen worden ontwikkeld, waar de markt op dit moment om vraagt. Dit is goed voor het aanbod en de doorstroming op de woningmarkt. Een ander belangrijk doel in de omgevingsvisie is een goede gezondheid van burgers, waarin het planvoornemen ook in voorziet met de groene openbare ruimte.

Tot slot wordt ingezet op klimaatbestendig en waterrobuust door middel van watercompenserende maatregelen en duurzame woningen. Het planvoornemen is hiermee in overeenstemming met de Zeeuwse Omgevingsvisie.

3.2.2 Omgevingsplan Zeeland 2018

Inzet van beleid

Op 21 september 2018 heeft het college van Gedeputeerde Staten het Omgevingsplan 2018 vastgesteld. Het Omgevingsplan geeft de provinciale visie en provinciale belangen op Zeeland weer, waar de Provincie Zeeland een (groot) belang aan hecht. Alle hoofdlijnen voor de fysieke leefomgeving zijn opgenomen. Zowel op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling, maar ook economie, mobiliteit, natuur, cultuur, water en milieu.

Daarnaast hebben woningbouwprojecten een gemeentegrensoverschrijdende impact. Ten aanzien van het thema 'Wonen' is het provinciaal belang dat de regionale woningmarkten goed functioneren. Gestreefd moet worden naar een woningvoorraad die qua omvang, locatie en type is afgestemd op de woonwensen van de Zeeuwse huishoudens. Om die reden is regionale afstemming nodig over woningbouwplannen.

De gemeente Hulst vormt samen met de gemeenten Sluis en Terneuzen een woningmarktregio. Door de gemeenten zijn regionale woningmarktafspraken opgesteld. In paragraaf 3.3.1 wordt hier nader op ingegaan.

De voor de provincie relevante beleidskaders uit het Omgevingsplan zijn uitgewerkt in de Verordening Ruimte Provincie Zeeland (zie hierna).

3.2.3 Omgevingsverordening Zeeland 2018 en Ontwerp Omgevingsverordening 2022

De Omgevingsverordening Zeeland 2018

De Omgevingsverordening Zeeland 2018 gaat net als het Omgevingsplan ook over de fysieke leefomgeving van de provincie. Bij de beoordeling van ruimtelijke plannen is vooral hoofdstuk 2 dat gaat over het ruimtelijk domein van belang. Er zijn in de omgevingsverordening geen specifieke regels uit dit hoofdstuk opgenomen die dit plan raken. In de verordening gaat het met name om kleinschalige woningbouwlocaties in het landelijk gebied.

Toetsing

De regels uit de Verordening voor wonen, bufferzones en landschap en erfgoed zijn relevant voor de beoogde ontwikkeling.

Wonen (artikel 2.7 van de verordening)

In het landelijk gebied, waaronder wordt verstaan het gebied gelegen buiten de grens van het bestaand stedelijk gebied zijn nieuwe burgerwoningen in beginsel niet toegestaan. Het stedelijk gebied is het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Ontwikkelingen in het landelijk gebied als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend: woningen binnen nieuwe uitbreidingslocaties / nieuwe woonwijken die onderdeel uitmaken van een regionaal woningbouwprogramma, veelal aansluitend aan het bebouwd gebied, na toepassing van de algemene regels voor duurzame verstedelijking. Stedenbouwkundig stopt de Kerkstraat abrupt in het landschap. Door gebruik te maken van de bestaande infrastructuur, en in combinatie met de langzaamverkeerverbinding richting Hulst, wordt het bestaand bebouwd gebied afgerond. De ontwikkeling vindt aansluitend aan het bebouwd gebied gerealiseerd. Verder heeft het college van B&W van de gemeente Hulst ladderruimte gereserveerd voor onderhavig plan. In het kader van monitoring wordt het plan dan ook opgenomen in het dashboard ladderruimte Zeeuws-Vlaanderen. De ladderruimte wordt gereserveerd in de Planmonitor van de Provincie Zeeland. Hiermee wordt aan de eisen m.b.t. wonen voldaan.

Bufferzones (artikel 2.17 van de verordening)

In een bestemmingsplan waarin voor de eerste maal woon- of verblijfsrecreatieve bestemmingen worden aangewezen worden nieuwe woon- of verblijfsrecreatieve functies niet toegelaten binnen een afstand van:

  • 100 meter tot buiten de bebouwde kom gesitueerde gronden waarop agrarische gebouwen anders dan kassen zijn toegelaten.
  • 50 meter vanaf buiten de bebouwde kom gesitueerde kassen en, primair, vanaf daarvoor aangewezen bouwvlakken alsmede vanaf buiten de bebouwde kom gesitueerde gronden waarop fruitteelt is toegelaten.

Aan deze voorwaarden wordt voldaan. Binnen genoemde afstanden zijn geen agrarische gebouwen mogelijk en ook fruitteelt is op grond van het bestemmingsplan Buitengebied en onderhavig bestemmingsplan binnen een afstand van 50 meter tot gronden met de bestemming 'Wonen' niet toegestaan.

Landschap en erfgoed (artikel 2.29 van de verordening)

Het aspect erfgoed wordt in paragraaf 4.1.1 behandeld. Er zijn geen landschappen, landschapselementen, cultuurhistorisch waardevolle boerderijen of cultuurhistorische elementen welke als beschermingswaardig zijn aangemerkt. Aan deze voorwaarde wordt voldaan.

Ontwerp Omgevingsverordening 2022

Het ontwerp van de wijziging van de Omgevingsverordening Zeeland 2018 ligt op dit moment ter inzage. De wijziging heeft betrekking op de bijlagen 9 (bestaande natuur), 10 (agrarisch gebied van ecologische betekenis), 11 (nieuwe natuur) en 15 (verdrogingsgevoelige natuurgebieden). Geen van deze gebieden ligt binnen het plangebied van voorliggend bestemmingsplan.

 

Conclusie

Provinciaal beleid staat de vaststelling van het plan niet in de weg.

3.3 Regionaal en gemeentelijk beleid

3.3.1 Regionale woningmarktafspraken

De gemeente Hulst heeft op basis van de Woningmarktafspraken 2016-2025 recht op ladderruimte. Door het inzetten van bouwtitels op deze locatie wordt voorzien in een aantoonbare behoefte en verbetert het indirect de leefbaarheid van Clinge. Momenteel zijn er immers weinig vrije bouwkavels en levensloopbestendige woningen beschikbaar in Clinge. Doordat de woningen levensloop bestendig worden uitgevoerd kunnen huidige bewoners binnen de kern doorstromen en zodoende plaatsmaken voor jongeren of nieuwe inwoners. Daarnaast voorziet het planvoornemen in woningvoorraad waar behoefte aan is, namelijk door het mogelijk maken van zowel aaneengebouwde, half-vrijstaande als vrijstaande woningen.

3.3.2 Structuurvisie Hulst

In de Structuurvisie Hulst zijn gebieden aangeduid waarvoor de strategie 'Transformeren - Tuin van Hulst (en Sint Jansteen)' geldt. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan valt binnen dit gebied. De strategie transformeren is gekozen voor de gebieden waar in de komende jaren een transformatie te verwachten valt. In de structuurvisie wordt aangegeven dat gezien het functioneren van de de oorspronkelijke functie van het gebied, de landbouw, de wenselijkheid van de transformatie niet ter discussie staat.

3.3.3 Beleidsregels 'nieuwe woningbouwverzoeken'

Op 12 juni 2018 zijn door het college van de gemeente Hulst de beleidsregels voor nieuwe woningbouwverzoeken vastgesteld. Voor een goed functionerende woningmarkt is het belangrijk om voortdurend bezig te zijn om die markt – voor zo ver mogelijk - op orde te brengen en te houden. In de gemeente Hulst begint zichtbaar te worden dat de huidige woningvoorraad en de werkelijke woningbehoefte scheefgroei vertoont. De beleidsregels komen voort uit het maatregelenpakket dat met de nieuwe regionale woningmarktafspraken is vastgesteld. Deze beleidsregels zijn van toepassing op nieuwe woningbouwverzoeken gelegen zowel binnen als buiten bebouwd gebied en die niet rechtstreeks passen binnen de daarvoor geldende regels uit het bestemmingsplan.

Deze beleidsregels maken het niet onmogelijk om extra woningen toe te voegen. Extra woningen vergroten het overaanbod aan woningen dat naar verwachting op termijn zal ontstaan. Belangrijk is daarom dat het toevoegen van woningen een meerwaarde oplevert. Dat kan stedenbouwkundig zijn, maar ook om andere redenen. Wanneer het toevoegen van woningen in een duidelijke vraag voorziet, is het niet de bedoeling de ontwikkeling te blokkeren. Woningbouw kan nog steeds een logische invulling zijn voor locaties waar sprake is van een onbebouwde plek, of waar een andere functie dan wonen aanwezig is, zoals een vrijkomend schoolgebouw, kerk, dorpshuis, winkelpanden of bedrijf. Ook voor deze locaties geldt altijd dat er uitsluitend gebouwd mag worden wanneer er sprake is van een aantoonbare behoefte zowel qua aantal als type woning.

Ondanks dat de harde plancapaciteit met dit plan wordt verhoogd kan medewerking aan woningbouwverzoeken worden verleend, mits er een aantoonbare vraag is ingevolge artikel 5.8. Dit is het geval bij dit bestemmingsplan 'Clinge West', doordat momenteel in Clinge geen vrije bouwkavels meer beschikbaar zijn. Ook de laatste bouwkavels aan het Vermeerplein zijn inmiddels verkocht.

Toetsing

Het planvoornemen past binnen de gemaakte woningmarktafspraken. De gewenste ontwikkeling gaat om wonen waarbij de structuur van het gebied behouden blijft. Verder betreft het planvoornemen een stedenbouwkundig aanvaardbaar plan. Daarmee past de ontwikkeling binnen de gemeentelijke beleidsregels.

Hoofdstuk 4 Toetsing aan omgevingsaspecten

4.1 Cultuurhistorie en Archeologie

4.1.1 Landschap en cultuurhistorie

Toetsingskader

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Onderzoek en conclusie

In het plangebied zijn geen cultuurhistorische waardevolle objecten aanwezig. Wel is het buitengebied een waardevol coulisselandschap. De voorgenomen woningbouw langs een dreef past goed in de structuur van dit landschap.

4.1.2 Archeologie

Toetsingskader

In het Verdrag van Valletta is op Europees niveau de integrale bescherming van archeologisch erfgoed vastgelegd. Dit verdrag is geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving met de Erfgoedwet (2015). De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het regelt onder andere de bescherming van archeologisch erfgoed in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de 'verstoorder betaalt'.

Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeenten in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeenten bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging. Om dit op een verantwoorde en transparante wijze te kunnen doen is gemeentelijk archeologiebeleid wenselijk.

De gemeente beschikt over een vastgestelde archeologische beleidsnota. Een belangrijk onderdeel hiervan vormt de gemeentelijke archeologische beleidskaart, die wordt gebruikt als basis voor het bestemmingsplan. De gemeentelijke beleidskaart is gebaseerd op gedetailleerde kennis van de lokale landschapsontwikkeling, cultuurhistorie en het bodemarchief. Deze kennis komt tot uiting in vijf periode-specifieke archeologische verwachtingskaarten die tonen op welke locaties archeologische resten uit bepaalde perioden kunnen worden verwacht. Op de beleidskaart worden de verschillende verwachtingen vertaald naar verwachtingszones en gekoppeld aan concrete vrijstellingsgrenzen. Bodemverstorende werkzaamheden die deze grenzen niet overschrijden, worden op voorhand vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek.

Het archeologisch beleid is vertaald in de geldende bestemmingsplannen. Toetsingskader voor het aspect archeologie in het plangebied is het bestemmingsplan 'Kernen Hulst 1H'. Hierin is het archeologisch beleid vertaald in dubbelbestemmingen 'Archeologie'.

Toetsing en conclusie

Het noordelijk deel van het plangebied valt binnen het bestemmingsplan Kernen Hulst H1 (2021) en het zuidelijk deel binnen het Bestemmingsplan Archeologische en Aardkundige Waarde (2017). Het gehele plangebied is in beide bestemmingsplannen gelegen binnen een zone met een dubbelbestemming Waarde-Archeologie 2. Dit betekent dat er vergunningplicht bestaat voor archeologie indien de graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 0,40 meter –mv groter zijn dan 500 m

In 2016 werd in kader van het opstellen van een nieuw bestemmingsplan een Archeologisch Bureauonderzoek met verkennende boringen uitgevoerd (Artefact rapport 272). Conclusie was dat de archeologische verwachting voor de perioden prehistorie tot en met de vroege middeleeuwen hoog is.

Dit betekent dat in het gehele plangebied een dubbelbestemming Waarde-Archeologie , zijnde de

Waarde-Archeologie 2 met een vrijstelling van 500 m2 en een diepte zoals is aangegeven op de

vrijstellingenkaart, blijft gehandhaafd in het nieuwe bestemmingsplan. De daarbij behorende

standaardregels voor deze waarde kunnen dan worden opgenomen alsook (een uitsnede van) de

vrijstellingenkaart.

De uitvoering van het vervolgonderzoek in de vorm van een Inventariserend Veldonderzoek door

middel van Proefsleuven zal worden uitgevoerd in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning. Een door de gemeente goedgekeurd PvE is reeds voorhanden.

4.2 Bodemkwaliteit

Beleid en normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Het Bouwstoffenbesluit en het Besluit Bodemkwaliteit stellen verder regels hoe om te gaan met vrijkomende grond- en materiaalstromen en hoe deze toe te passen.

Onderzoek Bodemkwaliteit

Bij de geplande werkzaamheden in het plangebied is sprake van een transformatie naar een bodemgevoeliger gebruik. Hierdoor is onderzoek naar de bodemkwaliteit noodzakelijk.

Ter plaatse van de plangebied is in het verleden het volgende bodemonderzoek uitgevoerd: Kerkstraat ong. Clinge (locatie betreft het gedeelte van de huidige onderzoekslocatie direct ten westen van et adres Kerkstraat 46), Grond-, Gewas- en Milieulaboratorium Zeeuws-Vlaanderen B.V., referentienummer06A0199, d.d. 18 april 2006. Dit onderzoek werd destijds uitgevoerd in verband met de herontwikkeling van de locatie. In het onderzoek is gebleken dat zowel in de bovengrond, ondergrond als in het grondwater geen gehalten / concentraties boven de streefwaarden zijn aangetoond. Hierdoor was er geen noodzaak voor de uitvoering van een nader bodemonderzoek.


Vanwege veroudering van bovengenoemd bodemonderzoek is in het kader van het bestemmingsplan Clinge - West nogmaals verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door ABO Colsen-bodem. Hierin zijn in mengmonster van de bovengrond en de ondergrond wederom geen gehalten boven de achtergrondwaarden aangetoond. De onderzoeksresultaten geven vanuit de Wet Bodembescherming geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek.

Onderzoek Grondverzet

Binnen het plangebied gaat grondverzet plaatsvinden. Hierbij wordt ten alle tijden rekening gehouden met de milieuhygiënische kwaliteit van de vrijkomende grond en de daarbij horende afvoermogelijkheden.

Eventueel uitkomende grond van het westelijke gedeelte van het plangebied is op basis van de PFAS gehalten mogelijk geschikt voor toepassing op landbodem in een gebied met bodemkwaliteitsklasse en bodemfunctieklasse Wonen/ Industrie. Toepassing in een grondwaterbeschermingsgebied is niet toegestaan.

Eventueel uitkomende grond van het centrale en oostelijk gedeelte van het plangebied is op basis van de PFAS gehalten mogelijk geschikt voor toepassing op landbodem in een gebied met bodemkwaliteitsklasse en bodemfunctieklasse Landbouw / Natuur. Toepassing in een grondwaterbeschermingsgebied is niet toegestaan.

Het volledig bodemonderzoek is bijgevoegd in bijlage 3.

Conclusie

De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de geplande ontwikkeling.

4.3 Water

Toetsingskader

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Scheldestromen, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is het aanmeldformulier voor de watertoets ingevuld (zie bijlage 4). Dit aanmeldformulier moet voorgelegd worden aan het waterschap.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. De benodigde waterberging (366 m3) zal worden gerealiseerd in de waterpartij, die op de verbeelding de bestemming 'Water' heeft.

4.4 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.3 weergegeven.

Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Tabel 4.4 Worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpclingewest-001V_0007.png"

Onderzoek

De ontwikkeling voorziet in de realisatie van 10 woningen. Conform het Besluit niet in betekenende mate is een dergelijke ontwikkeling dermate kleinschalig (<1.500 woningen aan een ontsluitingsweg) dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan met behulp van Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (GCN en GDN) van het RIVM (https://geodata.rivm.nl/gcn/). Hieruit blijkt dat de concentratie van NO2 tussen 10 en 15 µg/m³ , van PM2,5 lager dan 10 en PM10 onder de 14 bedragen in het plangebied.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Ter plaatse van de beoogde woningen is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

4.5 Ecologie

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming en de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling of voortoets de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • 1. alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • 2. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • 3. de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van de ruimtelijke onderbouwing moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied is geen onderdeel van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, Bossen en heiden van zandig Vlaanderen: oostelijk deel (ligging in België), ligt op een afstand van circa 2 kilometer en de dichtstbijzijnde stikstofgevoelige gebieden zijn Westerschelde & Saeftinghe (op 8,1 kilometer) en Vogelkreek (op 8,3 kilometer) (figuur 4.1). Het plangebied ligt niet in een Natuurnetwerk Zeeland-gebied. Het dichtstbijzijnde Natuurnetwerk Zeeland-gebied ligt op een afstand van circa 620 meter (figuur 4.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpclingewest-001V_0008.png"

Figuur 4.1 Ligging plangebied (zwart) t.o.v. Natura 2000-gebied (bron: Aerius Calculator)

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpclingewest-001V_0009.png"

Figuur 4.2 Ligging plangebied (zwart) t.o.v. Natuurnetwerk Zeeland (bron: provincie Zeeland)

Stikstofdepositie

AERIUS Calculator geeft aan dat er geen rekenresultaten zijn hoger dan 0,00 mol/ha/jr voor de gebruiksfase (2022). Op grond van de Wet natuurbescherming voor het onderdeel Natura 2000-gebieden zijn er qua stikstofdepositie geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit project. De berekening is als bijlage 5 gevoegd.

Soortenbescherming

Voor een inzicht in de (potentieel) aanwezige beschermde soorten in het plangebied is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De bijbehorende rapportage is opgenomen in Bijlage 6. Hieronder worden de resultaten besproken.

Algemeen voorkomende broedvogels

Het plangebied biedt mogelijkheden voor vogels om te broeden op de akkers in het plangebied. Het gaat hier om soorten waarvan nesten alleen beschermd zijn tijdens het broedproces. Geadviseerd wordt om de werkzaamheden buiten de broedtijd uit te voeren. Deze loopt grofweg van 15 maart tot 15 juli. Indien de werkzaamheden niet buiten het broedseizoen uitgevoerd kunnen worden, wordt geadviseerd de werkzaamheden onder begeleiding van een ecoloog uit te voeren.

Vleermuizen (verblijfplaatsen)

Het plangebied grenst aan een bosperceel dat door de aanwezige boomholten als verblijfplaatsen voor boom bewonende vleermuizen kan dienen. Dit bosperceel blijft behouden, maar om de verblijfplaatsen ook functioneel te houden, is het advies om uitstraling van fel kunstlicht tijdens de werkzaamheden maar ook in de gebruiksfase in de richting van het bosperceel tussen zonsondergang en zonsopkomst te vermijden. Als dit niet mogelijk is dient er wellicht nader onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuisverblijfplaatsen in geschikte boomholten uitgevoerd te worden. Allereerst dient er met een boomholtecheck middels endoscoop te worden vastgesteld of en welke holten geschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen. Indien geschikte holten worden aangetroffen, zal er nader onderzoek naar verblijfplaatsen moeten plaatsvinden, middels veldbezoeken verspreidt over de kraam- (15 mei – 15 juli) en de paarperiode (15 augustus – 1 oktober). Indien er verblijfplaatsen van vleermuizen worden vastgesteld binnen het bosperceel, dient er voor de desbetreffende soort(en) een ontheffing te worden aangevraagd, die in de regel wordt afgegeven onder de voorwaarde dat er compenserende en mitigerende maatregelen worden uitgevoerd.

Veldspitsmuis

De aanwezigheid van leefgebied van veldspitsmuis binnen het plangebied kan niet op voorhand worden uitgesloten. Er is een nader onderzoek nodig om dit vast te stellen dan wel uit te sluiten of hier sprake van is.

Nader onderzoek veldspitsmuis

Tijdens het nader onderzoek naar de aanwezigheid van veldspitsmuis binnen het plangebied werd deze soort niet aangetroffen. De aanwezigheid van deze soort kan op basis van deze resultaten worden uitgesloten. Er zijn geen vervolgstappen benodigd op het gebied van veldspitsmuis voor de voortgang van het project. Het volledig nader onderzoek is bijgevoegd in bijlage 7.

Conclusie

Omdat kunstmatige verlichting in de avonduren vermeden zal worden is een nader onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen in het plangebied niet noodzakelijk. Een onderzoek naar de aanwezigheid van leefgebied van veldspitsmuis in het plangebied is noodzakelijk.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek

In de beoogde situatie worden 10 woningen gerealiseerd. Hiermee wordt een milieugevoelige functie opgericht. De omgeving van het plangebied bestaat voornamelijk uit woningen en agrarische gronden en kan daarmee getypeerd worden als 'rustige woonwijk'.

Het plangebied ligt niet in of nabij een intensieve veehouderij. Verder is op grond van het bestemmingsplan Buitengebied Hulst en onderhavig bestemmingsplan binnen een afstand van 50 meter tot gronden met de bestemming 'Wonen' fruitteelt niet toegestaan. De spuitzones voor fruitteelt zijn dus gewaarborgd.

In de buurt van het plangebied bevindt zich een centrum voor fysio dat een maatschappelijke bestemming heeft. Volgens de VNG-brochure valt dit in milieucategorie 1 en het maatgevende aspect betreft geluid met een richtafstand van 10 meter in een rustige woonwijk. Planologisch gezien mogen maatschappelijke bestemmingen op de locatie gerealiseerd worden. Deze maatschappelijke bestemming heeft een richtafstand van 30 meter in een rustige woonwijk. De afstand van het plangebied tot dit centrum voor fysio bedraagt 84 meter. Er wordt aan de richtafstand voldaan. De maatschappelijke bestemming wordt niet planologisch beperkt. In het zuiden van het plangebied bevindt zich een basisschool. Volgens de VNG-brochure valt een basisschool in milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 meter voor geluid in een rustige woonwijk. De afstand van het plangebied tot de basisschool is circa 170 meter.

Conclusie

Er wordt voldaan aan de richtafstanden. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Er is sprake van een aanvaardbare woon- en leefklimaat en bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering beperkt.

4.7 Geluid

Het aspect geluid kan betrekking hebben op:

  • wegverkeerslawaai;
  • industrielawaai;
  • inrichtingslawaai.

De locatie valt niet binnen de geluidzone van een gezoneerd bedrijventerrein. Het aspect industrielawaai is daarom niet relevant. Het aspect inrichtingslawaai is evenmin relevant omdat er in de omgeving van het plangebied geen activiteiten worden uitgeoefend die volgens de Wet milieubeheer (Wm) zijn aan te merken als een inrichting. Op het aspect wegverkeerslawaai wordt hierna ingegaan.

Toetsingskader

Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh) geluidgevoelige functies waarvoor, indien deze liggen binnen de geluidzone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/uur-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wgh geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging.

Op grond van het criterium ‘goede ruimtelijke ordening’ kan ook voor wegen waarvoor geen wettelijke geluidzone geldt (30 km/uur gebied) akoestisch onderzoek toch noodzakelijk zijn.

Toetsing

De nieuw te bouwen woningen liggen niet binnen de wettelijke geluidzone van een weg. De maximum snelheid van het aan te leggen wegdeel wordt net als de overige wegen in de kern Clinge 30 km/uur. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is op grond van de Wet geluidhinder dan ook niet noodzakelijk. Gezien de ligging van de locatie aan de rand van de bebouwde kom, de geringe verkeersintensiteiten en de maximum snelheid van 30 km/uur, kan ook zonder akoestische berekeningen worden geconcludeerd dat de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh niet wordt overschreden.

Conclusie

Alleen het aspect wegverkeerslawaai is relevant. Akoestisch onderzoek voor de locatie is voor de beoogde woningen niet verplicht omdat de locatie niet ligt binnen de geluidzone van een weg. De locatie is zo rustig gelegen dat ook zonder akoestisch onderzoek kan worden geconcludeerd dat een goed woon- en leefklimaat is gegarandeerd.

4.8 Verkeer en parkeren

 Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient het plan te voldoen aan een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot verkeer en parkeren betekent dit dat de ontwikkeling niet mag leiden tot parkeerproblemen in de omgeving en dient de verkeersgeneratie zonder problemen te kunnen worden afgewikkeld, zonder dat dit leidt tot opstoppingen en knelpunten voor de verkeersveiligheid.

4.8.1 Verkeersontsluiting

Gemotoriseerd verkeer

Het plangebied ligt in het verlengde van de Kerkstraat. Deze weg is een erftoegangsweg met een snelheidsregime van 30 km/uur. De erftoegangsweg staat in directe verbinding met Beukelzstraat en de Beatrixstraat en 's-Gravenstraat. Deze wegen leiden in westelijke richting via de Molenstraat, naar de provinciale weg N290 en anderzijds via de 's-Gravenstraat naar de Clingeweg. De ontsluiting van het projectgebied voor gemotoriseerd verkeer is goed.

Langzaam verkeer

Fietsers maken gebruik van de erftoegangswegen. Rond het projectgebied zijn geen gescheiden fietspaden aanwezig. Voor voetgangers zijn aan beide zijden van de erftoegangswegen voetpaden aanwezig. Met voorliggend bestemmingsplan wordt een langzaam verkeer aansluiting op de Papaverweg mogelijk gemaakt.

Openbaar vervoer

Aan de 's-Gravenstraat, ten noordoosten van het projectgebied, is de bushalte van Clinge gelegen. Buslijn 589 vertrekt hiervandaan richting Ossenisse en Graauw. Deze halte ligt op circa 5 minuten loopafstand van het projectgebied. Ook komt lijn 19 tussen Hulst en Breda hier langs en stopt aan de Woestijnestraat.

4.8.2 Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

Huidige- en toekomstige situatie

In het projectgebied worden 10 nieuwe aaneengebouwde, half-vrijstaande of vrijstaande woningen gebouwd. In onze berekening van de verkeersgeneratie gaan we uit van een worst-case scenario (vrijstaand). De verkeersgeneratie van de nieuwe ontwikkeling is inzichtelijk gemaakt op basis van de kengetallen van het CROW (publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren', 2018). Voor het woningtype 'koop, huis, vrijstaand' binnen een weinig stedelijke omgeving in het restgebied van de bebouwde kom geldt een gemiddelde verkeersgeneratie van 8,2 mvt/weekdagetmaal per woning. Uit de berekening blijkt dat de realisatie van de 10 vrijstaande woningen zorgt voor een toename van 82 motorvoertuigen per etmaal. De verkeersgeneratie wordt afgewikkeld op het laatste stuk van de Kerkstraat en verspreidt zich vervolgens via de Beukelszstraat en Beatrixstraat over Clinge. De wegen kunnen de beperkte toename van verkeersbewegingen verspreid over de dag aan.

4.8.3 Parkeren

Huidige- en toekomstige situatie

Voor vrijstaande woningen is op basis van de kengetallen uit CROW (uitgave 381) een parkeerbehoefte van 2,3 parkeerplaats per woning. Er worden twee parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. Aan het verlengde van de Kerkstraat worden circa 7-8 parkeerplaatsen als langsparkeervakken gerealiseerd. Daarnaast wordt tussen Kerkstraat 46 en de nieuwe woningen een parkeerkoffer gerealiseerd van 8 parkeerplaatsen. Deze zijn tevens bedoeld als parkeerplaatsen voor huidige bewoners van de Kerkstraat, aangezien het eerste deel van de Kerkstraat behoorlijk smal is.

4.8.4 Conclusie

Verkeer en ontsluiting

Aan de hand van CROW kencijfers is berekend dat de verkeerstoename als gevolg van de rijwoningen maximaal 82mvt/etmaal bedraagt. De bestaande infrastructuur in de omgeving heeft voldoende capaciteit om het extra verkeer zonder problemen te kunnen afwikkelen. Negatieve effecten als gevolg van de beoogde ontwikkeling kunnen zodoende worden uitgesloten.

Parkeren

Er worden voldoende parkeerplaatsen binnen het plangebied gerealiseerd om in de parkeerbehoefte voor de beoogde woningen te voorzien.

4.9 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek

Uit de risicokaart voor Nederland blijkt dat in de nabije omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Andere relevante risicovolle bronnen zijn geen belemmering of van invloed op de beoogde ontwikkeling. Er zijn geen wegen, spoorwegen of vaarroutes in de omgeving van het plangebied, die onderdeel uitmaken van het Basisnet. Tevens vindt in de omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen plaats.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.10 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

Onderzoek

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologische hoogspanningsverbindingen, waterleidingen, gasleidingen of rioolleidingen.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.11 Milieueffectrapportage

Beleid en normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen milieueffectrapportage nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.

Onderzoek en conclusies

Indien er activiteiten plaatsvinden die in onderdeel D zijn opgenomen, maar onder de drempelwaarde blijven, dient er nagegaan te worden of het project grote milieugevolgen heeft. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r.. De hoofdcriteria waaraan getoetst moet worden zijn: kenmerken van het project, plaats van het project en kenmerken van het potentiële effect. Het bevoegd gezag dient vervolgens voor de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een besluit te nemen of er een MER moet worden opgesteld. De grondslag hiervoor is een vormvrije m.e.r.-beoordeling. In onderdeel D van het Besluit m.e.r. is de activiteit 'stedelijk ontwikkelingsproject' opgenomen met een drempelwaarde van 100 hectare of 2000 of meer woningen. In onderhavig plan worden tien nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Daarmee ligt de ontwikkeling ruim lager dan de drempelwaarde. Gezien de kleinschaligheid van de ontwikkeling in een gebied dat aansluitend is aan bestaand stedelijk gebied met hoofdzakelijk een woonfunctie en gezien de beperkte milieu-effecten (zie voorgaande paragrafen), zijn geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten. Het opstellen van een aparte (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsnotitie is niet nodig.

Hoofdstuk 5 Financiële aspecten

5.1 Financiële aspecten

5.1.1 Kostenverhaal

Regelgeving

In de Wro (Afdeling 6.4. Grondexploitatie) zijn regels opgenomen over de grondexploitatie. Deze regels verplichten tot kostenverhaal door de gemeente indien nieuwe bouwplannen rechtstreeks mogelijk worden gemaakt door middel van een bestemmingsplan en er voor de gemeente sprake is van verhaalbare kosten (kostensoortenlijst Besluit ruimtelijke ordening). Doel hiervan is om bij de ontwikkeling van bouwlocaties een eerlijke verdeling van kosten en opbrengsten voor publieke voorzieningen af te dwingen. Als er te verhalen kosten zijn, dan legt de gemeente dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. Een exploitatieplan is niet vereist indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld door het sluiten van overeenkomsten van grondexploitatie met alle eigenaren in het exploitatiegebied, waar bouwmogelijkheden gerealiseerd kunnen worden of volledig grondeigendom).

Toetsing

In dit bestemmingsplan wordt een 'bouwplan' mogelijk gemaakt dat voorziet in de bouw van ten hoogste 10 woningen. Er is daarmee sprake van een bouwplan als bedoeld in de wet waarvoor kostenverhaal verplicht is. Er is voldoende behoefte aan kavels waardoor de verwachting is dat deze op zeer korte tijd verkocht worden.

Conclusie

Een exploitatieplan is niet vereist omdat het kostenverhaal anderszins is verzekerd.

5.1.2 Financiële uitvoerbaarheid

Regelgeving

In artikel 3.1.6. van het Bro is bepaald dat in de toelichting van het bestemmingsplan inzicht moet worden gegeven in de uitvoerbaarheid. Hieronder wordt mede de financiële uitvoerbaarheid verstaan.

Toetsing

De financiële uitvoerbaarheid wordt door middel van een grondexploitatieberekening aangetoond. Deze berekening wordt voor het bestemmingsplan vastgesteld. De gemeente neemt in de gezamenlijke exploitatie zoals die nu voorligt investeringen en risico's op zich en er is een bescheiden winst te verwachten. Gelet op het vertrouwelijke karakter worden de financiële gegevens niet in deze paragraaf opgenomen.

Conclusie

De financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is voldoende verzekerd.

5.2 Resultaten overleg en inspraak

5.2.1 Regelgeving

In artikel 3.1.6. van het Bro is tevens bepaald dat in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving moet worden opgenomen van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

De verplichting om tijdens de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn, is vastgelegd in artikel 3.1.1 van het Bro.

5.2.2 Toetsing

Er zal een inspraakavond gehouden worden. Resultaten worden bijgevoegd voor vaststelling van het plan.

P.M.