Plan: | Noordoever - Oostvoornse Meer 3 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0614.1209bpNOOVN3-0100 |
Op de locatie Oostvoornse Meer 3 is een sportcentrum afgebrand. Dit sportcentrum is opnieuw vergund en moet nog worden gebouwd. De pachter (erfpacht) van de locatie heeft echter de wens boven het sportcentrum recreatie-appartementen te maken.
De gemeente staat hier positief tegenover, maar heeft wel een aantal randvoorwaarden gesteld. Deze randvoorwaarden houden verband met trekkershutten achter het complex en een bestaand bouwvlak voor campers.
Omdat genoemde wens en randvoorwaarden niet in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan, moet het bestemmingsplan worden aangepast.
Het plangebied ligt ten noordwesten van Oostvoorne ten noorden van het Oostvoornse Meer. De omvang van het plangebied is ongeveer 0,9 hectare. In paragraaf 2.2 is de huidige situatie in het plangebied beschreven.
Het geldende bestemmingsplan voor het plangebied is Zeegebied Westvoorne 2013. Dit bestemmingsplan is op 25 juni 2013 vastgesteld door de gemeenteraad van Westvoorne.
Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de geldende plankaart weergegeven. Het plangebied betreft de gronden met de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie en Recreatie - Dagrecreatie met de aanduidingen sr-csp en sr-3. Het gedeelte met de aanduiding sr-8 valt buiten de plangrens van dit bestemmingsplan.
Deze toelichting is als volgt opgebouwd:
Dit hoofdstuk beschrijft de huidige situatie in het plangebied en geeft een toelichting op de voorgenomen ontwikkeling. In de laatste paragraaf is de landschappelijke inpassing gemotiveerd.
Bestaande feitelijke situatie
Het sportcentrum is gelegen aan de Noordoever - Oostvoornse Meer 3. Op de bijgaande afbeelding is het plangebied van dit bestemmingsplan globaal aangeduid met een rode cirkel op een luchtfoto van 2014. Een deel van het pand is afgebrand.
![]() |
![]() |
Planologische mogelijkheden
Op grond van het geldende bestemmingsplan zijn het op het perceel met de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie, binnen het daarvoor opgenomen bouwvlak, 15 trekkershutten toegestaan.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - camperstandplaats' kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken om daarmee de realisatie van ten hoogste 10 camperstandplaatsen mogelijk te maken.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie-3': ten hoogste één sportcentrum met bijbehorende, ondergeschikte horeca en detailhandel en één strandpaviljoen met uitsluitend op de verdieping ten hoogste tien bijbehorende verblijfsrecreatie-appartementen;
De eigenaar wil 10 recreatie-appartementen boven het sportcentrum mogelijk maken. De gemeente staat hier positief tegenover, maar heeft wel de volgende randvoorwaarden gesteld:
Op navolgende afbeeldingen zijn de nieuwe situatie en de strandgevel weergegeven.
Borging en afspraken
De afspraken over de ontwikkeling zijn vastgelegd in een anterieure exploitatieovereenkomst die is gesloten tussen de gemeente en de betrokken grondeigenaar.
In de overeenkomst is onder andere vastgelegd dat drie trekkershutten binnen 2 maanden na het onherroepelijk worden van het voorliggende bestemmingsplan door de eigenaar worden verwijderd (mits er toestemming is verleend). Ook is vastgelegd dat de eigenaar zich verplicht de twaalf resterende trekkershutten een kwaliteitsslag te maken. Hierbij geldt dat deze kwaliteitsslag uiterlijk twee maanden nadat het Bestemmingsplan onherroepelijk is geworden in zijn geheel gerealiseerd moet zijn.
In de overeenkomst is tot slot opgenomen dat bij een eventuele (gedeeltelijke) overdracht van het eigendom van de gronden, c.q. de opstallen, de bepalingen uit de overeenkomst via een kettingbeding aan de rechtsopvolgers worden doorgelegd. Wanneer afspraken uit de overeenkomst niet worden nageleefd kan de gemeente, naast het vorderen van naleving van de overeenkomst, ook boetes opleggen aan de eigenaar. Hiermee is een extra zekerheid ingebouwd tot nakoming van de gemaakte afspraken.
Met het sluiten van de exploitatieovereenkomst bestaat voldoende zekerheid over de daadwerkelijke uitvoering van de ontwikkeling op het perceel Noordoever Oostvoornse Meer 3.
Gevolgen omgeving
Dit bestemmingsplan voorziet in een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Het afgebrande pand wordt herbouwd. Daarnaast worden minder trekkershutten mogelijk gemaakt en worden de overgebleven trekkershutten opgeknapt.
In dit hoofdstuk wordt het relevante ruimtelijke beleidskader beschreven. Achtereenvolgens komt het rijksbeleid, het provinciale beleid en het gemeentelijke beleid aan bod. Het beleid van het waterschap is verwerkt in de watertoets, die in hoofdstuk 5 bij de sectorale onderzoeken is opgenomen.
Het rijksbeleid voor de ruimtelijke ordening is vastgelegd in de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (maart 2012). Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te bereiken is een aanpak geformuleerd die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Bij deze aanpak gaat het Rijk uit van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden en eenvoudige regels. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en initiatieven van burgers en bedrijven.
Vertrouwen in medeoverheden is de basis voor het bepalen van verantwoordelijkheden, regelgeving en rijksbetrokkenheid. De gemeente is de overheid die het dichtst bij de burger staat en in eerste instantie zorg draagt voor een veilige en leefbare woon- en werkomgeving. Bij de inrichting van de ruimte gaat het om de ruimtelijke ontwikkeling van stad en platteland in brede zin, waarbij onder meer de belangen van mobiliteit, milieu, natuur, water, economie en wonen worden afgewogen.
Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk verder dertien zogenaamde 'nationale belangen' geformuleerd. Deze nationale belangen geven aan voor welke onderwerpen het Rijk verantwoordelijk is en waarvoor zij resultaten wil bereiken.
De ontwikkeling op het perceel Noordoever - Oostvoornse Meer 3 is geen onderwerp vallend binnen een van de nationale belangen. Wel draagt de ontwikkeling bij aan het waarborgen en verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving. Het bestemmingsplan past hiermee binnen de door het Rijk gestelde doelen. De uitwerking en verantwoordelijkheid voor de realisatie wordt aan de gemeentelijke overheid gelaten.
Provinciale structuurvisie en programma Ruimte
Het relevante provinciale beleid is vastgelegd in de structuurvisie Ruimte en Mobiliteit (juli 2014). Bij deze structuurvisie hoort een programma Ruimte (juli 2014)
Een belangrijk uitgangspunt in de structuurvisie is het tegengaan en actief verbeteren van de ruimtelijke situatie op plekken waar sprake is van een (dreigende) verrommeling. Daarbij moet rekening worden gehouden met de kernkwaliteiten van het landschap, natuur en cultuurhistorie en moet sprake zijn van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering.
De ontwikkeling voorkomt dat ter plaatse van het afgebrande pand sprake zal zijn van verrommeling. De ontwikkeling zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke situatie. Het aantal trekkershutten zal afnemen en de overgebleven trekkershutten zullen opgeknapt worden geheel in lijn met de nieuwe bebouwing.
In de structuurvisie zijn de gronden aangeduid als kustlandschap, recreatiegebied rond de stad, stad en land verbonden, zeezandafsluiting en kustduinen. De recreatieve functies zijn reeds toegestaan binnen het plangebied en zijn passend in de omgeving. De ontwikkeling betekend een versterking (opwaardering) van de Noordoever van het Oostvoornse Meer en past daarmee binnen de provinciale structuurvisie.
Provinciale verordening
Naast de structuurvisie heeft de provincie ook de verordening Ruimte 2014 vastgesteld (juli 2014). In deze verordening staan de algemeen verbindende regels waaraan een gemeentelijk bestemmingsplan moet voldoen. De verordening bevat een aantal regels welke relevant zijn voor dit bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.2.1, eerste lid, van de verordening kan in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling worden voorzien wanneer deze past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart. Het plangebied is door de provincie aangewezen als gebied met een specifieke waarde (categorie 2). Alle ruimtelijke ontwikkelingen in dit gebied moeten bijdragen aan de instandhouding en versterking van de gebiedskenmerken en de ruimtelijke kwaliteit zoals die door de provincie is geformuleerd.
Opgemerkt wordt dat in deze geen sprake is van een gebiedsvreemde ontwikkeling. Op dit moment zijn reeds recreatieve voorzieningen ter plekke toegestaan. Het betreft een uitbreiding van deze functies, die gebiedseigen zijn. Met het voorliggende bestemmingsplan worden nieuwe recreatie appartementen toegevoegd. Hiermee wordt de ontwikkeling ingepast in de bestaande ruimtelijke context.
Daarnaast worden aanvullende ruimtelijke maatregelen getroffen die bijdragen aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. In artikel 2.2.1, derde lid, van de verordening staan de regels die de provincie stelt ten aanzien van deze aanvullende maatregelen:
“De aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
In dit geval neemt het aantal trekkershutten af en worden camperplaatsen onmogelijk gemaakt. De ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied. Deze aanvullende ruimtelijke maatregelen worden getroffen binnen het plangebied zelf.
Conclusies
Gelet op de hierboven gegeven toelichting wordt geconcludeerd dat het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan het door de provincie in haar structuurvisie Ruimte en Mobiliteit, verordening Ruimte 2014 en programma Ruimte vastgelegde beleid. De ladder van duurzame verstedelijking is doorlopen en het plan voldoet ook verder aan de provinciale regels en uitgangspunten voor ruimtelijke ontwikkeling.
Omgevingsvisie Westvoorne 2030 (in voorbereiding)
Eind 2014 is gestart met de concrete voorbereiding van het proces om te komen tot de omgevingsvisie. In het eerste half jaar van 2015 wordt, in samenwerking met inwoners, ondernemers en andere geïnteresseerden, gewerkt aan de opstelling van een ontwerpvisie.
De Omgevingvisie gaat onder andere het beleidskader vormen voor de algehele herziening van de diverse bestemmingsplannen voor het buitengebied van Westvoorne. Met de voorbereiding van deze algehele herziening wordt later in 2015 gestart.
Het voorliggende bestemmingsplan past binnen het relevante beleid van de diverse overheden. Zoals beschreven draagt het plan bij aan de realisatie van de beleidsdoelstellingen.
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de juridische opzet van het bestemmingsplan. Er wordt ingegaan op de gekozen planvorm en de toegepaste plansystematiek wordt toegelicht.
Er is gekozen voor een gedetailleerde planvorm, waarbij de functies direct zijn vastgelegd op hun locatie. Hierdoor kunnen op basis van dit bestemmingsplan de relevante omgevingsvergunningen worden verleend. De gekozen planvorm biedt hiermee duidelijkheid aan alle betrokkenen.
Inhoudelijk is aansluiting gezocht bij de regeling in de het vigerende bestemmingsplan. De planregels zijn opgesteld met inachtneming van de regels uit de Wet ruimtelijke ordening en de bijbehorende wettelijke regelingen. De plansystematiek is in overeenstemming met de verplicht toe te passen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).
Verbeelding
De verbeelding is de kaart waarop te zien is welke bestemming voor welke gebieden geldt. Alle functies in dit bestemmingsplan zijn apart bestemd, waardoor het direct mogelijk is om op de verbeelding te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven.
In dit plan wordt gebruikgemaakt van bestemmingsvlakken en bouwvlakken. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik is toegestaan. Een gebruik betekent niet altijd dat er ook mag worden gebouwd. Het bouwvlak is een gebied dat op de verbeelding is aangeven waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven.
Regels
Begrippen en wijze van meten
Het artikel Begrippen definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Het artikel Wijze van meten geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte en dergelijke van bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen, waarin maten en waarden voorkomen, worden in dit artikel verklaard.
Voor beide artikelen geldt dat een deel van de formuleringen bindend is voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Bestemmingsregels
In de bij de verbeelding horende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksregels en de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden te vinden.
Artikel 3 Recreatie - Dagrecreatie
De noordoever van het Oostvoornse Meer is bestemd voor Recreatie - Dagrecreatie. Deze gronden mogen primair worden gebruikt voor dagrecreatie en aanverwante activiteiten. Ter plaatse van de functieaanduidingen 'specifieke vorm van recreatie 3' is een specifieke vorm van recreatie mogelijk.
Omdat hier de natuurwaarden relatief gering zijn, is geen omgevingsvergunningsstelsel
opgenomen voor het uitvoeren van werkzaamheden.
Algemeen
Binnen het bestemmingsvlak zijn gebouwen voor de hulpverlening en gebouwen voor sanitaire
voorzieningen alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Hiervoor is
geen maximumaantal geregeld, ervan uitgaande dat niet meer van deze gebouwen worden
gerealiseerd dan strikt noodzakelijk.
Specifieke vorm van recreatie 3
Aan de noordoever van het Oostvoornse Meer is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke
vorm van recreatie 3', naast een strandpaviljoen, ook een sportcentrum (Beach Center)
toegestaan. Het sportcentrum biedt de mogelijkheid voor het beoefenen van surf- en duiksport.
In dit sportcentrum is een winkel in sportartikelen gevestigd en een horecavoorziening
op de verdieping. In de regels is het vloeroppervlak aan gebouwen en functies nader begrensd.
Het strandpaviljoen heeft de mogelijkheid om op de verdieping ten hoogste 10 appartementen
voor de verblijfsrecreatie te realiseren. Ook het sportcentrum heeft de mogelijkheid om 10 appartementen voor de verblijfsrecreatie te realiseren. In verband met de specifieke vormgeving
van de kap is een reguliere bouwhoogte opgenomen die alleen overschreden mag
worden indien een kap van met een bepaalde hellingshoek wordt toegepast.
Overnachtingsmogelijkheden
Incidenteel kan er behoefte zijn om in het kader van de bedrijfsvoering te overnachten in het
strandpaviljoen, bijvoorbeeld met het oog op de veiligheid. Hiervoor is – zoals ook in het vigerende
bestemmingsplan het geval is – een bepaling opgenomen, op grond waarvan ten
hoogste 10 m² van het strandpaviljoen benut mag worden om in te richten als incidentele
overnachtingsruimte.
Artikel 4 Recreatie - Verblijfsrecreatie
Aan de noordzijde van het Oostvoornse Meer worden binnen deze bestemming trekkershutten
toegestaan. Deze worden veelal gebruikt voor overnachting door watersporters.
Artikel 5 Waarde - Archeologie
Op basis van de archeologische waardenkaart zijn er twee gebieden op de plankaart te onderscheiden,
namelijk:
Deze aanduidingen komen overeen met de aanduidingen in andere bestemmingsplannen van de
gemeente Westvoorne, waar een identieke regeling geldt. Om de bestemmingsplannen zoveel
mogelijk te uniformeren is voor gebieden met eenzelfde verwachtingswaarde en overeenkomstig
regiem dezelfde aanduiding gehanteerd.
Tot slot voorziet dit artikel in een wijzigingsbevoegdheid om delen van de dubbelbestemming
te verwijderen daar waar uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen bescherming
meer nodig is of er in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden
Door het opnemen van een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden zijn werken
en werkzaamheden, groter dan de hiervoor aangegeven oppervlakte en met een grotere
diepte dan genoemd, vergunningsplichtig. Normaal onderhoud en beheer zijn hiervan uitgezonderd.
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
Op de plankaart komt de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering voor, namelijk langs de noordoever van het Oostvoornse Meer.
Algemene regels
In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen
in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen:
Antidubbeltelregel
Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan
bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel
mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander
gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de
antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel
3.2.4 Bro).
Algemene bouwregels
Dit artikel bevat een regeling om voldoende parkeergelegenheid te garanderen. Daarnaast is een lid opgenomen om te voorkomen dat bouwwerken die legaal tot stand zijn gekomen,
maar qua maatvoering niet geheel in overeenstemming zijn met het voorliggende
bestemmingsplan, worden 'wegbestemd'.
Voorts bevat dit artikel een algemene regeling voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen
of oppervlaktematen door ondergeschikte onderdelen van gebouwen. De overschrijding
van de bouwgrenzen dient wel beperkt te zijn. Voor luifels en overstekken die onderdeel
zijn van de woning, is daarbij een specifieke regeling opgenomen die aangeeft wanneer ze al
dan niet bij de oppervlakte van de woning worden gerekend.
Algemene gebruiksregels
Hoewel het gebruik van gronden en bouwwerken is geregeld in de Wro, zijn voor de duidelijkheid
regels opgenomen over dit gebruik, zoals een algemeen verbod om gronden en
bouwwerken te gebruiken in strijd met de bestemming of de bijbehorende regels. Daarnaast
zijn een aantal specifieke vormen van gebruik genoemd die als verboden gebruik worden
aangemerkt.
Algemene aanduidingsregels
Hier is opgenomen dat ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie geen geluidsgevoelige objeten zijn toegestaan. Via afwijking kan hiervan worden afgeweken.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan kan worden afgeweken.
Het gaat hierbij om de bevoegdheid om af te wijken van regels die gelden voor alle bestemmingen
in het plan.
Algemene wijzigingsregels
Door middel van een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro is het mogelijk enige flexibiliteit
in het plan aan te brengen. Het gaat hierbij om een bevoegdheid en houdt geen verplichting
in. Deze bevoegdheid mag nadrukkelijk niet worden gebruikt om zodanig aanzienlijke
wijzigingen van bestemmingen te bewerkstelligen, dat daarmee de essentie van het
plan wezenlijk wordt veranderd.
Werking wettelijke regelingen
In de regels van een bestemmingsplan wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing
naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere
regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling
geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het bestemmingsplan. Dit voorkomt
rechtsonzekerheid na wetswijziging door de wetgever.
Dit hoofdstuk bevat de motivering van het bestemmingsplan voor de diverse relevante omgevingsaspecten. Voor enkele zaken is een uitgebreidere beschrijving als bijlage bij de toelichting opgenomen. In dit hoofdstuk wordt dan alleen een korte samenvatting van het uitgevoerde onderzoek gegeven. Uit de sectorale onderzoeken blijkt dat het bestemmingsplan voldoet aan de relevante wet- en regelgeving.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast moet het bevoegd gezag bij de activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden hebben betrekking op:
Onderzoek en conclusies
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van vakantiedorpen en hotelcomplexen buiten stedelijke zones met bijbehorende voorzieningen mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 10 ha of meer in een gevoelig gebied of 250.000 bezoekers of meer per jaar (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D 10). Het plangebied is ongeveer 0,9 ha groot en maakt 10 recreatie-appartementen mogelijk. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarden.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Beleidskader
De gemeente Westvoorne onderschrijft de uitwerking van het 'Verdrag van Malta': behoud van het archeologische erfgoed waar mogelijk en documentatie waar nodig. Hierbij wordt aangesloten op het rijks- en het provinciale beleid. Westvoorne heeft op 22 april 2008 een gemeentelijk archeologisch beleid vastgesteld, waarvan de Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK) een belangrijk instrument vormt. De kaart toont de archeologische waarden en verwachtingen binnen Westvoorne en geeft aan hoe de gemeente daarmee wenst om te gaan.
In het momenteel voor het plangebied geldende bestemmingsplan Landelijk Gebied Westvoorne is een dubbelbestemming ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden opgenomen. De AWK is het achterliggende beleidskader voor de motivering van die dubbelbestemming.
Het wettelijk kader voor de bescherming van (archeologische) monumenten en de aanwijzing van beschermde stads- of dorpsgezichten is vastgelegd in de Monumentenwet 1988.
Onderzoek en conclusies
Het geldende bestemmingsplan bevat reeds een dubbelbestemming waarmee de bescherming van de archeologische waarden is geborgd. Deze regeling is overgenomen in onderhavig bestemmingsplan.
Vanuit cultuurhistorisch oogpunt heeft de bestaande bebouwing en inrichting binnen het plangebied geen bijzondere waarde. In de directe omgeving bevinden zich geen aangewezen monumenten of beschermde gezichten. De beoogde wijziging in het gebruik betekent geen negatieve inbreuk op het bestaande beeld van de omgeving. De herbouw van het pand wordt gevoegd in de bestaande bebouwingsstructuur. Daarnaast worden de mogelijkheden voor camperplaatsen ongedaan gemaakt.
De bescherming van mogelijke archeologische waarden binnen het plangebied is gewaarborgd door middel van een dubbelbestemming. Het aspect cultuurhistorie vraagt verder geen nader beschermingsregime in het bestemmingsplan.
In deze paragraaf worden de effecten beschreven voor de aspecten beeldkwaliteit en welstand. De landschappelijke inpassing is beschreven in paragraaf 2.4. Voor het plangebied wordt geen afzonderlijke beeldkwaliteitparagraaf (bedoeld als aanvulling op de gemeentelijke Nota ruimtelijke kwaliteit) vastgesteld. Voor de toetsing van bouwplannen in het plangebied wordt de geldende gemeentelijke Nota ruimtelijke kwaliteit van toepassing verklaard.
Voor het plangebied is het welstandsgebied 'Buitengebied' van toepassing. Het Buitengebied, heeft een Basis niveau van welstand. Het beleid is gericht op het handhaven van een goede basiskwaliteit met daarbij voldoende vrijheid voor de burger of ondernemer om invulling te geven aan eigen initiatieven. Bouwplannen in deze gebieden mogen in principe geen afbreuk doen aan de basiskwaliteit van de omgeving. De welstandscommissie zal bij de advisering over woongebouwen en bedrijfsgebouwen onder meer aandacht schenken aan de mate van afwisseling en individualiteit in de massa in combinatie met vormgeving en traditioneel gebruik van materialen en kleuren.
Beleid en Normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek en conclusie
Ter plaatse van het plangebied is reeds sprake van de bestemming Recreatie. Door het mogelijk maken van recreatie-appartementen boven het sportcentrum wordt de functie ter plaatse uitgebreid van dagrecreatie naar ook verblijfsrecreatie. Verblijfsrecreatie is niet gevoeliger voor bodemverontreinigingen dan dagrecreatie. Daarnaast worden de appartementen gerealiseerd boven op het sportcentrum. Omdat het bouwwerk de grond niet raakt, is geen bodemonderzoek vereist. Het aspect bodem staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit een sportcentrum gelegen aan de Noordoever - Oostvoornse Meer 3, de trekkershutten achter het complex en een bestaand bouwvlak voor campers. Een deel van het sportcentrum is afgebrand.
Beoogde ontwikkelingen
De beoogde ontwikkeling bestaat uit het mogelijk maken van 10 recreatie-appartementen boven het huidige sportcentrum. Daarnaast wordt het aantal trekkershutten verlaagd van 15 naar 12 en worden de camperstandplaatsen wegbestemd. Voor de realisatie van de recreatie-appartementen zijn bouwwerkzaamheden benodigd.
Normstelling
Provinciale Verordening Ruimte
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van beschermde landschapselementen en belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of van beschermde landschapselementen en in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten en soorten waarvoor een vrijstelling geldt als volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt en de activiteit te karakteriseren is als bestendig beheer, onderhoud of gebruik of ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
De Ffw is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of het plan effecten heeft op de gebieden beschermd onder de Natuurbeschermingswet 1998. Indien significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten moet worden gezocht naar oplossingen in de vorm van mitigerende maatregelen of aanpassingen van het plan. Zijn na verwerking hiervan significant negatieve effecten nog steeds niet uit te sluiten dan kan het plan alleen doorgang vinden als:
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied dat tevens onderdeel is van de Ecologische Hoofdstructuur is de Voornes Duin. Dit gebied ligt op circa 700 m afstand vanaf het plangebied. bied. Op circa 12 km afstand is het dichtstbijzijnde belangrijke weidevogelgebied gelegen.
De natuurgebieden liggen op enige afstand van het plangebied. Door deze afstand en de relatief kleinschalige ontwikkeling worden de natuurgebieden niet beïnvloed door de beoogde ontwikkeling. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Figuur 5.1: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon, www.verspreidingsatlas.nl en www.waarneming.nl).
De beoogde ontwikkeling bestaat uit het mogelijk maken van 10 recreatie-appartementen boven het huidige sportcentrum. Gezien de huidige staat van het sportcentrum, dat deels is afgebrand worden hier geen beschermde soorten verwacht. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan. In de directe omgeving van het gebouw kunnen wel tabel 1-soorten en broedvogels worden aangetroffen.
Daarnaast voorziet de beoogde ontwikkeling in het verlagen van het aantal trekkershutten van 15 naar 12 en worden de camperstandplaatsen weg bestemd. Dit betreffen planologische aanpassingen. Hier vinden dan ook geen werkzaamheden plaats die kunnen leiden tot negatieve effecten op beschermde soorten.
Bij de beoogde ontwikkeling dient rekening te worden gehouden met onderstaande.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Namens de initiatiefnemer is het waterschap Hollandse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de Digitale Watertoets. Deze is uitgevoerd op 18-08-2015. Hieruit blijkt dat het plan invloed heeft op de belangen van het waterschap.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2009-2015 staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 1.500 m2 in landelijk gebied dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd worden.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen aan de Noordoever - Oostvoornse Meer 3 en bestaat uit een sportcentrum, trekkershutten en camperstandplaatsen. De bodem in het plangebied bestaat uit leemarm zand in stuifduinen en stranden.
In het plangebied is geen oppervlaktewater gelegen. Ten zuiden van het plangebied is wel het Oostvoornse Meer gelegen. Dit is overig water dat in beheer is van het waterschap. Rondom het Meer is sprake van een beschermingszone van 2 m. Binnen deze zone gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden. Ten noorden van het plangebied is daarnaast een primaire waterkering gelegen. Het plangebied is gelegen binnen de beschermingszone van deze kering (figuur 5.2). Binnen deze zone gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om de stabiliteit van de waterkering te kunnen waarborgen. Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel.
Figuur 5.2 Ligging primaire waterkering en beschermingszones
Toekomstige situatie
Algemeen
De beoogde ontwikkeling bestaat uit het mogelijk maken van 10 recreatie-appartementen boven het huidige sportcentrum. Daarnaast wordt het aantal trekkershutten verlaagd van 15 naar 12 en worden de camperstandplaatsen wegbestemd.
Waterkwantiteit
Het waterschap wil een robuust watersysteem dat voorbereid is op de effecten van toekomstige klimaatveranderingen. Tot nu toe ligt de nadruk bij klimaatveranderingen met name op meer extreme neerslag en stijging van de zeespiegel. Ook extreem droge periodes zullen echter vaker voor komen. Het robuuste watersysteem dat het waterschap nastreeft moet hier ook op anticiperen. Hieruit volgend dienen toenames in verharding gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m2 in stedelijk gebied en van meer dan 1.500 m2 in landelijk gebied dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd worden.
Doordat de beoogde realisatie van de recreatie-appartementen plaatsvindt boven het bestaande sportcentrum vindt geen toename in verharding plaats. Omdat het aantal trekkershutten afneemt, neemt ook het aandeel verharding zelf af. Watercompensatie is dan ook niet noodzakelijk.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
Hoog water vanuit zee en de rivier vormt een reële bedreiging voor de veiligheid op de Hollandse eilanden. Waterkeringen beschermen tegen deze bedreiging. Het waterschap wil de veiligheid ook in de toekomst blijven waarborgen. Door te werken aan veilige, robuuste en duurzame waterkeringen anticipeert het waterschap op sociale ruimtelijke, economische en klimatologische ontwikkelingen.
In de Nota Ruimte (2005) is, anticiperend op toekomstige ontwikkelingen, een beperking voor bebouwing rond waterkeringen aangekondigd, die moet worden geconcretiseerd in vrijwaringzones. De Nota geeft een richtlijn voor de omvang van deze zones, en een proces voor de uitwerking ervan. Hollandse Delta heeft in de Beleidsnota Waterkeringen (2009) deze richtlijn ingevuld. Het waterschap gebruikt daarbij niet de term vrijwaringzones, omdat het niet van plan is zones ruimtelijk op slot te zetten, maar gebruikt het profiel van vrije ruimte. Het profiel van vrije ruimte is of wordt vastgelegd in de legger.
Om veiligheid te bieden, stelt het waterschap onder meer beperkingen aan het realiseren van werken en het verrichten van werkzaamheden op en nabij de waterkeringen. Daarvoor zijn de kering en zijn omgeving in zones opgedeeld en heeft het waterschap in de Keur een verbod opgenomen. Op dit verbod kan het waterschap ontheffing (vergunning) verlenen. Zonder vergunning van het waterschap is het verboden gebruik te maken van een waterstaatswerk en beschermingszone anders dan in overeenstemming met de functie. De belangrijkste voorwaarde is dat het waterkeringbelang en het beheer en onderhoud niet in het geding komen. Daarbij zal het vaak nodig zijn dat de initiatiefnemer door middel van onderzoek aantoont dat de ontwikkeling de stabiliteit van de waterkering niet aantast.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Door afname van het aandeel verharding, is het effect zelfs positief.
Beleid en normstelling
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De zonebreedte van spoorwegen is afhankelijk van de hoogte van het vastgestelde Geluidproductieplafond (GPP) en wordt gemeten uit de kant van de buitenste spoorstaaf. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg of spoorweg geldt een bepaalde voorkeursgrenswaarde. Deze bedraagt binnen de geluidszone van een weg 48 dB en binnen de zone van een spoorweg 55 dB (of 53 dB voor 'andere geluidgevoelige gebouwen'). In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de maximale grenswaarde niet te boven gaan. Deze maximale grenswaarde is afhankelijk van het aspect rail- of wegverkeerslawaai en de ligging van de ontwikkeling (stedelijk of buitenstedelijk).
Onderzoek en conclusies
Het plangebied ligt binnen de geluidszone van de N15, de Noordoever Oostvoornse Meer en het spoortracé Rotterdam - Maasvlakte. Recreatie-appartementen zijn geen geluidgevoelige objecten. In het plangebied zijn daarnaast reeds recreatieve eenheden aanwezig. De uitbreiding van het aantal recreatie-appartementen gaat gepaard met het verwijderen van de mogelijkheid van camperstandplaatsen. Vanwege de isolatie van recreatie-appartementen zal de geluidsituatie in deze appartementen beter zijn dan in campers. Omdat het bestemmingsplan geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk maakt, vormt de ligging binnen de geluidzone dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Beleid en normstelling
Volgens de Wet geluidhinder dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. Bedoelde inrichtingen – vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd – worden nader genoemd in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. Nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) binnen de zonegrens zijn niet zonder meer toegestaan. Indien er binnen de 50 dB(A)-contour, de zonegrens van het industrieterrein, geluidsgevoelige functies (bijvoorbeeld woningen) mogelijk worden gemaakt, geldt een onderzoeksplicht. Wanneer er voor een locatie binnen de zone industrielawaai wordt aangetoond dat de geluidsbelasting onder de 50 dB(A) ligt, is de bouw van geluidsgevoelige functies op die locatie toegestaan. Bij een geluidsbelasting van meer dan 50 dB(A) kan door burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden vastgesteld tot maximaal 55 dB(A).
Onderzoek en conclusie
Het plangebied ligt binnen de geluidszone van industrieterrein Europoort-Maasvlakte. Recreatie-appartementen zijn geen geluidgevoelige objecten. In het plangebied zijn daarnaast reeds recreatieve eenheden aanwezig. De uitbreiding van het aantal recreatie-appartementen gaat gepaard met het verwijderen van de mogelijkheid van camperstandplaatsen. Vanwege de isolatie van recreatie-appartementen zal de geluidsituatie in deze appartementen beter zijn dan in campers.
Omdat het bestemmingsplan geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk maakt, vormt de ligging binnen de geluidzone dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Onderzoek en conclusie
Ter plaatse van het plangebied worden nieuwe recreatie-appartementen mogelijk gemaakt. Deze recreatie-appartementen komen in plaats van 3 trekkershutten en de camperstandplaatsen. Recreatie-appartementen zijn geen gevoelige objecten. Daarom en omdat reeds recreatieve functies aanwezige zijn, worden de aanwezige bedrijven ten noorden van het plangebied op industrieterrein Europoort-Maasvlakte niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.
Vanwege de grote afstand tussen de beoogde recreatie-appartementen en het aanwezige industrieterrein (meer dan 340 m) en omdat reeds recreatie-eenheden dichter bij de bedrijven zijn gelegen, zal ter plaatse van de beoogde appartementen sprake zijn van een aanvaardbaar leefklimaat.
Verkeersontsluiting
Het plangebied wordt ontsloten op de Noordoever Oostvoornse Meer. Deze weg heeft ter hoogte van het plangebied de functie als erftoegangsweg met een maximum snelheid van 60 km/h. Deze weg leidt in oostelijke richting naar de provinciale weg N218. Deze gebiedsontsluitingsweg verzorgt de verdere ontsluiting naar de nabijgelegen op- en afritten van de N15. Zowel de Noordoever Oostvoornse Meer als de N15 beschikken over een parallel vrijliggend (brom)fietspad. De ontsluiting van het plangebied is goed.
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
In de huidige situatie zijn 10 camperstandplaatsen en 15 trekkershutten aanwezig. In de toekomstige situatie komen de 10 camperstandplaatsen en drie trekkershutten te vervallen. Hiervoor in de plaats worden 10 recreatieappartementen gerealiseerd. Doordat de ontwikkeling voorziet in het opheffen van recreatieve eenheden en vervolgens de realisatie van een lager aantal ander type recreatie eenheden mogelijk maakt, zal de verkeersgeneratie van het plangebied niet toenemen. Zodoende zal de ontwikkeling niet leiden tot een verandering in de verkeersafwikkeling.
Parkeren
Ook hier geldt dat de ontwikkeling niet zal leiden tot een toename van de parkeerbehoefte doordat minder recratieve eenheden worden gerealiseerd dan in de huidige situatie aanwezig. Het parkeren wordt geheel op eigen terrein opgevangen. Hiervoor is reeds voldoende ruimte binnen het plangebied aanwezig.
Conclusie
De ontsluiting van het plangebied is goed. De ontwikkeling zal niet leiden tot een verkeerstoename en zodoende geen invloed hebben op de verkeersafwikkeling op het omliggend wegennet. Tevens is binnen het plangebied reeds voldoende ruimte voor parkeren op eigen terrein aanwezig.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 5.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
Stikstofdioxide (NO2) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
Uurgemiddelde concentratie | Max. 18 keer p.j. Meer dan 200 µg/m³ | |
Fijn stof (PM10) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 µg / m³ | |
Fijn stof (PM2,5) | Jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek en conclusie
De ontwikkeling in het plangebied is met de realisatie van maximaal 10 recreatie-appartementen dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2014 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Europaweg (als maatgevende doorgaande weg langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek en conclusie
Vanwege de aanwezigheid van het industrieterrein Maasvlakte ten noorden van het plangebied zijn verschillende risicobronnen aanwezig. De belangrijkste informatie over de risicobronnen is weergegeven in onderstaande tabel.
Tabel 5.2 Aanwezige risicobronnen
Naam inrichting | Adres | PR 10-6 | Invloedsgebied | Afstand tot plangebied | GR overschrijding |
Inrichtingen | |||||
Falck Nutec B.V. | Beerweg 101 | 145 m | 235 m | 345 m | Nee |
Gasunie Peakshaver B.V. | Missouriweg 55 | 0 m | 1.150 m | 1.175 m | Nee |
Leidingen | |||||
Gasleiding A-624 | - | 0 m | 470 m | 250 m | Nee |
Gasleiding A-536 | - | 0 m | 430 m | 250 m | Nee |
Air Liquide buisleiding (4225) | - | 0 m | PR 10-6 + enkele meters | 250 m | Nee |
LyondellBasell Industries Propyleen leiding (31555) | - | 25 m | 26 m | 250 m | Nee |
Stikstof leiding (31438) | - | 0 m | PR 10-6 + enkele meters | 250 m | Nee |
Ethylene leiding (31133) | - | 30 m | PR 10-6 + enkele meters | 250 m | Nee |
Vervoer van gevaarlijke stoffen | |||||
N15 Europaweg | Geen PAG | 16 m | 355 m | 120 m | Nee |
Hartelkanaal | Geen PAG | 0 m | 1.070 m | 550 m | Nee |
Spoorlijn | PAG 30 m | 30 m | >4000 m | 165 m | Nee |
Te zien is dat het plangebied niet binnen de PR 10-6 risicocontour of het invloedsgebied van het groepsrisico van de aanwezige risicovolle inrichtingen is gelegen. Het plangebied ligt wel binnen het invloedsgebied van de twee aanwezige aardgasleidingen. De invloedsgebieden van de overige leidingen zijn dusdanig klein dat deze niet over het plangebied zijn gelegen. Het plangebied ligt daarnaast binnen het invloedsgebied van de transportroutes voor gevaarlijke stoffen over de weg, het water en de spoorlijn.
De beoogde ontwikkeling heeft geen toename in de personendichtheid tot gevolg omdat de realisatie van 10 recreatie-appartementen samen gaat met het verwijderen van 10 camperstandplaatsen. Een verantwoording van het groepsrisico vanwege de aanwezigheid van de gasleidingen en het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het water en het spoor is dan ook niet nodig. Wel dient door middel van de campagne 'Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand' zorg gedragen te worden voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens calamiteiten.
Veiligheidscontour Maasvlakte 1 en Maasvlakte 2
Voor de industrieterreinen Maasvlakte 1 en Maasvlakte 2 is in 2014 de "Veiligheidscontour Maasvlakte 1 en Maasvlakte 2" vastgesteld. Naar aanleding van het ontwerpbesluit zijn enkele wijzigingen toegepast. De inkepingen bij Slag Baardmannetje en Slag Stormvogel (nabij het plangebied) zijn verruimd zodat er meer ruimte is voor toekomstige ontwikkelingen met betrekking tot (beperkt) kwetsbare objecten ten behoeve van de recratie. Binnen de contour wordt ruimte gereserveerd voor risicovolle activiteiten. De ligging van de veiligheidscontour wordt weergegeven in figuur 5.3. Het plangebied ligt niet binnen de veiligheidscontour, deze vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Figuur 5.3 Veiligheidscontour Maasvlakte 1 en Maasvlakte 2 t.o.v. ligging plangebied (oranje stip)
Afwegingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Onderzoek en conclusie
Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
In dit hoofdstuk wordt een korte toelichting gegeven op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Naast de economische uitvoerbaarheid wordt ook ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan.
Met de eigenaar is een anterieure exploitatieovereenkomst gesloten. Met deze overeenkomst is sprake van een volledig kostenverhaal, waardoor het niet nodig is om een exploitatieplan vast te stellen.
De gesloten exploitatieovereenkomst bevat specifieke informatie in relatie tot de financiële belangen van de betrokken eigenaar. WSDD is gerondeigenaar en de eigenaar is de huurder en erfpachter.Deze informatie is alleen van belang voor de afspraken tussen gemeente en eigenaar en wordt daarom aangemerkt als vertrouwelijk. De gemeente is niet als grondeigenaar betrokken bij de ontwikkeling. Tevens vindt de ontwikkeling plaats voor rekening en risico van de betrokken eigenaar.
De financiële aspecten vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Het college van burgemeester en wethouders is het bevoegd gezag voor de handhaving van het
bestemmingsplan. Zoals blijkt uit jurisprudentie heeft de gemeente een beginselplicht tot
handhaving. In de loop van de jaren '90 is in de gemeente Westvoorne de handhaving steeds
meer tot ontwikkeling gekomen. Dit werd mede ingegeven door het besef dat grote delen van de
gemeente landschappelijk zeer kwetsbaar gebied is waarin strikt gehandhaafd moet worden.
In het Beleidsplan toezicht en handhaving (geactualiseerd in 2014) is het handhavingsbeleid voor
ruimtelijke ordening en bouwen neergelegd. In het beleidsplan wordt aangegeven op welke wijze
de gemeente Westvoorne handhavend optreedt tegen overtredingen van de regelgeving op het
gebied van ruimtelijke ordening en bouwen. Het formuleren en vaststellen van het
handhavingsbeleid biedt onder andere meer duidelijkheid (intern en extern), bevordert de
rechtszekerheid en voorkomt rechtsongelijkheid. Het plan vormt een beleidsmatige onderlegger voor een jaarlijks op te stellen uitvoeringsprogramma. Het uitvoeringsprogramma is een schriftelijke vastlegging van alle uit te voeren handhavingsactiviteiten in het aankomende jaar.
Handhavingsmiddelen
De gemeente heeft verschillende instrumenten tot haar beschikking om handhavend op te treden.
Er kan onderscheid worden gemaakt tussen bestuursrechtelijke, privaatrechtelijke en
strafrechtelijke instrumenten. De bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen staan in het
Beleidsplan toezicht en handhaving centraal.
De bestuursrechtelijke instrumenten kunnen onderverdeeld worden in preventieve en
repressieve instrumenten. Preventieve instrumenten hebben tot doel het begaan van
overtredingen te voorkomen. Hierbij moet niet alleen worden gedacht aan het houden van
gedegen toezicht, maar onder andere ook aan het tijdig actualiseren en handhaafbaar houden
van bestemmingsplannen en het verstrekken van juiste informatie en gerichte voorlichting aan
inwoners en eigenaren.
Met behulp van repressieve instrumenten kan worden opgetreden tegen geconstateerde
overtredingen. De gemeente is bijvoorbeeld bevoegd een last onder bestuursdwang of een last
onder dwangsom op te leggen om te bewerkstelligen dat de strijdige situatie wordt beëindigd.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het gevoerde overleg beschreven.
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro heeft afstemming plaatsgevonden met de vooroverlegpartners. Provincie Zuid-Holland, de Veiligheidsregio Rotterdam - Rijnmond (VRR) en Waterschap Hollandse Delta hebben een reactie gestuurd (zie bijlage 1). Alleen de reactie van de VRR heeft tot een tekstuele aanpassing van de toelichting geleid. Het advies van de VRR wordt overgenomen.
Het voorliggende bestemmingsplan heeft geen betrekking op nieuwe beleidsvoornemens en betekent ook voor de omliggende percelen een verbetering van de ruimtelijke situatie. Mede omdat de gemeente veel waarde hecht aan een snelle uitvoering van de ontwikkeling en omdat de ruimtelijke impact beperkt is, is geen afzonderlijke inspraakprocedure gevolgd.
Een ieder is in het kader van de wettelijke procedure in de gelegenheid gesteld een zienswijze te geven op het ontwerpbestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 28-1-16 t/m 9-3-16 ter inzage gelegen. Er zijn twee zienswijzen ontvangen. Deze zienswijzen zijn samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie in de nota zienswijzen. Deze nota is onderdeel van het getekende raadsbesluit dat als vaststellingsbesluit is toegevoegd aan de stukken.