direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Berberis- en Hazelaarstraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0632.berberisstraat-bVA1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

GroenWest te Woerden is voornemens een deel van de bestaande woningen aan de Berberisstraat, Hazelaarstraat, Lindenlaan en Meidoornstraat te slopen en vervolgens te herontwikkelen. De in de huidige situatie aanwezige 16 grondgebonden woningen en 24 flatwoningen worden vervangen door respectievelijk 14 patiowoningen en 24 appartementen. In de bestaande situatie is er sprake van 40 sociale huurwoningen, in de beoogde situatie zal het neerkomen op 24 sociale huurappartementen en 14 middeldure huur eengezinswoningen. Daarnaast is GroenWest voornemens om op de benedenverdieping van het appartementencomplex een gezondheidscentrum van circa 1.519 m2 BVO te realiseren.

De voorgenomen herontwikkeling past niet binnen de vigerende Beheersverordening Gemeente Woerden 2013, waarin de regels uit het bestemmingsplan 'Oversingel' zijn overgenomen. Om de ontwikkeling planologisch mogelijk te maken dient een bestemmingsplanprocedure doorlopen te worden. De voorliggende toelichting maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan dat dit mogelijk maakt.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen ten zuidwesten van het historisch centrum van Woerden (figuur 1.1) in de wijk Bloemen- en Bomenkwartier. Het onderhavige plangebied wordt aan de noordoost zijde begrensd door de Meidoornstraat, aan westzijde door de Hazelaarstraat, aan de zuidzijde door de Iepenlaan en aan de zuidoost zijde door de Lindenlaan. Op de delen van de Meidoornstraat, de Hazelaarstraat en de Iepenlaan die grenzen aan het plangebied is reeds bebouwing (woningen) aanwezig; in alle gevallen echter aan de overzijde van de straat. Direct aan het plangebied grenzend is wel een groenstrook tussen de Hazelaarstraat en Meidoornstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0632.berberisstraat-bVA1_0001.png"

Figuur 1.1: Weergave plangebied

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is de planbeschrijving weergegeven met daarin beschreven de huidige situatie, toekomstige situatie en de relatie met het geldende bestemmingsplan. De plansytematiek is tevens in dit hoofdstuk beschreven. Hoofdstuk 3 bevat het relevante Europees, rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Vervolgens zijn in hoofdstuk 4 de verschillende gebiedsaspecten weergegeven. In hoofdstuk 5 is de waterparagraaf opgenomen. Ten slotte is in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid beschreven.

 

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het plangebied en het omliggende gebied. Bij de beschrijving van de bestaande situatie wordt ingegaan op de historie, de ruimtelijke en functionele aspecten van het omliggende gebied. Vervolgens wordt de nieuwe ontwikkeling beschreven die planologische mogelijk gemaakt wordt met het voorliggende bestemmingsplan. Ten slotte wordt ingegaan op de planmethodiek van het bestemmingsplan.

2.2 Huidige situatie

2.2.1 Historie

In de Middeleeuwen was Woerden een klein stadje met een beperkt buitengebied. In de negentiende eeuw werd Woerden een stad met een industriële kant, waarin vooral de steen- en dakpannenfabrieken een belangrijke positie innamen. In de loop van de twintigste eeuw veranderde Woerden door de sluiting van de steen- en pannenbakkerijen, waarvan er één is overgebleven. Ondanks de economische neergang zette de groei van de bevolking door en breidde de stad zich uit buiten haar veste. De grootste groei dateert echter van na de Tweede Wereldoorlog. In 1989 is door de gemeentelijke herindeling Woerden samengevoegd met Zegveld en Kamerik. In 2001 is daar de gemeente Harmelen bijgekomen.

Het onderhavige plangebied maakt deel uit van de uitbreidingswijk 'Bloemen en Bomenkwartier'. De woningen aan de Berberisstraat, Hazelaarstraat, Lindenlaan en Meidoornstraat zijn gebouwd in de jaren '60.

2.2.2 Ruimtelijke en functionele structuur

Ruimtelijk

Zoals eerder reeds beschreven maakt het plangebied onderdeel uit van de woonwijk Bloemen- en Bomenkwartier. Het eerste deel van deze wijk is gebouwd in het gebied rondom de Singel. De woningen zijn hier begin jaren '30 gebouwd. De wijk is in de decennia erna verder uitgebreid. De woningen in het meest zuidelijke deel van de wijk dateren van 1970 en later. De woningen aan de Berberisstraat en Hazelaarstraat dateren van iets daarvoor en zijn gebouwd in de jaren '60.

Het Bloemen- en Bomenkwartier is op meerdere plekken ontsloten, heeft een centrale ligging in de stad en kent daardoor een variëteit van soorten sferen aan de randen: open, gesloten, historisch, druk, stil, stenig of groen. Dat is een kwaliteit ten opzichte van andere woonwijken aan de randen die vaak een meer eenvormig beeld hebben.

Het Bomenkwartier wordt gescheiden van het Bloemenkwartier door een watergang; ten oosten hiervan ligt het Bloemenkwartier, ten westen het Bomenkwartier. Het onderhavige plangebied is centraal gelegen in het Bomenkwartier.

Belangrijke routes in het Bomenkwartier zijn de Boerendijk (richting noorden) en Waardsebaan (richting zuiden). Beiden sluiten aan op de aan het plangebied grenzende Iepenlaan. Dat geldt ook voor de Chrysantstraat, die het plangebied ontsluit met het centrum van Woerden.

Functioneel

De hoofdfunctie in Bloemen- en Bomenkwartier betreft wonen: de wijk bestaat hoofdzakelijk uit woningbouw. Het onderhavige plangebied heeft in de huidige situatie ook de woonfunctie. Deze functie blijft in de toekomstige situatie gehandhaafd. Daar wordt wel de functie van een gezondheidscentrum, op de begane grond van het appartementencomplex, aan toegevoegd.

2.2.3 Huidige situatie plangebied

In de huidige situatie zijn er in het plangebied vier blokken met elk vier eenlaags woningen met kap en 2 blokken flatwoningen (tweelaags met kap) met elk twaalf woningen aanwezig. Alle woningen hebben een pannendak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0632.berberisstraat-bVA1_0002.png"

Figuur 2.1: Luchtfoto huidige situatie

In figuur 2.2 zijn twee foto's weergegeven van beide in het plangebied aanwezige soorten bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0632.berberisstraat-bVA1_0003.png"

Figuur 2.2: Blok met vier eenlaags woningen (boven) en blok met twaalf flatwoningen (onder)

2.3 De toekomstige situatie

GroenWest is voornemens 40 woningen aan de Berberisstraat, Hazelaarstraat, Lindenlaan en Meidoornstraat te slopen en vervolgens te herontwikkelen. In de toekomstige situatie worden 14 patiowoningen en 24 appartementen terug gebouwd. De 14 patiowoningen worden gerealiseerd op de plaats van de 16 eenlaags woningen, het appartementencomplex met gezondheidscentrum wordt gerealiseerd op de plaats van de huidige flatwoningen. Daarmee verandert de structuur van bebouwing enigszins; de patiowoningen worden gekenmerkt door bebouwing rondom een binnentuin, in tegenstelling tot de huidige eenlaags woningen die in rijtjes van vier gebouwd zijn. Ook het appartementencomplex met gezondheidscentrum in de plint zorgt voor andere verhoudingen met betrekking tot bebouwing en openbare ruimte. In figuur 2.3 zijn situatietekeningen van de bestaande situatie (boven) en voorgenomen ontwikkeling (onder) weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0632.berberisstraat-bVA1_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0632.berberisstraat-bVA1_0005.png"

Figuur 2.3: Situatietekeningen van de bestaande situatie (boven) en voorgenomen ontwikkeling (onder).

De 14 te realiseren patiowoningen worden verdeeld over twee blokken van respectievelijk 10 en 4 woningen. Het blok van 10 patiowoningen kent een breedte en diepte van respectievelijk 41 en 29 meter. Het blok van 4 patiowoningen kent een breedte en diepte van respectievelijk 29 en 16 meter. De woningen hebben een variabele hoogte. Het gedeelte van de woning grenzend aan de straat bestaat uit twee bouwlagen; rondom de patio is de bebouwing 1 bouwlaag hoog. In het voorliggende bestemmingsplan is een bouwhoogte opgenomen van 7 meter. Hiermee biedt het bestemmingsplan enige flexibiliteit. In het nu geldende bestemmingsplan is een maximale goothoogte van 3,5 m en een maximale hoogte van 7 meter opgenomen.

Het te realiseren appartementencomplex (24 appartementen met op begane grond gezondheidscentrum) wordt gebouwd in een U-vorm. De bouwhoogte ten opzichte van peil (begane grondvloer) bedraagt 9,7 meter. In het voorliggende bestemmingsplan is een bouwhoogte opgenomen van 11,0 meter. Dit is een kleine verhoging (1 m) ten opzichte van de regeling uit het vigerende bestemmingsplan.

Verkeer en parkeren

Verkeer

Ten opzichte van de huidige situatie verdwijnen twee woningen. Omdat het type woning verandert, wordt echter wel een lichte toename van het aantal verkeersbewegingen verwacht, welke past binnen de bestaande verkeersbewegingen in de wijk. Met de komst van het gezondheidscentrum moet uitgegaan worden van een extra toename van het aantal verkeersbewegingen. Het BVO van het gezondheidscentrum bedraagt 1519 m2. Op basis van het BVO wordt de verkeersaantrekkende werking bepaald. In de eerste versie van de plannen bedroeg het BVO nog 1750 m2. De berekening van de verkeersaantrekkende werking, die hieronder wordt toegelicht, is derhalve een overschatting.

Naast het BVO is de verkeersaantrekkende werking sterk afhankelijk van de functies die binnen het gezondheidscentrum gesitueerd zullen worden. Zo trekt een apotheek veel meer verkeer aan dan bijvoorbeeld een huisartsenpraktijk of praktijk voor fysiotherapie. Ervan uitgaande dat praktijkfuncties de boventoon zullen voeren binnen het gezondheidscentrum en de meeste oppervlakte voor hun rekening zullen nemen, is ervoor gekozen om met betrekking tot de verkeersaantrekkende de functie van huisartsenpraktijk voor het gehele BVO van het gezondheidscentrum als uitgangspunt te nemen. Daarnaast gelden de volgende uitgangspunten:

  • ligging: rest bebouwde kom;
  • 75% van de bezoekers komt met de auto, 1 bezoeker per auto;
  • 75% van het personeel komt met de auto, 1 personeelslid per auto.

Gezien het gezondheidscentrum ook een wijkfunctie heeft is het uitgangspunt dat 75% van de bezoekers met de auto komt, zeer aan de hoge kant. De uitgangspunten leveren een verkeersgeneratie op van 382 motorvoertuigen per etmaal. Gezien de verkeersgeneratie van de beoogde woningbouw van 38 woningen 279 motorvoertuigen per etmaal bedraagt (zie ook paragraaf 4.2 van dit bestemmingsplan) en er in de directe omgeving van het plangebied meerdere, vergelijkbare woonblokken aanwezig zijn, kan gesteld worden dat de verkeersaantrekkende werking van het gezondheidscentrum geen onevenredige druk zal uitoefenen op de ontsluitingswegen in het gebied. Het gezondheidscentrum wordt gesitueerd aan de Iepenlaan en Berberisstraat, welke in directe verbinding staan met de Boerendijk en de Chrysantstraat, waarmee het gebied in diverse richtingen ontsloten wordt (richting centrum en overige richtingen). In overleg met de bewoners is op de Berberisstraat eenrichtingsverkeer ingesteld. Door het eenrichtingsverkeer in te stellen vanaf de Lindenlaan, wordt voorkomen dat bezoekers die voor de zorgplint komen parkeren in de Berberisstraat. Verkeer van buiten de wijk kan het gezondheidscentrum dus gemakkelijk bereiken zonder zich door verder door de wijk te begeven. Aan de Iepenlaan (richting centrum) bevindt zich momenteel al een supermarkt met eigen parkeerplaats (Lidl, nummer 1A). De verwachting is dat het gezondheidscentrum geen grotere verkeersaantrekkende werking zal hebben dan deze supermarkt en dat bestaande wegen zijn berekend op de verkeersbewegingen als gevolg van het gezondheidscentrum.

Parkeren

De parkeernorm voor goedkope woningen is 1,4 per woning, voor middeldure woningen geldt een parkeernorm van 1,6 en voor dure woningen is de parkeernorm 1,7. De bestaande 40 sociale huurwoningen hebben op basis van de parkeernorm een parkeerbehoefte van 40 x 1,4 = 56 parkeerplaatsen. De 38 nieuwe woningen hebben een parkeerbehoefte van 16 x 1,4 + 22 x 1,7 = 59,8 parkeerplaatsen. Voor alleen de woningen kan dus uitgegaan worden van een stijging van de parkeerbehoefte met 4 parkeerplaatsen. In de huidige situatie geldt er echter al een hoge parkeerdruk en de verwachting is dat niet aan de huidige parkeerbehoefte wordt voldaan. Er kan dus vanuit gegaan worden dat de feitelijke behoefte hoger ligt dan de behoefte op basis van de voorgaande berekening,.

Voor het gezondheidscentrum geldt een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per 100 m2. Uitgaande van een oppervlakte van 1519 m2 voor het gezondheidscentrum betekent dit een extra parkeerbehoefte van 31 parkeerplaatsen.

Omdat er zoals eerder genoemd in de bestaande situatie reeds een hoge parkeerdruk in de omgeving van de Hazelaarstraat bestaat, is het gewenst meer parkeerplaatsen te realiseren dan op grond van de parkeernorm nodig is.

Uit parkeeronderzoek, gedaan in opdracht van GroenWest, blijkt dat er vooral 's avonds en in het weekend een hoge parkeerdruk is; een aantal straten staat dan volledig vol met auto's. Overdag is de parkeerdruk lager en staat geen enkele straat helemaal vol met auto's. Deels kan de hoge parkeerdruk 's avonds en in het weekend opgevangen worden door de 31 extra parkeerplaatsen die aangelegd worden ten behoeve van het gezondheidscentrum. Deze zullen 's avonds en in het weekend niet volledig gebruikt worden ten behoeve van het gezondheidscentrum en kunnen dan de parkeerbehoefte van bewoners opvangen (dubbelgebruik van parkeerplaatsen).

In het ontwerp zijn 45 nieuwe parkeerplaatsen ingetekend, maar met de aanleg van nieuwe 'haakse' parkeerplaatsen langs de Hazelaarstraat verdwijnen daar 9 parkeerplaatsen. Per saldo komen er dus 36 parkeerplaatsen bij, waarmee de parkeerbehoefte die is berekend op grond van de parkeernorm kan worden opgevangen. Aan de Berberisstraat worden ook nieuwe langsparkeerplaatsen gerealiseerd. Net als langs de Meidoornstraat en het verlengde van de Hazelaarstraat. In de praktijk is er echter behoefte om de huidige hoge parkeerdruk meer te ontlasten. Met het 'dubbelgebruik' van parkeerplaatsen bij het gezondheidscentrum ('s avonds en in het weekend) kan dit gebeuren, waarmee de verwachting is dat de parkeersituatie als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling positief beïnvloed wordt. Bovendien zal de gemeente aanvullend aan bovenstaande 6 extra parkeerplaatsen aanleggen langs het park aan de kant van de Hazelaarstraat.

In de onderstaande tabel is deze parkeerberekening overzichtelijk weergegeven.

Parkeerplaatsen   Telling  
Reeds aanwezig   40 x 1,4 = 56  
24 sociale huur 1,4 per woning   24 x 1,4 = 34  
14 middeldure huur 1,6 per woning   14 x 1,6 = 23  
Gezondheidscentrum 2 pp per 100 m2.   (1519 : 100) x 2 = 31  
  87 parkeerplaatsen nodig
87-56 bestaande plekken = 31 extra aanleggen
Er worden totaal 45 extra parkeerplaatsen aangelegd.
Er komen 9 pp te vervallen (aan de Hazelaarstraat)
45-9 = 36, dus 5 parkeerplaatsen worden er extra aangelegd. Daarnaast legt de gemeente zelf ook nog 6 extra parkeerplaatsen aan.  

Tabel 2.1: Parkeerberekening

Conclusie

In samenhang met het bouwplan worden er 45 + 6 nieuwe parkeerplaatsen gerealiseerd en er vervallen er 9 langs de Hazelaarstraat. Dat betekent dat er 42 extra parkeerplaatsen over blijven voor het nieuwe bouwplan aan de Berberisstraat/Hazelaarstraat naast de bestaande parkeerplaatsen, terwijl er 31 extra nodig zijn. Bovendien kunnen de parkeerplaatsen van de zorgplint dubbel gebruikt worden. De zorgplint is maar voor een bepaalde periode open. 's Avonds kunnen deze parkeerplaatsen gebruikt worden door de omwonenden, waardoor de parkeerdruk in de omgeving afneemt. Er wordt hiermee voldaan aan de parkeerbehoefte volgens de Nota parkeernormen van de gemeente.

2.4 Vigerende bestemmingsplan

In het bestemmingsplan 'Bloemen- en Bomenkwartier', door de gemeenteraad van Woerden vastgesteld op 29 maart 2012, is er bewust voor gekozen het onderhavige plangebied buiten beschouwing te laten, omdat het bestemmingsplan 'Bloemen- en Bomenkwartier' als doel had de bestaande situatie vast te leggen.

In de Beheersverordening Gemeente Woerden 2013 (vaststelling 27 juni 2013) zijn diverse verouderde bestemmingsplannen opgenomen. Binnen de grenzen van de beheersverordening valt ook onderhavig plangebied. De beheersverordening biedt daarmee het juridisch-planologisch voor het plangebied. Daarbij zijn de bestemmingen en regels, zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Oversingel' (vastgesteld door de gemeenteraad op 27 februari 1986 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht op 18 november 1986), opnieuw van toepassing verklaard.

Binnen de vigerende regeling heeft het plangebied in kwestie de bestemming Aaneengesloten woningen (bebouwingscategorie VI) en Gestapelde woningen (bebouwingscategorie III)

afbeelding "i_NL.IMRO.0632.berberisstraat-bVA1_0006.png"

Figuur 2.7: Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Oversingel'

In de voorschriften van het bestemmingsplan 'Oversingel' staat aangegeven dat de gronden bestemd zijn voor woningen met de daarbij behorende gebouwen, bijgebouwen, andere bouwwerken en erven. Ten aanzien van het bouwen staat voor Aaneengesloten woningen aangegeven dat blokken van woningen ten minste uit drie aaneengesloten eengezinshuizen dienen te bestaan. Daarnaast dienen de woningen binnen de aangegeven bebouwingsvlakken op de voorgevelbouwgrens gebouwd te worden. Voor het bouwen van gestapelde woningen staat aangegeven dat hier uitsluitend blokken aaneengesloten, gestapelde woningen mogen worden gebouwd.

2.5 Vergelijking toekomstige situatie en vigerende regeling

De ontwikkeling wijkt in geringe mate af van de vigerende regeling. De stedenbouwkundige structuur blijft gelijkwaardig. Er is een nieuw bestemmingsplan nodig vanwege het wijzigen van de bestemming Gestapelde woningen in de bestemming Gemengd (toevoeging gezondheidscentrum) en vanwege de afwijkende footprint van de bebouwing (nieuwe bebouwing gedeeltelijk buiten bouwvlak gelegen). Daarnaast is ten behoeve van het gezondheidscentrum een verhoging van de maximaal toegestane bouwhoogte op basis van het vigerende bestemmingsplan met 1 meter (van 10 naar 11 meter) gewenst.

2.6 Planmethodiek

De planmethodiek is afgestemd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Daarbij is de indelingsopzet van de aangegeven hoofdgroepen van bestemmingen gehanteerd.

Verbeelding

De verbeelding is getekend op schaal 1 : 1000. Op de verbeelding wordt met lijnen, coderingen en arceringen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn op de verbeelding met aanduidingen nadere regels aangegeven. De verbeelding is volgens IMRO2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) getekend. Dit is een eenduidige en technische methode voor het tekenen van kaarten. Hiermee kan ruimtelijke informatie eenvoudig digitaal uitgewisseld worden met andere overheden en samenwerkingspartners. Tevens maakt deze methode het mogelijk om het plan via internet te raadplegen.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk zijn de begrippen verklaard die gebruikt worden in de regels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel 'wijze van meten' opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden.

De volgende bestemmingen komen in onderhavig bestemmingsplan voor: Gemengd, Groen, Verkeer en Wonen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat regels welke op de bestemmingen van hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Anti-dubbeltelregel

In deze bepaling is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om een omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.

Algemene bouwregels

In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden.

Algemene afwijkingsregels

Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen waarin nog een aantal algemene afwijkingen is opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken.

Algemene procedureregels

Dit artikel regelt de procedure die burgemeester en wethouders dienen te volgen indien toepassing wordt gegeven aan een in dit plan opgenomen afwijkingen of wijzigingsbevoegdheden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt in het kort en voor zover relevant het beleidskader toegelicht waarbinnen onderhavig bestemmingsplan moet passen.

3.1 Europees- en rijksbeleid

Verdrag van Valletta

Het Europese Verdrag van Valletta (ondertekend op 16 april 1992) beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. Uitgangspunt van het verdrag is dat het archeologisch erfgoed al voordat het tot monument is verklaard, integrale bescherming nodig heeft en krijgt. Op het aspect archeologie wordt in paragraaf 4.7 nader ingegaan.

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 22 november 2011 is onder aanvaarding van een aantal moties door de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) aangenomen. De SVIR is op 14 maart 2012 in werking getreden. De SVIR geeft een totaalbeeld van het huidig ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten.

Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk richt zich met de Structuurvisie op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur. Daarbij horen ook waterveiligheid en milieukwaliteit, evenals de bescherming van het werelderfgoed.

Het voorliggende plan valt niet onder de genoemde nationale belangen in de SVIR en is niet strijdig met de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regelt de doorwerking van nationale belangen op ruimtelijk gebied in gemeentelijke bestemmingsplannen door het stellen van de juridische kaders. Het Barro is ook wel bekend als de AMvB Ruimte. Het besluit is per 17 december 2011 in werking getreden, met uitzondering van de artikelen 2.3.6, 2.6.9, 3.2 en 3.5 en titel 2.13.

In het huidige Barro zijn opgenomen:

  • Het Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Militaire terreinen en -objecten;
  • De Wadden;
  • De kust (inclusief primaire kering);
  • De grote rivieren;
  • De Werelderfgoederen.

Op 1 oktober 2012 is een wijziging in het Barro in werking getreden, waarmee de volgende onderwerpen zijn toegevoegd:

  • Reserveringen uitbreidingen weg en spoor;
  • Veiligheid vaarwegen;
  • Het netwerk voor elektriciteitsvoorziening;
  • De buitendijkse uitbreidingsruimte in het IJsselmeer;
  • Bescherming van de (overige) primaire waterkeringen;
  • Reservering voor rivierverruiming Maas;
  • De Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Op voorliggende ontwikkeling is het Barro niet van invloed.

3.2 Provinciaal beleid

Provinciale ruimtelijke structuurvisie

De Ontwerp Provinciale ruimtelijke structuurvisie (Prs) 2013 - 2028 heeft van 3 april tot en met 14 mei 2012 ter inzage heeft gelegen. Naar verwachting wordt de Prs in februari 2013 vastgesteld. In de Prs schetst de provincie Utrecht de richting voor het ruimtelijk beleid tot 2028. Daarbij wordt een integrale aanpak gehanteerd die resulteert in drie pijlers, waarbinnen verschillende belangen worden vastgelegd:

1. Een duurzame leefomgeving:

  • Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie;
  • Behoud van de strategische grondwatervoorraden;
  • Ruimte voor duurzame energiebronnen;
  • Anticiperen op de langetermijngevolgen van klimaatverandering;
  • Behouden en versterken van de kernkwaliteiten van het landschap;
  • Behouden en ontwikkelen van de kwaliteit van de cultuurhistorische hoofdstructuur en de aardkundige waarden.

2. Vitale dorpen en steden:

  • Realiseren van voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, met een accent op binnenstedelijke ontwikkeling;
  • Een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden;
  • Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte;
  • Een goede bereikbaarheid voor woon-, werk en vrijetijdsverkeer.

3. Landelijk gebied met kwaliteit:

  • Uitnodigende stadlandzones die stad en land verbinden en met een adequaat recreatieaanbod;
  • Behouden en ontwikkelen van een vitaal en samenhangend stelsel van natuurgebieden;
  • Een economisch vitale en duurzame landbouwsector;
  • Behouden en ontwikkelen van de mogelijkheden voor vrijetijdsbesteding (recreatie en toerisme);
  • Behouden van gebieden waar rust en stilte kan worden ervaren.

Woerden

Binnen Woerden zijn mogelijkheden voor binnenstedelijke woningbouw op concrete terreinen zoals Waterrijk, Snellerpoort, Campinaterrein en het Defensie-eiland. Daarnaast is er een aantal kleinere projecten binnen de rode contouren. De provincie geeft aan Woerden te willen ondersteunen bij het daadwerkelijk realiseren van binnenstedelijke mogelijkheden voor woningbouw. De kern Woerden kan daarmee een beperkte opvangtaak vervullen voor enkele omliggende kernen en voor de algemene druk die op het westelijk deel van de provincie ligt.

Provinciale ruimtelijke verordening (Prv)

Ook de Ontwerp Provinciale ruimtelijke verordening (Prv) 2013 - 2028 heeft eveneens van 3 april tot en met 14 mei 2012 ter inzage gelegen. Naar verwachting wordt de Prv in februari 2013 vastgesteld. De Prv bevat regels om het ruimtelijk beleid als omschreven in de Prs te kunnen realiseren. Uitgangspunt is dat ontwikkelingen mogelijk zijn binnen het stedelijk gebied. Het plangebied is gelegen binnen het stedelijk gebied, zoals aangegeven in onderstaande contour

afbeelding "i_NL.IMRO.0632.berberisstraat-bVA1_0007.png"

Figuur 3.2: Ligging plangebied binnen rode contour (bron: Prv)

Conclusie provinciaal beleid

De voorgenomen ontwikkeling betreft een inbreiding, waarbij ten opzichte van de oude situatie twee woningen verdwijnen maar een gezondheidscentrum wordt toegevoegd. Met de ontwikkeling van een gevarieerder woningaanbod, gecombineerd met een gezondheidscentrum, past de ontwikkeling binnen het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Woerden

De raad heeft op 2 juli 2009 een structuurvisie voor de gehele gemeente vastgesteld. Het doel van de structuurvisie is het bieden van een ruimtelijk ontwikkelings- en toetsingskader voor de gemeente Woerden voor de periode tot 2025, met een nadere concretisering voor de periode tot 2015 als ruimtelijke uitwerking van de (toekomstige) Strategische Visie 2025.

In het algemeen zijn de volgende opgaven voor de toekomst geformuleerd:

  • maximaal profiteren van ligging in het Groene Hart;
  • versterken van de identiteit van de afzonderlijke kernen;
  • onderscheid tussen open veenweidegebied en mozaïeklandschap van oeverwallen Oude Rijn in tact houden / versterken;
  • verantwoordelijkheid nemen in de regio: onderzoeken van mogelijkheden om te voorzien in regionale behoefte naar woon- en werklocaties, met respect voor cultuurhistorische waarden in het gebied;
  • zuinig / zorgvuldig omgaan met ruimte;
  • verbeteren van de bereikbaarheid, zowel van buiten af als binnen de kernen, nieuwe locaties voor wonen en werken bezien in relatie tot het bereikbaarheidsvraagstuk.

In de structuurvisie wordt het volgende over het Bloemen- en Bomenkwartier aangegeven: Het Bloemen- en Bomenkwartier ligt dicht tegen de binnenstad aan. Een deel van de kwartier is nog van voor de oorlog. Van de sociale huurwoningen is een deel aan grondige renovatie of sloop/nieuwbouw toe. Aandachtspunten zijn de verkeerssituatie, parkeren, de waterhuishouding en de groenvoorzieningen. Voor het Bloemen- en Bomenkwartier is in februari 2010 de wijkvisie vastgesteld.

Wijkvisie Bloemen- en Bomenkwartier

Op 18 februari 2010 heeft de raad van de gemeente Woerden de Wijkvisie Bloemen- en Bomenkwartier vastgesteld. De wijkvisie geeft voor de komende 10-15 jaar een visie op het Bloemen- en Bomenkwartier. Het doel van de wijkvisie is het vergroten van de leefbaarheid van de wijk in sociaal en fysiek opzicht. De wijkvisie is tot stand gekomen in opdracht van de gemeente Woerden in nauwe samenwerking met woningcorporatie GroenWest en het Wijkplatform Bloemen- en Bomenkwartier. In de Wijkvisie Bloemen- en Bomenkwartier is aangegeven dat de wijk vergrijst en dat er behoefte is aan geschikte woningen voor senioren. De locatie Berberis- Hazelaarstraat is in de Wijkvisie opgenomen als locatie die zeer geschikt is voor de realisatie van seniorenwoningen in combinatie met centrale voorzieningen.

Het onderhavige herstructureringsplan bestaat uit appartementwoningen en patiowoningen, waarbinnen het voornemen bestaat nultreden-woningen te realiseren. Tevens zal een gezondheidscentrum worden gerealiseerd. Daarmee wordt een accent op ouderen gelegd. Hiermee past de ontwikkeling binnen de visie voor de wijk Bloemen- en Bomenkwartier.

Nota Wonen 2006+

De Woonvisie van de gemeente Woerden bestaat uit vijf hoofdlijnen: extra inzet voor jongeren, senioren en mensen met een beperking, consumentgericht bouwen en verbouwen, partijen zetten zich in voor betaalbaarheid van het wonen, ontwikkeling van Woerden voorlopig baseren op het stabilisatiemodel+ en gemeente en partners maken afspraken over investeren in wonen.

De gemeente staat voor goed wonen voor alle doelgroepen, maar zet zich extra in voor starters, senioren en mensen met een beperking. De gemeente creëert ruimte voor starters enerzijds door direct te bouwen voor deze doelgroep, anderzijds door de woningproductie in het algemeen weer op het gewenste niveau te brengen, zodat via doorstroming ruimte op de markt komt. De gemeente Woerden werkt aan het aanbod van wonen, welzijn en zorg.

De wensen van de bewoners spelen een grote rol in het bouwen en verbouwen in Woerden. Het is zaak om zoveel mogelijk in te spelen op de specifieke woonwensen van de bewoners zelf. Gemeente en corporaties zetten zich samen in voor betaalbare kwaliteit. Het zorgen voor voldoende beschikbare woningen in de kernvoorraad is een verantwoordelijkheid van de gemeente, marktpartijen en corporaties. Voornamelijk voor senioren ligt er een kwalitatieve opgave.

Ruimtelijke ontwikkeling van Woerden wordt voorlopig gebaseerd op het stabilisatiemodel+, met behoud van het karakter van kernen en wijken. Op grond van de huidige kennis vindt de gemeente het belangrijk dat er in de komende jaren in de gemeente Woerden gebouwd wordt om de volgende doelen te kunnen realiseren:

  • voldoende woningen bouwen voor de eigen woningbehoefte;
  • compensatie voor sloop;
  • enige compensatie voor woningbouwvertraging in de afgelopen jaren;
  • beperkt invulling geven aan regionale opvangfunctie.

Om deze doelen te realiseren volgt de gemeente het stabilisatiemodel+, dat uitgaat van een productieniveau van circa 2.200 woningen in de periode 2005-2014.

De gemeente en haar partners maken aanvullende prestatieafspraken over het investeren in wonen. Succesvol beleid is beleid dat in overleg met de verschillende actoren tot stand komt: dat vraagt om open processen, met vroegtijdige betrokkenheid van bedrijven, instellingen en burgers. Maar wel vanuit een eigen visie van de gemeente, waarin de betrokkenheid met de lokale samenleving vorm wordt gegeven.

Welstandsnota

In de welstandsnota van de gemeente Woerden is bepaald dat voor grotere (her)ontwikkelingsprojecten, die de bestaande ruimtelijke structuur en karakteristiek doorbreken, welstandscriteria moeten worden opgesteld. Deze criteria worden opgesteld door een stedenbouwkundige of supervisor, in overleg met de welstandscommissie. Deze werkwijze is ook voor het onderhavige project gevolgd. Er is een beeldkwaliteitsparagraaf opgesteld, die is opgenomen in bijlage 7 bij deze toelichting. De beeldkwaliteitsparagraaf wordt door de gemeenteraad vastgesteld als aanvulling op de welstandsnota.

Conclusie gemeentelijk beleid

Voor de wijk Bloemen- en Bomenkwartier wordt aangegeven dat verschillende woningen toe zijn aan sloop/nieuwbouw. Hierbij dient aandacht besteed te worden aan de verkeerssituatie, parkeren, de waterhuishouding en de groenvoorzieningen. Het onderhavige plan sluit aan bij dit beleid. Daarnaast past het plan binnen de lange, middellange en korte termijnvisie die de gemeente heeft voor de wijk. Ook beantwoordt het plan aan de algemene beleidslijn uit de 'Nota Wonen 2006+'. De voorgenomen ontwikkeling past hiermee dan ook binnen het gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Gebiedsaspecten

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de diverse gebiedsaspecten die relevant zijn voor het plangebied. Per gebiedsaspect wordt het uitgevoerde onderzoek belicht waarbij de resultaten kort worden weergegeven. Ten slotte wordt op basis van het resultaat en het onderzoek de conclusie weergegeven.

4.2 Akoestiek

In juni 2012 is een akoestisch onderzoek uitgevoerd ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling. De resultaten van dit onderzoek staan beschreven in het rapport 'Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai en spoorlawaai, Woningbouw GroenWest te Woerden. In deze paragraaf worden de relevante bevindingen uit het onderzoek beschreven. Het gehele rapport is opgenomen in bijlage 1 van de voorliggende toelichting. In het onderzoeksrapport wordt uitgegaan van een situatietekening van een voorlopig ontwerp van de woningen en het appartementencomplex met gezondheidscentrum. In de feitelijke situatie zal de oppervlakte van het complex iets kleiner worden. Daarnaast wordt in het rapport gesproken over een kinderopvang, die als geluidgevoelige bestemming kan worden aangemerkt. Deze kinderopvang zal geen plaats krijgen in het gezondheidscentrum. Ondanks deze licht gewijzigde uitgangspunten blijven de conclusies uit het rapport ongewijzigd

4.2.1 Kader

Spoor

Algemeen

In artikel 105 van de Wet geluidhinder (Wgh) is het Besluit geluidhinder (Bg) van toepassing verklaard. Het besluit is alleen van toepassing binnen de wettelijke vastgestelde zone van een spoorweg. De breedte van de geluidzone langs het spoor wordt geregeld in artikel 1.4 Bg en is vastgelegd in een door ministeriële regeling vastgestelde kaart. Binnen de zone van een spoorweg dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden naar de geluidbelasting op de binnen de zone gelegen woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen. Bij het berekenen van de geluidbelasting wordt de Lden-waarde in dB bepaald.

De Lden-waarde is het energetisch en naar de tijdsduur van de beoordelingsperiode gemiddelde van de volgende drie waarden:

  • 1. het geluidniveau in de dagperiode (tussen 7.00 en 19.00 uur);
  • 2. het geluidniveau in de avondperiode (tussen 19.00 en 23.00 uur) + 5 dB;
  • 3. het geluidniveau in de nachtperiode (tussen 23.00 en 07.00 uur) + 10 dB.

De berekende geluidbelasting dient getoetst te worden aan de grenswaarden uit het Besluit geluidhinder. Indien de (voorkeurs)grenswaarde wordt overschreden, dient beoordeeld te worden of maatregelen ter beperking van het geluid mogelijk zijn en/of er een hogere grenswaarde moet worden vastgesteld door het college van Burgemeester en Wethouders. In artikel 4.9 en volgende van het Besluit geluidhinder worden de grenswaarden vermeld met betrekking tot nieuwe situaties bij zones. In tabel 4.1 zijn deze waarden (voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare hogere grenswaarde) opgenomen.

Tabel 4.1: Grenswaarden voor woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen langs een bestaande spoorweg

Geluidgevoelige bestemming   Voorkeursgrenswaarde [dB]   Maximale ontheffing [dB]  
woningen   55   68  
andere geluidgevoelige bestemmingen   53   68  

Weg

Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) is alleen van toepassing binnen de wettelijk vastgestelde zone
van de weg. De breedte van de geluidzone langs wegen is geregeld in artikel 74 Wgh en is
gerelateerd aan het aantal rijstroken van de weg en het type weg (stedelijk of
buitenstedelijk). De ruimte boven en onder de weg behoort eveneens tot de zone van de weg. De betreffende zonebreedtes zijn in tabel 4.2 weergegeven.

Tabel 4.2: Zonebreedte wegverkeer

Aantal rijstroken   Zonebreedte [m]  
  Stedelijk gebied   Buitenstedelijk gebied  
5 of meer   -   600  
3 of meer   350   -  
3 of 4   -   400  
1 of 2   200   250  

Het stedelijk gebied wordt in de Wgh gedefinieerd als 'het gebied binnen de bebouwde kom doch voor de toepassing van de hoofdstukken VI en VII met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen de zone van een autoweg of autosnelweg'. Dit laatste gebied valt onder het buitenstedelijk gebied.

Binnen de zone van een weg dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden naar de geluidbelasting op de binnen de zone gelegen woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen. Bij het berekenen van de geluidbelasting wordt de Lden-waarde in dB bepaald.

De berekende geluidbelasting dient getoetst te worden aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder. Indien de (voorkeurs)grenswaarde wordt overschreden, dient beoordeeld te worden of maatregelen ter beperking van het geluid mogelijk zijn. Als maatregelen niet mogelijk zijn, kan een hogere grenswaarde te worden vastgesteld door het college van Burgemeester en Wethouders.

In artikel 82 en volgende worden de grenswaarden vermeld met betrekking tot nieuwe situaties in zones. In tabel 4.3 zijn deze maximaal toelaatbare grenswaarden opgenomen.

Tabel 4.3: Grenswaarden voor woningen langs een bestaande weg

Status van de woning   Voorkeursgrenswaarde [dB]   Maximale ontheffing [dB]  
    Stedelijk   Buitenstedelijk  
nieuw te bouwen woningen   48   63   53  
vervangende
nieuwbouw  
48   68   58*  
nieuw te bouwen
agrarische woning  
48   58   58  

* : vervangende nieuwbouw langs auto(snel)weg binnen bebouwde kom 63 dB

Aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder

Artikel 110g van de Wet geluidhinder biedt de mogelijkheid het resultaat van berekening en meting van de geluidbelasting vanwege wegverkeer met maximaal 5 dB te verlagen alvorens de waarden te toetsen aan de (voorkeurs)grenswaarden. De werkelijk toe te passen aftrek wordt door de minister van Infrastructuur en Milieu bepaald. Deze bepaling geldt telkens voor een bepaalde periode. De correctie biedt de mogelijkheid te anticiperen op het afnemen van de geluidproductie van de motorvoertuigen.

De hoogte van de aftrek is geregeld in artikel 3.6 van het 'Reken- en Meetvoorschrift geluidhinder 2006'. Op basis van dit voorschrift mag voor wegen een aftrek van 2 dB worden toegepast. Voor de overige zoneplichtige wegen met een wettelijke rijsnelheid kleiner dan 70km/uur bedraagt de aftrek 5 dB.

30 km/uur zone

Een weg waar de maximale snelheid 30 km/uur bedraagt, is in de zin van de Wet geluidhinder niet-zoneplichtig. Een akoestisch onderzoek is voor dergelijke wegen op grond van de geluidwetgeving derhalve niet noodzakelijk.

Gelet op de jurisprudentie aangaande dit punt blijkt echter dat, bij het opstellen van een bestemmingsplan of een projectbesluit, de geluidbelasting wel inzichtelijk dient te worden gemaakt. Er dient sprake te zijn van een 'deugdelijke motivering' bij het vaststellen van een bestemmingsplan.

Vanuit het oogpunt van een 'goede ruimtelijke ordening' is derhalve akoestisch onderzoek gewenst. In de zin van de Wet geluidhinder zijn geen streef- en/of grenswaarden gesteld aan dergelijke wegen. De aftrek ex artikel 110g Wgh is eveneens niet van toepassing op wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur.

In onderhavig plangebied liggen meerdere wegen met een 30 km/uur regime. De gemeente Woerden heeft aangegeven dat 30 km/uur wegen in de buurt van het plangebied akoestisch niet relevant zijn. Ze zijn daarom niet betrokken in het akoestisch onderzoek.

4.2.2 Onderzoek

Toetsingskader plansituatie

Spoor

Het bouwplan is gelegen binnen de geluidzone van het traject 581 Gouda-Woerden-Utrecht ter hoogte van kilometrering 16412 tot 17348. De zonebreedte bedraagt voor dit traject 700 meter. In de zin van het Besluit geluidhinder heeft het plan betrekking op nieuw te bouwen woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen langs een bestaande spoorweg. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 55 dB voor de woningen. Voor de volledigheid is ook de geluidbelasting op de kinderopvang (mogelijk te realisering in het gezondheidscentrum) inzichtelijk gemaakt. Hierbij is in eerste instantie getoetst aan 53 dB, die geldt voor andere geluidgevoelige bestemmingen. De maximaal toelaatbare hogere grenswaarde bedraagt voor alle geluidgevoelige bestemmingen 68 dB.

Weg

In de onderhavige situatie is er sprake van bestemmingen die zijn gelegen binnen de invloedssfeer van de Waardsebaan/Boerendijk. Het plangebied betreft woningen in stedelijk gebied en stedelijke wegen met 1 dan wel 2 rijstroken. De zonebreedte bedraagt voor de genoemde wegen 200 meter. Voor de wegen geldt een maximum snelheid van 50 km/uur, de aftrek ex artikel 110g Wgh bedraagt derhalve 5 dB. In de zin van de Wet geluidhinder heeft het plan betrekking op vervangende nieuwbouw die zijn gelegen binnen de geluidzone van een aanwezige weg in stedelijk gebied. De onderstaande grenswaarden zijn van toepassing.

Tabel 4.4: Grenswaarden plansituatie na aftrek ex artikel 110g Wgh

Weg   Voorkeursgrenswaarde [dB]   Maximale ontheffing [dB]  
Waardsebaan/Boerendijk   48   68  

4.2.3 Resultaten

Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting vanwege railverkeer op het traject 581 Gouda - Woerden - Utrecht ten hoogste 53 dB bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van 53 dB voor andere geluidgevoelige bestemmingen en van 55 dB voor woningen wordt hiermee niet overschreden, waarmee nader onderzoek naar dit spoortraject achterwege kan blijven.

Ten gevolge van het wegverkeer op de Waardsebaan / Boerendijk bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 46 dB. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt hiermee niet overschreden, waarmee nader onderzoek met betrekking tot deze weg achterwege kan blijven.

4.2.4 Conclusie

Zowel de voorkeursgrenswaarden als gevolg van railverkeer en wegverkeer worden niet overschreden. Daarmee vormt het aspect akoestiek dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Luchtkwaliteit

De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit het herontwikkelen van bestaande woningblokken tot patiowoningen, appartementen en een gezondheidscentrum. Deze wijziging kan van invloed zijn op het verkeer in en direct rond het plangebied en is om die reden ook van invloed op de concentraties luchtverontreinigende stoffen langs deze wegen. Daarom is de verkeersgeneratie voor de huidige en toekomstige situatie onderzocht. In deze paragraaf worden de relevante bevindingen uit het onderzoek beschreven. Het gehele rapport is opgenomen in bijlage 2 van de voorliggende toelichting.

4.3.1 Kader

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wm). In samenhang met Titel 5.2 zijn de grenswaarden voor de luchtkwaliteit in Bijlage 2 van de Wm opgenomen. In Titel 5.2 Wm is bepaald dat bestuursorganen een besluit, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit kunnen nemen wanneer:

  • wordt voldaan aan de in bijlage 2 van de Wm opgenomen grenswaarden;
  • een besluit (per saldo) niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • aannemelijk is gemaakt dat een besluit 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de concentratie van een stof;
  • het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (NIBM) is vastgelegd wanneer een project/plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een plan/project draagt niet in betekenende mate bij als de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel NO2 als PM10 niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor die stoffen. Dit komt voor beide stoffen overeen met een maximale toename van de concentraties met 1,2µg/m3. Projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden uit de Wm. Wel moet worden aangetoond dat als gevolg van het project de jaargemiddelde concentraties PM10 en NO2 niet met meer dan 1,2µg/m3 toenemen.

4.3.2 Onderzoek

Voor het bepalen van de verkeersgeneratie (het aantal motorvoertuigen dat van en naar de functies gaat rijden) van de huidige en voorgenomen functies in het plangebied is gebruik gemaakt van de kengetallen van het CROW en het huidige en voorgenomen bouwprogramma. Voor de verkeersgeneratie van de woningen in de vigerende en voorgenomen situatie zijn algemene kenmerken gehanteerd bij het berekenen van de verkeersgeneratie: Voor het te realiseren gezondheidscentrum is uitgegaan van de functie die conform het ruimtelijk plan is toegestaan en die de grootste verkeersaantrekkende werking kent: apotheek. Bij het bepalen van de verkeersgeneratie van deze apotheek zijn onderstaande uitgangspunten gehanteerd:

  • oppervlakte: 1570 m2 BVO;
  • ligging: Rest bebouwde kom
  • 75% van de bezoekers komt met de auto, 1 bezoeker per auto;
  • 75% van het personeel komt met de auto, 1 personeelslid per auto.

In het voorlopig ontwerp van het gezondheidscentrum werd uitgegaan van een BVO van 1570 m2. Op basis van dit BVO is in het bijgevoegde luchtkwaliteitsonderzoek de verkeersaantrekkende werking berekend, die bepalend is voor de luchtkwaliteit. In het definitief ontwerp bedraagt het BVO 1519 m2 . De verkeersaantrekkende werking ligt daarmee ook iets lager. Datzelfde geldt voor de invloed van de ontwikkeling op de luchtkwaliteit. Met deze lichte wijzigingen blijven de conclusies ongewijzigd.

Op basis van deze conservatieve uitgangspunten bedraagt de verkeersgeneratie in totaal 2.999 mvt/etmaal. Ter vergelijking: een huisartsenpraktijk levert met dezelfde uitgangspunten een verkeersgeneratie op van 382 mvt/etmaal. Om niets uit te sluiten is voor de beoordeling eveneens rekening gehouden met twee middelzware vrachtwagens per etmaal ten behoeve van bijvoorbeeld de bevoorrading van het gezondheidscentrum.

Een vergelijking van de berekende verkeersgeneratie in de huidige en voorgenomen situatie leert dat de verkeersaantrekkende werking van het gebied toeneemt van 153 mvt/etmaal naar maximaal 3.282 mvt/etmaal. Zoals reeds aangegeven betreft het hier overigens een inschatting op basis van zeer conservatie uitgangspunten, in werkelijkheid zal toename van de verkeersgeneratie kleiner zijn dan nu gehanteerd.

4.3.3 Resultaten

Met het rekenprogramma CARII (versie 10.0) is een indicatieve berekening uitgevoerd waarbij is aangenomen dat op een specifiek wegvlak in de omgeving van het plangebied sprake is van een maximale toename van 3.129 mvt/etmaal. Er is gerekend met de weg- en omgevingskenmerken (wegtype, snelheidstypering en bomenfactor) die aansluiten bij de omgeving van het plangebied. Voor middelzwaar vrachtverkeer is gerekend met 1% middelzwaar vrachtverkeer wat leidt tot een (lichte) overschatting van het daadwerkelijk aantal vrachtvoertuigbewegingen. Uit de berekeningen (uitgevoerd voor het jaar 2013) blijkt dat de bijdrage van het wegverkeer, uitgerekend op basis van een zeer conservatieve inschatting van de verkeerstoename als gevolg van het plan, aan de jaargemiddelde concentratie No2 maximaal 1,2µg/m3 is. De maximale bijdrage aan de jaargemiddelde concentratie Pm10 is 0,4µg/m3.

4.3.4 Conclusie

Aangezien op basis van een zeer conservatieve inschatting van de verkeerstoename als gevolg van het plan sprake is van een toename van niet meer dan 1,2µg/m3, is aannemelijk dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer levert derhalve geen belemmering op voor verdere besluitvorming.

 

4.4 Bedrijven en milieuzonering

Binnen de ruimtelijke ordening worden ten aanzien van bedrijven zones/richtafstanden als uitgangspunt genomen. Deze zones gelden voor de te hanteren afstanden tussen bedrijven en gevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen, verzorgingshuizen etc.).

De te hanteren zones voor bedrijven staan aangegeven in de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009). Deze publicatie kent geen uitwerking in wetgeving, maar heeft wel de status van 'pseudo-wetgeving' gekregen waarvan slechts gemotiveerd kan worden afgeweken.

4.4.1 Resultaten

Uit door de gemeente Woerden en de Omgevingsdienst Regio Utrecht verstrekte informatie blijkt dat in een straal van 100 meter rondom het plangebied alleen een supermarkt (Lidl, Iepenlaan 1A) aanwezig is. Deze valt in categorie 1 van de VNG publicatie en kent een richtafstand van 10 meter. Deze supermarkt vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Gezien de grote afstand tot de meest dichtbij gelegen overige bedrijfsactiviteiten, en de ligging van de ontwikkellocatie middenin een reeds bestaande woonwijk, bestaan er vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmeringen ten opzichte van de voorgenomen ontwikkeling.

4.4.2 Conclusie

Vanuit het oogpunt van het aspect bedrijven en milieuzonering bestaat er geen belemmering ten opzichte van de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Externe veiligheid

In juli 2012 is een quickscan externe veiligheid uitgevoerd ten behoeve van de voorgenomen sloop en nieuwbouw van woningen aan de Berberisstraat en Hazelaarstraat. De resultaten van dit onderzoek staan beschreven in het rapport 'Woerden Berberis-Hazelaarstraat, Externe veiligheid'. In deze paragraaf worden de relevante bevindingen uit de quickscan beschreven. Het gehele rapport is opgenomen in bijlage 3 van de voorliggende toelichting.

4.5.1 Resultaten

Binnen het plangebied worden geen nieuwe risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt. In de nabijheid van het plangebied zijn wel enkele potentiële risicobronnen gelegen, welke op grond van het Bevi, het Bevb, de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen of het activiteitenbesluit risico's buiten de inrichtingsgrens kennen: Hieronder staan deze risicobronnen beschreven en wordt bekeken of zij al dan niet een belemmering vormen voor de ontwikkeling.

  • Total Fina Nederland B.V. en Benzinex B.V.: De tankstations zijn op een afstand van respectievelijk circa 350 en 750 meter van het plangebied gelegen. Het invloedsgebied van een lpg-tankstation is wettelijk vastgelegd op maximaal 150 meter. De tankstations zijn hiermee geen belemmering voor de ontwikkeling.
  • In de omgeving van het plangebied liggen verder Transportbedrijf Snel en een drietal bedrijven met opslag en verkoop van consumentenvuurwerk. Deze bedrijven vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
  • Propaantanks zijn in dit deel van de gemeente Woerden niet bekend en zijn derhalve niet relevant voor de voorgenomen ontwikkeling.
  • De spoorlijn door Woerden ligt op dermate grote afstand dat deze niet relevant is voor de voorgenomen ontwikkeling. Voor de gemeentelijke en provinciale wegen die aansluiten op de rijksweg A12 is in de gemeente Woerden een routering voor gevaarlijke stoffen vastgesteld. Over de vastgestelde route mag uitsluitend bestemmingsverkeer rijden. De route loopt niet langs of door het plangebied en is derhalve niet relevant voor de voorgenomen ontwikkeling. Voor noodzakelijk transport ten behoeve van laden en/of lossen van gevaarlijke stoffen buiten de vastgestelde routes is een ontheffing nodig. De frequentie daarvan is dermate laag dat daardoor geen risico's ontstaan die ruimtelijk relevant zijn.
  • Gasdrukmeet- en regelstation en gasontvangststation: Zowel het gasdrukmeet- en regelstation als het gasontvangststation vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit en zijn zogenoemde 'Type-C-stations'. Ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten moeten afstanden in acht worden gehouden die variëren van 4 tot 25 meter, afhankelijk van opstellingswijze en hoeveelheid aardgas. De afstand tot het plangebied bedraagt in beide gevallen zo'n 250 meter. Deze gasdrukmeet- en regelstations hebben derhalve geen invloed op de externe veiligheid in het plangebied.
  • Hoge druk aardgastransportleiding: De hoge druk aardgastransportleiding heeft blijkens de professionele risicokaart een effectafstand (1% letaal) van 80 meter. De leiding ligt op ongeveer 200 meter van het plangebied en is daarmee niet relevant voor de ontwikkeling.

Overig

Er zijn in de omgeving geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de indicatieve magneetveldzones tot het plangebied reiken.

Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken.

4.5.2 Conclusie

Ten westen van het plangebied is een aantal risicovolle activiteiten aanwezig. Alle bronnen hebben een invloedsgebied dat kleiner is dan de afstand tussen de risicobron en het plangebied. De externe veiligheid in het plangebied is derhalve gewaarborgd.

 

4.6 Bodemkwaliteit

In juni en juli 2012 is een verkennend en in september en oktober 2012 aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd voor de bestemmingsplan wijziging ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling aan de Berberisstraat en Hazelaarstraat. De resultaten van dit onderzoek staan beschreven in het rapport 'Verkennend bodemonderzoek Berberisstraat te Woerden '. In deze paragraaf worden de relevante bevindingen uit het onderzoek beschreven. Het gehele rapport is opgenomen in bijlage 4 van de voorliggende toelichting.

4.6.1 Resultaten

Uit de analyseresultaten blijkt dat de bodem in het algemeen vanaf het maaiveld of de verharding tot 0,2 à 0,7 m -mv. uit zand bestaat, met daaronder klei tot de maximale boordiepte van circa 2,5 m3 -mv. Plaatselijk ontbreekt het zand in de bovengrond of is zand aangetroffen in de ondergrond vanaf 0,5 à 0,8 tot 0,8 à 1,2 m -mv. Over het algemeen zijn er in de opgegraven/opgeboorde grond vanaf het maaiveld of de verharding tot 0,4 à 1,1 m -mv. sporen tot zwakke bijmengingen met puin aangetroffen. Ter plaatse van de vermoedelijk gedempte sloten zijn deze bijmengingen tot 1,1 à 2,0 m -mv. aangetroffen. Ter plaatse van één van de gedempte sloten is in de ondergrond vanaf 0,7 à 1,7 tot maximaal 1,9 m -mv. een matige tot sterke bijmenging met slib aangetroffen (boringen 26, 101 en 102). In de overige opgegraven/opgeboorde grond zijn geen waarnemingen gedaan die duiden op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging. Tijdens het veldwerk is geen asbestverdacht plaatmateriaal aangetroffen in het opgeboorde materiaal of op het maaiveld. De klei met sporen tot zwakke bijmengingen met puin bevat ten hoogste licht verhoogde gehalten aan kwik, lood, zink en/of PCB. De slibhoudende kleiige ondergrond ter plaatse van een gedempte sloot bevat ten hoogste een licht verhoogd gehalte aan kwik. In de overige onderzochte grond zijn geen verhoogde gehalten aan onderzochte stoffen gemeten.

In het grondwater ter plaatse van de zuidoostelijk op het terrein gelegen vermoedelijk gedempte sloot licht verhoogde gehalten aan barium, naftaleen, tetrachlooretheen en xylenen zijn gemeten. Op het overig terrein zijn in het grondwater licht verhoogde gehalten aan barium en xylenen gemeten. De gemeten gehalten aan overige onderzochte stoffen zijn lager dan de betreffende streefwaarden en/of de detectiegrenzen.

4.6.2 Conclusie

Uit het uitgevoerde bodemonderzoek blijkt dat er licht verhoogde gehalten zijn gemeten in grond en grondwater. Daarmee wordt de vooraf opgestelde hypothese 'onverdachte locatie' formeel verworpen. De gemeten gehalten vormen vanuit bodemhygiënisch oogpunt geen belemmering voor de herontwikkeling van het terrein.

4.7 Archeologie

In juni en augustus 2012 is een archeologisch bureauonderzoek met aansluitend een inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) uitgevoerd ten behoeve van de bouw van 14 patio woningen, 24 appartementen en een gezondheidscentrum aan de Berberis- en Hazelaarstraat te Woerden. De resultaten van het onderzoek staan beschreven in het rapport 'Archeologische Rapporten Oranjewoud 2012/83 Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek Berberisstraat te Woerden'. In deze paragraaf zijn de belangrijkste bevindingen uit het onderzoek opgenomen, het gehele rapport is te vinden in bijlage 5 van de voorliggende toelichting.

4.7.1 Resultaten

Op basis van het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied in het westelijk rivierengebied ligt en dat het plangebied geomorfologisch uit een vlakte ontstaan door afgraving of egalisatie binnen een rivierkomvlakte bestaat, met bodemkundig gezien kalkloze poldervaaggronden van zware klei.

Binnen het plangebied worden resten verwacht uit de (late) ijzertijd en de Romeinse tijd en de middeleeuwen - nieuwe tijd, samenhangend met oudere, dieper gelegen stroomgordels en crevassen in de ondergrond en/of de oeverwal van de Oude Rijn. Vondsten en/of vindplaatsen uit tussenliggende perioden zijn in de directe omgeving van het plangebied niet bekend, de aanwezigheid hiervan kan evenwel niet worden uitgesloten. De (middel)hoge verwachting geldt alleen als er sprake is van een (deels) intact bodemprofiel. Verwacht wordt dat de bodem binnen het plangebied is verstoord door licht agrarisch grondgebruik. Tevens wordt verwacht dat binnen het plangebied afticheling heeft plaatsgevonden en dat de latere bebouwing de bodem verstoord heeft.

Het verkennend veldonderzoek heeft aangetoond dat het plangebied tot op een diepte van 1,2 m -mv verstoord is (opgebracht klei- en puinpakket) met daaronder komafzettingen van de Linschoten stroomrug en/of de Oude Rijn. De afwezigheid van bewoonbare oeverafzettingen geeft aan dat de kans op een archeologische vindplaats binnen het plangebied laag kan worden ingeschat.

4.7.2 Conclusie

Aan de hand van de resultaten van het uitgevoerde bureau- en veldonderzoek, kunnen de volgende antwoorden worden gegeven op de gestelde onderzoeksvragen:

  • Wat is de bodemopbouw en zijn er aanwijzingen voor bodemverstoringen?

De bodem in het plangebied bestaat van boven naar beneden uit een gemiddeld 0,25 m dikke opgebrachte laag zand op een puinhoudende kleilaag tot maximaal 1,2 m -mv op een natuurlijke, gelaagde kleilaag met veenresten. Er zijn geen oever- of beddingafzettingen aangetroffen. De natuurlijke kleilaag vanaf ca. 1 m -mv is aangeboord betreft komafzettingen, afgezet vanuit de Linschoten stroomgordel en/of de Oude Rijn.

  • Is er binnen het plangebied een vindplaats aanwezig en/of zijn er archeologische indicatoren aangetroffen die hierop kunnen wijzen? Zo ja, wat is de aard, conserveringstoestand en datering van deze indicatoren/vindplaats?

Binnen het plangebied is geen vindplaats aangetroffen. Het puin in de verstoorde kleilaag is niet ouder dan middeleeuws en komt waarschijnlijk niet van de locatie zelf. De in boring 2 op een diepte van 1,8 m -mv aangetroffen baksteen of tegel is waarschijnlijk verspoeld en van elders aangevoerd.

  • Indien archeologische lagen aanwezig zijn; op welke diepte bevinden deze zich, wat is de spreiding en wat is de maximale diepte?

N.v.t.: er is geen archeologische laag aangetroffen.

  • Waaruit bestaat of bestaan deze archeologische laag of lagen? Zijn de lagen nog intact?

N.v.t.: er is geen archeologische laag aangetroffen.

  • In welke mate wordt een eventueel aanwezige vindplaats verstoord door realisatie van geplande bodemingrepen?

N.v.t.: er is geen archeologische laag aangetroffen.

  • Hoe kan deze verstoring door planaanpassing tot een minimum worden beperkt?

N.v.t.: er is geen archeologische laag aangetroffen.

  • In welke mate stemmen de resultaten van het veldwerk overeen met de verwachtingen van de bureaustudie?

In het bureauonderzoek werd verwacht dat zich binnen het plangebied met name vindplaatsen kunnen bevinden uit de (late) ijzertijd en de Romeinse tijd en de middeleeuwen - nieuwe tijd. Deze zullen zijn gesitueerd op oeverafzettingen van de Linschoten stroomrug of de Oude Rijn. Het booronderzoek heeft evenwel geen oeverafzettingen aangetoond.

4.7.3 Selectiebesluit

Het verkennend veldonderzoek heeft aangetoond dat het plangebied tot op een diepte van 1,2 m -mv verstoord is (opgebracht klei- en puinpakket) en verder alleen uit natuurlijke kleilagen bestaat. De bodem binnen het plangebied bestaat uit natuurlijke afzettingen van de Linschoten of de Oude Rijn. In geen van de keilagen zijn archeologische indicatoren aangetroffen die iets kunnen zeggen over het plangebied. Binnen het plangebied wordt geen vindplaats meer verwacht.

Naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek wordt geadviseerd om de het plangebied vrij te geven wat betreft archeologie.

Ook voor vrijgegeven (delen van) plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Het betreft dan vaak kleine sporen of resten die niet door middel van een booronderzoek kunnen worden opgespoord. Op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988 dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: ARCHISmeldpunt, telefoon 033-4227682). Om praktische redenen wordt geadviseerd een vondstmelding te doen bij de gemeentelijk archeoloog.

4.8 Ecologie

4.8.1 Kader

Vogel- en Habitatrichtlijn/ Natuurbeschermingswet

De Vogel- en Habitatrichtlijn zijn door de Europese Unie uitgevaardigd ter bescherming van bedreigde plant- en diersoorten en leefgebieden in Europa. Beide richtlijnen moeten door de lidstaten worden vertaald naar concrete aanwijzing van gebieden die op grond van deze criteria wettelijke bescherming krijgen. De uitwerking van de Europese richtlijnen is voor de Nederlandse situatie ingebed in de Natuurbeschermingswet. Het achterliggende beleid is verwerkt in het Natuurbeleidsplan en het Structuurschema Groene Ruimte.

Het doel van de Vogel- en Habitatrichtlijn is instandhouding van natuurlijke habitats in de gebieden, die als Speciale Beschermingzone (SBZ) zijn aangewezen en bescherming van soorten. Het onderhavige bestemmingsplan maakt geen deel uit van de ecologische hoofdstructuur, Natura 2000 gebied of andere beschermt natuurmonument. Het plangebied heeft daarnaast geen directe relatie met de beschermde gebieden. Van het voorgenomen plan worden gezien de afstand geen negatieve effecten op de natuurwaarden van de beschermde gebieden verwacht.

In figuur 4.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de EHS weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0632.berberisstraat-bVA1_0008.png"

Figuur 4.1: Ligging plangebied ten opzichte van EHS

Flora- en Fauna wet

De bescherming van bijzondere soorten is opgenomen in de Flora- en faunawet. Deze wet omvat ook de bescherming van Habitatrichtlijnsoorten buiten de aangewezen speciale beschermingszones welke zijn vermeld in bijlage IV. Deze bescherming geldt overal in Nederland, ook in de beschermde gebieden. De soortbescherming kent geen externe werking. Projecten worden getoetst aan de directe invloed op beschermde waarden binnen de grenzen van het projectgebied.

In het kader van de Flora- en faunawet wordt een groot scala aan dier- en plantensoorten beschermd. Volgens de Flora- en faunawet mogen beschermde dier- en plantensoorten niet worden verwond, gevangen, opzettelijk worden verontrust of gedood. Voortplantingsplaatsen of vaste rust- en verblijfplaatsen (bijvoorbeeld van uilen, roofvogels, vleermuizen) mogen niet worden beschadigd, vernield of verstoord. Beschermde planten mogen op geen enkele wijze van hun groeiplaatsen worden verwijderd of vernield. Alle beschermde Nederlandse soorten zijn opgenomen in 3 tabellen. Soorten uit tabel 1, zijn licht beschermd, soorten uit tabel 3 zijn strikt beschermd.

Sinds 23 februari 2005 is het Vrijstellingbesluit bij artikel 75 Flora- en faunawet van kracht. Voor de algemene soorten van tabel 1 geldt sindsdien een vrijstelling voor artikelen 8 t/m 12 van de Flora- en faunawet. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld, mits de zorgplicht in acht wordt genomen. Bij verstoring of negatieve effecten op flora en fauna die op tabel 2 of 3 staan vermeld is een ontheffingsprocedure noodzakelijk. Daarnaast is afhankelijk van de soort en beschermingsregime aanvullende maatregelen noodzakelijk.

Het project dient derhalve alleen te worden getoetst aan de Flora- en faunawet.

Aanwezige natuurwaarden

Flora

Het terrein bestaat uit een gecultiveerd bebouwd en onbebouwd terrein. Op dergelijke terreinen is door het onderhoud en het historisch gebruik de soortenrijkdom van planten beperkt. De aanwezige soorten zijn tolerant voor dergelijke omstandigheden en veelal concurrentie krachtig. Beschermde plantensoorten zijn in Nederland over het algemeen gebonden aan specifieke abiotische factoren (kwel, voedselarm), bijzonder beheer (blauwgraslanden, heide) of bijzondere biotopen (duinen, moerassen, slootkanten, etc.). Binnen het stedelijk gebied zijn beschermde planten op oude kademuren aan te treffen (muurflora) of als pioniersbegroeiing op bouwterreinen. Dergelijke omstandigheden zijn niet aanwezig op het terrein. Er zijn geen strikt beschermde planten op het plangebied te verwachten, het plangebied heeft evenmin potenties voor beschermde plantensoorten.

Vogels

In de begroeiing rondom het plangebied zijn algemeen voorkomende vogelsoorten te verwachten zoals huismus, heggenmus, winterkoning, roodborst, houtduif, turkse tortel en merel. Waardevolle bomen, welke mogelijk geschikt zijn voor vogelsoorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn (zoals roofvogels en uilen), zijn in het plangebied niet aanwezig (zie Lijst Waardevolle Boombeplantingen, gemeente Woerden)

Herpetofauna

De inschatting is dat er geen (beschermde)reptielen voorkomen op het plangebied. Algemene voorkomende amfibieën zoals de gewone pad of bruine kikker zijn incidenteel op en in de omgeving van het plangebied te verwachten. Beide soorten komen voor in woonwijken en kunnen zich voortplanten in tuinvijvers en watergangen.

Zoogdieren

Het terrein is maar in beperkte mate geschikt voor zoogdieren. Het terrein is zeer beperkt in omvang en natuurlijke biotopen zijn niet aanwezig. De tuinbeplanting is potentieel geschikt voor de bosmuis en wellicht de huisspitsmuis. Daarnaast zijn middelgrote zoogdieren zoals mol en egel te verwachten. Het voorkomen van strikt beschermde grondgebonden zoogdieren, zoals das of boommarter, op het plangebied is uitgesloten. Woonwijken vormen leefgebied voor wijdverspreide vleermuissoorten in Nederland. Vleermuizen worden strikt beschermd door de Flora- en faunawet. Alle vleermuizen zijn strikt beschermd, met name verblijfplaatsen, kraamkolonies en foerageerroutes kennen een strikt beschermingskader. In de omgeving en nabij het plangebied zijn foeragerende vleermuizen te verwachten. De bebouwing op het plangebied is ongeschikt als verblijfplaats. Als verblijfplaats worden door de Gewone dwergvleermuis veelal gebruik gemaakt van holtes onder dakpannen, dakgoten of de ruimte in spouwmuren. De nieuw te bouwen woningen hebben geen puntdak of overhangende daklijsten. De inschatting is dat deze daarom ongeschikt zijn als kraam- of winterverblijf voor vleermuizen. Een aanvullend vleermuisonderzoek is niet noodzakelijk.

Vissen

Op het plangebied zijn geen waterdragende watergangen aanwezig, beschermde soorten zijn niet aanwezig.

Vlinders, libellen, ongewervelde en overige soorten

Het plangebied kent geen bijzondere biotoop voor deze soortgroepen. Beschermde vlinders en libellen in Nederland komen met name in de directe nabijheid van bijzondere habitats voor met unieke waardplanten, vegetaties of bijzondere aquatisch omstandigheden. Dergelijke biotopen zijn niet op het plangebied aanwezig. Het voorkomen van beschermde soorten op het plangebied zijn niet te verwachten.

4.8.2 Conclusie

Samengevat kan geconcludeerd worden dat het plangebied een bebouwd terrein is te midden van een woonwijk. De aanwezigheid van plangebonden strikt beschermd natuurwaarden op het terrein kan worden uitgesloten op basis van de aanwezige biotopen op en in de directe omgeving van het plangebied. Strikt beschermde soorten zoals vleermuizen zijn wel in de directe nabijheid te verwachten maar deze hebben geen directe binding met het plangebied. Het gebied ligt niet in de directe nabijheid van beschermde natuurgebieden. Het aspect Flora en Fauna vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Duurzaamheid

4.9.1 Kader

Huidige situatie

Het Bloemen- en Bomenkwartier is op meerdere plekken ontsloten, heeft een centrale ligging in de stad en kent daardoor een variëteit van soorten sferen aan de randen: open, gesloten, historisch, druk, stil, stenig of groen. Dat is een kwaliteit ten opzichte van andere woonwijken aan de randen die vaak een meer eenvormig beeld hebben. Het Bomenkwartier heeft een meer groenig karakter dan het Bloemenkwartier.

Het plangebied is gelegen aangrenzend aan een groenveld/buurtparkje. Om de ontwikkelingen niet teveel te laten contrasteren met het huidige groene karakter, wordt aanbevolen tot een zorgvuldige vormgeving van de groene plint rond het appartementencomplex te komen, waardoor het in zekere zin ook onderdeel wordt van het buurtparkje. Daarnaast kan bekeken worden welke mogelijkheden er zijn om de uitstraling en gebruikswaarde van het buurtparkje te verbeteren om tot een beter ruimtelijk samenhangend geheel te komen.

Vanuit duurzaamheid gezien is het belangrijk om de bestaande ruimtelijke kwaliteit te behouden en waar mogelijk versterken. Dit draagt er toe bij dat de wijk ook in de toekomst een aantrekkelijke woonbuurt blijft. Groen en water zijn belangrijke duurzaamheidsaspecten op wijk- en buurtniveau.

De wijken zijn relatief rustig. Er is weinig hinder. De spoorlijn en de A12 leiden in een deel van de wijken tot een hogere geluidsbelasting. Voor de milieukwaliteit binnen het plangebied zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn opgenomen in de bovenstaande paragrafen. De onderzoeksrapporten zijn opgenomen in de bijlage bij dit bestemmingsplan.

Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleid voor duurzaamheid is in hoofdlijnen weergegeven in de Milieuvisie. Op het gebied van duurzaamheid (met name energie) is het verder uitgewerkt in het Energie- en klimaatbeleidsplan. In het beleid is onder andere opgenomen dat wordt gestreefd naar een EPL (Energieprestatie op locatie) van 8/10 in spoorzone.

Nationaal beleid

In het nationaal milieubeleidsplan is de beleidshorizon tot in het jaar 2030 gelegd. Hierbij wordt gekeken naar de wereldwijde dimensies van het vraagstuk. De nota wil duidelijk maken dat de opgenomen ambities met een goed georganiseerde aanpak gerealiseerd kunnen worden zonder dat dit leidt tot maatschappelijk onacceptabele uitkomsten.

Het doel van het milieubeleid is een bijdrage leveren aan een gezond en veilig leven, in een aantrekkelijke leefomgeving, temidden van een vitale natuur, zonder de mondiale biodiversiteit aan te tasten dan wel natuurlijke hulpbronnen uit putten, hier en nu en elders en later.

Met een aantrekkelijke leefomgeving en temidden van een vitale natuur wordt het volgende bedoeld. De dagelijkse leefomgeving wordt ervaren als schoon en aantrekkelijk. De kwaliteit van de lucht, de bodem en het water, alsmede de algemene milieukwaliteit is passend voor de functie van een gebied.

Onderzoek

In de verschillende fasen van bouw- en ontwikkelingsprocessen speelt duurzaamheid een rol. In de kern zijn er drie belangrijke fasen te onderscheiden: plannen, bouwen en beheer.

Planfase

Bij het plannen van de omgeving gaat het er om een aantrekkelijke leefomgeving te creeëren. Hierbij spelen de verschillende milieu-aspecten een rol. Daarnaast biedt de opzet van een plangebied kansen voor duurzaamheidsmaatregelen. Het planningsaspect wordt bij uitstek uitgewerkt in het bestemmingsplan. Voor dit bestemmingsplan geldt echter dat dit aspect nauwelijks aanknopingspunten biedt: het gebied is namelijk al ontwikkeld en dit betekent dat er op het gebied van planning weinig duurzaamheidswinst te behalen is. Hierboven is beschreven wat de kwaliteit van het gebied is. Het gaat erom de kwaliteit te behouden en deze waar mogelijk te versterken.

Bouwfase

Voor de kleinere ontwikkelingen worden in het bestemmingsplan (mede) de voorschriften neergelegd. Hiernaast geeft het gemeentelijke beleid ambities ten aanzien van de duurzaamheid. Voor nieuwe ontwikkelingen geldt de ambitie om te streven naar een verscherping van 10 % voor de dan geldende EPC-norm (afkomstig uit het Energie- en klimaatbeleidsplan (mei 2009)). De EPC-norm is per 1 januari 2011 aangescherpt naar 0.6. In 2015 wordt de norm aangescherpt naar 0.4 en in 2020 naar 0.

In hetzelfde Energie- en klimaatbeleidsplan is een ambitie voor GPR gebouw opgenomen. GPR gebouw is een manier om duurzaam bouwen te concretiseren en doet dit door een rapportcijfer te geven op een vijftal thema's te weten: Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde. Als doelstelling heeft de gemeente Woerden in hetzelfde beleid opgenomen het realiseren van woningen met een ambitieniveau van minimaal een 7 op alle thema's. De gemeente Woerden heeft een licentie van GPR en ondertussen de nodige praktijk ervaringen op gedaan. De gemeente stelt voor kleine bouwprojecten de GPR-licentie beschikbaar.

De thema's die in GPR zijn opgenomen, zijn ook belangrijk voor de bewoner: energiezuinig bouwen betekent een lagere energierekening. Een hogere score op gezondheid en gebruikskwaliteit betekent dat het prettiger wonen is.

Voor de inrichting van de openbare ruimte is het beleid met betrekking tot duurzaam inkopen van toepassing. Het dakwater wordt apart aangeleverd en wordt vlak voor de erfgrens gekoppeld met de vuilwaterleiding. Dit om in de toekomst het dakwater af te koppelen van het vuilwater.

Beheerfase

De taken voor het verwijderen van huishoudelijk afval liggen in de regio bij AVU (Afval Verwijdering Utrecht). Uitgangspunt voor afval is om op basis van de landelijke plannen 56% van het totale aanbod van huishoudelijk afval gescheiden in te zamelen.

4.9.2 Conclusie

Bij de ontwikkeling van het plangebied is het gewenst aan te sluiten op het beleid met betrekking tot duurzaamheid. Duurzaam bouwen levert ook winst voor de bewoner op. Door energiezuinig te bouwen wordt bespaard op de energierekening. Door met het materiaalgebruik duurzame materialen te gebruiken wordt de woning gezonder. Ook een goede ventilatie bevordert het leefklimaat in de woning.

4.10 Kabels en leidingen

Binnen het onderhavige plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Dit aspect vormt dan ook niet voor een belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Water

Bij de voorgenomen ontwikkeling van 14 patiowoningen en een appartementencomplex met 24 woningen en een gezondheidscentrum op de begane grond dient rekening gehouden te worden met de eisen van de waterbeheerders. Deze eisen, alsmede de gevolgen die dit heeft voor de voorgenomen ontwikkeling, zijn verwerkt in dit hoofdstuk.

5.1 Huidige situatie

Het plangebied heeft in de huidige situatie ook een woningbouwfunctie. Het plangebied is bebouwd met verscheidene woningblokken, vergelijkbaar als in de voorgenomen ontwikkeling. Het verhard oppervlak is aangesloten op het gemengde stelsel van de gemeente Woerden. Langs de Lindenlaan ligt een hoofdwatergang.

5.2 Eisen waterbeheerders

Voor de waterbeheerders spelen twee aspecten een belangrijke rol: het afkoppelen van het hemelwater en de toename van verhard oppervlak.

Het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden (HDSR) eist bij een toename van verhard oppervlak van 500 m2 of meer, een compensatie van 15% van het oppervlak in de vorm van oppervlaktewater. Dit kan in overleg met de buurt ook in de omgeving van het plangebied gerealiseerd worden.

De gemeente eist bij nieuwbouw dat het hemelwater ten minste gescheiden wordt aangeboden op de perceelsgrens als dit wordt aangesloten op de riolering zodat bij een toekomstige aanleg van een gescheiden rioolstelsel eenvoudig kan worden aangesloten. Bij voorkeur wordt het hemelwater nu al afgekoppeld van de riolering. Het dakwater dient apart te worden aangeleverd en vlak voor de erfgrens gekoppeld te worden met de vuilwaterleiding. Dit ter voorbereiding voor toekomstige gescheiden afvoer.

5.3 Toekomstige situatie

Het ontwerp voorziet in de bouw van 14 patiowoningen en een appartementencomplex met 24 woningen en een gezondheidscentrum op de begane grond. Deze worden voor een groot deel ter plaatse van de huidige bebouwing gerealiseerd.

 

Hemelwater

Het hemelwater zal gescheiden van het vuilwater worden aangeboden, en afgevoerd worden naar de watergang langs de Lindelaan.

Groendak appartementencomplex

Het dak van het appartementencomplex zal uitgevoerd worden als groendak conform de uitgangspunten van HDSR. Een dergelijk groendak kan een functie als waterberging vervullen, en telt daarmee niet of in mindere mate mee bij de berekening van het verhard oppervlak. Daarbij gelden de volgende voorwaarden:

  • in het plangebied of de directe omgeving zijn geen of onvoldoende mogelijkheden om extra oppervlaktewater te creeëren of het water te laten infiltreren in de bodem;
  • in gebieden met een wateropgave hebben groene daken als compensatie voor waterberging geen voorkeur. Dit is ter beoordeling aan het waterschap;
  • compensatie door middel van een groendak kan alleen worden toegekend aan dakoppervlak en niet aan toename van andere verhardingen, zoals parkeervoorzieningen en wegen;
  • het hellingspercentage van een groendak is maximaal 5°.

Als een groendak aan bovenstaande voorwaarden voldoet, wordt 40% van het oppervlak van het gebouw als onverhard beschouwd. Een gebouw met een groendak kan ook als 100% onverhard beschouwd worden. Daarbij gelden, naast de hierboven genoemde voorwaarden, onderstaande voorwaarden:

  • het waterbergende vermogen in de drainagelaag bedraagt minimaal 45 mm. Het waterbergende vermogen moet het hele jaar door gegarandeerd kunnen worden;
  • de ledigingstijd (tijd voordat de infiltratievoorziening leeg is, en bergingscapaciteit weer beschikbaar is) bedraagt maximaal 83 uur;
  • de werking en ledigingstijd van het groendak dienen door middel van uitvoeringstekeningen en een berekeningsrapport te worden aangetoond;
  • bij de vergunningsaanvraag dient een onderhoudsplan voor een termijn van 10 jaar te worden aangeleverd;

Afhankelijk van het type groendak en/of gebied kunnen door HDSR aanvullende voorwaarden worden gesteld. Na terinzagelegging van het voorontwerp bestemmingsplan zal de invulling van het groendak nader worden uitgewerkt. Uitgangspunt bij de uitwerking is het realiseren van een groendak dat voor 100% als onverhard oppervlak beschouwd kan worden en dat geen gebruik wordt gemaakt van uitlogende bouwmaterialen.

Verhard oppervlak

In de bestaande situatie bedraagt het verhard oppervlak in het plangebied 2.649 m2. In onderstaande figuur is de berekening van het verhard oppervlak in de toekomstige situatie weergegeven. Omdat het appartementencomplex (blok C) zal worden uitgevoerd met een groendak dat conform de voorwaarden van HDSR voor 100% als onverhard oppervlak beschouwd kan worden, telt blok C niet mee bij de berekening van het verhard oppervlak in de toekomstige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0632.berberisstraat-bVA1_0009.png"

Figuur 5.1: Berekening toename verhard oppervlak

In de toekomstige situatie bedraagt het verhard oppervlak 2159 m2. Dit is inclusief het verhard oppervlak van 540 m2 ten behoeve van de realisatie van 45 parkeerplaatsen. Dat is minder dan het verhard oppervlak in de bestaande situatie. Deze situatie wordt bereikt door het uitvoeren van het dak van het appartementencomplex als groendak. Daarmee kan het plan voldoen aan de eisen die worden gesteld door HDSR.

5.4 Conclusie

Door de initiatiefnemer (GroenWest) is overleg gevoerd met de waterbeheerder. Door bij voorgenomen ontwikkeling het appartementencomplex uit te voeren met een groendak, neemt het verhard oppervlak in het plangebied af. Hemelwater en vuilwater worden gescheiden afgevoerd. Daarmee wordt voldaan aan de eisen van de waterbeheerder.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De ontwikkeling van het plangebied berust op particulier initiatief van GroenWest. De kosten die verband houden met de bestemmingsplanwijzigingsprocedure, alsmede de uitvoering van het plan, komen voor rekening van de initiatiefnemer GroenWest.

Ten behoeve van de uitvoering van het plan worden een intentieovereenkomst en exploitatieovereenkomst gesloten tussen de gemeente en initiatiefnemer GroenWest.

GroenWest heeft de benodigde budgetten om dit plan te kunnen realiseren gereserveerd.

Op grond van bovenstaande inzichten wordt geconcludeerd dat het project economisch uitvoerbaar is.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Overleg

Conform artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg met diverse instanties. In dat kader is over het voorontwerpbestemmingsplan overleg gevoerd met de volgende instanties:

  • Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden;
  • Provincie Utrecht.

De reacties zijn samengevat en beantwoord in het eindverslag dat als bijlage 6 bij deze toelichting is opgenomen.

6.2.2 Inspraak

Het voorontwerp bestemmingsplan heeft zes weken ter inzage gelegen (4 juli tot en met 14 augustus 2013). Op 10 juli heeft een inloopavond plaatsgevonden om bewoners te informeren. In deze periode zijn negen reacties ingediend.

Veel reacties gaan over parkeren. Er worden in het bouwplan 45 nieuwe parkeerplaatsen gerealiseerd en er vervallen er 9 langs de Hazelaarstraat. Dat betekent dat er extra 36 parkeerplaatsen over blijven voor het nieuwe bouwplan aan de Hazelaarstraat/Berberisstraat naast de bestaande parkeerplaatsen, terwijl er 31 extra nodig zijn. Er wordt hiermee voldaan aan de parkeerbehoefte volgens de Nota parkeernormen van de gemeente.

De reacties zijn samengevat en beantwoord in het eindverslag dat als bijlage 6 bij deze toelichting is opgenomen.

6.3 Handhavingaspecten

Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving ligt bij de gemeente. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Het doel van handhaving is om de duurzame bescherming van mens en omgeving te waarborgen. Binnen het kader van het bestemmingsplan heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Woningwet. Bij overtreding van deze regelgeving moet gedacht worden aan bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking van een verleende vergunning, het handelen zonder of in afwijking van een noodzakelijke omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan of een afwijking.

Handhaving wordt onderscheiden in preventieve en repressieve handhaving. Preventieve handhaving bestaat uit actief toezicht door of namens de gemeente door bijvoorbeeld regelmatige controles op de uitvoering van vergunningen. Voorts bestaat preventieve handhaving uit het opstellen van duidelijke en maatschappelijk geaccepteerde regels en uit communicatie en voorlichting. Repressieve handhaving bestaat uit de aanwending van publiekrechtelijke middelen bij geconstateerde overtredingen, zoals het opleggen van een dwangsom of het uitoefenen van bestuursdwang. Daarnaast is het mogelijk strafrechtelijke middelen toe te passen en privaatrechtelijke actie te ondernemen bij inbreuk op het eigendomsrecht van de gemeente. Repressieve handhaving heeft als primaire doel een einde te maken aan een specifieke overtreding van de Wro of de Woningwet.