direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Patrijzenlaan
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0614.patrijzen-0010

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Aan de Patrijzenlaan te Oostvoorne bevindt zich een plangebied waar woningbouw wordt beoogd. In de huidige situatie bevinden zich 26 sociale huurwoningen die niet meer voldoen aan de huidige standaarden. Deze woningen worden gesloopt en hier komen 42 eigentijdse sociale huurwoningen voor terug.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is centraal gelegen binnen Oostvoorne. De Stationsweg is ten noorden gelegen van het plangebied. Dit is de winkelstraat van Oostvoorne. Ten westen van het plangebied ligt een locatie van zorginstelling Catherina Stichting. Het plangebied is verder aan de noord- en zuidzijde begrensd door woningbouw. Aan de oostzijde ligt een groenstrook. Daarnaast wordt het plangebied ontsloten door de Patrijzenlaan.

Het dorpsgebied is gesitueerd op de overgang van de duinen naar het polderlandschap, de zogenaamde Heveringse gronden. Dit zijn de oude duinen, die vanwege hun geringe hoogte met dijken zijn versterkt. Tegen deze dijken heeft sinds de 18e eeuw opstuiving van nieuwe duinen plaatsgevonden. De kern Oostvoorne is door deze duinvorming steeds verder van zee af komen te liggen. Deze ontwikkeling is in een stroomversnelling geraakt door de afsluiting van het Brielse Gat. Hierdoor zijn het Oostvoornse en Brielse Meer ontstaan en is aan de westzijde van Voorne een zeer breed strand gevormd. De industriële bebouwing van de Maasvlakte – gelegen aan de overzijde van het Oostvoornse Meer – is in de kuststrook dominant aanwezig

afbeelding "i_NL.IMRO.0614.patrijzen-0010_0001.png"

Figuur 1.1 Globale ligging plangebied binnen Oostvoorne.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert momenteel het bestemmingsplan 'Dorpsgebied Oostvoorne', vastgesteld 25 juni 2013. Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingen, 'Wonen', 'Tuin', 'Groen' en 'Verkeer' (figuur 1.2).

In het bestemmingsplan wordt een onderscheid gemaakt tussen diverse woningtypen. In het vigerende plan is ter plaatse van de bestemming Wonen een bouwaanduiding 'aaneengebouwd' opgenomen. Uitgangspunt voor de bouwhoogte van grondgebonden woningen is een zoveel mogelijk uniforme maximale bouwhoogte van 10 m.

De voortuinen zijn bestemd als Tuin bij de woningen.

De bestemming Groen is gegeven aan groenelementen. Het gaat dan om gronden die in gebruik zijn als plantsoenen, bermen, speelvoorzieningen, parken en voet- en fietspaden.

De wegen en straten binnen het plangebied zijn bestemd tot Verkeer.

Over het gehele plangebied ligt een functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - 3'. Hier geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor alle bouw- en graafwerkzaamheden (inclusief heien) met een oppervlakte groter dan 200 m² en die tevens dieper reiken dan 80 cm beneden maaiveld.

Ook ligt ter plaatse een gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie, omdat het plangebied gelegen is binnen de geluidszone van industrieterrein Europoort-Maasvlakte.

Daarnaast geldt momenteel voor het plangebied de 'Parapluherziening erfafscheiding, BenB, gastenverblijf en parkeren'.

Deze parapluherziening voorziet in nieuwe regelingen voor:

  • het bouwen van nieuwe erfafscheidingen bij woningen;
  • het gebruik van bijgebouwen bij woningen ten behoeve van gastenverblijf en bed & breakfast;
  • de formulering van een parkeerregeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0614.patrijzen-0010_0002.png"

Figuur 1.2 Vigerend bestemmingsplan en beoogd plangebied.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 brengt het beleidskader in beeld. Het ruimtelijk beleid op het niveau van Rijk, provincie en gemeente komt hier aan bod.
  • Hoofdstuk 3 beschrijft het plangebied en gaat verder in op de nieuwe ontwikkeling waarvoor dit bestemmingsplan het kader biedt.
  • In hoofdstuk 4 wordt stilgestaan bij de diverse sectorale aspecten en de wijze waarop het plan op een goede ruimtelijke manier met deze aspecten omgaat.
  • Hoofdstuk 5 beschrijft vervolgens de juridische opzet van het plan en de mogelijkheden die daarin worden geboden.
  • Hoofdstuk 6 en 7 tonen tot slot aan op welke wijze het plan in economische en maatschappelijke zin uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Aan de Patrijzenlaan staan 26 ouderen- woningen, in eigendom van het gemeentelijk Woonbedrijf. De woningen zijn in het plangebied verdeeld in vier rijen en bestaan uit één laag met kap. De verkaveling volgt grotendeels het stratenpatroon, met ruimte voor groen tussen de rijen in. De woningen hebben een kap waarvan de nok parallel op de interne wegen van het plangebied gelegen zijn. Autoverkeer ontsluit in zuidelijke richting over de Patrijzenlaan. In noordelijke richting is de Patrijzenlaan namelijk afgesloten voor autoverkeer. Langzaam verkeer kan wel in noordelijke richting ontsluiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0614.patrijzen-0010_0003.png"

Figuur 3.1 Plangebied

2.2 Toekomstige situatie

De 26 ouderenwoningen van het Woonbedrijf Westvoorne die zich binnen het plandeel aan de Patrijzenlaan bevinden, worden gesloopt. De woningen zijn klein en voldoen niet meer aan de hedendaagse eisen voor ouderenwoningen. De woningen worden vervangen door 42 nieuwe woningen voor de sociale huur. Op vier plekken in het plan worden ook bovenwoningen mogelijk gemaakt. De invulling van het gebied blijft ongeveer gelijk aan de huidige opzet met insteekstraten vanaf de Patrijzenlaan. Aan deze insteekstraten wordt parkeergelegenheid geboden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0614.patrijzen-0010_0004.png"

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het relevante ruimtelijke beleidskader beschreven. Achtereenvolgens komt het rijksbeleid, het provinciale beleid en het gemeentelijke beleid aan bod.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten.
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke

leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de ‘nationale belangen’. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Voor dit project relevante nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.

De belangrijkste keuzes zijn:

  • Duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit
  • Ruimte voor overgang naar een circulaire economie
  • Woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden
  • Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen

Wonen is voor dit project het meest relevant. Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening.

Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

Toetsing

Bij de voorgenomen ontwikkeling zijn geen nationale belangen in het geding. Het mogelijk maken van de nieuwe woningen in het bestaand stedelijk gebied past binnen het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 sub 2)

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten beschrijven waarom er behoefte is aan de ontwikkeling en als die ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, motiveren waarom er niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Toetsing

In het plangebied zijn momenteel 26 verouderde seniorenwoningen aanwezig. Met de voorliggende ontwikkeling worden 42 sociale huurwoningen mogelijk gemaakt.

In dit geval worden meer dan 11 woningen toegevoegd ten opzichte van de geldende planologische regeling. Voor wonen is daarom sprake van een stedelijke ontwikkeling. Gelet op het bovenstaande is hierna de woningbehoefte beschreven.

De behoefte blijkt uit de provinciale woningbehoefteraming (WBR) en de regionale woningmarktafspraken (januari 2019). De WBR2019 gaat uit van een woningbehoefte van 910 woningen. In regionaal verband is mede gelet op de regionale druk op de woningmarkt afgesproken dat Westvoorne zich inzet om 710 woningen toe te voegen ten opzichte van 2017. Ook is afgesproken dat er een betere regionale balans moet komen door toename van het aantal sociale huurwoningen in Westvoorne.

afbeelding "i_NL.IMRO.0614.patrijzen-0010_0005.png"

Figuur 2.1 Gewenste woningvoorraadtoename Regio Rotterdam obv trendraming 2019

Met het toevoegen van 42 sociale huurwoningen verbetert de regionale balans voor betaalbare woningen.

Nadere motivering behoefte en regionale afstemming

Op 30 januari 2019 zijn nieuwe woningmarktafspraken gemaakt in de regio Rotterdam (Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2018-2030). Deze zijn ondertekend door alle veertien gemeenten, corporaties uit de regio én de provincie Zuid-Holland. Onderdeel van deze woningmarktafspraken is het woningbouwprogramma van de regio Rotterdam, dat is opgebouwd uit het voorgelegde woningbouwprogramma van alle veertien gemeenten. Het sociale woningbouwprogramma had bij alle ondertekende partijen nadrukkelijk de aandacht. Er moesten voldoende sociale woningen zijn, maar er wordt ook gestreefd naar een evenwichtiger verspreide sociale woningvoorraad over de regio Rotterdam.

Voor de behoefte aan sociale huurwoningen zijn in het kader van de regionale afspraken twee scenario's opgesteld: een Referentiescenario, waarbij berekend is hoeveel sociale woningen een gemeente moet hebben om aan de lokale behoefte aan sociale woningen te voldoen, en een Meer Evenwicht scenario, waarbij berekend is hoeveel sociale woningen een gemeente kan realiseren om maximaal bij te dragen aan de regionale spreidingsopgave. Meer Evenwicht scenario is een stap dichter bij de regionale doelstelling en de gemeente Westvoorne heeft met zijn woningbouwprogramma een goede stap gemaakt richting het Meer Evenwicht Scenario. Deze is ook positief beoordeeld door de provincie Zuid-Holland bij de aanvaarding van het regionale bod (Brief aan SvWrR, maart 2019 met beoordeling proces passend aanbod sociale voorraad Rotterdamse Regio.

Bovendien is de woningbehoefte groter gebleken dan op basis van de WBR 2016 werd verwacht. Het intensiever benutten van bestaand stedelijk gebied voor woningbouw en het toevoegen van 42 woningen voorziet dus in een behoefte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0614.patrijzen-0010_0006.png"

Figuur 2.2 Kwantitatieve woningmarktafspraken

afbeelding "i_NL.IMRO.0614.patrijzen-0010_0007.png"

Figuur 2.3 Afspraken sociale woningvoorraad

Woonvisie Voorne-Putten 2016-2020

De provincie Zuid – Holland stelt een regionale woonvisie als voorwaarde voor het toetsen van het woningbouwbeleid en nieuwe woningbouwontwikkelingen. In aanvulling op de woningmarktafspraken, die hoofdzakelijk kwantitatief van aard zijn, wordt in de woonvisie Voorne-Putten ingespeeld op de bestaande en gewenste kwaliteiten van het woningaanbod, als ook de te verwachten bevolkingstransitie, zodat het toekomstig aanbod aan woningen zo veel mogelijk aansluit bij de huidige en toekomstige vraag van de inwoners van de regio.

In de Woonvisie Voorne-Putten 2016 – 2020 wordt verwacht dat een 'mismatch' zal ontstaan tussen de woonwensen en woonbehoeften enerzijds en de woningvoorraad anderzijds. Herstructurering van de woningvoorraad wordt dan ook gezien als instrument, waarmee woningen en woonmilieu ingrijpend gewijzigd en verbeterd kunnen worden. Nieuwbouw mag nog enkel ingezet worden om specifieke tekorten in de voorraad aan te vullen. Naast herstructurering wordt het van belang geacht om de bestaande voorraad levensloopgeschikter en duurzamer te maken. Ook wordt ingezet op het verbeteren van de doorstroming en dient de betaalbaarheid van de woningen jaarlijks gemonitord te worden.

Toetsing

Het woningbouwprogramma geeft invulling aan de woningbehoefte. Met name het herontwikkelen en vergroten van het sociale woningbouwprogramma geeft invulling aan de realisatie van meer betaalbare (huur)woningen. De ontwikkeling geeft dan ook invulling aan het gestelde in de Woonvisie.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie provincie Zuid-Holland (geconsolideerde versie 2020)

Verstedelijking en wonen

De provincie voorziet op regionaal niveau, samen met gemeenten, marktpartijen en woningbouw- corporaties, in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen, waaronder de doelgroepen van het huurbeleid. Hierbij gaat de voorkeur uit naar nieuwe woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied en georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer. De provincie is terughoudend over het toevoegen van nieuwe woningbouwlocaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied en vraagt om de bodemdalingsgevoeligheid van een gebied expliciet mee te wegen.


De provincie heeft de ambitie om alle woningen in Zuid-Holland in 2035 CO2-neutraal en vóór 2050 klimaatrobuust ingericht en ingepast te laten zijn. Nieuwe woningen dragen bij aan een aantrekkelijke woon- en leefomgeving in Zuid-Holland. Daarnaast zijn nieuwe woningen energieneutraal of leveren zelfs energie en zijn toegerust op de gevolgen van klimaatverandering (extreme regenval, perioden van droogte en hittestress) en bodemdaling. Gemeenten maken in samenspraak met de provincie regionale woonvisies en regionale woningbouwprogramma's waarin bovengenoemde doelstellingen zijn uitgewerkt.

Toetsing

Het plan voorziet in woningbouw binnen bestaand stedelijk gebied. Hiermee wordt de kern Oostvoorne versterkt. De nieuwe woningen zijn bedoeld voor de (sociale) huursector. De woningen zullen gasloos en energieneutraal uitgevoerd worden.

Verder gaat de omgevingsvisie ook in op nieuwbouw nabij hoogwaardig openbaar vervoer. Op de Voorweg (circa 450 meter van het plangebied) halteren bussen van de lijn 403 welke via Rockanje rijdt tussen Hellevoetsluis en Spijkenisse. Op deze wijze sluit de beoogde ontwikkeling aan op de omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland (geconsolideerde versie 2020)

De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende is relevant voor het bestemmingsplan.

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

  • 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
    • a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
    • b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
  • 2. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
  • 3. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.


Toetsing

De ontwikkeling is in paragraaf 3.1.2 getoetst aan de ladder en ligt binnen bestaand stads- en dorpsgebied.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • 1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • 2. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • a. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • b. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
  • 3. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • a. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • b. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.

Toetsing

Op de bij de Omgevingsvisie horende kwaliteitskaart van de provincie Zuid-Holland, is het plangebied aangeduid als 'steden en dorpen' (op de kaart laag van de stedelijke occupatie). Relevante richtpunten:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.

De ontwikkeling draagt bij aan een versterking van de kern Oostvoorne. Met de architectuur wordt aansluiting gezocht met de omgeving, zodat de gebieden logisch in elkaar overlopen.
Verder wordt ruimte gehouden voor groen en water, zodat de kwaliteiten die het gebied in de huidige situatie heeft, meegenomen worden in het beoogde plan.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Westvoorne 2030

In deze visie worden de verschillende belangen vanuit landschap, de kernen, recreatie en toerisme, de agrarische sector en de gemeenschap samengesmolten tot een integrale ontwikkelingsrichting voor de periode tot 2030.

Voor woningbouw is het volgende in de Omgevingsvisie Westvoorne opgenomen:

  • Een evenwichtige bevolkingsopbouw is van groot belang. Nieuwe ontwikkelingen zoals woningbouw zijn vooral een middel om dit te bereiken (en geen doel op zichzelf). De gemeente streeft naar een gevarieerde woningvoorraad waar ruimte is voor diverse leeftijds-, huishoudens- en inkomensgroepen. De gemeente vindt het belangrijk dat de inwoners, maar ook mensen van buiten kunnen kiezen uit verschillende aantrekkelijke woonmilieus. Speerpunten daarbij zijn de huisvestingsmogelijkheden voor jongeren en het verder versterken van het wonen in een aantrekkelijke, groene omgeving. De bijzondere kwaliteiten die het wonen in de gemeente Westvoorne aangenaam maken, willen ze hierbij benutten. Een hoge ruimtelijke kwaliteit in bestaand en nieuw bebouwd gebied is daarbij van groot belang.

  • De gemeente streeft naar een voldoende aanbod van kwalitatief goede en betaalbare woningen, zowel in de huur- als in de koopsector. Flexibiliteit is het sleutelwoord. Woningbouw wordt steeds gerealiseerd op basis van een actuele woonvisie, die input is voor de regionale woonvisie Voorne-Putten.

  • De gemeente gaat verdere stappen nemen in de richting van een verantwoord en toekomstbestending beheer van het gemeentelijk Woonbedrijf. Dat houdt in het bijzonder in dat het Woonbedrijf zich ontwikkelt tot een zelfstandig functionerend bedrijf binnen de gemeentelijke organisatie. Voor het Woonbedrijf wordt een strategisch voorraadbeleid opgesteld en geformaliseerd. Door verbetering van de energetische kwaliteit en het planmatig energieneutraal renoveren van complexen wordt een aantrekkelijk woningbestand nagestreefd waarmee Westvoorne onderscheidend is ten opzichte van het aanbod van huurwoningen in de regio.

  • Bij nieuwbouw gaat de gemeente uit van duurzame, zo mogelijk energie- of klimaatneutrale bebouwing. Op het gebied van energievoorziening en isolatie zijn de bouwkundige ontwikkelingen inmiddels zo ver gevorderd dat energieneutrale woningen voor een marktconforme prijs zijn te realiseren. Zowel in het gemeentelijke bouwprogramma als in de gebiedsontwikkelingen van particuliere initiatiefnemers gaan ze daarom uit van energieneutraliteit in woningbouw.

Toetsing

Het streven is binnen het programma verschillende woningtypen voor de (sociale) huursector te realiseren. Met het programma en de architectuur is aansluiting gezocht met de directe omgeving van het plangebied. De woningen worden gasloos en energieneutraal uitgevoerd. De beoogde ontwikkeling past goed binnen de Omgevingsvisie Westvoorne.

 

3.3.2 Woonvisie Westvoorne 2015 - 2030

Het doel van de woonvisie is een antwoord te geven op de vraag voor welke doelgroepen de gemeente welke ingrepen in de gemeentelijke woningvoorraad het beste kan doen. Het gaat over het wonen voor en door inwoners van Westvoorne. Daarnaast gaat het over de mate waarin de bouwkundige kwaliteit, de prijs, de omvang en het woonmilieu passen bij de vraag van de bevolking.

De woonvisie begint met een omgevingsanalyse. Deze levert op hoofdlijnen de volgende constateringen op: Westvoorne ligt in de directe nabijheid van één van de economische motoren van Nederland. De economische vooruitzichten, zowel in Westvoorne als op Voorne-Putten en in het havenindustrieel complex, zijn voldoende positief om te kunnen spreken van een blijvende bron van werkgelegenheid.

Tegelijkertijd wordt de gemeente gekenmerkt door een demografische transitie: in de komende 15 jaar is er sprake van een afname van het aandeel jongeren, een sterke toename van het aandeel ouderen en een afname van de groep daartussen, de potentiële beroepsbevolking. Deze ontwikkelingen leiden tot een simultane afname van het aantal inwoners en een stijging van het aantal huishoudens, wat resulteert in een huishoudensverdunning.

De waardering van het wonen in Westvoorne is goed, maar niet zonder uitdagingen. Vraagstukken op de Westvoornse woningmarkt betreffen vooral de mogelijkheden van het zelfstandig wonen door ouderen en de koop- en huurmogelijkheden voor jongeren. Daarnaast liggen er opgaven in het verbeteren en versterken van de karakteristieke woonmilieus.

Om de ontwikkelingen in gewenste banen te leiden en de uitdagingen aan te gaan, zijn in de visie vier ambities geformuleerd, die beantwoorden aan de actualiteit en de meest pregnante verwachtingen:

  • Wonen met zorg: voorbereiden van de woningvoorraad op vergrijzing en extramuralisering.
  • Betaalbaar wonen: verantwoordelijkheid nemen voor alle inkomensgroepen. Daarbinnen hebben met name jongeren en starters ondersteuning nodig.
  • Duurzaam wonen: energieprestatie van de woningvoorraad verbeteren en levensloopbestendigheid van nieuwe en bestaande voorraad bevorderen.
  • Buiten wonen: de karakteristiek van de gemeente versterken, zowel de dorpskernen als het buitengebied. Het faciliteren van bedrijfsbeëindigingen heeft daarin een belangrijke plek om ruimtelijke kwaliteit te verbeteren conform de provinciale regels.

Toetsing

Met de nieuwe woningen wordt de kern Oostvoorne versterkt. Het streven is binnen het programma verschillende woningtypen te realiseren. De nieuwe woningen zijn bedoeld voor de (sociale) huursector. De woningen worden gasloos en energieneutraal uitgevoerd. De beoogde ontwikkeling past binnen het gestelde in de Woonvisie Westvoorne.

3.3.3 Toekomstvisie (2009)

In de Toekomstvisie heeft de gemeente een duidelijke richting voor de toekomst bepaald. Het belangrijkste uitgangspunt is de verbetering van het voorzieningenniveau in de gemeente. Hiervoor is een groei van het inwoneraantal nodig. Westvoorne maakt hiervoor gebruik van de kansen die de Mainport en het toerisme bieden. Er wordt bewust gekozen voor een beheerste groei, zowel voor het aantal inwoners, de voorzieningen als voor de economische activiteiten. Harde randvoorwaarden zijn onder meer:

  • het authentieke dorpse karakter van de verschillende kernen blijft gehandhaafd;
  • het toegankelijke groene karakter van de gemeente blijft bestaan en wordt versterkt, zowel als open buitengebied, als in de woonkernen;
  • Westvoorne blijft, met zijn unieke natuur, de groene buffer tegen het havengebied;
  • de groei zal moeten bijdragen aan een evenwichtige bevolkingsopbouw;
  • de meer dan landelijk gemiddelde vergrijzing wordt tegengegaan.

Toetsing

De ontwikkeling past binnen het uitgangspunt van de gemeente voor het behoud van het groene karakter van de gemeente en het dorpse karakter van Oostvoorne door in het ontwerp ruimte te bieden aan groen en water.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Inleiding

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het plan is naar verschillende ruimtelijk relevante (onderzoeks)aspecten gekeken. Omdat bij het opstarten van de diverse onderzoeken het definitieve aantal woningen nog niet bekend was, zijn diverse onderzoeken zekerheidshalve met een groter programma doorgerekend. Om deze reden is in de onderzoeken rekening gehouden met 45 woningen. In voorliggend hoofdstuk worden de resultaten hiervan beschreven.

4.2 Vormvrije mer-beoordeling

Normstelling en beleid
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Door het bevoegd gezag moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is indien (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2);

  • de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van 42 woningen waarmee de drempelwaarden niet worden overschreden. Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Hierom is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Deze is opgenomen in bijlage 8.

4.3 Bedrijven en milieuhinder

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om bij ontwikkelingen de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen in voldoende mate mee te nemen, kan gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden.

Toetsing en conclusie

De directe omgeving van het plangebied bestaat uit alleen woningbouw. De beoogde ontwikkeling bestaat ook uit enkel woningbouw. Derhalve is geen toetsing noodzakelijk aan de richtafstanden uit de VNG-brochure. Het aspect 'bedrijven en milieuhinder' staat de realisatie van de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.4 Ecologie

Beleid en normstelling

Wet natuurbescherming

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura 2000-gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura 2000-gebieden 

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Wet Stikstofreductie en natuurverbetering

Het doel van de wet stikstofreductie en natuurverbetering is om de stikstofuitstoot te verlagen en de natuur te verbeteren. Het wetsvoorstel bevat een gedeeltelijke vrijstelling van de natuurvergunningsplicht voor de bouwsector. De vrijstelling geldt voor bouwactiviteiten in de bouw-, aanleg- en sloopfase, waarin emissies tijdelijk en beperkt zijn. Deze vrijstelling maakt vergunningverlening voor de aanleg/bouw van onder andere woningen, utiliteitsbouw, energieprojecten en activiteiten in de grond-, weg- en waterbouw makkelijker. Deze vrijstelling geldt alleen voor de effecten als gevolg van stikstofdepositie en niet voor eventuele andere effecten als gevolg van het project op Natura-2000 gebieden (bijvoorbeeld verstoring). De vrijstelling is verder uitgewerkt in het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn). Deze wet is op 1 juli 2021 in werking getreden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied is op circa 330 meter gelegen van het Natura 2000-gebied Voornes Duin. Dit is tevens ook het dichtstbijzijnde Natuur Netwerk Nederland. Het plangebied ligt dus buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten.

Door de inwerkingtreding van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering op 1 juli 2021 geldt er voor de aanlegfase een vrijstelling voor de bouwwerkzaamheden. Deze vrijstelling geldt voor de effecten als gevolg van stikstofdepositie. Onder de vrijstelling valt onder andere het bouwen en slopen van een bouwwerk en de vervoersbewegingen die samenhangen met de werkzaamheden. Dit zijn ook de bronnen waar emissies te verwachten te zijn in de realisatiefase van de beoogde ontwikkeling. Omdat voor deze werkzaamheden een vrijstelling geldt, is een berekening voor de realisatiefase niet nodig.

Om stikstofdepositie binnen Natura 2000-gebieden door emissies van de gebruiksfase van de beoogde ontwikkeling uit te sluiten is een berekening uitgevoerd voor de stikstofemissie van de gebruiksfase, waarin deze vergeleken wordt met de emissie in de huidige situatie. Deze berekening is opgenomen in bijlage 1.

In de huidige situatie is sprake van 26 gasgestookte woningen. Daarnaast is de huidige verkeersgeneratie 55 mvt/etmaal.

Tabel 4.1 Emissies bestaande woningen

Soort woning   NOx in kg/jaar   NH3 in kg/jaar  
8x hoekwoning   2,42   0,47  
18x tussenwoning   2,00   0.47  
     
Totaal:   55,36   12,22  

Omdat de nieuwe woningen geen gasaansluiting krijgen, is geen sprake van directe emissies vanuit de woningen. In de verkeersparagraaf is berekend dat sprake zal zijn van een verkeersgeneratie van 235 mvt/etmaal voor een gemiddelde weekdag.

Uitgangspunt is dat verkeerseffecten worden meegenomen tot deze opgaan in het heersende verkeersbeeld. Dit is het geval op het moment dat het aan- en afvoerende verkeer zich door zijn snelheid en rij- en stopgedrag niet meer onderscheidt van het overige verkeer dat zich op de betrokken weg bevindt. Hierbij weegt ook mee hoe de verhouding is tussen de hoeveelheid verkeer dat door de voorgenomen ontwikkeling wordt aangetrokken en het reeds op de weg aanwezige verkeer.

In de berekening is uitgegaan van een in gebruik name van de woningen in 2022. In de toekomstige situatie wordt geen effect of juist een afname berekend op het stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Voornes Duin.

De berekening concludeert dat er voor de gebruiksfase geen sprake is van een depositiebijdrage binnen Natura 2000-gebieden. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Op basis hiervan valt te concluderen dat het plan niet leidt tot significante negatieve effecten. Daarom is geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming vereist.

afbeelding "i_NL.IMRO.0614.patrijzen-0010_0008.png"

Figuur 4.1 Beschermde gebieden en globaal plangebied (blauw omlijnd).

Soortenbescherming

Op 8 augustus 2019 heeft een veldonderzoek plaatsgevonden in het kader van een ecologische quickscan, zie ook bijlage 2. Dit onderzoek omvatte een groter gebied dan het plangebied, zie hiervoor ook het rood omlijnde gebied in figuur 4.1.

Uit de ecologische quickscan blijkt dat tijdens de uitvoering van de werkzaamheden rekening dient te worden gehouden met de Wet natuurbescherming.

  • Voorafgaand aan de herontwikkeling van het projectgebied dient een soortgericht onderzoek te worden uitgevoerd om de aan- of afwezigheid van nesten, rustplaatsen en essentieel leefgebied van de huismus aan te tonen.
  • Voorafgaand aan de geplande herontwikkeling van het projectgebied dient een soortgericht onderzoek te worden uitgevoerd om de aan- of afwezigheid van nesten van de gierzwaluw aan te tonen.
  • Voorafgaand aan de kapwerkzaamheden dient een soortgericht onderzoek te worden uitgevoerd om de aan- of afwezigheid van nesten, rustplaatsen en essentieel leefgebied van de boomvalk, buizerd, sperwer, ransuil en havik aan te tonen.
  • Voorafgaand aan de geplande herontwikkeling van het projectgebied dient een soortgericht onderzoek te worden uitgevoerd om de aan- of afwezigheid van voortplantings- en rustplaatsen en essentiële vliegroutes van de gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en de laatvlieger, gewone grootoorveermuis, rosse vleermuis en baardvleermuis aan te tonen.
  • Voorafgaand aan de kapwerkzaamheden dient een soortgericht onderzoek te worden uitgevoerd om de aan- of afwezigheid van voortplantings- en rustplaatsen en essentieel leefgebied van de eekhoorn aan te tonen.

Daarnaast wordt geadviseerd:

  • In de periode van 1 maart tot en met augustus dienen grondhopen met steile hellingen (zoals voorbelasting) in het projectgebied (of binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden) voorkomen te worden, zodat oeverzwaluwen hier niet in gaan broeden. Steile wanden dienen te worden afgevlakt of afgedekt met bijvoorbeeld wegendoek.
  • Kolonisatie door de rugstreeppad te voorkomen door geen geschikt habitat op het terrein te laten ontstaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.
  • De werkzaamheden in eerste instantie uit te voeren buiten het broedseizoen. Met name het kappen van bomen en verwijderen van ander groen dient buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd. Enkel indien tijdens een controle, uitgevoerd door een deskundig ecoloog, blijkt dat in het projectgebied en de directe omgeving geen broedende vogels of nesten aanwezig zijn, kunnen werkzaamheden binnen het broedseizoen worden uitgevoerd.
  • Gedurende de werkzaamheden dient voldoende zorg in acht te worden genomen voor alle in het wild voorkomende flora en fauna. Aanwezige dieren moeten voldoende tijd krijgen om te kunnen vluchten.

Op 12 maart 2020 heeft een winterinspectie plaatsgevonden in het plangebied en naastgelegen percelen, zie bijlage 3. Doel van de winterinspectie is het bepalen van de (mogelijke) aanwezigheid of afwezigheid van jaarrond beschermde nesten (nesten van vogels uit categorie 1 t/m 5 van de Wet natuurbescherming), nesten van eekhoorn en boomholten die geschikt zijn als rust- of voortplantingsplaats voor vleermuizen.

Uit de ecologische quickscan, aangevuld met de resultaten van onderhavige winterinspectie, blijkt dat:

  • nesten en essentieel leefgebied van de eekhoorn in onderhavig onderzoeksgebied kunnen worden uitgesloten;
  • jaarrond beschermde nesten van ransuil en sperwer binnen het onderzoeksgebied worden verwacht in zowel de groenstrook direct ten oosten van de te slopen bebouwing aan de Patrijzenlaan, als in de boomsingels binnen de oude agrarische gronden;
  • nesten van andere roofvogels en uilen (die in de ecologische quickscan nog niet werden uitgesloten) worden niet binnen projectgebied verwacht;
  • verschillende typen rust- en voortplantingsplaatsen van boombewonende vleermuizen (zie tabel 2) worden verwacht in zowel de directe omgeving van de te slopen bebouwing aan de Patrijzenlaan, als in de boomsingels binnen de oude agrarische gronden.

Deze winterinspectie is uitgevoerd voor de ontwikkeling van zowel dit plan (Patrijzenlaan) als van het naastgelegen plan aan de Fazantenlaan. De conclusies zijn daarom breder geformuleerd dan enkel voor de Patrijzenlaan. Specifieke voor de groenstrook ten oosten van het plangebied (Patrijzenlaan), geldt dat deze wel wordt aangetast door de ontwikkeling aan de Fazantenlaan, maar niet door de ontwikkeling aan de Patrijzenlaan. De beoogde woningbouw binnen het plangebied aan de Patrijzenlaan laat de betreffende groenstrook in stand.

In het kader van de ontwikkeling aan de Patrijzenlaan, is naar aanleiding van bovenstaande vervolgonderzoek uitgevoerd naar vleermuizen en huismus. De rapportage hiervan is opgenomen in bijlage 4. Hieruit blijkt dat er in het complex geen verblijfplaatsen van vleermuizen of nesten van huismussen aanwezig zijn. Er worden geen verblijfplaatsen vernield of verstoord. Er is geen zodoende geen ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig voor de ontwikkeling aan de Patrijzenlaan.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.5 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.


Onderzoek en conclusie

Uit de risicokaart blijkt dat in de directe omgeving geen risicovolle inrichtingen zijn gelegen. Daarnaast vindt er in de directe omgeving geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, per spoor, over het water of door buisleidingen. Op circa 1 kilometer van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg plaats. Op circa 1,2 kilometer van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen via buisleidingen plaats. Het plangebied is niet gelegen binnen de PR 10-6-contour of het invloedsgebied van het groepsrisico van de weg en de buisleidingen. Beide risicobronnen hebben geen externe werking op het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0614.patrijzen-0010_0009.png"

Figuur 4.2 Uitsnede risicokaart en plangebied (rood omlijnd).

4.6 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk project uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het beleid en normstelling voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.5 weergegeven.

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 ( = 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m² bij één ontsluitingsweg en 200.000 m² bij twee ontsluitingswegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk project uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van 42 woningen. Dit aantal valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht en is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2018 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs het plangebied ruimschoots onder de grenswaarden liggen, zie figuur 4.3. Aangezien direct langs deze weg ruimschoots aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de maatgevende weg ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0614.patrijzen-0010_0010.png"

Figuur 4.3 Concentraties luchtkwaliteit op twee rekenpunten rondom het plangebied.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.7 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek

Voor een groter gebied, waar het plangebied onderdeel van uitmaakt, is in oktober 2019 t/m januari 2020 een verkennend bodemonderzoek (conform NEN 5740) uitgevoerd

Vooronderzoek en hypothese

Uit het vooronderzoek is niet gebleken dat op of nabij de onderzoekslocatie bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Daarom is de locatie als "onverdacht" aangemerkt ten aanzien van bodemverontreiniging. De locatie is als niet-asbestverdacht aangemerkt.

Verkennend bodemonderzoek

Tijdens het veldwerk is gebleken dat de bovengrond bestaat uit siltig zand.

De ondergrond bestaat tot de geboorde einddiepte grotendeels uit siltig zand en vanaf 1,50 à 1,80 m-mv uit kleiig veen. De grondwaterstand is waargenomen op een variërende diepte van 0,10 à 0,38 m-mv. Bij zintuiglijk onderzoek zijn geen afwijkingen waargenomen aan het opgeboorde bodemmateriaal. Er is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen in het opgeboorde bodemmateriaal.

Uit laboratoriumonderzoek is gebleken dat plaatselijk in de bovengrond licht verhoogde gehalten aan kwik en PAK zijn gemeten. Voor het overige zijn in de boven- en ondergrond geen gehalten boven de achtergrondwaarde gemeten voor de geanalyseerde parameters.

In het grondwater zijn plaatselijk (marginaal) verhoogde gehalten aan naftaleen gemeten. Voor het overige zijn geen verhoogde gehalten gemeten in het grondwater.

Conclusie

Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd, dat de hypothese "onverdacht"

voor bodemverontreiniging wordt bevestigd. De locatie wordt geschikt geacht voor de

beoogde bestemming (wonen). Het aspect Bodem vormt geen belemmering voor de planrealisatie.

4.8 Water

Beleid en normstelling

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europees:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2016-2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplicht gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding.

Gemeentelijk waterplan Westvoorne (2008)

Het doel van het gemeentelijk waterplan Westvoorne is het ontwikkelen van een gezamenlijke beleidsvisie op het gewenste watersysteem en de waterkwaliteit binnen de gemeente. Samen met de relevante partijen werken zij deze visie uit en stellen zij binnen het waterplan een maatregelenplan op om het beoogde watersysteem kwantitatief en kwalitatief te realiseren."

Het gemeentelijk waterplan heeft betrekking op alle oppervlaktewater en grondwater binnen de gemeente, zowel binnen als buiten de bebouwde kom. De interactie met de waterketen is opgenomen voor zover deze het watersysteem beïnvloedt bij riooloverstorten en lozingspunten op zowel de waterkwantiteits- als de waterkwaliteitsaspecten.

Binnen het waterplan is door de betrokken partijen een gezamenlijke visie 2050 opgesteld op het gemeentelijk watersysteem.

Onderzoek

Huidige situatie

Het plangebied is gesitueerd in de kern van het dorp Oostvoorne. Het plangebied is ter plaatse van de straten en woningen verhard. Tussen de rijen woningen liggen ruime groenstroken.

Bodem en grondwater

Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Vanwege de ligging van het plangebied in de bebouwde kom van Oostvoorne is het plangebied niet gekarteerd op de Bodemkaart van Nederland. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt circa 0,5 - 1,5 meter +NAP, zie figuur 4.4. Rondom het plangebied zijn verschillende grondwatertrappen gesitueerd, zie figuur 4.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0614.patrijzen-0010_0011.png"

Figuur 4.4 Maaiveldhoogte van het plangebied (bron: Actueel Hoogtebestand Nederland).

afbeelding "i_NL.IMRO.0614.patrijzen-0010_0012.png"

Figuur 4.5 Grondwatertrappen in en rondom Oostvoorne.

Waterkwantiteit

Binnen het plangebied en in de nabije omgeving zijn geen watergangen aanwezig.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Verder bevinden zich tevens geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

De bestaande sociale huurwoningen zijn al aangesloten op het rioleringsstelsel. Het andere deel van het plangebied is nog onbebouwd.

Toekomstige situatie

De beoogde ontwikkeling betreft de sloop van 26 sociale huurwoningen. Hier komen 42 nieuwe sociale huurwoningen voor in de plaats.

Bodem en grondwater

De beoogde ontwikkeling heeft geen gevolgen voor de bodem.

Waterkwantiteit

Volgens het beleid van Waterschap Hollandse Delta dient een toename van het verhard oppervlak gecompenseerd te worden. In het kader van de Keur dient bij een toename van het verhard oppervlak van 500 m2 of meer binnen stedelijk gebied gecompenseerd te worden.

Met het beoogde plan vindt meer verharding plaats in het plangebied dan in de huidige situatie. In de huidige situatie is circa 3300 m2 verhard. In de toekomstige situatie is dit circa 5400 m2. Omdat de toename in verharding meer dan 500 m2 bedraagt, dient watercompensatie plaats te vinden.

In het naastgelegen plan voor de Fazantenlaan, waarvan het bestemmingsplan parallel loopt met dit bestemmingsplan, is deze compensatie ingepast. Het plan Fazantenlaan omvat zodoende dus haar eigen watercompensatie en de watercompensatie voor de Patrijzenlaan.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolwaterzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

De hemelwaterafvoer van de nieuwe woningen wordt aangesloten op de bestaande riolering, maar waar het kan afgekoppeld van het rioleringsstelsel.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.9 Kabels en leidingen

Beleid en normstelling

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Beoordeling en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

Toetsingskader

De Nederlandse bodem zit vol met archeologische waarden. Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992, een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed, hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen. Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzigingen aangebracht in de Monumentenwet 1988.

De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten. De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de nieuwe Omgevingswet is:

  • Roerend cultureel erfgoed en de aanwijzing van rijksmonumenten staat in de Erfgoedwet;
  • De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed (stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen) en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving komt in de Omgevingswet.

Onderzoek

Op basis van het gemeentelijk archeologiebeleid geldt binnen het plangebied Waarde Archeologie 4. Hierbij hoort een onderzoeksplicht bij ingrepen groter dan 200 m2 en dieper dan 80 cm. Gelet op de eerdere planvorming is in 2010 reeds archeologisch onderzoek uitgevoerd, wat ook door BOOR beoordeeld is. Op grond hiervan is het plangebied destijds vrijgegeven voor woningbouwontwikkeling.

Bureauonderzoek Fazantenlaan (2005)

In 2005 is voor het niet bebouwde deel van het plangebied ten noorden van de Fazantenlaan een bureauonderzoek uitgevoerd door Hazenberg Archeologie.

Uit het bureauonderzoek is gebleken dat:

  • De weinige waarnemingen in de omgeving van het plangebied, betreffen losse vondsten in dieper gelegen veen- en kleilagen uit de Romeinse tijd en de late middeleeuwen, op grote afstand van het plangebied;
  • Ondanks de hoge verwachtingswaarde in het plangebied, is het daarom onwaarschijnlijk dat in de bovenste 2 meter beneden maaiveld archeologische waarden aanwezig zijn;
  • Bij verstoringen tot een diepte van 2 meter beneden maaiveld is dan ook geen nader onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden nodig;
  • Bij verstoring van de bodem door graafwerkzaamheden of het slaan van heipalen dieper dan 2 meter beneden maaiveld, is inventariserend booronderzoek nodig om de aanwezigheid van archeologische waarden in de veen- en kleilagen te bepalen.

Verkennend inventariserend veldonderzoek Fazantenlaan (2010)

In 2010 is in vervolg op het bureauonderzoek een verkennend inventariserend veldonderzoek uitgevoerd door Hazenberg Archeologie voor het deel van het plangebied ten noorden van de Fazantenlaan, zie ook bijlage 6. Doel van het veldonderzoek was het toetsen en aanvullen van de archeologische verwachting van de veen- en kleilagen dieper dan 2 meter beneden maaiveld. Daarvoor zijn 28 boringen tot maximale diepte van 5 meter beneden maaiveld gezet.

Uit het veldonderzoek is gebleken dat:

  • de klei en veenlagen zijn afgezet in een vrijwel permanent nat milieu. Deze lagen zijn ook na afzetting niet ontkalkt of gerijpt;
  • het plangebied is het grootste deel van de tijd een laaggelegen en vrij dras gebied geweest en was daarom niet geschikt voor bewoning;
  • tijdens het veldonderzoek zijn geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische resten gevonden;
  • er worden in de ondergrond tot 5 meter beneden maaiveld geen waardevolle archeologische resten meer verwacht. De verwachtingswaarde dient dan ook naar beneden bijgesteld te worden;
  • zonder verder archeologisch onderzoek kan daarom worden gestart met de voorgenomen werkzaamheden.

Ten aanzien van cultuurhistorie geldt dat binnen het plangebied geen aangewezen monumenten of andere beschermde objecten aanwezig zijn. Met de verkaveling wordt wel rekening gehouden met de omliggende historische wegenstructuur.

Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie staan de planontwikkeling niet in de weg.

4.11 Mobiliteit

Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

Voor de beoogde ontwikkeling wordt de verkeersgeneratie berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 (Toekomstbestendig Parkeren). Het aantal parkeerplaatsen in het plangebied dient te voldoen aan de parkeernormen zoals opgenomen in het gemeentelijk parkeerbeleid (Parkeerbeleidnota Westvoorne 2012 - 2016). Deze verwijst door naar de parkeerkencijfers van het CROW. Daarom wordt net als bij de verkeersgeneratie aangesloten bij de kencijfers uit CROW publicatie 381 (Toekomstbestendig parkeren). Voor het juiste kencijfer / parkeernorm wordt een ligging in de rest bebouwde kom aangehouden, de gemeente heeft een weinig stedelijk karakter op basis van de adressendichtheid.

Ontsluiting

Gemotoriseerd verkeer

Het plangebied wordt omsloten door de Fazantenlaan, de Patrijzenlaan, de Rialaan en de Van der Meerweg.

De beoogde woningen aan de Patrijzenlaan worden, vergelijkbaar met de bestaande situatie, ontsloten door insteekstraten die zich haaks op de Patrijzenlaan bevinden.

De Fazantenlaan en Patrijzenlaan zijn gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg, hier geldt een maximum snelheid van 50 km/u. De Van der Meerweg en Rialaan zijn beide erftoegangswegen, onderdeel van een 30 km/u zone.

De Fazantenlaan kruist in oostelijke richting met de Voorweg. De Voorweg is een belangrijke ontsluitingsweg in Oostvoorne. In de noordoostelijke richting kan via De Ruy en Brielseweg de provinciale weg N218 en vervolgens Rijksweg A15 worden bereikt. De ontsluiting van het plangebied voor gemotoriseerd verkeer is goed.

Langzaam verkeer

Op de ontsluitingswegen Fazantenlaan, Patrijzenlaan, Van der Meerweg en Rialaan deelt het fietsverkeer de rijbaan met het gemotoriseerde verkeer. Langs de ontsluitingswegen van het projectgebied zijn voetpaden aanwezig. De ontsluiting van het plangebied voor langzaam verkeer is goed.

Openbaar vervoer

De dichtstbijzijnde bushalte (Voorweg) vindt zich op circa 500 meter loopafstand van het plangebied. Aldaar halteert bus 403, deze streekbus rijdt tussen Spijkenisse Metro Centrum en Rockanje, via Brielle en Oostvoorne. De ontsluiting van het plangebied voor openbaar vervoer is goed.

Parkeren

Parkeerbehoefte

Het aantal parkeerplaatsen in het plangebied dient te voldoen aan de parkeernormen zoals opgenomen in het gemeentelijke parkeerbeleid (Parkeerbeleidnota Westvoorne 2012 – 2016). Hierin wordt verwezen naar parkeerkencijfers van het CROW. Tabel 4.2 toont de berekende parkeerbehoefte op basis van de meest actuele CROW kencijfers (publicatie 381) en de beoogde woningaantallen (worst-case).

Tabel 4.3. Parkeerbehoefte plangebied

  Aantal   Parkeernorm   Parkeerbehoefte  
Huur, huis, sociale huur   42 woningen   1,6 per woning   68 parkeerplaatsen  

Parkeeraanbod

Op eigen terrein en in de openbare ruimte zullen voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn om in deze parkeerbehoefte te voorzien. Parkeren vormt daarmee geen knelpunt.

Verkeersgeneratie en –afwikkeling

Verkeersgeneratie

In het gebied langs de Patrijzenlaan zijn in de huidige situatie 26 seniorenwoningen aanwezig. Deze woningen hebben een verkeersaantrekkende werking maar worden gesloopt. In de plaats komen maximaal 42 sociale huurwoningen (worst-case). De huidige en toekomstige verkeersgeneratie van het plangebied wordt berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 (Toekomstbestendig Parkeren). Tabel 4.3 toont de berekening.

Tabel 4.4. Verkeersgeneratie plangebied

Huidig   Aantal   Kencijfer CROW   Verkeersgeneratie (weekdaggemiddelde)  
Kleine eenpersoonswoning (tiny house, meestal grondgebonden)   26 woningen   2,1 per woning   55 mvt/etmaal  
Toekomstig        
Huur, huis, sociale huur   42 woningen   5,6 per woning   235 mvt/etmaal  
       
Verschil huidig/toekomstig       180 mvt/etmaal  

In de toekomstige situatie zorgen de beoogde woningen voor een toename van de verkeersgeneratie van 180 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Omrekening naar een gemiddelde werkdag vindt plaats met de standaard factor 1,12 voor woonfuncties. Op een gemiddelde werkdag zorgt de ontwikkeling hierdoor voor een toename van 201 mvt/etmaal.

Verkeersafwikkeling

Om de verkeersafwikkeling te beoordelen is de afwikkeling in een spitsuur maatgevend, waarin doorgaans maximaal 10% van de etmaalintensiteit wordt afgewikkeld. In een gemiddeld spitsuur betekent dit een verkeerstoename van 21 mvt op de ontsluitingswegen. De huidige ontsluitingswegen en nieuw te realiseren wijkontsluitingsweg zullen voldoende capaciteit bieden om deze verkeerstoename goed te verwerken.

De Fazantenlaan zal het grootste deel van het verkeer verwerken. De weg is gecategoriseerd en ingericht als gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom. Volgens het principe Duurzaam Veilig geldt voor een verkeersveilige afwikkeling van het verkeer een maximale intensiteit tussen de 6.000 en 15.000 motorvoertuigen per etmaal op wegen binnen deze categorie (afhankelijk van de kruispuntvormen). Het verkeer zal vervolgens verspreid via de gebiedsontsluitingswegen (voornamelijk Voorweg, Patrijzenlaan) worden afgewikkeld. De toename aan verkeer kan op deze wegen merkbaar zijn, maar zal naar verwachting niet tot knelpunten leiden.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is goed voor de verschillende vervoerswijzen. Het aantal parkeerplaatsen dat wordt gerealiseerd dient te voldoen aan de gemeentelijke parkeernormen. De ontwikkeling leidt tot een verkeerstoename van het plangebied, de omliggende ontsluitingswegen bieden voldoende capaciteit om deze verkeerstoename af te wikkelen. De aspecten verkeer en parkeren staan de ontwikkeling niet in de weg.

4.12 Wegverkeerslawaai en industrielawaai

Normstelling en beleid

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs alle wegen geluidzones, met uitzondering van woonerven en 30 km/u-wegen. Binnen de geluidzone van een weg dient de geluidbelasting aan de gevel van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen aan wettelijke normen te voldoen. Volgens artikel 74 van de Wgh is de breedte van een geluidszone afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (stedelijk of buitenstedelijk).

Binnen het plangebied worden woningen mogelijk gemaakt. Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) is wonen een geluidgevoelige functie. Daarom dient akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden, indien deze gelegen zijn binnen de geluidzone van een weg, een spoorweg of een industrieterrein.

Onderzoek

Voor het plangebied is een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor wegverkeer- en industrielawaai, zie bijlage 7.

Het plangebied ligt binnen de geluidzones van de Fazantenlaan, de Patrijzenlaan en de Voorweg. Daarnaast is het plangebied ook binnen de geluidszone van het industrieterrein Maasvlakte-Europoort. Akoestisch onderzoek is op grond van de Wgh dan ook noodzakelijk. Ook de 30 km/uur-weg Van der Meerweg is in het kader van een goede ruimtelijke ordening meegenomen in het onderzoek.

Conclusie

Wegverkeerslawaai

De conclusies voor de grondgebonden woningen haaks op de Patrijzenlaan zijn:

  • dat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden ten gevolge van de Patrijzenlaan. De hoogst berekende geluidbelasting is 52 dB. Maatregelonderzoek is nodig.
  • dat een effectieve maatregel om de geluidbelasting ten gevolge van de Patrijzenlaan te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde het verlagen van de snelheid op de Patrijzenlaan ten oosten van de Koekoekslaan naar 30 km/uur is. Na deze maatregel zijn geen hogere waarden meer benodigd. De woningen worden mogelijk gemaakt in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
  • dat ten gevolge van de gezoneerde wegen Fazantenlaan en Voorweg de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden. Ook ten gevolge van de Van der Meerweg (niet gezoneerd) wordt de richtwaarde van 48 dB niet overschreden.

Industrielawaai

De conclusies voor de woningen zijn:

  • dat op de woningen de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) wordt overschreden ten gevolge van het industrieterrein Maasvlakte-Europoort. De overschrijding bedraagt 2 dB(A). Maatregelen om de geluidbelasting te reduceren zijn niet mogelijk. Voor 45 woningen moet door het college van Burgemeester en Wethouders een hogere waarde van 52 dB(A) worden vastgesteld.

Beleid hogere waarden

Alle woningen zullen beschikken over een geluidluwe gevel en een geluidluwe buitenruimte zoals vereist volgens het gemeentelijk geluidbeleid.

Voor het voorkomen van geluidhinder en slaapverstoring is het volgens het beleid zeer wenselijk dat geluidgevoelige ruimten, zoals woon- en slaapkamers, zo min mogelijk aan de geluidbelaste zijde van de woning worden gerealiseerd. Hiermee dient bij de uitwerking rekening gehouden te worden.

De aspecten wegverkeerslawaai en industrielawaai leveren geen belemmering voor de planontwikkeling.

4.13 Duurzaamheid

Toetsingskader

Routekaart duurzaam Voorne-Putten 2040
Op Voorne-Putten is de afgelopen jaren hard gewerkt aan duurzaamheid. Er liggen steeds meer zonnepanelen, afval wordt steeds verder gescheiden, er verschijnen elektrische auto's en er wordt energie bespaard. En toch is dit nog maar het begin. Gemeente Westvoorne, Brielle, Nissewaard en gemeente Hellevoetsluis willen als vier gemeenten gezamenlijk samen met andere stakeholders een duurzaam Voorne-Putten op de kaart zetten.

Voorne-Putten werkt regionaal samen met 9 andere gemeenten binnen de Alliantie Energietransitie (voormalige Alliantie Duurzaam Rijnmond) om lokaal de klimaatverandering tegen te gaan. Binnen deze samenwerking wordt kennis gedeeld en worden gezamenlijk projecten opgestart. Het lokale Economic Board van Voorne-Putten (bestaand uit lokale ondernemers en gemeenten) ziet ook het belang van een duurzame regio en de kansen die het biedt voor nieuwe werkgelegenheid en bedrijvigheid.

Vanuit de nieuwe Omgevingswet die per 2021 van kracht wordt zal de realisatie van duurzame energie beleidsmatig vanuit omgevingsplannen gecoördineerd worden.

Onderzoek

Bij de realisatie van de woningen wordt aangesloten bij de eisen die gesteld worden vanuit het bouwbesluit.

Conclusie

Het aspect duurzaamheid wordt hiermee voldoende toegepast.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Bestemmingsplansystematiek

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

- inleidende regels;

- bestemmingsregels;

- algemene regels;

- overgangs- en slotregel.

5.2 Planregels

5.2.1 Inleidende regels

Begrippen

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt

gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van

bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen, waarin maten en waarden voorkomen,

worden in dit artikel verklaard.

5.2.2 Bestemmingsregels

Groen

De gronden met de bestemming ‘Groen’ zijn bestemd voor groenvoorzieningen en daarbij behorende voorzieningen, zoals fiets- en voetpaden, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, straatmeubilair en water. Binnen de bestemming mogen uitsluitend gebouwen voor nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

Tuin

De gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, alsmede voor water en parkeervoorzieningen.

De voortuinen zijn bestemd als Tuin bij de woningen. Gebouwen en overkappingen zijn hier

uitgesloten, waardoor alleen overige bouwwerken zijn toegestaan.

Verkeer

De gronden met de bestemming ‘Verkeer’ zijn bestemd voor wegen, verblijfsgebied, voet- en fietspaden en daarbij behorende voorzieningen, zoals geluidwerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, straatmeubilair en water. Binnen de bestemming mogen uitsluitend gebouwen voor nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

Wonen

De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor wonen, met daaronder begrepen beroepsmatige activiteiten en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.

Verder zijn bijbehorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen en water mogelijk binnen de bestemming.

Het totaal aantal woningen bedraagt maximaal 41. Ook is bepaald dat aaneengebouwde hoofdgebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - aaneengebouwd' worden gebouwd en uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gestapeld' mogen hoofdgebouwen gestapeld worden gebouwd.

Binnen de bestemming zijn nog specifieke gebruiksregels opgenomen voor zelfstandige bewoning van vrijstaande bijgebouwen en voor beroepsmatige activiteiten en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.

5.2.3 Algemene regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen

in het bestemmingsplan.

Anti-dubbeltelbepaling

Een Anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de anti]dubbeltelregel is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).

Algemene bouwregels

Het artikel Algemene bouwregels bevat enkele algemene regels voor het bouwen. Zo zijn er regels over parkeergelegenheid, de geringe overschrijding van bouwgrenzen of oppervlaktematen door ondergeschikte onderdelen van gebouwen. Ook wordt voorzien in een regeling voor overkappingen, luifels, overstekken en ondergrondse gebouwen, waarin wordt vastgelegd waar deze zijn toegestaan en in hoeverre deze meetellen bij de inhouds- en oppervlaktemaat van de bovengrondse gebouwen.

Algemene gebruiksregels

Hoewel het gebruik van gronden en bouwwerken is geregeld in de Wro, zijn voor de duidelijkheid regels opgenomen over dit gebruik. Een voorbeeld is een algemeen verbod om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de bestemming of de bijbehorende regels.

Algemene afwijkingsregels

In deze artikelen wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan kan worden afgeweken. Ook wordt een opsomming gegeven van de regels waarmee door middel van een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro het mogelijk is enige flexibiliteit in het plan aan te brengen. Het gaat hierbij om een bevoegdheid en dus geen verplichting.

Overige regels

Werking wettelijke regelingen: In de regels van een bestemmingsplan wordt in een toenemend aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het plan.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregel aan de orde. De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro). De slotregel bevat de titel van het plan.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Ingevolge het Bro heeft de gemeente de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen (artikel 3.1.6 lid 1 sub f Bro). Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling zal de initiatiefnemer met de gemeente afspraken maken omtrent de kosten voor de begeleiding van het bestemmingsplan en om de daarbij behorende procedures te verzekeren. De verantwoordelijkheid en het risico van de exploitatie ligt volledig bij de initiatiefnemer. Het vaststellen van een exploitatieplan is gezien voorgaande niet noodzakelijk en de economische uitvoerbaarheid is voldoende gewaarborgd.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Overleg

In het kader van het wettelijke vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerpbestemmingsplan naar de benodigde overlegpartners gestuurd. Daarnaast is het plan conform de gemeentelijke inspraakverordening ter inzage gelegd.

In het kader van de onderzoeken naar de relevante omgevingsaspecten is voorafgaand het wettelijk verplichte overleg gevoerd met het Waterschap, de Veiligheidsregio, de provincie en overige instanties. De verslaglegging van dat onderzoek volgt hieronder. De reacties vanuit het overleg zijn te vinden in Bijlage 10.

DCMR Milieudienst Rijnmond

Ten aanzien van de verschillende milieuaspecten kan de Milieudienst instemmen met het bestemmingsplan.

Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond

De Veiligheidsregio heeft met betrekking tot het onderhavige bestemmingsplan geen relevante externe veiligheidsaspecten geconstateerd.

Waterschap Hollandse Delta

Het Waterschap Hollandse Delta heeft geen opmerkingen ten aanzien van het bestemmingsplan.

Provincie Zuid-Holland

De provincie Zuid-Holland heeft geen opmerkingen ten aanzien van het bestemmingsplan.

7.2 Inspraak

Het voorontwerp bestemmingsplan Patrijzenlaan Oostvoorne heeft van 9 juli 2020 tot en met 5 augustus 2020 ter inzage gelegen in het kader van de inspraakprocedure. Er zijn negen inspraakreacties ingediend. De inspraakreacties zijn samengevat en beoordeeld en betrokken bij de opstelling van het ontwerpbestemmingsplan. De samenvatting en beantwoording van de inspraakreacties staan in Bijlage 9 Nota inspraakreacties.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan zal conform de wettelijke vereisten gedurende 6 weken ter inzage worden gelegd, binnen welke termijn zienswijzen op het plan kunnen worden ingediend.