direct naar inhoud van 6.3 Externe veiligheid
Plan: MFC Zuidzijde, Rozenburg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0599.BP2068MFCZdzdeRznb-VA02

6.3 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Daarbij geldt een kans van 10-6 als de richt- of grenswaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De norm voor het groepsrisico bestaat uit een oriënterende waarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRNVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriënterende waarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht1. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.

Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Weg en basisnet Water opgenomen in de circulaire. Voor spoorwegen worden in de gewijzigde circulaire nog geen veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden vermeld.

Buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen sluit aan bij de risiconormering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De toetsings- en bebouwingsafstand zijn vervangen door een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR wordt een oriënterende waarde als ijkpunt gehanteerd. Het groepsrisico in de omgeving van buisleidingen moet worden verantwoord. Dit geldt zowel voor bestaande situaties als voor ontwikkelingen die zorgen voor een toename van het groepsrisico. In een aantal situaties kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR. Het betreft de volgende situatie:

  • 1. het plangebied ligt buiten het gebied behorende bij de afstand waar nog 100% van de aanwezigen kan komen te overlijden of, bij toxische stoffen, het plangebied buiten de grens ligt waarbij het PR 10-8 per jaar is, of;
  • 2. het GR is kleiner dan 0,1 maal de oriënterende waarde, of;
  • 3. het GR neemt met minder dan 10% toe terwijl de oriënterende waarde niet wordt overschreden.

Bij een beperkte verantwoording kan worden volstaan met het vermelden van:

  • de personendichtheid in het invloedsgebied van de buisleiding en een uitspraak over de verwachte toekomstige personendichtheid in het geval er concrete ontwikkelingen in het invloedsgebied zijn;
  • het GR per kilometer buisleiding en de bijdrage van de ontwikkeling (toegelaten beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten) aan de hoogte van het GR;
  • de mogelijkheden tot bestrijding en beperking van rampen;
  • de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen in het plangebied.

Ten aanzien van de laatste twee aspecten dient het bevoegd gezag de regionale brandweer in staat te stellen om een advies uit te brengen.

Het Rijk stelt een Structuurvisie buisleidingen op, waarin de ruimtelijke hoofdstructuur van het buisleidingennet in Nederland is aangeduid en wordt aangegeven op welke wijze hiermee in ruimtelijke plannen moet worden omgegaan. De structuurvisie is als ontwerp gepubliceerd en vervangt op termijn het Structuurschema Buisleidingen (1985).

Gemeentelijk beleid

De deelgemeente Rozenburg beschikt over een externe veiligheidsvisie in de zin van artikel 13.4 van het Bevi. Dit betekent dat van alle risicobronnen binnen de deelgemeente Rozenburg en in de omgeving de externe veiligheidsrisico's zijn berekend in relatie tot ruimtelijke ontwikkelingen. Op basis daarvan heeft in de beleidsvisie een integrale afweging van de aanvaardbaarheid van deze externe veiligheidsrisico's plaatsgevonden. In de visie is vermeld dat voor de ontwikkeling van het MFC aan de Zuidzijde een aparte verantwoording van het GR moet worden opgesteld, deze maakt geen deel uit van de externe veiligheidsvisie. Ook geldt het Beleidskader Groepsrisico Rotterdam van 9 juni 2011. Hierin is afhankelijk van de hoogte van het groepsrisico vastgelegd op welke wijze de groepsrisicoverantwoording moet plaatsvinden.

Onderzoek

Voor de kern Rozenburg geldt dat er, vanwege de ligging in het Rotterdams havengebied, een groot aantal externe veiligheidsbronnen aanwezig is op relatief korte afstand van de (woon)bebouwing. Het gaat om daarbij om risicorelevante inrichtingen, vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water en om het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen. Vanwege de aanwezigheid van al deze bronnen is er continue aandacht voor externe veiligheidsrisico's, zowel in het milieuspoor als in het ruimtelijk spoor. Het aspect externe veiligheid speelt ook een belangrijke rol bij de onderbouwing van de ruimtelijke ontwikkeling van het MFC. De aanwezigheid van deze risicobronnen laat onverlet dat er binnen de kern Rozenburg ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt die de leefbaarheid binnen de kern ten goede komen, zoals de bouw van woningen die aansluiten bij de bevolkingsontwikkeling. Hiertoe behoort ook de ontwikkeling van het MFC waarmee de inwoners van Rozenburg de mogelijkheid hebben om binnen hun eigen gemeente te sporten en te recreëren. Bij elke ruimtelijke ontwikkeling dient een zorgvuldige afweging van belangen en risico's plaats te vinden.

Omdat de beleidsvisie externe veiligheid (nog) niet voor alle risicobronnen actuele informatie bevat over de externe veiligheidsrisico's, is ten behoeve van het bestemmingsplan een extern veiligheidsonderzoek uitgevoerd door DCMR Milieudienst Rijnmond. Dit rapport is opgenomen in Bijlage 3. Onderstaand is per risicobron een samenvatting opgenomen van de onderzoeksresultaten.

Inrichtingen

In de omgeving van het plangebied zijn twee risicorelevante inrichtingen aanwezig waarvan de risico's reiken tot buiten de grenzen van de inrichting. Het betreft de inrichtingen CDMR en Huntsman. Uit de risicoberekeningen die voor deze bedrijven zijn uitgevoerd blijkt dat de PR 10-6-contour van deze bedrijven niet reikt tot in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied wordt zodoende voldaan aan de grenswaarde voor het PR.

Het plangebied is wel gelegen binnen het invloedsgebied voor het GR van de beide inrichtingen dat wordt begrensd door de 1% letaliteitscontour. Uit de risicoberekeningen blijkt dat voor beide bedrijven sprake is van een lichte toename van het GR als gevolg van de ontwikkeling van het MFC. Deze toename wordt veroorzaakt door de toename van de personendichtheid binnen het invloedsgebied. Voor CDMR geldt dat het groepsrisico, na uitvoering van het bestemmingsplan, ruimschoots beneden de oriënterende waarde is gelegen.

Bij het bedrijf Huntsman is formeel sprake van een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico met een factor 4,07. In de vergunningprocedure van het bedrijf is dit toch toelaatbaar geacht omdat een aantal feitelijk doorgevoerde maatregelen niet in het rekenmodel kunn nworden meegenomen. Als de doorgevoerde maatregelen wel hadden kunnen worden verrekend, zou het groepsrisico onder de oriënterende waarde voor het groepsrisico zijn gelegen (factor 0,4)

De vergunde situatie in het milieuspoor vormt de basis voor de beoordeling van het GR in het voorliggende bestemmingsplan. De maatregelen moeten immers in het milieuspoor worden getroffen om een ontoelaatbare overschrijding van het GR te voorkomen. In het milieuspoor is dit al verantwoord. In de verantwoording van het groepsrisico bij het voorliggende bestemminsplan wordt vooral ingegaan op de effecten die optreden bij de incidentscenario's voor beide bedrijven in relatie tot de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid van calamiteiten.

Wegen

Het externe veiligheidsbeleid ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg volgt uit het Basisnet Weg en uit de cRNVGS. Ten zuiden van het plangebied zijn twee wegen gelegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Dit zijn de rijksweg A15/N15 en de Droespolderweg.

- Rijksweg A15/N15

Over de rijksweg A15/N15 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. In verband met de aanwezigheid van de Thomassentunnel is het vervoer van gevaarlijke stoffen, vanwege tunnelveiligheid, over dit deel van de A15/N15 beperkt. De tunnel is in het Basisnet geclassificeerd als een categorie C-tunnel. Het vervoer van gevaarlijke stoffen die niet zijn toegestaan in de tunnel vindt plaats over de omleidingsroute via de Calandbrug. In het basisnet is een risicoplafond vastgesteld voor 2020 met een bijbehorende hoeveelheid transportbewegingen waarin rekening is gehouden met een groei van het aantal bewegingen tot 2020. Uit het Basisnet volgt voor de N15 ter hoogte van het plangebied een veiligheidsafstand van 15 m gemeten vanaf het midden van de weg. Buiten deze zone bedraagt het PR minder dan 10-6 per jaar. Er geldt tevens een plasbrandaandachtsgebied van 30 m waarbinnen hittestraling kan plaatsvinden als gevolg van uitstromende vloeibare brandstof. Voor het GR is van belang dat het GR minder dan 0,1 maal de oriënterende waarde bedraagt. Omdat de afstand van de rand van de weg tot het plangebied circa 220 m bedraagt, wordt voldaan aan de normstelling voor externe veiligheidsrisico's van de A15.

Voor de omleidingsroute via de Calandbrug geldt een veiligheidszone van 27 m, gemeten vanuit het midden van de weg, er is geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied. Deze afstanden zijn gebaseerd op de geprognosticeerde vervoersaantallen voor 2020. De afstand tot het plangebied bedraagt 200 m zodat het plangebied ruim buiten de veiligheidsafstand is gelegen. Ter plaatse van het plangebied wordt daarom voldaan aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico. Uit het Basisnet volgt dat het GR minder dan 0,1 maal de oriënterende waarde bedraagt.

- Droespolderweg

Over de Droespolderweg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats van en naar het bedrijf CDMR. Voor deze weg is geen risicoplafond vastgesteld omdat de weg geen onderdeel uitmaakt van de hoofdstructuur voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Op basis van actuele vervoerscijfers is voor deze weg een risicoberekening uitgevoerd. Uit de risicoberekening blijkt dat er geen sprake is van een PR 10-6 contour buiten de weg. Het groepsrisico ligt na uitvoering van het bestemmingsplan ruimschoots beneden de oriënterende waarde.

Havenspoorlijn

Ten zuiden van het plangebied is de havenspoorlijn gelegen. Deze spoorlijn is opgenomen in het eindrapport Basisnet Spoor. In het Basisnet Spoor en in hetTracébesluit Betuweroute (1996) is een veiligheidszone van 30 m aan weerszijden van het spoor vastgelegd. Deze afstand reikt niet tot in het plangebied, de afstand van het MFC tot het spoor bedraagt circa 150 m. In de circulaire RNVGS wordt gesproken over een zone van 200 m waarbuiten geen beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Dit vormt echter geen veiligheidszone of een toetsingsafstand. Het PR en het GR van de havenspoorlijn is door DCMR berekend. Uit de berekening volgt dat de PR 10-6 contour niet tot in het plangebied reikt, de afstand tot de PR 10-6 contour bedraagt ten hoogste 50 m. Het GR ligt na uitvoering van het bestemmingsplan ruimschoots beneden de oriënterende waarde. In de verantwoording van het groepsrisico is ingegaan op het maatgevende incidentscenario voor de havenspoorlijn en op de mogelijkheden om de zelfredzaamheid te vergroten en de bestrijdbaarheid te verbeteren.

Buisleidingen

Ten zuiden van het plangebied is een bundel buisleidingen gelegen. Deze leidingen maken deel uit van een leidingenstraat die in het Structuurschema Buisleidingen (1985) is benoemd als hoofdverbinding voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen. De planologische reservering die volgt uit het Structuurschema is reeds verwerkt in (kaderstellende) plannen die nadien zijn vastgesteld. De nieuwe Structuurvisie Buisleidingen, een rijksstructuurvisie dat als ontwerp is gepubliceerd, reserveert eveneens ruimte voor (bundels) van hoofdtransportleidingen. De leidingstraat ten zuiden van het plangebied is echter niet in de ontwerpstructuurvisie opgenomen, omdat het een bestaande leidingstraat is die reeds planologisch is beschermd.

De normering die volgt uit het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is, evenals bij het Besluit externe veiligheid inrichtingen, gebaseerd op de risicobenadering. Dat betekent dat ook voor buisleidingen een specifiek PR en GR moet worden berekend om een afweging te kunnen maken van de risico's.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2068MFCZdzdeRznb-VA02_0013.png"

Figuur 6.1 Leidingstraat Rijnmond ten zuiden van het plangebied

In figuur 6.1 is de ligging van de leidingstraat weergegeven. De afstand van de meest nabijgelegen leiding tot het bouwvlak in het plangebied bedraagt 110 m.

De externe veiligheidsrisico's van alle aanwezige leidingen zijn door DCMR geïnventariseerd. Voor de meest relevante leidingen zijn actuele risicoberekeningen uitgevoerd. In het rapport van DCMR (zie Bijlage 3) is een compleet overzicht opgenomen van de aanwezige buisleidingen in de leidingstraat inclusief de bijbehorende risico's.

Plaatsgebonden risico (PR)

Uit de rapportage van DCMR blijkt voor alle aanwezige leidingen dat de PR 10-6 contour niet reikt tot in het plangebied. Dat zou ook niet mogelijk moeten zijn aangezien op een afstand van 110 m van de leiding in de huidige situatie reeds kwetsbare objecten (woningen) aanwezig zijn. Het MFC wordt niet op kortere afstand van de leidingen gerealiseerd dan de afstand tot bestaande woningen. Voor een viertal Multicore leidingen van VOPAK geldt dat het transport van ammoniak specifiek is onderzocht, omdat voor deze stof aanvankelijk grote risicoafstanden voor de PR10-6 contour werden berekend. Op basis van een zo realistisch mogelijke modellering blijkt echter dat er geen PR 10-6 contour aanwezig is. Overigens wordt de stof ammoniak momenteel niet vervoerd door de leiding. Omdat VOPAK/Multicore wel vergunning heeft om de stof door een leiding te vervoeren, wordt wel rekening gehouden met de eventuele risico's.

Groepsrisico

Voor het groepsrisico geldt dat per categorie leidingen conclusies kunnen worden getrokken:

  • Voor leidingen voor het vervoer van brandbare vloeistoffen geldt dat het invloedsgebied voor het groepsrisico reikt tot maximaal enkele tientallen meters buiten de leidingen. Omdat binnen het invloedsgebied geen sprake is van een personendichtheid is voor deze leidingen geen sprake van een groepsrisico
  • Voor de drie aanwezige hogedrukaardgasleidingen is in opdracht van Gasunie NV een risicoberekening uitgevoerd door KEMA (zie Bijlage 5). Uit de risicoberekening volgt dat voor de leidingen W-537-01 en W 505-01 zowel in de bestaande als in de nieuwe situatie het GR een factor 0 ten opzichte van de oriënterende waarde bedraagt. Dat betekent dat er geen GR aanwezig is. Alleen voor W537-05 kan een GR worden berekend. Het GR voor deze leiding is in de bestaande en nieuwe situatie gelijk en bedraagt slechts een fractie van de oriënterende waarde (0,00012). Reden voor de lage groepsrisico's is dat de afstand tot het gebied waar personen verblijven relatief groot is.
  • Voor overige leidingen voor het vervoer van brandbare gassen (zoals butaan en propeen) geldt dat het invloedsgebied voor het groepsrisico reikt tot in het plangebied. Voor deze leidingen is echter geen sprake is van een groepsrisico, uit de berekeningen volgt een GR van 0.
  • Voor een viertal Multicore leidingen van VOPAK geldt dat het transport van ammoniak specifiek is onderzocht omdat dit een hoger groepsrisico met zich mee brengt dan de overige stoffen (brandbare gassen) die door deze leidingen worden getransporteerd. Uit onderzoek van DCMR blijkt dat bij een realistisch uitstroomscenario voor ammoniak sprake is van een overschrijding van de oriënterende waarde voor het groepsrisico. De overschrijdingsfactor in de huidige situatie bedraagt 1,05 en deze neemt na uitvoering van het bestemmingsplan toe tot 1,35. De reductiefactoren voor de faalfrequentie die van toepassing zijn op de leidingen, hebben een positief effect op de hoogte van het groepsrisico.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van het plaatsgebonden risico. Voor het groepsrisico geldt voor enkele beschouwde risicobronnen dat er sprake is van een toename van het groepsrisico als gevolg van de uitvoering van het bestemmingsplan. Bij het transport van ammoniak en bij de activiteiten van Huntsman is formeel sprake van een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico. Voor de ammoniakleiding is een toename van de overschrijding van de oriënterende waarde voor het groepsrisico berekend van 1,05 in de huidige situatie naar 1,35 in de plansituatie. Bij Huntsman is sprake van een toename van het groepsrisico van een factor 3,93 tot 4,07. Indien echter de feitelijk uitgevoerde maatregelen bij Huntsman ook konden worden verrekend in het rekenmodel, zou sprake zijn van een onderschrijding met een factor 0,4. Voor alle andere risicobronnen geldt dat het GR ruim beneden de oriënterende waarde is gelegen. In verband met de berekende (toename) van groepsrisico's van diverse bronnen is een verantwoording van het groepsrisico opgesteld. Deze verantwoording, die is opgenomen in Bijlage 6, maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan. In deze verantwoording wordt ingegaan op de optredende effecten bij de onderscheiden incidentscenario's en de mogelijkheden om de zelfredzaamheid te vergroten en de bestrijdbaarheid te verbeterend teneinde de omvang van een ramp te beperken. In die verantwoording is het advies van de Veiligheidsregio verwerkt. Dat advies is opgenomen in Bijlage 7.