direct naar inhoud van 5.9 Natuurwaarden
Plan: Nutrihage
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0637.BP00025-0004

5.9 Natuurwaarden

De bescherming van natuurwaarden vindt plaats langs twee lijnen, te weten de gebiedsbescherming en de soortenbescherming. De gebiedsbescherming betekent dat bepaalde gebieden als natuurgebied zijn aangewezen, die beschermd moeten worden tegen nadelige invloeden. De soortenbescherming betreft de bescherming van flora en fauna in het algemeen, ongeacht waar de soort zich bevindt.

5.9.1 Gebiedsbescherming

De gebieden die beschermingswaardig zijn voor natuurwaarden zijn aangewezen op basis van Europees beleid en rijks- en provinciaal beleid.

Europees beleid - Habitat- en Vogelrichtlijn
Op Europees niveau zijn in Nederland door het Ministerie van EL&I vogel- en habitatrichtlijn-gebieden aangewezen. Deze gebieden vormen Europa's natuurpareltjes met bijzondere planten en dieren. Deze Europese bescherming dient door Nederland in de nationale wetgeving te worden vastgelegd. Het Rijk heeft hiermee een start gemaakt door diverse Vogel- en Habitatrichtlijngebieden in een ontwerpbesluit aan te wijzen als Natura 2000-gebieden. Na vaststelling vindt de bescherming van deze gebieden plaats door middel van de (gewijzigde) Natuurbeschermingswet 1998. Uit jurisprudentie blijkt dat tot de definitieve vaststelling plannen of projecten die mogelijk invloed hebben op Vogel- en Habitatrichtlijngebieden nog rechtstreeks getoetst dienen te worden aan de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn.

Het plangebied ligt niet in of nabij een Natura 2000-gebied.

Rijks- en provinciaal beleid
In het Rijks- en provinciaal natuurbeleid vindt gebiedsbescherming plaats door middel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en de Groene Hoofdstructuur (GHS). De EHS gaat uit van bestaande bos- en natuurgebieden, begrensde te ontwikkelen natuurgebieden en beheersgebieden, die met elkaar verbonden zijn door (robuuste) ecologische verbindingszones. De Groene Hoofdstructuur wordt gevormd door een samenhangend netwerk van alle natuur- en bosgebieden, landbouwgebieden en andere gebieden met bijzondere natuur- en landschappelijke waarden en landbouwgebieden die bijzondere potenties hebben voor de ontwikkeling van natuurwaarden. Het doel van de EHS en GHS is de instandhouding en ontwikkeling van deze natuurgebieden, om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. In de EHS geldt het 'nee, tenzij'-principe. Dit houdt in dat ruimtelijke ingrepen niet zijn toegestaan, tenzij er geen alternatieven zijn en er sprake is van een groot openbaar belang. De effecten van de ingreep moeten bovendien worden gecompenseerd.

Het plangebied ligt niet in of nabij de EHS of GHS.

5.9.2 Soortenbescherming

Naast gebiedsbescherming vindt bescherming van soorten plaats via de Flora- en faunawet. Volgens deze wet zijn alle in het wild voorkomende planten- en diersoorten beschermd (inclusief de soorten die genoemd worden in het Verdrag van Bern, de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn). Doordat alle soorten als beschermd worden gezien, geeft de huidige wet echter niet geheel de intenties van de wetgever weer. De wetgever beoogt namelijk niet om voor zeer algemene, niet bedreigde soorten tot een intensieve toetsing van de bepalingen in de Flora- en faunawet te komen. Om deze situatie aan te passen geldt vanaf 14 december 2004 een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die betrekking heeft op artikel 75 van de Flora- en faunawet. Deze AMvB verdeelt onder de wet beschermde soorten in drie categorieën (Min LNV, 2004), te weten streng beschermde soorten, beschermde soorten en algemene soorten.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied, die negatieve effecten kunnen opleveren voor soorten uit deze eerste categorie (streng beschermde soorten) die in dit plangebied voorkomen is een ontheffingsaanvraag noodzakelijk, waarbij een uitgebreide toets geldt.
Voor de tweede categorie soorten (beschermde soorten) is een vrijstelling van toepassing, indien er gewerkt wordt volgens een door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscode. Ontheffing voor deze soorten is alleen nodig voor werkzaamheden die anders dan voorheen worden uitgevoerd en voor grootschalige veranderingen. De gemeente Zoetermeer beschikt over een door de minister van LNV bij besluit van 12 juli 2010 goedgekeurde "Gedragscode van de gemeente Zoetermeer in het kader van de Flora en fauna".
Voor de laatste categorie soorten (algemene soorten) geldt een vrijstelling van diverse verbodsbepalingen, zoals verstoring. Verbodsbepalingen over het doden van deze soorten en de zorgplicht blijven echter van kracht. Deze zorgplicht houdt in, dat handelingen die niet noodzakelijk verband houden met het beoogde doel en tevens nadelig zijn voor de flora en fauna achterwege moeten blijven.

5.9.3 Natuurwaardenonderzoek

In oktober 2011 heeft Econsultancy een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De resultaten daarvan zijn opgenomen in het rapport "Quickscan flora en fauna Nutricia te Zoetermeer in de gemeente Zoeternmeer" van 27 oktober 2011 (zie Bijlage 9 van deze plantoelichting voor het volledige onderzoek). Geconstateerd is dat de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied gedeeltelijke en gefaseerde sloop betreft en nieuwbouw. Daarnaast zal boom- en struikvegetatie worden verwijderd.

Uit het onderzoek blijkt dat de beplanting op en langs de grenzen van de onderzoekslocatie onderkomen biedt aan algemene soorten broedvogels. Het kleinschalige bosperceel in de zuidoostelijke hoek van het plangebied is (mogelijk) geschikt voor holtebroeders en een jaarrond beschermde soort als sperwer. Tevens kan het bosperceel een slaapplaats vormen voor de ransuil.

Op het bedrijfsterrein van Nutricia is sloop en nieuwbouw voorzien van gebouwen. De te slopen bebouwing ter plaatse van het installatiegebouw voor de afvalwaterzuivering, het fabrieksgebouw (PR.FABR.) en het magazijn zijn allen potentiële verblijfsmogelijkheden voor vleermuizen.

Op basis van de huidige onderzoeksinspanning zijn binnen het kleinschalige bosperceel, voor vleermuizen geschikte holtebomen, niet uitgesloten.Het incidenteel voorkomen van algemene soorten zoogdieren, zoals mol, konijn, egel en amfibiesoorten als bruine kikker en gewone pad, is niet uitgesloten. Voor de overige soorten uit de verschillende soortgroepen vormt de onderzoekslocatie geen geschikt habitat of zijn deze op grond van bekende verspreidingsgegevens of het ontbreken van verblijfsindicaties niet te verwachten.

Maatregelen ter voorkoming van overtredingen van de Flora- en Faunawet
Indien de beplanting buiten het broedseizoen wordt verwijderd, vindt geen overtreding plaats van de Flora- en faunawet met betrekking tot broedvogels. Het (laten) uitvoeren van een controle op de aanwezigheid van een broedgeval voor aanvang van de werkzaamheden of het (laten) uitvoeren van de werkzaamheden in de winter, kunnen eveneens voorkomen dat verstoring van broedvogels plaatsvindt.

Algemene zorgplicht
Voor algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibiën geldt de algemene zorgplicht die er ondermeer in voorziet dat al het redelijkerwijs mogelijke dient te worden gedaan om het doden van soorten te voorkomen. Er zijn in dit kader geen speciale maatregelen nodig.

Noodzaak tot nader onderzoek
Uit de Quickscan van 27 oktober 2011 volgt dat nader onderzoek nodig is naar de aanwezigheid van jaarrond beschermde vogels en vleermuizen.

Jaarrond beschermde vogels
Voor het kleinschalig bosperceel geldt dat deze potentieel geschikt is voor een jaarrond beschermde soort als sperwer. Voorafgaand aan de kap dient het perceel te worden onderzocht op de aanwezigheid van nesten. Dit dient te worden uitgevoerd in de winterperiode. Daarbij dient inspectie te worden uitgevoerd naar de aanwezigheid van een slaapplaats vande ransuil.

Vleermuizen
Het is niet op voorhand uitgesloten dat vleermuizen gebruik maken van de te slopen/verbouwen gebouwen op de onderzoekslocatie. Door de uitvoering van een nader onderzoek binnen het geschikte seizoen kan dit worden vastgesteld. Voor het kleinschalige bosperceel geldt dat op basis van de huidige onderzoeksinspanning de aanwezigheid van boomholtes en daarmee verblijfplaatsen voor vleermuizen niet is uitgesloten. In de winterperiode een onderzoek dient te worden uitgevoerd naar de aanwezigheid van boomholtes. Nader onderzoek is daarom noodzakelijk.

Noodzaak aanvraag ontheffing Flora- en faunawet artikel 75c
Indien uit aanvullend onderzoek blijkt dat binnen het kleinschalig bosperceel broedvogels, waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, aanwezig zijn of dat zich op de onderzoekslocatie vaste rust- en/of verblijfplaats van vleermuizen bevindt, treden er door de voorgenomen werkzaamheden mogelijk overtredingen op ten aanzien van de Flora- en faunawet. Ontheffingen op verbodsbepalingen ten aanzien van vogelsoorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn en vleermuizen worden alleen nog verleend op basis van een wettelijk belang uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Ruimtelijke ontwikkeling valt niet onder een dergelijk belang. Door het treffen van maatregelen zal de functionaliteit van een rust- of verblijfplaats behouden moeten blijven. De maatregelen, vastgelegd in een activiteitenplan, kunnen vooraf bij Dienst Regelingen ter goedkeuring worden voorgelegd, middels een ontheffingsaanvraag.

Nader natuuronderzoek
Het nader onderzoek is uigevoerd door bSR. De resultaten daarvan zijn opgenomen in Flora- en faunwetonderzoek Nutriciaterrein van 7 augustus 2012 (zie Bijlage 10 van de plantoelichting). De conclusies en aanbevelingen van dit onderzoek zijn:

  • Er zijn geen jaarrond beschermde nesten of andere rust- of verblijfplaatsen van vogels, of aanwijzingen voor het voorkomen daarvan, geconstateerd. Gelet hierop hoeft geen ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd voor de eventuele rooi van bomen rond de waterzuivering.
  • Omdat er geen aanwijzingen zijn voor het voorkomen van vaste rust- of verblijfplaatsen voor vleermuizen in de bebouwing op het fabrieksterrein en de potenties uiterst klein zijn, hoeft geen ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd voor enige ruimtelijke activiteit met betrekking tot deze bebouwing. De kans op overtreding van de Flora- en faunawet ten aanzien van de soortgroep vleermuizen is minimaal.
  • Bij rooi van beplanting rond de waterzuivering dient men rekening te houden met de aanwezigheid van broedende vogels in de periode maart-september. Verstoring van broedende vogels, hun nesten, eieren en nog niet vliegvlugge jongen, is wettelijk verboden. Eventuele rooi- en kap moet daarom plaatsvinden in de periode oktober-februari.

Uit het voorgaande volgt dat de aanwezige natuurwaarden geen beletsel vormen voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.