direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hoogvliet Noordoost
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0599.BP1133HvtNoord-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Rotterdam streeft naar tijdige actualisering van het planologische regime op haar grondgebied. Hiervoor bestaan twee redenen; de wettelijke plicht om elke 10 jaar te actualiseren en het samenbrengen van verschillende en deels verouderde regelingen.

In het meerjarenprogramma ten behoeve van de actualisatie van de Rotterdamse bestemmingsplannen staat het bestemmingsplan Hoogvliet Noordoost op de planning om geactualiseerd te worden.

Voor enkele delen geldt een recent vastgesteld projectbestemmingsplan om de daar gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken. Het opstellen van het bestemmingsplan gebeurt in het kader van het Meerjarenprogramma actualisering bestemmingsplannen.

1.2 Gekozen planopzet

Het bestemmingsplan "Hoogvliet Noordoost" heeft naast het doel de nu geldende bestemmingsplannen te actualiseren een aantal ruimtelijke ontwikkelingen te faciliteren. Daarmee krijgen de veranderingen, die in de loop van de jaren hebben plaatsgevonden en het nieuwe beleid van de gemeente een juridisch-planologische verankering.

Het bestemmingsplan zal de reeds geldende mogelijkheden overnemen uit de geldende bestemmingsplannen.

1.3 Ligging en begrenzing

Het plangebied van het bestemmingsplan Hoogvliet Noordoost ligt in het gebied Hoogvliet, ten zuidwesten van het centrum van Rotterdam.

De begrenzing is verder mede afgestemd op de grens van vigerende of in voorbereiding zijnde bestemmingsplannen.

Het plangebied ligt in het noorden van Hoogvliet en wordt begrensd door de rijksweg A15 aan de noordzijde, grofweg door Pernisseweg aan de oostzijde, de Laning aan de zuidzijde en de Aveling aan de westzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1133HvtNoord-on01_0002.png"

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

De volgende geldende plannen zijn geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied van het bestemmingsplan gelegen. Bij elk plan is aangegeven wanneer het is vastgesteld door de gemeenteraad en wanneer het onherroepelijk is geworden:

Bestemmingsplan   Vastgesteld   Onherroepelijk  
591   Gadering-Tussenwater   17-12-2009   12-03-2010  
628   Hoogvliet Oudeland   14-05b2009   20-10-2010  
2118   Hoogvliet Oudeland 1e herziening   16-03-2017   13-05-2017  
585   Deeldijk (het noordelijk stuk)   20-11-2008   18-09-2009  

alsmede de Parapluherzieningen:

Parapluherziening   Vastgesteld   Onherroepelijk  
1077   Terrassen   11.11.2014   25.04.2015 onherroepelijk  
581   Parkeernormering Rotterdam   14.12.2017   31.03.2018 onherroepelijk  
581   Biologische Veiligheid   14.06.2018   18.08.2018 (in werking)  

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

Vastgesteld op 11 september 2020

Nederland staat voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Het betreffen opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen en door goed in te spelen op deze veranderingen kan Nederland vooroplopen en kansen verzilveren. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI zijn de opgaven als volgt ingedeeld:

  • ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • verduurzamen van de economie en behouden van groeipotentieel;
  • sterker en leefbaarder maken van steden en regio's;
  • toekomstbestendig ontwikkelen van landelijk gebied.

2.1.2 Beleidsvisie Erfgoed en Ruimte

Vastgesteld op 15 juni 2011

In de jaren 2012-2016 heeft de Rijksdienst in vijf programmalijnen uitvoering gegeven aan de beleidsnota Visie Erfgoed en Ruimte, Kiezen voor Karakter. In de beleidsnota schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. De beleidsvisie is complementair aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het ministerie van I&M. Het programma Erfgoed en Ruimte wordt met een paar jaar verlengd, tot aan de invoering van de Omgevingswet.

De komende jaren werkt de Rijksdienst aan drie programmalijnen:

  • Water en erfgoed
  • Landschap: transformatie van het landelijk gebied
  • Transformatie in de stad en in krimpgebieden

2.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Vastgesteld op 22 augustus 2011, geconsolideerde versie 5 juni 2014

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de juridische vertaling van nationaal ruimtelijk beleid. Het besluit bevat regels die doorwerken op gemeentelijk niveau, en dus relevant zijn voor bestemmingsplannen. Voorbeelden van zaken die geregeld zijn in het Barro zijn rijksvaarwegen, hoofdwegen, het 380 kV-netwerk en buisleidingen van nationaal belang.

Relevant beleid voor het plangebied

Net als de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte kenmerkt het Barro zich tot een hoog abstractieniveau en is het beleid alleen aan de orde op specifieke locaties (bijvoorbeeld in de mainports of nabij de kust) of bij specifieke projecten (zoals het project 'Randstad 380 kV'). Het plangebied ligt niet in een dergelijk gebied en bevat ook geen grootschalige ontwikkelingen die opgenomen zijn in het Barro. Om die reden bevat het Barro geen concreet beleid voor het plangebied.

2.1.4 Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking)

In werking getreden op 1 oktober 2012, gewijzigd per 1 juli 2017

Het doel van de ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goede ruimtelijke ordening. Gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken motiveren volgens de Ladder.

Concreet betekent dit dat het bestemmingsplan een beschrijving bevat van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Wanneer deze ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied gerealiseerd wordt, moet gemotiveerd worden waarom er niet binnen het stedelijk gebied voorzien kan worden in de behoefte. Een stedelijke ontwikkeling is in het Bro gedefinieerd als de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan kent een gemengde bestemming (GD-1) waarin op de begane grond zowel woningen als kantoren en/of detailhandel en andere functies mogelijk zijn. Hierbij gaat het om een situatie waar nu woningen aanwezig zijn. Het bestemmingsplan kent een aantal onbebouwde locaties als het gevolg van sloop waar woningen gebouwd kunnen worden. De mogelijkheden tot nieuwbouw van woningen moet worden gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling waarvoor de ladder doorlopen moet worden (zie hieronder). Het bestemmingsplan voorziet niet in een toename van kantoren en detailhandel.

Woningbouw

De regiogemeenten hebben de woonvisie "Dat spreken we af! - Woningmarktstrategie Regio Rotterdam 2014-2020" (vastgesteld op 12 februari 2014 door de stadsregio Rotterdam) opgesteld ter uitwerking van het provinciale beleid. Deze Woonvisie is als regionale woonvisie te beschouwen en in april 2014 aanvaard door de provincie. Een actualisering van de regionale woonvisies is op 26 september 2017 aanvaard door Provinciale Staten. Uit de (acualisering van) de woonvisies blijkt dat er de komende jaren in de provincie vooral vraag is naar stedelijke woonmilieus: een relatief hoge dichtheid, goede bereikbaarheid, een hoog voorzieningenniveau en functiemenging.

Het nieuwe bestemmingsplan maakt het mogelijk dat op 11 (thans grotendeels onbebouwde) locaties maximaal 400 woningen kunnen worden gebouwd. Het nu geldende bestemmingsplan maakt deze ontwikkelingen al grotendeels mogelijk. Het is waarschijnlijk dat deze ontwikkelingen binnen de planperiode worden gerealiseerd.

Conclusie

De woningen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt voorzien in een actuele behoefte, liggen binnen bestaand stedelijk gebied en het gaat om nieuwbouw die grotendeels past binnen het geldende bestemmingsplan. Gezien het bovenstaande voldoet het bestemmingsplan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

Omgevingsbeleid, omgevingsvisie en omgevingsverordening

Het provinciale omgevingsbeleid voor de fysieke leefomgeving bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Deze kaders zijn vastgesteld door provinciale staten van Zuid-Holland op 20 februari 2019 en zijn op 1 april 2019 in werking getreden.

Naast de kaders maken uitvoeringsprogramma's en plannen, zoals het programma Ruimte en het programma Mobiliteit, onderdeel uit van het provinciale omgevingsbeleid. In de uitvoeringsprogramma's en plannen staan operationele doelstellingen opgenomen om zichtbaar te maken op welke wijze het beleid wordt gerealiseerd.

De provincie zet in op een groenblauwe structuur als samenhangend stelsel van verschillende groene ruimtes met land- en waterroutes die stad en land met elkaar verbinden. Opgave daarbij is om de groene kwaliteiten zowel binnen als buiten de stad te versterken en de samenhang tussen stedelijke parken, recreatiegebieden, natuurgebieden en agrarisch landschap te vergroten.

Zes richtingsgevende ambities zijn daarbij relevant:

  • 1. klimaatbestendige delta;
  • 2. een nieuwe, circulaire economie;
  • 3. een levendige meerkernige metropool;
  • 4. energievernieuwing, geen fossiele brandstoffen meer;
  • 5. bereikbare provincie, geen files;
  • 6. gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.

Het Omgevingsbeleid krijgt vorm via een opgavegerichte aanpak. Vanuit maatschappelijke opgaven wordt er, samen met belanghebbenden, bepaald welke onderdelen van het omgevingsbeleid worden toegepast. Op deze wijze wordt er een uitnodigend perspectief geboden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven.

De ambities geven vorm aan de volgende provinciale 'Opgaven Omgevingskwaliteit':

  • 1. Landschap en cultuurhistorie,
    Beschermen, versterken en beleefbaar maken van de kwaliteit van het landschap, cultuurhistorische waarden en natuurlijke karakteristieken van de leefomgeving;
  • 2. Gezondheid en veiligheid,
    Zorgen voor een gezonde en veilige leefomgeving en het beperken van hinder;
  • 3. Natuur en recreatie.
    Behouden en versterken van natuurwaarden en het ontwikkelen van voldoende, aantrekkelijk en beleefbaar groen en water, waar mensen met plezier recreëren;
  • 4. Ruimte en verstedelijking,
    Zorgen voor een zorgvuldig ruimtegebruik en een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied;
  • 5. Wonen,
    Bevorderen van de beschikbaarheid van voldoende passende woningen in een aantrekkelijke leefomgeving, aansluitend op de behoeften van verschillende doelgroepen;
  • 6. Bodem en ondergrond,
    Zorgen voor een duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond;
  • 7. Cultuurparticipatie en bibliotheken,
    Ondersteunen van cultuurparticipatie en bibliotheken;
  • 8. Klimaatadaptatie,
    Bevorderen van een leefomgeving die de gevolgen van klimaatverandering en weersextremen kan opvangen;
  • 9. Zoetwater en drinkwater,
    Duurzaam voorzien in de behoefte aan zoetwater en waarborgen van de beschikbaarheid van voldoende drinkwater;
  • 10. Bereikbaarheid,
    Bevorderen van een goede en veilige bereikbaarheid, met een mobiliteitsnetwerk dat keuzevrijheid biedt en aansluit op de behoeften van reizigers en vervoerders;
  • 11. Regionale economie,
    Versterken van een vitale, innovatieve en toekomstbestendige regionale economie;
  • 12. Energievoorziening,
    Bevorderen van een betrouwbare, duurzame en efficiënte energievoorziening met een minimale uitstoot van broeikasgassen.

Omgevingsverordening

De provinciale belangen zijn verankerd in de Omgevingsverordening. Op basis hiervan zijn in het kader van dit bestemmingsplan de volgende artikelen relevant:

Ruimtelijke kwaliteit (art. 6.9 O.V)

Indien een bestemmingsplan een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt, is er sprake van een aantal toetsingscriteria. Op basis van de begripsbepalingen uit de VR kan een ruimtelijke ontwikkeling omschreven worden als 'nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van bebouwing en grond'. Wanneer hier sprake van is, dient de ruimtelijke ontwikkeling binnen de aard en schaal van het gebied te passen en te voldoen aan de richtpunten van de kwaliteitskaart.

Toetsing

Het bestemmingsplan Hoogvliet Noordoost legt overwegend de bestaande situatie vast. Daarnaast biedt het plan de mogelijkheid om in het westelijk deel van het plangebied te verdichten door vervangende nieuwbouw van woningen op de reeds vrijgekomen locaties. Zowel het bouwvollume als de ruimtelijke kwaliteit nemen hierdoor toe ten opzichte van de oude situatie.

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

Voor de ladder voor duurzame verstedelijking wordt verwezen naar paragraaf 2.1.4 Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking). Voor het onderhavige bestemmingsplan is van belang dat het plangebied binnen het bestaande stads- en dorpsgebied ligt.

Artikel 6.11 Kantoren

Een bestemmingsplan mag alleen voorzien in nieuwe kantoren: binnen de grootstedelijke top- en centrumlocaties, binnen de OV-knooppuntlocaties en centrum- en (intercity)stationslocaties (mits is aangetoond dat de behoefte aan kantoren groter is dan de nog onbenutte plancapaciteit voor kantoren op de desbetreffende locatie), en op een aantal bijzondere locaties die zijn aangegeven op kaart 10 van de Omgevingsverordening. Er gelden een aantal uitzonderingen op deze regel. Onder anderen kleinschalige zelfstandige kantoren (tot 1.000 m² per vestiging), en kantoren met een lokaal verzorgingsgebied, zijn wel toegestaan buiten de aangewezen gebieden.

Toetsing

Het bestemmingsplan Hoogvliet Noordoost voorziet niet in grootschalige nieuwbouw van kantoren, en maakt geen nieuwe kantoren mogelijk.

Artikel 6.12 Bedrijven

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bedrijventerrein laat bedrijven toe uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten passend bij de omgeving van het bedrijventerrein, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen die zijn opgenomen in een onherroepelijk bestemmingsplan of het Programma ruimte. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een watergebonden bedrijventerrein laat in hoofdzaak watergebonden bedrijven toe. Als een aangewezen bedrijventerrein transformeerd naar andere bestemmingen dan moet in het bestemmingsplan worden aangegeven op welke wijze in de regio compensatie hiervoor zal plaatsvinden.

Toetsing

In Hoogvliet Noordoost en de omgeving daarvan zijn geen bedrijfsactiviteiten en andere activiteiten aanwezig die gezien de indicatieve afstanden voor milieuhinder van invloed zijn op de locaties waar woningen kunnen worden gerealiseerd. Zodat de ontwikkeling van woningen niet door milieuzonering in de weg wordt gestaan.

Artikel 6.13 Detailhandel

Een bestemmingsplan voorziet uitsluitend in nieuwe detailhandel indien deze binnen een bestaande winkelconcentratie ligt of daar direct aan grenst. Verder is detailhandel uitsluitend toegestaan binnen een nieuwe wijkgebonden winkelconcentratie in een nieuwe woonwijk of binnen een nieuwe goed bereikbare en centraal gelegen winkelconcentratie met detailhandel die is verplaatst van andere locaties. In het tweede lid is bepaald dat eventuele nieuwe detailhandel daarnaast in overeenstemming moet zijn met het ontwikkelingsperspectief dat is beschreven in het Programma ruimte en de Omgevingsvisie. Bij nieuwe detailhandel met een oppervlak van 2.000 m² b.v.o. of groter dient te worden aangetoond dat het woon- en leefklimaat niet wordt aangetast en is een advies nodig van de adviescommissie detailhandel Zuid-Holland.

Toetsing

Het bestemmingsplan Hoogvliet Noordoost voorziet niet in uitbreiding van detailhandel in het gebied.

2.3 Gemeentelijk beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 kunnen ook gemeenten hun gemeentelijk beleid vastleggen in structuurvisies. Ter verwezenlijking van de doelen in het ruimtelijk beleid stelt de gemeente bestemmingsplannen op. In Rotterdam zijn er twee typen bestemmingsplannen te onderscheiden het zogenoemde gebiedsbestemmingsplannen en projectbestemmingsplannen. Gebiedsbestemmingsplannen worden opgesteld door het cluster Stadsontwikkeling naar aanleiding van een meerjarenplanning. Wanneer een bepaalde ontwikkeling buiten het opstellen van een gebiedbestemmingsplan valt, kan daar een projectbestemmingsplan voor opgesteld worden of een omgevingsvergunningprocedure voor doorlopen worden, door een initiatiefnemer.

2.3.1 Omgevingsvisie 'De Veranderstad, werken aan een wereldstad voor iedereen'

Vastgesteld door gemeenteraad op 2 december 2021

De omgevingsvisie beschrijft de stedelijke koers voor de ontwikkeling van Rotterdam. Het is een nieuwe stadsvisie die richting geeft aan de verdere ontwikkeling van Rotterdam. Deze Omgevingsvisie vervangt de in 2007 vastgestelde Stadsvisie Rotterdam 2030. Tot de datum van invoering van de Omgevingswet krijgt de Omgevingsvisie de status van structuurvisie onder het huidige regime van de Wet ruimtelijke ordening. Hoofdlijn van de Omgevingsvisie is dat Rotterdam kiest voor goede groei. Groei die bijdraagt aan het welzijn van de inwoners, aan een duurzame samenleving en aan economische vooruitgang. Groei die het Rotterdamse rijke erfgoed en de identiteit ondersteunt en versterkt.

De omgevingsvisie gaat uit van 5 langetermijndoelen (perspectieven): compact, inclusief, duurzaam, gezond, productief. Mede aan de hand daarvan worden in de omgevingsvisie vijf hoofdkeuzes benoemd waarmee invulling wordt gegeven aan de koers voor Rotterdam voor goede groei:

  • Rotterdam zet in op prettig leven in de delta: Rotterdam wordt een gezonde, groene en aantrekkelijke stad in de grotere metropoolregio om te wonen, werken, recreëren, sporten en bewegen;
  • Rotterdam gaat verstedelijken & verbinden. Er wordt verstedelijkt binnen de bestaande stad om de stad te versterken. Verstedelijking gebeurt vooral bij en rondom bestaand of nieuw hoogwaardig openbaar vervoer;
  • Rotterdam zet in op vitale wijken met een divers aanbod aan woon- en werkruimte en passende maatschappelijke voorzieningen. Het moet niet uitmaken waar je opgroeit om dezelfde kans te hebben op goed onderwijs, een goede woning en passend werk. In de wijken komen een heleboel opgaven samen: deze worden in samenhang aangepakt om de wijken toekomstbestendig te maken;
  • Rotterdam zet de schouders onder de energie- en grondstoffentransitie: Er wordt gewerkt aan een stad die klimaatneutraal is en waar w grondstoffen hergebruikt worden. Zo wordt een duurzaam Rotterdam gecreeërd met een bloeiende en innovatieve economie. Voor nu en toekomstige generaties;
  • Rotterdam vernieuwt het verdienvermogen: Rotterdam heeft een sterke economische uitgangspositie. Tegelijkertijd is Rotterdam, onder meer door zijn uitstekende (internationale) bereikbaarheid, een middelpunt van innovatie en van kennisintensieve dienstverlening.
2.3.2 Woonvisie Rotterdam, koers naar 2030, agenda tot 2020

Vastgesteld op 15 december 2016 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Woonvisie verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Centraal in de opgave staat het beantwoorden van de groeiende vraag naar wonen in Rotterdam. Onlosmakelijk daaraan verbonden is de noodzaak om een betere balans in de woningvoorraad te creëren, de kwaliteit van woningen en woonmilieus te versterken en te borgen dat het voor iedereen en op een dagelijkse basis goed wonen is in de stad. In de Woonvisie zijn drie hoofddoelen en daarbij horende prioriteiten gesteld.

Meer aantrekkelijke woonmilieus realiseren door:

  • de toenemende woningvraag van huishoudens met een modaal of hoger inkomen, sociale stijgers en young potentials te accommoderen;
  • te zorgen voor een meer gedifferentieerd woningbestand in gebieden waar dit nu nog eenzijdig is en waar de kwaliteit van het wonen onder druk staat; en
  • woonmilieus versterken, met een duidelijke profilering en aandacht voor kindvriendelijkheid.

Zorgen voor een woningvoorraad met toekomstwaarde door: 

  • een goede woningkwaliteit te realiseren in de nieuwbouw en bestaande voorraad;
  • ruimte voor tijdelijkheid, flexibiliteit, innovatie en experiment te bieden; en
  • energiezuinig en milieuvriendelijk wonen te bevorderen.

De basis op orde houden door:

  • het borgen van voldoende aanbod van goedkope huurwoningen;
  • betaalbaarheidproblemen aan te pakken bij de bron en met toepassing van maatwerk;
  • goed zelfstandig wonen voor iedereen mogelijk te maken;
  • toe te zien op goed verhuurschap en een transparante woningmarkt; en
  • woningeigenaren en bewoners aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor een ongestoord woongenot in en om de woning.

De Woonvisie is een visie op hoofdlijnen en doet geen gebiedsgerichte uitspraken. De Woonvisie is een instrumentele uitwerking van de Stadsvisie op het onderwerp wonen op de korte termijn. De Woonvisie richt zich op acties in de huidige woningmarkt, binnen de kaders van het collegeprogramma, om zo de ambitie van de Stadsvisie te helpen realiseren.

2.3.3 Stedelijk Verkeersplan Rotterdam 2017 - 2030+

Vastgesteld op 11 mei 2017 door de Rotterdamse Gemeenteraad

Het Stedelijk Verkeersplan is een plan waarbij bereikbaarheid in dienst van een economisch sterk en gezond Rotterdam staat. Het Stedelijk Verkeersplan zet de lange termijnvisie neer, waarbij het uitgangspunt is dat mobiliteit geen doel op zich is, maar een belangrijke randvoorwaarde voor een economische sterk, gezond en aantrekkelijk Rotterdam. De Rotterdamse Mobiliteitsagenda kent een drietal vertrekpunten:

  • de groei en stedelijke verdichting van Rotterdam naar 690.000 inwoners in 2035;
  • de economische vernieuwing (Next Economy) en de daarbij horende energietransitie;
  • de stedelijke mobiliteitstransitie naar meer fiets en ov-gebruik.

Bovengenoemde ontwikkelingen zijn vertaald in een verschillend aantal kansen en bereikbaarheidsmaatregelen die bijdragen aan Rotterdam als levendige en sterke economische stad. Een goede balans in modaliteiten, oftewel een nieuw evenwicht tussen fietsers, voetgangers, auto’s en het openbaar vervoer is daarbij vertrekpunt. Dit betekent dat de verdichting met woningen binnen het stedelijk gebied prioriteit krijgt en de transitie naar de Next Economy het regionaal en stedelijk vervoersnetwerk vorm geeft. Hierbij staat de gezondheid van de Rotterdammer voorop en wordt geïnvesteerd in slimme mobiliteit, waarbij de stad functioneert als proeftuin. De structuuringrepen binnen het Stedelijk Verkeersplan bieden de meeste kansen om een stedelijk en regionaal infrastructuur netwerk te vormen dat voldoende flexibel en genoeg adaptief is om de stad van de toekomst (Next City) vorm te geven. De mobiliteitsstrategie ontstaat vanuit de gewenste ruimtelijke en economische ontwikkeling van stad en regio en wordt -wanneer de bereikbaarheidsopgave in de toekomst verandert- steeds opnieuw aan de tijdgeest aangepast, omdat het geen volgordelijkheid kent. Dit leidt tot de volgende beleidskeuzen:

  • 1. City Lounge versterkt: stimuleren van fiets en ov;
  • 2. een samenhangend regionaal en stedelijk netwerk: wegen en ov in evenwicht;
  • 3. regionale en stedelijke oeververbindingen: nieuwe en transformatie van bestaande;
  • 4. aantrekkelijke en levendige (Binnen)stad: de City Lounge versterkt;
  • 5. versterken nieuwe vervoerswijzen: vervoer over water en Last Mile;
  • 6. geen vervoersarmoede: sociale en maatschappelijke participatie versterkt;
  • 7. gezonde leefomgeving: versterken ruimtelijke kwaliteit, luchtkwaliteit en Zero Emissie;
  • 8. slimme mobiliteit: technologische innovatie en ict;
  • 9. gebieden Buiten de Ring: duurzaam verbinden.

2.3.4 Nota Detailhandel 2017

Vastgesteld op 22 en 29 juni 2017 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Nota Detailhandel uit 2013 is in 2017 geactualiseerd. De nota bestaat uit een algemeen deel dat de stedelijke ambities ten aanzien van dit onderwerp bevat en 13 separate gebiedsgerichte uitwerkingen, die het detailhandelsbeleid per gebied beschrijven. De nota en de gebiedskoersen doen geen uitspraken over het centrum, hiervoor blijft de nota 'WNKLN N RTTRDM' het relevant beleidskader.

Stedelijke ambities en spelregels ten aanzien van detailhandel

Het detailhandelsbeleid bestaat in de basis uit een beleidskader, waarin op grond van de trends en ontwikkelingen de visie en ambitie van Rotterdam op de detailhandelsstructuur wordt uitgesproken. Met dit kader zet Rotterdam in op een krachtige, toekomstbestendige winkelstructuur, waarbij de consument centraal staat en sprake is van complete, compacte comfortabele en levensvatbare centra.

Om deze ambities te realiseren, is een aantal spelregels onontbeerlijk en zijn vier stedelijke ambities geformuleerd:

  • Een evenwichtige detailhandelsstructuur (aantrekkelijk, levensvatbaar, complementair)
  • Meer flexibiliteit en dynamiek ter versterking van de detailhandelsstructuur
  • Detailhandelsbeleid als kader voor ruimtelijke ontwikkelingen
  • Een bruisende Binnenstad!


De spelregels die nodig zijn om de ambities te behalen zijn:

  • Nieuwe ontwikkelingen zijn alleen mogelijk in de winkelconcentratiegebieden zoals in de Gebiedskoersen Detailhandel zijn vastgesteld.
  • Creëren van nieuwe winkelgebieden is enkel onder strikte voorwaarden mogelijk.
  • Geen nieuwe solitaire vestiging van winkels buiten de detailhandelsstructuur van winkelgebieden.
  • In kleine kernen kan maatwerk vereist zijn, om de kwaliteit van de leefomgeving te behouden.
  • Vestiging van grootschalige detailhandel bekijken we kritisch.
  • Geen nieuwe perifere concentratiegebieden.
  • Tuincentra en bouwmarkten buiten de aangewezen winkelgebieden zijn onder voorwaarden bespreekbaar.
  • Geen detailhandel op bedrijventerreinen.
  • Winkels in tweedehandsgoederen vestigen we in winkelgebieden; uitzondering voor kringloopwinkels.
  • Internetwinkels en -afhaalpunten met een (beperkte) bezoekersfunctie worden enkel toegestaan in de winkelgebieden en op trafficlocaties.
  • Voor winkels geldt in de horecanota Rotterdam 2017-2021 de basisvrijstelling.

Gebiedskoersen

De stedelijke ambities zijn het uitgangspunt voor de gebiedsgerichte uitwerking voor detailhandel. In de gebiedskoersen detailhandel zijn de winkelgebieden ruimtelijk begrensd, zodat voor iedereen duidelijk is wat de winkelgebieden in de stad zijn en wat de gemeentelijke koers daarbij is.

De keuzes op gebiedsniveau vormen de basis voor het gemeentelijk handelen ten aanzien van enerzijds het versterken van winkelontwikkelingen (door bijvoorbeeld mee te werken aan nieuwe winkelvestiging) en anderzijds de transformatieopgave.

2.3.5 Gebiedskoers Detailhandel 2021-2024 Hoogvliet

Vastgesteld 2021 door de Rottedamse gemeenteraad

Verspreide bewinkeling

Circa 47% van de winkelmeters en 38% van de vestigingen in Hoogvliet zijn verspreid gelegen, buiten de beleidsmatig afgebakende centrumgebieden. Tussen 2017 en 2020 is het aantal verspreide vestigingen (-9%) en verspreide winkelmeters (-5%) afgenomen. De verhouding met centrumgebieden is echter gelijk gebleven. Voor heel Hoogvliet wordt aanpassing van de bestemmingsplannen voorbereid. Dit biedt kansen om de plancapaciteit te saneren, met name verspreide bewinkeling. Oftewel het verruimen van de bestemmingen en het wegbestemmen van detailhandel.

In Hoogvliet zijn enkele verspreide concentraties aanwezig. Deze buurthubs vormen clusters van voorzieningen (waaronder winkels), maar worden nadrukkelijk niet gezien als winkelgebieden c.q. onderdeel van de hoofddetailhandelsstructuur. Voor deze gebieden wordt geen detailhandelskoers beschreven, maar de gebieden worden meegenomen in de aanpak vitale kernen. In Hoogvliet gaat het om de Oude Wal, Lengweg, Wilhelm Tellplaats en Akkerwinde. Het aanbod aan de Lengweg en de Wilhelm Tellplaats wordt sinds de gebiedskoers 2017-2020 niet meer gezien als winkelconcentratie. Daar komt met deze koers de Oude Wal bij.

De positie van de Wilhelm Tellplaats stond al jaren onder druk. Door het vertrek van de Jumbo is de positie als boodschappencentrum verdwenen. Door de ligging in de directe nabijheid van de Binnenban, zijn de kansen als boodschappencentrum voor de toekomst nihil. Vanuit de Hoogvlietse structuur wordt dit gebied niet meer als winkelgebied gedefinieerd. Dit betekent dat uitbreiding van winkelaanbod niet wordt gefaciliteerd en dat er een aanpak voor transformatie naar andere voorzieningen nodig is.

Een belangrijke opgave in het stedelijk beleid is te komen tot verdere concentratie in compacte en aantrekkelijke winkelgebieden. Verspreide bewinkeling wordt beleidsmatig zoveel mogelijk tegengegaan. Voor bewinkeling dat in het verleden in de stad is geland, betekent dat niet dat dat aanbod actief wordt gesaneerd. Wel zijn het plekken waar aan plannen voor transformatie en functieverandering actief door gemeente wordt meegewerkt.

2.3.6 Horecanota Rotterdam 2017-2021

Vastgesteld door B&W op 1 november 2016

In de Horecanota 2017-2021 staat de balans tussen levendigheid en een aantrekkelijk woon- en leefklimaat centraal. De nota beschrijft het instrumentarium dat hieraan invulling geeft. Gebiedsgericht werken, een verdere vereenvoudiging van het vergunningstelsel, verfijning van het handhavingskader en stimulering van eigen initiatief door experimenten zijn hiervan de elementen.

Belang voor de stad

Rotterdam is een levendige stad met een aantrekkelijke binnenstad, een groot cultureel aanbod en een gevarieerde samenstelling van bewoners, ondernemers en bezoekers. Horeca speelt een cruciale rol: een goede mix van kwaliteit en kwantiteit, een balans met andere stedelijke functies en openbare orde en veiligheid, bevordert de populariteit van Rotterdam. Bovendien levert de horecasector werkgelegenheid op en stimuleert het de lokale economie. De aantrekkingskracht van de stad is de afgelopen jaren toegenomen. Er wordt weer geld uitgegeven door bezoekers, Rotterdam voert de goede lijstjes aan en is in 2015 uitgeroepen tot beste binnenstad van Nederland. Tegelijkertijd verdicht de bewoning en is ruimte schaars. Het is dus van belang alles in goede banen te leiden en deze schaarse ruimte optimaal te benutten. De positieve ontwikkelingen van Rotterdam weten sommige delen van de stad onvoldoende te bereiken vanwege de aanwezigheid van malafide ondernemingen, georganiseerde criminaliteit en overlast. Dit vraagt om extra aandacht en stevig optreden.

Visie en ambities

Met dit horecabeleid borduurt Rotterdam voort op de goede ontwikkelingen in onze stad. Met oog voor ondernemerschap en aandacht voor een prettig woon- en leefklimaat voor onze bewoners zijn aan de hand van een aantal uitgangspunten vier ambities bepaald waarmee Rotterdam invulling geeft aan de visie op horeca voor de komende jaren.

De Horecanota 2017-2021 geeft invulling aan de visie van Rotterdam ten aanzien van de horeca voor de komende vijf jaar. De horecanota staat niet op zichzelf. Het is een kader dat samen met andere gemeentelijke kaders en visies moet zorgen voor het behoud en de verdere ontwikkeling van Rotterdam als aantrekkelijke stad om in te wonen, te werken en te verblijven. Op basis van de visie en aan de hand van onderstaande uitgangspunten realiseert Rotterdam de ambities van balans in de wijk, een veerkrachtige binnenstad, verantwoord ondernemerschap en de stad als laboratorium.

  • Rotterdam bruist!;
  • de wijk is het uitgangspunt bij het bepalen van de mogelijkheden en onmogelijkheden;
  • bewoners en ondernemers hebben inspraak en nemen gezamenlijk verantwoordelijkheid;
  • ruimte voor innovatie en experimenten ter bevordering van het ondernemerschap en woon- en leefgenot;
  • minder regels, minder lasten en een vereenvoudigd vergunningenstelsel;
  • uitgaan van vertrouwen en sturen op naleving (high trust);
  • wanneer regels en afspraken worden geschonden, dan wordt stevig opgetreden (high penalty).

Uiteenzetting horecastelsel (vergunningen)

In deze paragraaf is aangegeven wat in Rotterdam verstaan wordt onder horeca en voor welke vormen een exploitatievergunning noodzakelijk. Ook wordt een toelichting gegeven op bijzondere vormen van (tijdelijke) horeca en de andere zaken die bij het starten en/of overnemen van een horeca-inrichting komen kijken.

Wat is horeca?

Horeca kent enorm veel verschijningsvormen en dankzij creatieve ondernemers komen er naast hotels, restaurants en cafés nog steeds meer vormen bij. In Rotterdam verstaan we onder horeca elk openbaar pand of openbare ruimte waar je structureel en tegen betaling kan eten en drinken (of afhalen) en/of waar amusement of ontspanning wordt aangeboden. De exacte definitie is in de Algemene Plaatselijke Verordening opgenomen onder het begrip: openbare inrichting.

De Horecanota ziet niet toe op alle vormen van openbare inrichtingen. Prostitutiebedrijven en coffeeshops kennen vanwege hun bijzondere karakter eigen beleidsregels en aparte vergunningen. Vestigingsvoorwaarden voor hotels zijn eveneens geen onderdeel van dit beleid. Een restaurant in een hotel natuurlijk wel.

Exploitatievergunning of niet?

In Rotterdam bestaan meerdere categorieën exploitatievergunningen. De aard van de activiteiten die in de horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt welke categorie vereist is. Hoe uitbundiger de bedrijfsvoering van een horeca-inrichting, hoe uitgebreider de vereiste exploitatievergunning. Dit geeft tevens de mogelijkheid om een deel van de ondernemers die beperkte en/of zeer lichte vormen van horeca exploiteren vrij te stellen van de vergunningplicht (categorie 0). Dit is de afgelopen jaren een duidelijke lastenverlichting gebleken en sluit aan bij de high trust (high penalty) aanpak.

Naast bedrijven waar horeca de primaire bedrijfsvoering is, kent Rotterdam ook talloze bedrijven, instellingen en clubhuizen waar horeca slechts een ondersteunende functie heeft. Ook hiervan kan een groot deel gebruik maken van de vrijstelling van de vergunningplicht. Omdat er op basis van landelijke wetgeving, zoals de Winkeltijdenwet, ruimtelijke ordeningswetgeving en de Alcoholwet nu eenmaal verschil zit tussen deze vormen van zeer lichte en/of ondersteunende horeca, onderscheiden we in Rotterdam drie varianten die vrijgesteld van de exploitatievergunningplicht mogen exploiteren; exploitatiecategorie 0.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1133HvtNoord-on01_0003.png"

Indien een horeca-inrichting een horecabestemming heeft, dan worden de basisvoorwaarden verruimd en deels vervangen met onderstaande voorwaarden. De overige voorwaarden blijven gelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1133HvtNoord-on01_0004.png"

Ook als er geen sprake is van een horecabestemming kan het zijn dat er ruimere voorwaarden gelden. Sommige instellingen en voorzieningen hebben traditiegetrouw een aanzienlijk horecadeel, maar waarbij de openbare orde niet in het geding komt. Dit is een verzamelcategorie van instellingen en bijzondere objecten (limitatief): muziek- en sportverenigingen, musea, theaters, filmhuizen, hotels/hostels, rouwcentra, ziekenhuizen, bejaarden- en verzorgingshuizen, gebedshuizen, bedrijfskantines en instelling voor hoger onderwijs. De overige voorwaarden blijven gelijk aan de basisvoorwaarden. (Voor muziek- en sportverenigingen geldt dat uit de bestemming dient te volgen dat sport en/of muziek de primaire functie van het object is.)

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1133HvtNoord-on01_0005.png"

Indien het woon- en leefklimaat in een straat of buurt onder grote druk staat, kan de burgemeester verbieden dat horeca zich daar zonder vergunning vestigt. Dit gebeurt door middel van een aanwijzingsbesluit dat voor bepaalde of onbepaalde tijd van kracht is. De aanwijzing wordt genomen op basis van het Horecagebiedsplan (zie ook paragraaf 2.3.7) dat ter plaatse van kracht is, waarin ook gemotiveerd is waarom het gebied wordt aangewezen. In die gevallen is altijd een exploitatievergunning vereist om horeca-activiteiten te exploiteren, ook al is er sprake van één van de hierboven beschreven situaties.

Exploitatievergunning

Wanneer een ondernemer meer of zwaardere activiteiten wil dan hierboven beschreven is een exploitatievergunning noodzakelijk. Rotterdam hanteert hiervoor een duidelijk vergunningstelstel dat aan de hand van losse activiteiten is opgebouwd. Dit wil zeggen dat de activiteiten worden vergund die in een horeca-inrichting kunnen plaatsvinden. Het vergunningstelsel biedt ondernemers op deze manier ruimte voor verschillende horecaconcepten.

Exploitatiecategorieën

De combinatie van activiteiten die in een horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt in welke exploitatiecategorie de inrichting valt. Daarbij is relevant in hoeverre de activiteiten effect hebben op de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf. Hoe meer effect, des te zwaarder de exploitatiecategorie. Hoe zwaarder de categorie, des te zwaarder de toets bij vergunningverlening. Elke ondernemer kan gebruik maken van de voor hem of haar geldende vrijstelling van de exploitatievergunningplicht (categorie 0). Indien meer of zwaardere activiteiten worden aangeboden is een exploitatievergunning vereist in de categorie 1 t/m 4+ (licht, regulier, middelzwaar, zwaar, buiten categorie).

Gebiedsgericht werken

Een belangrijk, zo niet het belangrijkste onderdeel van de Horecanota is gebiedsgericht werken; kennis uit de wijk is bepalend voor wat kan en wat niet. Deze werkwijze, waarbij maatwerk en flexibiliteit centraal staan, heeft in de afgelopen jaren reeds z’n vruchten afgeworpen op het gebied van horeca. Door per wijk of buurt een duidelijke visie en/of ambitie te hebben en daaraan vestigingsvoorwaarden te stellen, kunnen bekende en nog onbekende horeca-ontwikkelingen worden beoordeeld en gerealiseerd. Het horecagebiedsplan biedt het kader hiervoor.

2.3.7 Horecagebiedsplan Hoogvliet 2019-2021

Vastgesteld door B&W op 18 juni 2019

Wijkbeschrijving

In de wijk Oudeland speelt momenteel een grootschalige herstructureringsopgave. Deze herstructurering bestaat uit ontwikkeling van diverse nieuwbouwprojecten en het aanpakken van de buitenruimte. Veel straten worden vernieuwd en voorzien van een helder profiel wat gericht is op een kindvriendelijke wijk. Tevens wordt een groen- en waterstructuur ontwikkeld en worden op diverse plekken in de wijk speelvoorzieningen toegevoegd. Door het ontwikkelen van deze bouwvelden en het aanpakken van de buitenruimte wordt een nieuw woonmilieu en een gedifferentieerd woningaanbod in de wijk gecreëerd wat gericht is op het behouden en aantrekken van jonge, draagkrachtige gezinnen.

Ontwikkelrichting

Als gevolg van de fysieke herstructurering, is het gebied in Oudeland-Oost in de afgelopen jaren minder aantrekkelijk geworden voor bewoners en ondernemers om zich daar te vestigen. Ondanks diverse investeringen is sprake van sociale problemen. De herstructurering is echter nog in volle gang. Ook is Oudeland door de politie voor wat betreft de veiligheid aangemerkt als aandachtsgebied. In het verleden hebben enkele horecainrichtingen voor overlast gezorgd. Om deze reden geldt voor dit gebied als basis de ontwikkelrichting consolideren en is exploiteren vrijgesteld van de vergunningplicht niet toegestaan.

Er is een straat waar in beperkte mate horeca wordt toegestaan en waar een andere ontwikkelrichting geldt.

In het midden van de wijk ligt de Wilhelm Tellplaats. Dit is een winkelgebied waar veel leegstand is en al jaren niet goed functioneert. In de detailhandelsnota is opgenomen dat dit gebied niet langer als winkelgebied wordt gedefinieerd en uitbreiding van winkelaanbod door de gemeente niet wordt gefaciliteerd. Er zijn panden gesloopt en er wordt een nieuw inrichtingsplan geschreven voor de openbare ruimte. Er wordt ingezet op transformatie van deze winkelstraat naar de functie wonen waar er ruimte wordt geboden voor ontwikkeling van maximaal 1 inrichting om de buurtfunctie te vergroten. Deze ontwikkeling kan geïnitieerd worden mits de ontwikkeling, mogelijk gemaakt in het horecagebiedsplan 2017-2019, niet is vervuld.

2.3.8 Rotterdams beleid t.a.v. zendmasten mobiele telecommunicatie

Vastgesteld op 16 mei 2002 door de Rotterdamse gemeenteraad

In de beleidsnota uit 2002 zijn wensen en oplossingsrichtingen opgenomen ten aanzien van de plaatsing van antennes, masten en apparatuurkasten. De nota sluit aan op nationaal antennebeleid waarin ook onderscheid gemaakt wordt in vergunningsvrije en vergunningsplichtige bouwwerken.


facultatief: ingaan op aanwezige C2000 masten, antennemasten (bouwwerk geen gebouw zijnde).

2.3.9 Beleidsnota "Erfgoedagenda Rotterdam 2017-2020" en de Erfgoedverordening 2020

Vastgesteld op 22 december 2016 en vastgesteld door de Rotterdamse gemeenteraad

Rotterdam heeft een inmiddels volwassen monumententraditie. Er is sprake van een toenemend historisch bewustzijn in de stad. De karakteristieke vermenging van tijdlagen en de daarbij horende afwisseling van oud en nieuw zorgt voor een belangrijke en onderscheidende identiteit van het stadsbeeld.

In de beleidsnota Erfgoedagenda Rotterdam 2017-2020 wordt de visie op het Rotterdams gebouwde erfgoed en de hieruit voortvloeiende ambities beschreven. Rotterdam verbindt de zorg voor behoud van het gebouwd erfgoed met de hedendaagse opgaven van de stad. Ingezet wordt op bescherming, behoud en hergebruik, en instandhouding van erfgoed. Steeds vaker wordt cultuurhistorie gekozen als uitgangspunt voor (gebieds-)ontwikkelingen, waardoor de historische gelaagdheid van de stad behouden blijft voor toekomstige generaties. Het wettelijke instrumentarium hiervoor is de Erfgoedverordening 2020. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van het planologisch instrumentarium.

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plangebied

3.1 Archeologie

Beleidskader

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke Erfgoedverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureau-onderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

Bewoningsgeschiedenis

Het bestemmingsplangebied maakte voorafgaand aan de moderne woningbouw deel uit van het door in- en aangedijkte polders gekenmerkte landschap van het eiland IJsselmonde Met de twee ringpoldertjes van Oud-Pernis (eerste helft 13e eeuw) en Poortugaal (circa 1180) als uitgangspunt, werd het tussenliggende en aangrenzende gebied in de 13e en 14e eeuw bedijkt en in cultuur genomen. Binnen de grenzen van het plangebied ligt een aantal historische (voormalige) dijktracés: een deel van de westelijke en noordelijke dijk van de in 1180 bedijkte ringpolder Welhoek (ter plaatse van de huidige Pernisseweg) en van de dijk die circa 500 m ten westen daarvan als uitbreiding van Welhoek werd aangelegd. In de 13e eeuw was er een inpoldering tegen deze bedijkingen met als noordwestelijke begrenzing de voormalige Hoogvlietse Wal. Tot slot is er de circa 1295 aangelegde dijk van de Oudelandse Polder (nu Aveling), die de verbinding vormde met de bedijkingen rond Pernis. Op en langs de dijken vond vanaf het tijdstip van de aanleg bewoning plaats. Als we naar de oudste kadastrale opmeting van 1811-1832 kijken, is er vooral bebouwing langs de dijk waar nu de Aveling ligt. Schuin door het gebied loopt dan de Oude Boezem, waarlangs drie watermolens stonden die voor de afwatering zorgden.

Over de bewoningsgeschiedenis van het plangebied in de prehistorie, de Romeinse tijd (begin jaartelling-350 na Christus), de Vroege Middeleeuwen (350-1000) en Late Middeleeuwen A (1000-1250) is weinig bekend. Van het aangrenzende gebied rondom Poortugaal is daarentegen wel het nodige bekend. Talrijke vindplaatsen met bewoningssporen uit de IJzertijd (800 voor Christus-begin jaartelling), de Romeinse tijd, Vroege en Late Middeleeuwen zijn hier onderzocht. Aangezien het bestemmingsplangebied een vergelijkbare bodemkundige gesteldheid heeft als het gebied rond Poortugaal, mogen ook in het plangebied resten uit genoemde perioden verwacht worden.

Archeologische verwachting

Gelet op de archeologische rijkdom en de vergelijkbare bodemkundige gesteldheid van het nabijgelegen Poortugaal is de archeologische potentie van het bestemmingsplangebied redelijk hoog. Een verhoogde kans op het aantreffen van archeologische relicten uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd geldt voor de bovengenoemde dijktracés. Op een deel van de locaties waar op de kadastrale minuut van 1811-1832 bebouwing staat afgebeeld, zal al veel langer bewoning hebben plaats gevonden. In de diepere ondergrond van de begraafplaats Oudeland, onder de waterpartijen en onder geluidswallen en moderne weg- en leiding cunetten, kunnen oudere en dieper gelegen archeologische bewoningssporen nog aanwezig zijn.

Borging in de regels

Waarde - Archeologie 1

Voor de locaties waar bebouwing is weergegeven op de kadastrale minuut van 1811-1832 (Waarde - Archeologie 1) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 0,5 meter beneden maaiveld.

Waarde - Archeologie 2

Voor de begraafplaats Oudeland (Waarde - Archeologie 1) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 200 vierkante meter en die tevens die dieper reiken dan 5 meter beneden maaiveld.

Waarde - Archeologie 3

Voor het overige deel van het plangebied (Waarde - Archeologie 2) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 200 vierkante meter en die tevens dieper reiken dan 0,5 meter beneden maaiveld. Voor het binnen het plangebied gelegen water geldt de huidige onderwaterbodem als marge van toegestane verstoringsdiepte.

3.2 Cultuurhistorie

Stedenbouwkundige ontwikkeling

Situatie 16e eeuw

Hoogvliet is gelegen op het westelijk deel van het eiland IJsselmonde. Dit eiland ligt ten zuidwesten van de stad Rotterdam en wordt aan de noordzijde begrensd door de Nieuwe Maas en ten westen door de rivier de Oude Maas. Tot aan het moment dat Hoogvliet halverwege de vorige eeuw veranderde in een Rotterdamse satellietstad met 35.000 inwoners was het niet meer dan eenvoudig dijkdorpje met een paar honderd inwoners. Hoogvliet maakte oorspronkelijk deel uit van een reeks dorpjes die op ruime afstand verspreid lagen op het eiland IJsselmonde en die alle in de vroege middeleeuwen gesticht werden door plaatselijke adellijke families. De structuur van deze dorpjes werd in hoofdzaak gedicteerd door de loop van de dijken. De aanleg van dijken was strikt noodzakelijk voor dit gebied, gezien de ligging ervan in de onstuimige Zuid-Hollandse delta. Dit was een grillig waterlandschap waarin grote en minder grote eilanden gelegen waren, alle ontstaan door eeuwenlange aanslibbingen en verzandingen. Door de directe verbinding met de zee waren overstromingen en vloeden tot ver in de 20e eeuw aan deSituatie begin 20e eeuw orde an de dag. Deze dominantie van het water heeft de ontwikkeling van Hoogvliet maar ook de andere omliggende dorpjes in grote mate bepaald en geregeerd.

Vanaf de jaren dertig van de vorige eeuw veranderde het dijkdorp als gevolg van de grootschalige havenontwikkelingen die verderop in Rotterdam gaande waren. Toen de noordelijke maasoever vrijwel volledig benut was met kleinschalige havens waagde Rotterdam de sprong naar de overkant van de Maas naar het eiland IJsselmonde. Dit gebied was vanwege de beperkte woningdichtheid aantrekkelijk voor de opslag van onder meer brandgevaarlijke producten. Het eiland Feijenoord werd na annexatie als eerste ingericht voor onder meer de opslag en handel van petroleum, één van de meest winstgevende producten van Rotterdam. Door daar een petroleum-etablissement in te richten kozen veel (buitenlandse) bedrijven Rotterdam als vestigingsplaats. De komst van de Koninklijke Bataafsche Petroleum Maatschappij (het latere Shell) bevestigde de economische status van Rotterdam. Tussen 1887 en 1906 werden grootschalige havenprojecten als de Maashaven, Rijnhaven en Waalhaven aangelegd. Onder invloed van het Havenplan Pernis (1915) vond vervolgens een westwaartse koers plaats. Het plan bestond uit drie verschillende havens met verschillende functies die zich uitstrekten van de Waalhaven tot aan de Vondelingenplaat in het uiterste westen van het eiland IJsselmonde (ter hoogte van het dijkdorpje Hoogvliet). Het Havenplan Pernis werd deels uitgevoerd met slechts één petroleumhaven. Het leidde in 1933 wel tot de annexatie de gemeenten Pernis, Hoogvliet en delen van dijkdorpjes Rhoon en Poortugaal. De weilanden en akkers in deze dorpjes waren nodig om de tonnen baggerspecie die door de uitgraving van de petroleumhaven tevoorschijn kwamen te dumpen. Direct na de annexatie verhuisde de olieconcerns met hun installaties naar hiervoor ingerichte terreinen. Hiermee transformeerde het gehele gebied in een haven- en industriegebied ten behoeve van de petroleumindustrie.

In 1934 verhuisde het olieconcern de Koninklijke Bataafsche Petroleum Maatschappij (het latere Shell) samen met een aantal kleinere petrochemische bedrijven met haar installaties in westelijke richting naar de Vondelingenplaat, en richtte daar haar terrein voor de opslag en verwerking van petroleum langs de gloednieuwe haven in. Als gevolg hiervan was er een dringende eerste behoefte aan 2000 tot 4000 extra woningen in de nabijheid van de fabrieken. De BPM was met de voltooiing van de Eerste Petroleumhaven zelf al begonnen met het bouwen van enkele villa's ten westen van de oude dorpskern Hoogvliet, bestemd voor de directie van het bedrijf (Shelldorp).

De opgave voor het creëren van een grotere hoeveelheid woningen in de nabijheid van de haven werd eerder al voorzien in het streekplan IJsselmonde (1938). In dit plan werden de eerste aanzetten gedaan tot het planmatig nadenken over het creëren van realistische woongelegenheden buiten de stad. De gemeente Rotterdam besefte dat er binnen enkele jaren een woongelegenheid gebouwd moest worden in die omgeving. Dit moest uiteindelijk leiden tot de bouw van een geheel nieuwe stad zodat niet alleen de havenarbeiders op de Vondelingenplaat gehuisvest konden worden maar ook de toekomstige havenarbeiders uit het Botlekgebied, een nieuw te ontwikkelen industriegebied ten westen van de Vondelingenplaat.

De voorkeur voor deze nieuwe woonnederzetting ging uit naar het middeleeuwse dijkdorpje Hoogvliet. Dit had een aantal redenen. Ten eerste omdat het in de directe omgeving van de industrie lag; de afstand per fiets naar het fabrieksterrein was slechts enkele kilometers. Ten tweede omdat er daar eind jaren '30 al een Shelldorp was gebouwd voor de directie van de Shell en er nog voldoende ruimte was om uit te breiden. En tenslotte omdat Hoogvliet al in 1933 volledig was geannexeerd door Rotterdam met als doel de twee petroleumhavens uit te kunnen graven.

na 1947

voor de ontwikkeling van de nieuwe satelietstad Hoogvliet is een serie ontwerpen gemaakt. De eerste studie werd in 1947 gemaakt door Lotte Stam Beese, een internationaal gerenommeerde stedenbouwkundige bij de Dienst Stadsontwikkeling en Wederopbouw. Zij was ook verantwoordelijk voor de stedenbouwkundige plannen die in de naoorlogse perioden in de Rotterdamse stadsdelen Zuidwijk en Pendrecht. Zij presenteerde een schetsontwerp voor een satellietstad met 60.000 inwoners. De stad had een ellipsvorm omdat het zich aanpaste aan de morfologische situatie van het dijkdorpje. Naast de lintstructuur vormde ook de getijdenrivier het uitgangspunt en langs deze rivier werd het centrum gesitueerd. Daaromheen waren wijken geprojecteerd die ontsloten werden door middel van ringwegennetwerk. Dit plan werd nooit uitgevoerd maar vormde een startpunt waarop de andere stedenbouwkundig ontwerpers van de Dienst Stadsontwikkeling en Wederopbouw in de periode 1947 tot en met 1952 op voortborduurden. Deze serie schetsen die volgden lieten zich kenmerken als een zoektocht naar een juiste vorm voor de satellietstad.

In 1948-1949 maakte de stedenbouwer Charles een tweede ontwerp voor de satellietstad. Dit bestond in hoofdzaak uit drie forse wijken die rondom het centrum waren gelegd. En interne ringweg verbond de wijken onderling.

In 1951 werd slechts een deel van het plan uitgevoerd om direct tegemoet te komen aan het woningtekort. Het ging hierbij om wijk A (later de wijk Nieuw Engeland) dat ten noorden van het latere centrum was gesitueerd en huisvesting bood aan 8000 á 9000 inwoners. In datzelfde jaar nog werd begonnen met de uitvoering. De eerste gebouwen in deze wijk, die in de volksmond werd aangeduid als de Oliebuurt, werden al in 1952 opgeleverd. Het ging hier om 928 portiekwoningen en 14 winkels. Later volgden nog eens 120 portiekwoningen.

In 1953 werd een Plan in Hoofdzaak opgesteld dat in 1956 wettelijk werd aangenomen. In dit plan werd Hoogvliet omschreven als satellietstad voor 50.000 inwoners. Deze werden verdeeld over acht wijken die als een krans rondom het centrum waren gelegen. Brede groenstroken die tot diep in het centrum reikten zorgden onder andere voor de geleding van de hoofdstructuur. De centrumzone was meer opgerekt richting het oosten en werd gevouwen rondom de historische hoofddijk. Deze zou op termijn verdwijnen mocht het centrum meer ruimte nodig hebben. De Groene Kruisweg was uit het centrum verdwenen omdat deze als barrière werd gezien in de kern van de stad. Er werd een nieuwe weg geprojecteerd aan de noordzijde van Hoogvliet, parallel gelegen aan de Vondelingenweg. De satellietstad haakte met haar ringwegenstelsel bovendien in op de geprojecteerde zuidelijke Beneluxweg. De getijdenrivier werd gedempt zodat de acht woongebieden volgens de voorgestelde structuur uitgevoerd konden worden.

Nog voordat officieel werd aangenomen dat Hoogvliet de nieuwe satellietstad zou worden werd er al gebouwd aan de wijken op basis van de eerdere stedenbouwkundige ontwerpschets van Gorter uit 1952. De volgorde van uitvoering van de wijken werd bepaald door de beschikbaarheid van de bouwgrond. Verderop in het rapport volgt een overzicht van de verschillende deelplannen voor de wijken.

Centrum

De vereenvoudiging gold in een later stadium ook voor de uitvoering van het centrum, dat werd uitgewerkt volgens het Plan in Hoofdzaak. Aanvankelijk ging men uit van een zeer omvangrijk centrum waarin alle voorzieningen die een zelfstandige stad van 50.000 inwoners nodig zou hebben waren ondergebracht, maar die ook de achterliggende regio bediende. naast een autovrije winkelpromenade bood het ruimte aan culturele voorzieningen als een schouwburg en museum en een stadion. De totale uitvoering van dit centrum zou echter vroegtijdig gestaakt worden vanwege de ontwikkeling van het nabijgelegen Spijkernisse met eigen centrumvoorzieningen.

Midden jaren '70 was het westelijk deel van Hoogvliet bebouwd, maar stonden de afronding van de wijken Boomgaardshoek, Gadering en het centrum nog steeds op de Rotterdamse agenda. Inmiddels waren er nieuwe stedenbouwkundige inzichten, de verstedelijking had plaats gemaakt voor suburbanisatie. Men keerde zich af tegen modernistische woonvolumes en haar zakelijke indeling. Het resterende zuidelijke deel van het centrum werd omgevormd tot een woongebied met de naam Middengebied en werd volgebouwd met eengezinswoningen.

Door de keuze om het centrum om te vormen tot een woonwijk kwam de metro en het bijbehorende metrostation die beiden in 1974 gereedkwamen als onderdeel van een 9.3 kilometer lange uit Rotterdam-Zuid tussen twee woonwijken te liggen. De nog resterende historische dijkstructuur werd behouden. De Groene Kruisweg bleef liggen als belangrijkste regionale ontsluitingsader waardoor de woningen in het Middengebied. De historische dijkstructuur stopte abrupt bij de Groene Kruisweg.

Voor Boomgaardshoek werd in 1972 een nieuw stedenbouwkundig plan ontworpen dat zich kenmerkte door kronkelige paden en woonervenstructuur, aansluitend op de toen heersende architectuur- en stedenbouwprincipes.

Nog altijd onder invloed van de suburbanisatie werd in de jaren '90 de wijk Tussenwater gebouwd om de toenmalige vraag naar eengezinswoningen in het groen op te vangen. Het oude deelplan voor de wijk Gadering voldeed niet langer. De hoogbouwverkavelingen waren overbodig geworden en de stedenbouwkundige trends gingen uit van laagbouw-verkavelingen.

na 2012

Met de afronding van Tussenwater en de stedenbouwkundige bloemstructuur halverwege jaren '90 werd tegelijkertijd door de leidende woningcorporaties besloten om een deel van een deel van de woningen in de wijken Nieuw Engeland en Digna Johanna af te breken. Deze beslissing luidde een grootscheepse herstructureringsoperatie in voor Hoogvliet waarbij verouderde en leegstaande woningen werden vervangen door nieuwbouw, hoofdzakelijk in laagbouwverkavelingen. De herstructureringsoperatie in Hoogvliet kwam rond 2008 tot een halt als gevolg van de economische crisis. Veel van de locaties waar in eerste instantie woningen voortvarend gesloopt werden langdurig leeg kwamen te liggen in afwachting van nieuwe bebouwing. Deze ontwikkeling is onder meer zichtbaar aan de lege vlekken op de kaart in de wijken in Nieuw Engeland, Oudeland en de noordelijke zone van Meeuwenplaat.

3.3 Stadsgezichten en Monumenten

Algemeen

De gemeente Rotterdam kent een groot aantal panden en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd. Voor de bescherming wordt gebruik gemaakt van bestaand instrumentarium – Erfgoedwet (2016) en Erfgoedverordening 2020. Daarnaast krijgen rijks beschermde stadsgezichten, wederopbouwaandachtsgebieden en beeldbepalende panden op de verbeelding en in de regels van het bestemmingsplan de dubbelbestemming “Waarde – Cultuurhistorie”.

Rijksmonumenten (RM) en Gemeentelijke monumenten (GM)

Een rijks- of gemeentelijk monument kan zijn een gebouw, water, terrein of een ander object dat van nationaal belang is, of van algemeen belang voor Rotterdam is (gemeentelijk monument), vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in respectievelijk de Erfgoedwet (2016) en de Erfgoedverordening 2020. Bij een monument gaat het om één gebouw of complex, zowel buiten als van binnen. Voor een Rijksmonument geldt dat het object ten minste vijftig jaar oud moet zijn. Als vanzelfsprekend is het verboden om wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument zonder vergunning.

Beschermde stadsgezichten (BS)

Rotterdam kent door haar stedelijke omgeving alleen beschermde stadsgezichten. Een beschermd stadsgezicht is een groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens schoonheid, onderlinge ruimtelijke structurele samenhang of wetenschappelijke waarde. De bescherming richt zich op de stedenbouwkundige karakteristiek en op een samenhangend geheel van straten en bebouwing. Het gaat om gebieden van voor 1945. Na aanwijzing van een beschermd stadsgezicht dient er binnen twee jaar een bestemmingsplan beschikbaar te zijn waarin de historische kwaliteiten en de relatie tot eventuele toekomstige ontwikkelingen vastliggen.

Wederopbouwaandachtsgebieden

Naast de van rijkswege beschermde stadsgezichten kent Rotterdam twee wederopbouwaandachtsgebieden van nationaal belang. Verder heeft de gemeente in de binnenstad een aantal wederopbouwaandachtsgebieden met een waardevolle samenhang tussen het stratenplan, de invulling van de bouwblokken en de architectuur. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden hoe deze historische kwaliteiten kunnen worden behouden. Betreffende gebieden hebben geen wettelijke bescherming.

Beeldbepalende objecten (BO)

In Rotterdam is een groot aantal gebouwen te vinden die geen status hebben als monument, maar wel cultuurhistorisch waardevol zijn, zogenaamde beeldbepalende objecten. Voor deze panden geldt geen wettelijke bescherming, maar de gemeente zet zich wel in om de waarden van deze panden te behouden.

Voor Hoogvliet is een cultuurhistorische Quick Scan opgesteld, hierin zijn een aantal objecten als beeldbepalend gewaardeerd.

Het plangebied

Binnen het plangebied bevindt zich geen beschermd stadsgezicht.

Er is wel een beeldbepalend pand gelegen:

  • Mariakerk aan de Parelvisserstraat 131

Jaar: 1961

Architect: P.C.J. Blaauwhof

Dit beeldbepalende pand heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' gekregen.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Opzet van het plan

Het bestemmingsplan sluit zoveel mogelijk aan bij de geldende bestemmingsplannen. Daar waar in het bestemmingsplan wordt gesproken over nieuwe ontwikkelingen zijn deze veelal overgenomen uit de geldende bestemmingsplannen "Hoogvliet Oudeland",''Gadering-Tussenwater'' en "Deeldijk (het noordelijk stuk) ". Bij het opstellen van dit nieuwe bestemmingsplan zijn wel de al toegestane, maar nog niet gerealiseerde, woningbouwmogelijkheden onderzocht op milieuaspecten. Tevens is een toets op concreetheid van de mogelijkheden in de bestaande bestemmingsplannen gedaan, om te bezien of de ontwikkeling nog steeds financieel haalbaar is.

4.2 Ontwikkelingen

De meeste van de bouwmogelijkheden in dit bestemmingsplan waren al in het geldende bestemmingsplan opgenomen (Afbeelding 1) maar ze zijn niet tot een uitvoering gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1133HvtNoord-on01_0006.png"

Afbeelding 1.

Deze bebouwingsmogelijkheden zijn in het kader van dit bestemmingsplan geactualiseerd conform het woningbouwprogramma Hoogvliet. Ze zijn opnieuw onderzocht op milieu- en financiële haalbaarheidsaspecten zodat ze opnieuw opgenomen kunnen worden in dit bestemmingsplan.

Voor de wijk Oudeland is een ruimtelijk kader opgesteld waarin diverse bouwvelden gedefinieerd zijn. Onderstaande afbeelding (Afbeelding 2) bevat de indeling van de bouwvelden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1133HvtNoord-on01_0007.png"

Afbeelding 2.

De bouwvelden hebben in dit bestemmingsplan elk een bestemming "Woongebied 1 t/m 5 " gekregen waar een maximaal aantal woningen aan gekoppeld is. Op een locatie na zullen er binnen de bouwvelden voornamelijk grondgebonden woningen gerealiseerd worden. Binnen een bestemming Woongebied -3 mag ter plekke van een hoogte aanduiding tot en met zeven lagen gebouwd worden.

In totaal zullen er maximaal 254 woningen gebouwd worden.

WG 1: 6 woningen (max. 3 lagen).

WG 2: 6 woningen (max. 3 lagen).

WG 3: 6 woningen (max. 3 lagen) en 50 appartementen (max. 7 lagen).

WG 4: 108 woningen (max. 3 lagen).

WG 5: 78 woningen (max. 3 lagen).

Voor alle ontwikkelingen rond het hart van Oudeland met 2 bouwvelden (Afbeelding 3) geldt 3 bouwlagen als uitgangspunt. Daarnaast is er ruimte voor twee hoogte-accenten, variërend van 9-10 bouwlagen, die gezamenlijk het hart van de wijk markeren. De maximale bouwhoogte wordt per bouwveld bepaald aan de hand van het ruimtelijk laadvermogen.

Voor het bouwveld langs de Troubadourlaan wordt een L-vormig volume geintroduceerd dat het bouwblok zorgvuldig afrondt richting het park. Op de hoek aan het park wordt een maximum van 10 bouwlagen gehanteerd, wat inspeelt op de omliggende open ruimte. Het bestaande parkeerdek blijft behouden. Het onderliggend supermarktvolume wordt door Arlan vastgoed getransformeerd naar parkeergarage, waardoor ca. 60 woningen kunnen worden gerealiseerd.

Voor het bouwveld aan de Wilhelm Tellhof 4 t/m 32 heeft Weboma een nieuwe ontwikkeling voorzien die ca. 80 koop- en huurwoningen omvat in het middensegment. Het plan laat ook een gemengd programma van maximaal 200 m2 toe voor wijkgebonden functies zoals maatschappelijke voorzieningen, commerciële voorzieningen en/of bedrijven. Een deel van het parkeren wordt gebouwd op de begane grond binnen het gebouw en een deel is opgelost in het openbaar gebied. Hier is ruimte voor een 9 bouwlagen hoog accent aan het plein voor villa vonk wat inspeelt op de omliggende open ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1133HvtNoord-on01_0008.png"

Afbeelding 3. Het hart van Oudeland.

4.2.1 Reeds gerealiseerde ontwikkelingen

Daarnaast zijn er een aantal ontwikkelingen die reeds gerealiseerd zijn. Deze worden rechtstreeks bestemd in het bestemmingsplan conform de gerealiseerde situatie en worden niet meer in het bestemmingsplan als ontwikkeling benoemd. Het gaat om bouwvelden uit Afbeelding 1:

  • Oudeland Bouwveld J (Marthalaan)

Woningbouw, start 2018 en oplevering in september 2019, 25 eengezinswoningen

  • Oudeland bouwveld L (Acapella langs de Troubadourlaan)

Woningbouw, gestart in 2017 en inmiddels opgeleverd, 15 eengezinswoningen

  • Oudeland bouwveld K (Parelvisser)

Woningbouw, gestart in 2017 en inmiddels opgeleverd, 61 eengezinswoningen

  • De voorziene woningbouw op bouwveld M is reeds vergund.

De maximale aantallen woningen en de maximale hoogtes bij nieuwe ontwikkelingen worden onderzocht in de milieuonderzoeken. Voordat ontwikkelingen direct opgenomen worden in het bestemmingsplan dienen ze ook vooraf voorzien te zijn van een anterieure overeenkomst/GREX, uiterlijk voordat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gaat.

Bestemmingswijziging

Een aantal ongerealiseerde woningbouwlocaties uit het huidige bestemmingsplan Oudeland zullen van bestemming wijzigen.

Het gaat om de volgende locaties:

  • Locatie aan de Manonstraat. De bestemming wijzigt van woongebied naar verkeer-verblijfsgebied.
  • Locatie aan de Traviataweg. De bestemming wijzigt van woongebied naar groen.
  • Locatie aan Tannhauserpad. De bestemming wijzigt van woongebied naar groen.

De wijzigingen van de bestemming zijn gevolg van gewijzigde woningbouwprogramma en gekozen inrichtingsprincipes.

In het gebied van het bestemmingsplan Hoogvliet Noordoost heeft in het verleden een grootschalige sloop plaatsgevonden. Met de realisatie van de beoogde woningbouw zal nog steeds sprake zijn van het afnemen van een aantal woningen. Daarentegen zal in het centrum (Hoogvliet Midden) sprake zijn van verdichting. De werkzaamheden aan het bestemmingsplan voor Hoogvliet Midden lopen parallel aan dit bestemmingsplan.

4.2.2 Thema's:
4.2.2.1 Detailhandel

In het detailhandelsbeleid wordt ingezet op verkleinen van het winkelgebied. Er is sprake van leegstand. Daarom in dit bestemmingsplan wordt naast detailhandel ook ruimte geboden aan kleinschalige bedrijvigheid, dienstverlening en maatschappelijke functies in de bestaande plinten.

4.2.2.2 Duurzaamheid

Het Rotterdamse kwaliteitsbeleid wonen is van toepassing op nieuwbouwprojecten en bij transformaties, waarbij de functie wijzigt naar wonen. Het kwaliteitsbeleid zal initiatiefnemers van nieuwbouw- en transformatieplannen van tevoren duidelijk maken welke elementen de gemeente van belang acht voor het realiseren van woningbouw met toekomstwaarde.

De duurzaamheidsambities voor de herontwikkeling van Hoogvliet Noordoost zijn om de bestaande kwaliteiten zoals het vele groen en water te behouden en kansen te benutten. Er wordt gestuurd op een gezonde leefomgeving: groen en water wordt de buurt ingetrokken en geactiveerd met langzaam verkeersroutes. De woningbouwontwikkelingen worden duurzaam door het gebruik van verantwoorde materialen, energiezuinige bouw, klimaat adaptieve en natuur inclusieve toepassingen.

4.3 Juridische planbeschrijving

4.3.1 Belwinkels

De aanwezigheid van belwinkels wordt in Rotterdam in menig deelgebied in toenemende mate als problematisch ervaren. Voor belwinkels die alleen de mogelijkheid bieden om (goedkoop) te telefoneren geldt de Winkeltijdenwet niet en dat betekent dat die dienst 24 uur per dag, 7 dagen in de week, mag worden aangeboden. Dit kan leiden tot overlast door het komen en gaan van klanten op late uren in straten waar wonen en detailhandel van oudsher worden gecombineerd.

Via de inmiddels vervallen leefmilieuverordening Belhuizen, is een beperkt aantal belhuizen gelegaliseerd onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat zodra het gebruik als belhuis definitief is beëindigd of vervangen door een andere toegelaten functie, een belhuis niet langer is toegestaan.

In het vorige bestemmingsplan was een belhuis aan Wilhelm Tellplaats 11 positief bestemd.Omdat het gebruik als belhuis definitief is beëindigd is de mogelijkheid tot het vestigen van een nieuwe belhuis ter plekke van een aanduiding 'belhuis toegestaan' op het adres aan Wilhelm Tellplaats 11 vervallen. De aanduiding is in dit bestemmingsplan verwijderd. Voor dit adres zal alleen de hoofdbestemming 'Gemengd-3' gaan gelden.

4.3.2 Groen

Structurele groengebieden zijn bestemd als "Groen". Binnen deze bestemming zijn ook voet- en fietspaden en speeltoestellen toegestaan. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen, watergangen en waterberging mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).

4.3.3 Horeca

Horeca definitie en afbakening

In deze paragraaf is aangegeven wat in Rotterdam verstaan wordt onder horeca en voor welke vormen een exploitatievergunning noodzakelijk. Ook wordt een toelichting gegeven op bijzondere vormen van (tijdelijke) horeca en de andere zaken die bij het starten en/of overnemen van een horeca-inrichting komen kijken.

Wat is horeca?

Horeca kent enorm veel verschijningsvormen en dankzij creatieve ondernemers komen er naast hotels, restaurants en cafés nog steeds meer vormen bij. In Rotterdam verstaan we onder horeca elk openbaar pand of openbare ruimte waar je structureel en tegen betaling kan eten en drinken (of afhalen) en/of waar amusement of ontspanning wordt aangeboden. De exacte definitie is in de Algemene Plaatselijke Verordening opgenomen onder het begrip: openbare inrichting.

De Horecanota ziet niet toe op alle vormen van openbare inrichtingen. Prostitutiebedrijven en coffeeshops kennen vanwege hun bijzondere karakter eigen beleidsregels en aparte vergunningen. Vestigingsvoorwaarden voor hotels zijn eveneens geen onderdeel van dit beleid. Een restaurant in een hotel natuurlijk wel.

Exploitatievergunning of niet?

In Rotterdam bestaan meerdere categorieën exploitatievergunningen. De aard van de activiteiten die in de horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt welke categorie vereist is. Hoe uitbundiger de bedrijfsvoering van een horeca-inrichting, hoe uitgebreider de vereiste exploitatievergunning. Dit geeft tevens de mogelijkheid om een deel van de ondernemers die beperkte en/of zeer lichte vormen van horeca exploiteren vrij te stellen van de vergunningplicht (categorie 0). Dit is de afgelopen jaren een duidelijke lastenverlichting gebleken en sluit aan bij de high trust (high penalty) aanpak.

Naast bedrijven waar horeca de primaire bedrijfsvoering is, kent Rotterdam ook talloze bedrijven, instellingen en clubhuizen waar horeca slechts een ondersteunende functie heeft. Ook hiervan kan een groot deel gebruik maken van de vrijstelling van de vergunningplicht. Omdat er op basis van landelijke wetgeving, zoals de Winkeltijdenwet, ruimtelijke ordeningswetgeving en de Drank- en Horecawet nu eenmaal verschil zit tussen deze vormen van zeer lichte en/of ondersteunende horeca, onderscheiden we in Rotterdam drie varianten die vrijgesteld van de exploitatievergunningplicht mogen exploiteren; exploitatiecategorie 0.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1133HvtNoord-on01_0009.png"

Indien een horeca-inrichting een horecabestemming heeft, dan worden de basisvoorwaarden verruimd en deels vervangen met onderstaande voorwaarden. De overige voorwaarden blijven gelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1133HvtNoord-on01_0010.png"

Ook als er geen sprake is van een horecabestemming kan het zijn dat er ruimere voorwaarden gelden. Sommige instellingen en voorzieningen hebben traditiegetrouw een aanzienlijk horecadeel, maar waarbij de openbare orde niet in het geding komt. Dit is een verzamelcategorie van instellingen en bijzondere objecten: muziek- en sportverenigingen, musea, theaters, filmhuizen, hotels/hostels, rouwcentra, ziekenhuizen, bejaarden- en verzorgingshuizen, gebedshuizen, bedrijfskantines en instelling voor hoger onderwijs. De overige voorwaarden blijven gelijk aan de basisvoorwaarden. (Voor muziek- en sportverenigingen geldt dat uit de bestemming dient te volgen dat sport en/of muziek de primaire functie van het object is.)

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1133HvtNoord-on01_0011.png"

Indien het woon- en leefklimaat in een straat of buurt onder grote druk staat, kan de burgemeester verbieden dat horeca zich daar zonder vergunning vestigt. In die gevallen is dus altijd een exploitatievergunning vereist om horeca-activiteiten te exploiteren.

Exploitatievergunning

Wanneer een ondernemer meer of zwaardere activiteiten wil dan hierboven beschreven is een exploitatievergunning noodzakelijk. Rotterdam hanteert hiervoor een duidelijk vergunningstelstel dat aan de hand van losse activiteiten is opgebouwd. Dit wil zeggen dat de activiteiten worden vergund die in een horeca-inrichting kunnen plaatsvinden. Het vergunningstelsel biedt ondernemers op deze manier ruimte voor verschillende horecaconcepten.

Exploitatiecategorieën

De combinatie van activiteiten die in een horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt in welke exploitatiecategorie de inrichting valt. Daarbij is relevant in hoeverre de activiteiten effect hebben op de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf. Hoe meer effect, des te zwaarder de exploitatiecategorie. Hoe zwaarder de categorie, des te zwaarder de toets bij vergunningverlening. Elke ondernemer kan gebruik maken van de voor hem of haar geldende vrijstelling van de exploitatievergunningplicht (categorie 0). Indien meer of zwaardere activiteiten worden aangeboden is een exploitatievergunning vereist in de categorie 1 t/m 4+ (licht, regulier, middelzwaar, zwaar, buiten categorie).

Gebiedsgericht werken

Een belangrijk, zo niet het belangrijkste onderdeel van de Horecanota is gebiedsgericht werken; kennis uit de wijk is bepalend voor wat kan en wat niet. Deze werkwijze, waarbij maatwerk en flexibiliteit centraal staan, heeft in de afgelopen jaren reeds z'n vruchten afgeworpen op het gebied van horeca. Door per wijk of buurt een duidelijke visie en/of ambitie te hebben en daaraan vestigingsvoorwaarden te stellen, kunnen bekende en nog onbekende horeca-ontwikkelingen worden beoordeeld en gerealiseerd.

Terrassen

Binnen de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied zijn tevens ongebouwde terrassen toegestaan aangrenzend aan bestemmingen die horeca toelaten.

4.3.4 Evenementen

De gemeenteraad heef op 9 juli 2019 het nieuwe 'Beleidskader Evenementen' vastgesteld. Rotterdam wil zijn positie als evenementenstad behouden en uitbouwen. Daarnaast is één van de doelen in het beleid een goede balans tussen levendigheid en leefbaarheid. Er is ingezet op een betere spreiding van evenementen over de stad om de lusten en de lasten gelijkmatig over de stad te verdelen. Op basis van het Nationaal Programma Rotterdam Zuid is vanwege de pijler Cultuur voor Rotterdam Zuid ingezet op verlevendiging. In dit bestemmingsplan is op basis van historische cijfers en toekomstige ambities afgewogen hoeveel evenementen binnen de bestemmingsplangrens kunnen plaatsvinden waarbij er een goede balans tussen rust en reuring is. In de regels is opgenomen hoeveel evenementen toegestaan zijn, de maximale duur van alle evenementen samen, de omvang en de maximale geluidbelasting.

In artikel 43.1 is opgenomen hoeveel evenementen binnen dit plangebied ruimtelijk mogelijk zijn. De aantallen evenementen, evenementendagen en de maximale geluidbelasting worden aanvaardbaar geacht, mits voldoende spreiding in datum en plaats bewerkstelligd wordt. Spreiding van evenementen in datum en plaats vindt plaats op basis van het afwegingskader van de evenementenvergunning en het evenementenoverzicht.

4.3.5 Leidingen

In het plangebied is een planologisch relevante hogedruk aardgastransportleiding (GT4/GT5) gelegen. Deze leiding is met een zone van 4 meter aan weerszijden van de hartlijn aangegeven op de verbeelding van het bestemmingsplan en bestemd met een dubbelbestemming "Leiding - Gas". Het bestemmingsplan gebruikt ter bescherming van deze leiding een aanlegvergunningstelsel. In de regels is aangegeven welke werkzaamheden verboden zijn. Ook is aangegeven voor welke werkzaamheden een vergunning verleend kan worden na een positief advies van de leidingbeheerder.

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor een ondergrondse hogedruk gastransportleiding, inclusief de bijbehorende voorzieningen, alsmede de bijbehorende belemmeringenstroken.

4.3.6 Maatschappelijke voorzieningen

Onder maatschappelijke voorzieningen worden voorzieningen op het gebied van onderwijs, religie, gezondheidszorg, cultuur, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening verstaan. Deze voorzieningen kunnen wel of niet geluidsgevoelig zijn volgens de Wet geluidhinder. Geluidsgevoelige voorzieningen zijn bijvoorbeeld scholen, kinderdagverblijven, ziekenhuizen, terwijl buurthuizen of kerkgebouwen niet geluidsgevoelig zijn.

In dit bestemmingsplan zijn in de bestemming "Maatschappelijk - 1" zowel geluidsgevoelige als niet geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Dit betekent dat een functie die past in deze definitie zonder planwijziging vervangen kan worden door een andere functie binnen deze definitie.

In de bestemming "Maatschappelijk - 2" zijn alleen de niet geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen toegestaan.

4.3.7 Parkeerregeling

Dynamische verwijzing

Op 1 juli 2018 zijn de stedenbouwkundige voorschriften uit de Bouwverordening 2010 van de gemeente Rotterdam, waaronder de voorschriften over parkeernormen, komen te vervallen. Dat betekent dat er vanaf dat moment niet meer getoetst kan worden aan die voorschriften en er dus geen parkeernormen meer gelden. Gelet daarop, is er op 1 februari 2018 over parkeren beleid vastgesteld. Het betreft de “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” (hierna: de beleidsregeling). De beleidsregeling is op 21 februari 2018 in werking getreden. De beleidsregeling geeft normen voor parkeren van auto's én fietsen. Aan deze normen moet voldaan worden bij een omgevingsvergunning voor het bouwen of bij een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken.

Om aan dit beleid te kunnen toetsen is er in het bestemmingsplan in artikel 'Voorwaardelijke verplichting over parkeren' een bepaling opgenomen waarin staat dat er alleen een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden of bouwwerken mag worden verleend als sprake is van voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen op basis van het geldende beleid ten aanzien van parkeren in de gemeente Rotterdam. De bepaling is vormgegeven als een zogenaamde “dynamische verwijzing”. Dat wil zeggen dat er alleen wordt geregeld dat er voldoende parkeergelegenheid moet zijn voor fietsers en auto's conform het in de gemeente Rotterdam geldende parkeerbeleid. In de bepaling wordt niet expliciet verwezen naar de hiervoor genoemde beleidsregeling. Dat is een bewuste keuze. Op het moment van tot stand komen van dit bestemmingsplan is de “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” het geldende beleid waaraan getoetst moet worden. Dit beleid kan in de toekomst echter wijzigen. Om ook aan een eventuele wijziging van het beleid van de gemeente Rotterdam te toetsen, zonder dat het bestemmingsplan daarvoor aangepast moet worden, is de beleidsregeling niet expliciet genoemd of bijgevoegd. Met de bepaling is bedoeld dat er bij het verlenen van een omgevingsvergunning voldoende parkeergelegenheid moet zijn voor auto's en fietsen op basis van parkeerbeleid van de gemeente Rotterdam dat geldt op het moment van verlenen van de omgevingsvergunning.

Beleidsregeling

De op dit moment geldende “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” is via de volgende link te raadplegen:

http://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/Historie/Rotterdam/486392/486392_1.html

De desbetreffende beleidsregeling geeft parkeernormen voor zowel auto's als fietsen. Bij de omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het gebruiken van gronden of bouwwerken wordt een parkeereis gesteld conform de gebiedsindeling die bij de beleidsregeling als bijlage is opgenomen. De parkeereis moet in beginsel volledig op eigen terrein worden opgelost. Er kunnen aanvullende voorwaarden worden gesteld, bijvoorbeeld ten aanzien van de inpassing van de parkeervoorzieningen in het gebouw of de omgeving, het laden en lossen etc. Van de parkeereis kan (geheel of gedeeltelijk) worden afgeweken. Tevens kan er vrijstelling van de parkeereis worden verleend. In de beleidsregeling wordt beschreven onder welke omstandigheden daar sprake van is.

4.3.8 Seksinrichtingen

Het schrappen van het algemene bordeelverbod uit het Wetboek van Strafrecht maakt het mogelijk de exploitatie van seksinrichtingen aan gemeentelijke regelgeving te onderwerpen. In de "Nota prostitutie en seksbranche, Rotterdam 2015" staat hoe dit in de gemeente Rotterdam is geregeld. Het beleid is gericht op het tegengaan van misstanden en mensenhandel in de seksbranche, op een beheersbare vergunde sector, op het versterken van de positie van de sekswerker en op het beschermen van het woon- en leefklimaat.

Het vergunningstelsel wordt als middel gebruikt om de grip op de vergunde branche te behouden en te verbeteren. Het vormt daardoor een barrière voor mensenhandel. De gestelde voorwaarden en vereisten worden streng gecontroleerd en bij nieuwe vergunningaanvragen worden exploitanten gescreend op grond van de Wet Bibob.
Het nieuwe vergunningstelsel sluit beter aan bij de verschillende activiteiten die in de seksbranche worden aangeboden. Daarnaast kunnen vergunningen voor nieuwe seksbedrijven worden aangevraagd via een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan.

Het vergunnen van seksbedrijven dient niet ten koste te gaan van de veiligheid en aantrekkelijkheid van de stad. Overlastgevende seksbedrijven worden aangepakt en nieuwe vergunningen worden alleen verleend wanneer aan de strikte vestigingsvoorwaarden voor seksinrichtingen wordt voldaan.

Binnen dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen bestemd.

4.3.9 Uitbreiding/bebouwing op het achtererfgebied

Op 1 november 2014 is Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bijlage II Bor) gewijzigd. In dit besluit is onder meer het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied geregeld. De wijziging van 1 november 2014 heeft ertoe geleid dat het bouwen van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied (op grond van artikel 2 van Bijlage II Bor) is verruimd ten opzichte van de oude regeling. Dat betekent dat er bij een woning of ander hoofdgebouw meer aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen vergunningvrij mogen worden gebouwd dan voorheen het geval was. De verruiming is mede het gevolg van een andere benadering voor het berekenen van de oppervlakte van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken.

Het vergunningvrije bouwen moet in samenhang gezien worden met de regels in het bestemmingsplan. Dat leidt ertoe dat het bestemmingsplan in beginsel geen invloed heeft op het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken op grond van artikel 2 Bijlage II Bor. Het bestemmingsplan kan alleen maar regelen wat er méér is toegestaan dan wat de regeling uit artikel 2 toelaat.

Hoeveel er op grond van de nieuwe regeling aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken mag worden opgericht, is afhankelijk van de oppervlakte van het bebouwingsgebied. Het bebouwingsgebied maakt onderdeel uit van het achtererfgebied. Hoe groter het bebouwingsgebied, hoe groter de oppervlakte aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken. Het komt erop neer dat maximaal 150 m2 aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken kan worden gebouwd. Dat is het geval bij grote percelen. Bij een doorsnee perceel zal deze oppervlakte veel beperkter zijn.

In het voorliggende bestemmingsplan is ervoor gekozen om een regeling voor het bouwen van aan- en uitbouwen en [bijgebouwen] op te nemen.

4.3.10 Verkeers- en verblijfsgebied

De hoofdwegen in het plangebied hebben de bestemming "Verkeer - Verkeersweg" gekregen. Deze bestemming is bedoeld voor verkeerswegen met de bijbehorende bruggen, viaducten en parkeerplaatsen. En daarnaast natuurlijk ook voor wandel- en fietspaden en gebouwtjes en bouwwerken ten behoeve van deze functies. Binnen de bestemming "Verkeer - Verkeersweg" zijn doorgaans de 50-km wegen opgenomen.

De bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is opgenomen voor de ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs. En daarnaast voor pleinen, snippergroen, speeltoestellen en dergelijke. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen en waterberging mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).

4.3.11 Voorzieningen van openbaar nut

Deze bestemming is toegekend aan gebouwen ten behoeve van de elektriciteitsvoorziening (trafohuizen). Kleine bouwwerken van openbaar nut zijn niet bestemd en kunnen in principe overal worden gerealiseerd. Het gaat hierbij om gebouwtjes met een inhoud van minder dan 80 m3.

In dit bestemmingsplan zijn er vier voorzieningen van openbaar nut als "Bedrijf - Nutsvoorziening" bestemd.

4.3.12 Werken aan huis

In de voorschriften is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Beleidskader

5.1.1 Rijksbeleid

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening.

Het Nationaal Waterplan (2016-2021) bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.

5.1.2 Provinciaal beleid

De provincie ziet het als haar rol om te zorgen dat gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen een goede afweging maken van de hoogwaterrisico's. Het beleidskader is opgenomen in de Provinciale Visie ruimte en mobiliteit en in de Provinciale Verordening Ruimte.

5.1.3 Regionaal beleid

Het college van B&W heeft in februari 2019 het Rotterdams Weerwoord vastgesteld. Het Weerwoord is het Rotterdamse antwoord op de klimaatverandering. Als stad in de delta van Nederland met een dalende bodem is Rotterdam kwetsbaar voor de gevolgen van klimaatverandering. Klimaatadaptatie, het aanpassen van Rotterdam aan die verandering, is nodig. Want de gevolgen van extremer weer raken iedereen. Om hevige regenval, maar ook langdurige droogte en hitte, grondwater onder- en overlast en bodemdaling aan te pakken zijn sneller en meer ingrepen noodzakelijk in openbaar gebied en op particulier terrein. Door nu actie te ondernemen, kan schade in de toekomst worden beperkt. Tegelijk is flexibiliteit nodig om de aanpak bij te kunnen stellen op basis van nieuwe inzichten. Het Rotterdams Weerwoord richt zich vooral op maatregelen op wijkniveau. In 2019 wordt samen met de waterschappen gewerkt aan uitvoeringsafspraken.

5.2 Samenwerking met de waterbeheerder

De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf.
Conform de Watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerders.


De beheerder van het oppervlaktewater in Hoogvliet is het waterschap Hollandse Delta.
De gemeente Rotterdam (Stadsbeheer, afdeling Water) is de rioolbeheerder. Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.

5.3 Huidige watersysteem

5.3.1 Oppervlaktewater

Binnen het plangebied zijn een aantal hoofdwatergangen en andere watergangen en waterpartijen gelegen. Met name in het Oudelandsepark en rond de begraafplaats. Ook tussen Oudeland en Gadering/Tussenwater is veel oppervlaktewater, en bij het metrostation Tussenwater ligt een grote waterpartij. De beschermingszones langs de hoofdwatergangen hebben de dubbelbestemming 'Waterstaat-Waterstaatkundige functie' gekregen. De hoofdwatergangen en de bredere watergangen hebben de bestemming 'Water' gekregen. Kleinere watergangen (sloten) zijn toegestaan in de bestemmingen 'Groen' en 'Agrarisch'. Het plangebied ligt bijna helemaal binnen één peilgebied met een vast oppervlaktewaterpeil van 2,4 meter beneden NAP. Het agrarische gebied aan de oostkant van het plangebied heeft een zomerpeil van 2,4 meter beneden NAP en een winterpeil van 2,55 meter beneden NAP.

5.3.2 Grondwater

Voor grondwater liggen er een groot aantal peilbuizen in het plangebied. Deze peilbuizen meten de ontwateringsdiepte (de afstand tussen het maaiveld en het grondwaterpeil). Verschillende peilbuizen meten een ontwateringsdiepte van minder dan 80 centimeter, in het woongebied is de kleinste ontwateringsdiepte 32 centimeter. Een afstand tussen maaiveld en grondwaterpeil van meer dan 80 centimeter betekent dat (de kans op) grondwateroverlast beperkt zal blijven. Aangezien de ontwateringsdiepte in een deel van het plangebied kleiner is dan 80 centimeter is er kans op grondwateroverlast in het plangebied. Er zijn met name in de wijk Oudeland problemen bekend met (grond)wateroverlast in kruipruimtes. Een te lage grondwaterstand (grondwateronderlast) is binnen het plangebied geen aandachtspunt omdat er niet is gefundeerd op houte palen die kunnen gaan rotten.

5.3.3 Waterkering

Aan de noordzijde van het plangebied is de primaire waterkering gelegen, in het noordwesten voor een klein deel binnen het plangebied. De beschermingszones vallen geheel binnen het Oudelandsepark. Aan de oostzijde loopt een regionale waterkering (compartimenteringskering) door het plangebied, de Deeldijk. Deze waterkering wordt echter binnenkort uit de legger gehaald en de met de waterkering samenhangende beperkingen komen dus te vervallen. Vooralsnog hebben beide waterkeringen in het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' gekregen. En de beschermingszones lang de waterkeringen hebben de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone-dijk' gekregen.

5.3.4 Riolering

Het bestemmingsplangebied ligt geheel binnen rioleringsdistrict 21 (Oudeland). Het rioolwater wordt door het districtsgemaal aan de Toscalaan via een persleiding naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie Hoogvliet aan de Venkelweg gepompt alwaar het, na zuivering, in de Oude Maas wordt geloosd. In het plangebied ligt overwegend een gemengd stelsel, wat betekent dat het huishoudelijk afvalwater gezamenlijk met het hemelwater wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuivering. In de woonwijk Oudeland liggen langs de Troubadourlaan, Marthalaan, Toscalaan en Oudelandseweg regenwaterstelsels. Deze liggen naast het de gemengde riolering en komen uit op het oppervlaktewater. In de noordrand van deze wijk ligt ook een drainagestelsel. In de zuidelijke helft van bedrijvenpark Gadering ligt een verbeterd gescheiden stelsel.

5.3.5 Klimaat

De verharding, gebouwen en het gebruik leidt in stedelijk gebied tot hogere temperaturen vergeleken met het omliggende platteland. Vergeleken bij grote delen van Rotterdam is in het plangebied het warmte-eilandeffect beperkt; circa 1 tot 1,6 oC (ter vergelijk; ongeveer 2,5 oC in het centrum van Rotterdam). Dit komt door de grote oppervlakten grasveld in Oudeland.

5.4 De wateropgave

5.4.1 Oppervlaktewater

Op dit moment zijn grote delen van het herstrucutureringsgebied onverhard. Er is in nieuw oppervlaktewater voorzien door de aanleg van een nieuwe waterlopen en de mogelijkheid tot het verbreden van bestaande waterlopen. In het bestemmingsplan Oudeland is voor het herstructureringsgebied in de wijk Oudeland de aanleg van maximaal 6,6 ha nieuw oppervlaktewater mogelijk gemaakt. De ligging van dit te maken oppervlaktewater is in onderstaande uitsnede van de plankaart weergegeven. Dit oppervlaktewater betreft invulling van de bestaande wateropgave. Het mogelijk gemaakte nieuwe oppervlaktewater is nog niet gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1133HvtNoord-on01_0012.png"

Op de verbeelding van het bestemmingsplan Hoogvliet Noordoost is de invulling van het nieuwe oppervlaktewater anders over het plangebied verdeeld. En binnen de bestemmingen Woongebied is oppervlaktewater mogelijk, maar er is niet vastgelegd waar dit oppervlaktewater gerealiseerd moet worden.

De toekomstige inrichting van het herstructureringsgebied is nog niet precies bekend. Er is dus niet goed in te schatten of het nieuw mogelijk gemaakte water voldoende oppervlakte zal hebben voor de, als gevolg van de verhardingstoename, benodigde watercompensatie. De nieuw voorgestelde ligging van oppervlaktewater binnen het bestemmingsplangebied biedt wel betere mogelijkheden voor het naar oppervlaktewater afkoppelen van neerslagwater. De te dempen delen van oppervlaktewateren moeten geheel gecompenseerd worden op een andere locatie. Deze compensaties tellen niet mee als compensatie voor verhardingstoename.

5.4.2 Grondwater

In de door het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen zijn geen nieuwe ondergrondse objecten voorzien. Ook bij de voorgenomen bouw van het appartementencomplex aan Wilhelm Tellhof 4-32 is geen ondergrondse parkeergarage voorzien. Door de plannen zal wel toename van de verharding plaats vinden ten opzichte van de feitelijke huidige situatie. Er kan hierdoor een effect op zowel de grondwaterstand als de rioolbelasting verwacht worden indien deze verhardingstoename wordt aangesloten op het riool. Vanwege de huidige grondwaterproblematiek in de wijk Oudeland wordt geadviseerd in te zetten op kruipruimteloos bouwen. Bij werkzaamheden in de buitenruimte moet het maaiveld teruggebracht worden op uitgiftepeil.

5.4.3 Waterkering en waterveiligheid

Het plangebied ligt geheel binnendijks, binnen de primaire waterkeringen. De primaire waterkeringen worden zo ontworpen dat iedereen die achter de waterkering woont, kan rekenen op een beschermingsniveau van ten minste 10-5 per jaar (Hiermee wordt bedoeld dat de kans op overlijden als gevolg van een overstroming voor een individu niet groter is dan 1 op de 100.000 per jaar). De gevolgen van een overstroming binnendijks zijn afhankelijk van meerdere aspecten, zoals de locatie waar de overstroming plaatsvindt, de afstand tot de waterkering en de maaiveldhoogtes in het gebied. Om een indicatie van de risico’s te krijgen is er een landelijk informatiesysteem overstromingen. Doordat de berekening op een hoog abstractieniveau is uitgevoerd is het detailniveau van de kaarten beperkt. Wel kan uit de kaart worden opgemaakt dat bij een dijkdoorbraak in nagenoeg het hele plangebied een waterdiepte kan ontstaan van circa 2,5 tot 5,0 meter. Hoewel een overstroming met een dergelijke diepte tot veel schade zal leiden, is de kans op slachteroffers klein. Bij een overstroming is evacuatie noodzakelijk.

De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt hebben geen significante invloed op het veiligheidsrisico door overstromingen. Ook de economische waarde neemt niet significant toe.

5.4.4 Riolering

Afvalwater

Door de in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen kan het aantal woningen met enkele tientallen toenemen ten opzichte van het oude bestemmingsplan. Naar verwachting neemt het daadwerkelijk aantal woningen echter af ten opzichte van het vorige bestemmingsplan én ten opzichte van het aantal woningen voor aanvang de stedelijke vernieuwing. In dat geval zal er geen toename zijn van de belasting door huishoudelijk afvalwater van het nu aanwezige rioolstelsel.

Bij een eventuele nieuwe bedrijfsvestiging op het bedrijventerrein Gadering moet de rioolbelasting opnieuw berekend worden indien deze bedrijven aangesloten worden op het gemeentelijk stelsel.

Hemelwater

Voor de nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is het scheiden van schoon en vuil water verplicht, de gemeente Rotterdam eist daarbij het verwerken van hemelwater op het eigen terrein. Als uitgangspunt geldt hierbij het bergen van 70 mm regenwater in een uur en 80 mm regenwater in een dag. Dit leidt tot vermindering van vuilwateroverstorten, wat de waterkwaliteit ten goede komt, en zorgt ervoor dat er minder water wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuivering. Na bergen op eigen terrein zal het water alsnog vertraagd afgevoerd moeten worden. Voor de ontwikkelingen in het plangebied kan dat bijvoorbeeld door te kiezen voor het laten afstromen van regenwater naar oppervlaktewater in de directe omgeving.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Inleiding

Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren. In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.

6.2 Milieu effectrapportage

Het instrument milieueffectrapportage wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden.

6.2.1 Plangebied

Toetsing bestemmingsplan aan m.e.r.-beoordelingsplicht

Om te bepalen of het bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, is het programma getoetst aan de Nederlandse en Europese wetgeving. De nieuwbouw van maximaal 409 woningen die het bestemmingsplan mogelijk maakt moet worden gezien als een stedelijke ontwikkeling zoals omschreven in het Besluit m.e.r. kolom 1, opgenomen in het onderdeel D 11.2: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.

In Hoogvliet vinden verschillende ontwikkelingen plaats verspreid over de bestemmingsplannen Hoogvliet Noordoost, Hoogvliet Midden en Hoogvliet Zuidwest. Het gaat om verschillende ontwikkelende partijen. En de ontwikkelingen lopen uiteen in de tijd. Om deze redenen kan worden gesteld dat er geen sprake is van financiële, organisatorische of bouwkundige samenhang tussen de ontwikkelingen in de drie bestemmingsplannen. Ook is de realisatie van ontwikkelingen in het ene bestemmingsplan niet afhankelijk van de realisatie van de ontwikkelingen in de andere bestemmingsplannen. Daarom kan er een m.e.r.-beoordelingsbesluit per bestemmingsplan worden genomen in plaats van een gezamenlijk m.e.r.-beoordelingsbesluit.

Planm.e.r.-beoordeling
Door de wijze van bestemmen van het bedrijvenpark Gadering in het bestemmingsplan, waarbij op een deel van het bedrijvenpark bedrijven in milieucategorie 3.2 en op het verder van de woningen gelegen deel bedrijven in milieucategorie 4.2 mogelijk wordt gemaakt, valt niet uit te sluiten dat bedrijven in de toekomst (vormvrij) m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten in het plangebied zullen gaan uitvoeren. Daarmee is het bestemmingsplan in beginsel kaderstellend voor mogelijke toekomstige m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. Daarom is er voor gekozen om dergelijke m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten boven de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. uit te sluiten door middel van een specifieke bedrijvenlijst. En wordt er voor activiteiten onder de drempelwaarden door middel van een planm.e.r.-beoordeling onderbouwd dat er door deze activiteiten geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu op zullen treden.
Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' zijn de volgende bedrijfsactiviteiten toegestaan die voorkomen op de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (de toegestane activiteit is daarbij teruggebracht tot onder de in het Besluit aangegeven drempelwaarde): D18.1 een installatie voor de verwijdering van afval; D18.4 een rioolwaterzuiveringsinstallatie; D18.7 een installatie bestemd voor de verbranding of chemische behandeling van niet gevaarlijke afvalstoffen; D18.8 een inrichting voor de opslag van schroot, met inbegrip van autowrakken; D20.1 een installatie voor het vervaardigen van papierpulp; D20.2 een installatie voor het vervaardigen van papier of karton; D21.6 een geïntegreerde chemische installatie; D22.1 een installatie bestemd voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water; D22.2 een windturbinepark; D28 intensieve aquacultuur van vis; D30 een installatie bestemd voor het vervaardigen van cement; D32.2 een installatie bestemd voor verwerking van ferrometalen door warmwalsen, het smeden met hamers, of het aanbrengen van deklagen van gesmolten metaal; D32.3 een installatie voor de oppervlaktebehandeling van metalen en plastic materiaal door middel van een elektrolytisch of chemisch procedé; D32.5 een installatie voor het vervaardigen of assembleren van automobielen; D32.6 een installatie bestemd voor het bouwen, onderhouden, repareren of behandelen van de oppervlakte van metalen schepen; D32.7 testbanken voor motoren, turbines of reactoren of van installaties voor de bouw en reparatie van luchtvaartuigen; D32.8 een spoorwegmaterieelfabriek; D33 een installatie voor het vervaardigen van glas en glasvezels; D34.2 een installatie voor het vervaardigen van farmaceutische producten; D34.3 een installatie bestemd voor het vervaardigen van verven en vernissen; D34.4 een installatie, behorend tot de chemische industrie, bestemd voor de behandeling van tussenproducten en vervaardiging van chemicaliën; D34.5 een chemische installatie bestemd voor het vervaardigen van farmaceutische producten; D35 een installatie voor het vervaardigen van dierlijke of plantaardige oliën of vetten, vismeel of visolie, conserven van dierlijke of plantaardige producten; D36 een installatie van een zuivelfabriek; D37.1 een installatie van een bierbrouwerij; D37.2 een installatie van een mouterij; D38.2 een installatie van een siroopfabriek; D38.3 een suikerwarenfabriek; D39.1 een installatie voor het slachten van dieren; D40 een installatie van een zetmeelfabriek; D41.1 een installatie bestemd voor de voorbehandeling of het verven van vezels of textiel; D42.2 een installatie voor het looien van huiden; D46 een installatie bestemd voor het smelten van minerale stoffen, met inbegrip van installaties voor de fabricage van mineraalvezels; D47 een installatie bestemd voor het vervaardigen van keramische producten.

De bovenstaande bedrijfsactiviteiten kunnen bij vestiging op het bedrijventerrein Gadering geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Het gaat hier niet om een nieuw bedrijventerrein, als bovengenoemde bedrijven zich vestigen is dat in plaats van andere activiteiten in dezelfde milieucategorieën. Gezien de structuur van het bedrijventerrein kunnen deze activiteiten geen grote omvang hebben. De genoemde activiteiten op de D-lijst zorgen voor minder (vracht)verkeer dan de huidige activiteiten, zodat er bij verandering ook gunstige gevolgen voor het milieu zijn.

Conclusie

Zoals uit het bovenstaande blijkt is er voor het bestemmingsplan Hoogvliet Noordoost een vormvrije m.e.r.-beoordeling en een planm.e.r.-beoordeling nodig. Deze beoordeling is uitgevoerd. Het college heeft besloten dat er geen MER hoeft te worden opgesteld, omdat er geen belangrijke nadelige gevolgen te verwachten zijn voor het milieu. Zie ook Bijlage 3 M.e.r.-beoordelingsbesluit.

6.3 Milieuzonering

Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven en andere activiteiten. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. In het Rotterdamse beleid voor milieuzonering wordt gebruik gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).
De VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.
Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.
De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave.

6.3.1 Plangebied

Bedrijven in of nabij het plangebied
Het plangebied van dit bestemmingsplan is volgens de Rotterdamse systematiek aangeduid als woongebied en industriegebied I. Dit houdt in dat binnen het woongebied bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 zijn toegestaan, en binnen het industriegebied I bedrijven in de milieucategorieën 1 tot en met 4.2. In het woongebied van dit bestemmingsplan zijn enkele bedrijven in milieucategorie 1 en 2 aanwezig, en toegestaan in de bestemmingen Gemengd 1 en 3. In de praktijk laten deze bedrijven zich door de beperkte omvang in het algemeen zonder problemen combineren met woningen, of zijn problemen goed te voorkomen/verhelpen door het nemen van maatregelen. In de bedrijfsbestemming in het noorden van het bedrijventerrein Gadering zijn bedrijven in de milieucategorieën 1 tot en met 4.2 mogelijk gemaakt. In het zuiden, dichter bij de woonbebouwing, zijn bedrijven in de milieucategorieën 1 tot en met 3.2 mogelijk gemaakt. Bij de 4.2 bedrijven op het industrieterrein vindt de gemeente een afstand van 200 meter tot woningen acceptabel. Bij een paar woningen in het noordoosten van Oudeland wordt hier net niet aan voldaan. Dit is echter een bestaande situatie. Bij de nieuwe woningen die het bestemmingsplan mogelijk maakt wordt aan deze afstand voldaan. Bij bedrijven in categorie 3.2 op een industrieterrein ziet de gemeente een afstand van 50 meter tot woningen als acceptabel. Bij zowel de bestaande woningen als de woningen die nieuw mogelijk worden gemaakt wordt aan deze afstand voldaan.

Het 150 kV station ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf-Nutsvoorziening' is een bedrijfsactiviteit in milieucategorie 4.2. De indicatieve afstand van milieucategorie 4.2 tot woningen is 300 meter en wordt bepaald door geluid. De kortste afstand van het kV station tot de woningen aan de Oudelandseweg is 115 meter. De gemeente vindt deze kortere afstand acceptabel omdat uit geluidonderzoek blijkt (zie paragraaf 6.6.1) dat de geluidbelasting vanwege het kV station op de woningen lager is dan de voorkeurswaarde van 50 dB(A).

Ten noorden van het plangebied (op meer dan 400 meter van de woningen in het plangebied) bevindt zich het gezoneerde industrieterrein Vondelingeplaat. Geluid en externe veiligheid zijn bepalend voor de afstand die tussen dit industriegebied en woningen aangehouden moet worden. Voor deze milieuthema's is onderzoek gedaan dat hieronder bij de betreffende paragrafen wordt besproken.

Overige activiteiten in of nabij het plangebied
De overige activiteiten in het plangebied (scholen, detailhandel, kantoor, kinderboerderij) hebben milieucategorie 1 of 2, en passen daarmee in een woongebied. In de nabijheid van het plangebied zijn geen overige activiteiten die va invloed zijn op (de nieuwbouw in) het plangebied.

6.3.2 Conclusie

In Hoogvliet Noordoost en de omgeving daarvan zijn geen bedrijfsactiviteiten en andere activiteiten aanwezig die gezien de indicatieve afstanden voor milieuhinder van invloed zijn op de locaties waar woningen kunnen worden gerealiseerd. Zodat de ontwikkeling van woningen niet door milieuzonering in de weg wordt gestaan.

6.4 Geur

Beleid en Normstelling

Er is geen wettelijk kwantitatief beoordelingskader voor geur. Het beperken van bestaande geurhinder en het voorkomen van nieuwe geurhinder vindt in het havengebied vooral plaats via de milieuvergunningverlening aan bedrijven. De aanpak van geur is vastgelegd in het 'Geurbeleid kerngebied Rijnmond' (provincie Zuid-Holland, 2005) en de Beleidsnota geurhinderbeleid (provincie Zuid-Holland, 2010). Deze aanpak kan als volgt worden samengevat:

Het streven is dat geen geur van de inrichting buiten de terreingrens waarneembaar mag zijn. Dit streven wordt via maatregelen en een algemene zorgplicht voor bedrijven om continu te werken aan vermindering van (kans op) geuremissies vastgelegd in de vergunning.

Aan het uitgangspunt 'het voorkomen van additionele bijdragen van geur(hinder) aan de aanwezige hoge geurbelasting van het Rijnmondgebied' wordt invulling gegeven door het toepassen van de Best Beschikbare Technieken (BBT) volgens de Europese richtlijn Industriële Emissies (2010-75-EC), onder in beschouwing nemen van de specifieke bedrijfssituatie en geurhindersituatie. Daarbij wordt in de praktijk een indeling in drie maatregelniveaus onderscheiden, die als 'vangnet-voorschrift' worden opgenomen in de vergunning:

  • Maatregelniveau I: 'buiten de terreingrens mag geen geur afkomstig van de inrichting waarneembaar zijn'.
  • Maatregelniveau II: 'ter plaatse van een geurgevoelige locatie mag geen geur afkomstig van de inrichting waarneembaar zijn'.
  • Maatregelniveau III: 'ter plaatse van een geurgevoelige locatie mag geen geuroverlast veroorzaakt worden door de inrichting'.

In de praktijk streeft de DCMR namens de provincie Zuid-Holland naar het realiseren van maatregelniveau I en valt slechts in specifieke situaties waar dit niveau niet haalbaar blijkt terug op maatregelniveau II.

Onderzoek en conclusie

In het Rijnmondgebied is sprake van een mate van geurbelasting. De geurcontouren van 1 ge/m3 (1 geureenheid per m3, waarbij geldt dat de geurbelasting 98% per jaar op of onder deze waarde ligt), als richtwaarde voor een goede milieukwaliteit, liggen tot op een afstand van circa 10 km vanaf de industriële bronnen in het havengebied. Op onderstaande figuur is af te lezen dat het plangebied grotendeels binnen de geurcontour van 3 ge/m3 ligt. Binnen dit gebied is niet uitgesloten dat af en toe geur waarneembaar is. Omdat de nieuwbouw van woningen in het plangebied plaatsvindt binnen de bestaande woonbebouwing, en grotendeels ter vervanging van andere woningen, wordt de geurhinder ter plaatse van het plangebied aanvaardbaar geacht. Daarnaast wordt verwacht dat een verdergaande dalende trend in geurbelasting en daarmee in geurhinder en geurklachten, als gevolg van verdergaande maatregelen bij de industrie en de scheepvaart, zal zijn. Bij effectieve uitvoering van de Geuraanpak Rijnmondgebied bij vergunningverlening, mag verwacht worden dat geen nieuwe geurhinder ontstaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1133HvtNoord-on01_0013.png"

Figuur: Geurcontouren Rijnmondgebied

6.5 Geluid

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg-en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.
Volgens de Wet ruimtelijke ordening dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te
zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidniveau in beeld gebracht. In de Wet geluidhinder staan de geluidgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidbelastingen gelden maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wet geluidhinder niet als
geluidgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn.

Rotterdams beleid
In het bestemmingsplan wordt een opsomming van geluidgevoelige bestemmingen en eventueel nieuwe bronnen, of aanpassingen van bestaande bronnen weergegeven. Onderzocht wordt of de maximaal toelaatbare geluidbelasting (ook wel voorkeurswaarde genoemd) overschreden wordt. Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die genomen kunnen worden om de geluidbelasting terug te dringen. Indien het niet haalbaar blijkt de geluidbelasting terug te dringen tot de maximaal toelaatbare waarde biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een Besluit hogere waarden. De motivering van dit besluit moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet Geluidhinder. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidgehinderden zoveel mogelijk terug te dringen.

Plangebied
Het bestemmingsplan Hoogvliet Noordoost maakt het mogelijk dat op een aantal locaties nieuwbouw van woningen kan plaatsvinden. Deze locaties moeten op grond van de Wet geluidhinder bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan als nieuwe geluidgevoelige objecten worden beschouwd. Het betreft de 8 op de onderstaande kaart aangegeven locaties. Bij locatie 8 gaat het om de mogelijkheid de begane grond van een bestaand gebouw te transformeren naar woningen. Bij de ander locaties gaat het om nieuwbouw op onbebouwde grond, of sloop en nieuwbouw. De nieuwbouw krijgt bij locatie 1 deels drie en deels tien bouwlagen krijgt, op locatie 2 deels drie en deels negen bouwlagen en op locatie 5 deels drie bouwlagen (of twee bouwlagen met kap) en deel zeven bouwlagen. Op de locaties 3, 4, 6 en 7 krijgen de nieuwe woningen maximaal drie bouwlagen. Om na te gaan in hoeverre aan de normen van de Wet geluidhinder kan worden voldaan is voor de ontwikkellocaties een geluidonderzoek uitgevoerd. Hieronder worden de uitkomsten uit het geluidonderzoek beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1133HvtNoord-on01_0014.png"

6.5.1 Wegverkeer

Wegen met een rijsnelheid van 50 of meer km/uur hebben aan weerszijden een geluidzone. Als in een zone langs een weg nieuwe situaties mogelijk worden gemaakt, dan moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximum snelheid. In het akoestisch onderzoek kunnen wegen waar een snelheid van maximaal 30 km/u geldt buiten beschouwing blijven. In de onderstaande tabel is de zonebreedte aangegeven.

Tabel Breedte geluidzones langs wegen

Soort gebied   Stedelijk-   -gebied   Buiten-   -stedelijk-   -gebied  
Aantal rijstroken   1 of 2   3 of meer   1 of 2   3 of 4   5 of meer  
Zonebreedte   200 meter   350 meter   250 meter   400 meter   600 meter  

Bij nieuwe geluidgevoelige situaties is de voorkeurswaarde aan de gevel 48 decibel (dB). Het college van Burgemeester en Wethouders heeft volgens artikel 83 van de Wet geluidhinder de bevoegdheid om een hogere waarde vast te stellen, tot maximaal 53 dB voor buitenstedelijke wegen (snelwegen worden altijd als buitenstedelijk gezien) en tot maxmaal 63 dB voor binnenstedelijke wegen. De onderbouwing van dit voornemen, het ontwerpbesluit, wordt tegelijkertijd met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.

In de onderstaande tabel staan de resultaten van het onderzoek naar de geluidbelasting veroorzaakt door het wegverkeer aangegeven. Het gaat om onderzoek naar de geluidbelasting op de gevels van nieuwe woningen. Dit betekent dat gerekend is op de grenzen van de locaties waar woningen worden toegestaan, maar waar deze nog niet aanwezig zijn.

Locatie   Weg   Hoogste berekende geluidbelasting in dB  
1   A15
Troubadourlaan  
52
53  
2   A15   52  
3   A15
Desdemonastraat
Fideliolaan  
52
51
50  
4   A15
Desdemonastraat  
49
51  
5   A15
Desdemonastraat  
49
52  
6   A15
Desdemonastraat  
50
53  
7   A15   52  
8   Koddeweg   60  

50+ km/uur wegen

Uit het geluidonderzoek blijkt dat de geluidbelasting vanwege de relevante 50 of meer km/uur-wegen op alle ontwikkellocaties hoger is dan de wettelijke voorkeurswaarde van 48 dB. Maar de geluidbelasting is nergens hoger dan 63 dB, en blijft dus binnen de bandbreedte waarbinnen het college een hogere waarde (hogere toegestane geluidbelasting) vast kan stellen. Voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld zullen de hoogste berekende geluidbelastingen per locatie als hogere waarden worden vastgesteld.

30 km/uur wegen

Delen van de Othelloweg en de Toscalaan zijn 30 km/uur wegen die een relevante geluidbelasting hebben op de ontwikkellocaties. De maximale geluidbelasting vanwege de Othelloweg is 51 dB op locatie 2. Deze lage geluidbelasting vindt de gemeente zonder meer acceptabel. De maximale geluidbelasting vanwege de Toscalaan is op locaties 6 en 7 56 dB. Dit is de hoogste geluidbelasting vanwege verkeer op deze locaties, en voor een stedelijk gebied geen hoge geluidbelasting. Bovendien zullen de gevels van de nieuwe woningen op deze locaties (mogelijk op een beperkt aantal woningen na) verder van deze weg liggen, en daarmee een lagere geluidbelasting hebben.

6.5.2 Railverkeer

Bij de geluidbelasting op gevels veroorzaakt door railverkeer is de voorkeurswaarde 55 dB. Als deze waarde wordt overschreden kan een hogere waarde worden vastgesteld van maximaal 68 dB.

Ten noorden van het plangebied ligt het havenspoor. De zonebreedte van het havenspoor is maximaal 900 meter aan weerszijden. Bij het toestaan van nieuwe geluidgevoelige objecten binnen deze zone moet de geluidbelasting van het spoorverkeer op de gevels worden berekend. Meerdere ontwikkellocaties liggen binnen de geluidzone van dit spoortraject. De geluidbelasting op deze locaties is ruim lager dan de voorkeurswaarde, zodat er voor de geluidbelasting vanaf het havenspoor geen hogere waarden hoeven te worden vastgesteld.

De metrolijnen C en D lopen ten zuiden en oosten van het plangebied. De geluidzone van de metrolijn is 100 meter. Locatie 8 ligt binnen de zone van de metrolijnen. De hoogste berekende geluidbelasting van de metro op deze locatie is 59 dB. Deze geluidbelasting zal als hogere waarde op de gevels van locatie 8 worden vastgesteld.

6.5.3 Industrielawaai

Bij de geluidbelasting op gevels veroorzaakt door industrie is de voorkeurswaarde 50 dB(A). Als deze waarde wordt overschreden kan een hogere waarde worden vastgesteld van maximaal 55 dB(A).

Alle ontwikkellocaties liggen binnen de geluidzone (50 dB(A)-toetsingszone) rondom het industrieterrein Pernis, Botlek. Tevens ligt een deel van de locaties binnen de geluidzone van het industrieterrein Waal- en Eemhaven. Deze industrieterreinen zijn dus relevante geluidbronnen voor dit bestemmingsplan.

In de onderstaande tabel staan de resultaten van het onderzoek naar de geluidbelasting veroorzaakt door de industrieterreinnen Pernis, Botlek en Waal- en Eemhaven op de ontwikkellocaties aangegeven. Het gaat om onderzoek naar de geluidbelasting op de gevels van nieuwe woningen. Dit betekent dat gerekend is op de grenzen van de locaties waar woningen worden toegestaan, maar waar deze nog niet aanwezig zijn.

Locatie   Bouwlagen   Hoogste geluidbelasting industrieterrein Botlek, Pernis
in dB(A)  
Hoogste geluidbelasting industrieterrein Waal- Eemhaven
in dB(A)  
1   1-3
4-6
7-10  
54/53*
54
55  
-
-
-  
2   1-3
4-6
7-19  
53
54
55  
-
-
-  
3   1-3   53   50  
4   1-3   53   50  
5   1-3
4-6
7  
53
54
55  
-
-
-  
6   1-3   53   50  
7   1-3   53   50  
8   1   49   51  

*Het noordelijke deel van de locatie, waar maximaal 3 bouwlagen zijn toegestaan, ligt binnen de 54 dB contour. De hoogbouw ligt buiten deze contour.

De geluidbelasting vanaf het industrieterrein Waal- Eemhaven is op de locaties 3, 4, 6 en 7 50 dB(A), gelijk aan de voorkeurswaarde. Bij locatie 8 is de geluidbelasting vanaf dit industrieterrein 51 dB(A), deze geluidbelasting zal als hogere waarde worden vastgesteld. De andere locaties liggen buiten de toetsingszone van het industrieterrein Waal- Eemhaven.

Het geluid vanaf industrieterrein Pernis, Botlek zorgt bij alle locaties behalve locatie 8 voor een overschrijding van de voorkeurswaarde. Voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld zullen de hoogste berekende geluidbelastingen per verdieping per locatie als hogere waarden worden vastgesteld. Waarbij er conform het RAK (zie hieronder) op de hogere verdiepingen 1 of 2 dB bij de berekende geluidbelasting is opgeteld.

Regionaal Afsprakenkader geluid en ruimtelijke ordening (RAK)

Op 8 juli 2015 hebben verschillende partijen waaronder de gemeenten in de Rijnmondregio en het Havenbedrijf Rotterdam (HbR) het “Regionale afsprakenkader geluid en ruimtelijke ontwikkeling” (RAK) getekend. In dit convenant zijn afspraken gemaakt over de ruimtelijke ontwikkelingen binnen de geluidzones van Europoort - Maasvlakte en Pernis, Botlek. Doel van het convenant is om geluidoverlast vanwege activiteiten in het havengebied te beperken en het realiseren van een zo hoog mogelijke woon- en leefkwaliteit bij woningbouwontwikkelingen in het havengebied zonder daarbij de milieugebruiksruimte van de haven te beperken. Woningbouwplannen en ruimtelijke ontwikkelingen dienen daarom zo vroeg mogelijk in het planproces te worden afgestemd met de betrokken partijen (HbR en DCMR).

In het RAK zijn onder andere procesafspraken gemaakt met betrekking tot het vaststellen van hogere waarden. Binnen de geluidzone worden de 1 dB geluidcontouren (60 tot 55 dB(A) en 55 tot 48 dB(A)) gehanteerd voor het vaststellen van hogere waarden. Voor gevels hoger dan 5 meter boven maaiveld gelden de volgende toeslagen:

a. Voor de vierde, vijfde en zesde woonlaag wordt de hogere waarde met 1 dB verhoogd.

b. Voor de zevende en hogere woonlagen wordt de hogere waarde met 2 dB verhoogd.

6.5.4 Scheepvaartlawaai

Voor Scheepvaartlawaai bestaat geen wettelijk kader. Het is echter wel een geluidbron die in het kader van een goede ruimtelijke ordening in overweging moet worden genomen bij nieuwe geluidgevoelige bestemmingen langs scheepvaartroutes en nabij industrieterreinen met afgemeerde schepen. Voor dit bestemmingsplan is de bijdrage aan de geluidbelasting op de gevels van nieuwe woningen vanwege afgemeerde schepen in de havens van de industrieterreinen Pernis, Botlek en Waal- Eemhaven relevant. Daarom is een onderzoek uitgevoerd naar deze geluidbelasting, dat als bijlage 5 bij de toelichting is gevoegd. In dit onderzoek zijn 12 locaties meegenomen, terwijl er nu sprake is van 8 locaties waar nieuwe woningen mogelijk worden gemaakt (locatie 1 is al gerealiseerd, locatie 4 is gesplitst en de locaties 5, 8 en 10 en 6, 9 en 11 zijn samengevoegd, zie bijlage 2 in het onderzoek). Dit doet geen afbreuk aan de bruikbaarheid van het onderzoek voor het bestemmingsplan Hoogvliet omdat de ligging ten opzichte van de industrieterreinen niet wezenlijk is veranderd. De locaties die hieronder worden besproken zijn de 8 locaties zoals aangegeven bij 'plangebied', de nieuwe geluidgevoelige objecten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.

De hoogste geluidbelasting (52 dB) vanwege nestgeluid afkomstig van industrieterrein Pernis, Botlek is berekend op locatie 1, op hoogtes vanaf 10 meter. Op locaties 2, 3, 7 en 8 komen waarden van maximaal 51 dB voor. De hoogste geluidbelasting vanwege nestgeluid afkomstig van industrieterrein Waal- Eemhaven is berekend op locatie 7, en bedraagt 48 dB. De geluidbelasting door nestgeluid van beide industrieterreinen samen is nergens hoger dan 52 dB.

Ook is de bijdrage van nestgeluid bepaald in relatie tot de geluidweringstoets onder de huidige regels en de regels van de Crisis- en herstelwet en de Omgevingswet. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor de realisatie van woningen moet de benodigde geluidwering van de gevels worden bepaald die nodig is om te kunnen voldoen aan de wettelijke binnenwaarde van maximaal 33 dB. De bijdrage van nestgeluid bij het bepalen van de geluidwerende maatregelen is relevant. Onder de huidige wetgeving (Wgh) vloeit een strengere eis voor de mate van geluidwering van de gevel dan 20 dB alleen voort uit het wegverkeerslawaai. Onder de Crisis en herstelwet treedt een maximaal te bereiken geluidwering van 22 dB op bij een aantal gevels waarvoor onder de Wgh een lagere gevelwering vereist is. Daarbij dient rekening gehouden te worden met een spectrum met relatief meer bijdrage in de lage geluidfrequenties. Dit geldt voor de locaties 1, 3, 6 en 7. Onder de Omgevingswet neemt de benodigde geluidwering op enkele rekenpunten van locaties 1, 3, 6 en 7 met 1 of 2 dB toe ten opzichte van de Wgh. Op alle overige locaties is de vereiste geluidwering minder streng dan onder de Wgh. Op deze plaatsen is de vereiste geluidwering onder de Omgevingswet maximaal 23 dB.

6.5.5 Conclusie

Het in een bestemmingsplan mogelijk maken van nieuwe geluidgevoelige objecten, en daarmee samenhangend het vaststellen van hogere waarden (het toestaan van een hogere maximale geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige objecten), moet worden gemotiveerd. Bij deze motivering moeten de volgende aspecten worden betrokken:

  • De hoogte van de geluidbelasting vanaf zoneplichtige geluidbronnen (waarbij een toets aan de normen van de Wet geluidhinder plaatsvindt);
  • De hoogte van de geluidbelasting vanaf niet zoneplichtige geluidbronnen (30 km/uur wegen, tramlijnen en parkeerterreinen);
  • De gecumuleerde geluidbelasting;
  • Maatregelen aan de geluidbron, overdrachtsmaatregelen en maatregelen ter plaatse van de geluidbelaste locatie;
  • De regel uit het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet geluidhinder dat nieuwe woningen in principe over een geluidluwe gevel moeten beschikken (een gevel waarop de maximale geluidbelasting van wegverkeer niet hoger is dan 53 dB, van railverkeer niet hoger is dan 55 dB en van industrieterreinen niet hoger is dan 50 dB(A)).

Cumulatie geluidbronnen

Wanneer nieuwe geluidgevoelige locaties in verschillende geluidzones liggen en de voorkeurswaarde vanwege meer dan één bronsoort wordt overschreden, moet de geluidbelasting worden gecumuleerd. Dit betekent dat de geluidbelastingen van verschillende bronnen (wegen, spoorwegen en industrie) bij elkaar worden opgeteld. Als er verschillende bronnen zijn die elk een hoge geluidbelasting op de gevel veroorzaken, dan kan de gecumuleerde geluidbelasting aanzienlijk hoger zijn dan de geluidbelasting vanaf de geluidbron met de hoogste bijdrage. De gecumuleerde geluidbelasting moet worden betrokken bij de afwegingen om een nieuwe geluidgevoelige bestemming toe te staan en hiervoor een hogere waarde vast te stellen.

Op meerdere locaties is op een aantal rekenpunten sprake van een overschrijding van de voorkeurswaarde voor zowel wegverkeer als industrielawaai. Op locatie 8 is er tevens een overschrijding van de voorkeurswaarde vorr railverkeerslawaai. Uit de berekening van de gecumuleerde geluidbelasting blijkt dat de gecumuleerde geluidbelasting van wegverkeer, industrie en railverkeer samen 2 tot 6 dB hoger is dan de gecumuleerde geluidbelasting per bronsoort. Bij de locaties 1 t/m 7 wordt de totale gecumuleerde geluidbelasting bepaald door wegverkeer en industrielawaai, in ongeveer gelijke mate (railverkeer levert geen bijdrage aan deze geluidbelasting). De hoogste gecumuleerde geluidbelastingen liggen tussen 60 dB op locatie 1 en 56 dB op de locaties 4, 5 en 7. Bij locatie 8 zorgt de gecumuleerde geluidbelasting van wegverkeer en railverkeer samen voor een geluidbelasting van 65 dB (industrielawaai levert hier geen bijdrage aan). Het railverkeer levert maar een beperkte bijdrage aan deze geluidbelasting, aangezien de geluidbelasting vanaf de Koddeweg zonder aftrek volgens artikel 110g van de Wet geluidhinder al bijna 65 dB is. Om deze reden, en omdat het wegverkeersgeluid en het railgeluid uit dezelfde richting komen en de gevel aan de achterzijde geluidluw is, wordt de gecumuleerde geluidbelasting van 65 dB als acceptabel gezien.

Omdat de gecumuleerde geluidbelasting niet ongewoon hoog is voor een stedelijk gebied, en omdat de gecumuleerde geluidbelasting alleen bij locatie 8 hoger is dan de maximale hogere waarde (voor binnenstedelijk verkeer) van 63 dB, ziet de gemeente geen aanleiding om op basis van de gecumuleerde geluidbelasting tot een andere conclusie te komen bij de geluidbelastingen per geluidbron.

Maatregelen

Voordat kan worden besloten de hoogste berekende geluidbelastingen als hogere waarden vast te stellen, moet eerst worden bekeken of er door het treffen van maatregelen aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, danwel de geluidkwaliteit kan worden verbeterd. In het akoestisch onderzoek is aangegeven welke maatregelen overwogen kunnen worden.

Bij zowel de A15 als bij de binnenstedelijke wegen is als bronmaatregel het toepassen van een stiller wegdek denkbaar. Het toepassen van stiller asfalt kan bij de A15 tot 1 á 2 dB geluidreductie leiden en bij de binnenstedelijke wegen tot 2 á 3 dB geluidreductie. Deze geluidreducties zijn echter bij de meeste locaties onvoldoende om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeurswaarde. Vanwege het beperkte effect van geluidreducerend asfalt, en vanwege het gegeven dat de geluidbelastingen op de gevels van de nieuwe woningen voor een stedelijk gebied niet hoog zijn, kiest de gemeente er niet voor om geluidreducerend asfalt als voorwaarde te stellen bij deze woningbouwontwikkelingen. Als bronmaatregel kan ook worden gedacht aan het verlegen van de maximumsnelheid. Bij de A15 ligt de bevoegdheid daarvoor bij Rijkswaterstaat. Bij de binnenstedelijke wegen geldt dat waar dit verkeerskundig wenselijk is de rijsnelheid al tot 30 km/uur is beperkt. Bij locatie 8 wordt de voorkeurswaarde voor railverkeer overschreden. Maatregelen aan het spoor vallen onder het domein van de spoorbeheerder, in dit geval de RET. Binnen het kader van dit bestemmingsplan kunnen op het gebied van maatregelen daarom geen eisen worden gesteld. Voor beide industrieterreinen is reeds een saneringsprogramma vastgesteld en uitgevoerd. Daarin zijn alle mogelijke bronmaatregelen onderzocht en uitgevoerd.

Bij overdrachtsmaatregelen kan gedacht worden aan geluidschermen of het vergroten van de afstand tussen de weg en de woningen. Bij de A15 zijn al geluidschermen aanwezig. Geluidschermen langs stedelijke wegen, en langs de metro, zijn vanuit verkeerskundig en stedenbouwkundig oogpunt geen optie. Gelet op de beschikbare ruimte binnen de ontwikkellocaties zal een afstandsvergroting geen significante geluidreductie kunnen bewerkstelligen. Voor een goede woonkwaliteit is de aanwezigheid van een geluidluwe gevel bij een woning bepalender dan de hoogte van de geluidbelasting op de meest geluidbelaste gevel. Het plaatsen van een lang scherm langs de industrieterreinen heeft weinig tot geen effect, omdat het hierbij om een uitgestrekt industrieterrein gaat waarop de geluidbronnen verspreid liggen. Tevens zijn er wegens de aanwezigheid van hoge geluidbronnen hoge geluidschermen nodig. Het plaatsen van een hoog scherm nabij het plangebied is vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk. Bovendien is het plaatsen van lange en hoge schermen langs het industrieterrein of het plangebied niet doelmatig en financieel niet haalbaar.

Bij ontvangermaatregelen (maatregelen aan de woningen) kan worden gedacht aan het realiseren van geluidluwe gevels, en aan het realiseren van de slaapkamers aan de geluidluwe zijde van de woning. Geluidluwe gevels worden hieronder besproken.

Geluidluwe gevel

Een van de belangrijkste criteria in het beleid dat de gemeente Rotterdam heeft voor het vaststellen van hogere toegestane geluidbelastingen op de gevel van een woning is dat elke nieuwe woning in principe over tenminst één geluidluwe gevel moet beschikken. Een geluidluwe gevel is een gevel waarop de gecumuleerde geluidbelasting niet hoger is dan 53 dB vanwege het wegverkeer en 50 dB(A) vanwege industrie, dit geldt als een geluidniveau waarbij men in het algemeen buiten kan zitten of het raam open kan laten staan zonder dat de geluidbelasting als hinderlijk wordt ervaren.

Uit het geluidonderzoek blijkt dat alle locaties bij wegverkeer, industrie en railverkeer over tenminste één geluidluwe gevel kunnen beschikken. Dit betekent niet dat alle nieuwe woningen binnen deze locaties vanzelfspreken over een geluidluwe gevel beschikken. Bij het positioneren van nieuwe woningen binnen deze locaties moet zorg gedragen worden dat deze woningen over een geluidluwe gevel beschikken. Bijvoorbeeld door de afschermende werking van de woning zelf.

Afweging

Maatregelen om de geluidbelasting te beperken ziet de gemeente niet als reële mogelijkheid, gezien de hoge kosten in relatie tot de relatief beperkte geluidbelastig en geluidreductie. En vanwege de stedenbouwkundige, verkeerskundige en technische beperkingen die de bovengenoemde maatregelen met zich meebrengen.

Het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet geluidhinder schrijft voor dat nieuwe woningen in principe over ten minste één geluidluwe gevel dienen te beschikken. Het hebben van tenminste één geluidluwe gevel is als voorwaarde in de regels voor de nieuwe woningen vastgelegd.

Om de hierboven genoemde redenen zullen burgemeester en wethouders de geluidbelastingen, zoals die hierboven bij 'wegverkeer' 'railverkeer' en 'industrie' zijn aangegeven, als hogere waarden vaststellen voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Het Ontwerpbesluit hogere waarden is als bijlage 4 bij de regels opgenomen.

6.6 Uitbreiding kV-station en nieuwe geluidzone industrie

Stedin Netbeheer B.V. is voornemens het vermogen van het huidige 150 kV elektriciteitsstation op de locatie in het Oudelandsepark uit te breiden. Dit 150 kV station is op de verbeelding van het bestemmingsplan aangegeven met de bestemming 'Bedrijf-Nutsvoorziening'. Door de toename van duurzame initiatieven en de grotere vraag naar elektriciteit is Stedin genoodzaakt om de capaciteit van het netwerk te versterken. Momenteel is het een gezamenlijk transformatorstation waar zowel Stedin als TenneT gevestigd zijn. Dit gaat veranderen naar een situatie waar alleen Stedin op deze locatie gevestigd is. De vrijkomende ruimte op het perceel zal worden benut door Stedin. Binnen de bestemming Bedrijf-Nutsvoorziening worden aanpassingen gedaan aan de gebouwen en de technische installatie. Deze veranderingen vallen volledig binnen de huidige perceels- en bestemmingsgrens. De uitbreiding betreft drie nieuwe transformatoren van 100 MVA per stuk. Daarmee zal het totaal aan opgesteld elektrotechnisch vermogen meer dan 200 MVA bedragen. Daarnaast worden nieuwe 150kV schakeltuinen toegevoegd. Hieronder wordt ingegaan op een aantal specifieke milieu-onderwerpen in relatie tot de uitbreiding van het 150 kV station.

6.6.1 Geluidzone nieuw gezoneerd industrieterrein

Als in de toekomst het opgestelde elektrische vermogen van het 150 kV station meer dan 200 MVA bedraagt is het kV station daarmee anders dan nu een 'grote lawaaimaker' geworden, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Het terrein van het kV station (de bestemming 'Bedrijf-Nutsvoorziening') moet daarom worden aangewezen als een gezoneerd industrieterrein in het kader van de Wet geluidhinder. Met het vaststellen van het bestemmingsplan wordt dit terrein formeel aangewezen als het gezoneerde industrieterrein 'Elektriciteitsstation Oudelandsepark'. Rondom gezoneerde industrieterreinen moet een geluidzone worden vastgesteld waarbuiten de geluidbelasting vanwege het industrieterrein op geluidgevoelige objecten (woningen) niet meer mag bedragen dan 50 dB(A). Met het vaststellen van het bestemmingsplan wordt de op de verbeelding van het bestemmingsplan opgenomen gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrieterrein 4' vastgesteld als de geluidzone rondom het 150 kV station (het nieuwe gezoneerde industrieterrein). De op de verbeelding opgenomen geluidzone is gebaseerd op een herberekening van de in Bijlage 6 voorgestelde geluidzone, waaruit blijkt dat de geluidproductie van het kV station lager is en de geluidzone daarmee kleiner kan zijn. De geluidzone ligt op minimaal 85 meter van de woningen langs de Oudelandseweg. De geluidbelasting vanwege het toekomstig opgesteld vermogen van het 150 kV station is dus minder dan de voorkeurswaarde voor industrielawaai van 50 dB(A). De gemeente vindt een dergelijke lage geluidbelasting zonder meer aanvaardbaar. De nieuwe geluidzone valt alleen over de bestemmingen Groen en Water, waarbinnen geen geluidgevoelige objecten aanwezig zijn en niet zijn toegestaan. De nieuwe geluidzone valt volledig binnen de geluidzones van de grote industrieterreinen ten noorden van de A15, zodat het gebied waarbinnen onderzoek naar industrielawaai moet worden gedaan niet groter wordt.

6.6.2 Electromagnetische velden

Voor blootstelling – kortdurend of langdurend – aan magnetische velden zijn in Nederland geen wettelijke grenswaarden vastgesteld. Wel hebben het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM), het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en de Europese Commissie adviezen gegeven voor grenswaarden voor blootstelling aan magnetische velden. Voor 50 Hz magnetische velden volgt uit deze richtlijn als advies een grenswaarde van 100 microtesla voor de hele bevolking. Dit advies is gebaseerd op de richtlijnen van de International Commision on Non-Ionizing Radiation Protection (ICNIRP) en wordt tevens onderschreven door de World Health Organization en de Nederlandse Gezondheidsraad. Het huidige en het toekomstige 150 kV station in het Oudelandsepark voldoen aan deze normen. Daarnaast wordt door de Nederlandse overheid een voorzorgsbeleid gehanteerd van 0,4 microtesla in geval van bovengrondse hoogspanningslijnen in combinatie met gevoelige bestemmingen. Onder gevoelige bestemming in deze context wordt verstaan waar kinderen gedurende langere periode vrijwel dagelijks langdurig per dag aanwezig zullen zijn. In de directe omgeving liggen geen gevoelige bestemmingen. De elektriciteitskabels van Stedin worden ondergronds aangelegd, derhalve is het voorzorgbeleid hierop niet van toepassing. Elektromagnetische velden vormen geen belemmering voor de uitbreiding van het vermogen van het kV station.

6.7 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen. Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.
De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden. De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:

  • er door de (ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden;
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect;
  • het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling;
  • de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld.


Rotterdams beleid

Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering is alleen mogelijk als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.
Rotterdam kent een Beleidsregel buitenklimaat: Luchtkwaliteit bij scholen en kinderopvang. De beleidsregel is van toepassing op scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs en kinderopvang. Deze beleidsregel heeft tot doel het tegengaan van blootstelling van kinderen aan te hoge concentraties van schadelijke stoffen in de buitenlucht. De beleidsregel heeft betrekking op de gronden binnen 100 meter vanaf de rand van een snelweg en binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg (de belaste zone). De beleidsregel is bedoeld om toe te passen bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Toepassing van de beleidsregel in een plan wil zeggen dat er binnen de belaste zone in principe geen nieuwe bestemmingen worden toegekend waarbinnen scholen en kinderdagverblijven mogelijk zijn.

6.7.1 Plangebied

Voor het bestemmingsplan Hoogvliet Noordoost is nagegaan of de ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt wel of niet in betekenende mate bijdragen aan een toename van de concentratie luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht. In het bestemmingsplan Hoogvliet Noordoost worden in totaal 409 nieuwe woningen mogelijk gemaakt, verdeeld over acht locaties. Deze woningen zorgen voor een toename van wegverkeer.

Ontwikkelingen die niet in betekenende mate (3% van de grenswaarde, oftewel 1,2 microgram per m3) bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden. In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen zijn categorieën van gevallen aangewezen waarvan bekend is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Dit is onder andere het geval bij ontwikkelingen met niet meer dan 3.000 woningen en tenminste twee ontsluitingswegen. In en rondom dit plangebied wordt in de huidige situatie (peiljaar 2020) aan de grenswaarden voldaan. Ook in de toekomst (tussen nu en 2030) wordt aan de grenswaarden voldaan. Zoals hierboven is beschreven maakt het bestemmingsplan in totaal 409 nieuwe woningen mogelijk. De ontsluiting vindt plaats middels de Aveling, de Laning, de Groene Kruisweg en Oudelandseweg/Hoefsmitstraat/Gaderingviaduct, dus via ten minste een tweezijdige ontsluiting volgens de definitie van de NIBM regelgeving (Besluit NIBM, Regeling NIBM). Bij een tweezijdige ontsluiting mogen volgens deze regelgeving maximaal 3.000 woningen worden gebouwd. Omdat 409 woningen minder is dan de 3.000 woningen wordt voldaan aan de NIBM regelgeving. De in paragraaf 6.6 besproken uitbreiding van het kV station zorgt voor maximaal 2 extra verkeersbewegingen per week. Dat is aanzienlijk minder dan de verkeersbewegingen van 1 woningen, deze beperkte verkeerstoename heeft dus geen invloed op de hierboven getrokken conclusie.

De locaties waar nieuwe woningen mogelijk zijn liggen niet binnen contouren langs wegen waar de grenswaarden van 40 microgram per m3 worden overschreden. Daarmee wordt voldaan aan het Rotterdamse beleid om geen nieuwe woningen te realiseren in gebieden waar de grenswaarden worden overschreden.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe scholen en kinderdagverblijven mogelijk binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg.

6.7.2 Conclusie

Het bestemmingsplan Hoogvliet Noordoost draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van schadelijke stoffen in de buitenlucht. Er wordt derhalve voldaan aan de luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer. Aan het gemeentelijk beleid met betrekking tot luchtkwaliteit wordt eveneens voldaan. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan Hoogvliet Noordoost.

6.8 Bodem

De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal. Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.

6.8.1 Plangebied

De Indicatieve Bodemkwaliteitkaart Rotterdam geeft een indicatie van de mate waarin de bodem in een bepaald gebied is verontreinigd. In Tussenwater ten oosten van de Karvelsedijk en in het zuidelijk deel van het bedrijventerrein Gadering is de contactzone (de bovenste 1 meter van de bodem) naar verwachting schoon. De bodem tussen 1 en 2 meter beneden het maaiveld is in dit gebied eveneens schoon. In Oudeland en het noordelijk deel van het bedrijventerrein Gadering is de bodemkwaliteit in de contactzone naar verwachting zeer licht verontreinigd. De bodem tussen 1 en 2 meter beneden het maaiveld is in dit gebied eveneens zeer licht verontreinigd. Het is daarom aannemelijk dat de bodemkwaliteit de uitvoerbaarheid van de in het bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen niet in de weg staat.

Op 7 mei 2020 heeft er een verkennend onderzoek plaatsgevonden voor het gehele Oudelandsepark, in het kader van de herinrichting van het park. Uit dit onderzoek blijkt dat de verontreiniging niet ernstig is en voldoende onderzocht. Voor de uitbreiding van het 150 kV-station (de bestemming 'Bedrijf-Nutsvoorziening') die in het Oudelandsepark is gelegen is er daarom in de bouwplanfase geen aanleiding voor vervolgonderzoek dan wel het uitvoeren van saneringsmaatregelen.

6.9 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.

Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Vervoerders van gevaarlijke stoffen over de Rijksinfrastructuur (weg, spoorweg en water) moeten gebruik maken van het Basisnet, het hiervoor landelijk aangewezen netwerk. De wetgeving over het Basisnet is vastgelegd in een stelsel van wetten en regels die samen de “Wet Basisnet” worden genoemd. Voor de ruimtelijke ordening in relatie tot het Basisnet zijn het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet van belang. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. Voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas heeft de provincie heeft in artikel 11 van haar Verordening Ruimte een veiligheidszone van 25 meter vastgesteld, waarin geen bebouwing is toegestaan. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.

Rotterdams beleid 

De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).

Plangebied

Het plangebied van Hoogvliet Noordoost ligt wat betreft de Oude Maas buiten de 200 meter zone die genoemd wordt in artikel 8 lid 1 van het Bevt. Dit betekent dat (de verandering van) het groepsrisico niet verantwoord hoeft te worden. Het plangebied ligt binnen de 200 meter zone van het Bevt als het gaat om de rijksweg A15 en het doorgaande spoor (Betuwelijn). Dit betekent dat (de verandering van) het groepsrisico van deze twee risicobronnen verantwoord moet worden. Ook een aantal ondergrondse buisleidingen en een aantal inrichtingen (bedrijven) hebben invloed op het plangebied. De risico's van de bovengenoemde risicobronnen worden hieronder besproken. Alleen bij de propyleenleiding en één van de aardgasleidingen is het plaatsgebonden risico relevant. Daarom wordt bij de andere onderstaande risicobronnen alleen het groepsrisico behandeld.

De onderstaande gegevens zijn afkomsting van het onderzoek externe veiligheid en het onderzoek groepsrisico (een update van het eerdere onderzoek, uitgevoerd met versie 8.3 van het safeti risico-berekeningsprogramma), die als bijlagen 7 en 8 bij de toelichting zijn gevoegd.

6.9.1 Leidingen

Aardgasleiding

De hoge druk aardgasleiding A517 van de Gasunie gaat dwars door het plangebied. De 10-6-plaatsgebonden risicocontour van deze leiding ligt niet over bestaande kwetsbare bestemmingen, hetgeen betekent dat er geen knelpunten zijn in de huidige situatie. De ontwikkelingen zijn allemaal kwetsbare bestemmingen (woningen), ook deze blijven buiten de 10-6-plaatsgebonden risicocontour.

De 1% letaalzones van de volgende hoge druk aardgasleidingen reiken tot over het plangebied: aan de noordoostelijke kant de aardgasleiding W-504-01 en ten noorden van de A15 de aardgasleidingen A559 en A-537. Uit de berekeningen blijkt er bij aardgasleiding W-504-01 geen sprake is van een groepsrisico. De groepsrisico's van de andere leidingen zijn weergegeven in de tabel. De groepsrisico's van de A-537 -deel-1 en de A-517-deel-1 zijn kleiner dan 30% van de oriëntatiewaarde, dat van A-559-deel-1 is nagenoeg nul. Deze groepsrisico's veranderen niet door de ontwikkelingen binnen Noordoost.

Hoge druk aardgasleidingen   N   Freq/jr   Factor OW  
A-559-deel-1   13   1,3 x 10-9   2,203x10-5  
A-517-deel-1   214   3,88x10--8   0,178  
A-537-deel-1   175   2,02x10-8   0,062  

Propyleenleiding

De propyleenleiding is binnen het plangebied gelegen (ter plaatse van het bedrijventerrein Gadering en aan de oostkant van het plangebied). Bij deze leiding is dus ook het plaatsgebonden risico relevant. De 10-6-plaatsgebonden risicocontour ligt niet over bestaande kwetsbare bestemmingen, hetgeen betekent dat er geen knelpunten zijn in de huidige situatie. De ontwikkelingen zijn allemaal kwetsbare bestemmingen (woningen), ook deze blijven buiten de 10-6-plaatsgebonden risicocontour.

Uit de berekening van het groepsrisico van de propyleenleiding blijkt dat dit groepsrisico heel laag is, 0,0148 maal de oriëntatiewaarde. De ontwikkelingen in Hoogvliet Noordoost zorgen niet voor een toename van dit groepsrisico.

Chloorleiding

Ten noorden van Hoogvliet Noordoost is een chloorleiding gelegen. Het groepsrisico in de huidige situatie en het effect van de ontwikkelingen in het plangebied op de hoogte van het groepsrisico zijn berekend. Uit deze berekening blijkt dat het groepsrisico van de chloorleiding in de huidige situatie 1,78 maal de oriëntatiewaarde bedraagd. Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het groepsrisico toe tot 2,51 maal de oriëntatiewaarde.

6.9.2 Transport gevaarlijke stoffen over weg

Door de ontwikkelingen binnen het plangebied neemt het groepsrisico van de A15 minimaal toe. Het groepsrisico is kleiner dan 10% van de oriëntatiewaarde.

6.9.3 Transport gevaarlijke stoffen over rail

Door de ontwikkelingen binnen het plangebied neemt het groepsrisico van het spoor minimaal toe. Het groepsrisico is kleiner dan 10% van de oriëntatiewaarde.

6.9.4 Inrichtingen

Bedrijven met invloedsgebieden die over het plangebied Hoogvliet Midden heen gaan zijn: Hexion, het emplacement van Prorail in Pernis, de Raffinaderij van Shell en Koole (voorheen Odfjell). Door de grote afstanden tot het plangebied spelen de 10-6 plaatsgebonden risicocontouren van deze bedrijven geen rol. De invloed van de ontwikkelingen die het bestemmingsplan Hoogvliet Midden mogelijk maakt op het groepsrisico van deze bedrijven wordt hieronder beschreven.

Groepsrisico

Hexion

Uit de berekening van het groepsrisico van Hexion blijkt dat er géén sprake is van een groepsrisico vanwege dit bedrijf. Dit geldt zowel voor de huidige situatie als in de situatie waarin de ontwikkelingen die het bestemmingsplan Hoogvliet Noordoost mogelijk maakt zijn gerealiseerd. In de conclusie over het groepsrisico wordt Hexion daarom buiten beschouwing gelaten.

Emplacement Pernis (Prorail)

Uit de berekening van het groepsrisico van het Emplacement Pernis blijkt dat dit groepsrisico heel laag is, 0,0148 maal de oriëntatiewaarde. De ontwikkelingen in Hoogvliet Noordoost zorgen niet voor een toename van dit groepsrisico.

Shell Raffinaderij

Uit de berekening van het groepsrisico van de Shell raffinaderij blijkt dat dit groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt, 0,635 maal de oriëntatiewaarde. De ontwikkelingen in Hoogvliet Noordoost zorgen niet voor een toename van dit groepsrisico.

Koole

Het groepsrisico van Koole Terminal Botlek is berekend inclusief alle medewerkers in het haven industrieel complex. Uit deze berekening komt naar voren dat er sprake is van een hoog groepsrisico van 17,7 maal de oriëntatiewaarde. Dit groepsrisico wordt nagenoeg helemaal veroorzaakt door de persoonsdichtheid ter plaatse van de bedrijven rondom Koole. Door de ontwikkelingen in het plangebiedneemt het groepsrisico van Koole niet toe.

6.9.5 Conclusie

De ontwikkellocaties liggen buiten de 10-6/jr plaatsgebonden risicocontouren (veiligheidszones) en buiten de plasbrandaandachtgebieden, de zoneringsafstanden en de belemmeringsstroken van de verschillenden risicobronnen. Alleen de groepsrisico's van de risicobronnen zijn relevant voor het bestemmingsplan. Hieronder wordt aangegeven waarom de gemeente deze groepsrisico's in het kader van dit bestemmingsplan verantwoord vindt.

Alle ontwikkellocaties zijn goed bereikbaar voor de hulpverleningsdiensten. Het gemeentelijke Beleidskader Groepsrisico gaat bij het verantwoorden van het groepsrisico uit van drie categorieën. Een groepsrisico kleiner of gelijk aan 0,3 maal de oriëntatiewaarde valt in de categorie 'licht'. Dit is het geval bij het groepsrisico vanaf het spooremplacement Pernis, de aardgasleidingen, de propyleenleiding, de A15 en het spoor. Bij de A15 neemt het groepsrisico minimaal toe door de ontwikkelingen in het plangebied. Bij de andere hier genoemde risicobronnen neemt het groepsrisico door de planontwikkeling niet toe. Deze (zeer) lage groepsrisico's worden door de gemeente Rotterdam verantwoord geacht. Mede gelet op het gegeven dat het groepsrisico niet of minimaal toeneemt, en gezien de grote afstand van de risicobronnen tot de ontwikkellocaties.

Een groepsrisico tussen de 0,3 maal de oriëntatiewaarde en de oriëntatiewaarde valt in de verantwoordingscategorie 'midden'. Het groepsrisico van de Shell raffinaderij valt in deze categorie. De volgende punten zijn van belang bij het verantwoorden van deze groepsrisico's:

  • het groepsrisico neemt door de ontwikkelmogelijkheden in het bestemmingsplan niet toe;
  • de afstanden tussen de chloorleiding en de de ontwikkellocaties zijn groot, en de afstanden tussen de Shell raffinaderij en de ontwikkellocaties zijn zeer groot;

Het groepsrisico van de Shell raffinaderij wordt als verantwoord gezien omdat deze lager is dan de oriëntatiewaarde en niet toeneemen door de planontwikkeling. Maatregelen om de effecten van een calamiteit te verminderen leveren ter plaatse van de ontwikkellocaties gezien de grote afstand tot de risicobronnen weinig effectreductie. Daarom zullen effectreducerende maatregelen niet worden voorgeschreven. Het treffen van bronmaatregelen behoort voor de gemeente niet tot de mogelijkheden.

Een groepsrisico hoger dan de de oriëntatiewaarde valt in de categorie 'zwaar'. Over de verantwooding van de groepsrisico's die in deze categorie vallen moet een expliciet bestuurlijk besluit worden genomen. De groepsrisico's van het bedrijf Koole en van de chloorleiding vallen in deze categorie.

Koole

Het groepsrisico van Koole Terminal Botlek is 17,7 maal de oriëntatiewaarde en neemt niet toe door de ontwikkelingen in het bestemmingsplan Hoogvliet Noordoost. Het groepsrisico van Koole is zo hoog omdat het is berekend inclusief alle medewerkers in het haven industrieel complex. Voor het bestemmingsplan Hoogvliet Noordoost vindt de gemeente dit groepsrisico verantwoord omdat gezien de grote afstand de persoonsdichtheid in het plangebied nauwelijks bijdraagt aan de hoogte van het groepsrisico. Hetgeen ook betekent dat bij een calamiteit bij Koole de kans op een effect binnen het plangebied gering is.

Chloorleiding

Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het groepsrisico toe van 1,78 maal de oriëntatiewaarde tot 2,51 maal de oriëntatiewaarde. Chloor is een giftige stof. Bij een beschadiging van de chloorleiding kan er een gifwolk ontstaan die zich door de wind over een groot gebied kan verspreiden. De kans op een dergelijke gifwolk is zeer gering, maar het aantal slachtoffers kan bij mensen die in de buitenlucht verblijven groot zijn. Daarom is het zaak om bij het optreden van een gifwolk te schuilen in goed afsluitbare ruimten, en als er sprake is van een mechanische ventilatie deze uit te zetten.

Het groepsrisico is in de huidige situatie al hoger dan de oriëntatiewaarde. Bij het berekenen van de bijdrage van de planontwikkeling is (worst-case) aangenomen dat de te ontwikkelen woningen nieuw zijn ten opzichte van de huidige situatie. De nieuwe woningen worden echter voornamelijk gerealiseerd ter vervanging van woningen die al gesloopt zijn of nog gesloopt gaan worden. Per saldo is er door deze herstructurering sprake van een afname van de persoonsdichtheid. De nieuwbouw biedt ook een mogelijkheid om goed afsluitbare woningen te realiseren (daaraan dient in de bouwplanfase extra aandacht te worden besteed). Om deze redenen vindt de gemeente het groepsrisico van de chloorleiding ten aanzien van het bestemmingsplan Hoogvliet Noordoost verantwoord.

6.10 Natuur

Per 1 januari 2017 heeft de Wet natuurbescherming (Wnb) onder meer de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet vervangen. De Wet natuurbescherming is de Nederlandse implementatie van het Europese natuurbeleid zoals vastgelegd in de Habitatrichtlijn, de Vogelrichtlijn en in de verdragen van Bern en Bonn.

De Wet natuurbescherming heeft de volgende doelstellingen; -het behouden en ontwikkelen van natuur, - het behouden en herstellen van de biodiversiteit, -het duurzaam kunnen blijven inzetten van natuur voor ecosysteemdiensten en -het realiseren van samenhangend beleid gericht op het behoud van waardevolle landschappen vanwege hun maatschappelijke functies. De Wet natuurbescherming verwezenlijkt bovenstaande doelen via; actieve natuurbescherming, gebiedsbescherming, soortbescherming en algemene zorgplicht voor natuur.

Actieve natuurbescherming volgt uit de door de EU aan haar lidstaten opgelegde verplichting zorg te dragen voor een goede stand van de natuur. Op provinciaal niveau is dit onderdeel van de Wet natuurbescherming nog niet uitgewerkt.

De Wet natuurbescherming kent geen procedurele vereisten bij het opstellen van ruimtelijke plannen. In de toelichting van het bestemmingsplan dient te worden gemotiveerd dat het plan aanvaardbaar is vanuit het oogpunt van de Wet natuurbescherming. Het begrip 'aanvaardbaar' betekent dat bij de uitvoering van het plan een vrijstelling geldt of een ontheffing mogelijk is. Bij vaststelling van het (ontwerp) bestemmingsplan dient deze toetsing aan de Wet natuurbescherming in principe afgerond te zijn. Echter het bestemmingsplan kijkt 10 jaar vooruit, en het is nog niet bekend wanneer de mogelijk gemaakte ontwikkelingen ook daadwerkelijk plaats gaan vinden. Uitgebreid onderzoek naar flora en fauna wordt in dit stadium bij een gebiedsbestemmingsplan daarom geen redelijke inspanning geacht. Wel wordt onderzocht of de nieuw mogelijk gemaakte ontwikkelingen geen onoverbrugbare strijdigheden met de Wet natuurbescherming opleveren (aanvaardbaarheidstoets).

Bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen een bestaande bestemming of bij een veranderende bestemming (bijvoorbeeld sloop en nieuwbouw of renovatie) dient tijdig voorafgaand aan de werkzaamheden nog wel flora en faunaonderzoek te worden uitgevoerd naar de specifieke effecten van de betreffende ontwikkeling op potentieel aanwezige beschermde flora en fauna.

6.10.1 Rotterdams beleid

Op 18 maart 2014 is door B&W de Rotterdamse Natuurkaart vastgesteld. Het doel van de Natuurkaart Rotterdam is om de omgevingskwaliteit te verbeteren door meer rekening de houden met de ecologische kansen op ontwikkellocaties. Ingezet wordt op het verbinden van gebieden waar ecologische kwaliteit aanwezig is en deze gebieden ook te verbinden met Natuurnetwerk Nederland.

Op de natuurkaart is te zien dat het hele noordelijk (waaronder het Oudelandse Park) en oostelijk deel van het bestemmingsplangebied buiten de bebouwde kom is aangewezen als Parkbos. Verschillende houtopstanden binnen het Oudelandse Park en de wijk Oudeland zijn aangewezen als Groene Wijkdooradering. Binnen de ontwikkellocaties 6, 9 en 11 liggen aangewezen Groene wijkdooradering. Dit betreffen bomen (paardenkastanje en gewone es) op het grasland naast een watergang.

6.10.2 Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming is één van de belangrijkste kaders voor gebiedsbescherming van natuurwaarden. Deze wet regelt de bescherming van gebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Wanneer in of in de nabijheid van een dergelijk gebied een activiteit plaatsvindt die leidt tot nadelige effecten op de natuurdoelstellingen van het gebied, dan dient hiervoor een vergunning te worden aangevraagd. Daarnaast bestaan gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur); deze gebieden worden beschermd via het ruimtelijk ordeningsrecht (Barro en/of provinciale structuurvisies en bestemmingsplannen).

Natura 2000

Als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen kunnen effecten ontstaan op Natura 2000 gebieden. In de omgeving van het plangebied zijn verschillende Natura 2000 gebieden aanwezig, te weten: Solleveld en Kapittelduinen, Westduinpark & Wapendal, Nieuwkoopse Plassen, Broekvelden Vettenbroek & Polder Stein en het Haringvliet. Het dichtsbijgelegen van deze Natura 2000 gebieden is het Haringvliet met 9,9 kilometer afstand van het plangebied. Gelet op de afstand tot Natura 2000-gebieden en de aard van de ontwikkelingen (woningbouw) zijn directe effecten zoals verstoring, effecten op waterhuishouding en dergelijke op voorhand uit te sluiten. Effecten die wel op grotere afstand kunnen plaatsvinden zijn depositie effecten als gevolg van toename van stikstofemissies. Natura 2000-gebieden waar sprake is van overbelasting als gevolg van stikstofdepositie betreffen 'Solleveld en Kapittelduinen', 'Westduinpark & Wapendal', 'Nieuwkoopse Plassen'. Deze gebieden liggen op meer dan 10 km afstand.

Het Natura-2000 gebied Oude Maas neemt een bijzondere plaats in ten opzicht van het plangebied van Hoogvliet Noordoost omdat dit Natura 2000-gebied relatief dichtbij het plangebied ligt (circa 1,2 kilometer ten westen van het bestemmingsplangebied). Het Natura 2000-gebied Oude Maas is echter niet gevoelig voor de depositie van stikstof, zodat de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt geen effect hebben op de natuur in dat gebied.

Voortoets stikstofdepositie

Voor het bestemmingsplan is een AERIUS-berekening uitgevoerd waarbij alle ontwikkelingen binnen het bestemmingsplangebied zijn meegenomen. Uit de berekening blijkt dat er zowel bij de aanlegfase als de gebruiksfase geen stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr optreedt. Negatieve effecten door stikstofdepositie zijn derhalve uitgesloten. Uit deze voortoets blijkt dus dat er geen (significante) stikstofdepositie wordt veroorzaakt door het bestemmingsplan, en dat een passende beoordeling niet vereist is. Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar.

Natuurnetwerk Nederland

Rondom het bestemmingsplangebied liggen meerdere onderdelen van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De Oude Maas en aangrenzende oevers zijn volledig aangegeven als NNN-gebied. Op 1,9 kilometer ten oosten van het bestemmingsplangebied ligt het Binnenland van Rhoon. Het dichtstbijzijnde 'belangrijk weidevogelgebied' ligt op een afstand van circa 5,1 kilometer ten zuidwesten van het bestemmingsplangebied en betreft polder Simonshaven. Dichtstbijzijnd onderdeel 'strategische reservering natuur' is aanwezig op een afstand van 18,8 kilometer ten westen van het plangebied en betreft de Schapengors grenzend aan Rockanje.

6.10.3 Soortbescherming

Ook het aspect 'soortbescherming' vindt sinds 1 januari 2017 zijn wettelijk kader in de Wet natuurbescherming; deze wet beschermt de in deze wet aangemerkte soorten planten en dieren, ongeacht waar die zich bevinden. Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Hiertoe zijn in de wet verschillende verbodsbepalingen geformuleerd en zijn de soorten onderverdeeld in twee groepen:

  • strikt beschermde soorten, volgend uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • alle overige beschermde soorten, waaronder die uit de Rode Lijst.

Bij de voor het bestemmingsplan uitgevoerde Flora- en Faunatoets is nagegaan door welke beschermde soorten het plangebied wordt gebruikt danwel geschikt is. De resultaten daarvan worden hieronder per soortgroep beschreven.

Vogels

In de natuurdatabase zijn in het bestemmingsplangebied meerdere waarnemingen van vogels met jaarrond beschermde nesten aanwezig, te weten de huismus en gierzwaluw. De verblijfplaatsen van zowel huismus zijn geclusterd in de wijk ten noorden van de Fideliolaan, in de wijk Oudeland. Hier zijn de vaste rust- en verblijfplaatsen aanwezig onder de boeiborden van woningen met een plat dak. Ook de woningen rondom de Toscalaan en Don Carloshof, zijn geschikt voor de huismus. Waarnemingen van gierzwaluw zijn bekend uit de wijk ten zuiden van het Fledermauspad. Dit zijn binnen Oudeland de enige woningen met een zadeldak met dakpannen. Binnen het bestemmingsplangebied zijn met name de bebouwing belegd met dakpannen geschikt voor vaste rust- en verblijfplaatsen van huismus en gierzwaluw. De woningen met een plat dak herbergen doorgaans geen geschikte openingen voor deze soorten om te broeden. In enkel deelwijken wijkt het boeibord dusdanig dat hier onder geschikte ruimten aanwezig zijn. Voor overige vogels met een jaarrond beschermde verblijfplaatsen gebouwen is de bebouwde kom binnen het bestemmingsplangebied ongeschikt wegens de stedelijke ligging. In het bestemmingsplangebied is potentieel geschikt habitat voor vaste rust- en verblijfplaatsen van vogels met jaarrond beschermde nesten in bomen aanwezig. In het Oudelandsepark of de boomgroepen grenzend aan de A15 kunnen sperwer, ransuil of buizerd tot broeden komen. In het plangebied is broedhabitat aangetroffen voor soorten waarvan de nesten niet jaarrond beschermd zijn. Deze zogeheten Categorie 5-soorten zijn wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. In het bestemmingsplangebied kunnen soorten verwacht worden zoals spreeuw, koolmees, pimpelmees, boomkruiper, zwarte kraai en ekster. Wat betreft algemene broedvogels kan in het bestemmingsplangebied een scala aan water-, boom-, struweel- en gebouwbroedende vogelsoorten verwacht worden. Waargenomen in het bestemmingsplangebied zijn onder andere roodborst, wilde eend, meerkoet, waterhoen, zanglijster, houtduif, winterkoning en kleine mantelmeeuw.

Vleermuizen

Volgens de natuurdatabase van de Gemeente Rotterdam zijn in het bestemmingsplangebied waarnemingen van vleermuizen bekend, verspreid over meerdere jaren. Het betreft waarnemingen van verblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis, laatvlieger (zomer-, kraam-, paar- en (massa) winterverblijfplaatsen), en van gewone grootoorvleermuis en rosse vleermuis (overvliegend en foeragerend). Nagenoeg alle woonhuizen, kantoorgebouwen en appartementencomplexen in het bestemmingsplangebied zijn geschikt als verblijfplaats voor gebouwbewonende vleermuizen. De overgrote meerderheid van deze bebouwing bevat open stootvoegen, openingen rondom regenpijpen, ruimtes tussen gevel en dakpannen, wijkende boeiborden en/of metalen dakstrips die toegang verschaffen tot de spouwmuren en nissen in de gevels. Hier is potentie voor individuele winter-, zomer-, paar- en kraamverblijfplaatsen van met name gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, meervleermuis en laatvlieger. Massawinterverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuizen kunnen aanwezig zijn in de aanwezige bebouwing met een grotere massa zoals hoge appartementencomplexen, woontorens en kantoorgebouwen. In het Oudelandse Park zijn bomen aanwezig met afgebroken takken en/of spechtenholten. Hier is potentie aanwezig voor vaste rust- en verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen, zijnde ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis, watervleermuis en gewone grootoorvleermuis voor zomer-, kraam-, en paar-, en winterverblijfplaatsen. Alle soorten zijn in het Oudelandse Park waargenomen. Binnen het bestemmingsplangebied bevinden zich meerdere lijnvormige structuren (watergangen, bomenrijen, bosgebieden) die door vleermuizen gebruikt kunnen worden als foerageergebied en/of (essentiële) vliegroute. Het Oudelandse park is onderdeel van essentieel foerageergebied.

Grondgebonden zoogdieren

Het bestemmingsplangebied is ongeschikt voor vaste rust- en verblijfplaatsen van grondgebonden zoogdieren, opgenomen in de Habitatrichtlijn, zoals bever, Noordse woelmuis en otter. Het plangebied is gelegen in stedelijk gebied, waardoor geschikt habitat voor deze soorten ontbreekt. Het bestemmingsplangebied is geschikt voor Nationaal beschermde grondgebonden zoogdieren, waarvoor geen vrijstelling geldt in de provincie Zuid-Holland. Aanwezigheid van steenmarter is in het plangebied vastgesteld. Er is een waarneming van steenmarter in het noordelijk deel van het Oudelandse park. De soort kan binnen het gebied gebruik maken van de aaneengesloten groene linten langs sloten en wegen, de begraafplaats en groene achtertuinen. Vaste rust- en verblijfplaatsen kunnen zich bevinden in konijnenholen, puinhopen of in ondergrondse ruimten onder schuurtjes en gebouwen. Het plangebied is ongeschikt voor andere Nationaal beschermde zoogdieren zonder provinciale vrijstelling. Geschikt habitat in de vorm van aaneengesloten bosgebied, nat veenweidegebied of anderzijds ecologisch beheerde terreinen is afwezig. In het bestemmingsplangebied kunnen verder Nationaal beschermde grondgebonden zoogdieren worden verwacht waarvoor in de provincie Zuid-Holland een vrijstelling geldt. Dit betreffen met name verschillende soorten (spits-) muizen, egel, vos en konijn. Geschikt habitat voor deze soorten is aanwezig in de groene zones en tuinen.

Vissen

Het bestemmingsplangebied is ongeschikt voor Habitatrichtlijn soorten vissen zoals Atlantische steur, houting, fint, zalm en rivierprik. Geschikt habitat in de vorm van rivieren en getijdenwateren zijn afwezig. Open water is verspreid aanwezig binnen het bestemmingsplangebied. Deze watergangen zijn ongeschikt voor Nationaal beschermde soorten vissen. Beschermde vissen betreffen met name beekvissen en grote modderkruiper. Het plangebied ligt niet binnen het verspreidingsgebied van deze soorten. Binnen het bestemmingsplangebied kunnen wel algemeen voorkomende vissoorten waaronder brasem, karper, blankvoorn, vetje en tiendoornige stekelbaars worden verwacht.

Reptielen en amfibieën

Het bestemmingsplangebied is ongeschikt voor soorten reptielen en amfibieën van de Habitatrichtlijn. Geschikt habitat voor rugstreeppad in de vorm van zand- of veengronden met ondiepe, visarme of visloze poelen of slootjes ontbreekt. Geschikt habitat voor zandhagedis, heikikker of kamsalamander in de vorm van zandgronden, ondiepe poelen, veenweidegebied met sterk begroeide oevers of bospoelen is afwezig. Het plangebied ligt tevens buiten het natuurlijk verspreidingsgebied van deze soorten. Het plangebied is redelijkerwijs ongeschikt voor Nationaal beschermde reptielen en amfibieën zowel vrijgesteld als niet vrijgesteld van ontheffing. Geschikte voortplantingswateren in de vorm van afgesloten poelen zijn afwezig en geschikte groenstructuren om te schuilen zijn nagenoeg afwezig. Tevens ligt het plangebied buiten het natuurlijk verspreidingsgebied van soorten als Alpenwatersalamander. Het plangebied is wel geschikt voor Nationaal beschermde soorten die wel van ontheffing zijn vrijgesteld. Geschikt habitat is aanwezig voor bruine kikker, bastaardkikker, meerkikker, gewone pad en kleine watersalamander.

Overige soortgroepen

Overige Habitatrichtlijnsoorten worden op basis van habitatvereisten en bekende verspreidingsgegevens niet verwacht binnen het bestemmingsplangebied. Overige Nationaal beschermde soorten worden op basis van habitatvereisten en bekende verspreidingsgegevens eveneens niet verwacht binnen het bestemmingsplangebied.

6.10.4 Ontwikkelingen

Hieronder wordt beschreven welke beschermde soorten (mogelijk) aanwezig zijn op de locaties waar het bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk maakt. De gevolgen voor de aanwezige beschermde soorten door de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt dienen in de bouwplanfase (voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden) nader te worden onderzocht. Wellicht blijkt uit die onderzoeken dat een ontheffing van de Wet Natuurbescherming nodig is. Omdat het ontwikkelingen in een stedelijk gebied betreft wordt voor het bestemmingsplan aangenomen dat deze ontheffingen kunnen worden verkregen. NB: In het Flora en Fauna-onderzoek zijn 12 locaties onderzocht, deze zijn omgenummerd naar de huidige 8 ontwikkellocaties (zie voor de ligging van deze locaties hierboven bij 6.5 Geluid).

Locatie 1

Betreft bestaande bebouwing met detailhandel en een terrein waar reeds gewerkt wordt. In de bebouwing zijn potenties aanwezig voor vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen (gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger). Er zijn stenen muren met een luchtspouw en open stootvoegen aanwezig. Het plangebied is daarnaast geschikt voor algemene broedvogels en categorie 5 soorten vogels en Nationaal beschermde zoogdieren vrijgesteld van ontheffing. Negatieve effecten door werkzaamheden zijn op voorhand niet uitgesloten. Als gevolg van de herinrichting kunnen verblijfplaatsen en functionele leefgebieden verloren gaan, waardoor de Wet wordt overtreden. Nader onderzoek naar vleermuizen is noodzakelijk om effecten te kunnen uitsluiten. Voor algemene vogels en categorie 5 soorten vogels geldt hetzelfde als wat bij locatie 1 is aangegeven, dit geldt ook voor de navolgende locaties.

Locatie 2

Betreft een appartementencomplex van 3 lagen met op de begane grond detailhandel. In de bebouwing zijn potenties aanwezig voor vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen (gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger). Er zijn stenen muren met een luchtspouw en open stootvoegen aanwezig. Het plangebied is daarnaast geschikt voor algemene broedvogels en categorie 5 soorten vogels en Nationaal beschermde zoogdieren vrijgesteld van ontheffing. Negatieve effecten door werkzaamheden zijn op voorhand niet uitgesloten. Als gevolg van de herinrichting kunnen verblijfplaatsen en functionele leefgebieden verloren gaan, waardoor de Wet wordt overtreden. Nader onderzoek naar vleermuizen is noodzakelijk om effecten te kunnen uitsluiten.

Locaties 3 en 4

Betreft een grasveld met enkele lage bomen. In één van de bomen hangt een vleermuiskast. Het plangebied is geschikt voor algemene broedvogels en categorie 5 soorten vogels en Nationaal beschermde zoogdieren vrijgesteld van ontheffing. Grenzend aan het plangebied staat bebouwing die geschikt is voor vaste rust- en verblijfplaatsen in gebouwen (gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger). Indien binnen 10 meter van de bestaande bebouwing wordt gebouwd of de aanwezige bebouwing extra worden aangelicht dan in de referentiesituatie aanwezig is, is aanvullend onderzoek naar vleermuizen nodig. Indien de bomen dienen te worden gekapt, dient uitgezocht te worden onder welke voorwaarden de aanwezige vleermuiskasten geplaatst zijn en dienen de vleermuiskasten, al dan niet na goedkeuring van bevoegd gezag, verplaatst te worden of verwijderd te worden.

Locatie 5

Betreft een appartementencomplex van 5 lagen en de omringende ruimte waaronder een grasveld met enkele solitaire bomen en een dubbele rij populieren langs een watergang. Aan de populieren hangen meerdere vleermuiskasten. In de bebouwing zijn potenties aanwezig voor vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen (gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger). Er zijn stenen muren met een luchtspouw en open stootvoegen aanwezig. Het plangebied is daarnaast geschikt voor algemene broedvogels en categorie 5 soorten vogels en Nationaal beschermde zoogdieren vrijgesteld van ontheffing. De rij populieren is geschikt als essentiële vliegroute. Negatieve effecten door werkzaamheden zijn op voorhand niet uitgesloten. Als gevolg van de herinrichting kunnen verblijfplaatsen en een essentiële vliegroute verloren gaan, waardoor de Wet wordt overtreden. Nader onderzoek naar vleermuizen is noodzakelijk om effecten te kunnen uitsluiten. Indien de bomen dienen te worden gekapt, dient uitgezocht te worden onder welke voorwaarden de aanwezige vleermuiskasten geplaatst zijn en dienen de vleermuiskasten, al dan niet na goedkeuring van bevoegd gezag, verplaatst te worden of verwijderd te worden.

Locatie 6

Betreft vier appartementencomplexen van 5 lagen en de ruimte daartussen en ten noorden daarvan, voornamelijk grasveld en braakliggend terrein. Hier zijn enkele sierbomen aanwezig. In de bebouwing zijn potenties aanwezig voor vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen (gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger). Er zijn stenen muren met een luchtspouw en open stootvoegen aanwezig. Het plangebied is daarnaast geschikt voor algemene broedvogels en categorie 5 soorten vogels en Nationaal beschermde zoogdieren vrijgesteld van ontheffing. Negatieve effecten door werkzaamheden zijn op voorhand niet uitgesloten. Als gevolg van de herinrichting kunnen verblijfplaatsen en functionele leefgebieden verloren gaan, waardoor de Wet wordt overtreden. Nader onderzoek naar vleermuizen is noodzakelijk om effecten te kunnen uitsluiten.

Locatie 7

Betreft in het noorden een braakliggend terrein dat wordt gebruikt voor de opslag van bouwmateriaal. Op het terrein staan enkele solitaire lage bomen. Langs de Toscalaan staan meerdere lindes. Het plangebied (begroeiing) is geschikt voor algemene broedvogels en Nationaal beschermde zoogdieren vrijgesteld van ontheffing. Ten zuiden daarvan bestaan de gronden voornamelijk uit grasveld met enkele solitaire (sier)bomen en een parkeerterrein. Hier zijn enkele bomen aanwezig (gewone es en paardenkastanje). De locatie is daarnaast geschikt voor algemene broedvogels en categorie 5 soorten vogels en Nationaal beschermde zoogdieren vrijgesteld van ontheffing. Recent zijn hier met een ontheffing van de Wet natuurbescherming twee appartementengebouwen gesloopt.

Locatie 8

Dit betreft een appartementencomplex van 7 lagen, waarin op de begane grond geen woningen aanwezig zijn maar wel mogelijk zijn. Negatieve effecten zijn uitgesloten. Er vinden geen fysieke werkzaamheden plaats, het betreft enkel een functiewijziging.

Hoofdstuk 7 Handhaving

In veel gevallen zijn illegale bebouwing en gebruik voor de gemeente niet direct kenbaar. Veelal komt de gemeente daar achter nadat door belanghebbenden is geklaagd over overlast. Inspectie ter plaatse en raadpleging van het ter plaatse geldende bestemmingsplan leert pas dan of er sprake is van strijd met de gegeven bestemming en of daartegen kan worden opgetreden.

Op grond van gemeentebeleid, neergelegd in het “Handhavingsbeleidsplan Toezicht Gebouwen” uit 2009 wordt bij de huidige aanpak eerst gekeken of het gebruik/bouwwerk kan worden gelegaliseerd. Als legalisatie niet mogelijk of wenselijk is, zal de overtreder doorgaans met een dwangsom worden gesommeerd om binnen een bepaalde periode een einde te maken aan de overtreding.

Hoofdstuk 8 Financiële uitvoerbaarheid

De ontwikkelingen zijn opgenomen in de grondexploitatie Oudeland. Hierin zijn alle kosten voor de ontwikkeling van de betreffende woningen en eventuele planschade gedekt.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

9.1 Participatie

Ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, zal een ieder gedurende zes weken, in de gelegenheid worden gesteld een zienswijze in te dienen met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan. Gedurende de periode van terinzagelegging zal een informatieavond georganiseerd worden waar een ieder vragen kan stellen met betrekking tot het terinzageliggende ontwerpbestemmingsplan.


Op .en op .. zijn er een informatiebijeenkomsten geweest waarop het ontwerpbestemmingsplan is toegelicht.

9.2 Vooroverleg

In het kader van het overleg ex. art. 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening is het concept-ontwerpbestemmingsplan "Hoogvliet Noordoost" toegezonden aan:

  • 1. Evides
  • 2. Archeologie Rotterdam (BOOR);
  • 3. Gasunie;
  • 4. Tennet;
  • 5. Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid;
  • 6. Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond;
  • 7. Gedeputeerde Staten van provincie Zuid-Holland;
  • 8. Waterschap Hollandse Delta;
  • 9. Kamer van Koophandel;
  • 10. KPN Telecom;
  • 11. Luchtverkeersleiding Nederland;
  • 12. Ministerie van Defensie;
  • 13. Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat;
  • 14. Ministerie van Landbouw;
  • 15. NV Rotterdam Rijn Pijpleiding Maatschappij;
  • 16. Pro Rail;
  • 17. Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed;
  • 18. Rijksluchtvaartdienst;
  • 19. Rotterdam-Antwerpen Pijpleiding;
  • 20. Metropoolregio Rotterdam-Den Haag;
  • 21. Stedin;
  • 22. VWS Pipeline Control;
  • 23. Havenbedrijf Rotterdam;
  • 24. Warmtebedrijf Rotterdam;
  • 25. Gemeente Nissewaard.
  • 26. Gemeente Albrandswaard.

Door de partijen vermeld onder de nummers 2, 3, 6, 8 is schriftelijk gereageerd. De opmerkingen van de VRR (6) zijn als bijlage 1 bij de toelichting gevoegd. Van de overige partijen is geen reactie ontvangen.

2 Archeologie


Er wordt over 'Archeologieverordening' gesproken. Deze is niet meer vigerend, wat er staat over wat voor archeologie geregeld is, staat nu in de Erfgoedverordening (2019).

Reactie

De Archeologieverordening is in de teksten vervangen door de Erfgoedverordening.


De bijlage archeologie verwijst nog naar Hoogvliet-Noord i.p.v. Hoogvliet Noordoost. Dit dient aangepast te worden na de naamswijziging van het bestemmingsplan.

Reactie

De naamgeving van de in de bijlage opgenomen verbeelding Archeologie is aangepast conform de naam van het bestemmingsplan.

3 Gasunie

1. Gasunie merkt op dat de gasleiding op twee plekken in het plangebied een summier andere ligging kent dan op de verbeelding staat aangegeven.

Reactie

De ligging van de gasleiding met bijbehorende zone is aangepast conform de opmerking van Gasunie.

2. Gasunie geeft aan dat de dubbelbestemming Leiding-Gas (de belemmeringenstrook) soms 4 meter breed op de verbeelding staat waar deze 5 meter breed moet zijn, en soms 5 meter breed waar deze 4 meter moet zijn.

Reactie

De breedte van deze dubbelbestemming is aangepast zoals door Gasunie is aangegeven.

3. In dit plan valt de dubbelbestemming 'Leiding-Gas' samen met enkele andere (dubbel-)bestemmingen (zoals 'Waterstaat-Waterkering' en 'Leiding-Hoogspanningsverbinding'). Volgens de Gasunie dient op basis van de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een onderlinge rangorde te worden aangegeven. Dit is nu niet het geval. Gezien de veiligheidsaspecten die gelden om een veilige ligging van de aardgastransportleiding te waarborgen, verzoekt de Gasunie om een bepaling op te nemen, zodat de dubbelbestemming 'Leiding-Gas' bij samenvallen met andere bestemmingen voorrang krijgt.

Reactie
In de bestemming "Leiding-Gas" is een bouwverbod opgenomen om te bouwen ten behoeve van de onderliggende bestemmingen. Alleen na afwijking, en dus na nadere afweging, kan er gebouwd worden conform de onderliggende bestemmingen. Teneinde afstemming met Gasunie te garanderen is de mogelijkheid om af te wijken van het genoemde bouwverbod als binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen, waarbij als randvoorwaarde geldt dat, alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, advies nodig is van de leidingbeheerder. Hierdoor is het niet nodig om een voorrangsbepaling op te nemen.

4. Gasunie vraagt om op de verbeelding rondom het gasdrukregelstation de aanduiding 'veiligheidszone – bedrijven' op te nemen. Op deze wijze wordt voorkomen dat binnen de uit het Activiteitenbesluit milieubeheer (artikel 3.12, 6e lid) voortvloeiende veiligheidsafstanden, kwetsbare objecten en/of beperkt kwetsbare objecten gerealiseerd kunnen worden.

Reactie

Op de verbeelding is conform de vraag van Gasunie rondom het gasdrukregelstation de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone-gasdrukregelstation' aangegeven.

5. Momenteel wordt vervangende nieuwbouw toegestaan binnen de belemmeringenstrook. Gasunie verzoekt om het artikel 31.2.2 'Leiding-Gas' zodanig aan te passen dat alleen bouwwerken ten behoeve van de leiding(en) mogen worden gebouwd en dat overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijn toegestaan.

Reactie

De gemeente gaat niet mee met het verzoek om het genoemde artikel op deze wijze aan te passen, omdat daarmee de eigenaren van de betreffende gronden bestaande rechten zouden worden ontnomen.

6. Gasunie verzoekt om binnen de huidige bestemming 'Bedrijf – Nutsvoorziening' het gasontvangststation te bestemmen met aanduiding 'gasdrukmeet- en regelstation' of 'specifieke vorm van bedrijf – gasdrukmeet- en regelstation'. Het beleid van Gasunie is om deze stations, vanwege de uit het Activiteitenbesluit voortvloeiende veiligheidsaspecten, op een eenduidige en uniforme wijze te bestemmen.

Reactie

Een gasdrukmeet- en regelstation is één van de invullingen die mogelijk is binnen de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening'. Een specifieke bestemming of aanduiding voor deze specifieke vorm van een nutsvoorziening heeft naar het oordeel van de gemeente geen meerwaarde, vormt een onnodige beperkt voor een andere invulling van deze bestemming in de toekomst. Daarom wordt niet meegegaan met dit verzoek.

8 Waterschap Hollandse Delta

Het waterschap vraagt hoe de waterkwaliteit in het plan geborgd gaat worden.

Reactie

In een bestemmingsplan wordt de kwaliteit van het water niet geborgd.