Plan: | Kanaaldijk 11, Waddinxveen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0627.BPkanaaldijk11-0401 |
Het Samenwerkingsverband Praktijkopleiding Bouw – kortweg SPB – is gevestigd aan de Maarten Schoutenstraat 6 in Waddinxveen. Dit opleidingsbedrijf zorgt al ruim 30 jaar voor het opleiden van jonge timmermannen en metselaars in de regio Gouwe- en Rijnstreek. Binnen de regio Gouwe en Rijnstreek zijn meerdere partijen actief als het gaat om bouwtechnisch onderwijs. VMBO-scholen, MBO-instellingen, bouwbedrijven en private scholingsaanbieders proberen te zorgen voor een aanbod, waardoor er goed geschoolde medewerkers beschikbaar komen voor de bedrijfstak en ook bijgeschoold blijven.
De huidige vestiging van SPB is verouderd en te krap behuisd om te kunnen inspelen op het groeiend aantal leerlingen die kiezen voor het Voortgezet Middelbaar Beroepsonderwijs. Het SPB heeft daarom besloten een nieuw schoolgebouw te realiseren. De keuze is gevallen op een locatie nabij het Coenecoop College, zodat leerlingen van deze school ook gebruik kunnen maken van deze nieuwe locatie aan de Kanaaldijk 11 in Waddinxveen. De gronden hiervoor heeft SPB aangekocht van de gemeente Waddinxveen.
De nieuwbouw is in strijd met het bestemmingsplan 'Coenecoop', omdat de gronden zijn bestemd voor bedrijfsdoeleinden. Voorts wordt gedeeltelijk buiten het bouwvlak gebouwd en voldoet het schoolgebouw niet (overal) aan de minimum bouwhoogte. De nieuwbouw voorziet in 8 leslokalen verdeeld over drie verdiepingen en vier werkruimten voor circa 250 leerlingen met de mogelijkheid het schoolgebouw in de toekomst te kunnen uitbreiden. Dit bestemmingsplan maakt de voorgenomen nieuwbouw planologisch mogelijk.
Het plangebied ligt aan de meest noordelijke rand van het bedrijvenpark Coenecoop ten noorden van de Verlegde Dreef. In westelijke richting ligt de spoorlijn Gouda - Alphen aan den Rijn. In oostelijke richting ligt de Kanaaldijk met aansluitend de Oostpolderwijk. Ten noorden van het plangebied liggen de tennisvelden van Gouwe Smash met aansluitend het Coenecoop College. Het plangebied is aangeduid in figuur 1.
Figuur 1: Situering plangebied (zwart gestreepte lijn) en omgeving.
Voor onderhavig plangebied geldt het volgende bestemmingsplan:
Bestemmingsplan | Raadsbesluit | Uitspraak ABRvS | |
"Coenecoop" | 10 april 2013 | - |
Het perceel is hierin bestemd voor 'Bedrijventerrein - 2' met de functieaanduidingen 'specifieke vorm van kantoor – kantoor 2' en 'bedrijf tot en met categorie 3.2'. Voorts geldt de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2' (figuur 2). Binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak geldt een minimum bouwhoogte van 10 m en een maximum bouwhoogte van 15 m. Het bebouwingspercentage is vastgesteld op maximaal 40%. Het oprichten van een nieuwe school is hiermee in strijd, omdat geen sprake is van een bedrijfsbestemming dan wel een kantoor. Daarnaast wordt gedeeltelijk buiten het bouwvlak gebouwd en voldoet het schoolgebouw niet (overal) aan de minimum bouwhoogte.
De in het bestemmingsplan opgenomen afwijkings- en wijzigingsbevoegdheid zijn niet van toepassing, zodat sprake is van strijd met het bestemmingsplan. Om aan de gevraagde planontwikkeling medewerking te kunnen verlenen is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Figuur 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Coenecoop (plangebied rood gestreept aangeduid).
Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de waterparagraaf. Hoofdstuk 6 omvat de omgevingsaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 9 wordt tenslotte ingegaan op de uitkomsten van de gehouden inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Luchtfoto Waddinxveen en plangebied ingezoomd.
Het plangebied ligt in de meest noordelijke punt van het bedrijventerrein Coenecoop. Ten opzichte van dit bedrijventerrein ligt het perceel het meest noordelijk gelegen. Het wordt doorsneden door de Prinses Maximatunnel en de Verlegde Dreef. Ten noorden van het plangebied ligt een tenniscomplex met aansluitend het Coenecoop College. In oostelijke richting ligt de Kanaaldijk richting het nieuwe winkelcentrum Gouweplein en het oude centrumgebied. Het perceel zelf ligt braak in afwachting van een nieuwe bestemming en is ingezaaid met gras. In figuur 3 het plangebied aangeduid.
Figuur 3. Plangebied Kanaaldijk 11.
Plangebied. Bedrijven op bedrijventerrein Coenecoop III.
Tennisvereniging Gouwe Smash. Hierachter Plangebied vanaf zuidoostzijde.
Coenecoop College.
In 1984 is in de regio Gouwe en Rijnstreek het Samenwerkingsverband Praktijk Opleidingen Bouw (SPB) opgericht om er voor te zorgen dat er voldoende goed opgeleid personeel richting de regionale bedrijven ging. De oprichter van het SPB, de Stichting Bevordering Vakopleiding Bouwbedrijf (SBVB), heeft de afgelopen 34 jaar terug kunnen kijken op vele geslaagde jaren als het gaat om de instroom van goed gekwalificeerd personeel in de bouw. SPB en SBVB willen dit in de toekomst graag blijven bieden, maar zien wel uitdagingen op dit gebied.
SBVB en SPB hebben gekeken of de huidige manier van werken verbeterd kan worden om te kunnen inspelen op de landelijke trend om te zorgen voor voldoende techniekonderwijs voor leerlingen vanaf 13/14 jaar tot cursisten tot 67 jaar voor opleiding, training, kortlopende scholing, scholingsadvies enz.
Het realiseren van deze ambitie zal moeten gebeuren met de partijen in de keten. De samenwerking, die er nu ook al is, zal moeten worden geïntensiveerd. Na uitgebreide gesprekken tussen de belangrijkste samenwerkingspartners hebben MBO Rijnland, Coenecoop College en SPB eind 2017 de intentie uitgesproken om gezamenlijk de uitdagingen aan te gaan en te gaan onderzoeken of een gezamenlijke Bouwacademie haalbaar is.
Inmiddels zijn de ontwikkelingen in volle gang. Er zijn inhoudelijke gesprekken geweest hoe een gezamenlijke Bouwacademie er uit zou moeten zien (fysiek en qua uitvoering). Topos Architecten heeft op basis van de programma's van eisen van de drie partijen een ontwerp gemaakt en SBVB heeft als investeerder de zogenaamde Campuskavel op Coenecoop aangekocht waar de Bouwacademie gerealiseerd kan worden. Om planrealisatie mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.
Voor het perceel zijn de volgende (stedenbouwkundige) uitgangspunten en randvoorwaarden geformuleerd conform het Beeldkwaliteitsplan (BKP).
Het bestemmingsplan is gebaseerd op deze uitgangspunten. Bij uitwerking van bouwplannen wordt rekening gehouden met deze richtlijnen. De water- en groenstructuur langs de Verlegde Dreef en Kanaaldijk blijft behouden. Aan de noordzijde wordt voorzien in parkeergelegenheid voor auto's en fietsenstallingen. Voorts wordt rekening gehouden met een mogelijk gebruik van praktijkruimten door leerlingen van het Coenecoop College. De (plattegrond van de begane grond) nieuwe situatie is weergegeven in figuur 4.
Figuur 4: Plattegrond begane grond nieuwe situatie (voorlopig).
Het bestemmingsplan maakt nieuwbouw van het SPB mogelijk nabij een scholencluster voor middelbaar onderwijs. Hierdoor blijft de SPB behouden voor de gemeente Waddinxveen. Een bedrijvenontwikkeling ligt op deze locatie minder voor de hand vanwege de omvang van het perceel en omdat dit plangebied vrij geïsoleerd ligt ten opzichte van het bedrijventerrein. Daarbij komt dat een maatschappelijke bestemming beter inpasbaar is nabij het aangrenzende tennispark en het Coenecoop College en de in ontwikkeling zijnde woningbouwontwikkeling in Triangel aan de overzijde van de spoorlijn. Voorts ligt het plangebied tussen twee haltes van het HOV-net Gouda - Alphen aan den Rijn.
De eerste fase voorziet in een schoolgebouw van in 8 leslokalen, verdeeld over drie verdiepingen en vier werkruimten. Op termijn wordt een uitbreiding voorzien van de school langs het spoor.
Bouwmassa
Het in het beeldkwaliteitsplan Coenecoop III genoemde Campus-idee vraagt om een verzameling van gebouwen. Het programma van het onderwijsgebouw voor SPB vraagt om één gebouw. Het Campus-idee is vormgegeven door verschillende gebouwmassa's met een eigen identiteit te tonen. Op de begane grond zijn deze gebouwen aan elkaar gekoppeld waarbij veel transparante puien worden gebruikt. De verschillende gebouwmassa's onderscheiden ook verschillende functies binnen het gebouw. Aan de noordoostzijde is een drielaags gebouw met metalen gevelbekleding. Dit bouwdeel is gekoppeld aan een gemetseld gebouw op de hoek van de Verlegde Dreef en de Kanaaldijk. Verder langs de Verlegde Dreef richting het spoor is een derde gebouwmassa in hout. De verschillende bouwmassa's worden onderling door transparante of lage gebouwdelen gescheiden. Het binnenterrein wordt vrijgehouden ten behoeve van pleinruimte en parkeren van auto's en fietsen.
Bouwhoogte en bebouwingsdichtheid
De verschillende gebouwmassa's kunnen een eigen gebouwhoogte krijgen. Het bouwdeel met metalen gevelbekleding zal in drie bouwlagen circa 11 m hoog worden. Het gemetselde gebouw zal ongeveer dezelfde hoogte krijgen maar dan in twee bouwlagen. Het met hout afgewerkte bouwdeel langs de Verlegde Dreef wordt in een hoogte van circa 7 m gebouwd. De bouwhoogten variëren tussen 5 en 11 m. Om een toekomstige uitbreiding met een extra bouwlaag binnen de planperiode niet onmogelijk te maken wordt in het bestemmingsplan een bouwhoogte opgenomen van maximaal 15 m. Deze hoogte komt overeen met de toegestane bouwhoogte van het addendum van de welstandsnota voor Coenecoop III (2009). Gebouwen die geen gebouw zijn (zoals fietsenstalling) worden niet hoger dan 3 meter. Rondom de kavel is water. De afstand van het gebouw tot aan de waterkant zal 4-5 m bedragen. De bebouwingsdichtheid bedraagt 60% van het bouwvlak, zodat een (toekomstige) uitbreiding mogelijk is.
Functionele indeling
De nieuwbouw van de school voorziet in 8 leslokalen, verdeeld over drie verdiepingen en vier werkruimten (timmerwerkplaats, houtbewerkingsmachines, metsel- en tegelzetten en algemene werkplaats). Daarnaast zijn voorzieningen aanwezig zoals een aula, administratie, directiekamer, keuken, personeelskamer, kleedruimten en magazijnruimte. Aan de noordzijde van het gebouw bevindt zich een leerlingenpleinruimte en parkeergelegenheid voor auto's en fietsen en brommers (30 parkeerplaatsen voor auto's en stalling voor 200 fietsen en brommers). Rondom het gebouw zullen langs de waterkant verblijfsplekken worden gerealiseerd in de vorm van steigers aan het water. Enkele impressietekeningen van de nieuwe toestand zijn opgenomen in figuur 5 en 6.
Figuur 5: Impressie vanaf T-splitsing Kanaaldijk/ Dreef.
Figuur 6: Vogelvlucht impressie vanaf spoorlijn (noordwestzijde).
Verkeer
In het verlengde van het landelijke Duurzaam Veilig beleid is een onderscheid te maken naar verkeersgebieden en verblijfsgebieden. Verkeersgebieden betreffen wegen en straten met hoofdzakelijk een verkeers- en ontsluitingsfunctie. Hieronder vallen in de omgeving van het plangebied de Kanaaldijk (deels N454) en Verlegde Dreef. De verkeersgeneratie neemt met circa 46 verkeersebewegingen per dag toe, uitgaande van een bezetting van 8 lokalen met daarmee de aanwezigheid van circa 12 docenten en ondersteunend personeel en een klein deel van de leerlingen (± 10) van het SPB die met de met de auto komen. Daarnaast zal een paar keer per week vrachtverkeer de locatie aandoen. De wegen en kruispunten in de omgeving hebben ruim voldoende capaciteit om deze toename van verkeersintensiteit van de school te kunnen verwerken.
De leerlingen kunnen gebruik maken van de aanwezige fietspaden langs de Kanaaldijk en de Verlegde Dreef. Via het Spoorpad, eveneens een fietspad, is het winkelcentrum van Waddinxveen bereikbaar. De planlocatie is ook goed bereikbaar met het openbaar vervoer. Op circa 750 meter afstand is er een halte van het HOV-net tussen Gouda en Alphen aan den Rijn. Voorts zijn hier bushaltes met rechtstreekse verbindingen naar Gouda en Leiden. Het plangebied wordt conform het Beeldkwaliteitsplan voor Coenecoop III ontsloten vanaf de weg die parallel ligt aan de grens met de tennisvelden van de "Gouwe Smash".
T-splitsing Kanaaldijk/ Dreef. Prinses Maximatunnel.
Kanaaldijk. Fietspad langs spoorlijn richting Centrum.
Parkeren
De basis voor het parkeren zijn de parkeernotitie van januari 2014 (vastgesteld door de raad in juli 2014) zoals opgenomen in het paraplubestemmingsplan voor parkeren en aanvullend de richtlijnen van CROW-publicatie 317, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (2012). Het CROW maakt onderscheid in de stedelijkheidsgraad en de locatie. Voor deze locatie kan worden uitgegaan van 'matig stedelijk' als stedelijkheidsgraad in de rest van de bebouwde kom. Parkeren wordt in eerste instantie op de te ontwikkelen locatie opgelost. Hiervan kan worden afgeweken, bijvoorbeeld als blijkt dat er in de directe omgeving (een over) capaciteit aan parkeerplaatsen in de openbare ruimte is. De parkeerkencijfers zijn opgenomen in tabel 3.1.
Tabel 3.1: Parkeerkencijfers middelbaar onderwijs CROW-publicatie 317.
Categorie rest bebouwde kom | Matig stedelijk (gemiddeld) | Aandeel bezoekers |
ROC | 5,8 per 100 leerlingen | 11% (bezoekers zijn leerlingen) |
Op basis van deze normering ontstaat de volgende parkeerbalans (tabel 3.2).
Tabel 3.2: Parkeerbalans nieuwe situatie.
Functie | Aantal leerlingen | Parkeernorm | Totaal | |
ROC | circa 250 | 5,8 per 100 leerlingen | 14,5 | |
Totaal | 14,5 pp |
De parkeerbehoefte van afgerond 15 parkeerplaatsen wordt gerealiseerd door aan de noordzijde van de school 30 parkeerplaatsen aan te leggen. Voorts wordt er voor leerlingen een fietsenstalling gerealiseerd voor 200 fietsen. Daarnaast is er voldoende ruimte voor stalling van bromfietsen. Zowel voor auto's als voor fietsen en bromfietsen biedt het terrein uitbreidingsmogelijkheden voor het aanleggen van extra parkeervoorzieningen wanneer het aantal leerlingen toeneemt. Bij uitwerking van bouwplannen (ook voor een toekomstige uitbreiding) dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de parkeernorm om het parkeren op eigen terrein op te lossen. In de Overige regels van het bestemmingsplan wordt dit geborgd.
Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de SVIR ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:
Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke druk af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Deze hebben betrekking op de volgende onderwerpen:
Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij om:
In de derde tranche, vastgesteld op 1 februari 2014 zijn de volgende twee nationale belangen toegevoegd:
Door de (14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van ruimtelijk plan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.
Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de nieuwe Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond. Bij het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking wordt het volgende geconstateerd:
Het bestemmingsplan Coenecoop maakt al bedrijfsbebouwing en kantoren op de planlocatie mogelijk als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid aanhef en onder h van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat de bebouwing waarin het vorige plan voorzag plaats maakt voor een op onderdelen aangepast plan maakt dat niet anders, nu volgens de nota van toelichting bij artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder b. van het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. De planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt kunnen worden aangemerkt als leegstaande verstedelijkingsruimte, zodat een nieuwe laddertoets achterwege kan worden gelaten (gemeente Lansingerland, ABRvS 24 december 2014, nr. 201303578/1/R4).
Ad bestaand stedelijk gebied
Bestaand stedelijk gebied wordt in de Bro gedefinieerd als 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Het plangebied ligt in de bebouwde kom (Bestaand Stads- en Dorpsgebied) van Waddinxveen. De invulling van het plangebied met nieuwe bebouwing is al planologisch mogelijk. Vanuit de verstedelijkingsladder levert dit geen belemmering op.
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Dit bestemmingsplan dat voorziet in het oprichten van een nieuw schoolgebouw is voorts in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.
Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 1 april 2019 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.
De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:
In het programma Ruimte zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden.
Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening.
Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming. Op de Kwaliteitskaart is het gebied aangeduid als “steden en dorpen” en "stads- en dorpsrand", terwijl het plangebied op kaart 1 'Beter benutten bebouwde ruimte' is aangeduid binnen de BSD. Op de kaart 'Laag van de stedelijke occupatie' (kaart 20) van de Omgevingsvisie is het plangebied eveneens aangeduid als "steden en dorpe" en "stads- en dorpsrand". In figuur 7 is een uitsnede van de Kwaliteitskaart en Kaart 20 opgenomen.
Figuur 7: uitsnede kaart Kwaliteitskaart (linker kaart) en 'Laag van de stedelijke occupatie' (rechter kaart). Het plangebied is zwart omlijnd.
Conclusie
Het oprichten van een school is in overeenstemming met thema 1 (beter benutten en opwaarderen), omdat de school wordt gebouwd binnen het bestaand stedelijk gebied. Voldaan wordt aan de provinciale belangen met betrekking tot functie en gebruik.
Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening. Op grond hiervan dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
In lid 2 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.
Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
Het bestemmingsplan Coenecoop maakt al bebouwing mogelijk als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid aanhef en onder h van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat de bebouwing waarin het vorige plan voorzag plaats maakt voor nieuwbouw met een geringe afwijking van het bouwvlak, bouwhoogte en functie (school in plaats van bedrijf of kantoor) maakt dat niet anders, nu volgens de nota van toelichting bij artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder b. van het Bro moet worden bekeken of door het benutten van (leegstaande) vervangende nieuwbouw in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte, omdat de huidige vestiging van SPB verouderd is en te krap behuisd om te kunnen inspelen op het groeiend aantal leerlingen die kiezen voor het Voortgezet Middelbaar Beroepsonderwijs. Op de bestaande locatie kan deze uitbreidingsbehoefte niet worden gerealiseerd. De bebouwing neemt ten opzichte van het geldende bestemmingsplan niet toe, omdat eenzelfde bebouwingspercentage van 60% wordt opgenomen binnen een nagenoeg gelijk blijvend bouwvlak, zodat het ruimtebeslag niet wijzigt.
Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van een school mogelijk in het bestaand stads- en dorpsgebied. Het te bebouwen oppervlak in het plangebied blijft gelijk ten opzichte van het geldende bestemmingsplan. Gesteld kan worden dat geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De invulling van het plangebied met een schoolgebouw speelt in op de behoefte naar voldoende schoolgebouwen voor voortgezet middelbaar beroepsonderwijs. Vanuit een goede ruimtelijke ordening is deze ontwikkeling goed inpasbaar, omdat het plangebied nabij een scholengemeenschap ligt voor middelbaar onderwijs (Coenecoop College).
Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 6.9 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Toelichting Verordening ruimte op kwaliteitsbeleid
Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheid maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen 1) moeten passen binnen de bestaande gebiedsidentiteit en 2) moet voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart. Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.
Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'steden en dorpen'. Als richtpunten wordt onder andere het volgende aangehouden:
Voor ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand geldt als richtlijn dat deze bijdragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap). De nieuwbouw van een schoolgebouw is ruimtelijk goed inpasbaar op deze kavel, omdat in het bestemmingsplan al bebouwing van een dergelijke omvang mogelijk is en de functie aansluit bij het noordelijk gelegen Coenecoop College. Deze planontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit en qua aard en schaal bij wat er al is in de directe omgeving met een cluster met voorzieningen. Gesteld kan worden dat hier sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor dit plan.
Conclusie
Het plangebied ligt binnen de BSD. Voldaan wordt aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Er is geen strijd met de provinciale belangen. Resumerend kan worden geconcludeerd dat:
Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 3 oktober 2012 de structuurvisie Waddinxveen 2030 "Positief en realistisch naar 2030" vastgesteld. De structuurvisie van 2006 is herzien, omdat in de periode tot 2006 en nu veel is veranderd. De huidige economische situatie en bijgestelde groeiprognoses hebben gevolgen voor bijvoorbeeld het beleid dat gericht is op de woningmarkt. Er is opnieuw gekeken naar de kansen en mogelijkheden die Waddinxveen heeft op het gebied van ruimtelijke ontwikkelingen. Het karakter van de structuurvisie is positief en realistisch. Concreet betekent dit dat de ambities haalbaar en uitvoerbaar zijn, maar dat de visie ook uitdaagt en perspectief biedt. De nieuwe structuurvisie moet zowel de gemeente als burgers, bedrijven en andere betrokken partijen inspireren om actief mee te werken en te bouwen aan de toekomst van Waddinxveen.
Wonen en voorzieningen
Wanneer het gaat om voorzieningen zijn drie gradaties van voorzieningen aan de orde. De gemeente zet in behoud en versterken van het algemeen voorzieningenniveau. Dit betekent dat de gemeente inzet op voldoende mogelijkheden voor ontmoeting, het behoud van de bibliotheekfunctie, faciliteren van sport en bewegen, een gunstig vestigingsklimaat voor horeca en detailhandel. In relatie tot het woningaanbod streeft de gemeente naar een gevarieerd woningaanbod in de wijken hetgeen met zich meebrengt dat er een gunstig vestigingsklimaat is voor scholen, kinderopvang, peuterspeelzalen e.d. Het oprichten van een school voor middelbaar beroepsonderwijs past binnen deze uitgangspunten. De gemeente wil aan deze marktontwikkeling een positieve bijdrage leveren.
Op de integrale kaart van de Structuurvisie ligt het plangebied in een overgangsgebied tussen '(concentratie) bedrijven nieuw' en 'Scholen, sport, begraafplaats' (zie figuur 8). Hoewel deze herontwikkeling niet concreet is benoemd kan worden gesteld dat deze planontwikkeling in overeenstemming is met de structuurvisie en de hierbij behorende uitvoeringsagenda, omdat de kavel ten opzichte van het aan de overzijde van de Verlegde Dreef gelegen bedrijventerrein vrij solitair ligt, terwijl het gebied meer aansluiting heeft met scholen (Coenecoop College) en sport (tennisvereniging Gouwe Smash). Voorts ligt het schoolgebouw tussen twee haltes van het HOV-net Gouda - Alphen aan den Rijn. De ontwikkeling is hier vanuit een goede ruimtelijke ordening inpasbaar.
Conclusie
De visie heeft een hoog abstractieniveau, waarin geen uitspraken worden gedaan op perceelsniveau. Vanuit planologisch oogpunt is het oprichten van een school op deze kavel goed inpasbaar nabij een scholencluster voor middelbaar onderwijs. Deze nieuwe onderwijsfunctie levert een positieve bijdrage aan het voorzieningenniveau. De nieuwbouw (gedeeltelijk buiten het bestaande bouwvlak) is niet strijd met de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid. Mitsdien kan worden gesteld dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met de uitgangspunten van de Structuurvisie.
Figuur 8: Integrale kaart Structuurvisie.
De gemeenteraad heeft op 26 juni 2013 het Mobiliteitsplan Waddinxveen 2013-2020 vastgesteld. Het mobiliteitsplan vervangt de verkeersvisie Waddinxveen uit 2006 en de second opinion uit 2007. In het mobiliteitsplan staan ambities: een optimaal bereikbaar Waddinxveen, verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers, stimuleren van het fietsgebruik en het optimaal benutten van het openbaar vervoer. Het doel van het mobiliteitsplan is om deze vier ambities te realiseren. Hiervoor is een routeboek opgesteld. Dit routeboek bestaat uit beleidskaders die gebruikt worden bij diverse (integrale) ontwikkelingen en maatregelen waarmee de grootste knelpunten aangepakt kunnen worden.
Het mobiliteitsplan is een sectorale uitwerking van de in oktober 2012 vastgestelde “Structuurvisie Waddinxveen 2030”. In het mobiliteitsplan staan geen detailuitwerkingen. Hiervoor worden, waar relevant, aparte plannen gemaakt.
Conclusie
De Verlegde Dreef en Kanaaldijk kunnen worden aangemerkt als gebiedsontsluitingswegen in de bebouwde kom. Met een ontwikkeling op deze uitgeefbare kavel is al rekening gehouden bij het opstellen van het bestemmingsplan Coenecoop III. De toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de bouw van de school is relatief gering. De wegcapaciteit is hierop berekend. Bovendien vinden de verkeersbewegingen nagenoeg alleen plaats met personenauto's.
In de door de gemeenteraad op 6 oktober 2015 vastgestelde Welstandsnota is onderscheid gemaakt tussen verschillende welstandsregimes. Ten behoeve hiervan is een welstandskaart opgesteld, waarin is aangegeven welk welstandsregime van toepassing is. De keuze voor een gebiedsindeling is gemaakt om vooral op welstand te toetsen in gebieden die beeldbepalend zijn, van groot openbaar belang zijn of cultuurhistorisch waardevol zijn voor Waddinxveen. Op de welstandskaart is het gebied aangeduid met een specifiek welstandsregime.
Nieuwbouwprojecten binnen een specifiek welstandsregime moeten plaatsvinden binnen het kader van een stedenbouwkundig plan, een planologische herziening en een beeldkwaliteitsplan. Wanneer door de gemeenteraad tot zulke ingrepen in stad of landschap wordt besloten, wordt voor een dergelijk gebied beeldregie gevoerd. Dit gebeurt op basis van een beeldkwaliteitsplan bij grotere plannen of kan met een minder uitgebreide vorm bij kleine plannen. Bij kleine plannen kan bijvoorbeeld ook worden volstaan met het opstellen van randvoorwaarden, het maken van een kavelpaspoort of het vaststellen van nieuw welstandsregime voor de betreffende locatie. Daarnaast kan in plaats van de welstandscommissie een supervisor of kwaliteitsteam worden ingesteld. Het doel is hiermee de kwaliteit van het te ontwikkelen gebied te borgen. Ook kan desgevraagd advies worden gegeven bij veranderingen of het vastlopen van een plan. Het enthousiasmeren van ontwikkelingen hoort daar ook bij. Een kwaliteitsteam bestaat uit diverse leden, deels werkzaam bij de gemeente, deels uit een aantal externen.
Beeldkwaliteitsplan Coenecoop III
In het Beeldkwaliteitsplan voor Coenecoop III is het plangebied aangeduid als de Campus (aan de noordzijde van de Verlegde Dreef). De gebouwen in dit deelgebied hebben zowel een representatieve zijde naar de entree van de kavel, als naar de Kanaaldijk en de Verlegde Dreef. De Campus wordt ontsloten vanaf een weg die parallel ligt aan de grens met de tennisvelden van de "Gouwe Smash". Per kavel is er 1 toegang.
Accent in het stedenbouwkundig plan is de Verlegde Dreefzijde van de Campus. Hier is een hoogte van minimaal 14 meter en maximaal 15 meter voorgeschreven. Buiten de Verlegde Dreefzijde heeft de Campus een bouwhoogte van 10-15 meter. De footprint van het accent is 15x15 meter. De overige bebouwing heeft een hoogte variërend van minimaal 7 meter en maximaal 15 meter. Gebouwen die geen gebouw zijn (bijvoorbeeld fietsenstalling) mogen maximaal 3 meter hoog worden. Voor de Campus is de representativiteit gegarandeerd door de voorgeschreven rooilijn die opgespannen is tussen 2 hoekpunten en voor minimaal 50% van haar lengte bebouwd moet zijn. Om het groene beeld van de Campus te kunnen realiseren mag hier in de eindsituatie maximaal 60% van de kavel worden bebouwd.
Conclusie
Het bouwplan voldoet niet volledig aan de in het Beeldkwaliteitsplan Coenecoop III opgenomen minimum bouwhoogte van 10 tot 14 m aan de zijde van de Verlegde Dreef. De planontwikkeling is evenwel zodanig ontworpen dat deze afwijking zowel op zichzelf als in de omgeving acceptabel is. De welstandscommissie heeft op 7 maart 2018 een positief advies gegeven op het beoogde bouwplan. De bouwregels van het bestemmingsplan zijn zodanig opgesteld dat deze planontwikkeling is toegestaan.
Gemeentelijk beleid inzake duurzaam bouwen
Het Regionaal Beleidskader Duurzaam Bouwen biedt uitgangspunten voor bestaande en nieuwe woningbouw, gemeentelijke gebouwen, utiliteitsbouw, bedrijventerreinen, stedenbouw en GWW. Aangesloten wordt bij de systematiek van GPR gebouw. Al in het voorlopig ontwerp kan snel met GPR gebouw een verkenning op verschillende milieuthema's worden uitgevoerd. Duurzaamheid wordt zo meegenomen als een van de aspecten van de totale kwaliteit. Binnen voornoemd beleidskader wordt projectmatig gewerkt aan het halen van de minimumdoelstellingen van 7,2 per thema (milieu, energie, toekomstwaarde, gebruikskwaliteit en gezondheid).
Energie
De prestatie op het gebied van energie wordt aangeduid met de Energie Prestatie op Locatie (EPL) en de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). De EPL is een maat voor de CO2-emissie ten gevolge van energiegebruik op wijkniveau. De EPC geeft de mate van energie-efficiëntie per gebouw aan. Hoe lager de EPC, des te zuiniger het gebouw. In het Klimaatbeleid van de gemeente Waddinxveen is een aanscherping van 10% van de EPC op nieuwbouw opgenomen ten opzichte van het Bouwbesluit.
Conclusie
Er wordt naar gestreefd het gebouw energieneutraal te bouwen. Daarnaast is de doelstelling een gasloos gebouw te realiseren. Om middels een warmtepomp een all-electric gebouw te realiseren zullen pv-panelen worden geplaats op het gebouw om zoveel mogelijk in de eigen energiebehoefte te voorzien. Voor een goede waterhuishouding in de omgeving worden deels groene daken gerealiseerd en is er het streven de toe te passen bestrating te realiseren in een open bestrating om zodoende het watervasthoudend vermogen van het gebouw en de omgeving te vergroten en in de toekomst wateroverlast te voorkomen. Het ambitieniveau is afhankelijk de hoogte van de bouwkosten en terugverdientijd.
Het planinitiatief voldoet aan het geschetste rijksbeleid. Het betreft immers een locatie binnen het stedelijke gebied. Dit sluit aan bij het principe bundeling van verstedelijking. Er is geen strijdigheid met de rijksbelangen.
In de Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Zuid-Holland is het gebied opgenomen binnen het Bestaand Stads- en Dorpsgebied. Hierbinnen is verstedelijking zoals maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Mitsdien is het bestemmingsplan in overeenstemming met de provinciale belangen.
De planontwikkeling op onderhavige locatie past eveneens binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid, zoals dat is vastgelegd in de hiervoor genoemde beleidsdocumenten. De afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan zijn ruimtelijk inpasbaar, terwijl het voorzieningenniveau hierdoor in stand kan worden gehouden.
Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het rijks-, provinciaal en gemeentelijke beleid.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting van een bestemmingsplan. Doel van de Watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP2 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP2 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP2 werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP2 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.
Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016-2021. Dit plan bepaalt het waterbeleid. Het gaat om waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en een robuust en veerkrachtig watersysteem. In de Omgevingsvisie is veel ruimtelijk waterbeleid geïntegreerd. De visie omvat onder andere het wettelijk verplichte regionale waterplan als genoemd in artikel 4.4 van de Waterwet. Voor de provincie zijn naast de Waterwet (Omgevingswet in 2021) en de Drinkwaterwet ook andere kaders en plannen bepalend en richtinggevend voor het beleid ten aanzien van de drinkwatervoorziening.
Provinciaal Waterplan 2010 - 2015
Een aantal onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 – 2015 blijft ongewijzigd van kracht. Dit heeft betrekking op een onderdeel van waterveiligheid, water en natuur en vismigratie. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.
Het gemeentelijke beleid is vastgelegd in het Waterplan Boskoop en Waddinxveen (februari 2010). Dit Waterplan is een gezamenlijk plan van de gemeenten Waddinxveen en Boskoop, het hoogheemraadschap van Rijnland en het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Deze partijen hebben het Waterplan opgesteld om knelpunten in het watersysteem aan te pakken en kansen op verbeteringen te benutten. Een opgave voor het Waterplan is te voorzien in de lokale implementatie van het nieuwe waterbeleid (Kaderrichtlijn Water, Nationaal Bestuursakkoord Water). Ook willen de gemeenten en de hoogheemraadschappen met het Waterplan zorgen voor een optimale, gezamenlijke aanpak van de wateropgaven. De verwachting is dat hierdoor kostenefficiënter kan worden gewerkt. Het waterplan focust op de maatregelen in het bebouwde gebied.
Het waterplan heeft tot doel een integrale visie op te stellen over alle aspecten van het water (met uitzondering van drinkwater en zwembaden) en het implementeren van duurzaam waterbeleid in het bebouwd gebied van beide gemeenten.
Het waterplan resulteert uiteindelijk in een maatregelenpakket om te komen tot:
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het Waterbeheerplan HHSK 2016-2021, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, algemene regels bij de Keur, peilbesluiten, leggers en andere documenten (zie www.hhsk.nl/diensten/publicaties). In deze documenten heeft HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard vastgelegd. HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen. De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:
In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur, tenzij voor de activiteit algemene regels van toepassing zijn.
Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012
De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.
Toetsingscriteria
Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe HHSK omgaat met de typen ruimtelijke ontwikkelingen:
1. Kleine plannen: Plannen met een verhardingstoename tot 500 m²
2. Middelgrote plannen: Plannen met een verhardingstoename groter dan 500 m² en kleiner dan 10 hectare bruto planoppervlak
3. Grote plannen: Een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak
Beleid peilverlaging
Het algemene beleid van het Hoogheemraadschap is dat in de hele Zuidplaspolder geen peilverlaging meer wordt toegestaan. Daarbij wordt gestreefd naar een zo hoog mogelijk peil om de kwel terug te dringen en de bodemstabiliteit te bevorderen. Voor het toekomstig watersysteem streeft het hoogheemraadschap twee belangrijke doelen na:
In het deelgebied Noord ligt een aantal kleinere peilgebieden met eenzelfde peilregime, die voor een groot deel in gebruik zijn als glastuinbouwgebied. De infrastructuur in dit gebied maakt het zonder meer samenvoegen van deze peilgebieden tot een kostbare aangelegenheid. Het Hoogheemraadschap zal peilgebieden daarom alleen samenvoegen wanneer zich kansen voordoen om dit met beperkte kosten te kunnen uitvoeren. Voor het deelgebied Noord stelt het Hoogheemraadschap een hoogste (bandbreedte)peil voor van NAP – 6,90 m, wat gelijk is aan het huidige zomerpeil. Om het waterbergend vermogen van het watersysteem op peil te houden is de eis gesteld dat bij nieuwe ontwikkelingen minimaal 5% van het gebied voor waterberging geschikt wordt gemaakt.
Beschrijving watersysteem
Het plangebied maakt waterstaatkundig onderdeel uit van de Zuidplaspolder. Het deel van de Zuidplaspolder waarin Waddinxveen ligt, watert in zuidoostelijke richting af en wordt bemalen door gemaal “De Zuidplas”, welke het water op de Ringvaart uitslaat. Er spelen geen grote knelpunten in de Zuidplaspolder. De wateropgave binnen de bestaande wijken is inzichtelijk gemaakt in het Waterplan (februari 2010), dat gezamenlijk met de voormalige gemeente Boskoop is opgesteld.
Veiligheid en waterkeringen
Planologisch moeten de waterkeringen worden beschermd tegen ongewenste ontwikkelingen door de waterkeringen met een aparte dubbelbestemming te borgen. Concreet betekent dit dat op de verbeelding de beschermingszone wordt bestemd als 'Waterstaat - Waterkering'. In de voorwaarden behorende bij deze dubbelbestemming geldt de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' als primaire bestemming. Daarnaast moet bij bouwplannen binnen deze (dubbel)bestemming de waterkeringbeheerder worden geraadpleegd. Het verplicht opnemen van de waterkering in een bestemmingsplan is juridisch geregeld in de Provinciale Verordening ruimte.
Ten oosten van het plangebied (aan de overzijde van de Kanaaldijk) ligt de Ringvaart. Deze waterkering heeft een kernzone en een beschermingszone. Het is in beginsel niet toegestaan bebouwing te realiseren binnen de beschermingszone van de hoofdwatergang. Het plangebied ligt ruim buiten deze deze oostelijk gelegen waterkering. In figuur 9 is een uitsnede van de Legger Primaire waterkeringen opgenomen (vastgesteld op 30 maart 2016). Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.
Figuur 9: Uitsnede legger Waterkeringen.
Beschrijving waterkwantiteit
Dempen is graven
Ten eerste geldt dat als er bestaand oppervlaktewater wordt gedempt, dezelfde hoeveelheid m³ die zich bevinden in het afvoerend nat profiel en de daarbovenop aanwezige vrije ruimte voor het bergen van water (de drooglegging, ofwel het verschil tussen het waterpeil en het maaiveld) binnen hetzelfde peilgebied terug moet worden aangelegd. Dit principe staat bekend als 'dempen is graven'.
Compenserende waterberging vanwege versnelde afvoer
Daarbovenop komt de benodigde aanvullende hoeveelheid waterberging ter compensatie van de toename van verharding en/of een versnelde afvoersituatie. De minimale eis dat 5% van het nieuwe verharde oppervlak als retentiegebied moet worden gerealiseerd.
Toetsing planinitiatief
De planlocatie maakt onderdeel uit van het bedrijvenpark Coenecoop III. Bij de totstandkoming hiervan is vervangend water in het plangebied van dit bestemmingsplan gegraven overeenkomstig de eisen van het Hoogheemraadschap. Voor de ontwikkeling van deze locatie is dan ook geen extra watercompensatie vereist.
Waterafvoer
Het hemelwater van de daken van de school zal worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Het afvalwater van de nieuwbouw zal op het riool worden aangesloten op de bestaande riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Geen gebruik wordt gemaakt van uitloogbare bouwmetalen. Voor vergunningplichtige activiteiten zal tijdig een Watervergunning worden aangevraagd bij het hoogheemraadschap.
Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen planontwikkeling.
De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.
De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.
Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 200.000 m² ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van deze ruimtelijke onderbouwing.
Onderzoek/ beoordeling
Algemeen
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.
Plan/besluit
Dit bestemmingsplan voorziet in de nieuwbouw van een school. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.
Sprake is van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. Evenmin is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de orde. Voorts is er geen sprake van productie van afvalstoffen en verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van verderop gelegen milieubelastende activiteiten (in paragraaf 6.1.2 wordt hierop nader ingegaan). Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgestelde nieuwbouw van een school.
Het plangebied is weliswaar van cultureel of archeologisch belang, maar deze waarden worden niet geschaad. Dit aspect is beschreven in paragraaf 6.2. Het plangebied ligt voorts buiten de invloedssfeer van de verderop gelegen Natura 2000-gebieden Broekvelden/ Vettenbroek en Nieuwkoopse Plassen en de Haeck. In de directe nabijheid van het plangebied zijn voorts geen speciale beschermingszones aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn, zodat uit dien hoofde geen beperkingen zijn. In paragraaf 6.3 wordt hierop ingegaan.
Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. Bovendien is er geen sprake van een onomkeerbaarheid van het effect. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.
Conclusie
Op basis van bovenstaande korte toelichting in relatie tot vormvrije M.e.r.-beoordeling kan worden geconcludeerd dat de beoogde planontwikkeling geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu tot gevolg zal hebben.
Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 6.1 vermeld.
Tabel 6.1: Richtafstanden en omgevingstype.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied ligt in een overgangsgebied tussen wonen, werken en voorzieningen nabij doorgaande wegen (Kanaaldijk en Verlegde Dreef) en een spoorlijn, zodat sprake is van een 'gemengd gebied'. Uit inventarisatie is gebleken dat ten noorden van het plangebied tennisbanen liggen met verlichting van tennisvereniging De Gouwesmash. Deze inrichting valt onder milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 30 m in gemengd gebied. Het Coenecoop College ligt ten noorden van de tennisbanen direct tegen het kavel van de tennisbanen met bebouwing op een afstand van minder dan 2 m van de kavelgrens. Ondanks deze korte afstand is er over en weer geen geluid- en/of lichtoverlast ontstaan van enerzijds het Coenecoop College en anderzijds tennisvereniging Gouwe Smash.
De afstand tussen de bouwgrens van de nieuw op te richten Bouwacademie tot aan de kavelgrens van de tennisvereniging is overigens groter. De kortste afstand is circa 18 meter. De afstand tot het dichtstbijzijnde tenniscourt bedraagt zelfs circa 21 meter. Tot de overige tenniscourts bedraagt de afstand meer dan 35 meter.
De nieuw te bouwen Bouwacademie ten zuiden van de tennisvereniging zal dan ook naar verwachting evenmin overlast veroorzaken, temeer daar de gebruiksintensiteit van het onderwijs en de tennisvereniging van elkaar verschillen. De tennisbanen zijn weliswaar op werkdagen geopend, maar worden dan maar mondjesmaat gebruikt. Dat is wel het moment dat de onderwijsgebouwen intensief worden gebruikt. In de avonduren vindt het omgekeerde plaats. De tennisbanen worden dan intensief gebruikt, terwijl de gebruiksintensiteit van de onderwijsgebouwen in de avonduren laag is. Daarnaast worden de tennisbanen in de weekenden en vakantieperioden het meest intensief gebruikt. Op die momenten zijn de onderwijsgebouwen gesloten en vinden er geen lessen plaats. Gezien het feit dat de tennisbanen niet over 'all weather'-banen beschikken worden de banen in de winterperiode (van november tot en met maart) sporadisch gebruikt. Daarnaast beschikt de tennisbaan over een flinke groene omheining die wederzijds direct zicht wegneemt.
Gezien de asynchrone intensiteit gedurende vele gebruikstijden en de ligging ten opzichte van elkaar wordt de afstand van minimaal 18 meter tussen de bebouwingsgrens van de Bouwacademie tot aan de kavelgrens van de tennisbaan vanuit milieuzonering acceptabel bevonden. De tennisbanen vormen geen belemmering voor de school. Andersom geredeneerd worden er aan de tennisvereniging ook geen beperkingen opgelegd.
Op het aan de overzijde van de Verlegde Dreef gelegen bedrijventerrein Coenecoop III zijn nog geen bedrijven gevestigd. Hier mogen zich bedrijven vestigen tot maximaal milieucategorie 3.2 met een richtafstand van 50 meter. De afstand tussen het schoolgebouw en de mogelijk te vestigen bedrijven heeft eenzelfde afstand, zodat er geen belemmeringen zijn voor de school.
In het kader van de Wet milieubeheer (en het Activiteitenbesluit) geldt voor het oprichten en in werking hebben van een school een meldingsplicht. Een belangrijke bron van hinder door een school is het stemgeluid op het schoolplein. Dat geluid is echter in het Activiteitenbesluit uitgezonderd van toetsing. De geluidbron 'spelende kinderen' zal echter niet in de nabijheid van woningen komen. Er is geen reden om aan te nemen dat de activiteiten van de te ontwikkelen school milieuhygiënische knelpunten zullen opleveren. Andersom geredeneerd zijn er voor bestaande milieubelastende activiteiten (tennisbanen en bedrijven) geen beperkingen voor hun activiteiten. Voor de school en verderop gelegen woningen kan een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.
Conclusie
Uit de inventarisatie is gebleken dat er geen relevante milieubelastende activiteiten in de nabijheid van het plangebied zijn gevestigd. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de beoogde activiteiten binnen het plangebied milieuhygiënische knelpunten naar de omgeving zullen opleveren. Ter plaatse van de school is er sprake van een goed verblijfsklimaat. Vanuit milieuzonering bestaan er geen bezwaren tegen dit bestemmingsplan.
Wettelijk wegverkeerslawaai
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen. Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen. Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Deze voorkeursgrenswaarden worden mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen.
Wettelijk kader railverkeerslawaai
Op 1 juli 2012 zijn de “spelregels” voor hoofdspoorwegen gewijzigd. Middels de vaststelling van geluidproductieplafonds (gpp’s) is een grens voor de maximale optredende geluidniveaus voor langs Rijksinfrastructuur vastgelegd. De bij vaststelling gehanteerde gegevens zijn vastgelegd in het bronregister. Voor de beoordeling van een plan blijft de Wgh van toepassing maar dient gebruik te worden gemaakt van de brongegevens uit het register. Voor het spoortraject tracé Gouda - Alphen aan den Rijn (traject 521) geldt een geluidszone van 300 m.
Wettelijk kader industrielawaai
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan.
Onderzoek/ beoordeling
Verkeerslawaai
In deze situatie is sprake van bestaande wegen en een nieuwe school. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe gevoelige functies binnen gezoneerde wegen (wegen met een maximum snelheid van 50 km/ uur binnen een zone van 200 m) bedraagt (inclusief aftrek) 48 (dB) Lden met een maximale ontheffingswaarde van 63 (dB) Lden. Indien de gemeten belasting genoemde waarde overschrijdt, dient in eerste instantie onderzocht te worden of maatregelen mogelijk zijn die de geluidsbelasting verlagen tot de voorkeursgrenswaarde of minder. In verband met het vorenstaande is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door S&W Consultancy B.V. te Vlissingen (rapport van 2 mei 2018, projectnummer 2180475, Bijlage 1). Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat ten gevolge van wegverkeerslawaai de voorkeursgrenswaarde van 48 (dB) Lden ten gevolge van de Dreef en Kanaaldijk wordt overschreden voor de nieuwe school. De maximale waarde bedraagt voor de school 57 dB van de Dreef en 54 dB van de Kanaaldijk na 5 dB aftrek volgens artikel 110g van de Wet geluidhinder. Er wordt wel voldaan aan de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB voor wegverkeerslawaai. Er dient een verzoek om hogere waarde te worden ingediend. Deze procedure is gelijktijdig worden gestart met terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
In het kader van het Bouwbesluit zal voor de school nog een onderzoek uitgevoerd worden naar de geluidwering van de gevels hiervan. Bij dit onderzoek wordt uitgegaan van de cumulatieve geluidsbelasting van alle wegen zonder aftrek op grond van artikel 110 Wet geluidhinder. Dit rapport zal ter goedkeuring worden voorgelegd aan het bevoegd gezag. Bij realisatie van het bouwplan wordt hiermee rekening gehouden.
Spoorweglawaai
De nieuwbouwlocatie is gelegen binnen de zone van het spoorwegtraject Gouda - Alphen aan den Rijn. Het spoor met dit traject heeft op basis van het geluidproductieplafond een geluidzone van 300 meter. Daarom is de geluidsbelasting als gevolg van het spoorwegverkeerslawaai op het plangebied berekend door S&W Consultancy B.V. te Vlissingen (rapport van 2 mei 2018, projectnummer 2180475, Bijlage 1). De geluidbelasting op de gevels van de school vanwege het railverkeer bedraagt 58 dB. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 55 dB met 3 dB overschreden. Er dient een verzoek om hogere waarde te worden ingediend. Deze procedure zal gelijktijdig worden gestart met terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
Industrielawaai
Bedrijven(terreinen) kunnen beperkingen opleggen aan (nieuwe) gevoelige functies, waaronder schoolgebouwen, in verband met een geluidzone. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de richtafstanden uit de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (zie hiervoor paragraaf 6.1.2). In de nabijheid van het plangebied ligt geen gezoneerd bedrijventerrein.
Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling, die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, nadat een procedure hogere grenswaarde ten gevolge van het wegverkeerslawaai en spoorweglawaai is doorlopen. Het besluit hogere waarden Wet geluidhinder is opgenomen in Bijlage 2.
Bij de omgevingsvergunning zal op basis van de berekende gecumuleerde geluidbelasting, de geluidwering van de gevels worden bepaald en getoetst aan de gestelde geluidwering eisen van het Bouwbesluit 2012. Dit rapport zal ter goedkeuring worden voorgelegd aan het bevoegd gezag.
Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in oktober 2013 het beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het nieuwe beleid is vastgelegd in de Nota 'Bodemkwaliteit bij bouwen' van oktober 2013. Dankzij het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart Midden-Holland is als veel bekend van de bodemkwaliteit. Door gebruik te maken van deze kennis kan in veel gevallen worden volstaan met een verminderde onderzoeksinspanning, wat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven oplevert. In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken voor omgevingsvergunningen. De beleidsregels hebben burgemeester en wethouders van Waddinxveen op 4 maart 2014 vastgesteld.
Onderzoek/ beoordeling
Bij een nieuwbouwontwikkeling dien in beginsel een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. In verband hiermede is mede ten behoeve van verkoop van het perceel een Historisch vooronderzoek overeenkomstig NEN 5725 uitgevoerd door Anteagroup (projectnr. 0420666.00 van 21 maart 2018, Bijlage 3). Op basis hiervan kan het volgende worden geconcludeerd (overgenomen uit rapport).
Over het algemeen bevat de bovengrond ten hoogste licht verhoogde gehalten. De ondergrond bevat ten hoogste licht verhoogde gehalten. Het grondwater bevat ten hoogste licht verhoogde gehalten. De locatie is niet verhard. De locatie is niet asbestverdacht.
Als aandachtspunt geldt er er slootdempingen aanwezig kunnen zijn. De slootdempingen zijn gedempt rond 2000. Uitgaande dat er volgens de norm gedempt is, zijn deze locaties niet verdacht op het voorkomen van verontreinigingen.
Gelet op het voenstaande kan worden geconcludeerd dat er zich geen bodembedreigende activiteiten hebben voorgedaan op de onderzoekslocatie. Het wordt niet noodzakelijk geacht aanvullend onderzoek te doen.
Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.
Conclusie
Er zullen geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de voorgenomen activiteiten op het onderhavige plangebied.
Wettelijk kader
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 6.2 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.
Tabel 6.2: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.
stof | jaargemiddelde | uurgemiddelde | 24-uursgemiddelde | Opmerkingen |
NO2 | 40 µg/m3 | 200 µg/m3 | n.v.t. | Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden |
PM2,5 | 25 µg/m3 | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. |
PM10 | 40 µg/m3 | n.v.t. | 50 µg/m3 | 24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden |
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.
AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en /of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 µg/m³ NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.
De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:
Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
Onderzoek/ beoordeling
Voor de toetsing of het plan in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit is van belang met welke functies het plangebied wordt uitgebreid. In het gebied al aanwezige functies worden niet meegerekend bij het bepalen van de verkeersaantrekkende werking van het plan. Ten opzichte van de bestaande situatie is alleen sprake van nieuwbouw van een school. Een school is echter een gevoelige bestemming in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Op grond van dit besluit geldt rondom rijkswegen een onderzoekszone van 300 meter breed, rondom provinciale wegen van 50 meter. Het plangebied ligt buiten deze zones.
Om een beeld te krijgen van de luchtkwaliteit in het plangebied is nog met behulp van de NIBM-tool berekend of het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. Hierbij is het extra aantal vervoerbewegingen ingevoerd en het aandeel vrachtverkeer, zijnde 240 verkeersbewegingen (weekdaggemiddelde), waarvan 5% aandeel vrachtverkeer. Hierbij is uitgegaan van een bezetting van 8 lokalen met daarmee de aanwezigheid van circa 12 docenten en ondersteunend personeel die allen met de auto komen. Daarnaast zal een klein deel van de leerlingen (circa 10) van het SPB met de auto komen, totaal afgerond ongeveer 46 verkeersbewegingen per dag (5 dagen per week). Daarnaast zal een paar keer per week vrachtverkeer de locatie aandoen (circa 10 bewegingen per week). Op basis hiervan is gebleken dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate is, zodat geen nader onderzoek nodig is.
Tabel 6.3 Worst-case berekening
Daarnaast is de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor 2016 en de diverse prognosejaren (2020 en 2030) in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie langs de Kanaaldijk en Verlegde Dreef. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat.
Conclusie
In het algemeen kan worden gesteld dat als in de huidige situatie aan de grenswaarden wordt voldaan, ook in toekomstige jaren wordt voldaan. Deze ontwikkeling maakt het oprichten van een schoolgebouw mogelijk. Met behulp van de NIBM-tool is berekend dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. Voor de nieuwbouw van de school is voorts de NSL monitoringtool geraadpleegd. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2 en PM10 op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden, zodat er geen gevolgen zijn voor deze gevoelige bestemming. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.
Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:
Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.
Onderzoek/ beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van het Basisnet beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.
Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Transport over spoor
Over de naastgelegen spoorbaan Gouda-Alphen aan den Rijn vindt geen transport van gevaarlijke stoffen plaats. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Wegtransport
Binnen 200 meter van de planontwikkeling zijn geen rijks- of provinciale wegen aangeduid als route gevaarlijke stoffen. De transportroute vormt dan ook geen belemmering voor het plangebied.
Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de AMvB Buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in de AMvB. Er ligt in de nabijheid van het plangebied (parallel langs zuidwest zijde van de spoorbaan) op circa 50 meter afstand een 12 inch (309 mm) 40 bar regionale aardgastransportleiding. Voor deze hogedruk gasleiding dient voor kwetsbare objecten een belemmeringenstrook te worden aangehouden van 4 meter vanaf het hart met een invloedsgebied van 140 m. Voor het overige liggen er in de directe nabijheid geen leidingen, die voor externe veiligheid relevant zijn. In figuur 10 is de buisleiding aangeduid. De gasleiding is in verband met de aanleg van de tunnel verlegd.
Figuur 10: Aardgasleiding W-517-01 en invloedsgebied.
De omvang van het risico in relatie tot de oriëntatiewaarde bepaalt of en onder welke voorwaarden de bestemming op die locatie kan worden gerealiseerd. In verband hiermede is een risicoberekening uitgevoerd en een verantwoording van het groepsrisico in het invloedsgebied opgesteld. In paragraaf 6.1.7 zal hierop worden ingegaan.
Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.
Risicokaart Zuid-Holland
De risicokaart Zuid-Holland geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de risicokaart (figuur 11) zijn in de nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze planontwikkeling.
Figuur 11: Uitsnede risicokaart Zuid-Holland (plangebied zwart omlijnd).
Aardgastransportleiding
Ten behoeve van de planontwikkeling aan de Kanaaldijk 11 is een risicoberekening voor plaatsgebonden risico opgesteld in verband met het invloedsgebied van de nabijgelegen hogedruk gasleiding aan de westzijde van het plangebied. Dit onderzoek externe veiligheid is uitgevoerd door adviesgroep AVIV B.V. te Enschede (rapport van 17 april 2018, project 183602, Bijlage 4).
Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de relevante aardgasleiding is berekend voor de huidige situatie en toekomstige situatie.
Plaatsgebonden risico
De berekeningen hebben op de locatie van het plangebied niet geleid tot een plaatsgebonden risicocontour 10-6. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor het oprichten van de school.
Groepsrisico
Het groepsrisico is bijna dertien keer kleiner dan de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico verandert niet door het planvoornemen. Er kan worden volstaan met een zogeheten beperkte verantwoording. Het bevoegd gezag dient de Veiligheidsregio Hollands Midden in de gelegenheid te stellen advies uit te brengen.
Er dient een verantwoording te worden opgesteld, omdat het plangebied binnen het invloedsgebied ligt van een hogedruk gasleiding van de Gasunie. Een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico is niet aan de orde gezien het groepsrisico ten gevolge van de nieuwbouw niet wijzigt.
De hoogte van het groepsrisico moet worden onderzocht en bestuurlijk worden verantwoord. Door deze verantwoordingsplicht zijn betrokken partijen gedwongen om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid in het plangebied en de omgeving voldoende is gewaarborgd. Door deze verantwoordingsplicht zijn betrokken partijen gedwongen om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid in het plangebied en de omgeving voldoende is gewaarborgd. In het kader van het wettelijk vooroverleg is voor de verantwoording aanvullend advies gevraagd aan de Veiligheidsregio.
Situatie groepsrisico
In een beperkte verantwoording van het groepsrisico hoeven slechts vier zaken aan de orde te komen, namelijk:
In onderstaande tabel worden het verondersteld aantal personen in het gehele invloedsgebied gegeven. Dit betekent dat bijvoorbeeld ook de woningen zijn meegeteld waar personen de hele nacht aanwezig zijn.
De personendichtheid in het invloedsgebied van de buisleidingen
Situatie | Aantal personen overdag | Aantal personen 'avonds en 's nachts |
Huidig | 4229 | 2456 |
Toekomstig (na realisatie school) | 4504 | 2511 |
De hoogte van het groepsrisico
De hoogte van het groepsrisico is zowel in huidige als de toekomstige situatie 0,077 keer oriëntatiewaarde.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. Het plangebied is goed bereikbaar voor hulpdiensten vanaf verschillende windrichtingen. Via het bestaande wegennetwerk kan ook van de bron af gevlucht worden. Specifiek:
Zelfredzaamheid
De personen binnen het plangebied zijn hoofdzakelijk zelfredzaam. Zeer kwetsbare groepen dienen te worden uitgesloten. De vluchtroutes zullen zodanig worden ingericht dat personen van de gasleiding af vluchten.
Advies Veiligheidsregio Hollands Midden
Bij brief van 17 juli 2018 heeft de Veiligheidsregio een advies uitgebracht. De Veiligheidsregio stelt vast dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico van de hogedruk aardgasleiding niet reikt tot het plangebied en derhalve geen belemmering vormt voor het plangebied. De hoogte van het groepsrisico is zowel in de huidige als in de toekomstige situatie 0,077 x de oriëntatiewaarde. Wel dient voor een goede verantwoording het aantal letale slachtoffers vermeld te worden, zodat het bevoegd gezag een goede afweging kan maken over het restrisico. Geadviseerd wordt:
Verantwoording
Het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van Waddinxveen hebben kennis genomen van de inhoud van de rapportage en de gegeven adviezen. Naar aanleiding hiervan worden de volgende maatregelen uitgewerkt c.q. getroffen:
Na het nemen van de voorgestelde maatregelen achten het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad het groepsrisico aanvaardbaar.
Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
Het verdrag is geïmplementeerd in thans de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden. Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.
In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. De plankaart laat zien dat er in dit deelgebied een lage trefkans op archeologische sporen is.
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op grond van de Monumentenwet op 14 november 2012 de 'Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen' vastgesteld. Op de waarden- en verwachtingenkaart is voor het plangebied af te lezen waar welke verwachtingswaarden voorkomen.
Deze beleidskaart is aan veranderingen onderhevig: door voortschrijdend inzicht en nieuwe onderzoeken kunnen nu betere keuzes gemaakt worden. In verband hiermee is in het document 'Actualisatie archeologische beleidskaart gemeente van Waddinxveen' van 11 januari 2018 de archeologische beleidskaart aangepast. Deze dient als aanvulling op de toelichting van het gemeentelijke archeologiebeleid uit 2012. De vastgestelde Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen uit 2012 blijft ongewijzigd. Op de geactualiseerde archeologische beleidskaart (figuur 12) heeft het westelijk deel van het plangebied een lage verwachtingswaarde. Het oostelijk deel ligt in een gebied met hoge verwachtingswaarden. De verwachtingswaarden zijn voorzien van een beleidsadvies. Overeenkomstig de archeologische beleidskaart heeft het oostelijke gedeelte van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij geplande bodemverstoringen met oppervlakten, gelijk aan of groter dan 100 m² in het gedeelte met hoge verwachtingswaarde en dieper dan 30 cm beneden het maaiveld.
Figuur 12: Uitsnede archeologische beleidskaart (plangebied zwart omlijnd).
Onderzoek/ beoordeling
Rond 1800 was het plangebied onderdeel van een grote veenwinningsput (figuur 13a). Archeologische waarden van voor 1800 worden niet meer verwacht. Rond 1880 lijkt door het plangebied een vaart te lopen (figuur 13b). Daarna is het plangebied uitsluitend in gebruik geweest als grasland. Er zijn geen aanwijzingen voor historische bebouwing binnen het plangebied.
Gelet hierop is een Bureauonderzoek naar archeologie achterwege gelaten. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij het bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet. Deze aanbeveling zal worden overgenomen. Wanneer onverhoopt tijdens het bouwrijp maken toch archeologische sporen worden gevonden, dan zullen verdere bodemingrepen onder archeologische begeleiding plaatsvinden.
Conclusie
Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.
Figuur 13a: plangebied rond 1800. Figuur 13b: Plangebied rondom 1880.
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij nieuwe ontwikkelingen.
Conclusie
In het plangebied staat geen bebouwing. Evenmin worden de cultuurhistorische waarden in en rondom het gebied aangetast, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuur Netwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische hoofdstructuur (EHS) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.
Onderzoek/ beoordeling
Gebiedsbescherming
Het gebied Broekvelden/ Vettenbroek, bestaande uit plassen en graslandpolders, is aangewezen als Speciale BeschermingsZone (SBZ) in het kader van deNbw1998. Dit aangewezen Natura 2000-gebied ligt op circa 6,5 kilometer ten oosten van het plangebied. Sprake is alleen van een ontwikkeling van een schoolgebouw op een perceel dat al bebouwd kan worden voor bedrijfsdoeleinden, zodat dit Natura2000-gebied niet wordt beïnvloed. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht. Ten westen van het plangebied ligt de ecologische verbindingszone tussen het Bentwoud en de Krimpenerwaard op circa 1,6 km. Verder liggen er in de directe omgeving van het plangebied geen bestaande en nieuwe natuur van Natuurnetwerk Nederland van de provincie Zuid-Holland (figuur 14). Ook hier heeft de functiewijziging geen nadelige gevolgen voor de ecologische hoofdstructuur.
Figuur 14: Ecologische hoofdstructuur in de omgeving van het plangebied (plangebied met een rode stip aangeduid).
Bij nieuwe planontwikkelingen moet bekeken worden wat het effect is op de aangrenzende natuurbeschermingsgebieden en de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede is een Natuurtoets uitgevoerd door Ecoresult te Dordrecht (rapport van 17 oktober 2018, rapportkenmerk ER20180517v02, Bijlage 5). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport).
Conclusies
Beschermde gebieden
Beschermde soorten
Algemene Zorgplicht
De Wet natuurbescherming erkent de intrinsieke waarde van het in het wild levende dier. Dat betekent dat voor de wet alle dieren van onvervangbare waarde zijn en dat mensen daar niet onzorgvuldig mee mogen omspringen. Vanuit deze gedachte is de zorgplicht in de wet opgenomen. De zorgplicht houdt in dat iedereen ‘voldoende zorg’ in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten (en dus niet alleen de beschermde) en hun leefomgeving. Dit is een algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt. Concreet betekent dit dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd er vanuit de Wet natuurbescherming geen beperkingen worden opgelegd aan deze planontwikkeling. Bij uitwerking van de planontwikkeling zullen de in het rapport genoemde aanbevelingen worden overgenomen.
In het plangebied liggen naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen ruimtelijk relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.
Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.
Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.
Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.
Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Artikel 3 Maatschappelijk
Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' zijn schoolgebouwen toegestaan. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. In de regels en op de verbeelding is de toegestane bouwhoogte van hoofdgebouwen vastgelegd en een maximum bebouwingspercentage.
Artikel 4 Waarde - archeologie 2
In het plangebied komen gebieden met hoge archeologische verwachtingswaarden voor. Voor dit gebied is overeenkomstig het gemeentelijke archeologiebeleid de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen met daaraan gekoppeld een omgevingsvergunningenstelsel.
Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.
Artikel 5 Antidubbeltelregel
Het artikel 'Antidubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.
Artikel 6 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, kelders en ondergronds bouwen.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. Voorts zijn hier bepalingen opgenomen over de aan te houden parkeernormen.
Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
In het artikel 'Algemene aanduidingsregels' is de aanduiding 'veiligheidszone – gasleiding' opgenomen teneinde te voorkomen dat zeer kwetsbare groepen zich vestigen binnen deze zone. Hier kan worden afgeweken doormiddel van een afwijking bij een omgevingsvergunning.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd. Het is mogelijk om af te wijken van de maximale bouwhoogte met 10% als aan de parkeernormen wordt voldaan en het parkeren op eigen terrein wordt opgelost en de verhoging stedenbouwkundig aanvaardbaar is.
Aan toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een belangenafweging ten grondslag te liggen. Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
In het artikel 'Algemene wijzigingsregels' is de mogelijkheid opgenomen om een aantal standaard wijzigingen in het plan aan te brengen, indien blijkt dat daaraan in de toekomst behoefte bestaat. De bevoegdheid is gebaseerd op het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wro. De wijzigingsregels bieden in aanvulling op de afwijkingsregels mogelijkheden voor bestemmingswijzigingen, verschuivingen van bestemmingsgrenzen en bebouwingsmogelijkheden voor nutsvoorzieningen. Ook is er een regel opgenomen die voorziet in een bijstelling van de opgenomen bouwregels indien daaraan bij de uitvoering van het plan behoefte zou bestaan.
Aan toepassing van de wijzigingsbevoegdheid dient, evenals bij de toepassing van een afwijkingsbevoegdheid, een belangenafweging ten grondslag te liggen. Overeenkomstig de jurisprudentie is deze bevoegdheid van burgemeester en wethouders of van de gemeenteraad aan (objectieve) grenzen gebonden.
Artikel 11 Overige regels
In dit artikel zijn de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen en functiewijzigingen.
Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.
Artikel 12 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.
Artikel 13 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.
Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.
Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
De gemeente Waddinxveen heeft het perceel verkocht aan het Samenwerkingsverband Praktijkopleiding Bouw. De afspraken om medewerking te verlenen aan het oprichten van een schoolgebouw zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/ exploitant gesloten exploitatieovereenkomst, waarin tevens planschade is geregeld en een bijdrage in de ambtelijke kosten is opgenomen. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen.
In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan een aantal personen en/of instanties. Er zijn reacties ingediend door:
Het hoogheemraadschap heeft aangegeven in te stemmen met het voorontwerp en heeft geen inhoudelijke opmerkingen.
Reactie 2 - Veiligheidsregio Hollands Midden
Beantwoording
De aangedragen twee aspecten hebben vooral betrekking op de uitvoeringsfase van het project en niet op de reikwijdte van een bestemmingsplan. Op 31 januari 2019 is over beide punten nader overleg geweest tussen de gemeente, de initiatiefnemer SPB, de architect, de ruimtelijk adviseur en de brandweer/veiligheidsregio. Dit heeft een aantal wijzigingen in de toelichting tot gevolg gehad en er zijn nadere afspraken gemaakt voor de uitvoering.
De wijzigingen die relevant zijn voor het bestemmingsplan zijn doorgevoerd in paragraaf 6.1.8 'Externe veiligheid' van de toelichting. De tekst over bereikbaarheid van nooddiensten is aangevuld met een passage dat de toegangsroute naar het perceel minimaal 5,5 meter breed moet zijn en dat de bocht waarmee toegang tot het perceel verkregen wordt een minimale binnenbochtstraal van 5,5 meter moet hebben. In de tekst over de bluswatervoorzieningen is de passage, waarin staat dat gebruik zal worden gemaakt van de bestaande leiding van Oase, verwijderd. Deze ligt namelijk aan de andere zijde van het nieuwe schoolgebouw (nabij Maximatunnel). Hiervoor in de plaats is een passage opgenomen waarin staat dat er een brandkraan in de openbare toegangsweg naar het perceel kan worden gemaakt of dat er een put op eigen terrein geboord kan worden. Tot slot is toegevoegd dat door de aanwezigheid van de gasleiding een blusvoorziening van 60 m3/h noodzakelijk is.
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 29 november tot en met 27 december 2018 ter inzage gelegen. Het voorontwerp was raadpleegbaar in het gemeentehuis en via de gemeentelijke website. Op 4 december 2018 is een inloopavond georganiseerd voor geïnteresseerden. Er zijn binnen de genoemde termijn geen mondelinge en/of schriftelijke reacties ontvangen.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan vanaf 28 februari 2019 tot en met 10 april 2019 zes weken ter inzage gelegen. In deze periode is 1 schriftelijke zienswijze ontvangen van ProRail B.V. De ingekomen zienswijze is hieronder samengevat en daaronder beantwoord. Aangegeven is of deze zienswijze al dan niet gegrond is en of het bestemmingsplan hierop is aangepast.
Samenvatting zienswijze
Aspect Trillingen door treinverkeer: ProRail beoogt niet alleen voor huidige bewoners, maar ook voor toekomstige bewoners rond het spoor een “goede buur” te zijn. Omdat het in het ontwerpbestemmingsplan “Kanaaldijk 11” beoogde schoolgebouw nabij het spoor is gepland kan trillinghinder voor de toekomstige gebruikers ontstaan als gevolg van treinverkeer. Hoewel er geen wettelijke normen bestaan voor trillinghinder dient het aspect trillingen in het kader van de goede ruimtelijke ordening en de zorgvuldige voorbereiding van besluiten wel te worden afgewogen indien een trillingsbron aanwezig is. ProRail adviseert indicatief onderzoek te doen naar de te verwachten trillingsniveaus, waarbij specifiek wordt gekeken naar de locatie en de bouwkarakteristiek van het te realiseren schoolgebouw. Indien de te verwachten trillingsniveaus groter zijn dan de na te streven waarden zoals aangegeven in de Richtlijn deel B “Hinder voor personen in gebouwen door trillingen, Meet- en beoordelingsrichtlijn” van de Stichting Bouwresearch (SBR) dan zouden eisen/maatregelen in de uitwerking van het plan kunnen worden overwogen aan het schoolgebouw. ProRail adviseert om de conclusies uit het trillingonderzoek uitgebreid op te nemen in de conclusie van een separate paragraaf Trillingen in de toelichting van het bestemmingsplan Kanaaldijk 11 én (indien nodig) door te laten werken in de planregels.
Beantwoording
Het zijn van een goede buur en het niet tot last willen zijn van de toekomstige gebruikers door het uitsluiten cq. verminderen van trillingen als gevolg van langsrijdende treinen is iets dat wij onderschrijven. Op verzoek van ProRail en vanuit een goede ruimtelijke ordening hebben we voor Park Triangel deelplan G1 en G2 een onderzoek uitgevoerd dat duidelijk maakt hoeveel trillingen er zijn als gevolg van langsrijdende treinen. Het plangebied van Kanaaldijk 11 ligt ter hoogte van deelplan G1 aan de andere zijde van de spoorlijn. Uit het onderzoek voor Park Triangel deelplan G1 en G2 bleek dat er buiten een zone van 10 meter geen trillingen meer te verwachten zijn die hinderbeleving geven. Uit datzelfde onderzoek bleek dat er buiten een zone van 5 meter geen trillingen meer te verwachten zijn die risico geven op de draagconstructie en dat de risico’s op schade aanvaardbaar klein zijn. Het plangebied van Kanaaldijk 11 is gelegen langs dezelfde spoorlijn en de bodemopbouw is nagenoeg hetzelfde. Er is ook een boorpunt op het perceel Kanaaldijk 11 aanwezig. De afstand tussen het perceel en het spoor is ca. 37 meter en tussen het spoor en het bouwvlak is ca. 40 meter. Er is geen specifiek nader onderzoek op de locatie gedaan en er zijn hierover geen bepalingen of teksten opgenomen in het bestemmingsplan.
Conclusie
De verbeelding en de regels van het bestemmingsplan worden naar aanleiding van de zienswijze niet aangepast. De volledige beantwoording van de zienswijze is opgenomen in Bijlage 6.
Ambtshalve wijziging
Op 1 april 2019 is het nieuwe provinciale beleid in werking getreden dat Provinciale Staten op 20 februari 2019 hebben vastgesteld. Vanaf 1 april 2019 zijn de Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Zuid-Holland in werking getreden. Dit heeft geen inhoudelijke wijzigingen tot gevolg. Wel is het bovenstaande in de paragrafen 4.2.1, 4.2.2 en 5.2.2 van de toelichting verwerkt.