Plan: | Blankenburgverbinding A15/A20 (tracébesluit) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0622.0266bpBbvb2021-0032 |
De regio Rotterdam is een van de economische kerngebieden van Nederland. Het is een van meest dichtbevolkte gebieden van Nederland en het huisvest het grootste havencomplex van Europa. Om de bereikbaarheid van de Rotterdamse regio te verbeteren wordt geïnvesteerd in verbeteringen van de omliggende infrastructuur. Eén van deze verbeteringen is de aanleg van een nieuwe oeververbinding, de Blankenburgverbinding. Deze verbindt de A15 en de A20 aan de westzijde van Rotterdam via de nieuwe Blankenburgtunnel.
Voor de realisatie van de Blankenburgverbinding, inclusief de wijziging van de A20 en A15, is op grond van de Tracéwet een Tracébesluit genomen. Binnen een jaar na onherroepelijk worden van het Tracébesluit dienen de betrokken gemeenten een bestemmingsplan conform het Tracébesluit vast te stellen. Dit is voorgeschreven in de Tracéwet. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het vastleggen van dit Tracébesluit voor het deel binnen het grondgebied van de gemeente Vlaardingen.
Het plangebied betreft vrijwel het gehele tracé van de Blankenburgverbinding binnen de gemeente Vlaardingen. Figuur 1.1 geeft de ligging van het plangebied weer.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
Het plangebied doorkruist diverse bestemmingsplannen. In de onderstaande tabel is aangegeven welke bestemmingsplannen gelden ter plaatse van het plangebied.
Bestemmingsplan | Datum onherroepelijk |
Buitengebied west | 11-03-2014 |
Broekpolder | 14-07-1998 |
Westwijk | 22-08-2006 |
Holy-Zuidwest | 27-07-2011 |
Holy-Zuid | 06-09-1967 |
Park Hoog Lede | 26-05-2011 |
Hoogstad | 20-09-1994 |
Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019 | 30-01-2020 |
Paraplubestemmingsplan Wonen | 15-10-2020 |
Tabel 1.1: Geldende bestemmingsplannen
Op 24 februari 2022 is het bestemmingsplan vastgesteld. Vervolgens is door twee partijen beroep ingediend tegen dit besluit. Op 22 mei 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een tussenuitspraak gedaan. Naar aanleiding van het beroep van de Gasunie heeft de Afdeling hierbij de gemeenteraad opgedragen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen (een herstelbesluit). De uitspraak is opgenomen in bijlage 7.
De volgende gebreken zijn hersteld:
Naast het herstelbesluit zijn gebreken in de verbeelding gerepareerd. Een deel van de verdiepte ligging van de tunnelbak heeft in het eerder vastgestelde bestemmingsplan de bestemming 'Groen' wat de bestemming 'Verkeer' zou moeten zijn. Dit is gewijzigd naar de bestemming 'Verkeer'. Daarnaast is binnen de bestemming 'Verkeer' de aanduiding 'tunnel' opgenomen in de bestemmingsomschrijving. Tot slot is binnen de bestemming 'Verkeer - Railverkeer' de functie 'wegen' opgenomen in de bestemmingsomschrijving ten behoeve van de kruising van het tracé met de metrolijn.
Daarnaast is de plangrens aangepast op de plangrens van het bestemmingsplan 'Herziening Blankenburgverbinding A15/A20 – afrit 8', zodat de herziening niet wordt overschreven.
Aanpassingen op de verbeelding
De onderstaande figuur geeft de aanpassing van de gasleiding weer. De bovenste uitsnede geeft het bestemmingsplan zoals vastgesteld weer en de onderste uitsnede betreft het herstelbesluit. De warmteleiding (L-WT) is toegevoegd en aan de oostzijde is de oversteek van de gasleiding (L-G) toegevoegd.
![]() |
![]() |
Figuur 1.2: Aanpassing verbeelding ter hoogte van de Lepelaarsingel met boven de uitsnede van het vastgestelde plan en onder een uitsnede van het herstelbesluit met in rood de aanpassingen omcirkeld
De onderstaande figuur geeft de toevoeging van de warmteleiding weer. Het linkerfiguur is een uitsnede van het vastgestelde bestemmingsplan en het rechterfiguur is een uitsnede van het herstelbesluit.
![]() |
![]() |
Figuur 1.3: Aanpassing verbeelding ter hoogte van de Broekpolderweg met links een uitsnede van het vastgestelde bestemmingsplan en rechts een uitsnede van het herstelbesluit met in rood de aanpassingen omcirkeld
Ook is een deel van de gasleiding verwijderd, dit is ter hoogte van het Surfpad. De bovenste uitsnede is van het vastgestelde bestemmingsplan en de onderste uitsnede is van het herstelbesluit.
![]() |
![]() |
Figuur 1.4: Aanpassing verbeelding ter hoogte van het Surfpad met boven de uitsnede van het vastgestelde plan en onder een uitsnede van het herstelbesluit met in rood de aanpassingen omcirkeld
De onderstaande figuren geven de aanpassingen van 'Groen' met de aanduiding 'tunnel' naar 'Verkeer' weer.
![]() |
![]() |
Figuur 1.5: Aanpassing verbeelding ter hoogte van de Maassluissedijk met boven de uitsnede van het vastgestelde plan en onder een uitsnede van het herstelbesluit met in rood de aanpassingen omcirkeld
![]() |
![]() |
Figuur 1.6: Aanpassing verbeelding ter hoogte van de metrolijn met boven de uitsnede van het vastgestelde plan en onder een uitsnede van het herstelbesluit met in rood de aanpassingen omcirkeld
![]() |
![]() |
Figuur 1.7: Aanpassing verbeelding ten noorden van de Zuidbuurt met boven de uitsnede van het vastgestelde plan en onder een uitsnede van het herstelbesluit met in rood de aanpassingen omcirkeld
In hoofdstuk 2 komt de ruimtelijke analyse van het plangebied aan de orde en wordt het initiatief beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 getoetst aan het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. In hoofdstuk 4 worden de relevante omgevingsaspecten en de bijbehorende onderzoeken beschreven. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Voorgeschiedenis
De regio Rotterdam is een van de economische kerngebieden van Nederland. Het is een van meest dichtbevolkte gebieden van Nederland en het huisvest het grootste havencomplex van Europa. In de periode tot 2020 wordt fors geïnvesteerd in de bereikbaarheid van de regio Rotterdam, met projecten als de A15 Maasvlakte- Vaanplein, A4 Delft-Schiedam en de A13/A16. Ondanks deze investeringen blijkt dat de bereikbaarheid van de Rotterdamse regio ook na 2030 nog structurele problemen kent. Prognoses voor 2030 laten zien dat dan de problemen zich vooral voordoen op de A4 Beneluxcorridor (Beneluxtunnel), A15 en A20. De kern van het probleem ligt in het beperkte aantal oeververbindingen tussen snelwegen ten noorden en ten zuiden van Het Scheur en de Nieuwe Maas. Daarnaast is de haven van Rotterdam beperkt ontsloten. Dat zorgt ervoor dat bij er bij calamiteiten of incidenten weinig alternatieve routes beschikbaar zijn, waardoor vrijwel meteen oponthoud ontstaat voor weggebruikers.
Vanwege bovenstaande problematiek hebben Rijk en de regionale partijen ervoor gekozen om de MIRT-verkenning 'Rotterdam Vooruit' uit te voeren om zo de bereikbaarheidsproblemen in de regio Rotterdam aan te pakken. De uitkomst van deze verkenning is dat de minister van Infrastructuur en Milieu ervoor heeft gekozen om een nieuwe oeververbinding te realiseren aan de westzijde van Rotterdam.
Deze verbinding ontlast de A4 Beneluxtunnel en zorgt ervoor dat de A15 richting de Rotterdamse havens minder kwetsbaar wordt. Ook biedt de nieuwe verbinding een alternatieve route in het geval van een calamiteit of incident. Deze verkenning is verder uitgewerkt en opgenomen in de Rijksstructuurvisie 'Bereikbaarheid Regio Rotterdam en Nieuwe Westelijke Oeververbinding'. Hierin zijn de volgende projectdoelstellingen geformuleerd voor de oeververbinding:
In de Rijksstructuurvisie is een aantal alternatieven en varianten voor een nieuwe westelijke oeververbinding onderzocht op de mate waarin ze bijdragen aan bovenstaande projectdoelstellingen en zijn de (milieu)effecten van de verschillende alternatieven en varianten in beeld gebracht.
De Rijksstructuurvisie is op 4 november 2013 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Milieu. Hiermee eindigde de verkenningenfase en is de fase van de planuitwerking gestart. In deze fase is de voorkeursvariant verder uitgewerkt. In deze fase is het milieueffectrapport (MER) opgesteld. Dit MER beschrijft de milieueffecten van de voorkeursvariant en maatregelen die genomen kunnen worden om deze effecten te mitigeren of te compenseren. Het MER dient ter onderbouwing van het Tracébesluit.
Het Tracébesluit is vervolgens in 2018 in werking getreden.
Nieuw ontwerp
De Blankenburgverbinding bestaat uit de aanleg van een snelweg van 2 x 3 rijstroken, een tunnel onder land (bij de Zuidbuurt), een tunnel onder het water (onder het Scheur) en nieuwe aansluitingen op de A20 en de A15. Het deel snelweg tussen de A20 en A15 wordt de A24.
Figuur 2.1: Impressie Blankenburgverbinding (bron: Inpassingsplan Tracébesluit)
Blankenburgtunnel
De Blankenburgtunnel bestaat uit twee tunnelbuizen, voor het verkeer in de noordelijke richting en het verkeer in de zuidelijke richting. Iedere tunnelbuis bevat drie rijstroken. Tussen de twee tunnelbuizen komt een middentunnelkanaal, als vluchtroute en voor kabels en leidingen.
De weg Maassluissedijk kruist de noordelijke toerit van de Blankenburgtunnel bovenlangs door middel van een viaduct.
Aalkeettunnel
Na de Blankenburgtunnel gaat het tracé een deel op land door tot de Aalkeettunnel in de Aalkeetpolder. De Aalkeettunnel is 510 m lang. De zuidelijke open toerit is 306 m lang en de noordelijke open toerit is 606 m lang. De Aalkeettunnel bestaat uit twee tunnelbuizen met ieder drie rijstroken. Tussen de twee tunnelbuizen komt een middentunnelkanaal, dat dient als vluchtroute en voor kabels en leidingen. Het Randstadrailtracé Rotterdam - Hoek van Holland kruist de zuidelijke toerit van de Aalkeettunnel bovenlangs door middel van een spoorviaduct. De A24 gaat in de tunnel onder de weg Zuidbuurt door. Ten noorden van de Aalkeettunnel stijgt de weg naar maaiveld en sluit de A24 aan op de A20.
Knooppunt A20-A24
De A24 wordt door middel van een knooppunt verbonden met de A20. Dit is een volledig knooppunt, wat wil zeggen dat alle verbindingen mogelijk zijn. De zuidelijke rijbaan van de A20 en de verbindingsweg A24 (Rozenburg) - A20 (Hoek van Holland) liggen, uit landschappelijke overwegingen, beneden maaiveld en kruisen de overige rijbanen onderlangs. De andere rijbanen liggen op maaiveld.
A20
De hoofdbaan van de A20 wordt verbreed van 2 x 2 naar 2 x 3 rijstroken tussen knooppunt Kethelplein en de aansluiting van de Blankenburgverbinding. Om dit mogelijk te maken, wordt de brug van de A20 over de Vlaardingervaart en het viaduct over de Lepelaarsingel aan de zuidzijde verbreed.
Bovenstaande ontwikkeling is opgenomen in het Tracébesluit Blankenburgverbinding. Voorliggend bestemmingsplan heeft als doel het Tracébesluit, voor zover liggend binnen de gemeente Vlaardingen, integraal te vertalen. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt ten opzichte van het vastgesteld Tracébesluit.
In dit hoofdstuk is een samenvattend overzicht opgenomen van de beleidsdocumenten die ruimtelijk relevant zijn en daarmee ook relevant voor het bestemmingsplan Blankenburgverbinding A15/A20 (tracébesluit). Dit overzicht is niet uitputtend maar geeft wel het kader waarbinnen het bestemmingsplan moet worden opgesteld.
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.
In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050
Als we alle wensen naast elkaar leggen, ontstaat het volgende beeld. We willen een land:
Toetsing
Eén van de opgaves uit de NOVI is het onderhouden, verjongen, vernieuwen en verduurzamen van de bestaande infrastructuurnetwerken en het realiseren van de aanleg en uitbreiding van infrastructuur daar waar knelpunten niet met andere maatregelen kunnen worden voorkomen. De doelen uit de SVIR zijn hierin opgenomen. De Blankenburgverbinding was opgenomen onder de naam 'Nieuwe Westelijike Oeververbinding'.
Voorliggend bestemmingsplan geeft invulling aan deze opgave.
Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.
Het Rarro geeft uitvoering aan het Barro.
Toetsing
In het Barro is bepaald dat hoofdwegen of delen daarvan bij ministeriële regeling worden aangewezen. Figuur 3.1 geeft een uitsnede van het Rarro weer. De Blankenburgverbinding is opgenomen binnen de kaart 'Hoofdwegen en landelijke spoorwegen'. Voorliggend bestemmingsplan is in lijn met het Barro en Rarro.
Figuur 3.1: Uitsnede kaart 'Hoofdwegen en landelijke spoorwegen' Rarro (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. Deze bestaat uit de volgende onderdelen:
Toetsing
Volgens de handreiking behorende bij de ladder voor duurzame verstedelijking zijn infrastructurele projecten op basis van jurisprudentie geen stedelijke ontwikkelingen. De realisatie van de Blankenburgverbinding wordt daarom niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Bro. Toetsing aan de ladder is daarom niet aan de orde.
De provincie zet in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in nationale wet- en regelgeving. Toepassing is van provinciaal belang, daarom is in de verordening een verwijzing opgenomen naar de Rijksladder. Uitgangspunt van de Ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte. Wanneer ontwikkelingen in het landelijk gebied plaatsvinden, dient getoetst te worden aan de beschermingscategorieën van de relevante kwaliteitskaart.
Toetsing
Het plangebied ligt grotendeels in het landelijk gebied. Voorliggend bestemmingsplan legt het reeds vastgestelde Tracébesluit vast. In het kader van het Tracébesluit is een vormgeving- en inpassingsplan opgesteld. Hiermee is een goede landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing van de Blankenburgverbinding geborgd.
De ruimtelijke structuurschets Vlaardingen 2020 is de ruimtelijke uitwerking van de Stadsvisie 'Koers op 2020'. In het rapport zijn zeven doelstellingen aangegeven voor de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling voor de drie noemers: ongedeelde stad, vitale stad en duurzame stad:
Toetsing
Het vastleggen van het Tracébesluit in voorliggend bestemmingsplan is in lijn met het anticiperen op de ontwikkeling van de hoofdinfrastructuur.
Het project van de Blankenburgverbinding bestaat uit meerdere opgaven: de aanleg van de Blankenburgverbinding (A24), de benodigde verbreding van de A20 en enkele aanpassingen aan de A15. Elke opgave heeft eigen inpassings- en vormgevingsaspecten, waarbij de nadruk ligt op het nieuwe traject. De bij dit project behorende vergunningplichtige bouw- en kunstwerken worden onderworpen aan een welstandstoets. Bij welstandstoetsing wordt in de regel bekeken of de vormgeving, inpassing en verschijning van bouw- en kunstwerken, inclusief materiaal- en kleurgebruik, aansluiten bij reeds bestaande werken in de omgeving. Omdat de Blankenburgverbinding een geheel nieuwe opgave is, mist de bestaande context houvast. De geldende welstandsnota uit 2012 zegt namelijk niets over de Blankenburgverbinding. In verband hiermee heeft de raad op 17 september 2015 het Welstandskader Blankenburgverbinding vastgesteld. Bij de welstandstoets word bekeken of bouwwerken passen in het streefbeeld voor de weg en voldoen aan de kwaliteitsdoelstelling zoals omschreven in dit welstandskader. Daarbij geldt dat in het ontwerp van de bouw- en kunstwerken coherentie dient te worden gezocht.
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De realisatie van de Blankenburgverbinding is reeds mogelijk op basis van het Tracébesluit. Voor het bestemmingsplan betreft dit formeel dan ook geen nieuwe ontwikkeling. Ter informatie zijn de verschillende milieuonderzoeken die zijn uitgevoerd voor het Tracébesluit hieronder samengevat. Voor uitgebreidere informatie en de volledige rapporten wordt verwezen naar het Tracébesluit.
De Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage maken onderscheid in:
Een milieueffectrapportage staat niet op zichzelf, maar is een hulpmiddel bij de besluitvorming van de overheid over een plan of project. Daarom is:
De aanleg van een autosnelweg of autoweg is, op grond van onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.), m.e.r. plichtig. Zie hiervoor kolom 1 van onderdeel C van de bijlage en specifiek activiteit C.1.2. Het doel van de m.e.r.-procedure is om het milieubelang volwaardig en vroegtijdig in de plan- en besluitvorming te betrekken. In het kader van het project Blankenburgverbinding zijn een planMER (behorende bij de Rijksstructuurvisie) en een projectMER (behorende bij het Tracébesluit) opgesteld.
Wet milieubeheer en geluidproductieplafonds (hoofdwegennet)
In de Wet milieubeheer is vastgelegd dat het geluid van het hoofdwegennet met geluidproductieplafonds beheerst wordt. Op de 'geluidplafondkaart' (zie Regeling geluidplafondkaart) is aangegeven voor welke rijkswegen een geluidsproductieplafond geldt en waarop dus de Wet Milieubeheer (H11) van toepassing is. Het geluidproductieplafond (GPP) is de maximaal toegestane geluidproductie op een referentiepunt.
Bij de wijziging van bestaand hoofdwegennet, door aanpassing van een weg, wordt gekeken of als gevolg van het project de geldende geluidproductieplafonds worden overschreden en of de geluidsbelasting op geluidsgevoelige objecten toeneemt tot boven de waarde die zou heersen wanneer het (geldend) geluidproductieplafond geheel zou worden benut (Lden-gpp). Wanneer dit het geval is, moet voor die locaties een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. Daarin wordt gekeken welke maatregelen nodig en doelmatig zijn om de geluidbelasting terug te brengen tot de waarde die hoort bij het geluidplafond (Lden-gpp). Voor onderhavig project is zo'n onderzoek uitgevoerd.
Wet geluidhinder (onderliggend wegennet)
Binnen het plangebied zijn enkele aanpassingen nodig aan niet-Rijkswegen (onderliggend wegennet). Op deze wegen is de Wet geluidhinder van toepassing en voor deze wegen gelden geen geluidproductieplafonds.
In de Wet geluidhinder staan normen in de vorm van toetsingswaarden, waar de geluidsbelasting van een woning of andere geluidsgevoelige bestemmingen bij het aanleggen of wijzigen van een weg, in beginsel niet boven mag komen. Dit om bewoners/gebruikers van deze bestemmingen te beschermen tegen geluidshinder. De voorkeursgrenswaarde in de Wet geluidhinder is de na te streven geluidbelasting op een gevel bij de aanleg van een nieuwe weg of nieuwe woningen en bedraagt 48 dB. Bij bestaande wegen die worden gereconstrueerd is sprake van een grenswaarde: de laagste van de heersende geluidbelasting in het jaar voorafgaand aan de ombouw of een eerder verleende hogere waarde. Indien bij nieuwe aanleg van een weg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden, of indien bij wijziging van een weg de toetsingswaarde met 1,5 dB of meer wordt overschreden (dat wordt dan 'reconstructie' genoemd), worden in beginsel maatregelen getroffen om de geluidsbelasting zodanig te reduceren dat aan de toetsingswaarde wordt voldaan. Waar dat desondanks niet mogelijk is, of daar waar ondanks een reductie van geluidshinder door de maatregelen de toetsingswaarde niet wordt gehaald, kan een hogere waarde worden vastgesteld: een ontheffing van de toetsingswaarde.
In het kader van het Tracébesluit is akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Na onderzoek naar de Geluidproductieplafonds is gedetailleerd akoestisch onderzoek uitgevoerd.
Langs de A24 is onderzocht of de geluidsbelastingen op geluidsgevoelige objecten in de plansituatie beperkt blijven tot de voorkeurswaarde van 50 dB. Indien er sprake is van een overschrijding, is er sprake van een knelpunt.
Langs de gewijzigde wegen A15 en A20 is onderzocht of de geluidsbelastingen op de geluidsgevoelige objecten in de plansituatie beperkt blijven tot de waarde van het relevante GPP. Indien er sprake is van een overschrijding, is er sprake van een knelpunt.
Tabel 4.1 Aantal knelpunten (zonder maatregelen)
Voor deze woningen is maatregelenonderzoek noodzakelijk. Op het traject worden verschillende maatregelen getroffen om de geluidshinder te verminderen. Er wordt tweelaags ZOAB toegepast waardoor voor veel overschrijdings-, sanerings- en aanpassingswoningen de overschrijding van de grenswaarde is weggenomen. Het is echter niet voldoende om overal aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen. Daarom worden er ook geluidsschermen geplaatst.
Na toepassing van de maatregelen wordt nog bij 519 bestaande woningen de toetswaarde (50 dB of Lden,GPP) overschreden. Er resteren binnen het onderzoeksgebied twee saneringsobjecten waar de streefwaarde voor sanering (60 dB) niet gehaald wordt. Voor geen enkele woning bedraagt in de plansituatie de geluidbelasting meer dan 65 dB.
Bij deze objecten wordt onderzocht of in de toekomst overschrijding van de binnenwaarde kan optreden. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden na het onherroepelijk worden van het Tracébesluit. Zo nodig zijn aanvullende gevelmaatregelen aangeboden.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Wet milieubeheer
De Nederlandse wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit vloeit voort uit Europese richtlijnen en is vastgelegd in titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm). De onderliggende regelgeving is vastgelegd in AMvB's (Algemene Maatregel van Bestuur) en ministeriële regelingen.
De Wm biedt de volgende grondslagen waarmee kan worden onderbouwd dat een plan voldoet aan de wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit:
Wanneer een plan voldoet aan één of meerdere van de bovenstaande grondslagen, vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor realisatie van het plan.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
Op 1 augustus 2009 is het NSL in werking getreden met een doorlooptijd tot 1 augustus 2014. Per 5 juni 2014 is het Besluit verlenging NSL van kracht. Hiermee is de doorlooptijd van het NSL verlengd tot 31 december 2016. In het NSL werken de rijksoverheid en de decentrale overheden samen om overal in Nederland tijdig te voldoen aan de Europese luchtkwaliteitseisen die zijn opgenomen in bijlage 2 van de Wm. Het NSL bevat niet alleen maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren, maar ook alle ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructurele plannen die de luchtkwaliteit kunnen verslechteren. Het NSL laat zien dat de effecten van de maatregelen voldoende groot zijn om de verslechtering als gevolg van deze ruimtelijke ontwikkelingen te compenseren. Projecten die in het NSL zijn opgenomen, kunnen doorgang vinden wanneer het betreffende project zoals het uitgevoerd gaat worden past binnen het NSL of er in ieder geval niet mee in strijd is.
Het project 'Blankenburgverbinding (NWO)' met projectnummer 1992 is opgenomen in de 7e NSL melding Infrastructuur en Milieu d.d. 30 april 2015 met kenmerk IenM/BSK - 2015/94594, waarmee de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, conform de wijzigingsprocedure NSL op 17 juni 2015 (kenmerk IenM/BSK-2015/111240), heeft ingestemd. Er is daardoor geen nader onderzoek nodig om aan te tonen dat aan de luchtkwaliteitsnormen wordt voldaan.
De luchtkwaliteitseisen voor PM2.5 worden middels het NSL niet specifiek in acht genomen. Daarom is voor PM2.5 in dit onderzoek (in het effectrapport luchtkwaliteit, onderdeel van het MER dat bijlage was bij het OTB) middels berekeningen onderzocht of de voorkeursvariant in overeenstemming is met artikel 5.16, eerste lid, sub a Wm betreffende de jaargemiddelde concentratie PM2.5. Deze toetsing dient plaats te vinden voor 2023 (1 jaar na openstelling) en 2032 (10 jaar na openstelling).
Uit het onderzoek blijkt dat in 2023 de maximale jaargemiddelde concentratie 18,5 µg/m3 bedraagt en voldoet aan de grenswaarde van 25 µg/m3 als jaargemiddelde. In 2030, wanneer het project is gerealiseerd, bedraagt de maximale jaargemiddelde PM2.5 concentratie 15,2 µg/m3 en voldoet eveneens aan de grenswaarde. Gelet op de dalende trends betreffende verkeersemissies en achtergrondconcentraties en de ruime afstand tot de grenswaarde, is het zeer onwaarschijnlijk dat in 2032 sprake is van een dreigende overschrijding.
Er zijn geen mitigerende of compenserende maatregelen nodig. Er zijn geen mitigerende of compenserende maatregelen nodig. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6-waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6-contouren) opgenomen vanaf het midden van de transportroutes.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Ten gevolge van de aanleg van de Blankenburgverbinding treedt geen toename op van het vervoer van gevaarlijke stoffen op wegvakken buiten het plangebied.
In de tunnels van de Blankenburgverbinding is het aantal transporten op nul gesteld. Dit vanwege het feit dat de tunnels voor de omgeving een grote mate van bescherming voor calamiteiten in de tunnel bieden.
Plaatsgebonden risico
Uit de analyse naar het plaatsgebonden risico ten gevolge van het vervoer van gevaarlijke stoffen, blijkt dat een 10-6 PR-contour ontbreekt ten gevolge van de Blankenburgverbinding. Hiermee voldoet het plan aan de inspanningsplicht voor het plaatsgebonden risico uit de Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten. Binnen de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar liggen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
Daarnaast zijn de afstanden voor 10-6 PR contour voor de wegvakken Z48 en Z126 gelijk aan de risicoplafonds zoals opgenomen in Basisnet. Er is derhalve voor deze wegvakken geen sprake van een (dreigende) overschrijding van het PR-plafond.
Door het verschuiven van de assen van de wegvakken Z48 en Z126 komen er geen aanvullende (beperkt) kwetsbare objecten binnen de plafondafstand te liggen. Voor de Blankenburgverbinding is de plafondafstand 0 waardoor geen objecten binnen de plafondafstand van de Blankenburgverbinding zijn gelegen.
Op de wegvakken Z46, Z49 en Z149 vindt geen asverschuiving plaats, wijzigt de ongevalsfrequentie niet en neemt het vervoer van gevaarlijke stoffen niet toe. Er is daarom voor deze wegen geen sprake van een (dreigende) plafondoverschrijding.
Groepsrisico
Uit de berekeningen voor het groepsrisico volgt dat de Blankenburgverbinding en de bijbehorende verbindingsbogen niet leiden tot een groepsrisico. Daarnaast volgt uit de berekeningen dat voor geen enkel wegvak een toename van het groepsrisico optreedt en dat voor geen enkel wegvak de factor van 0.1 maal de oriëntatiewaarde wordt overschreden. Daarom is een verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk.
Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Geïnventariseerd is welke kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten in de plansituatie binnen het PAG zijn gelegen. Uit de inventarisatie volgt dat het gaat om vijf objecten. Van deze objecten is enkel het bedrijfsgebouw aan de Merseyweg 70 in de huidige situatie binnen het PAG gelegen. Het gaat om de volgende objecten:
Een geheel of gedeeltelijk in een plasbrandaandachtsgebied te bouwen bouwwerk dat tevens een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object is, als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, dient te voldoen aan de eisen die zijn opgenomen in artikelen 2.5 tot en met 2.9 van de Regeling Bouwbesluit. Het betreft hier voorschriften voor de brandwerendheid en brandklasse.
Wat betreft het thema externe veiligheid zijn geen mitigerende of compenserende maatregelen noodzakelijk. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Het project kruist diverse kabels en leidingen en vanwege het project moeten kabels en leidingen worden verlegd. In het ontwerp van de Blankenburgverbinding is hier rekening mee gehouden en waar mogelijk zijn kabels en leidingen verlegd.
Het uitgangspunt in het wegontwerp is dat de wegen en de kabels en leidingen elkaar niet in het functioneren belemmeren. Onderhoud en vervanging van kabels en leidingen moeten zoveel mogelijk worden uitgevoerd zonder dat hierbij het wegverkeer wordt gehinderd. Kabels en leidingen van derden worden zoveel mogelijk buiten de wegzone van de A15, A20 en A24 gelegd. Kruisende kabels en leidingen worden zoveel mogelijk gebundeld onder het tracé doorgevoerd.
De aanwezige leidingen in het plangebied zijn door middel van dubbelbestemmingen aangegeven. Dit betreffen de dubbelbestemmingen Leiding - Brandstof, Leiding - CO2, Leiding - Gas, Leiding - Riool, Leiding - Water en Leiding - Warmtetransportleiding.
Conclusie
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
In het kader van het project Blankenburgverbinding zijn meerdere vooronderzoeken en verkennende onderzoeken uitgevoerd voor de bodem en het grondwater. Met vooronderzoek is informatie verzameld over het voormalige, huidige en toekomstige bodemgebruik, de bodemopbouw en geohydrologie. Hiermee zijn enkele verdachte locaties ter plaatse, en in de nabijheid, van het plangebied in beeld gebracht. Op basis van de resultaten van het vooronderzoek is een onderzoeksstrategie uitgewerkt voor verkennende onderzoeken die op perceel niveau zijn uitgevoerd.
Uit de onderzoeken blijkt dat er op enkele locaties sprake is van matig tot sterk verhoogde gehalten (overschrijding tussen- of interventiewaarde) voor zowel bodem als grondwater. Voor deze locaties komt sanering in beeld, en dient rekening gehouden te worden met specifieke procedures in het kader van de Wet bodembescherming. De grond kan deels worden toegepast binnen het plangebied. Grondverzet op de verontreinigde locaties is toegestaan na instemming van het bevoegde gezag via een BUS melding of Plan van Aanpak. Sterk verontreinigd materiaal dient te worden afgevoerd naar een erkende verwerker.
Uitgaande van de bovengenoemde maatregelen worden geen negatieve effecten verwacht. Er is rekening gehouden met de kosten voor sanering en verwerking van vervuilde grond. Het aspect bodem staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Voor ruimtelijke plannen, zoals de ontwikkeling van de Blankenburgverbinding, moet een watertoetsprocedure worden doorlopen. De Watertoets is een procesinstrument waarmee ruimtelijke plannen en besluiten kunnen worden getoetst op waterhuishoudkundige aspecten. In overleg met de betrokken waterbeheerders worden voor het project relevante wateraspecten uitgewerkt. In het geval van dit project zijn dat waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterveiligheid. De Watertoets betreft het vroegtijdig informeren en adviseren over en het afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De Watertoets heeft tot doel te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen. In de uitvoering van de Watertoets beoordelen de waterbeheerders de waterhuishoudkundige consequenties van het plan en de maatregelen die getroffen worden om de waterkwantiteit en de waterkwaliteit op orde te houden.
Dit bestemmingsplan maakt naast de aanleg van de Blankenburgverbinding als beschreven in het Tracébesluit geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Voor wat betreft de vereiste waterparagraaf wordt daarom kortheidshalve verwezen naar de onderzoeken welke in het kader van het Tracébesluit en de bijbehorende Milieu Effect Rapportage zijn uitgevoerd. Onderstaand zijn deze onderzoeken samengevat.
Waterwet
In de Waterwet wordt het beheer van oppervlaktewater en grondwater geregeld. De wet verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De vergunningstelsels uit de, door de Waterwet vervangen, afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld in één vergunning, de Watervergunning. In de Waterwet worden zoveel mogelijk handelingen met algemene regels geregeld, waarbij er geen vergunning meer hoeft te worden aan gevraagd.
Nationaal Bestuursakkoord water
Op nationaal niveau is er het Nationaal Bestuurakkoord Water (NBW) uit 2003 en de geactualiseerde versie van het akkoord (NBW-actueel) uit 2008. Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden zodat problemen met wateroverlast, watertekort en waterkwaliteit zoveel mogelijk worden voorkomen. In het akkoord wordt wateroverlast aangepakt volgens het principe vasthouden, bergen en afvoeren. Voor waterkwaliteit is het NBW-doel om het watersysteem ecologisch en chemisch op orde te hebben en daarna op orde te houden. Gezien de omvang van de opgave zal daarvoor de ruimte die de KRW biedt om te faseren tot 2027 worden benut.
Waterbeheerplannen Hoogheemraadschap van Delfland en Waterschap Hollandse Delta
De waterbeheerplannen bevatten een overzicht van de ambities en doelen voor 2016 tot en met 2021 en bevatten een beschrijving van de wijze waarop het hoogheemraadschap en het waterschap die willen bereiken. De waterbeheerplannen stellen de kaders voor de opgave van watercompensatie, waterkwaliteit en waterveiligheid.
Het waterhuishoudingsplan (bijlage H bij het Tracébesluit) en de effectstudie water (MER, bijlage J) vormen de basis voor de waterparagraaf behorende bij het Tracébesluit. De producten zijn tot stand gekomen in overleg met de relevante waterbeheerders.
Voor de Blankenburgverbinding is een waterhuishoudingsplan opgesteld. De maatregelen in dit plan zijn integraal onderdeel van het wegontwerp van de Blankenburgverbinding.
Waterkwantiteit
Door de aanleg van de Blankenburgverbinding worden een aantal watergangen doorsneden en gedempt. Het watersysteem wordt hersteld door middel van de realisatie van nieuwe watergangen of door watergangen om te leiden. De wateroppervlakte blijft hierbij minimaal gelijk.
De Blankenburgverbinding leidt, vooral vanwege de realisatie en toepassing van nieuw asfalt, tot een toename van het verharde oppervlak. Het extra oppervlak dient te worden gecompenseerd door middel van de realisatie van nieuwe waterberging. In totaal dient 7,58 ha te worden gecompenseerd.
In totaal wordt er in het project 8,8 hectare nieuwe waterberging gerealiseerd. Hiermee wordt voldaan aan de compensatieopgave vanwege de demping van bestaande watergangen en de toename van verhard oppervlak.
Waterkwaliteit
Voor de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater zijn de volgende onderdelen van bijzonder belang:
Voor alle weggedeelten op maaiveld wordt uitgegaan van infiltratie in de bermen. In de berm zal het water infiltreren, waarbij eventuele verontreiniging zal achterblijven in de toplaag.
Wegwater in verdiepte bakken en toeritten van tunnels wordt als volgt behandeld:
Waterveiligheid
De Blankenburgverbinding doorsnijdt de Maassluissedijk. Om de waterveiligheid te borgen is in het ontwerp van de Blankenburgverbinding een kanteldijk voorzien. In overleg met het Hoogheemraadschap van Delfland is de hoogte van de kanteldijk bepaald.
De kanteldijk heeft als functie om dijkringgebied 14 tegen inundatie te beschermen in het geval water in de noordelijke tunnelmond van de Blankenburgtunnel stroomt. Dit kan het gevolg zijn van bezwijken van de tunnel, instroom van buitenwater via de zuidelijke tunnelmond en van instroom via de noordelijke tunnelmond.
In overleg met het Hoogheemraadschap van Delfland is het ontwerp van de kanteldijk bepaald op basis van de geldende eisen ten aanzien van waterveiligheid. Hierbij is ook een doorkijk gemaakt naar de nieuwe wettelijke normen.
De A24 ligt langs dijkring 19 te Rozenburg (primaire waterkering) tussen het Scheur en de Droespolderweg. De effecten van de infrastructurele maatregelen op de faalmechanismen hoogte, piping, macrostabiliteit buitenwaarts en macrostabiliteit binnenwaarts zijn onderzocht. Er blijken hieruit geen negatieve effecten. De functionaliteit van deze primaire waterkering blijft te allen tijde gewaarborgd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een ruimtelijke onderbouwing dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland
In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij de verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Gebiedsbescherming
Natura 2000
In het kader van het Tracébesluit is een Passende Beoordeling uitgevoerd. Tijdens de beroepsprocedure zijn de effecten van het project op Natura 2000 opnieuw beoordeeld. De compenserende maatregelen zijn vastgelegd in een wijziging van het Tracébesluit in 2017.
Natuurnetwerk Nederland & weidevogelleefgebied
De Blankenburgverbinding doorkruist een deel van het Natuurnetwerk Nederland en het weidevogelleefgebied. In totaal wordt 4,2 hectare Natuurnetwerk Nederland en 5,9 hectare weidevogelgebied aangetast. Daarnaast is er sprake van kwaliteitsverlies door versnippering van het gebied de Rietputten. In het Tracébesluit zijn compenserende maatregelen opgenomen om het verlies aan natuurgebieden te compenseren.
Soortenbescherming
Binnen het plangebied van de Blankenburgverbinding zijn diverse beschermde dier- en plantensoorten aangetroffen. Waar mogelijk zijn mitigerende of compenserende maatregelen genomen. De maatregelen zijn opgenomen in het Tracébesluit.
Boswetcompensatie
Het plangebied ligt buiten de bebouwde kom ingevolge de (voormalige) Boswet. Ten gevolge van het project wordt ruim 26 hectare houtopstand gekapt. Dit dient gecompenseerd te worden. Binnen het plangebied wordt 9,6 hectare houtopstand herplant. Circa 16,42 hectare houtopstand wordt gecompenseerd buiten het plangebied
De herplant vindt plaats binnen 10 jaar na de kapwerkzaamheden.
De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
In de Monumentenwet 1988 is opgenomen dat de gemeenteraad bij de bestemming van de grond rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Hoewel met het in werking treden van de Erfgoedwet per 1 juli 2016 de Monumentenwet is vervangen, is via het overgangsrecht (hoofdstuk 9 van de Erfgoedwet) geregeld dat bepalingen uit de Monumentenwet 1988, waaronder de hier genoemde, nog altijd van toepassing zijn.
Het tracé ligt in gebieden waarin archeologische resten in de ondergrond kunnen voorkomen. Daarom is een archeologisch onderzoek noodzakelijk. In 2013 is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Het bureauonderzoek gaf aanleiding tot aanvullend archeologisch inventariserend veldonderzoek verkennende fase. In 2013 is ook het verkennend onderzoek uitgevoerd.
De conclusie van het archeologisch bureauonderzoek is dat het plangebied een complexe geologische opbouw heeft en overwegend een (zeer) hoge archeologische verwachtingswaarde kent. Op basis van de archeologische verwachtingswaarde en de geplande ingrepen is aanvullend archeologisch inventariserend veldonderzoek verkennende fase uitgevoerd. Op basis van het verkennend onderzoek is de archeologische verwachtingswaarde gespecificeerd. De inzichten op basis van het archeologisch onderzoek leiden voor het plangebied tot de volgende conclusies:
Door middel van karterend en waarderend inventariserend veldonderzoek (boren en proefsleuven) dient de huidige archeologische verwachting te worden geverifieerd en aangescherpt. Dit onderzoek is reeds uitgevoerd. De aangetroffen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen zijn door opgraven ex situ behouden te worden.
Bij het bureauonderzoek uit 2013 is een groot deel van het bestemmingsplangebied buiten beschouwing gelaten. De reden was dat hier enkel ingrepen werden verwacht die niet verstorend voor archeologische resten zouden zijn. Het betreft het gebied van de A20 binnen de bebouwde kom van Vlaardingen. Daarom is niet tot zeer beperkt inventariserend onderzoek uitgevoerd en is er geen archeologische verwachting voor dit terrein opgesteld. Door de gemeente Vlaardingen is in deze lacune voorzien middel een archeologische inventarisatiescan (Bijlage 5). De conclusie voor dit deel van het plangebied:
Figuur 4.1: Archeologische waarden en verwachtingen
Binnen het bestemmingsplan wordt een regeling opgenomen om archeologische resten te beschermen.
Archeologische waarden en verwachtingen zijn beschermd middels een regeling. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk wordt een koppeling gemaakt tussen de in de voorgaande hoofdstukken beschreven elementen en de verbeelding (plankaart en regels). De verbeelding vormt het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en de legenda.
Op de plankaart zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de plankaart zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels.
De regels zijn gestructureerd in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de begrippen en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. De algemene regels (waaronder ook de parkeerregeling) zijn opgenomen in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.
Het bestaande tankstation aan de noordzijde van de A20 is bestemd als 'Bedrijf' met de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg'.
De groenstroken langs de A20 zijn bestemd met 'Groen'. Dit zijn onder andere de gebieden waar ruimte is gereserveerd voor de mitigerende en compenserende maatregelen voor natuur en de maatregelen voor landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing. Binnen de bestemming is groen, water, bermen en beplanting, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden toegestaan.
Het tracé van de A20 en A24 met de bijbehorende op- en afritten is bestemd als 'Verkeer'. Binnen deze bestemming zijn de kunstwerken zoals bruggen met een aanduiding aangegeven.
Artikel 6 Verkeer - Railverkeer
Binnen het plangebied ligt de metrolijn Hoek van Holland - Rotterdam Centraal. Dit traject is bestemd als 'Verkeer - Railverkeer'.
Binnen de bestemming 'Water' zijn de waterhuishoudkundige maatregelen bestemd. Dit betreft onder andere de realisatie van nieuwe waterpartijen en waterberging. Hiermee worden de demping van oppervlaktewater en toename van verhard oppervlak gecompenseerd. De totale watercompensatie is 8,8 hectare.
Artikel 8 Verkeer - Voorlopig Werkterrein
Binnen de grenzen van het Tracébesluit kunnen tijdelijke maatregelen, bouwwerken en voorzieningen in verband met de uitvoering van het Tracébesluit worden gerealiseerd of uitgevoerd. De voorlopige bestemming zal na de geldigheidstermijn automatisch veranderen naar de definitieve bestemming Groen of Water.
Leiding - Brandstof, Leiding - CO2, Leiding - Gas, Leiding - Riool, Leiding - Water, Leiding - Warmtetransportleiding
Ter bescherming van de in het plangebied aanwezige planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen zijn zes dubbelbestemmingen opgenomen: Leiding - Brandstof, Leiding - CO2, Leiding - Gas, Leiding - Riool, Leiding - Water en Leiding - Warmtetransportleiding. Bouwen is slechts mogelijk op basis van een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning, waarbij getoetst wordt aan het belang van de leiding. Voor het uitvoeren van een aantal werkzaamheden en werken, geen gebouwen zijnde, is een omgevingsvergunningplicht opgenomen. De werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar voor zover het leidingbelang niet onevenredig wordt geschaad. De leidingbeheerder brengt hierover voorafgaand advies uit aan het bevoegd gezag.
Binnen deze gebiedsaanduiding zijn de geluidzones van de drie industrieterreinen aangegeven. Dit betreft Botlek-Pernis, Vulcaanhaven/Koningin Wilhelminahaven, Klein Vettenoord en Conline.
20.4 Veiligheidszone - Vervoer gevaarlijke stoffen
In verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen over het water is de veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen opgenomen. Binnen deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Wel kan hier bij een omgevingsvergunning van worden afgeweken.
20.5 Vrijwaringszone - Vaarweg
Deze zone is opgenomen ter bescherming van de veilige doorvaart van de scheepvaart. Binnen deze zone mogen geen gebouwen worden gebouwd. Wel kan hier bij een omgevingsvergunning van worden afgeweken.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. Voorliggend bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, maar vormt de wettelijke verplichte doorverstaling van het Tracébesluit in een bestemmingsplan. De economische uitvoerbaarheid is reeds aangetoond in het kader van het Tracébesluit.
Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Het bestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan de verschillende overlegpartners. De ingekomen reacties worden van een beantwoording voorzien.
Ter inzagelegging
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode is aan een ieder de mogelijkheid geboden tot het indienen van zienswijzen. Er zijn drie zienswijzen ingediend. In bijlage 1 zijn deze zienswijzen samengevat en van een beantwoording voorzien.
Uitspraak Raad van State
Op 22 mei 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een tussenuitspraak gedaan (uitspraak: 202201734/1/R3 ). Hierin heeft de Afdeling de gemeenteraad van gemeente Vlaardingen opgedragen om de in overweging 10.2 en 11.2 geconstateerde gebreken te herstellen, zie bijlage 7. Deze gebreken zijn hersteld en verwerkt in dit bestemmingsplan, zie ook paragraaf 1.4 voor een nadere toelichting.