Plan: | Kopblok Dordtsestraatweg- Sikkelstraat |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0599.BP2198KopblokDordt-va01 |
De Landbouwbuurt ligt in Rotterdam-Zuid in het NPRZ-gebied, waar naast de aanpak van de sociale problemen ook de woningvoorraad wordt verbeterd.
In het Nationaal Programma Rotterdam Zuid (NPRZ), werken Rijk, de gemeente Rotterdam, corporaties, zorginstellingen, schoolbesturen, bedrijfsleven, politie en Openbaar Ministerie aan een gezonde toekomst voor Rotterdam Zuid. De gemeente Rotterdam en de woningcorporaties (waaronder Havensteder) zien daarbij een opgave in de particuliere woningvoorraad van wezenlijk belang om de ambities van het programma te realiseren.
Het Nationaal Programma Rotterdam Zuid omschrijft dat Rotterdam-Zuid weer een deel van de stad moet worden dat aantrekkelijk is voor iedereen. Een gebied dat ook gewaardeerd wordt door midden- en hogere inkomens. Waar meer ruimte is voor gezinnen. Waar nieuwe en huidige bewoners, die toe zijn aan stap in hun wooncarrière, in de buurt een betere en grotere woning kunnen vinden. Waar het woonmilieu veilig en aantrekkelijk is voor opgroeiende kinderen. De oude stadswijken en ook de Landbouwbuurt staan nog het meest ver af van deze ambitie van het NPRZ. De woningvoorraad omvat bovengemiddeld veel kleine en goedkope woningen, die veelal in particuliere handen zijn. Het onderhoudsniveau van de woningen is matig, bewoners blijven vaak kort en hebben weinig binding met de buurt.
Één van de projecten waar Havensteder en de gemeente in samenwerken, het Kopblok Dordtsestraatweg, is gelegen in de Landbouwbuurt in de wijk Vreewijk in Rotterdam waar naast de aanpak van de sociale problemen ook de woningvoorraad wordt verbeterd. Gezamenlijk met Havensteder is door de gemeente de Ontwikkelstrategie Landbouwbuurt opgesteld. Het Kopblok Dordtsestraatweg ligt aan de Reepstraat-Dordtsestraatweg- Sikkelstraat.
In de Landbouwbuurt moet de kwaliteitsimpuls die er met de nieuwbouw is gekomen, worden doorgezet. Zo kan de Landbouwbuurt transformeren naar een buurt waar mensen bewust voor kiezen. Het sterke punt (ligging t.o.v. Zuidplein, Tuindorp en parken) wordt daarbij de leidraad. De sloop/nieuwbouw van de panden aan de Kopblok Dordtsestraatweg zal bijdragen aan een betere beleving en woonomgeving.
Gezamenlijk met Havensteder is door de gemeente de Ontwikkelstrategie Landbouwbuurt opgesteld. De hoekpanden waren reeds in het bezit van Havensteder. Havensteder heeft in de periode van 2018 contact gelegd met de eigenaren in het plangebied en gesprekken gevoerd over aankoopmogelijkheden. Er zijn inmiddels twee panden aangekocht.
Het kopblok Dordstestraatweg ligt binnen Vreewijk in de Landbouwbuurt aan de Reepstraat-Dordtsestraatweg- Sikkelstraat. Het projectgebied betreft de percelen aan het westelijk deel van het blok; Reepstraat 26, Dordtsestraatweg 426 t/m 438 en Sikkelstraat 69 t/m 71.
Figuur 1.1 Ligging Kopblok Rotterdam tussen Motorstraatgebied en Landbouwbuurt
De afweging is gemaakt om de huidige bebouwing te slopen en nieuwbouw te realiseren. Een deel van de woningen is relatief klein. Door de woningen te slopen wordt de eenzijdige woningvoorraad doorbroken en is nieuwbouw van (grotere) gezinsstadswoningen mogelijk. Deze aanpak sluit aan bij het Nationaal Programma Rotterdam-Zuid (NPRZ), waarin is vastgelegd dat de woningvoorraad meer geschikt moet zijn voor de huisvesting van gezinnen. De herontwikkeling van het plangebied leidt er toe, dat de woningvoorraad in deze buurt gevarieerder wordt. Bewoners kunnen hierdoor een volgende stap in hun wooncarrière maken, hierdoor krijgen ook sociale stijgers kansen voor geschikte woonruimte in Rotterdam Zuid. Daarnaast liggen er kansen voor nieuwe doelgroepen van buiten de wijk en biedt nieuwbouw kansen voor meer duurzaamheid. De huidige publieksaantrekkende functies in de plint verdwijnen zodat er een rustig woon- en leefmilieu ontstaat.
De voorwaarde hierbij is dat de nieuwbouw op een eigentijdse wijze recht doet aan; de vooroorlogse architectuur, de ligging aan het historische lint de Dordstestraatweg, de ligging tegenover beschermd stadsgezicht Tuindorp Vreewijk en de entree van de Landbouwbuurt.
Het Kopblok ligt binnen Vreewijk in de Landbouwbuurt aan de Reepstraat, Dordtsestraatweg en Sikkelstraat. Onderstaande afbeelding geeft de begrenzing van het plangebied aan.
Figuur 1.2 Bestaande situatie
Het vigerende bestemmingsplan voor de locatie is het bestemmingsplan Vreewijk en is op 13-05-2010 onherroepelijk geworden. Op de locatie zijn de bestemmingen ‘Wonen’ en ‘Tuin’ opgenomen, en een deel van de bebouwing heeft een aanduiding voor detailhandel of bedrijvigheid. Er mag in twee bouwlagen met een kap gebouwd worden. De beoogde ontwikkeling past hier niet in, omdat de beoogde nieuwbouw aan de voorzijde het bestemmingsvlak ‘Wonen’ overschrijdt. Zie verder paragraaf 2.3.
Figuur 1.3 Verbeelding bestemmingsplan Vreewijk
Tot slot zijn de volgende parapluherzieningen van kracht:
Dit bestemmingsplan is opgesteld voor de herontwikkeling van het Kopblok. Het plangebied krijgt een woonbestemming. De aanduidingen voor bedrijven en detailhandel zijn vervallen want in de nieuwe situatie komen er uitsluitend woningen.
De bestaande panden van het Kopblok zijn onderdeel van de oorspronkelijke lintbebouwing van de Dordtsestraatweg en bestaan uit twee lagen met een kap. Het hoekpand aan de Sikkelstraat had een dermate slechte bouwkundige staat, dat deze reeds is gesloopt. Bij de rest van de panden binnen het plangebied veroorzaken de verschillende funderingstypen verzakkingen en scheuren. Aan deze bestaande vooroorlogse bebouwing is geen cultuurhistorische waarde toegekend op grond van de Cultuurhistorische Verkenning die voor Vreewijk is opgesteld. De afweging is daarom gemaakt om te sloop- en nieuwbouwen. De voorwaarde hierbij is dat de nieuwbouw op een eigentijdse wijze recht doet aan; de vooroorlogse architectuur, de ligging aan het historische lint de Dordstestraatweg, de ligging tegenover beschermd stadsgezicht Tuindorp Vreewijk en de entree van de Landbouwbuurt.
Figuur 2.1 Bestaande situatie Kopblok
Na sloop van de bestaande woningen worden er ca. negen woningen teruggebouwd. Het huidige plan gaat uit van ca. drie ééngezinswoningen in het midden en ca. zes appartementen op de hoeken. Het gaat om vrije sector huurwoningen. De commerciële ruimtes in de plint die nu aanwezig zijn komen in de toekomstige situatie niet meer terug. De goothoogte bedraagt ca. 7,1 meter en de bouwhoogte maximaal 11 meter. De woningen worden voorzien van een achtertuin, in plaats van de diepe uitbouwen die nu aanwezig zijn op het achtererf. Zie onderstaande impressie. De stedenbouwkundige opzet en typologie (twee lagen en een kap, gesloten bouwblok) sluit aan bij de omgeving en de huidige situatie op deze locatie. Ook ontstaat er zo samenhang met het beschermd stadsgezicht aan de overzijde van de Sikkelstraat. Zie ook paragraaf 2.3.
Figuur 2.2 Proefverkaveling met randvoorwaarden Kopblok
Bestemmingsplan
In figuur 2.3 zijn de contouren van de nieuwe bebouwing (blauwe lijn) op het bestemmingsplan 'Vreewijk' geprojecteerd. Te zien is dat de toekomstige bebouwing aan de voorzijde het bestemmingsvlak 'Wonen' overschrijdt. Het gaat om een overschrijding van ongeveer 0,3 m. In dit bestemmingsplan is het bestemmingsvlak 'Wonen' afgestemd op de nieuwe situatie. Op de verbeelding is ook een gevellijn opgenomen, in de regels is bepaald dat in deze lijn gebouwd moet worden.
Daarnaast is het in de toekomstige situatie niet wenselijk dat er publieksaantrekkende functies komen. De aanduidingen uit het huidige bestemmingsplan moeten daarom vervallen. Tot slot is de gewenste goothoogte van 7,1 meter niet mogelijk ter plaatse van de panden die geen aanduiding voor bedrijven of detailhandel hebben. Bij panden zonder aanduiding mag de goothoogte maximaal 7 meter bedragen. Om bovengenoemde redenen is niet mogelijk de nieuwbouw uit te voeren op basis van het huidige bestemmingsplan.
Uitvoering
De toekomstige bebouwing gaat uit van 9 woningen, waarvan 3 grondgebonden. In de huidige situatie zijn er alleen gestapelde woningen aanwezig, of woningen boven een commerciële ruimte. Alle commerciële ruimtes in de plint verdwijnen, hier komen woningen. De huidige woningen hebben een oppervlakte van PM-PM m². De nieuwe grondgebonden woningen krijgen een minimale grootte van 95 m² gbo, de nieuwe appartementen krijgen een oppervlakte van minimaal 85 m² gbo (de appartementen onder de kap 70 m² gbo).
Ook de kadastrale situatie wijzigt: de huidige 7 kadastrale percelen worden vervangen door 5 nieuwe kadastrale percelen. De beukmaat van het nog bestaande hoekpand wijzigt van 5,9 naar 9,6 meter en de beukmaat van de tussenwoningen wijzigt van 4,6 naar 6,1 meter. Er wordt een achtertuin gecreëerd, nu zijn deze gronden vrijwel geheel bebouwd.
Figuur 2.3 Contouren nieuwe bebouwing op huidige bestemmingsplan 'Vreewijk'
(De blauwe lijnen zijn de contouren van de nieuwbouw, de paarse lijnen zijn de nieuwe kadastrale grenzen en de grijze lijnen de oude kadastrale grenzen)
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, (vastgesteld 11 september 2020) loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op Rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen we in gebieden komen tot betere, meer geïntegreerde keuzes. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten:
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
Toetsing
De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de NOVI, die gekenmerkt wordt door een hoog abstractie en schaalniveau. Ook uit het Barro volgens geen beperkingen die van invloed zijn op het plan.
Ieder plan dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, moet een verantwoording bevatten van de ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6. lid 2 Bro). De ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik. Voor projecten binnen bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven.
De ladder is van toepassing als een plan wordt aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Of er sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Volgens jurisprudentie is in beginsel pas sprake van een stedelijke ontwikkeling bij plannen voor meer dan 11 woningen of een functiewijziging vanaf 500 m² bvo. Het geldende bestemmingplan is vertrekpunt in de boordeling of iets een stedelijke ontwikkeling is.
Conclusie
Deze ontwikkeling betreft geen ontwikkeling waarbij de ladder voor duurzame verstedelijking moet worden doorlopen. Er is sprake van het bouwen van minder dan 11 woningen. Evenwel is in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken naar de behoefte aan nieuwe woningen in Rotterdam. Hierover het volgende. In algemene zin is er in Rotterdam grote behoefte aan nieuwe woningen. Het aantal huishoudens stijgt met ca. 27.000 in de periode tot 2035, terwijl de bouwproductie achter blijft en het aanbod in de woningvoorraad niet goed aansluit bij de behoefte. De Rotterdamse harde plancapaciteit in deze periode bedraagt ca. 11.800 nieuwe woningen. De zachte plancapaciteit is groter, maar niet concreet en met onduidelijke realisatietermijn. De Rotterdamse Woonvisie gaat uit van een toename van 31.100 zelfstandige woningen in de periode tot 2030.
Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Toekomstige beleidsvernieuwing biedt kansen voor verbeteringen in Zuid-Holland. De provincie heeft hiervoor zeven vernieuwingsambities geformuleerd. Deze ambities dienen als stip op de horizon:
Deze ambities zijn vertaald in beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving. Voor de beoogde ontwikkeling zijn de volgende opgaven relevant:
Toetsing
Deze ontwikkeling biedt ruimte aan maximaal drie grondgebonden woningen en maximaal zes appartementen. Deze ontwikkeling draagt hiermee bij aan de woningvoorraad van Rotterdam. De woningen worden mogelijk gemaakt liggen binnen bestaand stedelijk gebied en sluit hierbij aan bij de verstedelijkingsambitie van de provincie.
De Omgevingsvisie Zuid-Holland is vertaald in de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Voor de beoogde ontwikkeling zijn onderstaande artikelen relevant.
Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen
Toetsing
De kwaliteitskaart Zuid-Holland heeft de gebiedsidentiteit aangemerkt als 'steden en dorpen'. De ontwikkeling wijkt niet veel af van de bestaande situatie. De ontwikkeling sluit aan bij de bestaande gebiedsidentiteit en voorziet geen wijzigingen op structuurniveau. Er is hierom sprake van inpassen. Tevens is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling (zie paragraaf 3.1.2) De ontwikkeling sluit aan bij de provinciale verordening.
Vastgesteld door gemeenteraad op 2 december 2021
De omgevingsvisie beschrijft de stedelijke koers voor de ontwikkeling van Rotterdam. Het is een nieuwe stadsvisie die richting geeft aan de verdere ontwikkeling van Rotterdam. Deze Omgevingsvisie vervangt de in 2007 vastgestelde Stadsvisie Rotterdam 2030. Tot de datum van invoering van de Omgevingswet krijgt de Omgevingsvisie de status van structuurvisie onder het huidige regime van de Wet ruimtelijke ordening
Hoofdlijn van de Omgevingsvisie is dat Rotterdam kiest voor goede groei. Groei die bijdraagt aan het welzijn van de inwoners, aan een duurzame samenleving en aan economische vooruitgang. Groei die het Rotterdamse rijke erfgoed en de identiteit ondersteunt en versterkt.
De omgevingsvisie gaat uit van 5 langetermijndoelen (perspectieven): compact, inclusief, duurzaam, gezond, productief. Mede aan de hand daarvan worden in de omgevingsvisie vijf hoofdkeuzes benoemd waarmee invulling wordt gegeven aan de koers voor Rotterdam voor goede groei:
Conclusie
Deze woningbouwontwikkeling draagt bij aan het realiseren van meer aanbod van woningen voor de stad Rotterdam. Hiermee wordt de trek naar de stad opgevangen. Deze ontwikkeling sluit hiermee aan bij de Omgevingsvisie Rotterdam 2021.
Vastgesteld op 15 december 2016 door de Rotterdamse gemeenteraad
De woonvisie is een vergezicht op Rotterdam als aantrekkelijke woonstad in 2030. De belangrijkste onderwerpen zijn groei, balans, kwaliteit - nu en in de toekomst - en de basis op orde. In 2030:
Conclusie
De ontwikkeling draagt bij aan de variatie van woningen, grondgebonden woningen en appartementen of bebo's. Deze woningen zijn van goede kwaliteit en energiezuinig. Verder biedt de ontwikkeling woningen aan in verschillende prijsklassen. De ontwikkeling sluit aan bij de woonvisie van Rotterdam.
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit plan relevant zijn. De resultaten en conclusies van eventuele onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
Waterbeheer en watertoets
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.
In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2016-2021) staan de doelen van het Waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplicht gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1.500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:
Huidige situatie
Het plangebied ligt binnen Vreewijk aan de Reepstraat-Dordtsestraatweg-Sikkelstraat. Momenteel bestaat de locatie uit woningen en is volledig verhard.
Bodem en grondwater
Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Vanwege de ligging in de bebouwde kom is het plangebied niet gekarteerd op de Bodemkaart van Nederland. Ten zuiden van het plangebied bestaat de grond uit lichte klei met homogeen profiel en zavel met homogeen profiel. Met betrekking tot grondwater is ten zuidwesten van het plangebied sprake van grondwater V. Dit betekent dat de hoogste gemiddelde grondwaterstand (GHG) op 40 centimeter onder maaiveld ligt. De gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) ligt op 120 centimeter onder maaiveld. Het maaiveld ligt op circa 0,9 meter -NAP.
Waterkwantiteit
Conform de Legger van het Waterschap Hollandse Delta bevinden zich in het plangebied geen oppervlaktewaterlichamen. Ten zuiden bevindt zich een verduikerde hoofdwatergang. De beschermingszone van een hoofdwatergang betreft 3,5 meter. Binnen deze beschermingszones gelden conform de Keur van Waterschap Hollandse Delta beperkingen voor bouwen en aanleggen ter bescherming van en om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden.
Figuur 4.1 Uitsnede Legger wateren en kunstwerken waterschap Hollandse Delta met het plangebied rood omkaderd
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied bevindt zich niet in de kernzone van een waterkering.
Figuur 4.2 Uitsnede Beheerregister Waterveiligheid waterschap Hollandse Delta met het plangebied rood omcirkeld
Afvalwaterketen en riolering
De bestaande bebouwing is aangesloten op het gemeentelijk gemengd rioolstelsel.
Toekomstige situatie
De beoogde ontwikkeling bestaat uit maximaal 9 woningen.
Bodem en grondwater
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen voor bodem en grondwater.
Waterkwantiteit
Ten zuiden van het plangebied bevindt zich een watergang. Bij werkzaamheden in de beschermingszone dient een watervergunning aangevraagd te worden. De watergang heeft een beschermingszone van 3,5 meter. De afstand van de watergang tot de ontwikkeling is groter dan 10 meter. Er vinden geen werkzaamheden plaats binnen de beschermingszone.
Bij een toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2 (in stedelijk gebied) of 1.500 m2 (in landelijk gebied) is compensatie door aanleg van waterberging nodig. Omdat het plangebied momenteel al compleet verhard is, is er geen sprake van een toename van verharding van meer dan de grens van 500 m2 waardoor compensatie niet noodzakelijk is.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Conclusie
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen zijn onderzocht voor het plangebied. Hieruit blijkt dat er geen compensatie voor verharding nodig is, omdat er geen sprake is van een toename van verharding. Het plangebied valt niet in de beschermingszones van watergangen of waterkeringen in de buurt. Hierdoor kunnen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse uitgesloten worden.
Waterbeheerprogramma 2016-2021
Vanaf 2016 is er een nieuw waterbeheer programma van kracht. Het ontwerp hiervan is inmiddels beschikbaar. Het programma bestaat uit een statisch en een dynamisch deel. Het statisch deel bevat de doelen die het waterschap wil bereiken, zowel op de lange termijn als voor de planperiode. Het dynamisch deel bevat de maatregelen die nodig zijn om de doelen uit het statisch deel te realiseren. Het plan bevat doelen en maatregelen voor de thema's Calamiteitenzorg, Water en Ruimte, Waterveiligheid, Voldoende Water, Schoon water en Waterketen. Voor het thema water en ruimte is de nadere uitwerking van de deltabeslissing ruimtelijke adaptatie de belangrijkste ontwikkeling. Hierbij wordt uitgegaan van meerlaagse veiligheid: preventie (laag 1), ruimtelijke inrichting (laag 2) en crisisbeheersing (laag 3). Voor Hollandse Delta ligt de nadruk op de eerste laag: een overstroming voorkomen door middel van (primaire) waterkeringen. Voor de tweede laag is als doel geformuleerd dat de ruimtelijke inrichting bijdraagt aan het beperken van de gevolgen van een overstroming.
Waterplan2 Rotterdam
De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan 2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:
Een onderdeel van het Waterplan 2 Rotterdam is het uitvoeringsprogramma 2007-2012. Hierin staat welke projecten in de komende 5 jaar worden uitgevoerd en welke projecten worden voorbereid voor uitvoering na 2012. Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030. In juni 2013 is een herijking van het waterplan vastgesteld met een uitvoeringsstrategie tot 2018.
Gemeentelijk Rioleringsplan Rotterdam
Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) Rotterdam 2016-2020 is een wettelijk verplicht meerjarenbeleidsplan, dat alle aspecten op het gebied van de rioleringstaak van de gemeente Rotterdam behandelt. Het plan is in overleg met de waterkwaliteitsbeheerders opgesteld. Voor de planperiode 2016-2020 heeft Rotterdam vier doelen geformuleerd:
Rotterdamse Klimaatadaptatie Strategie
In 2008 heeft Rotterdam het klimaatadaptatieprogramma Rotterdam Climate Proof vastgesteld. Eén van de belangrijkste resultaten van dit programma is het opstellen van een klimaatadaptatiestrategie voor Rotterdam. Deze strategie is eind 2013 vastgesteld. De klimaatadaptatiestrategie geeft aan welke aanpak wordt gevolgd om de stad aan te passen aan de klimaatverandering. De strategie geeft aan waarom Rotterdam zich aanpast en welke stappen hiervoor gezet worden. Aanpassing aan de klimaatverandering is een zaak van lange adem die echter nu moet starten, omdat de stad voortdurend verandert en zich verder ontwikkelt. De effecten van klimaatverandering zijn de toe- en afname van waterhoeveelheden in de rivier, de verhoging van waterstanden in de zee, toe- en afname van neerslag en hogere temperaturen.
Deze klimaateffecten hebben gevolgen die van betekenis zijn voor de stad, zoals:
De klimaatverandering biedt ook kansen, zoals:
In de strategie voor een klimaatbestendig Rotterdam wordt onderscheid gemaakt in een strategie voor de 'stad achter de dijk' en de 'stad buiten de dijk'. Het plangebied ligt achter de primaire waterkering. Hierop is de strategie voor de 'stad achter de dijk' van toepassing. Het binnendijkse deel van Rotterdam staat bloot aan de risico's van overstroming, extreme neerslaggebeurtenissen of juist een tekort aan water en langere perioden met hoge temperaturen.
Conclusie
De strategie ' stad achter de dijk' heeft geen consequenties voor deze ontwikkeling.
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit plan relevant zijn. De resultaten en conclusies van eventuele onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
Toetsingskader
Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid.
Voor de beoogde ontwikkeling wordt de verkeersgeneratie berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 (Toekomstbestendig Parkeren). Voor het te hanteren kencijfer wordt het minimale kencijfer gehanteerd en een ligging in de schil van het centrum aangehouden, de gemeente heeft een zeer sterk stedelijk karakter op basis van de adressendichtheid. De parkeerbehoefte wordt berekend op basis van de gemeentelijke parkeernormen (Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2022). Voor de te hanteren norm ligt het plangebied in zone B. Voor de beoordeling van de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid wordt getoetst aan de wegencategorisering en de daarin bepaalde grenswaarde voor de verkeersintensiteit per wegcategorie en expert judgement.
Ontsluiting
Gemotoriseerd verkeer
Deze ontwikkeling ligt aan de Dordtsestraatweg. De ontsluiting van het verkeer gaat ook plaatsvinden via de Dordtsestraatweg.
Langzaam verkeer
In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden om te ontsluiten met de fiets en te voet. Aan de voorzijde van het Kopblok ligt een breed trottoir. Ook ligt er een fietspad los van de rijbaan voor het KKopblok.
Openbaar vervoer
Rondom het plangebied zijn voldoende mogelijkheden om te reizen met het openbaar vervoer. Op circa 150 meter afstand ligt aan de Dordtsestraatweg de bushalte Valkeniersweg. Hier stopt bus 76 richting het Zuidplein. Het Zuidplein ligt op circa 1 km afstand van het plangebied. Naar het Zuidplein is het 5 minuten fietsen en 15 minuten lopen vanaf het plangebied. Op het Zuidplein zijn verschillende mogelijkheden van openbaar vervoer naar verschillende locaties.
Verkeersgeneratie en -afwikkeling
Huidige situatie
In de huidige situatie bestaat het plangebied uit een aantal woningen. De woningen op de hoek zijn in eigendom van het bedrijven Havensteder, de andere panden zijn in particulier bezit en worden aangekocht. De meeste huizen bestaan uit een boven- en benedenwoningen. In de oude situatie waren er 15 woningen aan het Kopblok Dordtsestraatweg, Sikkelstraat en Reepstraat.
Toekomstige verkeersgeneratie
In het plangebied komen maximaal 9 woningen. Onderstaande tabel geeft de verkeersgeneratie weer van 3 grondgebonden woningen en maximaal 6 appartementen.
Tabel 5.1 Toekomstige verkeersgeneratie Kopblok Dordtsestraatweg
Verkeersgeneratie | Aantal | Kencijfer CROW | mvt/etmaal weekdag | mvt/etmaal werkdag |
Huurhuis, vrije sector | 3 | 5,8 | 17,4 | 19,3 |
Huurhuis etage, midden/goedkoop | 6 | 2,2 | 13,2 | 14,7 |
Totaal | 31 mvt/etmaal | 34 mvt/etmaal |
De verkeersgeneratie komt uit op 31 mvt/etmaal in een weekdag en 34 mvt/etmaal op een werkdag. Door het bouwen van minder woningen dan in de oude situatie neemt het aantal verkeersbewegingen af.
Verkeersafwikkeling
Het verkeer kan zich ontsluiten via de Dordtsestraatweg. Aan de voorzijde van het Kopblok loopt nog een extra inrit waar 3 parkeerplaatsen aanwezig zijn. Via deze inrit kan ontsloten worden naar de Dordtsestraatweg.
Parkeren
Parkeerbehoefte
De gemeente Rotterdam heeft de 'Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2022 vastgesteld'. De gebiedsindeling voor de parkeernormen bestaat uit één kaartbeeld met drie gebiedstypen. Het Kopblok valt binnen zone B- Stadswijken.
Het uitgangspunt van de beleidsregeling is dat het parkeren op eigen terrein wordt opgelost. In de bestaande situatie wordt in de openbare ruimte geparkeerd. In de nieuwe situatie is parkeren op eigen terrein niet haalbaar, gezien de kleine ontwikkeling en in afweging met de stedenbouwkundige uitgangspunten. Daarom is het uitgangspunt voor deze ontwikkeling om de huidige parkeereis van de bestaande bouw te verrekenen met het aantal te realiseren parkeerplaatsen voor de ontwikkeling door middel van salderen in openbaar gebied en voor het resterende deel parkeerplaatsen af te nemen in de parkeervoorziening van de Landbouwtoren (eigendom Havensteder). Deze parkeerplaatsen liggen op circa 200 meter vanaf het plangebied. Op 18-11-2020 betreft dit resterende deel 3 parkeerplaatsen. Dit zal bij de aanvraag omgevingsvergunning opnieuw getoetst worden in verband met verjaring van de mogelijkheid tot salderen bij leegstand.
Tabel 5.2 Toekomstige autoparkeerbehoefte Kopblok Dordtsestraatweg
Parkeerbehoefte | Aantal | Parkeerkencijfer Gebiedstype B | Parkeerbehoefte normatief | |
Woonfunctie, 85 tot 120 m2 gbo | 9 | 1,0 | 9 |
Fietsparkeren
Het fietsparkeren mag individueel of collectief gerealiseerd worden op eigen terrein. In de proefverkaveling is rekening gehouden met vijf fietsen per woning in de vorm van tweelaagse collectieve fietsenbergingen. Het binnenterrein wordt gebruikt als achtertuin en hier is ook ruimte voor tweelaagse (collectieve) fietsstallingen. De entree naar het achterpad is vanaf de Reepstraat.
Tabel 5.3Toekomstige fietsparkeerbehoefte Kopblok Dordtsestraatweg
Parkeerbehoefte | Aantal | Parkeerkencijfer | Parkeerbehoefte normatief | |
Appartement, 85 tot 120 m2 gbo | 6 | 3 | 18 | |
Rij- en vrijstaande huizen | 3 | 5 | 15 | |
Totaal | 33 |
Verkeersveiligheid
De toename in de verkeersgeneratie zal niet tot knelpunten leiden in de verkeersveiligheid. De verkeersveiligheid van fietsers wordt gewaarborgd door aparte fietsenpaden.
Conclusie
De ontsluiting van het plangebied leidt niet tot knelpunten voor de veiligheid en bereikbaarheid van de planontwikkeling. De verkeersgeneratie neemt af ten opzichte van de oude situatie. Ook de verkeersveiligheid van het gebied leidt niet tot knelpunten.
Toetsingskader
Langs alle wegen (met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven) bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones. Voor geluidgevoelige functies die binnen deze geluidzones mogelijk worden gemaakt dient akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van een stedelijke- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/uur-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting te worden onderbouwd. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Binnen de wettelijke geluidzone van een spoorlijn geldt een voorkeursgrenswaarde van 55 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidbelasting aan de gevel van geluidgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de maximale ontheffingswaarde niet te boven gaan.
Onderzoek en conclusie
dBvision heeft in opdracht van de afdeling Bestemmingsplannen en Milieu van de gemeente Rotterdam akoestisch onderzoek uitgevoerd naar het bestemmingplan Vreewijk (GEM103-31-123, 6 december 2021). In dit onderzoek zijn meerdere locaties onderzocht, waaronder de locatie Kopblok Dordtsestraatweg- Sikkelstraat. In het onderzoek is het plangebied aangemerkt als locatie 'C'.
De maximaal berekende geluidbelasting voor het plangebied is 52 dB. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden.
Maatregelen
In het kader van het Rotterdamse Actieplan geluid is een overweging gemaakt om geluidreducerende maatregelen te treffen:
Ontheffingsbeleid Rotterdam
Alle gevels van de wonnigen zijn geluidluw. Hiermee wordt voldaan aan het Ontheffingsbeleid Wet geluidhinder van de gemeente Rotterdam.
Conclusie
De maximale berekende geluidbelasting voor het plangebied is 52 dB. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. Omdat bron- en/of overdrachtsmaatregelen niet doeltreffend zijn dienen er hogere waarden te worden aangevraagd. Het college van Burgemeester & Wethouders verleent deze hogere waarden op basis van het gemeentelijke ontheffingenbeleid Wgh. Het ontwerpbesluit voor de verlening van deze hogere waarden is als bijlage 1 aan dit bestemmingsplan toegevoegd.
Toetsingskader
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.
Onderzoek
Figuur 5.1 Uitsnede risicokaart met het plangebied rood omcirkeld
Overeenkomstig de professionele risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen te vinden met een externe werking. Ook bevindt het plangebied zich niet in het invloedsgebied van transport van gevaarlijke stoffen plaats via het water of door buisleidingen.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
Ten zuiden van het plangebied op een afstand van circa 2,5 kilometer bevindt zich de A15 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het invloedsgebied wordt bepaald door het vervoer van de stofcategorie GT4 en bedraagt 4 kilometer. Het plangebied bevindt zich niet in de PR-contour. Tevens is er geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied. Omdat de beoogde ontwikkeling voor de A15 op meer dan 200 meter afstand ligt, hoeven volgens het Bevt in principe geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik ter plaatse van het plangebied. Desalniettemin is vanwege de ligging binnen het invloedsgebied een beknopte verantwoording noodzakelijk.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor
Ten oosten van het plangebied het spoortraject Rotterdam – Lombardijen op een afstand van circa 1,7 kilometer. Dit spoortraject heeft een invloedsgebied van meer dan 4 kilometer en reikt tot het plangebied. Daarnaast bevindt zich ten zuiden van het plangebied het spoortraject Barendrecht vork – Waalhaven Zuid op een afstand van circa 2,4 kilometer. Ook dit spoortraject heeft een invloedsgebied van meer dan 4 kilometer. Beide spoortrajecten hebben een plasbrandsaandachtsgebied van 30 meter. Het plangebied valt hier niet in. Ook ligt het plaatsgebonden risico niet buiten de spoorlijnen. Omdat de beoogde ontwikkeling voor de spoortrajecten op meer dan 200 meter afstand ligt, hoeven volgens het Bevt in principe geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik ter plaatse van het plangebied. Desalniettemin is vanwege de ligging binnen het invloedsgebied een beknopte verantwoording noodzakelijk.
Beknopte verantwoording
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de Dordtsestraatweg. Deze weg sluit aan op het verdere wegennetwerk van Rotterdam. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.
Zelfredzaamheid
In de toekomstige situatie zullen maximaal 9 woningen gerealiseerd worden. De aanwezige kinderen en ouderen worden gezien als verminderd zelfredzame personen. Bij deze groep wordt echter ervan uitgegaan dat in geval van nood de verzorgers de kinderen en ouderen zullen begeleiden. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over het spoor en de weg geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. Ook het personeel dient geïnformeerd te worden over de verschillende risico's bij een incident. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.3 weergegeven.
Tabel 5.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | ||
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van maximaal 9 woningen mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2021 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Dordtsestraatweg, direct ten oosten van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2020; 23,6 µg/m³ voor NO2, 17,6 µg/m³ voor PM10 en 9,6 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6,2 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat
Toetsingskader
De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal.
Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.
Onderzoek en conclusie
Het milieuhygiënisch vooronderzoek en een verkennend milieukundig bodemonderzoek is uitgevoerd door IDDS. In deze paragraaf wordt een samenvatting van het onderzoek en conclusies gegeven. Het volledige rapport staat in bijlage 7. De doelstelling van het onderzoek is het bepalen van de milieuhygiënische kwaliteit van de landbodem (grond en grondwater) ter plaatse van de onderzoekslocatie.
Op basis van de verkregen onderzoeksresultaten worden de volgende conclusies gesteld:
Gelet op de onderzoeksresultaten kan de hypothese verdacht voor de onderzoekslocatie worden gehandhaafd. Op basis van de onderzoeksresultaten worden beperkingen ten aanzien van de voorgenomen sloop en nieuwbouw en het daaropvolgende gebruik wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt niet voorzien.
Geadviseerd wordt om de onderzoeksresultaten voor te leggen aan het bevoegd gezag om na te gaan of zij kunnen instemmen met de onderzoeksresultaten en bovengenoemde conclusies ten behoeve van het verkrijgen van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen).
Indien op de onderzoekslocatie ten gevolge van graafwerkzaamheden grond vrijkomt en buiten de locatie wordt hergebruikt, vindt hergebruik veelal plaats binnen het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In dat geval dient de chemische kwaliteit van de grond te worden getoetst aan de kwaliteitsnormen die door het Besluit bodemkwaliteit aan de betreffende toepassing worden verbonden.
Het bodemonderzoek is steekproefsgewijs uitgevoerd. Hierdoor is het niet uit te sluiten dat plaatselijk sprake kan zijn van een afwijkende bodemopbouw. Indien op de locatie graafwerkzaamheden worden uitgevoerd wordt derhalve aanbevolen om alert te blijven op plaatselijke afwijkingen in de bodem die kunnen wijzen op een eventuele bodemverontreiniging.
Toetsingskader
Met de Wet natuurbescherming zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.
Natura-2000 gebieden
Natura2000-gebieden zijn gebieden die onderdeel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. In een aanwijzingsbesluit om gebieden als Natura2000-gebied aan te merken, zijn de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn) vastgelegd.
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland
In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij de verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Binnen het plangebied zijn geen beschermde natuurgebieden aanwezig. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden ligt op circa 5 kilometer van het plangebied en betreft de Oude Maas. Op ruim 2 kilometer van het projectgebied ligt een gedeelte van het NNN. Dit betreffen polder de Esch en Brienenoord.
Figuur 5.2 Plangebied ten opzichte van beschermde natuur
Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. Om stikstofdepositie binnen Natura 2000-gebieden door emissies van de aanleg- en de gebruiksfase van de beoogde ontwikkeling uit te sluiten is hier een onderzoek voor uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 4. De bijbehorende berekeningen van de aanleg- en de gebruiksfase zijn opgenomen in respectievelijk bijlage 5 en 6. In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat voor zowel de aanleg- als de gebruiksfase geen depositiebijdrage binnen Natura 2000-gebieden is berekend. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot significante negatieve effecten. Er is geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming vereist.
Het plangebied bevindt zich niet in de nabijheid van beschermde natuur. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden en delen van het NNN bevinden zich op voldoende afstand van het projectgebied om directe effecten uit te sluiten.
Soortenbescherming
Voor de ontwikkeling aan de Dordtsestraatweg - Sikkelstraat is een ecologische quickscan uitgevoerd door E.C.O.-logisch. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 2. In de paragraaf worden de conclusies van de quickscan besproken.
De bebouwing in het projectgebied biedt potentiële nestlocaties voor de gierzwaluw en de huismus. De bebouwing biedt daarnaast mogelijk verblijfplaatsen voor de steenmarter en gebouwbewonende vleermuizen. In de bomen binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden kunnen mogelijk potentieel jaarrond beschermde nesten aanwezig zijn. In het projectgebied kunnen mogelijk algemene broedvogels en zoogdieren voorkomen. Overige beschermde soorten worden door het ontbreken van geschikt habitat niet verwacht voor te komen.
De werkzaamheden kunnen in potentie leiden tot aantasting en vernietiging van vaste verblijfplaatsen van de steenmarter, vleermuizen en jaarrond beschermde nesten van vogels. Daarnaast kunnen individuen van vleermuizen en vogels met jaarrond beschermde nesten worden verstoord en gedood. Tevens kunnen nesten van algemene broedvogels worden aangetast en vernield en kunnen algemene broedvogels en zoogdieren worden gedood.
Er vinden geen kapwerkzaamheden plaats. Zodoende is toetsing aan de bepalingen uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van houtopstanden niet noodzakelijk.
Op basis van de uitkomsten uit de quick scan is er aanvullend onderzoek naar gierzwaluwen, huismussen, jaarrond beschermde nesten, steenmarter en vleermuizen uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 3.
In het onderzoek wordt geconcludeerd dat binnen het plangebied of in de directe omgeving ervan geen nestlocaties van de boomvalk, gierzwaluw, huismus of ransuil zijn aangetroffen. In de bebouwing van het plangebied is een nestlocatie van de stadsduif aangetroffen. Binnen het plangebied zijn daarnaast een zomerverblijfplaats en een paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis vastgesteld. De bebouwing in het plangebied bevat geen winterverblijfplaatsen van vleermuizen of beschermde functies voor de steenmarter.
In de bebouwing in het plangebied is een nestlocatie van een algemene broedvogel vastgesteld. Het is aan te bevelen de werkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels (globaal 15 maart - 15 juli) uit te voeren. De vermelde periode is niet leidend, elk broedgeval is beschermd. Ook broedgevallen buiten deze periode mogen niet verstoord worden. Wanneer de werkzaamheden tijdens het broedseizoen plaatsvinden, kunnen de nesten van algemene broedvogels worden verstoord of vernield. Hiermee worden verbodsbepalingen in artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming overtreden. Indien tijdens het broedseizoen gewerkt moet worden, dient een ontheffing van de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd voor verbodsbepalingen uit artikel 3.1. Aan een ontheffing kunnen bepaalde voorwaarden verbonden zijn, zoals het treffen van mitigerende maatregelen.
In het plangebied zijn een zomerverblijfplaats en een paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis vastgesteld. Hiervoor wordt een ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd. Uitgaande van de beoogde ingreep is de verwachting dat deze ontheffing afgegeven kan worden.
Conclusie
Uit het stikstof onderzoek blijkt dat tijdens de aanleg- en gebruiksfase geen depositiebijdrage binnen Natura 2000-gebieden is berekend. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot significante negatieve effecten.
Met betrekking tot soortenbescherming is er een ontheffing van de Wet natuurbescherming voor de zomer- en paarvebrlijfsplaats van de gewone dwergvleermuis. Deze kan naar verwachting worden afgegeven. Het aspect soortenbescherming vormt hierna geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om een belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Onderzoek en conclusie
In de beoogde situatie worden woningen gerealiseerd. Hiermee worden milieugevoelige functies opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. In het gebied zijn verschillende functies gevestigd zoals bedrijven, maatschappelijke en gemengd bestemmingen. Tevens is het plangebied aan de ontsluitingsweg Dordtsestraatweg gelegen waardoor de omgeving getypeerd kan worden als 'gemengd gebied'.
Ten oosten bevindt zich een gemengde bestemming waar onder andere bedrijven uit ten hoogste milieucategorie 2 gerealiseerd mogen worden. Grenzend hieraan bevindt zich een maatschappelijke bestemming welke tevens in milieucategorie 2 valt. Deze functies bevinden zich op ca. 70 meter van het plangebied. Ca. 12 meter ten zuiden bevindt zich de bestemming Gemengd - 1 waar bedrijven tot en met milieucategorie 2 mogelijk zijn. Er liggen geen overige bedrijven nabij het plangebied.
Het plangebied bevindt zich binnen een gemengd gebied. Hierin zijn bedrijven tot en met milieucategorie in het algemeen direct naast woningen toelaatbaar geacht. Er wordt aan de richtafstanden voldaan. Als gevolg van de beoogde ontwikkeling is er voor de woonbestemmingen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omliggende bedrijven worden niet belemmerd in hun bedrijfsvoering.
Toetsingskader
Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP’s), die opgenomen zijn in de gemeentelijke erfgoedverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese ‘Verdrag van Malta’ is ontwikkeld.
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
Bewoningsgeschiedenis
In het gebied zijn momenteel geen resten bekend uit de prehistorie, Romeinse tijd (begin jaartelling- 350 na Chr.) en Vroege Middeleeuwen (350-1000).
Juist ten noorden van het bestemmingsplangebied ligt een donk, even ten westen van het Feijenoordstadion. Een donk is een uit zand bestaand rivierduin. Donken, die vanaf de Midden-Steentijd (8000- 5300 voor Chr.) regelmatig door de mens als woonplaats werden gebruikt, zijn in latere fasen van de prehistorie in de meeste gevallen bedekt geraakt onder kleiafzettingen en veen. Uiteindelijk ontstond in de late prehistorie een vrijwel aaneengesloten veengebied. Op het veen en plaatselijk op dunne kleiafzettingen op het veen, werd gewoond in latere fasen van de prehistorie, de Romeinse tijd en tijden de (Vroege) Middeleeuwen. Op het jongere, laatmiddeleeuwse kleidek, kunnen zich sporen uit de Late Middeleeuwen (1000-1500) en Nieuwe tijd (vanaf 1500) bevinden.
In de 10e-12e eeuw is het gehele veengebied ontgonnen en voor bewoning en landbouw geschikt gemaakt. Vóór 1300 is men met de bedijkingen gestart. Het plangebied maakte in deze periode deel uit van de Riederwaard, een rondom bedijkt gebied, dat centraal gelegen was op het eiland IJsselmonde. In 1373 gaat de Riederwaard door overstromingen ten onder, waarna het gebied in fasen wordt herbedijkt. Door het bestemmingsplangebied lopen bewoningslinten die zijn gerelateerd aan de voormalige polder van Charlois. De Polder Charlois werd gevormd tussen 1425-1475.
Archeologische verwachting
Gelet op het voorgaande kunnen in het gehele plangebied archeologisch waardevolle relicten worden aangetroffen vanaf de Midden-Steentijd tot in de Nieuwe tijd. Eventuele donken, of rivierduinen geven een hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de Midden- en Nieuwe Steentijd. De zones waar zich op het veen in de ondergrond oudere klei-afzettingen in de ondergrond bevinden, hebben een hogere archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de periodes IJzertijd, Romeinse tijd en de Middeleeuwen tot de laatmiddeleeuwse overstromingen van 1373.
Bewoningssporen uit de 15e eeuw en later kunnen onder meer op en langs de dijken van de Polder Charlois voorkomen. De meeste van deze bewoningssporen zullen zich ter plaatse van de bebouwing bevinden, zoals die voor het eerst exact is weergegeven op de oudste kadastrale kaart van 1811- 1832. Deze terreinen hebben een hoge archeologische verwachting.
Aanbevelingen
Waarde - Archeologie 2
Voor het plangebied (Waarde - Archeologie 2) geldt een bouwregeling en een omgevingsgunning voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 0,5 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlak beslaan groter dan 200 vierkante meter.
Conclusie
Met betrekking tot archeologie wordt in dit bestemmingsplan een archeologische dubbelbestemming 'waarde- archeologie 2' opgenomen. Hiermee wordt het aspect archeologie gewaarborgd.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek
M.e.r.-beoordelingsplicht
In het Besluit milieueffectrapportage is in onderdeel D11.2 van de bijlage opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een aaneengesloten gebied en meer dan 2.000 woningen omvat. Het voorgenomen plan bestaat o.a. uit de realisatie van maximaal drie grondgebonden woningen en maximaal zes appartementen. De ontwikkeling blijft hiermee ruim onder de drempelwaarde.
De nieuwe woningen zijn vergelijkbaar met de planologische situatie. Het realiseren van de ieuwe woningen past daarom in de omgeving en is niet gebiedsvreemd. Daarnaast is de milieu-impact van de toekomstige situatie gelijk aan de bestaande situatie.
Op basis van de kenmerken van het project kan dan ook worden geconstateerd dat geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject (D11.2) zoals vermeld in bijlage 1 van het Besluit mer, of van een andere m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Er is daarom geen vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig, en er hoeft geen beoordelingsbesluit te worden vastgesteld.
Conclusie
Op basis van bovenstaande geldt dat dit bestemmingsplan uitvoerbaar is wat betreft milieuregelgeving.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te zijn.
Op grond van artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld indien sprake is van een 'bouwplan'. Artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschrijft wat een 'bouwplan' is. De raad kan bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer:
De 'grex-wet' is erop gericht dat de overheid kosten kan verhalen die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Indien er geen kosten gemaakt worden, hoeven deze ook niet verhaald te worden. De kosten voor de sloop en nieuwbouw worden gedragen door Havensteder. Er is geen sprake van gemeentelijke kosten. Het kostenverhaal is met oog op het bovenstaande verzekerd waardoor afgezien kan worden van een exploitatieplan.
In het kader van het wettelijke bestuurlijke vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening, is het concept bestemmingsplan toegezonden aan diverse bestuurlijke partners.
Naar aanleiding hiervan zijn op het bestemmingsplan verschillende overlegreacties ontvangen. Een samenvatting van de overlegreacties worden in deze paragraaf beschreven.
Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR)
De Veiligheidsregio heeft met betrekking tot dit bestemmingsplan geen relevante fysieke veiligheidsaspecten geconstateerd. De VRR kan zich vinden in de gestelde maatregelen uit paragraaf 5.4 van de toelichting. De VRR adviseert bij deze ontwikkeling zorg te dragen voor toereikende bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen zodat de hulpdiensten bij een incident adequaat kunnen optreden. De regionaal vastgestelde ‘Handleiding advies bluswater en bereikbaarheid VRR’ biedt mogelijkheden om daar invulling aan te geven.
Reactie:
Dit wordt ter kennisgeving aangenomen.
Provincie Zuid-Holland
In het kader van het wettelijk vooroverleg heeft de provincie een reactie gegeven op het voorliggende bestemmingsplan. De provincie geeft aan dat in de toelichting van het voorontwerpbestemmingsplan wordt aangegeven dat nader onderzoek nodig is naar de aanwezigheid van verblijfplaatsen van meerdere diersoorten. De noodzaak van een ontheffing van de Wnb kan daarom op voorhand niet worden uitgesloten. Indien uit de aanvullende onderzoeken/inventarisaties blijkt dat het projectgebied functies bevat voor de steenmarter, vleermuizen en broedvogels met een jaarrond beschermd nest en verstoring niet voorkomen kan worden, dient een ontheffing van de Wbn te worden aangevraagd. Indien een ontheffingstraject nodig blijkt in deze procedure, verzoekt de provincie hierover contact op te nemen met de Omgevingsdienst Haaglanden.
Reactie:
Het vervolgonderzoek met betrekking tot ecologie wordt op dit moment uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek worden opgenomen in dit bestemmingsplan.
Evides
Het Waterbedrijf Evides ziet geen knelpunten met de waterleidingen. Het Waterbedrijf heeft geen opmerkingen met betrekking tot het voorontwerpbestemmingsplan.
Reactie:
Dit wordt ter kennisgeving aangenomen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn zijn geen zienswijzen ontvangen.
Het juridische deel van een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels. De regels bevatten regels voor gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking; maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. In onderhavig hoofdstuk worden de planuitgangspunten naar de regels en verbeeldingen verder verwoord.
Voor het gehele plangebied is de huidige wijze van bestemmen binnen de gemeente Rotterdam in hoge mate richtinggevend voor de wijze waarop de bestemmingen zijn geregeld. De planuitgangspunten zoals verwoord in onderhavig hoofdstuk zijn vertaald op de verbeelding en in de planregels. Er is gekozen voor een gedetailleerde opzet van het plan.
De regels bestaan uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk 1 komen de inleidende regels aan bod. Het betreft hier de begrippen (artikel 1) en de wijze van meten (artikel 2).
In hoofdstuk 2 bestemmingsregels zijn de regels behorende bij de verschillende bestemmingen opgenomen (artikel 3 tot en met 5). De meeste bestemmingen zijn opgebouwd uit de volgende onderdelen:
en indien van toepassing:
Hoofdstuk 3 bevat verschillende algemene regels die van toepassing zijn (artikel 8 tot en met 12). Tot slot zijn de overgangs- en slotregels opgenomen in hoofdstuk 4 (artikel 13 en 14).
Hoofdstuk 1 inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2 Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden. Hierin is tevens een wijze van meten opgenomen voor de hoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Hoofdstuk 2 Bestemmingen
De volgende bestemmingen komen voor:
Tuin
De bestemming 'Tuin' is opgenomen voor de achtertuinen van de woningen. Hierin is tevens een regeling opgenomen voor de aanbouwen en bijgebouwen behorende bij de woningen.
Verkeer-Verblijfsgebied
De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is opgenomen voor de ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs. En daarnaast voor pleinen, snippergroen, speeltoestellen en dergelijke.
Wonen
De woningen aan het Kopblok hebben de bestemming 'Wonen' gekregen. Hierbinnen zijn woningen, met de daarbij behorende voorzieningen zoals (inpandige) bergingen en garageboxen, aanbouwen, bijgebouwen, alsmede tuinen, groen, water en ontsluitingswegen en –paden toegestaan. In beginsel zijn binnen de bestemming alleen grondgebonden woningen toegestaan. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' zijn tevens gestapelde woningen toegestaan. Verder is er een maximale bouwhoogte van 11 meter toegestaan en een maximale goothoogte van 7,5 meter toegestaan. De voorgevels van de woningen dienen gebouwd te worden in de gevellijn ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn'.
Waarde - Archeologie 2
Een zogenaamde dubbelbestemming regelt een medegebruik van gronden naast het primaire gebruik. Een dubbelbestemming kan meerdere enkelbestemmingen overlappen. Vaak is dit een niet-tastbaar gebruik of een beschermende regeling zoals een archeologische verwachtingswaarde of de beschermingszone van een waterkering. Ook is er sprake van een rangorde tussen de enkel- en dubbelbestemming. In dit bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor:
'Waarde - Archeologie 2' is opgenomen ten behoeve van de bescherming van eventuele archeologisch waardevolle resten in de bodem. De regeling gaat uit van een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek wanneer er vanaf een bepaalde diepte onder NAP bodemverstorende werkzaamheden met een bepaalde oppervlakte worden uitgevoerd. Deze onderzoeksverplichting geldt ter plaatse van Waarde - Archeologie 2 en dit is respectievelijk 100 m² of groter én dieper dan 0,5 meter beneden NAP.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Hiermee is geborgd dat gronden die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing blijven bij de beoordeling van latere bouwplannen.
Artikel 9 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel is bepaald dat het gehele plangebied is aangewezen tot moderniseringsgebied als bedoeld in artikel 3.5 van de Wet ruimtelijke ordening. Dit artikel bepaalt dat in een bestemmingsplan gebieden kunnen worden aangewezen waarbinnen de daar aanwezige bouwwerken dienen te worden gemoderniseerd of vervangen door gelijksoortige bebouwing van gelijke of nagenoeg gelijke bouwmassa.
Artikel 10 Algemene bouwregels
Om te voorkomen dat kleine ontwikkelingen leiden tot het volgen van aparte procedures, is in dit lid opgenomen dat voor bepaalde ontwikkelingen de bouwgrenzen overschreden mogen worden.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt het mogelijk gemaakt om af te wijken van de regel dat bouwgrenzen niet mogen worden overschreden (voor zover deze afwijkingen niet onder de regel 'algemene bouwregels' vallen te scharen). Om deze afwijking mogelijk te maken kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen. Ook biedt dit artikel de mogelijkheid om via een omgevingsvergunning af te wijken van de voorgeschreven maten en percentages.
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor geringe overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. Daarnaast is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de bestemming Waarde - Archeologie geheel of gedeeltelijk van gronden kan worden verwijderd, indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn en het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregel
Artikel 13 Overgangsrecht
Onderscheid wordt gemaakt tussen overgangsrecht voor bouwwerken en het gebruik. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk wanneer het bevoegd gezag afwijkt in het kader van een omgevingsvergunning. De overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.
Artikel 14 Slotregel
Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.