direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hoofdweg 480-490
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0599.BP2190Hfdw480-va02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voornemen bestaat om het perceel aan de Hoofdweg 480-490 te Rotterdam te herontwikkelen. Het plangebied ligt ten zuiden van de Hoofdweg en wordt verder begrensd door de Djeddalaan, het Akkabapad en de Semiramistuin.

Het perceel aan de Hoofdweg 480-490 is in eigendom van Triple Living. Zij wensen om het gebied te herontwikkelen naar woningbouw, maatschappelijke- en commerciële functies.

De beoogde herontwikkeling is niet mogelijk op basis van de regels van het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is een planologische procedure benodigd. Vanwege de gewenste flexibiliteit is gekozen voor het opstellen van een (postzegel)bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan bestaat onder andere uit een toelichting met de daarbij behorende bijlagen, waarin wordt beschreven dat sprake blijft van een goede ruimtelijke ordening. Voorliggend document bevat deze toelichting.

1.2 Gekozen planopzet

Het plan heeft een ontwikkelingsgericht karakter, zodat de beoogde herontwikkeling mogelijk gemaakt kan worden en tevens de nodige flexibiliteit wordt geboden. De drie belangrijkste uitgangspunten voor het bestemmingsplan zijn:

  • Realistisch bestemmingsplan. 
    Het bestemmingsplan voorziet in ruimtelijke ontwikkelingen waarvan aannemelijk is dat deze in de planperiode worden verwezenlijkt, of waarvan in elk geval te verwachten is dat er op enig moment in de planperiode een begin mee gemaakt wordt.
  • Flexibel bestemmingsplan.
    Omdat niet met zekerheid is te voorspellen welke ontwikkelingen zich precies gaan voordoen binnen de planperiode, is het essentieel dat binnen de kaders van het bestemmingsplan en passend binnen de milieuwet- en regelgeving voldoende speelruimte is om gedurende de planperiode effectief in te spelen op de feitelijke ontwikkelingen. Dit betekent dat het bestemmingsplan flexibel moet zijn. Om zoveel mogelijk flexibiliteit te bieden is in het bestemmingsplan binnen het bestemmingsvlak uitwisseling van functies mogelijk gemaakt.
  • Bestemmingsplan dat duurzaam ruimtegebruik bevordert.
    Het bestemmingsplan bevordert duurzaam ruimtegebruik doordat de kavels binnen het plangebied optimaal benut worden.

In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de wijze van bestemmen.

1.3 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen in het stadsdeel Prins Alexander aan de Hoofdweg 480-490 te Rotterdam. De locatie ligt ten zuiden van de Hoofdweg en wordt verder begrensd door de Djeddalaan, het Akkabapad en de Semiramistuin.
Aan de noordzijde (en noordwestzijde) van het plangebied is een gedeelte van het Alexandrium shoppingcenter gelegen, hier zijn megastores, een Woonmall en horecagelegenheden gesitueerd. Aan de oostzijde en zuidzijde van het plangebied zijn woningen gevestigd. Aan de westzijde van het plangebied is de Semiramistuin gelegen. In onderstaande figuur wordt het plangebied weergegeven.

Figuur 1.1. Indicatieve begrenzing van het plangebied weergegeven op een luchtfoto (Bron: Google Maps

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2190Hfdw480-va02_0001.png"

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

Het vigerende bestemmingsplan is het bestemmingsplan "Het Lage Land - Oosterflank", vastgesteld op 3 oktober 2019 door de gemeenteraad van Rotterdam. Het plangebied heeft de bestemmingen 'Kantoor', 'Water', 'Groen' en 'Verkeer- Erf', met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Tevens gelden ter plaatse van het plangebied de bestemmingsplannen "Parapluherziening parkeernormering Rotterdam" en "Parapluherziening biologische veiligheid".

Ter plaatse van de gronden die bestemd zijn voor 'Kantoor' zijn de gronden bestemd voor kantoren en overige voorzieningen, zoals erf, ontsluitingswegen, parkeerplaatsen en groenvoorzieningen. Volgens de bouwregels mag het bestemmingsvlak volledig bebouwd worden. Daarbij dient wel rekening te worden gehouden met de maximale goot- en bouwhoogten. Voor het pand aan de westzijde van het plangebied geldt een maximale bouwhoogte van 14 meter. Voor het pand aan de oostzijde van het plangebied geldt een bouwhoogte van 20 meter.

De gronden met de bestemming 'Water' zijn bestemd voor waterlopen en waterberging, de aan- en afvoer van oppervlaktewater, met bijbehorende voorzieningen.

De gronden met de bestemming 'Verkeer - Erf' zijn bestemd voor tuinen, terreinen ten behoeve van de aanliggende bebouwing, voor parkeren, groenvoorzieningen en waterlopen. Uitstekende delen aan gebouwen zijn toegelaten krachtens een aangrenzende bouwbestemming.

De gronden met de bestemming 'Groen' zijn bestemd voor groenvoorzieningen, waterpartijen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen alsmede voor uitstekende delen van gebouwen die zijn toegestaan volgens de aangrenzende bouwbestemming. Ook bij voornoemde functie behorende voorzieningen en voet- en fietspaden, ontsluitingswegen en parkeerplaatsen en overige voorzieningen zijn toegestaan.

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.

Figuur 1.2. Uitsnede vigerende bestemmingsplannen en daarop aangegeven het plangebied (Bron Qgis; PDOK, geraadpleegd op 9 juli 2020)

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2190Hfdw480-va02_0002.png"

Naast het vigerende bestemmingsplan "Het Lage Land - Oosterflank" gelden ook de bestemmingsplannen "Parapluherziening parkeernormering Rotterdam' en 'Parapluherzieningen biologische veiligheid' ter plaatse van het plangebied. Beide parapluherzieningen worden hieronder kort besproken.

Parapluherziening parkeernormering Rotterdam
Ter plaatse van het plangebied is de "Parapluherziening parkeernormering Rotterdam", zoals vastgesteld op 14 december 2017, van kracht. In deze parapluherziening is een regeling in de vorm van een voorwaardelijke verplichting opgenomen, die verwijst naar de parkeernormen voor auto's in het geldende beleid. Deze parapluherziening maakt geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk.
In de huidige situatie is de "Beleidsregeling Parkeernomen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018" het geldende beleid. De "Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018" is vastgesteld door de Raad van de gemeente Rotterdam op 1 februari 2018. Deze beleidsregeling is het instrument om het aantal benodigde auto- en fietsparkeerplaatsen te bepalen bij nieuwe bouwontwikkelingen en transformaties. De regeling waarborgt dat initiatiefnemers voldoende parkeercapaciteit realiseren voor auto en fiets bij ontwikkelingen waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. In paragraaf 6.4 wordt hier dieper op ingegaan.


Parapluherziening biologische veiligheid
Het doel van deze parapluherziening is om het vestigen of uitbreiden van biologische laboratoria met een hoog risico uitsluitend toe te staan als het beleids- en toetsingskader is getoetst en daaruit blijkt dat het laboratorium wenselijk is op de beoogde locatie. In onderhavig geval bestaat niet de wens om een biologisch laboratorium te vestigen. Voornoemde parapluherziening is niet relevant voor de beoogde ontwikkeling en vormt daarmee geen belemmering of randvoorwaarde voor de beoogde ontwikkeling. In lijn met de parapluherziening is volledigheidshalve in de regels opgenomen dat een biologisch laboratorium niet is toegestaan.

Relatie tot het plangebied
De beoogde ontwikkeling bestaan voornamelijk uit woningen, daarnaast worden maatschappelijke en commerciële functies, kantoren en daarbij behorende voorzieningen mogelijk maakt.
De beoogde bebouwing bestaat daarnaast uit meerdere bouwhoogten, variërend tussen 16 meter en maximaal 70 meter.

Aangezien de beoogde ontwikkeling niet past binnen de regels van het geldende bestemmingsplan is een nieuw bestemmingsplan opgesteld om de ontwikkeling planologisch mogelijk te maken.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied

2.1 Huidig gebruik

Het plangebied heeft een oppervlak van circa 6.000 m2. In de huidige situatie zijn twee gebouwen aanwezig met een bouwhoogtes variërend tussen de 11 meter en 26 meter. er plaatse van het plangebied is in de huidige situatie het Gezondheidscentrum Alexander gevestigd. Onderdeel van het gezondheidscentrum zijn onder meer een tandartspraktijk, een huisartsenpraktijk en een sportschool. De overige bebouwing staat leeg. De ruimte rondom de bebouwing is voornamelijk ingericht als parkeerterrein. Daarnaast is aan de westzijde een watergang aanwezig. In figuur 2.1 wordt de huidige situatie weergegeven.

Figuur 2.1. Huidige situatie plangebied (Bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2190Hfdw480-va02_0003.png"

2.2 Beoogde ontwikkeling

Het voornemen bestaat om de huidige bebouwing binnen het plangebied te slopen en nieuwbouw te realiseren. Het toekomstige programma bestaat uit maximaal 375 woningen. Daarnaast wordt voorzien in maatschappelijke en commerciële voorzieningen in de vorm van een gezondheidscentrum, culturele- en commerciële dienstverlening. De maximale bouwhoogte varieert van 16 tot 70 meter, waarbij de hoogste dakrand maximaal 70 meter hoog zal zijn. Op de lagere bouwdelen zullen daktuinen kunnen worden gerealiseerd. Binnen in het plan bevindt zich een bovengrondse parkeergarage en een fietsenstalling.

De maatschappelijke en commerciële functies zullen zich voornamelijk in de plinten bevinden. Aan de Hoofdweg zijde wordt het Gezondheidscentrum Alexander geherhuisvest met een oppervlakte van maximaal 3.000 m2. Daarnaast is ten behoeve van de flexibiliteit in het plan ruimte voor commerciële dienstverlening met een oppervlakte van 300 m2 bvo en een culturele functie van 200 m2 bvo. Ook is het mogelijk deze vierkante meters in te vullen met een kantoorfunctie en wordt horeca t/m categorie 2 met een oppervlakte van maximaal 300 m2 middels een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid toegestaan. Daarbij wordt het aantal vierkante meters van alle voorzieningen gezamenlijk gemaximaliseerd op 3.000 m2 bvo. In onderstaande figuren is de massaopbouw weergegeven en is een impressie van de voorgenomen ontwikkeling opgenomen.

Figuur 2.2. Beoogde ontwikkeling, massaopbouw (Bron: KCAP Architects&Planners, d.d. 28 februari 2020)

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2190Hfdw480-va02_0004.png"

Figuur 2.3. Indicatieve uitstraling beoogde ontwikkeling (Bron: KCAP Architects&Planners, d.d. 31 maart 2021)

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2190Hfdw480-va02_0005.png"

Mede ten behoeve van de aansluiting op de Semiramistuin zal de naastgelegen watergang (deels) worden gedempt. De omvang van deze watergang zal elders, binnen hetzelfde peilgebied, worden gecompenseerd. In hoofdstuk 5 wordt hier nader op ingegaan.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van het Rijk gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid aangeven en de nationale belangen die met dat beleid worden behartigd proberen veilig te stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft het Rijk de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden. Het Rijk kan een bestemmingsplan opstellen, een zogenaamd rijksinpassingsplan. Daarnaast zijn er instrumenten die
uitvoering van het rijksbeleid kunnen verzekeren zoals de bevoegdheid tot het stellen van algemene
regels in een algemene maatregel van bestuur (AMvB) en het opleggen van aanwijzingen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is in werking getreden en geeft de rijksbelangen weer die doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen.

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Vastgesteld op 11 september 2020

In de Nationale Omgevingsvisie zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

Figuur 3.1 Afwegen met de NOVI (Bron: Nationale Omgevingsvisie)

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2190Hfdw480-va02_0006.png"

De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities: wat willen we bereiken? Vervolgens worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.

De vier prioriteiten

De Uitvoeringsagenda beschrijft de vier prioriteiten. De opgaven uit de toelichting kunnen veelal niet apart van elkaar worden aangepakt. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied


Drie afwegingsprincipes
Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms echt onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegingsproces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:

  • 1. Combineren boven enkelvoudig
  • 2. Kenmerken & identiteit
  • 3. Afwentelen voorkomen
3.1.1.1 Relatie tot het plangebied

Uit de uitwerking van prioriteit 3 volgt dat steden zich duurzaam dienen te ontwikkelen, dat het woningaanbod moet aansluiten bij de vraag en dat de voorkeur uitgaat naar verstedelijking binnen bestaand stedelijk gebied. Daarnaast is één van de beleidskeuzes (beleidskeuze 3.3, onder prioriteit 3) “Verstedelijking vindt geconcentreerd plaats in de regio, toe te voegen nieuwe woon- en werklocaties worden zorgvuldig en op ruimte- en mobiliteitsefficiënte wijze ingepast. Het woningaanbod in de regio's sluit daarbij aan bij de vraag naar aantallen en typen woningen, woonmilieus en prijsklasse”.

Verder worden in de Nationale omgevingsvisie onder meer de volgende nationale belangen benoemt:

  • 4. Waarborgen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • 5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.


De opgave bij Nationaal belang 5 is het vergroten van de woningvoorraad in een fijne leefomgeving om te voorzien in de huidige behoefte aan woningen.

De beoogde woningen dragen bij aan de woningbehoefte binnen de gemeente Rotterdam en worden binnen stedelijk gebied gerealiseerd, zie hiervoor paragraaf 3.2. Tevens wordt voorzien in het woonsegment waar onder meer de grootste behoefte aan is, zie ook paragraaf 3.2 en 3.3. Daarnaast wordt aandacht besteed aan de ruimtelijke aspecten en inpassing van het plan zodat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (fysieke leefomgeving) gerealiseerd wordt, zie hiervoor hoofdstuk 6.

De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij prioriteit 3 'Sterke en gezonde steden en regio's' en diverse nationale belangen met bijbehorende opgave(n).

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk rijksbeleid te borgen en legt daarmee nationale ruimtelijke belangen vast. De ruimtelijke onderwerpen van nationaal belang zijn daardoor beperkt. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. In hoofdstuk 2 van het Barro is, om de nationale belangen te beschermen per onderwerp (één onderwerp per titel) aangegeven welke beperkingen er per welk (ruimtelijk) gebied gelden.

3.1.2.1 Relatie tot het plangebied

Geen van de onderwerpen uit het Barro zijn van toepassing binnen het plangebied. Derhalve legt geen restricties op voor de locatie waar de ontwikkeling wordt voorzien.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening

Het Bro stelt vanuit de Rijksverantwoordelijkheid, voor een goed systeem van ruimtelijke ordening, juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. Onderwerpen zoals Ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp, aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De relevante onderwerpen voor onderhavig project worden behandeld in hoofdstuk 4, ,5 en 6 waarin de ruimtelijke en milieutechnische aspecten worden behandeld.

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. In artikel 3.1.6, lid 2 Bro is het volgende opgenomen:

De toelichting bij een bestemmingsplan (of uitgebreide omgevingsvergunning, red.) dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”

Een stedelijke ontwikkeling wordt in het Bro gedefinieerd als een "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".

3.1.3.1 Relatie tot het plangebied

Op basis van artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen sprake zijn van zorgvuldig ruimtegebruik. Ook dient overprogrammering te worden voorkomen. Uit jurisprudentie blijkt dat wanneer een ruimtelijk plan voorziet in niet meer dan 11 woningen, die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro kunnen worden aangemerkt, deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt (bron: uitspraak 201608869/1/R3, kenmerk: ECLI:NL:RVS:2017:1724).

De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is hiervoor het uitgangspunt. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal 375 woningen. De voorgenomen ontwikkeling wordt aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling conform het Bro, derhalve dient de Ladder voor duurzame verstedelijking te worden gemotiveerd. De ladder wordt gemotiveerd in paragraaf 3.2 en 3.3.

3.2 Provinciaal beleid

Algemeen
De hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid zijn weergegeven in de Omgevingsvisie Zuid-Holland, de Omgevingsverordening Zuid-Holland en het Programma Ruimte. In de volgende paragrafen wordt hier nader op ingegaan.

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Per 1 april 2019 is de Zuid-Hollandse Omgevingsvisie in werking getreden. In de Omgevingsvisie is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie wil met haar Omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Er is daarom geen eindbeeld voor 2030 of 2050 opgenomen, maar de maatschappelijke opgaven zijn vertaald in ambities. In de Omgevingsvisie zijn zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving vastgesteld:

  • 1. Naar een klimaatbestendige delta
  • 2. Naar een nieuwe economie: the next level
  • 3. Naar een levendige meerkernige metropool
  • 4. Energievernieuwing
  • 5. Best bereikbare provincie
  • 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

Voor het realiseren van maatschappelijke belangen wordt vanuit bovenstaande vernieuwingsambities gewerkt en vanuit opgaven in gebieden. Daarnaast wordt vanuit twaalf samenhangende opgaven de zorg voor een goede omgevingskwaliteit ingevuld. Per opgave zijn de beleidskeuzes aangegeven.

Beleid ruimtelijke kwaliteit
De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening ('handelingskader ruimtelijke kwaliteit'). De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit.

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen de volgende uitgangspunten:

  • De aard en schaal van een gebied bepalen of een ontwikkeling in meer of mindere mate passend is. In een agrarisch gebied passen stedelijke functies als woonwijken of bedrijventerreinen niet bij de aard en zijn daarmee gebiedsvreemd. De schaal van een gebied ('korrelgrootte') bepaalt of een ontwikkeling al dan niet past bij die schaal. Het 'laadvermogen' van een coulisselandschap is immers anders dan dat van een open veenweidepolder.
  • Een ontwikkeling die past bij de schaal en aard van een gebied heeft in beginsel weinig ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid.
  • Hoe meer een ontwikkeling afwijkt van de aard en schaal van een gebied, des te groter is in beginsel de ruimtelijke impact van nieuwe ontwikkelingen en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen. Dit geldt eveneens naarmate de kwaliteit van een gebied bijzonderder of kwetsbaarder is


De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact in specifieke gevallen is. In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie


Figuur 3.1. Soorten ontwikkeling

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2190Hfdw480-va02_0007.png"

De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit vormen een uitwerking van de kwaliteitskaart en de richtpunten op gebiedsniveau, en zijn opgesteld in samenwerking met regionale partijen. Ze bieden een gebiedsspecifieke handreiking voor het omgaan met ruimtelijke kwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Naast het generieke kwaliteitsbeleid, dat geldt voor de gehele provincie, wordt een tweetal beschermingscategorieën onderscheiden, waar onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk zijn, maar waar vanwege de kwetsbaarheid of bijzonderheid extra voorwaarden van toepassing zijn.

3.2.1.1 Relatie tot het plangebied

Beoogd wordt om de huidige bebouwing in het plangebied te slopen en nieuwbouw te realiseren. Binnen de nieuwbouw worden woningen, maatschappelijke functies, commerciële functies en kantoren gerealiseerd, alsmede daarbij behorende voorzieningen. Om te beoordelen of de ruimtelijke ontwikkeling passend is het plan getoetst aan de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit. Daaruit blijkt dat de locatie is gelegen in het 'Veencomplex - veen' en 'Steden en Dorpen', zie figuur 3.2.

Figuur 3.2. Uitsnede kaart "Laag van stedelijke occupatie", plangebied indicatief rood omlijnd (Bron: http://gebiedsprofielen.zuid-holland.nl/)

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2190Hfdw480-va02_0008.png"

Het richtpunt voor ontwikkelingen gelegen binnen 'Veencomplex - veen' is:

  • ontwikkelingen in het veenlandschap dragen zorg voor behoud van het veen en zijn met
    name bij diepe veenpakketten gericht op het beperken van bodemdaling.

De richtpunten voor ontwikkelingen gelegen binnen 'Steden en dorpen' zijn:

  • ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of
    dorp;
  • hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur;
  • daar waar hoogbouw niet samenvalt met “zwaartepunten” in de stedelijke structuur geeft
    een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving;
  • ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur;
  • een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand;
  • cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd;
  • het eigen karakter van het historisch centrum wordt versterkt;
  • historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied;
  • bij bedrijventerreinen krijgt de beeldkwaliteit van de randen, een goede ontsluiting en de
    samenhang met de omgeving extra aandacht.


De beoogde ontwikkeling bestaat uit het mogelijk maken van woningen. Daarnaast maken maatschappelijke, commerciële - en culturele functies onderdeel uit van de ontwikkeling en wordt ook kantoor mogelijk gemaakt. Het plangebied is momenteel bestemd voor kantoorfuncties. Gezien de ligging nabij centrumgebied Alexandrium en diverse woonwijken passen de beoogde activiteiten bij de schaal en aard van het gebied. Daarmee is sprake van inpassing. Het plan heeft in beginsel weinig ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten.

Met de beoogde ontwikkeling wordt gestreefd naar behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Daarbij is aandacht voor de beeldkwaliteit van de beoogde bebouwing ten opzichte van de omgeving en wijze van ontsluiting. Hiermee past het plan binnen de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Per 1 april 2019 is, naast de Omgevingsvisie, ook de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening in werking getreden. De inhoud van de omgevingsvisie is voor een groot deel leidend voor de inhoud van de omgevingsverordening. In de verordening van provinciale staten van Zuid-Holland zijn de regels opgenomen voor het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving.

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Hoe groot die ruimtelijke impact is wordt in specifieke gevallen bepaald aan de hand van gebiedsprofielen en door onderscheid te maken in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie. Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.


Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

  • 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
    • a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
    • b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
  • 2. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
  • 3. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.

Artikel 6.11 Kantoren

  • 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in nieuwe kantoren op gronden:
  • a. binnen de grootstedelijke top- en centrumlocaties, waarvan de plaats indicatief geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 10 in bijlage II van de Omgevingsverordening Zuid-Holland;
  • b. binnen de OV-knooppuntlocaties en centrum- en (intercity)stationslocaties, waarvan de plaats indicatief geometrisch en verbeeld op kaart 10 in bijlage II van de Omgevingsverordening Zuid-Holland, mits is aangetoond dat de behoefte aan kantoren groter is dan de nog onbenutte plancapaciteit voor kantoren op de desbetreffende locatie;
  • c. binnen de bijzondere locaties, waarbij de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 10 in bijlage II van de Omgevingsverordening Zuid-Holland, mits passend in het profiel van deze locaties.
  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op:
  • a. kantoren die in overeenstemming zijn met een actuele regionale visie die is aanvaard door gedeputeerde staten;
  • b. kleinschalige zelfstandige kantoren tot een bruto vloeroppervlak van 1.000 m2 per vestiging;
  • c. kantoren met een lokaal verzorgingsgebied;
  • d. bedrijfsgebonden kantoren met een bruto vloeroppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totale bruto vloeroppervlak van het bedrijf; en
  • e. functiegebonden kantoren bij een luchthaven, een haven of een veiling

3.2.2.1 Relatie tot het plangebied

Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Het plan past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart.
Op onderstaand figuur is te zien dat het plangebied is gelegen binnen BSD. De contour bestaand stads- en dorpsgebied 2018 is vastgesteld op 20 februari 2019.

Figuur 3.3. Bestaand stads- en dorpsgebied 2018, plangebied indicatief rood omlijnd (bron: https://staatvan.zuid-holland.nl/portfolio_page/bestaand-stads-en-dorpsgebied/)
afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2190Hfdw480-va02_0009.png"

Aangezien het plangebied is gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgebied wordt daarmee voldaan aan het uitgangspunt dat stedelijke ontwikkelingen bij voorkeur op dergelijke locaties plaatsvinden. In onderhavig geval is sprake van inpassing van een ontwikkeling die voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart, zie ook paragraaf 3.2.1. In de planregels wordt vastgelegd dat alleen kleinschalige kantoren tot een bruto vloeroppervlakte van 1.000 m2 per vestiging zijn toegestaan.

Ladder voor duurzame verstedelijking
De beoogde ontwikkeling maakt de realisatie van een gemengde bestemming mogelijk, waarbinnen woningen, maatschappelijke -, commerciële - en culturele functies, kantoren zijn toegestaan, alsmede daarbij behorende voorzieningen.

Woningbouw
Ten aanzien van de kwantitatieve woningbehoefte worden door de provincie de Woningbehoefteraming (WBR) en de Trendraming (TR) gebruikt. De provincie stelt de hoogste uitkomst vast als regionale behoefte aan nieuwe woningen in een bepaalde periode. Hierdoor is er, in plaats van de eerder gehanteerde bandbreedte, één richtgetal per regio. In de praktijk betekent dit dat voor regio's waar de TR lager dan de WBR uitvalt, de WBR het uitgangspunt voor de behoefte is, en voor regio's waar de TR hoger dan de WBR uitvalt, de TR dat is.

Voor Rotterdam Oost is de TR bepalend voor het uitgangspunt van de behoefte. Tabel 3.1 betreft een weergave van de TR van de regio Rotterdam voor komende periode.

Tabel 3.1 Trendraming regio Rotterdam (bron: http://staatvan.zuid-holland.nl/portfolio_page/prognoses-naar-gebied-en-periode)

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2190Hfdw480-va02_0010.png"

Uit de TR blijkt voor de periode 2020-2030 een te verwachten woningvoorraadtoename van 1.280 woningen voor Rotterdam Oost. Het toevoegen van maximaal 375 woningen draagt bij aan de woningbehoefte in de regio.

3.2.3 Woningmarktverkenning Zuid-Holland 2016

In de woningmarktverkenning worden demografische ontwikkelingen en veranderingen op de woningmarkt beschreven. In de verkenning wordt gewerkt met twee soorten cijfers:

  • 1. de kwalitatieve behoefteprognose, uitgedrukt in huishoudens; en
  • 2. de gevolgen van die behoefte voor de voorraadontwikkeling van de gehele woningmarkt, uitgedrukt in woningen.


Woningmarkt verkenning Regio's: Stadsregio Rotterdam
In de Stadsregio Rotterdam neemt het totaal aantal huishoudens toe van 594 duizend in 2017 tot 642 duizend in 2030. Dit komt neer op een toename van 48 duizend ofwel 8%. Tussen 2017 en 2030 neemt vooral het aantal 65- en 75-plussers toe. In de leeftijdsklasse 45-64 jaar zal een afname van het aantal huishoudens te zien zijn. Naar samenstelling gezien vindt de sterkste toename plaats bij alleenstaanden. Ook de aantallen eenoudergezinnen, paren zonder kind en paren met kind(eren) zullen nog bescheiden groeien. Bekeken naar inkomen zal in het gehanteerde inkomensscenario Nul (0% reële inkomenstoename per jaar vanaf 2018) in elke inkomensklasse het aantal huishoudens toenemen.

De woningbehoefte in de Stadsregio Rotterdam neemt tot 2030 het meest toe in de koopsector, met name in het eengezinssegment. In de huursector neemt de behoefte aan eengezinshuurwoningen toe en de behoefte aan meergezinswoningen juist af.
De behoefte aan eengezinskoopwoningen en eengezinshuurwoningen neemt het sterkst toe in buitencentrummilieus. De groeiende behoefte aan meergezinskoopwoningen is het duidelijkst terug te zien in centrum-stedelijke en buiten-centrummilieus. De afname van de behoefte aan meergezinshuurwoningen is zichtbaar in de buiten-centrummilieus.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2190Hfdw480-va02_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2190Hfdw480-va02_0012.png"

3.2.3.1 Relatie tot het plangebied

Uit het beleid blijkt dat behoefte is aan koopwoningen en huurwoningen in de vrije sector. De beoogde ontwikkeling voorziet in een combinatie van huur- en koopwoningen. Hiermee is de ontwikkeling in lijn met het woonbeleid.

Overige functies
De voorgenomen ontwikkeling maakt maximaal 3.000 m2 aan maatschappelijke, commerciële en culturele functies mogelijk, waaronder een zorgcentrum. Ook kan sprake zijn van een kantoor of kleinschalige bedrijvigheid. Kantoren zijn momenteel reeds toegestaan. Bovendien is momenteel het zorgcentrum reeds ter plaatse van het plangebied gevestigd en deze wordt in het beoogde plan hervestigd. Hiermee blijft in de huidige behoefte voorzien. De overige functies zijn beperkt in omvang en zijn mede vanwege de goede bereikbaarheid en aansluiting op het nabijgelegen Semiramistuin wenselijk.

3.2.4 Programma Ruimte

Het Programma ruimte (20 februari 2019) is parallel aan de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening opgesteld. Het Programma ruimte bevat een nadere invulling en operationalisering van ruimtelijk relevante onderdelen van de Omgevingsvisie. Het gaat dan bijvoorbeeld om een locatie specifieke of programmatische invulling van beleidsbeslissingen uit de Omgevingsvisie. Ook kan het gaan om taken en bevoegdheden van Gedeputeerde Staten.

Bebouwde ruimte en mobiliteit
Een intensiever gebruik van steden en dorpen vergroot het draagvlak voor openbaar vervoer en draagt daardoor bij aan de keuzemogelijkheid voor reizigers en vervoerders. Andersom kan de capaciteit op het infrastructuurnetwerk helpen om keuzes te maken waar en wanneer er verdicht en geconcentreerd kan worden. De provincie streeft er naar de agglomeratiekracht te vergroten.

Ruimtelijke ontwikkelingen bij Stedenbaanstations
In het Programma Ruimte is ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen bij Stedenbaanstations het voldoende operationele doel opgenomen: "Gemeenten en regio’s stimuleren om ruimtelijke ontwikkelingen binnen bestaand stads- en dorpsgebied zoveel mogelijk te realiseren binnen de invloedsgebieden van de stations en haltes van Stedenbaan".

Op Overheid.nl HOV invloedsgebieden - nationaal is het volgende opgenomen: “Afgesproken is om te werken met cirkelvormige invloedsgebieden rondom de stations en de haltes, gedifferentieerd naar de verschillende categorieën: de stations van de hoofd- en regionale spoorverbindingen en de metrostations van de Stadsregio Rotterdam hebben een straal van 1200m; de overige haltes hebben een straal van 800m.”.

3.2.4.1 Relatie tot het plangebied

Met het voorliggende plan wordt het plangebied intensiever gebruikt. Dit wordt op zodanige wijze gedaan dat dit past bij de aard en schaal van het gebied.

Uit het Programma Ruimte wordt duidelijk dat gemeenten en regio's stimuleren om ruimtelijke ontwikkelingen binnen BSD zoveel mogelijk te realiseren binnen invloedsgebieden van de stations en haltes van Stedenbaan. Het plangebied is gelegen op een afstand van ca. 600 meter van het station Alexander Rotterdam, hiermee ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van het openbaar vervoer. Het plangebied is daarmee is gelegen in een gebied waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen worden gestimuleerd.

Ten aanzien van deze locatie zijn in het Programma Ruimte geen aanvullende afspraken/richtlijnen opgenomen. De beoogde ontwikkeling en bijhorende functies zijn in lijn met het Programma Ruimte.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030

Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Stadsvisie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.

Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen tot 2022 worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners.

Als het gaat om een aantrekkelijke woonstad dan wordt ingezet op het bouwen in bestaand stedelijk gebied om in de woningbehoefte te voorzien.

Ontwikkelen van attractieve woonmilieus
Een van de hoofddoelen het bereiken van een evenwichtige bevolkingssamenstelling. Het belangrijkste middel daarvoor is het tegengaan van selectieve migratie. De stad moet zó aantrekkelijk zijn, dat Rotterdammers niet uit de stad wegtrekken. Voor jonge gezinnen is het belangrijk dat er kindvriendelijke woonmilieus zijn. Belangrijke doelgroepen zijn sociale stijgers, studenten en pasafgestudeerden en jonge gezinnen. Ook moet voorzien worden in goede huisvesting voor de ouderen in de stad. De stad moet aantrekkingskracht uitoefenen op bewoners die vrij kunnen kiezen op de woningmarkt. Rotterdam maakt onderscheid in drie typeringen gewilde woonmilieus:

Het plangebied is gelegen binnen een gebied waar een groen-stedelijk woonmilieu gewenst is, zie figuur 3.4. Hetgeen typerend voor het woonmilieu 'groen stedelijk' is opgenomen in figuur 3.5.


Figuur 3.4. Kanslocaties gewenste woonmilieus (Stadsvisie Rotterdam 2030)

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2190Hfdw480-va02_0013.png"

Figuur 3.5. Typering gewilde woonmilieus
afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2190Hfdw480-va02_0014.png"

3.3.1.1 Relatie tot het plangebied

Het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied en op basis van de woonvisie gelegen in het zoekgebied 'groen stedelijk' woonmilieu, zie figuur 3.5. Beoogd wordt om primair woningen te realiseren, hierbij worden eveneens commerciële, maatschappelijke en culturele voorzieningen gerealiseerd. Hiermee zijn de ondersteunende voorzieningen ook op orde. Daarnaast is het plangebied gelegen naast de Semiramistuin en wordt een daktuin binnen het plan gerealiseerd. Derhalve is sprake van veel openbaar groen. De ontwikkeling sluit aan bij de uitgangspunten die zijn geformuleerd voor een groenstedelijk milieu en is dan ook in lijn met de stadsvisie van Rotterdam.

3.3.2 Woonvisie Rotterdam, koers naar 2023, agenda tot 2020

Vastgesteld op 15 december 2016 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Woonvisie, vastgesteld door de gemeenteraad Rotterdam op 15 december 2016, verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Centraal in de opgave staat het beantwoorden van de groeiende vraag naar wonen in Rotterdam. Onlosmakelijk daaraan verbonden is de noodzaak om een betere balans in de woningvoorraad te creëren, de kwaliteit van woningen en woonmilieus te versterken en te borgen dat het voor iedereen en op een dagelijkse basis goed wonen is in de stad.

Rotterdam heeft een drietal ambities:

  • meer aantrekkelijke woonmilieus realiseren;
  • zorgen voor een woningvoorraad met toekomstwaarde;
  • de basis op orde houden.


Tot 2030 wordt een toename van ten minste 36.000 woningen in het midden- en hoge segment reëel geacht.

3.3.2.1 Relatie tot het plangebied

De beoogde ontwikkeling voorziet in de behoefte aan woningen binnen de gemeente Rotterdam. Het zorgt eveneens voor een gedifferentieerd woningbestand, een van de prioriteiten van de gemeente. Tevens zullen de woningen energiezuinig (aardgas vrij) gerealiseerd worden. Daarmee sluit het plan aan bij de uitgangspunten van de woonvisie.

3.3.3 Visie Werklocaties 2030

Vastgesteld op 2 april 2009 door de Rotterdamse gemeenteraad

Op 2 april 2009 heeft de gemeenteraad van Rotterdam de visie Werklocaties 2030 vastgesteld. Deze visie is de ruimtelijk-economische uitwerking van de Stadsvisie Rotterdam 2030 en tevens een vertaling naar de werklocaties in de regio Rotterdam. Werklocaties zijn gebieden waarin de economische functie(s) dominant aanwezig zijn. Het doel van de Visie Werklocaties 2030 is de bijdrage van de verschillende deelgebieden aan de gewenste economische ontwikkeling van Rotterdam en regio in kaart te brengen. De visie Werklocaties 2030 geeft inzicht in de vraag naar welke ontwikkelingen waar mogelijk zijn en in de match tussen publieke en private belangen. Het gaat hier om het vaststellen van de hoofdlijnen voor de ruimtelijk - economische ontwikkeling. Hierdoor ontstaat een kader voor de toetsing van projecten op hun bijdrage aan de doelen van de Stadsvisie Rotterdam 2030. Vanuit dit perspectief wordt Rotterdam gekenmerkt door drie ontwikkelingszones met belangrijke werklocaties: de haven- en industriële zone (Maasvlakte 2, Stadshavens en Ridderster), de kennis- en dienstenzone (Rotterdam Airpark/Schieveen, Alexander en Spaanse Polder/Noordwest) en het kerngebied (Binnenstad, Hart van Zuid, Stadionpark en Kralingse Zoom).

In de visie Werklocaties zijn vier strategieën geformuleerd:

  • 1. In samenwerking met de omliggende regio's voorzien in de behoefte aan bedrijventerrein
  • 2. Het overschot aan kantorenlocaties terug te brengen
  • 3. Het versterken van voorzieningenniveau in de stad
  • 4. Het stimuleren van functiemenging in woongebied
3.3.3.1 Relatie tot het plangebied

Met de beoogde herontwikkeling van het plangebied wordt een bijdrage geleverd aan het voorzieningenniveau in de stad en wordt tevens functiemenging gestimuleerd. Daarnaast worden de vierkante meters aan kantoorfuncties gereduceerd. Dit sluit aan bij de strategieën van de visie Werklocaties.

3.3.4 Horecanota Rotterdam 2017-2021

Vastgesteld op 1 november 2016 door het college van B&W van Rotterdam

In de Horecanota 2017-2021 staat de balans tussen levendigheid en een aantrekkelijk woon- en leefklimaat centraal. De nota beschrijft het instrumentarium dat hieraan invulling geeft. Gebiedsgericht werken, een verdere vereenvoudiging van het vergunningstelsel, verfijning van het handhavingskader en stimulering van eigen initiatief door experimenten zijn hiervan de elementen.

Belang voor de stad

Rotterdam is een levendige stad met een aantrekkelijke binnenstad, een groot cultureel aanbod en een gevarieerde samenstelling van bewoners, ondernemers en bezoekers. Horeca speelt een cruciale rol: een goede mix van kwaliteit en kwantiteit, een balans met andere stedelijke functies en openbare orde en veiligheid, bevordert de populariteit van Rotterdam. Bovendien levert de horecasector werkgelegenheid op en stimuleert het de lokale economie. De aantrekkingskracht van de stad is de afgelopen jaren toegenomen. Er wordt weer geld uitgegeven door bezoekers, Rotterdam voert de goede lijstjes aan en is in 2015 uitgeroepen tot beste binnenstad van Nederland. Tegelijkertijd verdicht de bewoning en is ruimte schaars. Het is dus van belang alles in goede banen te leiden en deze schaarse ruimte optimaal te benutten. De positieve ontwikkelingen van Rotterdam weten sommige delen van de stad onvoldoende te bereiken vanwege de aanwezigheid van malafide ondernemingen, georganiseerde criminaliteit en overlast. Dit vraagt om extra aandacht en stevig optreden.

Visie en ambities

Met dit horecabeleid borduurt Rotterdam voort op de goede ontwikkelingen in onze stad. Met oog voor ondernemerschap en aandacht voor een prettig woon- en leefklimaat voor onze bewoners zijn aan de hand van een aantal uitgangspunten vier ambities bepaald waarmee Rotterdam invulling geeft aan de visie op horeca voor de komende jaren.

De Horecanota 2017-2021 geeft invulling aan de visie van Rotterdam ten aanzien van de horeca voor de komende vijf jaar. De horecanota staat niet op zichzelf. Het is een kader dat samen met andere gemeentelijke kaders en visies moet zorgen voor het behoud en de verdere ontwikkeling van Rotterdam als aantrekkelijke stad om in te wonen, te werken en te verblijven. Op basis van de visie en aan de hand van onderstaande uitgangspunten realiseert Rotterdam de ambities van balans in de wijk, een veerkrachtige binnenstad, verantwoord ondernemerschap en de stad als laboratorium.

  • Rotterdam bruist!;
  • de wijk is het uitgangspunt bij het bepalen van de mogelijkheden en onmogelijkheden;
  • bewoners en ondernemers hebben inspraak en nemen gezamenlijk verantwoordelijkheid;
  • ruimte voor innovatie en experimenten ter bevordering van het ondernemerschap en woon- en
  • leefgenot;
  • minder regels, minder lasten en een vereenvoudigd vergunningenstelsel;
  • uitgaan van vertrouwen en sturen op naleving (high trust);
  • wanneer regels en afspraken worden geschonden, dan wordt stevig opgetreden (high penalty).

Om te zorgen dat Rotterdam een aantrekkelijke, veilige stad is en vooral blijft, wordt gebiedsgericht gewerkt. Ieder gebied kent zijn eigen dynamiek, uitdagingen en ontwikkelopgaven. Vanuit die gedachte wordt de ontwikkeling van de horeca- sector gebiedsgericht ingevuld. Door gebiedsgerichte sturing voegen ondernemers met passende concepten waarde toe aan wijken, buurten en straten. Hiertoe wordt per gebied een horecagebiedsplan opgesteld met daarin een visie ten aanzien van horeca. Rotterdam kent 14 gebieden, het gebied 'Prins Alexander' is hier een van. Voor het stadsdeel Prins-Alexander is het horecagebiedsplan Prins-Alexander 2019-2021 opgesteld.

3.3.4.1 Relatie tot het plangebied

Het plangebied is gelegen in Het stadsdeel Prins-Alexander. In paragraaf 3.3.8 wordt nader ingegaan op het daarvoor geldende horecagebiedsplan.

3.3.5 Stedelijk Verkeersplan Rotterdam 2017 - 2030+

Vastgesteld op 11 mei 2017 door de Rotterdamse Gemeenteraad

Het Stedelijk Verkeersplan is een plan waar bij bereikbaarheid in dienst van een economisch sterk en gezond Rotterdam staat. Het Stedelijk Verkeersplan zet de lange termijnvisie neer, waarbij het uitgangspunt is dat mobiliteit geen doel op zich is, maar een belangrijke randvoorwaarde voor een economische sterk, gezond en aantrekkelijk Rotterdam. De Rotterdamse Mobiliteitsagenda kent een drietal vertrekpunten:

  • de groei en stedelijke verdichting van Rotterdam naar 690.000 inwoners in 2035;
  • de economische vernieuwing (Next Economy) en de daarbij horende energietransitie;
  • de stedelijke mobiliteitstransitie naar meer fiets en ov-gebruik.

Bovengenoemde ontwikkelingen zijn vertaald in een verschillend aantal kansen en bereikbaarheidsmaatregelen die bijdragen aan Rotterdam als levendige en sterke economische stad. Een goede balans in modaliteiten, oftewel een nieuw evenwicht tussen fietsers, voetgangers, auto’s en het openbaar vervoer is daarbij vertrekpunt. Dit betekent dat de verdichting met woningen binnen het stedelijk gebied prioriteit krijgt en de transitie naar de Next Economy het regionaal en stedelijk vervoersnetwerk vorm geeft. Hierbij staat de gezondheid van de Rotterdammer voorop en wordt geïnvesteerd in slimme mobiliteit, waarbij de stad functioneert als proeftuin. De structuuringrepen binnen het Stedelijk Verkeersplan bieden de meeste kansen om een stedelijk en regionaal infrastructuur netwerk te vormen dat voldoende flexibel en genoeg adaptief is om de stad van de toekomst (Next City) vorm te geven. De mobiliteitsstrategie ontstaat vanuit de gewenste ruimtelijke en economische ontwikkeling van stad en regio en wordt -wanneer de bereikbaarheidsopgave in de toekomst verandert- steeds opnieuw aan de tijdgeest aangepast, omdat het geen volgordelijkheid kent. Dit leidt tot de volgende beleidskeuzen:

  • 1. stimuleren van fiets en ov;
  • 2. een samenhangend regionaal en stedelijk netwerk: wegen en ov in evenwicht;
  • 3. regionale en stedelijke oeververbindingen: nieuwe en transformatie van bestaande;
  • 4. aantrekkelijke en levendige (Binnen)stad: de City Lounge versterkt;
  • 5. versterken nieuwe vervoerswijzen: vervoer over water en Last Mile;
  • 6. geen vervoersarmoede: sociale en maatschappelijke participatie versterkt;
  • 7. gezonde leefomgeving: versterken ruimtelijke kwaliteit, luchtkwaliteit en Zero Emissie;
  • 8. slimme mobiliteit: technologische innovatie en ICT;
  • 9. gebieden Buiten de Ring: duurzaam verbinden.

3.3.5.1 Relatie tot het plangebied

Met voorliggend bestemmingplan wordt herontwikkeling van het plangebied mogelijk gemaakt. Het plan voorziet in hoofdzaak in woningen en daarnaast in maatschappelijke, commerciële en culturele functies, eventueel kantoren alsmede daarbij behorende voorzieningen. Het plangebied is goed bereikbaar met het openbaar vervoer en per auto. De beoogde ontwikkeling heeft geen invloed op de bereikbaarheid van het gebied, zie ook paragraaf 6.4. Hiermee wordt voldaan aan de uitgangspunten van het verkeersplan.

3.3.6 Horecagebiedsplan 2019 - 2021 Gebied Prins Alexander

Vastgesteld op 25 juni 2019 door het college van B&W van Rotterdam

Om te zorgen dat Rotterdam een aantrekkelijke, veilige stad is en vooral blijft, wordt gebiedsgericht gewerkt. Dit is een van de uitgangspunten uit het coalitieakkoord en het programma Veilig @Rotterdam. Deze werkwijze, waarbij maatwerk en flexibiliteit centraal staan, heeft in de afgelopen jaren reeds z'n vruchten afgeworpen op het gebied van horeca. Door per wijk en/of buurt een duidelijke visie en/of ambitie te hebben en daaraan vestigingsvoorwaarden te stellen kunnen bekende en nog onbekende horeca ontwikkelingen worden beoordeeld en gerealiseerd.

Het horecagebiedsplan is zowel een visie- als uitvoeringsdocument. Dat wil zeggen dat enerzijds op basis van de aard en het karakter van het gebied het perspectief voor de ontwikkeling van horeca in de komende jaren wordt geschetst. De ruimtelijke ontwikkeling, de economische stand van zaken c.q. het vestigingsklimaat en de veiligheidssituatie worden hierin meegenomen. Anderzijds wordt ook aangegeven hoe die ontwikkeling concreet vormgegeven en uitgevoerd kan worden.

De specifieke invulling wordt verwerkt in een horecagebiedsplan zoals in dit geval het gebied Prins Alexander. Het gebied Prins Alexander is hoofdzakelijk een woongebied. Het gebied heeft acht wijken: Kralingseveer, Prinsenland/'s Gravenland, Het Lage Land, Oosterflank, Ommoord, Zevenkamp en Nesselande. Het centrumgebied en het Alexandrium Shopping Center, Megastores en Woonmall vallen onder de wijk Oosterflank, maar gezien dit gebied los gezien kan worden van de woonwijk, wordt dit gebied apart toegelicht in het horecagebiedsplan.

Oosterflank

Oosterflank is gebouwd in de jaren tachtig en bestaat uit eengezinswoningen en (voornamelijk lage) appartementencomplexen. In het oosten ligt de met groen omgeven Capelseweg, die de gemeentegrens met Capelle aan den IJssel markeert. De wijk ligt ook in het zuiden aan de gemeentegrens met Capelle; een groene buffer met sportvoorzieningen en uitloper van het Schollebos. Aan de westzijde wordt Oosterflank begrensd door de metro langs de Prins Alexanderlaan. De wijk is gebouwd als ‘bloemkoolwijk’, een wijk met woonerven. Tussen de huizenrijen en flats zijn singels en groenstroken met bomen aangelegd. De wijk bestaat uit zo’n 5.400 woningen. De Evenaar en De Grote Beer zijn de hoofdwegen in de wijk. De wijk wordt ontsloten door de metro met de haltes Prinsenlaan, Oosterflank en Alexander. Station Rotterdam Alexander is een NS Intercity treinstation.

Oosterflank heeft ruim 10.500 inwoners en een vrij gemiddelde leeftijdsopbouw. Het aandeel ouderen is iets hoger dan gemiddeld. In het noorden van Oosterflank ligt winkelgebied Alexandrium en het kantoren- en bedrijventerrein rond de Marten Meesweg. Het winkelcentrum Alexandrium heeft een regionale functie. De woonwijk, het winkelcentrum en de kantorenlocatie liggen weliswaar in dezelfde CBS-wijk, maar de woonwijk functioneert als een losse entiteit. De woonwijk beschikt over veel voorzieningen. Ook zijn er diverse speelplekken en voetbalveldjes. De Semiramistuin is een kleinschalig wijkpark aan de noordrand van de wijk. Voor het woongebied geldt de algemene ontwikkelrichting consolideren. Als het gaat om activiteiten die vrijgesteld zijn van de vergunningplicht is variant 0.2 niet toegestaan.

Consolideren wordt in het gebiedsplan als volgt omschreven: "Er zijn geen nieuwe horeca inrichtingen toegestaan. Ook is een verzwaring van activiteiten en/of categorieën niet mogelijk en kan het vloeroppervlakte en terras van bestaande inrichtingen in principe niet toenemen. Dit tenzij het een gering aantal m2 inpandig betreft of eisen worden gesteld in landelijke wetgeving waardoor ondernemers gedwongen worden aanpassingen in het pand aan te brengen.

3.3.6.1 Relatie tot het plangebied

Ter plaatse van het plangebied zijn in beginsel geen nieuwe ontwikkelingen toegestaan. Vanwege de omvang van de ontwikkeling is horeca ondanks de uitgangspunten in het horecagebiedsplan wel degelijk gewenst. Het gaat daarbij om het realiseren van een kleinschalige horecafunctie welke een wijkfunctie heeft. Naar verwachting wordt het horecagebiedsplan in 2021 geactualiseerd waarbij zal horeca ter plaatse van het plangebied mogelijk zal worden gemaakt. Voorliggend bestemmingsplan voorziet daarom in een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid om horecafunctie met een gering aantal vierkante meters (300 m2 bvo) toe te staan wanneer dit past binnen het gemeentelijke beleid en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.

3.3.7 Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018

Vastgesteld op 1 februari 2018 door de Rotterdamse Gemeenteraad
De beleidsregeling 'Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018' is het instrument om het aantal auto- en fietsparkeerplaatsen te bepalen bij nieuwe bouwontwikkelingen en transformaties. De regeling waarborgt dat initiatiefnemers voldoende parkeercapaciteit realiseren voor auto en fiets bij ontwikkelingen waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. Tot nu toe waren de autoparkeernormen vastgelegd in de Rotterdamse Bouwverordening. Door een wijziging in de Wet ruimtelijke ordening vervalt deze regeling per 1 juli 2018. De nieuwe beleidsregels voor parkeernormen worden vastgelegd in bestemmingsplannen via een 'voorwaardelijke verplichting'. In de toekomst worden de parkeernormen in alle nieuwe en te actualiseren bestemmingsplannen met een voorwaardelijke verplichting geregeld. Als de normen via bestemmingsplannen zijn geborgd, moet elke aanvraag voor een omgevingsvergunning aan de beleidsregeling getoetst worden. De gemeente toetst ook aan deze normen als er voor een bouwplan een afwijking nodig is van het bestemmingsplan.

Naast de wijziging in de wet waren er meer redenen om de parkeernormen te evalueren en actualiseren:

  • In 2012 zijn de Rotterdamse parkeernormen ingrijpend gewijzigd. Met de gemeenteraad is destijds afgesproken om de wijzigingen die zijn doorgevoerd te evalueren. Deze evaluatie vormt mede de basis voor het nieuwe parkeernormenbeleid en is opgenomen in bijlage 4.
  • In het collegeakkoord 2014 - 2018 en in de daaruit voortkomende Rotterdamse mobiliteitsagenda 2015 - 2018 wordt sterk ingezet op stimuleren van de fiets, “meer groen en minder blik”: Een autoluwere binnenstad, de fiets centraal (o.a. meer stallingen bij bouwontwikkelingen) en meer auto’s in garages en minder op straat.
  • Na vaststelling van het Parkeerplan 2016 - 2018 is de afkoopregeling komen te vervallen. Het bleek lastig om voldoende autoparkeerplaatsen in de buurt ter beschikking te stellen. Om toch voldoende maatwerk te bieden is een extra vrijstellingsbepaling voor kleine bouwprojecten in betaald parkeergebied aangekondigd.
  • De markt vraagt om meer flexibiliteit en vraag gestuurde locatiegerichte parkeernormen. Deze nieuwe beleidsregeling faciliteert in deze vraag en geeft meer sturing en duidelijkheid aan het gebiedsgerichte parkeernormenbeleid.

3.3.7.1 Relatie tot het plangebied

Binnen het plangebied wordt voorzien in eigen parkeergelegenheid ten behoeve van de bewoners en bezoekers van de boogde functies. Met de beoogde invulling kan aan het van toepassing zijnde parkeerbeleid worden voldaan. In paragraaf 6.4 wordt nader ingegaan op het aspect parkeren.

3.3.8 Hoogbouwvisie 2019 Rotterdam

Op 16 oktober 2019 is de Hoogbouwvisie 2019 vastgesteld. In de hoogbouwvisie is aangegeven waar, hoe en waarom hoogbouw in Rotterdam wenselijk is. De visie is een middel om tot kwalitatief goede hoogbouw te komen en schetst de ambities die de stad heeft op het gebied van het realiseren van hoogbouw die bijdraagt aan een aantrekkelijke stad. Deze hoogbouwvisie is een tweede update van de visie uit 2000, een eerste update vond plaats in 2011.

De hoogbouwvisie kent drie schaalniveaus: de stad, de straat en het gebouw. Op elk van de niveaus zijn er onderwerpen die relevant zijn voor hoogbouw. In de visie zijn op het niveau van de stad hoogbouwzones aangegeven. De grens van de hoogbouwzone voor de binnenstad blijft en wordt uitgebreid met Pompenburg en de omgeving Rijnhaven. Daarnaast worden nog drie gebieden toegevoegd waar ook hoogbouw mogelijk wordt gemaakt. Het gaat hier om Feyenoord City, Hart van Zuid en Alexanderknoop.

De minimale grens van de definitie hoogbouw is 70 meter. Indien sprake is van hoogbouw is toetsing aan de hoogbouwvisie aan de orde. Aspecten als windhinder, bezonning, woonklimaat, bereikbaarheid, parkeren en inpassing in het bestaande stedelijk weefsel (bebouwing en openbare ruimte) zullen daarbij in de besluitvorming moeten worden afgewogen. Gebouwen die niet als hoogbouw worden aangemerkt, behoeven niet aan de Hoogbouwvisie getoetst te worden.

3.3.8.1 Relatie tot het plangebied

Het plangebied is gelegen nabij de Alexanderknoop (zie figuur 3.6) en bevindt zich buiten het gebied dat is aangewezen als hoogbouwzone. De maximale bouwhoogte (gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen ter plaatse van het plangebied bedraagt 70 meter. De dakrand blijft onder de 70 meter. Dit is geborgd door in de bestemmingsplanregels op te nemen dat de bouwhoogte maximaal 70 meter bedraagt. Omdat het bouwplan vanwege de hoogte niet als hoogbouw wordt aangemerkt is toetsing aan de Hoogbouwvisie niet aan de orde.

Figuur 3.6. Hoogbouw begrenzing Alexanderknoop Rotterdam (bron: Hoogbouwvisie 2019 Rotterdam)

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2190Hfdw480-va02_0015.png"

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Inleiding

In voorliggend hoofdstuk wordt het plan nader toegelicht. Er wordt ingegaan op de ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt alsmede de juridische planbeschrijving.

4.2 Ontwikkelingen

Het bestemmingsplan Hoofdweg 480-490 omvat het plangebied aan de Hoofdweg 480 en 490 te Rotterdam. Het plan bestaat uit maximaal 375 woningen. Daarnaast zullen ook maatschappelijke en commerciële functies, waaronder een zorgcentrum (mogelijk maximaal 42 behandelkamers) en commerciële dienstverlening, culturele functies en eventueel kantoren (in de plaats van voornoemde functies) alsmede alle bij voornoemde functies bijbehorende voorzieningen worden toegestaan. Middels een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid kan horeca t/m categorie 2 worden toegestaan. De beoogde nieuwbouw bestaat uit een plint van vier lagen en een ensemble van twee torens en twee blokken van verschillende hoogtes (maximaal 70 meter) die aansluiten bij de hoogtes van de omgeving, zie onderstaand figuur.

Figuur 4.1. Beoogde ontwikkeling, massaopbouw (Bron: KCAP Architects&Planners, d.d. 28 februari 2020)

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2190Hfdw480-va02_0016.png"

4.3 Juridische planbeschrijving

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling wordt een nieuwe functie in het plangebied gerealiseerd. De van toepassing zijnde bestemmingen worden hieronder nader toegelicht.

4.3.1 Gemengd

De bebouwing binnen het plangebied heeft de bestemming "Gemengd" gekregen. Binnen de bestemming "Gemengd" worden de volgende functies mogelijk gemaakt: maatschappelijke, commerciële en culturele voorzieningen in de vorm van een gezondheidscentrum, commerciële dienstverlening en wijkcentrum. Ook kantoren zijn mogelijk binnen de bestemming "Gemengd". Verder is middels een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid voorzien in het realiseren van horeca. Gebouwen zijn toegestaan binnen het bouwvlak en dienen qua bouwhoogte te voldoen aan de opgenomen maatvoeringsaanduidingen. Ook is een parkeergarage binnen deze bestemming mogelijk.

4.3.2 Groen

Structurele groengebieden zijn bestemd als 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn, ook voet- en fietspaden en speeltoestellen toegestaan. Het behouden van alsmede de aanleg van nieuwe waterpartijen, watergangen en waterberging is binnen de bestemming mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. De bestemming is zodanig opgezet dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).

4.3.3 Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is opgenomen voor de ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs. Binnen deze bestemming is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen, watergangen en waterbergingen mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is.

4.3.4 Waarde - Archeologie

Het plangebied kent een archeologische verwachtingswaarde. In lijn met het vigerende bestemmingsplan is vanwege deze archeologische verwachtingswaarde een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Deze dubbelbestemming geldt ter plaatse van zowel de bestemming 'Gemengd', 'Verkeer - Verblijfsgebied' als de bestemming 'Groen'.

4.3.5 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

De gronden met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de instandhouding van de ten zuiden van het plangebied gelegen hoofdwatergang.

4.3.6 Parkeerregeling

Dynamische verwijzing
In de planregels is opgenomen dat ontwikkelingen moeten voldoen aan de parkeernormen zoals deze zijn opgenomen in de "Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018), zie paragraaf 3.3.7. Om aan dit beleid te kunnen toetsen is in het bestemmingsplan in artikel 11 een bepaling opgenomen waarin staat dat alleen een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden of bouwwerken mag worden verleend als sprake is van voldoende parkeergelegenheid. In artikel 3.3 is volledigheidshalve ook een bepaling opgenomen, zodat wordt geborgd dat ook bij het wijzigen van het gebruik moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

Om rekening te houden met eventuele wijziging van het beleid van de gemeente Rotterdam, zonder dat het bestemmingsplan daarvoor aangepast moet worden, is een dynamische verwijzing opgenomen en is een eventuele rechtsopvolger van het beleidsdocument ook expliciet genoemd.

Beleidsregeling
De op dit moment geldende “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” is via de volgende link te raadplegen:

http://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/Historie/Rot ter dam/486392/486392_1.html

De desbetreffende beleidsregeling geeft parkeernormen voor zowel auto's als fietsen. Bij de omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het gebruiken van gronden of bouwwerken wordt een parkeereis gesteld conform de gebiedsindeling die bij de beleidsregeling als bijlage is opgenomen. De parkeereis moet in beginsel volledig op eigen terrein worden opgelost. Er kunnen aanvullende voorwaarden worden gesteld, bijvoorbeeld ten aanzien van de inpassing van de parkeervoorzieningen in het gebouw of de omgeving, het laden en lossen etc. Van de parkeereis kan (geheel of gedeeltelijk) worden afgeweken. Tevens kan vrijstelling van de parkeereis worden verleend. In de beleidsregeling wordt beschreven onder welke omstandigheden daar sprake van is.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Beleidskader

5.1.1 Rijksbeleid

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening.

Het Nationaal Waterplan (2016-2021) bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.

5.1.2 Provinciaal beleid

Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor deze periode. Het plan komt in plaats van het waterbeleid zoals is vastgelegd in het beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006). Het provinciaal waterplan vervangt tevens het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dus ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. De provinciale rol in het waterveld spitst zich toe op kaderstelling en toezicht.

5.1.3 Rotterdams en regionaal beleid

De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan 2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:

  • Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk;
  • Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig;
  • Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen.

Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030. De gemeente en de andere waterbeheerders hebben op 5 juni 2013 de herijking van het Waterplan 2 vastgesteld. Dit betreft een herijking van de realisatiestrategie en de introductie van een nieuw uitvoeringsprogramma 2013-2018.

5.2 Samenwerking met de waterbeheerder

Het plangebied is gelegen in het beheergebied van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. De regels van dit hoogheemraadschap zijn vastgelegd in de Keur van Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden. De gemeente Rotterdam (Stadsbeheer, afdeling Water) is de rioolbeheerder.

5.3 Huidige watersysteem

5.3.1 Oppervlaktewater

Binnen het plangebied is geen sprake van primair oppervlaktewater. Wel is ten zuiden van het plangebied sprake van een hoofdwatergang (primair oppervlaktewater). Een deel van het plangebied is aangewezen als oppervlaktewater 'overig water', zie figuur 5.1.

Figuur 5.1. Uitsnede Legger Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2190Hfdw480-va02_0017.png"

5.3.2 Grondwater

Voor grondwater is een peilbuis in de nabije omgeving van het plangebied gelegen (buiscode 135571). Deze peilbuis meet de ontwateringsdiepte (de afstand tussen het maaiveld en het grondwaterpeil). Uit de gegevens blijkt dat het grondwater 1,2 meter onder het maaiveld bevindt. Een afstand tussen maaiveld en grondwaterpeil van meer dan 80 centimeter betekent dat (de kans op) grondwateroverlast beperkt zal blijven.

5.3.3 Waterkering en waterveiligheid

Er liggen geen primaire of secundaire waterkering in, of direct aangrenzend aan, het plangebied. Tevens is het plangebied niet gelegen binnen de beschermingszone van een waterkering.

Het plangebied ligt geheel binnendijks, binnen de primaire waterkeringen. De primaire waterkering die het plangebied beschermd heeft een overschrijdingskans van 1/100.000 per jaar. Dit houdt in dat deze waterkering bescherming biedt tot een bepaalde rivierwaterstand, waarbij de kans op overschrijding van deze waterstand 1 op 100.000 per jaar is. De gevolgen van een overstroming binnendijks zijn afhankelijk van meerdere aspecten, zoals de locatie waar de overstroming plaatsvindt, de afstand tot de waterkering en de maaiveldhoogtes in het gebied. Om een indicatie van de risico’s te krijgen heeft de provincie Zuid-Holland voor de gehele provincie berekend welke gebieden in de huidige situatie bij een doorbraak van de primaire kering onder water lopen en indicatief welke overstromingsdiepte (ten opzichte van het maaiveld) er op de kwetsbare locaties bereikt kan worden. Hieruit blijkt dat bij een dijkdoorbraak bijna het hele plangebied (behalve het talud van de A16) onder water komt te staan met een overstromingsdiepte tussen de 2 en de 5 meter.

5.3.4 Riolering

De bebouwing binnen het plangebied zal worden aangesloten op een gescheiden rioleringsstelsel.

5.4 De wateropgave

5.4.1 Oppervlaktewater

De beoogde ontwikkeling betreft sloop en nieuwbouw op reeds verhard terrein. Een deel van de nieuwbouw is voorzien ter plaatse van 'overig water'. Dit betekent dat oppervlaktewater wordt gedempt. Vooralsnog wordt ervan uitgegaan dat maximaal 640 m2 wateroppervlak wordt gedempt. Het oppervlaktewater dat wordt gedempt dat zal elders worden gecompenseerd. Voorafgaand aan de te verrichten werkzaamheden zal hiervoor een melding worden gedaan dan wel een watervergunning worden aangevraagd.

De ten zuiden van het plangebied gelegen hoofdwatergang kent een onderhoudsstrook van 5 meter aan weerszijden. De beoogde ontwikkeling vindt plaats buiten deze onderhoudsstrook. Dit vraagt dan ook niet om nadere aandacht.

5.4.2 Grondwater

De beoogde ontwikkeling leidt tot een toename van het verhard oppervlak. De toename betreft vooralsnog < 500 m2. Mocht deze waarde worden overschreden, dan zal watervergunning moeten worden aangevraagd en moet worden voorzien in watercompensatie. Gezien de diepte van de beoogde bebouwing heeft de ontwikkeling in zijn geheel geen invloed op de grondwaterstand aangezien de beoogde bebouwing zich boven het grondwaterpeil bevindt.

5.4.3 Waterkering en waterveiligheid

Aangezien geen waterkeringen in de nabije omgeving van het plangebied zijn gelegen heeft de beoogde ontwikkeling geen invloed op eventuele primaire en secundaire waterkeringen.

Waterveiligheid
De ontwikkeling in het gebied heeft geen invloed op de waterkering die het plangebied bescherming geeft. Daarmee is geen sprake van een significante invloed op het veiligheidsrisico binnendijks.

5.4.4 Riolering

De ontwikkeling zal worden aangesloten op een gescheiden rioleringsstelsel. Ten aanzien van de belasting van het bestaande rioolstelsel worden geen belemmeringen verwacht.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Inleiding

Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren. In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.

6.2 Milieu effectrapportage

6.2.1 Algemeen

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel bij het nemen van besluiten. Op deze manier krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de 'moederprocedure'. Dit is de procedure op grond waarvan de besluitvorming plaatsvindt, bijvoorbeeld de bestemmingsplanprocedure of een omgevingsvergunningsprocedure.

De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht dan wel een plan-m.e.r. plicht geldt indien de grenswaarden worden overschreden in geval van respectievelijk een besluit of een plan. Bij de m.e.r.-boordeling dient te worden beoordeeld in hoeverre er sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Kunnen belangrijke nadelige milieugevolgen worden uitgesloten, dan is een m.e.r. niet noodzakelijk.

Voor elk besluit dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die onder de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd in hoeverre belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2190Hfdw480-va02_0018.png"

Met het op 7 juli 2017 in werking getreden wijziging Besluit m.e.r. dient bij elk plan waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde een aanmeldingsnotitie te worden opgesteld.

6.2.2 Plangebied

Het bestemmingsplan Hoofdweg 480-490 maakt woningen en een diversiteit aan daarbij behorende voorzieningen mogelijk. Deze mogelijkheden moeten worden gezien als een activiteit (categorie D11.2) die voorkomt op de D-lijst van het Besluit m.e.r.

Tabel 6.1 Relevant onderdeel D. Activiteiten, plannen en besluiten, ten aanzien waarvan de procedure als bedoeld in de artikelen 7.16 tot en met 7.20 van de wet van toepassing is

  Kolom 1   Kolom 2   Kolom 3   Kolom 4  
  Activiteiten   Gevallen   Plannen   Besluiten  
D 11.2   De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.   In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
3°. Een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.  
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.   De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.  


Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r.-beoordelingsplichtig wanneer de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. Gezien de ontwikkeling niet boven de drempelwaarde van 2.000 woningen dan wel 200.000 m2 of meer bvo is gelegen, ligt het totale plan onder de drempelwaarden, waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht dan wel een planMER-plicht geldt (kolom 2).
Op basis van Europese regelgeving dient een vormvrije-m.e.r.-beoordeling plaats te vinden. Doel van deze vormvrije-m.e.r.-beoordeling is het toetsen of een plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu.

De ontwikkelingen liggen niet in of nabij een gevoelig gebied, zoals de ecologische hoofdstructuur of een Natura 2000-gebied. Bovendien hebben de ontwikkelingen vanwege de beperkte omvang geen grote negatieve effecten op het milieu. Dit blijkt uit de milieuonderzoeken waarvan de resultaten beschreven zijn in voorliggend hoofdstuk van dit bestemmingsplan. Op grond van het bovenstaande en de opgestelde aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling is het bestemmingsplan Hoofdweg 480-490 niet m.e.r.-beoordelingsplichtig en daarmee ook niet m.e.r.-plichtig. Het bevoegd gezag heeft besloten dat in dit geval geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld. Het m.e.r.-beoordelingsbesluit is toegevoegd als bijlage 1.

6.2.3 Conclusie

Het plangebied ligt niet in of nabij een gevoelig gebied, zoals de ecologische hoofdstructuur of een Natura 2000-gebied. Op grond van het bovenstaande is bestemmingsplan Hoofdweg 480-490 niet m.e.r.-beoordelingsplichtig en daarmee ook niet m.e.r.-plichtig.

6.3 Milieuzonering

6.3.1 Algemeen

Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven en andere activiteiten. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. In het Rotterdamse beleid voor milieuzonering wordt gebruik gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering). De VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald.

6.3.2 Plangebied

De gemeente Rotterdam heeft de VNG-lijst vertaald naar de Rotterdamse situatie en heeft daarbij een verdeling aangegeven in woongebied, gemengd woongebied/overgangsgebied en industriegebied I, II, III. De gedachte hierachter is dat de indicatieve afstanden van de VNG bedoeld zijn vanaf een bedrijf van gemiddelde omvang tot woningen in een woonwijk. Voor gemengde gebieden of bij industriegebieden, en/of bedrijven die aanzienlijk kleiner zijn dan een gemiddeld bedrijf biedt het Rotterdamse beleid een standaard om gemotiveerd af te wijken van de indicatieve afstanden. In gebieden met functiemenging wordt een andere systematiek gehanteerd en is vaak een combinatie van wonen en werken mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.


Bedrijven in of nabij het plangebied
Het plangebied van dit bestemmingsplan geldt in het Rotterdamse beleid als een woongebied. In deze gebieden kunnen bedrijven in milieucategorie 2 (indicatieve afstand tot woningen 30 meter) als passend worden gezien.

In de omgeving van het plangebied zijn ten zuiden en oosten reeds woningen aanwezig. Volgens het vigerende bestemmingsplan "Het Lage Land - Oosterflank" zijn daar bedrijven tot en met een milieucategorie 1 toegestaan. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter. Ten noorden van het plangebied is conform het bestemmingsplan "Alexanderknoop" bedrijvigheid tot en met milieucategorie 3.2 toegestaan. De gronden waar dit is toegestaan zijn gelegen op een afstand van ruim 100 meter, waarmee aan de richtafstand van 100 meter wordt voldaan.

Onderhavig bestemmingsplan bevat bestemmingen waarbinnen maatschappelijke en commerciële functies, waaronder een zorgcentrum (42 behandelkamers) en, culturele functie (200 m2), commerciële dienstverlening (ca. 300 m2 bvo) en eventueel kantoren zijn toegestaan. Daarbij zijn bedrijven met maximaal een milieucategorie 2 toegestaan en kan horeca t/m categorie 2 met een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid worden toegestaan. Op gebouwniveau kan worden uitgegaan van functiemenging. De activiteiten zijn aan te merken als een categorie A dan wel B conform de Staat van functiemenging. Dit betekent dat ze direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies zijn toegestaan, omdat deze activiteiten zodanig weinig milieubelastend zijn dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.

Hinderveroorzakende bedrijven zijn dus niet toegestaan op basis van dit bestemmingsplan, waarmee een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd is.

6.3.3 Conclusie

Ter plaatse van het plangebied zal gezien de beoogde functies sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.

6.4 Verkeer en parkeren

6.4.1 Algemeen

Het plan omvat het realiseren woningen en daarbij behorende voorzieningen alsmede diverse commerciële en maatschappelijke functies. Deze functies kennen een verkeersaantrekkende werking. Om te bepalen wat de invloed hiervan op de omgeving is, is de verkeersaantrekkende werking in deze paragraaf inzichtelijk gemaakt.

De gemeente Rotterdam beschikt over eigen parkeerbeleid. Voor het bepalen van de parkeerbehoefte wordt dan ook getoetst aan de 'Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018'. Het bevoegd gezag kan geheel of gedeeltelijk afwijken van de parkeernormen. De afwijking moet goed en navolgbaar onderbouwd worden. Van het afwijken van de parkeereis kan sprake zijn bij:

  • Maatwerk: de afwijking moet onderbouwd worden aan de hand van specifieke kenmerken van de locatie, functie of doelgroep van het project.
  • Locatie: er moet sprake zijn van een locatie waar het feitelijk onmogelijk is om geheel of gedeeltelijk aan de parkeereis te voldoen of waar het in alle redelijkheid onmogelijk of onwenselijk is om geheel of gedeeltelijk te voldoen aan de parkeereis

Voor de berekening van de huidige verkeersgeneratie en de toekomstige verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van de rekentool 'Verkeersgeneratie & parkeren' van het CROW (zie ook CROW-publicatie 381 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'). Voor het bepalen van de verkeersgeneratie van een plan moet in de rekentool aangegeven worden 1) wat voor een gemeente (zeer sterk, sterk, matig, weinig, niet stedelijk) het betreft en 2) in welk gebied (centrum, schil centrum, rest bebouwde kom, buitengebied) het bouwplan gerealiseerd wordt. De gemeente Rotterdam is een 'zeer sterk stedelijke' gemeente en het plangebied is gelegen in het 'rest bebouwde kom'.

6.4.2 Plangebied

Parkeren
Volgens het parkeerbeleid van de gemeente Rotterdam is het plangebied gelegen in 'Zone C'. Voor het bepalen van de parkeerbehoefte wordt aangesloten bij de normen die voor dat gebied gelden.
Vanwege de beoogde flexibiliteit is de exacte invulling van het plangebied op dit moment nog niet bekend. Om ervoor te zorgen dat in het kader van de omgevingsvergunning voor het aspect bouwen (dan wel het bij het wijzigen van het gebruik wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid is in de planregels een verwijziging opgenomen naar het van toepasssing zijnde parkeerbeleid waarin de parkeernormen zijn opgenomen.


Bij het toepassen van de normen kan gezien de diversiteit aan functies rekening worden gehouden met het dubbelgebuik. Niet alle functies zullen immers op hetzelfde moment worden gebruikt.

Daarnaast zijn binnen het gemeentelijke parkeerbeleid meerdere normcorrectiefactoren benoemd waarmee (gedeeltelijke) vrijstelling van de parkeernorm kan worden verkregen.
De volgende bijzondere vrijstellingen gelden:

  • nabijheid OV-stations (reductie van 40% mogelijk op de parkeereis);
  • extra fietsparkeerruimte (reductie van max. 10% op de autoparkeereis);
  • deelauto's (autoparkeereis kan met max. 20% verlaagd worden);
  • mobility as a Service (MaaS) (autoparkeereis kan met max. 20% verlaagd worden).

De bijzondere vrijstellingen kunnen bij elkaar worden opgeteld.

Voor het plangebied wordt ten minste gebruik gemaakt van de volgende factoren:

  • de afstand van de ontwikkellocatie tot het OV;
  • de realisatie van een collectieve fietsparkeervoorziening;
  • de plaatsing/levering van deelauto's.


Door toepassing van deze correctiefactoren wordt afstand gedaan van de mogelijkheid dat toekomstige bewoners en gebruikers van de commerciële dienstverlening, het cultureel centrum, het gezondheidscentrum en eventuele kantoren in aanmerking komen voor een parkeervergunning op straat.

Parkeeroplossing
De totale normatieve parkeerbehoefte voor de beoogde ontwikkeling met in acht name van de genoemde normcorrecties is afhankelijk van de exacte invulling van het plangebied. Wel kan worden aangegeven dat rekening wordt gehouden met 10 vaste parkeerplaatsen voor hetzelfde aantal deelauto's.

Binnen het plangebied worden circa 180 parkeerplaatsen gerealiseerd. Tevens wordt gebruik gemaakt van de in de directe omgeving van de ontwikkeling aanwezige 42 parkeerplaatsen op straat. De circa 180 inpandige parkeerplaatsen staan primair ter beschikking van de bewoners en het personeel van commerciële functie, het cultureel centrum en het gezondheidscentrum. Bewoners en personeel krijgen geen parkeervergunning, dus parkeren niet in de omgeving. De parkeerplaatsen op straat staan primair ter beschikking van bezoekers van de horeca, het cultureel centrum en het gezondheidscentrum. Zij kunnen ook parkeren in de parkeergarages van het winkelcentrum Alexandrium.

Een onderdeel van de parkeeroplossing is het beschikbaar stellen van 10 deelauto's waarmee - in combinatie met een collectieve fietsparkeervoorziening - een deel van de mobiliteitsbehoefte van de bewoners van de woningen wordt gefaciliteerd. De parkeeroplossing houdt er rekening mee dat deze deelauto's geparkeerd staan op 10 vaste parkeerplaatsen in de parkeergarage van de ontwikkeling.

In de planregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee wordt geborgd dat in het kader van de omgevingsvergunning voor het aspect bouwen wordt aangetoond dat voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid.

Ontsluiting en verkeersgeneratie
Ontsluiting van de in het plangebied aanwezige parkeergarage vindt plaats haaks op Djeddalaan. Dit komt overeen met de ontsluiting van het plangebied in de huidige situatie. De situatie met de ventweg blijft gehandhaafd en verwacht wordt dat het verkeer op deze manier goed kan worden afgewikkeld.

Het plangebied wordt ontsloten door de Djeddalaan en de Hoofdweg. Via beide wegen bereikt men de doorgaande weg Hoofdweg. De Hoofdweg kruist met de Capelseweg, welke vervolgens zorgt voor een goede verbinding met de snelweg A20.
Verder is aan de Hoofdweg op een afstand van circa 40 meter van het plangebied een bushalte gesitueerd. Daarnaast is op een afstand van circa 550 meter van het plangebied een station met trein-, metro- en busverbinding gelegen. Hiermee is het plangebied goed aangesloten op het openbaar vervoer.

In de toekomstige situatie zullen naar verwachting ruim 1.200 mvt/etmaal extra plaatsvinden, zie bijlage 10. Aangezien dit betekent dat minder dat 1 auto per minuut extra gebruik zal maken van de ontsluitingswegen worden geen knelpunten voorzien.

Naar aanleiding van de tussenuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (d.d. 23 april 2025) is een aangepast/aanvullend verkeersonderzoek door Goudappel Coffeng uitgevoerd. Hierbij is de verkeersaantrekkende werking van de twee extra varianten berekend. Ten eerste een worst-case variant d.w.z. een maximaal programma op basis van het bestemmingsplan en ten tweede het programma op basis van de omgevingsvergunning uit 2024, beide berekend op basis van de CROW-normen voor verkeersgeneratie, met een correctie voor het verschil tussen de CROW-kencijfers voor parkeren en de gemeentelijke parkeernormen. In beide varianten wordt een beperkte toename van het verkeer geconstateerd, maar uit het bijgevoegd geactualiseerde rapport van Goudappel Coffeng (zie Bijlage 11) blijkt dat dit niet leidt tot een onevenredige verslechtering van de verkeerssituatie en ontoelaatbare toename van de verkeersintensiteit.

6.4.3 Conclusie

De ontsluiting van het plangebied voor de verschillende vervoerswijzen is goed. Het grootste deel van de parkeerbehoefte wordt gerealiseerd binnen eigen terrein. Het overige deel, bestemd voor bezoekers van de commerciële dienstverlening, wordt opgevangen op parkeerplaatsen in de directe omgeving. De te realiseren parkeervoorziening en ontsluiting is hiermee afdoende.

6.5 Geluid

6.5.1 Algemeen

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg- en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.
Volgens de Wet ruimtelijke ordening dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te
zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht. In de Wet geluidhinder staan de geluidsgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidsbelastingen gelden maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wet geluidshinder niet als
geluidsgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn.


Rotterdams beleid
Wanneer in een bestemmingsplan nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen en eventueel nieuwe bronnen, of aanpassingen van bestaande bronnen mogelijk wordt gemaakt moet onderzocht worden of de maximaal toelaatbare geluidsbelasting (ook wel voorkeurswaarde genoemd) overschreden wordt. Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die genomen kunnen worden om de geluidsbelasting terug te dringen. Indien het niet haalbaar blijkt de geluidsbelasting terug te dringen tot de maximaal toelaatbare waarde biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een Besluit hogere waarden. De motivering van dit besluit moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet Geluidhinder. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidsgehinderden zoveel mogelijk terug te dringen.

6.5.2 Plangebied

Door M+P raadgevende ingenieurs is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting op het bouwplan. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 2. De resultaten uit het onderzoek zijn hieronder opgenomen.

De geluidsbelasting afkomstig van de wegen Djeddalaan en Hoofdweg is hoger dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB) en lager dan de maximale ontheffingswaarde (63 (dB) die het wettelijk kader van wegverkeerslawaai toestaat. De geluidbelasting bedraagt respectievelijk 53 dB en 61 dB. Gezien de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde dient een hogere waarde besluit vastgesteld te worden door het college van burgemeester en wethouders van gemeente Rotterdam.

Ten gevolge van de Rijksweg A20 sprake van verhoogde geluidsbelastingen lager dan de maximale ontheffingswaarde (53 dB) en hoger dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB). De maximale geluidbelasting bedraagt namelijk 51 dB. Deze geluidbelasting treedt voornamelijk op aan de noordzijde van de bouwvolumes. Vanwege deze geluidbelasting is eveneens een hogere waardenbesluit nodig.

Daarnaast is sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van railverkeerslawaai (55 dB). Uit de berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting vanwege het spoor maximaal 56 dB bedraagt aan de noordzijde van de bebouwing. Vanwege railverkeer zijn daarom ook hogere waarden nodig.

Er is sprake van cumulatie van geluid van verschillende bronnen. De gecumuleerde geluidsbelasting bedraagt maximaal 65 dB. Aangezien de woningen aan het Bouwbesluit moeten voldoen zal in dat kader moeten worden geborgd dat sprake is van een zodanige geluidswering dat het binnenniveau kan worden gegarandeerd.

Bij de verdere uitwerking van het plan zal zoveel mogelijk rekening worden gehouden met een slimme situering van bepaalde bestemmingen (niet geluidsgevoelige bestemmingen) aan de hoog geluidsbelaste gevels, zodat door de afschermende werking voor andere geluidsgevoelige bestemmingen een goed akoestisch woon- en leefklimaat gecreëerd kan worden. Daarnaast zullen ook gebouw gebonden maatregelen worden getroffen. Denk bijvoorbeeld aan loggia's, geluidschermen aan gevel (vlies of raam) of indelingen van de woningen (slaapkamer aan minst belaste zijde) en wordt ook een buitenruimte gecreëerd, zodat zoveel mogelijk aan het gemeentelijke geluidbeleid wordt voldaan.

Naar aanleiding van de tussenuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (d.d. 23 april 2025) is een geactualiseerd geluidsonderzoek door M+P uitgevoerd (zie Bijlage 12) gebaseerd op de verkeersgegevens van het geactualiseerde/aanvullende verkeersonderzoek van Goudappel Coffeng (zie Bijlage 11). Uit dit geactualiseerde onderzoek blijkt dat als gevolg van de verkeersaantrekkende werking, bij de woningen in de nabijheid van het plan, geen significante toename van geluid is te verwachten. Daarmee is er sprake van een aanvaardbare situatie voor wat betreft het aspect geluid en de verkeersaantrekkende werking.

6.5.3 Conclusie

In dit geval is een besluit hogere waarden nodig vanwege wegverkeerslawaai afkomstig van verschillende wegen en railverkeerslawaai. Het besluit tot hogere waarden is toegevoegd als bijlage 3. Bij de verdere uitwerking van het plan zal ervoor worden zorggedragen dat aan het geluidbeleid van de gemeente wordt voldaan.

6.6 Luchtkwaliteit

6.6.1 Algemeen

Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen.

Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.

Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden.

Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering is alleen mogelijk als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.

6.6.2 Plangebied

In het bestemmingsplan worden er nieuwe gevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Toetsing van het plan aan het Besluit gevoelige bestemmingen is derhalve aan de orde.

Ten behoeve van het bestemmingsplan is nagegaan of de ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt wel of niet in betekenende mate bijdragen aan een toename van de concentratie luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht. De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt betreffen woningen en maatschappelijke en commerciële voorzieningen in de vorm van een gezondheidscentrum, culturele functie en commerciële dienstverlening en eventuele kantoorruimte.

Ontwikkelingen die niet in betekenende mate (3% van de grenswaarde, oftewel 1,2 microgram per m3) bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden. In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen zijn categorieën van gevallen aangewezen waarvan bekend is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Dit is onder andere het geval bij ontwikkelingen met niet meer dan 3.000 woningen en tenminste twee ontsluitingswegen. De ontwikkelingen in het bestemmingsplan Hoofdweg 480-490 blijven hier ruim onder.

De motorvoertuigbewegingen worden afgewikkeld via de Hoofdweg. Deze weg kent een breedte van minimaal 12 meter (defaultwaarde NIBM-tool is 5 meter). Daarbij is deze weg op afstand van meer dan 15 meter vanaf het plangebied gelegen (defaultwaarde NIBM-tool is 5 meter). Op basis van voorgaande uitgangspunten is de NIBM-tool ingevuld, zie ook figuur 6.2. Op basis van de te verwachten verkeersaantrekkende werking van het plan is de NIBM-tool ingevuld. Opgemerkt wordt dat daarbij rekening is gehouden met de lagere verkeersaantrekkende werking als gevolg van bijvoorbeeld de goede bereikbaarheid met het openbaar vervoer alsmede het inzetten van deelauto's (zie ook paragraaf 6.4.2). Uit de NIBM-tool volgt dat uitgaande van een worst case situatie de ontwikkeling in niet betekende mate bijdraagt aan de heersende achtergrondconcentraties.

Figuur 6.2 Uitsnede NIBM-tool 2021

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2190Hfdw480-va02_0019.png"

Op de kaartviewer van de NSL-tool (geraadpleegd op 27 juli 2021) is te zien dat ter plaatse van het plangebied de totale concentraties van NO2, PM10 en PM2,5 in 2020 respectievelijk 26,6 µg/m3, 19,6 µg/m3 en 11,6 µg/m3 bedragen (rekenpunt ID 15951766). De grenswaarde voor toetsing voor stikstofdioxide NO2 is 40 µg/m3, voor fijnstof PM10 is dit 40 µg/m3 en voor fijnstof PM2,5 is dit 25 µg/m3. Wanneer de maximale bijdrage van het extra verkeer hierbij wordt opgeteld, zal de concentraties van zowel fijn stof als stikstofdioxide ruim onder de grenswaarden blijven.

6.6.3 Conclusie

Het bestemmingsplan Hoofdweg 480-490 zorgt niet voor een toename van de concentratie van schadelijke stoffen in de buitenlucht. Er wordt derhalve voldaan aan de luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer. Aan het gemeentelijk beleid met betrekking tot luchtkwaliteit wordt eveneens voldaan.

6.7 Bodem

6.7.1 Algemeen

De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energieopslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal. Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.

6.7.2 Plangebied

Door ATKB is een bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 7. Uit het onderzoek volgt dat:

  • De bodem op de locatie bestaat tot 2,5 m-mv uit zand. Vanaf 2,5m-mv tot de maximale boordiepte uit veen. De stijghoogte van het grondwater is vastgesteld op 1,53 m-mv. In de bodem is vanaf maaiveld tot 1,0 m-mv in beperkte mate baksteen en een plaatselijke repaclaag aangetroffen.
  • Op het maaiveld en in het opgeboorde materiaal is geen asbestverdacht materiaal waargenomen. In de grond en de plaatselijk aangetroffen puinlaag is analytisch geen asbest vastgesteld.
  • De bovengrond is plaatselijk (boorpunt 01) licht verontreinigd met de parameters PCB, PAK en
    minerale olie. De herkomst van de lichte verontreinigingen is niet bekend. De baksteenhoudende
    ondergrond en de zintuiglijk schone bovengrond zijn niet verontreinigd.
  • Op basis van de vastgestelde gehalten PFAS is de grond op de locatie elders toepasbaar. De
    kwaliteit van de boven en ondergrond voldoen tenminste aan bodemfunctieklassen Natuur (daarmee is de kwaliteit ook geschikt voor wonen)
  • Het grondwater is licht verontreinigd met barium, deze is naar verwachting van nature aanwezig.

Gezien de resultaten is de bodemkwaliteit voldoende voor de beoogde (woon)functie. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

6.7.3 Conclusie

Op basis van het uitgevoerde onderzoek vraagt het aspect bodem niet om nadere aandacht en staat dit de uitvoerbaarheid van het plan dan ook niet in de weg.

6.8 Archeologie en cultuurhistorie

6.8.1 Algemeen

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het archeologische beleid van de gemeente Rotterdam is vastgelegd in de Beleidsnota Archeologie 2008-2011, Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's) en de Archeologieverordening Rotterdam. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureau-onderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

6.8.2 Plangebied

Archeologie
Het plangebied kent volgens de Archeologische Waarden- en Beleidskaart Rotterdam (AWK 2005) deels een zeer hoge archeologische verwachtingswaarde en deels een redelijk tot hoge archeologische verwachting. Conform het bestemmingsplan "Het Lage Land" geldt voor de locatie een dubbelbestemming archeologie. Dit betekent dat het verboden is zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren. Dit geldt voor bodemingrepen die dieper reiken dan 1 meter beneden het maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 200 m2 beslaan. Met de beoogde ontwikkeling worden voornoemde drempelwaarden overschreden. Door wederom een archeologische dubbelbestemming op te nemen zijn de gronden mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.

Het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR) heeft aangegeven dat werkzaamheden die niet dieper reiken dan 13 meter - NAP naar verwachting geen probleem vormen. Op dit moment is de exacte omvang van de bodemverstorende werkzaamheden onbekend. Het BOOR zal in het kader van de omgevingsvergunning en op basis van een uitgewerkt funderingsplan toetsen of een archeologisch onderzoek noodzakelijk is. De op de gronden van toepassing zijnde dubbelbestemming blijft op verzoek van het BOOR in dit bestemmingsplan van toepassing.

Cultuurhistorie
Binnen het plangebied zijn op basis van de monumentenkaart van de gemeente Rotterdam geen monumenten gesitueerd en is geen sprake van een beschermd stadsgezicht. Het dichtstbijzijnde monument is gelegen op een afstand van circa 500 meter. Gezien deze afstand kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling niet zorgt voor veranderingen aan/ in het dichtstbijzijnde monument.

6.8.3 Conclusie

Met het opnemen van een dubbelbestemming ter plaatse van het gehele plangebied (ter plaatse van de bestemming 'Gemengd', 'Verkeer-Verblijfsgebied' en de bestemming 'Groen') is geborgd dat in geval van bodemverstorende werkzaamheden dieper dan 1 meter - NAP een omgevingsvergunning nodig is waarbij aangetoond moet worden dat eventuele aanwezige archeologische waarden niet worden verstoord.

6.9 Externe veiligheid

6.9.1 Algemeen

Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.

Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Vervoerders van gevaarlijke stoffen over de Rijksinfrastructuur (weg, spoorweg en water) moeten gebruik maken van het Basisnet, het hiervoor landelijk aangewezen netwerk. De wetgeving over het Basisnet is vastgelegd in een stelsel van wetten en regels die samen de “Wet Basisnet” worden genoemd. Voor de ruimtelijke ordening in relatie tot het Basisnet zijn het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet van belang. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. Voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas heeft de provincie heeft in artikel 11 van haar Verordening Ruimte een veiligheidszone van 25 meter vastgesteld, waarin geen bebouwing is toegestaan. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.

Rotterdams beleid

De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).

6.9.2 Plangebied

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van kwetsbare objecten conform wetgeving op het gebied van externe veiligheid. In het kader van de externe veiligheid zijn nabij de beoogde ontwikkeling een aantal risicobronnen gesitueerd, zie risicokaart in figuur 6.3, het plangebied is aangeven met een paars kader en een paarse ster. Het voorgenomen initiatief is geen risicovolle activiteit.

Figuur 6.3 Uitsnede risicokaart (Bron: risicokaart Nederland)

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2190Hfdw480-va02_0020.png"

Plaatsgebonden risico
Op een afstand van circa 280 meter is het aardgasstation Uniper RoCa gelegen. Gekeken is of het plangebied gelegen is binnen de risicocontouren. Het plangebied is niet gelegen binnen plaatsgebonden risicocontouren 10-6, zie figuur 6.3. Hiermee vormen dergelijke contouren geen belemmering voor de realisatie van kwetsbare objecten, zoals woningen, binnen het plangebied.

Groepsrisico
Op een afstand van circa 460 meter van het plangebied zijn meerdere buisleidingen gelegen, dit betreffen aardgasleidingen van Gasunie. Hierbij dient met betrekking tot het groepsrisico gekeken te worden of het plangebied binnen de 1%-letaliteitscontour van de buisleidingen ligt. Indien het plan hierbinnen ligt, moet het groepsrisico worden berekend. De 1% letaliteitscontour voor deze buisleidingen ligt op 150 en 170 meter, hiermee is het plan buiten deze 1% letaliteitscontour gelegen. Er hoeft geen groepsrisicoverantwoording plaats te vinden.
Tevens dient gekeken te worden of het plangebied gelegen is binnen het gebied 200 meter van een transportroute, artikel 8 Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Het plangebied is niet binnen 200 meter van de transportroute over de weg (A20) en het spoor gelegen, het plangebied ligt op een afstand van ca. 550 meter van de weg en op ruim 200 meter van het spoor. Hierdoor hoeft eveneens geen uitgebreide groepsrisicoverantwoording (zoals: QRA-berekeningen) plaatst te vinden.

Echter, het plangebied is wel binnen het invloedsgebied van het spoor gelegen, waardoor een beperkte groepsrisicoverantwoording benodigd is. Volgens artikel 7 Bevt moet in dat kader aandacht besteed worden aan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater en voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet.

Verantwoording

In de voorliggende situatie is het maatgevende ongevalsscenario 'toxisch gas'. De mogelijke maatregelen ten einde de zelfredzaamheid en de beheersbaarheid te bevorderen zullen zich dan ook voornamelijk op dit scenario moeten richten.

Wat betreft de toxische wolk zijn eenvoudige maatregelen mogelijk, zoals centraal en eenvoudig uitschakelbare en afsluitbare ventilatievoorzieningen en luchtbehandelingsinstallaties.

Naar verwachting zullen in zeer beperkte mate personen aanwezig zijn die niet zelfredzaam zijn. Indien dat wel het geval is zullen ze te allen tijde aanwezig onder leiding van een of meerdere zelfredzame volwassene. Op die manier kunnen ze onder leiding van deze volwassene(n) in veiligheid worden gebracht. Gezien voorgaande zal geen sprake zijn van een hoge concentratie van “verminderd zelfredzame” personen. Er worden weliswaar ter plaatse van het plangebied maatschappelijke zorgfuncties mogelijk gemaakt, maar ook deze personen zullen onder leiding van zelfredzame personen in veiligheid worden gebracht. Dit betekent dat de personen die aanwezig zijn zelfstandig kunnen vluchten ten tijde van een ongeval met gevaarlijke stoffen in de nabijheid van het plangebied. In het ontwerp zal rekening gehouden worden met vluchtwegen voor aanwezige personen.

De toekomstige bevolking dient goed geïnformeerd te worden over hoe te handelen bij een calamiteit. Hiertoe zal een adequaat ontruimings- en alarmeringsplan opgesteld moeten worden. Het is immers raadzaam om te voorzien in duidelijke instructies en communicatie ten tijde van een mogelijke ramp. Indien nodig zal tevens een calamiteitenplan opgesteld worden.

6.9.3 Conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van een transportroute met gevaarlijke stoffen. Bij de nadere uitwerking van het plan zal aandacht worden besteed aan de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied. Hiermee wordt voldaan aan de van toepassing zijnde regels en beleidskaders.

6.10 Natuur

6.10.1 Algemeen

Per 1 januari 2017 heeft de Wet natuurbescherming (Wnb) onder meer de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet vervangen. De Wet natuurbescherming is de Nederlandse implementatie van het Europese natuurbeleid zoals vastgelegd in de Habitatrichtlijn, de Vogelrichtlijn en in de verdragen van Bern en Bonn.

  • De Wet natuurbescherming heeft de volgende doelstellingen:
  • het behouden en ontwikkelen van natuur;
  • het behouden en herstellen van de biodiversiteit;
  • het duurzaam kunnen blijven inzetten van natuur voor ecosysteemdiensten;
  • het realiseren van samenhangend beleid gericht op het behoud van waardevolle landschappen vanwege hun maatschappelijke functies.

De Wet natuurbescherming verwezenlijkt bovenstaande doelen via; actieve natuurbescherming, gebiedsbescherming, soortbescherming en algemene zorgplicht voor natuur.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden worden beschermd op basis van de Habitatrichtlijn (HR). Deze gebieden zijn aangewezen als Natura-2000 gebied omdat er bijzondere habitattypen en/of bijzondere plant- en diersoorten aanwezig zijn. Laatstgenoemde kunnen van stikstofgevoelige habitattypen afhankelijk zijn. Vanaf 1 juli 2015 is gewerkt met de PAS: de Programmatische Aanpak Stikstof. De PAS is het beleid waarmee Nederland het hoofd bood aan de problematiek rond stikstof en natuur. In de PAS zijn alle Natura 2000-gebieden opgenomen waarbinnen ten minste één stikstofgevoelig habitattype voorkomt dat te maken heeft met overbelasting door stikstof. Dit is het geval voor 117 van de ruim 160 Natura 2000-gebieden.

Met een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is het Programma Aanpak Stikstof komen te vervallen (ECLI:NL:RVS:2019:1603). De uitspraak heeft een aantal belangrijke gevolgen voor toekomstige en bestaande ontwikkelingen. Zo zijn de eerder geldende drempelwaarden komen te vervallen. Een ruimtelijke ontwikkeling kan leiden tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Deze toename van stikstofdepositie kan het gevolg zijn van de realisatiefase (bouwwerkzaamheden) en de gebruiksfase (het gebruiken van het plan).

Soortenbescherming 

Ook het aspect 'soortbescherming' vindt sinds 1 januari 2017 zijn wettelijk kader in de Wet natuurbescherming; deze wet beschermt de in deze wet aangemerkte soorten planten en dieren, ongeacht waar die zich bevinden. Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Hiertoe zijn in de wet verschillende verbodsbepalingen geformuleerd en zijn de soorten onderverdeeld in twee groepen:

  • strikt beschermde soorten, volgend uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • alle overige beschermde soorten, waaronder die uit de Rode Lijst.

Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort.

Rotterdams beleid

Op 18 maart 2014 is door B&W de Rotterdamse Natuurkaart vastgesteld. Het doel van de Natuurkaart Rotterdam is om de omgevingskwaliteit te verbeteren door meer rekening de houden met de ecologische kansen op ontwikkellocaties. Ingezet wordt op het verbinden van gebieden waar ecologische kwaliteit aanwezig is en deze gebieden ook te verbinden met Natuurnetwerk Nederland. Het plangebied maakt geen deel uit van een kerngebied of van een (potentiële) binnenstedelijke ecologische verbinding.

6.10.2 Plangebied

Beoogd wordt om het plangebied te herontwikkelen. De bestaande bebouwing wordt gesloopt en er wordt nieuwbouw gerealiseerd. Op dit moment is een kantoorpand aanwezig binnen het plangebied en enkele bomen. De nieuwbouw zal bestaan uit maximaal 375 woningen, maatschappelijke en commerciële functies, waaronder een zorgcentrum, commerciële dienstverlening, culturele functies, eventueel kantoren en een parkeergarage. Om de te bepalen op de voorgenomen plannen leiden tot een overtreding van de natuurwetgeving, is een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd door milieuadviesbureau ATKB. De quickscan is opgenomen in bijlage 4 en hieronder gedeeltelijk overgenomen.

Gebiedsbescherming
De Wet natuurbescherming is één van de belangrijkste kaders voor gebiedsbescherming van natuurwaarden. Deze wet regelt de bescherming van gebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Wanneer in of in de nabijheid van een dergelijk gebied een activiteit plaatsvindt die leidt tot nadelige effecten op de natuurdoelstellingen van het gebied, dan dient hiervoor een vergunning te worden aangevraagd.

Daarnaast bestaan gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur); deze gebieden worden beschermd via het ruimtelijk ordeningsrecht (Barro en/of provinciale structuurvisies en bestemmingsplannen).

Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied, waardoor bij voorbaat kan worden uitgesloten dat sprake is van een direct negatief effect op beschermde natuurgebieden. Aangezien de voorgenomen ontwikkeling op enige afstand (circa 9 kilometer) van beschermde natuurgebieden plaatsvindt worden tevens geen negatieve effecten als gevolg van externe werking (middels visuele verstoring en verstoring door productie van geluid, trilling en licht) verwacht.

De kans op negatieve effecten als gevolg van de extra stikstof die als gevolg van het plan vrijkomt, is vooraf niet uit te sluiten. Vanwege de recente uitspraak van de Raad van State ten aanzien van de Programmatische Aanpak Stikstof is het noodzakelijk om middels een AERIUS berekening te kwantificeren of er een meetbare toename is van stikstofdepositie op kwetsbare gebieden in de aanleg- of gebruikersfase. In bijlage 6 is het stikstofdepositieonderzoek toegevoegd. Daaruit blijkt dat geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn. Het aspect stikstof vormt dan ook geen belemmering bij de realisatie van het voorgenomen initiatief.

Soortbescherming
Bij de voor het bestemmingsplan uitgevoerde Flora- en Faunatoets is nagegaan door welke beschermde soorten het plangebied wordt gebruikt dan wel geschikt is.

Uit de uitgevoerde quickscan flora en fauna volgt dat mogelijk broedvogels niet jaarrond beschermde nesten (cat.5), vleermuizen en algemene broedvogels ter plaatse van het plangebied aanwezig zijn, zie ook tabel 6.2.

Tabel 6.2. Overzicht onderzochte soortgroepen en onderzoeksresultaten in het plangebied (Bron: quickscan flora en fauna, zie ook bijlage 4)

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2190Hfdw480-va02_0021.png"

Uit het nader ecologisch onderzoek (zie bijlage 5) volgt dat ter plaatse van het plangebied twee zomerverblijven en één paarverblijf voor de gewone dwergvleermuis en twee paarverblijven voor de ruige dwergvleermuis aanwezig zijn. Als gevolg van de geplande sloopwerkzaamheden worden de aanwezige verblijfplaatsen aangetast. Om het negatieve effect op de lokale populatie zoveel mogelijk te beperken zijn reeds mitigerende maatregelen getroffen door tijdelijk te voorzien in alternatieve verblijfplaatsen in de vorm van vleermuiskasten. In de beoogde situatie wordt voorzien in permanente voorzieningen. Inpandig zullen verblijfplaatsen worden aangebracht. Voornoemde maatregelen dienen om het negatieve effect op de lokale populatie zoveel mogelijk te beperken en een ontheffing van de Wnb te verkrijgen om de beoogde werkzaamheden te kunnen uitvoeren. De ontheffing is reeds op 3 maart 2021 aangevraagd, zodat hiervoor een separate procedure wordt doorlopen.

6.10.3 Conclusie

Uit de quickscan flora en fauna blijkt dat - behalve vleermuizen - geen beschermde flora en fauna aanwezig is. Daarnaast is geen sprake van negatieve effecten voor Natura 2000-gebieden. Indien blijkt dat sprake is van de aanwezigheid van vleermuizen dan zal ervoor worden zorggedragen dat de juiste maatregelen worden getroffen en indien nodig een ontheffing wordt aangevraagd welke naar verwachting door het bevoegd gezag zal worden afgegeven.

6.11 Bezonning

6.11.1 Algemeen

Voor de beoordeling van bezonning van woningen gelden geen landelijke normen. Om een indruk te krijgen van de bezonningssituatie wordt in de praktijk voor een bestemmingsplanprocedure vaak gebruik gemaakt van de 'lichte TNO- norm'. Een gebouw voldoet aan deze norm wanneer er gedurende twee uren per etmaal bezonning mogelijk is in de periode van 19 februari tot en met 21 oktober.

Op 9 september 2021 heeft de gemeente Rotterdam het Afwegingskader bezonning vastgesteld. Daarin is beschreven wat het afwegingskader is voor nieuwe ontwikkelingen. In het beleid is vastgelegd dat wordt primair uitgegaan van de 2 uur benedengrens voor bezonning zoals bij de lichte TNO-richtlijn, maar de toetsingsdata worden gelijkgetrokken met die van de Hoogbouwvisie 2019. In de Hoogbouwvisie (2019) is als maatgevende periode 21 maart t/m 21 september gehanteerd en dit afwegingskader sluit daarbij aan. Vanuit de behoefte van versimpeling wordt, net zoals in de Hoogbouw visie, in dit afwegingskader bezonning getoetst op de uiterste data van de periode, omdat die het meest cruciaal zijn. Omdat de hoogte van de zon op 21 maart en 21 september gelijk is, hoeft alleen op 21 september gemeten te worden (21 maart valt nog in wintertijd en kan onduidelijkheid opleveren.

Middels een stappenplan is aangegeven op welke wijze hiermee wordt omgegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2190Hfdw480-va02_0022.png"


6.11.2 Plangebied

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is door KCAP Architects&Planners een bezonningsstudie uitgevoerd, zie bijlage 8. Daaruit volgt dat op zowel op 21 september sprake is van minimaal twee bezonningsuren. De bezonningsstudie laat zien dat ter plaatse van de privé tuinen/gevels van de naastgelegen woningen wordt voldaan aan het gemeentelijke beleid alsmede aan de lichte TNO-bezonningsnorm.

Figuur 6.3 Uitsnede bezonningsstudie  

6.11.3 Conclusie

Het aspect bezonning voldoet aan de van toepassing zijnde kaders.

6.12 Windhinder

6.12.1 Algemeen

Voor het aspect windhinder bestaat geen wettelijk kader. Hiervoor wordt in de praktijk aangesloten bij de Nederlandse Norm (NEN 8100). Om te bepalen of windhinder en/of windgevaar te verwachten is, kan in eerste instantie gebruik worden gemaakt van het beslismodel in de NEN 8100. Hierin wordt onder meer beschreven in welke situaties winhinderonderzoek nodig is. Voor gebouwen met een nokhoogte vanaf 30 meter wordt nader onderzoek noodzakelijk geacht.

6.12.2 Plangebied

Vanwege de geplande bouwhoogte van maximaal 70 meter, is door Peutz een windhinderonderzoek uitgevoerd, zie ook bijlage 9. Het doel van het onderzoek was het vaststellen en beoordelen van het te verwachten windklimaat in de directe omgeving van de geplande bebouwing. Tevens is een doorkijk gegeven naar het windklimaat op de daktuin (hierna: dek) van de beoogde bebouwing. Ter vergelijking is tevens het windklimaat in de huidige situatie inzichtelijk gemaakt.

Aan de hand van onderstaande tabel, afkomstig uit de NEN 8100, wordt een beoordeling gegeven van de te verwachten mate van windhinder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2190Hfdw480-va02_0023.png"

Afhankelijk van de activiteitenklasse wordt de waardering van het lokale windklimaat gekwalificeerd met 'goed', 'matig' of 'slecht. Bij een goed windklimaat ondervindt men geen overmatige windhinder. In een situatie zonder overmatige windhinder heeft het merendeel van het publiek onder normale omstandigheden geen last van windhinder. Bij een matig windklimaat ervaart men af en toe overmatige windhinder. In een slecht windklimaat ervaart men regelmatig overmatige windhinder. In een dergelijke situatie heeft het merendeel van het publiek last van windhinder. Er wordt naar gestreefd, om binnen de verschillende activiteitenklassen, een goed, eventueel nog matig windklimaat te realiseren.
Activiteitenklasse 'langdurig zitten' is dusdanig kritisch dat deze met terughoudendheid wordt toegepast. In onderhavig onderzoek is deze activiteitsklasse niet toegepast.

Hieronder zijn de resultaten uit het onderzoek overgenomen.

Windklimaat huidige bebouwingsituatie
Uit de resultaten blijkt dat in de huidige situatie het windklimaat rond het plangebied goed is voor het criterium doorlopen. Hierbij is geen sprake van een overschrijding van het gevaarcriterium.

Windklimaat op het maaiveld
Uit de resultaten blijkt dat het te verwachten windklimaat rond de geplande bebouwing goed tot matig is voor het criterium doorlopen. Er is geen sprake van een slecht windklimaat of een overschrijding van het gevaarcriterium. Met name bij de gebouwhoeken is plaatselijk sprake van een matig windklimaat voor doorlopen. De gebieden waar een matig windklimaat is vastgesteld betreft een deel van de openbare weg waar geen voetagngs en/of fietsers komen. Anderzijds betreft het ook een gedeelte waar zich op dit moment parkeerplaatsen en fiets- en voetpaden bevinden.

Voor windgevoelige functies, zoals gebouwentrees, wordt het criterium slenteren gehanteerd. Voor de gebouwentrees van het eigen gebouw op de begane grond is een overwegend goed, en ter plaatse van de gebouwhoeken matig windklimaat vastgesteld. Het advies is dan ook de entrees zo ver mogelijk van de gebouwhoek vandaan te plaatsen.

Het windklimaat bij de entrees van de bestaande woningen ten zuiden van het plan is enigszins kritisch, met een beoordeling goed tot op de grens van matig, beoordeeld met het criterium voor slenteren. Door het toevoegen van extra begroeiing kan het windklimaat hier lokaal worden verbeterd.

Windklimaat op het dek
Het dek heeft mogelijk een dubbele functie, namelijk als verblijfsgebied en als toegang tot woningen in de torens. Als verblijfsgebied is de categorie slenteren van toepassing, waarvoor een matig tot slecht windklimaat is vastgesteld. Als toegang tot woningen is de categorie doorlopen van toepassing, waarmee een goed tot matig windklimaat is vastgesteld.
Om het windklimaat op het dek te verbeteren kunnen windschermen worden toegevoegd tussen de torens van de geplande nieuwbouw. Bovendien zou lokaal het windklimaat kunnen worden verbeterd door het toevoegen van schermen rond terrasgebieden en rond gebouwentrees. Daarnaast kan aan de hand van de resultaten uit het onderzoek worden vastgesteld welke gebieden windtechnisch voor deze functies het meest gunstig zijn.

6.12.3 Conclusie

In de geplande bebouwingsituatie is een goed tot lokaal matig windklimaat voor het criterium doorlopen vastgesteld. Er is geen sprake van een slecht windklimaat of een overschrijding van het gevaarcriterium.
Rond de gebouwentrees van de geplande nieuwbouw is een overwegend goed, en rond de gebouwhoeken matig windklimaat vastgesteld. Het advies is dan ook de entrees zo ver mogelijk van de gebouwhoek vandaan te plaatsen.
Het windklimaat bij de entrees van de bestaande woningen is enigszins kritisch, met een beoordeling goed tot op de grens van matig, beoordeeld met het criterium voor slenteren. Door het toevoegen van extra begroeiing kan het windklimaat hier lokaal worden verbeterd.
Het windklimaat op het dek is matig tot slecht voor de categorie slenteren, en goed tot matig voor de categorie doorlopen. Het windklimaat kan lokaal worden verbeterd door het toevoegen van schermen tussen de torens van de geplande bouw, alsmede door het toevoegen van schermen rond terrasgebieden en rond gebouwentrees.

Hoofdstuk 7 Handhaving

In veel gevallen zijn illegale bebouwing en gebruik voor de gemeente niet direct kenbaar. Veelal komt de gemeente daar achter nadat door belanghebbenden is geklaagd over overlast. Inspectie ter plaatse en raadpleging van het ter plaatse geldende bestemmingsplan leert pas dan of er sprake is van strijd met de gegeven bestemming en of daartegen kan worden opgetreden.

In het beleidsplan "naleving omgevingsrecht 2017-2021" staat beschreven hoe de gemeente haar taken op het gebied van het omgevingsrecht wil uitvoeren. Op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving voor (ver)bouwen, het gebruik en sloop van bestaande bouwwerken en gebruik van
bijbehorende gronden heeft de afdeling Bouw- en Woningtoezicht het beleidsplan uitgewerkt in de "risicomatrix BWT 2018".

Bij geconstateerde tekortkoming(en) bij vergunningverlening of bij overtredingen worden stimulerende maatregelen ingezet om het gedrag van de overtreder positief te veranderen. Als blijkt dat de inzet van de stimulerende maatregelen niet tot het gewenste resultaat leidt, wordt eveneens conform het ‘beleidsplan naleving omgevingsrecht 2017-2021’ de landelijke handhavingsstrategie toegepast. Dit houdt in dat de afdeling gezien aard van de overtreding en gezien het gedrag van de overtreder in afstemming met ketenpartners zal interveniëren. Dat kan zijn door publiekrechtelijke en/of strafrechtelijke handhaving.

Hoofdstuk 8 Financiële uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het tweede lid van artikel 6.12 Wro is aangegeven dat onder andere van het opstellen van een exploitatieplan kan worden afgezien wanneer het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd. In de aan de orde zijnde situatie is daarvan sprake.

In het kader van de beoogde ontwikkeling van het plangebied wordt met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afgesloten. Daarmee zijn alle gemeentelijke kosten gedekt. De ontwikkeling betreft een particulier initiatief. De kosten in verband met de realisatie zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeente Rotterdam vervult hierin enkel een kaderstellende en toetsende rol. Gelet op het vorenstaande is het plan financieel uitvoerbaar.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

9.1 Vooroverleg

In het kader van het wettelijke bestuurlijke vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening, wordt het concept bestemmingsplan toegezonden aan diverse bestuurlijke partners. Naar aanleiding daarvan hebben DCMR, HHSK, BOOR en Rijkswaterstaat een reactie opgesteld. Deze reacties hebben ertoe geleid dat de archeologische dubbelbestemming in lijn is gebracht met het vigerende bestemmingsplan en in het akoestisch onderzoek zijn in overleg met de DCMR en RWS enkele wijzigingen doorgevoerd.

9.2 Participatie

Ten behoeve van de ontwikkeling zijn drie digitale informatiebijeenkomsten georganiseerd op respectievelijk 2 december 2020 en 28 januari en 23 maart 2021. Omwonenden en overige geinteresseerden konden zich voor deze bijeenkomsten aanmelden. De eerste twee sessies heeft de ontwikkelaar samen met de gemeente Rotterdam georganiseerd. Tijdens die sessies is toegelicht waarom bepaalde keuzes zijn gemaakt, en zijn vragen vanuit de omgeving beantwoord. De vragen hadden met name betrekken op de hoogte van de bebouwing alsmede het aspect verkeer & parkeren. Andere onderwerpen die ter sprake kwamen waren: alternatieve (locatie van de) bouwplannen, waardeverandering bestaande woningen, groen, privacy, de bouwfase, het woningaanbod en de bestemmingsplanprocedure. De reacties hebben ertoe geleid dat samen met de geinteresseerden van gedachten wordt gewisseld over de invulling van de plint alsmede over de herinrichting van het openbaar gebied, zodat de ontwikkeling zoveel mogelijk meerwaarde voor de omgeving oplevert. De uitgangspunten voor het bestemmingsplan zijn niet gewijzigd.

9.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Hoofdweg 480-490', het ontwerp-besluit hogere waarden geluidhinder en de ontwerpomgevingsvergunning voor het realiseren van de ontwikkeling hebben, vergezeld van de daarop betrekking hebbende relevante stukken, met ingang van 20 augustus 2021 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de periode van ter inzage ligging is een ieder in de gelegenheid gesteld (schriftelijk of mondeling) zienswijzen omtrent de ontwerpbesluiten naar voren te brengen.

Gedurende de periode van ter inzage ligging zijn zienswijzen ontvangen. De zienswijzen zijn van een gemeentelijke reactie voorzien en per zienswijze is aangegeven of de zienswijze aanleiding geef om het bestemmingsplan aan te passen.

Verder geldt dat na de zienswijzenperiode de volgende wijzigingen in het bestemmingsplan zijn doorgevoerd:

  • Een strook 'Gemengd' aan de westzijde van het plangebied is gewijzigd in een bestemming 'Groen'.
  • De strook met de bestemming 'Groen' aan de noordwest- en zuidwestzijde is uitgebreid.
  • In artikel 3.2.2 van de planregels is de zinsnede "met dien verstande dat de hoogstgelegen vloer van een gebruiksgebied niet hoger gerealiseerd mag worden dan 70 meter" verwijderd.
  • Artikel 3.1 sub b van de planregels is verwijderd (bedrijven t/m categorie 2 als bedoel in 'Bijlage 1 Bedrijvenlijst categorie 1 en 2' behorende bij deze regels).
  • Artikel 9.1 van de planregels 'het overwogene omtrent' is verwijderd.
  • Paragraaf 6.11 van de Toelichting is aangevuld met het op 9 september 2021 door de raad vastgestelde 'Afwegingskader bezonning'.
  • Artikel 4 sub 1 onder f (voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, zoals rijstroken, fietspaden en parkeerplaatsen) is verwijderd.
  • In artikel 3.4.2 is aanvullend opgenomen dat uitsluitend horeca is toegestaan aan de zijde van het Semiramispark en het gebruik van een terras is toegestaan vanaf 07.00 tot 23.00 uur.
  • In paragraaf 6.5.3 is een verwijzing naar het definitieve besluit hogere waarden opgenomen. Deze is in bijlage 3 opgenomen.
  • In paragraaf 6.4.2 is aangeven dat de extra verkeersaantrekkende werking circa 1.200 mvt/etmaal bedraagt is een verwijzing naar bijlage 10 opgenomen.

9.4 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.