direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Prinsenland
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0599.BP1056Prinsenland-va03

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bestemmingsplan "Prinsenland" heeft tot doel de nu geldende bestemmingsplannen te actualiseren. Daarmee krijgen de veranderingen, die in de loop van de jaren hebben plaatsgevonden en het nieuwe beleid van de gemeente een juridisch-planologische verankering. Hierdoor wordt tevens tegemoet gekomen aan de Wet ruimtelijke ordening, die per 1 juli 2008 in werking is getreden.

Het bestemmingsplan zal de gerealiseerde ontwikkelingen conform de feitelijke situatie bestemmen. In het bestemmingsplan worden buiten het opnemen van de mogelijkheden uit het geldende bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging en begrenzing

Het plangebied is gelegen in het gebied Prins Alexander. Tot het plangebied behoren de woonwijken Prinsenland en 's-Gravenland en de kantorenwijk Brainpark III. Het plangebied wordt begrensd door rijksweg A16 aan de westzijde, het Prinsenpark aan de noordzijde en de gemeentegrens met Capelle aan den IJssel aan de oost- en zuidzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1056Prinsenland-va03_0002.png"

Figuur: Plangebied bestemmingsplan "Prinsenland" met plangrenzen.

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

De volgende geldende bestemmingsplannen zijn geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied van het bestemmingsplan gelegen. Bij elk bestemmingsplan is aangegeven wanneer het is vastgesteld door de gemeenteraad en wanneer het is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland. Voor de uitwerkingen geldt dat die zijn vastgesteld door :

  • "Prinsenland" (484) (vaststellingsdatum: 27 september 1990);
  • "Prinsenland, 1e herziening" (vaststellingsdatum: 25 februari 1999);
  • "Uitwerking bestemming linten, bestemmingsplan Prinsenland" (vaststellingsdatum: 28 augustus 2001) - planregels in samenhang lezen met 1e herziening Prinsenland;
  • "Uitwerking bestemming verkeersdoeleinden, bestemmingsplan Prinsenland" (planregels in samenhang lezen met 1e herziening Prinsenland);
  • "Eerste uitwerking Prinsenland (Prinsenpark)" (vaststellingsdatum: 12 oktober 1999);
  • "Tweede uitwerking Prinsenland (Ringvaartpark)" (vaststellingsdatum: 12 september 2000);
  • "Derde uitwerking Prinsenland (Steupelstraat)" (vaststellingsdatum: 22 mei 2001);
  • "Vierde uitwerking Prinsenland (Steve Bikoplaats e.o.)" (vaststellingsdatum: 18 april 2000);
  • "Vijfde uitwerking Prinsenland (Dosiobuurt-west)" (vaststellingsdatum: 6 februari 2001);
  • "Partiële Zesde uitwerking Prinsenland (Wonen en gemengde doeleinden)";
  • "Zevende uitwerking Prinsenland (Prins Pieter Christiaanstraat I)" (vaststellingsdatum: 20 februari 2001);
  • "Achtste uitwerking Prinsenland (Prins Pieter Christiaanstraat II)" (vaststellingsdatum: 22 april 2003);
  • "Negende uitwerking en wijziging bestemmingsplan Prinsenland (Parktoren)" (vaststellingsdatum: 14 maart 2006);
  • "Uitwerking Engelbrechtweg" (vaststellingsdatum: 3 januari 2011);
  • "Tiende uitwerking tevens vrijstelling van het bestemmingsplan Prinsenland (Ben Goerionstraat) (vaststellingsdatum: 18 juni 2012);
  • "Kralingseweg en de Ringvaartweg" (vaststellingsdatum: 16 augustus 1962);
  • "Rivium-Noord (Brainpark III)" (vaststellingsdatum: 25 mei 2000).

Het projectbestemmingsplan "Bramanteplein", dat op 14 februari 2013 onherroepelijk geworden ligt niet in het plangebied.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van het Rijk gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid aangeven en de nationale belangen die met dat beleid worden behartigd proberen veilig stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft het Rijk de beschikking over nieuwe juridisch mogelijkheden. Het rijk kan een bestemmingsplan opstellen, een zogenaamd rijksinpassingsplan. Daarnaast zijn er instrumenten die uitvoering van het rijksbeleid kunnen verzekeren zoals de bevoegdheid tot het stellen van algemene regels in een algemene maatregel van bestuur (amvb) en het opleggen van aanwijzigingen.
De Rijksoverheid heeft naar aanleiding van de nieuwe Wro het document 'realisatie nationaal ruimtelijk beleid' opgesteld, waarmee zij voldoen aan de verplichting inzichtelijk te maken hoe de rijksbelangen zullen worden gerealiseerd. De rijksoverheid werkt daarnaast aan het opstellen van de Amvb ruimte.

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Vastgesteld op 13 maart 2012

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Voor de middellange termijn (2028) kiest het Rijk drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden:
1) Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur;
2) Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
3) Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Daarnaast benoemt het Rijk 13 nationale belangen, waar het rijk verantwoordelijk voor is. Het betreft:
1) een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
2) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
3) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
4) Efficiënt gebruik van de ondergrond;
5) Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
6) Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
7) Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
8) Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
9) Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening, en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
10) Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
11) Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
12) Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
13) Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

De nationale ruimtelijke hoofdstructuur geeft de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is, geografisch weer. Op deze kaart in de structuurvisie is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid, zodat een samenhangende ruimtelijke hoofdstructuur zichtbaar wordt.

De structuurvisie infrastructuur en ruimte vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

2.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit

Vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014

De hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid zijn weergegeven in de Visie ruimte en mobiliteit, die op 9 juli 2014 door provinciale staten van Zuid-Holland is vastgesteld en geldt als structuurvisie. Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:

1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;

2. vergroten van de agglomeratiekracht;

3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;

4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Parallel aan de Visie ruimte en mobiliteit zijn het Programma ruimte en de Verordening ruimte opgesteld. Het Programma ruimte bevat het ruimtelijk-relevante, operationele beleid. Het Programma heeft, net als de Visie ruimte en mobiliteit, de status van structuurvisie.

In de Verordening ruimte 2014 zijn de provinciale belangen, zoals opgenomen in de Visie ruimte en mobiliteit, verankerd. In het kader van dit bestemmingsplan zijn de volgende artikelen relevant

Het bestemmingsplan "Prinsenland" bevat de volgende provinciale belangen:

Detailhandel

Het bestemmingsplan "Prinsenland" beperkt de ontwikkelmogelijkheden voor detailhandel uit het vorige bestemmingsplan in dit nieuwe bestemmingplan op basis van nieuw vastgesteld provinciaal en gemeentelijk beleid. Het betreft de detailhandelsvoorzieningen die buiten het wijkwinkelcentrum "Prinsenland" aan het Mia van IJperenplein zijn gelegen. De locaties voor detailhandel worden teruggebracht op basis van de nota's "WNKLN N RTTRDM" en "Detailhandel in Rotterdam". De toegestane hoeveelheid detailhandel in het gebied is gebaseerd op de bestaande aanwezige detailhandel en heeft veelal een maatbestemming in de bestemming "Gemengd - 1" gekregen. Het bestemmingsplan is daarmee niet in strijd met het provinciale beleid.

Kantoren

De regiogemeenten van de Metropoolregio Rotterdam-Den Haag hebben de kantorenvisie "Agenda Kantoren MRDH 2015-2025" opgesteld ter uitwerking van het provinciale beleid. In april 2016 is deze kantorenvisie aanvaard door de provincie en daarmee als regionale kantorenvisie te beschouwen.

Het bestemmingsplan beperkt de ontwikkelmogelijkheden voor kantoren uit het vorige bestemmingsplan in dit nieuwe bestemmingsplan op basis van nieuw vastgesteld provinciaal beleid. De kantoorlocaties in het plan betreffen bestaande locaties met kleinschalige vestigingen.

Uitzondering is Brainpark III met grootschalige kantoorvestigingen en dat is bestemd conform de feitelijke situatie. In de Agenda Kantoren MRDH 2015-2025 (aanvaard door GS) staat dat de plannen voor Brainpark voor 2013 eerst 80.000 m² is geschrapt. Inmiddels is het de nog onbebouwde noordelijke punt van Brainpark III gefaseerd na 2025. Dit deelgebied is optimaal gelegen ten opzichte van de A16, maar het concept is gericht op kantoren van 10.000 m² en meer en de marktvraag is met name op kleinere kantoren gericht. Op de ook nog onbebouwde T3 kavel op Brainpark III kan worden voorzien in een dergelijke vraag. Het bestemmingsplan is niet in strijd met het provinciale beleid.

Wonen

De regiogemeenten van de toenmalige Stadsregio Rotterdam hebben de woonvisie "Dat spreken we af! - Woningmarktstrategie Regio Rotterdam 2014-2020" (vastgesteld op 12 februari 2014 door de Stadsregio Rotterdam) opgesteld ter uitwerking van het provinciale beleid. In april 2014 is deze woonvisie aanvaard door de provincie en daarmee als regionale woonvisie te beschouwen.

Archeologie

De archeologische waarden in het bestemmingsplan worden zorgvuldig beschermd. Het bestemmingsplan is niet in strijd met het provinciale beleid.

Risicovolle activiteiten in omgeving burgers

In het bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een significante toename van het aantal blootgestelden die kunnen komen te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. In de autonome situatie wordt de oriëntatiewaarde van het groepsrisico van het transport van gevaarlijke stoffen over de A16 reeds overschreden. Het groepsrisco neemt echter niet toe als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling in dit bestemmingsplan. In paragraaf 6.7 Externe veiligheid is de verantwoording voor het groepsrisico opgenomen conform het Rotterdamse groepsrisicobeleid. Het bestemmingsplan is daarmee niet in strijd met het provinciale beleid.

2.3 Gemeentelijk beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 kunnen ook gemeenten hun gemeentelijk beleid vastleggen in structuurvisies. In Rotterdam is een viertal structuurvisies: structuurvisie "Stadshavens", "Central District", "Hart van Zuid" en "Stadionpark". Ter verwezenlijking van de doelen in het ruimtelijk beleid stelt de gemeente bestemmingsplannen op. In Rotterdam zijn er twee typen bestemmingsplannen te onderscheiden het zogenoemde gebiedsbestemmingsplannen en projectbestemmingsplannen. Gebiedsbestemmingsplannen worden opgesteld door de cluster Stadsontwikkeling naar aanleiding van een meerjarenplanning. Wanneer een bepaalde ontwikkeling buiten het opstellen van een gebiedbestemmingsplan valt, kan daar een projectbestemmingsplan voor opgesteld worden, door een initiatiefnemer.

2.3.1 Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030

Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Stadsvisie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.

Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners.

Op basis van effectmeting zijn dertien gebiedsontwikkelingen aangewezen die het belangrijkst zijn voor de realisatie van de doelen 'sterke economie' en 'aantrekkelijke woonstad', zogenoemde VIP-gebieden. Deze dertien grote gebiedsontwikkelingen krijgen prioriteit in de nabije toekomst (de komende 10 jaar). 

In de Stadsvisie wordt met betrekking tot de wijken in het gebied Prins Alexander gesteld, dat hier over het algemeen sprake is van een goede kwaliteit en dat ze belangrijk zijn voor de woningmarkt in Rotterdam. Het karakter hoeft dan ook niet ingrijpend te wijzigen, maar de wijken behoeven vanzelfsprekend wel aandacht om het kwaliteitsniveau te handhaven en/of te verbeteren.

2.3.2 Nota Detailhandel Rotterdam

Vastgesteld op 14 mei 2013 door het College van Burgemeester en Wethouders

Deze stedelijke detailhandelsnota "Detailhandel Rotterdam, Een stad waar winkelen een plezier is!" sluit aan op het stadsregionale detailhandelsbeleid en "WNKLN N RTTRDM" (gericht op de Binnenstad). De nota biedt een stedelijk kader voor de detailhandel voor de overige winkelgebieden in Rotterdam. De ambities en beleidsuitgangspunten betreffen, onder andere:

  • keuze voor toekomstbestendige winkelgebieden;
  • winkelcentra zijn compleet, compact, comfortabel en levensvatbaar;
  • concentratie en clustering van winkelvoorzieningen;
  • focus op de Binnenstad, waaraan overige en complementair en niet concurrerend voor de Binnenstad;
  • vernieuwing in winkelgebieden faciliteren als deze zorgen voor versterking van de stedelijke structuur en niet ten koste van toekomstigebestendige winkelgebieden;
  • kwaliteit is belangrijker dan kwantiteit;
  • supermarkten in of nabij winkelgebieden;
  • solitaire vestiging van winkels (en supermarkten) wordt afgewezen;
  • ruimte voor innovaties;
  • er is geen behoefte aan nieuwe perifere winkelconcentraties buiten de bestaande perifere (Alexandrium Woonmall, Bigshops Parkboulevard, Stadionweg/Veranda) en grootschalige detailhandelsconcentraties (Alexandrium Megastores);
  • voor tuincentra en bouwmarkten is vestiging buiten de aangewezen winkelgebieden bespreekbaar;
  • geen vestiging van detailhandel op bedrijventerreinen;
  • winkels in kringloopartikelen kunnen worden toegestaan op een bedrijventerrein of een pdv-locatie;
  • internethandel zonder bezoekersfunctie kan zich overal vestigen waar bedrijven zich mogen vestigen;
  • internethandel met een bezoekersfunctie wordt enkel toegestaan in de winkelgebieden en op knooppuntlocaties.

Het Mia van IJperenplein is een buurtwinkelcentrum en is gericht op de dagelijkse boodschappen. Het centrum vervult een functie voor de aangrenzende buurten. Het centrum vervult voldoende kwaliteit om ook in de toekomst een positie in de detailhandelsstructuur in te nemen. Door de aanwezigheid van een grote supermarkt in combinatie mte de belangrijkste dagelijke branches heeft dit centrum een duidelijke positie en profiel voor de consument.

De nota betekent voor het bestemmingsplan dat de bestaande winkels verspreid door de wijk zonder meer blijven toegestaan, net als in het vorige bestemmingsplan. De ook nu weer gebruikte bestemming "Gemengde Bebouwing" maakt het mogelijk dat ook een ander gebruik is toegestaan, zodat nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn en leegstand wordt voorkomen.

Het bestemmingsplan laat op veel locaties die niet meer in gebruik zijn als detailhandel geen detailhandel meer toe, waar dat in het vorige bestemmingsplan nog wel toegestaan was. Deze verspreid gelegen locaties maken geen onderdeel meer uit van de te behouden detailhandelsstructuur.

Aan de Jacques Dutilhweg, Kralingseweg en 's-Gravenweg zijn verspreid nog enkele detailhandelslocaties gelegen, die in het vorige bestemmingsplan ook al mogelijk waren met een maatbestemming. Deze locaties zijn opnieuw opgenomen met een maatbestemming.

Aan de Steve Bikoplaats ligt een kleinschalige supermarkt. Deze supermarkt is gelegen bij het openbaar vervoersknooppunt Capelsebrug en passend op deze locatie. De supermarkt heeft een maatbestemming gekregen.

2.3.3 Woonvisie

Vastgesteld op 15 december 2016 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Woonvisie verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Centraal in de opgave staat het beantwoorden van de groeiende vraag naar wonen in Rotterdam. Onlosmakelijk daaraan verbonden is de noodzaak om een betere balans in de woningvoorraad te creëren, de kwaliteit van woningen en woonmilieus te versterken en te borgen dat het voor iedereen en op een dagelijkse basis goed wonen is in de stad. In de Woonvisie zijn drie hoofddoelen en daarbij horende prioriteiten gesteld.

Meer aantrekkelijke woonmilieus realiseren door:

  • de toenemende woningvraag van huishoudens met een modaal of hoger inkomen, sociale stijgers en young potentials te accommoderen;
  • te zorgen voor een meer gedifferentieerd woningbestand in gebieden waar dit nu nog eenzijdig is en waar de kwaliteit van het wonen onder druk staat; en
  • woonmilieus versterken, met een duidelijke profilering en aandacht voor kindvriendelijkheid.

Zorgen voor een woningvoorraad met toekomstwaarde door:

  • een goede woningkwaliteit te realiseren in de nieuwbouw en bestaande voorraad;
  • ruimte voor tijdelijkheid, flexibiliteit, innovatie en experiment te bieden; en
  • energiezuinig en milieuvriendelijk wonen te bevorderen.

De basis op orde houden door:

  • het borgen van voldoende aanbod van goedkope huurwoningen;
  • betaalbaarheidproblemen aan te pakken bij de bron en met toepassing van maatwerk;
  • goed zelfstandig wonen voor iedereen mogelijk te maken;
  • toe te zien op goed verhuurschap en een transparante woningmarkt; en
  • woningeigenaren en bewoners aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor een ongestoord woongenot in en om de woning.

De Woonvisie is een visie op hoofdlijnen en doet geen gebiedsgerichte uitspraken. De Woonvisie is een instrumentele uitwerking van de Stadsvisie op het onderwerp wonen op de korte termijn. De Woonvisie richt zich op acties in de huidige woningmarkt, binnen de kaders van het collegeprogramma, om zo de ambitie van de Stadsvisie te helpen realiseren.

2.3.4 Verkeer- en vervoersplan Rotterdam 2003-2020

Vastgesteld op 18 februari 2003 door de Rotterdamse gemeenteraad

Het verkeer- en vervoersbeleid voor de stad Rotterdam is vastgelegd in het Verkeer- en Vervoersplan Rotterdam 2003- 2020 (VVPR). Het plan beschrijft de noodzakelijke ontwikkelingen in Rotterdam op het gebied van verkeer en vervoer voor de komende 15 á 20 jaar.

Het verkeer- en vervoersbeleid voor de stad Rotterdam is vastgelegd in het Verkeer- en Vervoersplan Rotterdam 2003- 2020 (VVPR). Het plan beschrijft de noodzakelijke ontwikkelingen in Rotterdam op het gebied van verkeer en vervoer voor de komende 15 á 20 jaar.

In het Verkeers- en vervoersplan Rotterdam 2002-2020 is aangegeven dat Rotterdam steeds meer de kenmerken van een netwerkstad krijgt. Waar vroeger de Rotterdamse binnenstad het middelpunt van het stedelijke vervoersnetwerk vormde, zijn inmiddels in Rotterdam meerdere centra ontstaan, die veel bezoekers van binnen en buiten de stad trekken. Deze centra worden knooppunten genoemd, die winkels, kantoren, sport- en recreatievoorzieningen omvatten. Naast knooppunten zijn er “stadspoorten”. Een stadspoort is een knooppunt van wegen, openbaar vervoer, fiets en taxi. Het is de bedoeling dat automobilisten die in de binnenstad moeten zijn bij een stadspoort met veel P+R plekken overstappen op het openbaar vervoer, teneinde de binnenstad bereikbaar te houden. Dit gaat gepaard met een (parkeer)tarievenbeleid.

Sommige punten, zoals Prins Alexander zijn tegelijk “stadspoort” en “knooppunt”.

In het Verkeers- en Vervoersplan staan verder onder andere de volgende uitgangspunten centraal:

• Het huidige vervoersnet volgt en ondersteunt de ruimtelijk-economische ontwikkeling van de stad onvoldoende. Het netwerk is op veel verbindingen op orde, maar er zitten ook gaten in het netwerk.

• Er ontstaat een sterke toename van de kriskrasrelaties in het stedelijke verplaatsingspatroon. Een toenemend aantal reizigers bezoekt de knooppunten. In het plan staat de verwachting dat de ontwikkeling naar een netwerkstad doorzet.

• Doorgaand autoverkeer door de wijken zoveel mogelijk weren. Concentratie van het autoverkeer op een beperkt aantal hoofdroutes, die zo goed mogelijk zijn / worden ingepast in de omgeving. Op die routes wordt de doorstroming op peil gehouden.

• Zorgen voor bereikbaarheid. Bij bereikbaarheid gaat het om doorstroming, gewenste rijsnelheid, nieuwe tramlijnen, A13/16 en parkeermogelijkheden.

• Zorgen voor leefbaarheid. Leefbaarheid betekent dat mensen zich veilig voelen op straat, dat er schone lucht is en dat er geen geluidsoverlast is in woonwijken, ook al ligt die woonwijk een hoofdroute door de stad.

2.3.5 Visie Werklocaties

Vastgesteld op 2 april 2009 door de Rotterdamse gemeenteraad

Op 2 april 2009 heeft de gemeenteraad van Rotterdam de visie Werklocaties 2030 vastgesteld. Deze visie is de ruimtelijk-economische uitwerking van de Stadsvisie Rotterdam 2030 en tevens een vertaling naar de werklocaties in de regio Rotterdam. Werklocaties zijn gebieden waarin de economische functie(s) dominant aanwezig zijn. Het doel van de Visie Werklocaties 2030 is de bijdrage van de verschillende deelgebieden aan de gewenste economische ontwikkeling van Rotterdam en regio in kaart te brengen. De visie Werklocaties 2030 geeft inzicht in de vraag naar welke ontwikkelingen waar mogelijk zijn en in de match tussen publieke en private belangen. Het gaat hier om het vaststellen van de hoofdlijnen voor de ruimtelijk - economische ontwikkeling. Hierdoor ontstaat een kader voor de toetsing van projecten op hun bijdrage aan de doelen van de Stadsvisie Rotterdam 2030. Vanuit dit perspectief wordt Rotterdam gekenmerkt door drie ontwikkelingszones met belangrijke werklocaties: de haven- en industriële zone (Maasvlakte 2, Stadshavens en Ridderster), de kennis- en dienstenzone (Rotterdam Airpark/Schieveen, Prins Alexander en Spaanse Polder/Noordwest) en het kerngebied (Binnenstad, Hart van Zuid, Stadionpark en Kralingse Zoom).

Het noordelijke gebied ligt in de "kennis en dienstenzone" van Rotterdam en de economische oriëntatie is vooral gericht op de Randstad. In de Randstadgemeenten bevindt zich tevens het aanvullende of concurrerende aanbod aan locaties. Om te kunnen concurreren met de Randstad moeten hoogwaardige werklocaties worden aangeboden in combinatie met een bijbehorend woningen- en voorzieningenaanbod. Het zakenvliegveld Rotterdam The Hague Airport is een belangrijk sellingpoint. Spaanse Polder en Noordwest dienen te worden geoptimaliseerd en geherstructureerd. Daarnaast kan de vraag naar lokale bedrijfsruimte worden opgevangen in Nesselande en Park Zestienhoven. Op termijn komt Rotterdam-The Hague Airport, gezamenlijk met Schieveen in beeld. Het planaanbod aan kantorenlocaties kent een fors overschot. In Prins Alexander blijft het consoliderende beleid gehandhaafd.

Aan ontwikkeling van de volkstuinen langs de A20 is tot 2030 geen behoefte. De locaties rond Rotterdam-The Hague Airport en Schieveen zullen behoedzaam moeten worden ontwikkeld, waarbij de aanwezigheid van het zakenvliegveld zoveel mogelijk uitgebuit wordt. Afstemming met het aanbod in Delft (Technopolis), Schiedam (Schieveste) en Vlaardingen (Vijfsluizen) over een gezamenlijke aanpak is noodzakelijk om het overaanbod terug te dringen. De voorzieningen in Noord zijn vooral gelegen in het gebied rondom het vliegveld. Afstemming met de Binnenstad en Prins Alexander is gewenst.

De gemeente Rotterdam heeft geconstateerd dat de prognoses van enkele jaren geleden achterhaald zijn door de recente economische ontwikkelingen. In dat kader heeft het college van B&W in 2009 de Visie Werklocaties 2030 vastgesteld, met als uitgangspunt een evenwichtige verhouding tussen marktvraag en locatieaanbod. Vanaf 2010 wordt de ontwikkeling van vraag en aanbod per sector en locatie bijgehouden in de 'Navigator Rotterdamse werklocaties'. Het kantorenbeleid wordt daarmee twee keer per jaar geactualiseerd en afgestemd op de recente marktontwikkelingen.

In samenwerking met de Stadsregio Rotterdam is ondertussen met betrokken regiogemeenten overleg gaande om te komen tot een regionale aanpak van de kantorenontwikkeling. Dit is verwerkt in een Economisch Uitvoeringsprogramma Stadsregio Rotterdam 2011-2014. Hiermee wordt het regionale kantorenprogramma binnen het kader van de provinciale Verordening Ruimte afgestemd op de actuele marktontwikkelingen.

Brainpark III is een grootschalige kantorenlocatie aan de snelweg A16. Voor deze locatie is de feitelijke situatie opgenomen in het bestemmingsplan.

Verder liggen er nog enkele kantoorlocaties in het plangebied. Aan de A16, de Alexanderlaan en de Jacques Dutilhweg liggen enkele kleinschaligere kantoren. Deze kantoren zijn conform de feitelijke situatie bestemd. De huidige kantoren aan de 's-Gravenweg (Prinsenpoort) hebben een gemengde bestemming gekregen, zodat zij kunnen worden getransformeerd naar een andere functie. Het kantoor aan de Jacques Dutilhweg heeft een gemengde bestemming met een aanduiding "kantoor" gekregen.

2.3.6 Horecanota Rotterdam

Vastgesteld op 3 juli 2012 door College van burgemeester en wethouders

Doel
Centraal in de Horecanota 2012-2016 staat het stimuleren van goede initiatieven, het bij elkaar brengen van vraag en aanbod, het vooraf bieden van duidelijke richtlijnen, het beperkt sturen door vergunningverlening en gebiedsgerichte aanpak en het normeren door toezicht en handhaving.

Visie
Vanuit de markt- en leefbaarheidsanalyse op horeca, de uitkomsten van de evaluatie van de vorige horecanota en de stedelijke ambities is de visie op de horeca als volgt geformuleerd: 'bruisende, aantrekkelijke stad met ruimte voor initiatieven van ondernemers'. Deze visie is nader uitgewerkt in een drietal ambities:

  • kwaliteitshoreca: het creëren van een aantrekkelijk en bruisend horeca-aanbod dat aansluit op de zakelijke markt, de wensen van de bezoekers en de bewoners;
  • dynamisch ondernemerschap: het stimuleren van nieuwe initiatieven;
  • horeca en leefbaarheid in balans: de samenwerking tussen ondernemers en overheid versterken waardoor een veilig uitgaansklimaat gecreëerd wordt zonder overlast voor omwonenden. "High trust, high penalty" is het uitgangspunt.

Stedelijke focusgebieden, algemene gebiedskaders en horecagebiedsplannen
Om (naast wat het bestemmingsplan nu toestaat) in de toekomst beter te kunnen sturen op welke horeca zich in een bepaald gebied kan vestigen, in het kader van het stimuleren van kwaliteitshoreca en waarborgen van leefbaarheid, worden gebiedsgerichte vestigingsvoorwaarden opgesteld. Om te kunnen komen tot gedegen vestigingsvoorwaarden in een gebied, die recht doen aan de ambities ten aanzien van de horecafunctie van de stad Rotterdam in zijn geheel, zijn een vijftiental stedelijke focusgebieden beschreven. De omschrijvingen van de focusgebieden geven de visie weer hoe deze gebieden zich afzonderlijk en in verhouding tot elkaar zouden moeten ontwikkelingen om recht te doen aan de bovenlokale horecafunctie die in de stad gewenst is. Naast de visie op bovenlokale horeca en de ontwikkelrichting hiervan, is ook in zijn algemeenheid ten aanzien van de hoofdfunctie van gebieden gekeken wat de gewenste ontwikkelrichting is, waarbij onderscheid is gemaakt in 'woongebieden', 'gemengde woongebieden', 'publieksintensieve recreatiegebieden', 'bedrijventerreinen/industriegebieden/havengebied'. Bij inwerkingtreding van de horecanota gelden deze gebiedskaders als toetsingskader voor de vergunningverlening totdat de horecagebiedsplannen zijn vastgesteld. Gebieden maken integrale vierjaarlijkse gebiedsplannen, waar het gebiedsplan horeca nu deel van uit gaat maken. In deze horecagebiedsplannen wordt per gebied de horeca-ontwikkelrichting per buurt/straat/pand weergegeven.
Een logische wijze om via vestigingsvoorwaarden te sturen op kwaliteit en waarborging van de leefbaarheid zijn de Rotterdamse bestemmingsplannen. Bestemmingsplannen bieden echter geen tot zeer weinig sturingsmogelijkheden voor kwalitatieve horeca. In bestemmingsplannen staan ruime omschrijvingen van de mogelijkheden om in bepaalde panden horeca te exploiteren. Tevens worden de plannen voor 10 jaar vastgesteld en is tussentijdse aanpassing niet gebruikelijk. Dit alles betekent dat gerichte planvorming, het stellen van vestigingsvoorwaarden ten aanzien van bepaalde exploitatie categorieën in bepaalde gebieden, op basis van het bestemmingsplan niet mogelijk is. Daarom worden horecagebiedsplannen opgesteld waarin de gewenste ontwikkelrichtingen voor horeca beschreven staat.

2.3.7 Rotterdams woonwagenbeleid

Het beleidskader voor de Rotterdamse woonwagencentra wordt gevormd door de nota “Niet langer verkeren in de marge; Rotterdams woonwagenbeleid na intrekking van de Woonwagenwet” uit 2000 en de actualisatie van dit beleid uit 2008. Volkshuisvestelijke en sociaal-maatschappelijke normalisatie is het streven. Een belangrijk speerpunt uit het beleid is het verbeteren van de brandveiligheid op de centra. Brandveiligheid wordt deels geborgd door het Bouwbesluit. Het Bouwbesluit geeft aan dat bij nieuwe woonwagens bij branddoorslag en brandoverslag een weerstand van 30 minuten moet bestaan. Deze weerstand kan worden gecreëerd door brandwerende voorzieningen te treffen, zoals brandwerende schotten in een woonwagen of een stenen muur tussen woonwagens. De weerstand kan ook bereikt worden door voldoende afstand te houden tussen twee woonwagens. Een weerstand van 30 minuten wordt over het algemeen bereikt wanneer twee woonwagens op tenminste 5 meter van elkaar zijn geplaatst. Vanuit het Bouwbesluit kan alleen op de bouwconstructie en niet op afstand worden gehandhaafd. Dat kan wel op basis van het bestemmingsplan.

2.3.8 Rotterdamse norm voor buitenspeelruimte

Vastgesteld op 28 oktober 2009 door Burgemeester en Wethouders

Op 28 oktober 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders de Rotterdamse norm voor buitenspeelruimte als vaste gedragslijn vastgesteld. Deze norm omschrijft waar en hoe groot ruimtes voor buitenspelen in de woonomgeving dienen te zijn, zowel wat betreft locaties als trottoirs, zodat kinderen en jongeren ruimte dichtbij huis hebben om te spelen en te sporten.

2.3.9 Rotterdams beleid t.a.v. zendmasten mobiele telecommunicatie

Vastgesteld op 16 mei 2002 door de Rotterdamse gemeenteraad

Op basis van de in de beleidsnota opgenomen wensen en aangeduide oplossingsrichtingen ten aanzien van de plaatsing van antennes, masten en apparatuurkasten en de verschillende gebieden die binnen de stad zijn te onderscheiden is dit beleid geformuleerd.

2.4 Gebiedsbeleid Prins Alexander

Gebiedsplan Prins Alexander 2014-2018: Kwaliteit is kwetsbaar

vastgesteld op 1 augustus 2014

In Prinsenland heerst een grote woontevredenheid. Er zal worden ingezet op de aanpak van de woonservicegebieden door een toegankelijke woningvoorraad en toegankelijke woonomgeving zodat ouderen langer zelfstandig thuis kunnen wonen. Tevens zal worden gestreefd naar het bevorderen van samenhangend aanbod wonen, zorg, service en welzijn.

Horecagebiedsplan Prins Alexander 2015-2016

De belangrijkste doelstellingen uit het Horecagebiedsplan zijn het concenteren van horecavoorzieningen in of nabij voorzieningenclusters, het beschermen van het woon- en leefklimaat en het geven van een kwaliteitsimpuls aan de horecavoorzieningen.

De wijk Prinsenland is overwegend een woongebied. Uitbreiding van bestaande horeca kan alleen als dit geen gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat. Voor deze woonwijk geldt de ontwikkelrichting "consolideren" hetgeen inhoudt dat er geen nieuwe inrichtingen bij kunnen komen, met uitzondering van de Oosterkapel en Zjaak. De belangrijkste reden om de kwalificatie "consolideren" te hanteren is, behoudens de genoemde inrichtingen, dat in dit soort gebieden het woon- en leefklimaat relatief snel onder druk staat. Het woongenot mag niet worden verstoord door een functiemenging met horeca. Voor bestaande inrichtingen geldt dat deze kunnen uitbreiden met de volgende activiteiten:1-2-3-4-6-7-11-12 en 13 (eten, zwak alcohol, openingstijden tot 22.00/23.00 uur, gevelzitplaats, terras en achtergrond muziek). Binnen het woongebied is er een zogenoemd gemengd woongebied, te weten winkelcentrum Prinsenland. In het woongebied zijn, ondanks het consolidatiebeleid, de volgende inrichtingen mogelijk:

Winkelcentrum Prinsenland:

Nieuwe inrichtingen: "Gericht ontwikkelen" met categorie A, B en C zonder activiteit 8, 9 en 10 van de module openingstijden.

Bestaande inrichtingen: "Gericht ontwikkelen" met categorie A,

Oosterkapel (Ringvaartweg 125) en Zjaak (Maria Wesselingstraat 8): 

Nieuwe inrichtingen: "Gericht ontwikkelen" met categorie A, B en C zonder activiteit 5 van de module drinken en zonder activiteit 8, 9 en 10 van de module openingstijden.

Bestaande inrichtingen: "Gericht ontwikkelen" met categorie A, B en C zonder activiteit 5 van de module drinken en zonder activiteit 8, 9 en 10 van de module openingstijden.

Bedrijventerrein Prinsenland (Anthonetta Kuijlstraat):

Nieuwe inrichtingen: "Gericht ontwikkelen" met categorie A, B en C zonder activiteit 5 van de module drinken en zonder activiteit 8, 9 en 10 van de module openingstijden.

Bestaande inrichtingen: "Gericht ontwikkelen" met categorie A, B en C zonder activiteit 5 van de module drinken en zonder activiteit 8, 9 en 10 van de module openingstijden.

Groenvisie Prins Alexander (oktober 2009)

Samen met het Ommoordse Veld behoort het Prinsenpark tot de twee parken op stadsdeelniveau binnen het gebied Prins Alexander. Vanwege deze status is het Prinsenpark dan ook opgenomen binnen het 'raamwerk' van de groenstructuur. De Groenvisie stelt dat dit raamwerk onaantastbaar is en duurzaam ingericht en beheerd moet worden. Daarnaast dient de identiteit van dit raamwerk versterkt te worden, door bijvoorbeeld het toevoegen van (overdekte) recreatieve voorzieningen die het gebruik van het raamwerk stimuleren.

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plangebied

3.1 Ontstaansgeschiedenis

Prinsenland was oorspronkelijk gelegen in het oude "Ambacht van Kralingen", dat deel uitmaakte van het Hoogheemraadschap van Schieland en al bekend is vanaf 1200. Het oude kerkdorpje Kralingen was daarin gelegen, de Kralingse Kerklaan herinnert daar nog aan. Deze Kralingse Kerklaan liep toen nog door tot waar nu nog steeds de oude Kralingse begraafplaats is gelegen. Door het ontgronden van veengebied voor het winnen van turf als brandstof, raakte dit oude kerkdorpje volledig geïsoleerd en werd omgeven door grote waterplassen. De bewoners zijn daar toen weggetrokken en vestigen zich meer in westelijke richting aan de 's-Gravenweg nabij de Hoflaan, het huidige Kralingen. In 1844 is ook de oude kerk gesloopt en bleef alleen de begraafplaats als herinnering over.

De enorme waterplassen die er in Kralingen waren en de polders vlak daar boven, zoals Ommoord, zijn in 1870 drooggelegd. De huidige Prins Alexanderpolder is toen ontstaan. De Kralingse Plas is een restant van grote waterplassen. In 1895 is Kralingen geannexeerd door Rotterdam. Het Prinsenland wordt nu door drie historische wegen doorsneden, de Kralingseweg, de 's-Gravenweg en de Ringvaartweg.

"Zo oud als de weg naar Kralingen" is een gezegde waarmee de oude 's-Gravenweg wordt bedoeld. Dit was een oude verbindingsweg tussen Rotterdam en Gouda, die vermoedelijk een Romeinse heerweg moet zijn geweest. De Ringvaart van Kralingen is na het droogmaken van de polder aangelegd om een open waterverbinding te houden met de Schie en de Rotte (bron: tekst L. van Hoek).

Prinsenland ligt deels in de Prins Alexanderpolder (3,50 tot 6,00 meter - NAP) en deels op het nimmer afgegraven veenland langs de 's-Gravenweg (1,50 meter - NAP). Vanwege haar hogere ligging wordt dit laatste deel het "bovenland" genoemd. De scheiding tussen beiden wordt gevormd door de Ringvaart. Door de verdeling in droogmakerij en bovenland nemen de bestaande wegen met de daaraan grenzende lintbebouwing, de zogenoemde linten, in het gebied ieder een andere positie in. De Kralingsweg is de ruggegraat van de verkaveling in de Prins Alexanderpolder, kaarsrecht en regelmatig. Er langs ligt gemengde bebouwing. De Ringvaartweg ligt aan de rand van de Prins Alexanderpolder in het hoogteverschil naast de Ringvaart. De weg buigt in een hele grote boog met de Ringvaart mee, en er liggen voornamelijk woningen aan. De 's-Gravenweg vormt de ruggegraat van de verkaveling in het zogenoemde bovenland. De weg heeft een onregelmatig, geknikt verloop met daarlangs gemengde bebouwing. De Kralingse Kerklaan en de Turfweg zijn de enige historische noord-zuid liggende wegen in het gebied. De Prinsenlaan is de hoofdontsluitingsweg van woonwijk Het Lage Land.

Zoals hedentendage nog is waar te nemen is bij de ontwikkeling van de woonwijk de bestaande landschaps- en bebouwingsstructuur als uitgangspunt genomen. De wijk bestaat uit veel groen en water en telt circa 5.000 woningen. Prinsenland bestaat uit vier buurten, te weten de Prinsenparkbuurt, de Dosiobuurt, de Ringvaartplasbuurt en het ‘s-Gravenweggebied. Ten noordoosten van het plangebied ligt het in de jaren '60, tegelijkertijd met het aangrenzende Het Lage Land, ontwikkelde Oud-Prinsenland. De andere buurten van de woonwijk zijn gerealiseerd in de jaren negentig.

3.2 Archeologie en cultuurhistorie

3.2.1 Beleidskader

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureau-onderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

3.2.2 Landschaps- en bewoningsgeschiedenis

Het plangebied van bestemmingsplan "Prinsenland" maakte oorspronkelijk deel uit van een veengebied ten noorden van de Ringvaartweg en een klei-op-veengebied ten zuiden van de Ringvaartweg (zie Bijlage 1). Het veen werd gevormd vanaf ongeveer 5.000 voor Christus tot in de Middeleeuwen. De klei werd vermoedelijk vanaf de Romeinse tijd op het veen afgezet. Vanaf de 10e-12e eeuw is het (klei-op)veengebied ontgonnen voor akkerbouw en veeteelt. Het gaat om een strookvormige verkaveling met boerderijen gegroepeerd in bewoningslinten. In het noordelijk deel van het plangebied lag het bewoningslint van het voormalige dorp Kralingen. Aan de zuidzijde vormde de 's Gravenweg een dergelijk bewoningslint. Vooral in de 17e tot 19e eeuw werd in het gebied ten noorden van de (moderne) Ringvaartweg uitgebreid turf gestoken. Uiteindelijk veranderde dit noordelijke deel van het plangebied in een plassengebied, met alleen nog enkele stroken veen ter plaatse van oude kades en bewoningslinten.

Het plassengebied werd bedijkt, drooggemalen en opgenomen in de Alexanderpolder, die circa 1874 gereedkwam. De meeste stroken restveen werden na de droogmaking alsnog grotendeels afgegraven voor turfwinning, uitgezonderd de locatie met de funderingen van de kerk en de begraafplaats van het oude Kralingen.

Na de droogmaking van de plassen werd in het gebied weer landbouw uitgeoefend, tot aan de moderne overbouwing van het gebied in de laatste decennia. Door het verdwijnen van het veen liggen ten noorden van de Ringvaartweg de oude prehistorische landschapselementen aan of dicht onder het oppervlak van de diep gelegen polder. In het westelijk en zuidelijk deel van het plangebied (omgeving Anthonetta Kuijtstraat, bedrijventerrein Rivium, metro-emplacement 's Gravenland en metro-tracé) heeft ophoging plaatsgevonden met een meters dik pakket zand.

In het plangebied is (in het noordelijk deel dicht onder de oppervlakte en in het zuidelijk deel onder het veen en de ophogingen) mogelijk een dun pakket lagunaire klei-en zandafzettingen aanwezig, waar fijnvertakte geulpatronen in zijn gekarteerd. Het pakket werd afgezet in de periode direct voorafgaand aan de veenvorming. Het lagunaire landschap lijkt niet door de mens te zijn geëxploiteerd.

In de ondergrond zijn in het noorden van het gebied delen van een fossiele rivierloop (stroomgordel, Afzettingen van Gorkum) gekarteerd, te dateren in de periode van circa 7.000 tot 5.000 voor Christus. De bovenkant van de afzettingen bevindt zich op circa 7 tot 8 meter beneden NAP. De stroomgordel, die mogelijk fijne vertakkingen in het plangebied had, kan een aantrekkelijke verblijfplaats hebben gevormd voor de mens in het Mesolithicum en het begin van het Neolithicum.

In het zuidelijk deel van het plangebied, in de omgeving van metrostation Capelsebrug, zijn in de diepere ondergrond rivierduinafzettingen aanwezig. De toppen van deze afzettingen kunnen in het Mesolithicum als woonplaats zijn benut.

3.2.3 Archeologische verwachting

Gelet op het voorgaande kunnen in het hele plangebied archeologisch waardevolle bewoningssporen en vondsten worden aangetroffen uit het Mesolithicum (8.000-5.300 voor Christus) en het begin van het Neolithicum (5.300-2.000 voor Christus). In het (klei-op)veengebied ten zuiden van de Ringvaartweg kunnen bewoningssporen en vondsten uit de IJzertijd, de Romeinse tijd, de Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd aanwezig zijn. Het terrein met de funderingen van de kerk van Oud Kralingen bezit een hoge archeologische waarde. Het terrein is op grond van artikel 13 van de Monumentenverordening Rotterdam 2003 genomen in de lijst van Archeologische Belangrijke Plaatsen (ABP terrein 35) (vastgesteld op 30 januari 2003 door de gemeenteraad). Voor deze locatie geldt het uitgangspunt: behoud ter plaatse.

3.2.4 Conclusies

Voor de kerk van Oud Kralingen, ABP-terrein nr. 35 staat behoud in situ voorop. Als behoud in situ niet mogelijk is geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor alle werken, geen bouwwerk zijnde, die dieper reiken dan 2,5 meter beneden maaiveld, ongeacht de verstoringsoppervlakte. Deze gronden hebben de bestemming "Waarde - Archeologie - 1" gekregen.

Voor de 's-Gravenweg, alsmede een strook grond ter weerszijden ervan, evenals voor het gebied waar zich een rivierduin in de diepere ondergrond bevindt geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 0,5 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 100 m2 beslaan. Deze gronden hebben de bestemming "Waarde - Archeologie - 2" gekregen.

Voor het klei-op-veengebied ten zuiden van de Ringvaart, waar het oude landschap nog intact is geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 0,5 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 200 m2 beslaan. Deze gronden hebben de bestemming "Waarde - Archeologie - 3" gekregen.

Voor het uitgeveende gebied ten noorden van de Ringvaart, waar in de 17e tot 19e eeuw afgravingen ten behoeve van de veenwinning hebben plaatsgevonden geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 1,0 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 200 m2 beslaan. Hiervan zijn uitgezonderd reguliere werkzaamheden ter plaatse van het terrein van de moderne begraafplaats Oud-Kralingen ten zuiden van het ABP terrein 35. Deze gronden hebben de bestemming "Waarde - Archeologie - 4" gekregen.

Voor een deel van het plangebied waar zich een rivierduin in de diepere ondergrond bevindt, maar waar het maaiveld sterk is opgehoogd geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 4,0 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 100 m2 beslaan. Deze gronden hebben de bestemming "Waarde - Archeologie - 5" gekregen.

Voor de rest van het opgehoogde gebied geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 4,0 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 200 m2 beslaan. Deze gronden hebben de bestemming "Waarde - Archeologie - 6" gekregen.

De kaart met de verschillende gebieden archeologische regiems is als Bijlage 1 opgenomen bij de toelichting.

3.3 Stadsgezichten en Monumenten

Algemeen

De gemeente Rotterdam heeft een groot aantal objecten en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd volgens de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening Rotterdam 2010. De gemeente Rotterdam maakt onderscheid tussen de volgende gebieden en gebouwen:

Beschermde stadsgezichten (BS)

Rotterdam heeft alleen rijksbeschermde stadsgezichten. Een beschermd stadsgezicht is een groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens schoonheid, onderlinge ruimtelijke structurele samenhang of wetenschappelijke waarde. De bescherming richt zich op de stedenbouwkundige karakteristiek en op een samenhangend geheel van straten en bebouwing. Het gaat om gebieden die ouder zijn dan vijftig jaar. Na aanwijzing van een beschermd stadsgezicht dient er binnen twee jaar een bestemmingsplan beschikbaar te zijn waarin de historische kwaliteiten van het rijksbeschermd gezicht en de relatie tot eventuele toekomstige ontwikkelingen vastliggen (Wet ruimtelijke ordening). De status van een beschermd stadsgezicht betekent voor toekomstige ontwikkelingen dat er in dit gebied niet gesloopt mag worden zonder een sloopvergunning op grond van artikel 37 van de Monumentenwet 1988 (vanaf 1 oktober 2010 onderdeel van de omgevingsvergunning, werkzaamheid monumenten). Voor alle bouwwerkzaamheden in een beschermd stadsgezicht is een bouwvergunning vereist.

Wederopbouwaandachtsgebieden

Naast de van rijkswege beschermde stadsgezichten heeft Rotterdam in de binnenstad een aantal wederopbouwaandachtsgebieden met een waardevolle samenhang tussen het stratenplan, de invulling van de bouwblokken en de architectuur. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden hoe deze historische kwaliteiten kunnen worden behouden. Betreffende gebieden hebben geen juridische status op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening Rotterdam 2010. Wel heeft het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam in 1998 vastgesteld dat de historische kwaliteiten van deze waardevolle ensembles onderdeel uitmaken van het stedenbouwkundig plan en het bestemmingsplan. Hiervoor kan het nodig zijn een Cultuurhistorische Verkenning (CV) te maken om de historische kwaliteiten in kaart te brengen.

Rijksmonumenten (RM) en gemeentelijke monumenten (GM)

Rotterdam heeft zowel rijks- als gemeentelijke monumenten. Een rijks- of gemeentelijk monument kan zijn een gebouw, water, terrein of een ander object dat van nationaal belang is (rijksmonument), of van algemeen belang voor Rotterdam is (gemeentelijk monument), vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in respectievelijk de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening Rotterdam 2010. Bij een monument gaat het om een bouwwerk of complex, zowel buiten als van binnen. Als vanzelfsprekend is het verboden zonder vergunning wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument.

Beeldbepalende objecten (BO) en beeldbepalende gevelwanden (BG)

In Rotterdam is een groot aantal objecten te vinden die geen status hebben als gemeentelijk monument, maar wel van cultuurhistorische waarde zijn omdat deze objecten karakteristiek voor de stad of een wijk zijn: de zogenoemde beeldbepalende objecten. Ook heeft Rotterdam cultuurhistorisch waardevolle gevelwanden. Beeldbepalende objecten en gevelwanden hebben geen juridische status op grond van de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening Rotterdam 2010.


Het plangebied

Hieronder zijn, op basis van gegevens van het gemeentelijke Bureau Monumenten, de gebouwen en gebieden genoemd die van cultuurhistorische waarde zijn binnen het plangebied.

Monumenten

Binnen het bestemmingsplangebied ligt het volgende gemeentelijke monument:

's-Gravenweg 421

Beeldbepalende panden

In het vorige bestemmingsplan "Linten" waren verschillende panden als beeldbepalend pand opgenomen. Deze panden waren ook in het vorige bestemmingsplan "Linten" als karakteristiek geacht voor de lintbebouwing. Het betreft verschillende bebouwingstypen, zoals boerderijen, tuinderwoningen en daglonershuizen. In dit bestemmingsplan hebben deze panden de dubbelbestemming "Waarde-Cultuurhistorie" gekregen. Deze dubbelbestemming werpt een drempel op tegen de sloop van deze panden. Mogelijke toekomstige sloopplannen voor de cultuurhistorische waardevolle bebouwing zijn dan in principe niet mogelijk. Het gemeentebestuur kan echter wel een sloopvergunning verlenen indien maatschappelijke, technische dan wel economische overwegingen zwaarwegend genoeg zijn om een uitzondering te maken. Daarbij moet een nieuw bouwplan voldoende rekening houden met de cultuurhistorische waarden van de omgeving:

Kralingseweg 288, 290, 319, 322, 324, 328, 330, 332, 336, 338, 340, 438, 442, 443

Ringvaartweg 146, 190

's-Gravenweg 423/425

Kralingse Kerklaan 81

Daarnaast is in het kader van dit bestemmingsplan een Cultuurhistorische Verkenning opgesteld. Daaruit zijn de volgende panden opgenomen, die dezelfde regeling hebben gekregen als bovengenoemde panden:

Kralingseweg 270, 272, 277-279, 287, 312, 362-364, 365, 368, 371, 378, 380, 383, 392-394, 407, 424/426, 429/431,

Ringvaartweg 125, 162, 164

's Gravenweg 503/505, 510, 524, 650, 686, 692/698, 700/702, 710, 760, 790,

Turfweg 3,

Kralingse Kerklaan 18, 22

3.4 Huidig gebruik

Prinsenland is een een woonwijk in de Rotterdamse gebied Prins Alexander. De wijk grenst in het noorden bij de Prinsenlaan aan de woonwijk Het Lage Land en wordt verder begrensd door de Prins Alexanderlaan in het oosten, het metro-rangeerterrein in het zuiden en de A16 in het westen. Aan de oost- en zuidkant valt de grens van de wijk samen met de gemeentegrens.

Het noordelijke gedeelte van de woonwijk is gebouwd in de jaren zestig, tegelijk met de bouw van Het Lage Land. De rest van de wijk is in verschillende deelplannen gerealiseerd in de jaren negentig. Bij de nieuwbouw zijn de oude structuren van het gebied (Kralingseweg, Ringvaartweg, 's-Gravenweg, Kralingse Kerklaan en Turfweg) gehandhaafd. Ook de oude begraafplaats Oud-Kralingen maakt deel uit van de wijk.

Linten

De woonwijk Prinsenland is gebouwd met behoud van de bestaande oude structuren, de historische bebouwingslinten. Deze bebouwingslinten variëren in samenstelling van functies. Langs de Kralingse Kerklaan, de Turfweg en de Ringvaartweg zijn voornamelijk woonfuncties gesitueerd. Langs de Kralingseweg en de 's-Gravenweg zijn gemengde linten met tussen de woonbebouwing enkele bedrijven. Hoewel veel oude bebouwing plaats heeft moeten maken voor nieuwbouw, staan er her en der in de linten nog enkele karakteristieke panden.

Prinsenpark

In het centrum van de wijk ligt het Prinsenpark. Het betreft een gazonpark met veel sportfaciliteiten en een grote vierkante vijver. In het midden van de vijver is een kunstwerk gelegen. Aan het park grenst tevens begraafplaats Oud Kralingen; een rustieke plek waar vroeger het centrum van het dorpje Kralingen lag. In het zuidelijk deel van het Prinsenpark bevindt zich ook natuurtuin Prinsenland. Deze tuin heeft elementen van het vroegere veenlandschap, zoals rietmoeras, zeggemoeras, allerlei wilgensoorten en bloemrijk hooiland. Het park herbergt tevens de natuurspeeltuin "Pietje Bell", een speelplek voor kinderen uit de omliggende wijken.

Winkelcentrum Mia van IJperenplein

Dit winkelcentrum ligt in de wijk Prinsenland aan de Jacques Dutihlweg. Het centrum bestaat uit een appartementencomplex met daaronder een overdekt winkelcentrum. Aangrenzend bevindt zich een kantoorgebouw. Het winkelaanbod is beperkt en bestaat onder andere uit een aantal ketens (Albert Heijn, Blokker, DA, Gall&Gall). Winkelcentrum Prinsenland heeft een moderne uitstraling en is door het aanwezige plein (met brasserie en terras) ruim van opzet.

Naast het winkelcentrum bevindt zich een strip met onder andere een restaurant, basisscholen, een autodealer, een uitvaartcentrum, een doe-het-zelfwinkel en een tuincentrum.

Aan de randen van de wijk liggen kleinschalige kantorenlocaties, Jan Leentvaarlaan en de Steupelstraat langs de A16 en de Prins Constantijnstraat nabij metrostation Schenkel.

Bedrijventerrein Prinsenland

Het bedrijventerrein Prinsenland aan de Anthonetta Kuijlstraat ligt aan de A16 maar is niet geörienteerd op en zichtbaar vanaf de snelweg. De oppervlakte van het terrein bedraagt 4,8 hectare. Op dit terrein zijn bedrijven met bedrijfsactiviteiten die behoren tot en met milieuhindercategorie 3.2 toegestaan. De opstallen bestaan uit kleinschalige bedrijfsunits met moderne uitstraling in de sectoren reparatie, handel, logistiek en bouw. Parkeren vindt plaats langs de weg en op eigen terrein.

Brainpark / Rivium-Noord

Het kantorenpark Brainpark III ligt ten oosten van de rijksweg A16. Het is een zichtlocatie met enkele hoofdkantoren van multinationals. Tevens staan enkele aan de zijde van woonwijk Fascinatio kleinere kantoorvilla's.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Ontwikkelingen

In het bestemmingsplan worden de volgende ontwikkelingen mogelijk gemaakt:

Bouwregeling Linten (afwijkend voor gemeentelijk vastgoed)

De bebouwingsnormen die gelden voor de Linten staan er niet aan in de weg om bouwpercelen op te splitsen tot kleinere bouwpercelen. In de loop der jaren is veelvuldig van deze regeling gebruik gemaakt. Het gevolg van deze versnippering is dat het open het karakter van de Linten steeds meer wordt aangetast. Een dergelijke aantasting wordt niet wenselijk geacht. Om een verdere versnippering tegen te gaan, is voor de gronden in de Linten die gemeentelijk eigendom een van de standaardbebouwingsnormen afwijkende regeling opgenomen. De afwijkende regeling leidt ertoe dat de bebouwingsmogelijkheden worden beperkt. Voor de gemeentelijke gronden met een maximum bebouwingspercentage van 30% aan de Kralingseweg en 's-Gravenweg, is toegevoegd dat een bouwperceel een minimale oppervlakte dient te hebben van 360 m2. De introductie van een minimum oppervlakte leidt ertoe dat er nog wel mogelijkheden bestaan om een bouwperceel te splitsen, maar niet in zodanig kleine hoeveelheden dat de bebouwingsdichtheid vanuit stedenbouwkundig oogpunt onacceptabel wordt (zie ook bouwregels linten in paragraaf 4.2.1).

Bergingen in voortuinen aan de Mahatma Gandhistraat en omgeving

Voor de woningen aan de Mahatma Gandhistraat 3 - 145 (oneven nummers), Jean Monnetstraat 1 - 75 en Charles de Gaullestraat 10 is een aparte tuinbestemming opgenomen. Deze woningen hebben alleen vóór de voorgevel een tuin die grenst aan het openbaar toegankelijk gebied. Op grond van de voorheen geldende regeling was het niet mogelijk om, gelet op de ligging aan de straat, in deze tuin bijgebouwen of aanbouwen te realiseren. Ook waren ter afscherming van de tuin van de straat alleen erfafscheidingen met een zeer beperkte hoogte toegestaan. Vergunningvrij is het voorts ook niet mogelijk om hier erfbebouwing te realiseren, gezien de ligging van de tuin vóór de voorgevel van de woning.

Om toch aan de behoefte tegemoet te komen om bergingen voor huishoudelijke doeleinden op te kunnen richten in deze tuinen en de tuinen te kunnen afschermen van de straat, is in het voorliggende bestemmingsplan een regeling opgenomen die het mogelijk maakt om op die locaties een berging te realiseren en erfafscheidingen tussen de tuin en het openbaar toegangelijk gebied oprichten.

Kantoren Brainpark III Noord

In dit bestemmingsplan zijn op deze gronden geen nieuwe kantoren mogelijk gemaakt. Deze gronden zijn wel beoogd voor een grootschalige kantoorontwikkeling. Deze zal te zijner tijd met een aparte procedure mogelijk kunnen worden gemaakt. In dit plan zal de locatie worden bestemd conform het huidige gebruik (parkeerterrein).

Bestaande mogelijkheden

Bestaande mogelijkheden uit het vorige bestemmingsplan zijn onderzocht op grond van de Wet geluidhinder en opnieuw worden opgenomen in dit bestemmingsplan:

In het vorige bestemmingsplan "Linten" hadden verschillende gronden een gemengde bestemming gekregen. Deze bestemming maakte meerdere functies mogelijk, waaronder geluidsgevoelige functies, zoals woningen en maatschappelijke voorzieningen. Voor de plekken waar thans geen geluidsgevoelige functies zijn gesitueerd is onderzoek gedaan naar de milieuaspecten van een geluidsgevoelige functie op die plekken (zie hoofdstuk 6.4). Deze locaties moeten op grond van de Wet geluidhinder bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan als nieuwe geluidsgevoelige situaties worden beschouwd. Voor de locaties waar milieutechnisch meer functies mogelijk zijn dan de huidige functie, zullen deze mogelijkheden opnieuw worden opgenomen in een gemengde bestemming.

4.2 Juridische planbeschrijving

4.2.1 Algemeen

In het onderhavige bestemmingsplan is een duidelijk onderscheid te maken tussen de systematiek van bestemmen voor de gronden gelegen in de linten (bestemmingen “Gemengd – 1”, “Gemengd – 2”, “Gemengd – 3”, “Wonen – 3”, “Wonen – 4”, “Tuin – 3” en “Verkeer – Erf”) en de gronden die daar niet in liggen. De bouwregels in de linten zijn, zoals al in het hiervoor geldende bestemmingsplan het geval was, complexer dan de bouwregels die gelden voor de overige bestemmingen. Gezien de complexiteit van deze regels zal daarop eerst een toelichting gegeven worden. Voor een toelichting op de bouwregels van de overige bestemmingen wordt verwezen naar hiernavolgende paragrafen.

Bouwregels linten

Bebouwingspercentage en bouwperceel

Op de verbeelding is aangegeven welke percentage van het bestemmingsvlak mag worden bebouwd met bouwwerken. Indien een bestemmingsvlak is opgesplitst in meerdere bouwpercelen, dan geldt het op de verbeelding aangegeven percentage per bouwperceel. In de begripsbepalingen is aangegeven wat onder bouwperceel moet worden verstaan. Voor de linten betreft dit:

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten, waarbij voor de bestemmingen 'Gemengd - 1', 'Gemengd - 2', 'Gemengd - 3', 'Wonen - 3' en 'Wonen - 4' in aanvulling daarop het volgende geldt:

  • a. gronden met de bestemming “Water” behoren niet tot het bouwperceel;
  • b. gronden met de bestemming "Tuin - 3" en "Verkeer - Erf" behoren niet tot het bouwperceel;
  • c. gronden met de dubbelbestemming “Waterstaat - Waterkering” behoren wel tot het bouwperceel.

Uit de begripsbepaling volgt dat gronden met een bestemming “Water”, “Tuin-3” of “Verkeer-Erf” niet gerekend worden tot het bouwperceel. De gronden met een dubbelbestemming “Waterstaat – Waterkering” maken wel onderdeel uit van het bouwperceel. Van belang is voorts dat de gronden die de bestemming “Gemengd – 1”, “Gemengd – 2”, “Gemengd – 3”, “Wonen – 3” of “Wonen – 4” hebben, maar feitelijk zijn aan te merken als water, ook tot het bouwperceel worden gerekend. Alleen als water ook daadwerkelijk een bestemming “Water” heeft, behoren de gronden niet tot het bouwperceel. Een en ander betekent dat de kadastrale grenzen van een perceel niet altijd gelijk hoeven te zijn aan de grenzen van hetgeen in het bestemmingsplan onder bouwperceel wordt verstaan.

Overschrijding bebouwingspercentage

Overigens geldt voor een aantal locaties dat een overschrijding van het op de verbeelding aangegeven bebouwingspercentage is toegestaan. Het betreft de in bijlage 3 van de regels opgenomen adressen. De overschrijding mag per adres niet meer zijn dan 15% berekend over het in de bijlage opgenomen aantal m2.

In het voorheen geldende uitwerkingsplan voor de linten was er al sprake van dat op de genoemde adressen het bebouwde oppervlak met 15% mocht worden uitgebreid (hoewel dit niet was opgenomen in de voorschriften), hetgeen een overschrijding inhield van het op de plankaart opgenomen bebouwingspercentage. Het aantal locaties is ten opzichte van dat plan evenwel verminderd, omdat op sommige adressen de bebouwing is gesloopt.

De desbetreffende regeling is in dit bestemmingsplan opnieuw opgenomen, teneinde op die locaties waar nog steeds sprake is van een overschrijding van het bebouwingspercentage, deze overschrijding toe te staan. Indien de bebouwing die behoort tot het in de bijlage opgenomen aantal m2 of een deel daarvan gesloopt wordt en daarna sprake is van herbouw, dan geldt de regeling niet meer, maar is het op de verbeelding aangegeven bebouwingspercentage van toepassing.

Opgemerkt wordt nog dat de algemene afwijkingsbepaling op grond waarvan van toegestane afmetingen, maten en percentages tot niet meer dan 10% kan worden afgeweken, niet geldt voor de percelen in de linten. In de linten dient verdere verdichting immers tegen gegaan te worden.

Voor de gronden direct ten zuiden van de Jacques Dutilhweg en ten noorden van de Ringvaartweg, zijn afwijkende bebouwingspercentages opgenomen. De bebouwingspercentages zijn conform verleende omgevingsvergunningen opgenomen. Dit is een wijziging ten opzichte van het bebouwingspercentage in het vorige bestemmingsplan. Dit is gedaan voor het behoud van het open karakter van het lint.

Voor het bouwperceel waar een bebouwingspercentage van 23% is opgenomen, is het uitgesloten dat er vergunningvrij bijbehorende bouwwerken of uitbreidingen daarvan conform artikel 2 lid 3 bijlage II Besluit omgevingsrecht mogen worden gebouwd. Gezien de verhouding tussen het toegestane bebouwingspercentage en de grootte van het bouwperceel, wordt het niet wenselijk geacht dat tevens vergunningvrij nog aanbouwen of uitbouwen worden gerealiseerd conform artikel 2 lid 3 bijlage II Besluit omgevingsrecht.

Situering

Naast de hoeveelheid op het bouwperceel te realiseren bebouwing, wordt door middel van het bestemmingsplan gestuurd op de situering van de bebouwing op het bouwperceel. Dit gebeurt onder meer door de volgende bepalingen die in de regels zijn opgenomen (zie voor visualisering van de regels de onderstaande plaatjes):

  • Binnen de voorgevelzone mag ten hoogste 60% van de breedte van een bouwperceel, en in uitzonderingsgevallen minder, door bebouwing in beslag worden genomen. De voorgevelzone betreft een strook grond met een breedte van 7 meter, haaks gemeten vanuit de voorgevelrooilijn. De voorgevelrooilijn voor bestemmingen in de linten is in de begripsbepalingen van het plan omschreven als:
  • Bebouwing dient op een minimale afstand van 3 meter tot de grenzen van het bouwperceel gerealiseerd te worden, met uitzondering van de zijden die grenzen aan de bestemmingen "Tuin - 3", "Verkeer - Erf" of "Waterstaat - Waterkering", waarop tevens enkele uitzonderingen in de regels zijn geformuleerd. Benadrukt wordt dat met deze bepaling niet gestuurd kan worden op het vergunningvrije bouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1056Prinsenland-va03_0003.png"

Bouwlaag

In de begripsbepalingen is omschreven wat onder een bouwlaag verstaan dient te worden. Deze begripsbepaling geldt voor alle bestemmingen uit het plan waar het begrip wordt gebruikt. In de begripsbepaling is opgemerkt dat een kap, vliering, zolder, souterrain, alsmede een dakopbouw binnen het theoretisch profiel van een kap, niet als een afzonderlijke bouwlaag worden beschouwd. In beginsel wordt onder "theoretisch profiel van een kap" de ruimte binnen een kap met schuine zijden waarvan de hellingshoek ten minste 20 en maximaal 60 graden bedraagt, verstaan.

Echter, in de regels die de bestemmingen in de linten betreffen, is een bepaling opgenomen die het mogelijk maakt om gebouwen bestaande uit drie bouwlagen te realiseren, waarbij het vloeroppervlak van de derde bouwlaag niet meer dan de helft van het grondoppervlak van het gebouw beslaat en de derde bouwlaag een theoretische kap heeft van maximaal 45 graden. Om die reden is de begripsbepaling aangevuld met: “tenzij in de bestemmingsregels van hoofdstuk 2 anders is bepaald”.

Gebleken is dat deze bepalingen in het voorheen geldende bestemmingsplan tot interpretatieverschillen hebben geleid. Derhalve is aan deze toelichting een bijlage gevoegd (Bijlage 3) waarin twee illustraties zijn opgenomen. De illustraties geven weer hoe de begripsbepaling geïnterpreteerd dient te worden in geval van een minimale hellingshoek van 20 graden en een maximale hellingshoek van 60 graden alsmede in geval van de specifieke bepaling uit de linten.

Afwijkende regeling voor gemeentelijk vastgoed.

De bebouwingsnormen die gelden voor de linten staan er niet aan in de weg om bouwpercelen op te splitsen tot kleinere bouwpercelen. In de loop der jaren is veelvuldig van deze regeling gebruik gemaakt. Het gevolg van deze versnippering is dat het open karakter van de linten steeds meer wordt aangetast. Een dergelijke aantasting wordt niet wenselijk geacht.

Om een verdere versnippering tegen te gaan, is voor de gronden in de linten die gemeentelijk eigendom zijn, in het voorliggende bestemmingsplan een van de standaardbebouwingsnormen afwijkende regeling opgenomen. De afwijkende regeling leidt ertoe dat de bebouwingsmogelijkheden worden beperkt.

Ten eerste wordt opgemerkt dat deze bepaling alleen is opgenomen voor gemeentelijk eigendom. Het betreft percelen aan de Kralingseweg 270, 282, 287, 288, 290, 332, 348, 362, 364, 368, 370, 380, 392, 394, 423, 427, 429 en 431 en aan de 's-Gravenweg 524, 570- 584, 598, 600 (1-2-3-4), 650, 654, 760, 762, 801, 804 en 806. Deze percelen zijn voorzien van de aanduiding "minimum oppervlak (m2)". Indien de bepaling ook voor particuliere gronden zou worden opgenomen, zou immers sprake zijn van een groot risico op planschade. Gelet op dat grote risico zou de financiële haalbaarheid van het bestemmingsplan niet kunnen worden aangetoond. 

Ten tweede is de regeling alleen opgenomen voor die gemeentegronden waar het mogelijk is om de bouwpercelen tot 30% te bebouwen. Het betreft de Kralingseweg en de 's-Gravenweg. Aan de Ringvaartweg (zowel ten noorden als ten zuiden daarvan) biedt het huidige (beperkte) maximum bebouwingspercentage (12% en 18%) voldoende sturing om de bouwmogelijkheden ter plaatse acceptabel te houden. De regels voor de gemeentegronden gelegen aan de Ringvaartweg, die voorzien zijn van een maximum bebouwingspercentage van 12% en 18%, behoeven dan ook geen aanpassing.

Voor de gemeentelijke gronden waar in het geldende bestemmingsplan sprake is van een maximum bebouwingspercentage van 30%, is toegevoegd dat een bouwperceel een minimale oppervlakte dient te hebben van 360 m2. De introductie van een minimum oppervlakte leidt ertoe dat er nog wel mogelijkheden bestaan om een bouwperceel te splitsen, maar niet in zodanig kleine hoeveelheden dat de bebouwingsdichtheid vanuit stedenbouwkundig oogpunt onacceptabel worden.

4.2.2 Bedrijf

In het bestemmingsplan zijn op verschillende wijzen bedrijfsactiviteiten mogelijk gemaakt.

Ten eerste is op een aantal locaties specifieke bedrijfsbestemmingen opgenomen. Het betreft de bestemming “Bedrijf”, “Bedrijf – Nutsvoorziening” en “Bedrijf – Verkooppunt motorbrandstoffen”. Binnen eerstgenoemde bestemming zijn bedrijfsactiviteiten uit categorie 1 tot en met 3.2 toegestaan. Bedrijfsgebonden kantoren zijn onder voorwaarden tevens mogelijk.

Ten tweede zijn bedrijfsactiviteiten in een aantal gemengde bestemmingen toegestaan. Het betreft bedrijven t/m categorie 2. In afwijking daarvan zijn op drie adressen hogere categorieën toegestaan dan wel een meer specifieke bestemming. Deze locaties zijn apart benoemd.

De overige twee bedrijfsbestemmingen betreffen maatbestemmingen voor nutsvoorzieningen en een tankstation. Hierna wordt op die bestemmingen ingegaan.

4.2.3 Bedrijf - Nutsvoorziening

Het gemaal aan de Ringvaartweg heeft de bestemming “Bedrijf – Nutsvoorziening” gekregen. Voor het overige zijn nutsvoorzieningen mogelijk gemaakt binnen de groenbestemming en verkeersbestemmingen. Het betreffen nutsvoorzieningen met een kleinere omvang. Daarbij wordt opgemerkt dat nutsvoorzieningen met een oppervlakte van maximaal 15 m2 en een bouwhoogte van maximaal 3 meter vergunningvrij zijn en dus buiten het bestemmingsplan om gerealiseerd mogen worden.

4.2.4 Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen

Het LPG-tankstation aan de Jacques Dutilhweg 851 heeft de bestemming “Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen" gekregen. Deze bestemming is bedoeld voor een inrichting voor de verkoop van motorbrandstoffen met LPG, met de daarbij behorende boven- en ondergrondse voorzieningen, wasboxen, erf en uitsluitend in combinatie hiermee, voor detailhandel. De bouwhoogte van gebouwen en de bijbehorende voorzieningen zoals de luifel, reclamezuilen, vlaggenmasten e.d. is geregeld in de bouwregels. Op de verbeelding is een bebouwingspercentage opgenomen.

4.2.5 Gemengd

In het plangebied is sprake van een aantal locaties met een gemengde bestemming. Het betreft de volgende bestemmingen:

Gemengd – 1

Dit betreft een gemengde bestemming die zich op gronden in de linten bevindt. Binnen de bestemming zijn bedrijfsactiviteiten uit categorie 1 en 2 toegestaan, wonen (conform de bestemming 'Wonen -3”) en op locaties bedrijfsactiviteiten met een hogere categorie dan 2 alsmede detailhandelsfuncties. Deze locaties zijn in de regels geduid. Het betreft functies die reeds op grond van het voorheen geldende uitwerkingsplan mogelijk waren en thans nog aanwezig zijn. Bij alle hiervoor genoemde functies zijn groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en ontsluitingswegen- en paden mogelijk. Als sprake is van een woongebruik dan is een aan huis gebonden beroep of bedrijf toegestaan.

Voor de gronden gelden bouwregels die reeds in het voorheen geldende uitwerkingsplan voor de linten waren opgenomen. Deze bouwregels gelden voor alle percelen die langs de linten liggen. Het betreft de bestemmingen “Gemengd – 1”, “Gemengd – 2”, “Gemengd – 3”, “Wonen – 3” en “Wonen – 4” De desbetreffende regels zijn hiervoor onder paragraaf 4.2.1 toegelicht.

Gemengd - 2

Dit betreft een gemengde bestemming die zich op gronden in de linten bevindt. Binnen de bestemming zijn kantoren, woningen (conform de bestemming “Wonen – 3”) en maatschappelijke voorzieningen inclusief praktijkruimten en ateliers toegestaan. Bij alle hiervoor genoemde functies zijn groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en ontsluitingswegen- en paden mogelijk. Als sprake is van een woongebruik dan is een aan huis gebonden beroep of bedrijf toegestaan.

Voor de gronden gelden bouwregels die reeds in het voorheen geldende bestemmingsplan waren opgenomen. Voor een toelichting hierop wordt verwezen paragraaf 4.2.1.

Gemengd - 3

Dit betreft een gemengde bestemming die zich op gronden in de linten bevindt. Binnen de bestemming zijn woningen (conform de bestemming “Wonen – 3”) evenals maatschappelijke voorzieningen inclusief praktijkruimten en ateliers toegestaan. Op een paar locaties is een aanduiding voor horeca of kantoor opgenomen. Bij de genoemde functies zijn groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en ontsluitingswegen- en paden mogelijk. Als sprake is van een woongebruik dan is een aan huis gebonden beroep of bedrijf toegestaan.

Voor de gronden gelden bouwregels die reeds in het voorheen geldende bestemmingsplan waren opgenomen. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 4.2.1.

Gemengd – 4

Binnen deze gemengde bestemming, die geldt voor een locatie op de Steve Bikoplaats, zijn een supermarkt en maatschappelijke voorzieningen op de begane grond, woningen en bijbehorende voorzieningen toegestaan. Voorheen gold hier de vierde uitwerking uit het oude bestemmingsplan “Prinsenland”. Als sprake is van een woongebruik dan is een aan huis gebonden beroep of bedrijf toegestaan.

Voor het bouwen binnen de bestemming geldt dat gebouwen alleen mogelijk worden opgericht binnen het bouwvlak en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 10 meter.

Gemengd - 5

Het winkelcentrum Prinsenland (Mia van IJperenplein) heefy deze gemengde bestemming gekregen. Op grond daarvan zijn de volgende functies mogelijk: detailhandel, maatschappelijke voorzieningen, wonen, horeca en bijbehorende voorzieningen. Alleen de bestaande detailhandel is bestemd. Ook voor de locatie Prinsenpoort is deze bestemming opgenomen. Op die locatie zijn kantoren, woningen en maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Voor het meest zuidelijk gelegen gebouw gelden beperkingen.

Voor het bouwen geldt dat de op de verbeelding hoogtebepalingen zijn opgenomen die de maximum bouwhoogte van gebouwen aangeven.

Gemengd - 6

Voor locaties ter hoogte van metrostation Schenkel hebben de gronden een gemengde bestemming gekregen. Binnen deze bestemming zijn kleinschalige kantoren, maatschappelijke voorzieningen, bedrijven t/m categorie 2 en bijbehorende voorzieningen mogelijk.

Voor het bouwen geldt dat de bouwhoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan op de verbeelding is aangegeven en het oppervlak van kantoren niet meer mag bedragen dan 1.000 m2 b.v.o. per vestiging.

4.2.6 Groen

Structurele groengebieden hebben de bestemming "Groen" gekregen. Binnen deze bestemming zijn ook voet- en fietspaden, speeltoestellen e.d. toegestaan. Ook het Prinsenpark heeft deze bestemming gekregen. Binnen het park liggen twee locaties voor speelvoorzieningen/speelvereniging met bijbehorende voorzieningen gebouwen. Deze locaties hebben een aanduiding “recreatie” gekregen. Alleen op die locaties zijn omvangrijke gebouwen toegestaan. Voor het overige zijn gebouwen binnen de groenbestemming niet mogelijk, behoudens gebouwen voor nutsvoorzieningen.

4.2.7 Horeca

In het Horecagebiedsplan van het gebied Prins Alexander worden de hoofdlijnen van het horecabeleid in dit gebied beschreven. Dit beleid is, voor zover ruimtelijk relevant, vastgelegd in dit bestemmingsplan.

De horeca in het gebied bestaat uit gelegenheden waar het accent voornamelijk op dag- en avondhoreca in de vorm van het verstrekken van dranken en ter plaatse bereide etenswaren. Hierbij valt te denken aan cafés, brasseries, bistro's, (fastfood)restaurants, cafetaria's, etc. Deze functies worden mogelijk gemaakt binnen de bestemming “Horeca”, maar ook binnen de bestemming “Gemengd – 2” ter plaatse van de aanduiding “horeca”, binnen de bestemming “Gemengd – 5” en op één locatie binnen de bestemming “Wonen – 2”.

Binnen de bestemming "Verkeer – Verblijfsgebied" zijn tevens ongebouwde terrassen toegestaan grenzend aan bestemmingen die horeca toelaten.

4.2.8 Kantoren

In het plangebied liggen enkele kantoorlocaties. Het betreft hier veelal kleinschalige kantoren. Deze gronden hebben de bestemming "Kantoor" gekregen. De buitenruimten, bedoeld voor parkeren e.d., hebben dezelfde bestemming. Bebouwing mag uitsluitend in het daarvoor op de verbeelding opgenomen bouwvlak worden gerealiseerd. De maximale bouwhoogte van de bebouwing is opgenomen op de verbeelding.

Naast deze kleinschalige kantoren ligt in het plangebied tevens het Brainpark III. Deze kantoorlocatie heeft ook de bestemming "Kantoor" gekregen. Binnen de bestemming mag niet meer dan 80.000 m2 b.v.o. aan kantoren toegestaan. Een groot gedeelte van dit aantal m2 b.v.o is al gerealiseerd. Er resteert nog enige uitbreidingsmogelijkheid.

Voor deze locatie gelden aanvullende bebouwingsnormen, waaronder een maximum bebouwingsindex. Deze bebouwingsindex geeft de verhouding tussen het aantal m2 b.v.o. van het gebouw en het aantal m2 oppervlak van het bouwperceel aan.

4.2.9 Maatschappelijke voorzieningen

Onder maatschappelijke voorzieningen worden voorzieningen op het gebied van onderwijs, cultuur, religie, gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening verstaan. Dit betekent dat een functie die in deze definitie past zonder planwijziging door een andere passende functie kan worden vervangen. Er is sprake van 2 maatschappelijke bestemmingen, te weten de bestemming “Maatschappelijk – 1” en de bestemming “Maatschappelijk – 2”. Binnen de eerstgenoemde bestemming zijn geluidsgevoelige objecten toegestaan. Binnen de andere bestemming niet. Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de verbeelding.

De begraafplaats Oud-Kralingen, gelegen in het Prinsenpark, heeft de bestemming "Maatschappelijk - begraafplaats" gekregen. De gronden binnen deze bestemming mogen maar in beperkt zin worden bebouwd, te weten tot 5% van het bestemmingsvlak.

4.2.10 Sport

Aan de Prinsenlaan ligt een manege. Deze manege heeft de bestemming "Sport - manege" gekregen.

Voor het bouwen binnen deze bestemming geldt dat de bouwhoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 10 meter en niet meer dan 75% van het bestemmingsvlak mag worden bebouwd.

4.2.11 Tuin

In het plangebied is sprake van verschillende tuinbestemmingen. Het betreft de volgende tuinbestemmingen.

"Tuin – 1"

Voor de gronden uit de voorheen geldende zesde uitwerking van het moederplan “Prinsenland”, waarbij voor zowel de voor- als de achtertuin sprake was van een zelfde tuinbestemming, is de bestemming "Tuin - 1" opgenomen. Deze bestemming is nagenoeg gelijk aan de bestemming “Tuin – 2” behalve dan dat er in de voor- en achtertuin geparkeerd mag worden. Daarnaast zijn, anders dan in de bestemming “Tuin – 2” geen specifieke locaties geduid ten behoeve van het realiseren van bijgebouwen.

"Tuin – 2"

Voor de percelen uit de voorheen geldende zesde uitwerking van het moederplan “Prinsenland” waar sprake was van een tuin- én erfbestemming is in dit bestemmingsplan de bestemming "Tuin - 2" opgenomen. Binnen deze bestemming is het mogelijk om in de voortuin en zijtuin, maar vóór de achtergevel, te parkeren. Daarnaast is het mogelijk om aanbouwen bestaande uit één bouwlaag tot maximaal 3 meter aan de oorspronkelijke achter- en zijgevel te realiseren. In dit bestemmingsplan is geen mogelijkheid opgenomen om bijgebouwen te realiseren, behoudens ter plaatse van aanduidingen. Indien er binnen de regeling voor het vergunningvrije bouwen nog mogelijkheden bestaan om bijgebouwen te realiseren, dan kan dat op basis van die regeling. Er bestaat geen noodzaak om dit daarnaast nog in het bestemmingsplan te regelen.

"Tuin – 3"

Deze tuinbestemming betreft ten eerste de gronden die rondom appartementencomplexen alsmede rondom de patiowoningen aan het Ogier van Cralingenpark liggen. Op deze gronden zijn aanbouwen niet waarschijnlijk danwel wenselijk. Dat geldt ook voor parkeren. Om die reden is voor die gronden een aparte tuinbestemming opgenomen. Parkeren is hier niet toegestaan en ook bebouwing is op basis van het bestemmingsplan niet mogelijk. Opgemerkt zij dat het vergunningvrije bouwen uiteraard niet kan worden uitgesloten.

Daarnaast is deze tuinbestemming opgenomen voor uitzonderlijke situaties. Het betreft de woningen aan de Mahatma Gandhistraat 3 - 145 (oneven nummers), Jean Monnetstraat 1 - 75 en Charles de Gaullestraat 10. Deze woningen hebben alleen voor de voorgevel een tuin die grenst aan het openbaar toegankelijk gebied. Op grond van de voorheen geldende regeling was het niet mogelijk om, gelet op de ligging aan de straat, in deze tuin bijgebouwen of aanbouwen te realiseren. Ook waren ter afscherming van de tuin van de straat alleen erfafscheidingen met een zeer beperkte hoogte toegestaan. Vergunningvrij is het voorts ook niet mogelijk om hier erfbebouwing te realiseren, gezien de ligging van de tuin vóór de voorgevel van de woning.

Om toch aan de behoefte tegemoet te komen om bergingen voor huishoudelijke doeleinden op te kunnen richten in deze tuinen en de tuinen te kunnen afschermen van de straat, is in het voorliggende bestemmingsplan een regeling opgenomen die het mogelijk maakt om op die locaties een berging te realiseren en erfafscheidingen tussen de tuin en het openbaar toegangelijk gebied met een grotere hoogte te kunnen oprichten. De regeling houdt in dat in de tuin een berging met een oppervlakte van maximaal 10 m2 en een bouwhoogte van maximaal 2,4 meter gerealiseerd mag worden. De afstand van de berging tot de erfgrens die grenst aan het openbaar gebied dient minimaal 30 centimeter te zijn. Tussen de berging en de straat dient voorts afschermende beplanting gerealiseerd te worden met een maximale hoogte van 2 meter, teneinde de bergingen vanaf de straat aan het zicht te onttrekken en het karakter van de straat groen te houden. Erfafscheidingen die de tuinen scheiden van de straat mogen voorts maximaal 1 meter bedragen. Voorgaande regeling geldt uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding opgenomen aanduiding "bijgebouwen".

Ook voor de gronden die in een strook langs de weg aan de linten liggen, is de onderhavige tuinbestemming opgenomen. Gelet daarop, is in de regels opgenomen dat de gronden voor ontsluitingspaden- en wegen gebruikt kunnen worden. Opgemerkt zij dat de gronden met de bestemming “Tuin – 3” geen onderdeel uitmaken van het bouwperceel voor zover het bouwperceel is gelegen langs de linten. Verwezen wordt naar de uiteenzetting van de systematiek voor het bouwen langs de linten onder “Gemengd – 1” onder “Bouwregels linten”.

"Tuin – 4"

In deze tuinbestemming mag in de voor- en zijtuin voor zover gelegen vóór de achtergevel worden geparkeerd. Tevens is het mogelijk om bergingen te realiseren met een oppervlakte van 6 m2, zowel in de voor- als achtertuin. Ook is ter plaatse van een aanduiding een groter oppervlak aan bergingen toegestaan. Conform de bestemmingen "Tuin - 1" en "Tuin - 2" is een aanbouwenregeling opgenomen.

4.2.12 Verkeers- en verblijfsgebied

De hoofdwegen in het plangebied hebben de bestemming "Verkeer - Verkeersweg". Deze bestemming is bedoeld voor verkeerswegen met de bijbehorende bruggen en viaducten, tramlijnen met bovenleidingen en parkeerplaatsen. En daarnaast voor wandel- en fietspaden en gebouwtjes en bouwwerken ten behoeve van deze functies. Binnen de bestemming "Verkeer - Verkeersweg" zijn de 50-km/u wegen opgenomen die, gebaseerd op de wegcategorisering Duurzaam Veilig, ook in de toekomst 50-km/u wegen zullen blijven.

De bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is opgenomen voor de ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs. En daarnaast voor pleinen, snippergroen, speeltoestellen en dergelijke. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte zonder planherziening kunnen worden doorgevoerd (mits de veranderingen binnen deze bestemming passen).

Het tracé van de metrolijn met bijbehorende voorzieningen heeft de bestemming "Verkeer - Metro/Sneltram" gekregen. Binnen deze bestemming zijn de bestaande stations Capelsebrug en Schenkel met bijbehorende voorzieningen, zoals perrons, en een stationsgebouw mogelijk gemaakt. Deze gronden zijn op de verbeelding aangeduid.

Ook is emplacement/remise aan de 's-Gravenweg toegelaten. Daartoe is een aanduiding op de verbeelding opgenomen. Binnen die aanduiding is de bestaande bebouwing mogelijk gemaakt. De op het moment van opstellen van dit bestemmingsplan aanwezige bebouwing ten behoeve van de remise bestaat in hoofdlijnen uit twee onderdelen: de werkplaats en het kantoor, met respectievelijk circa 4.250 m² en 2.800 m² brutovloeroppervlak en een nieuw gebouw voor de wasstraat. Dit gebouw is circa 70 meter lang en circa 9 meter breed. De bouwhoogte is circa 7 meter. In totaal is derhalve bebouwing met een brutovloeroppervlak van ongeveer 7.680 m2 aanwezig. Dit aantal is in de regels opgenomen, inclusief een beperkte uitbreiding van 20 m2. In beginsel is een bouwhoogte van 7 meter toegestaan. Als echter sprake is van bestaande gebouwen met een hogere bouwhoogte, dan geldt deze bouwhoogte als maximum. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de Centrale Verkeersleiding Metro. Dit gebouw heeft een bouwhoogte van 13 meter.

4.2.13 Water

De watergangen hebben de bestemming "Water" gekregen. Binnen deze bestemming zijn ter plaatse van de aanduiding “woonschepenligplaats” ligplaatsen voor woonschepen toegestaan. Het betreft de locatie Ringvaartweg 123 en 125. Ter plaatse zijn 3 woonschepen toegestaan. Hierna wordt onder “Woonschepen” verder op dit onderwerp ingegaan.

Ook het kunstwerk in het water nabij het Prinsenpark is mogelijk gemaakt door middel van een aanduiding op de verbeelding en daaraan gekoppelde regels.

Voor de watergangen die langs de Ringvaartweg, 's-Gravenweg, Kralingseweg, Turfweg of Kralingse Kerklaan liggen is in de regels opgenomen dat maximaal één brug per bouwperceel in het water mag worden gerealiseerd. Hierdoor wordt geborgd dat de watergang zoveel mogelijk ononderbroken blijft. Tevens is op een aantal locaties op de verbeelding een aanduiding opgenomen ten behoeve van het realiseren van een brug. Het betreffen mogelijkheden die ook al in de voorgaande plannen waren opgenomen.

4.2.14 Wonen

Het voorheen geldende bestemmingsplan “Prinsenland” was uitgewerkt door middel van verschillende uitwerkingsplannen. Dit heeft ertoe geleid dat er sprake was van verschillende woonbestemmingen. In het voorliggende bestemmingsplan zijn deze bestemmingen omgezet naar nieuwe woonbestemmingen. Het betreft:

Wonen – 1

Alle zich in het plangebied bevindende eengezinswoningen, uitgezonderd de eengezinswoningen in de linten, hebben de bestemming “Wonen – 1” gekregen. Binnen de bestemming zijn woningen mogelijk met – onder voorwaarden – beroep of bedrijf aan huis.

Voor het bouwen geldt dat het maximale aantal bouwlagen van de woningen op de verbeelding met een bouwaanduiding is aangegeven. Op sommige locaties is een aanduiding opgenomen waarmee geregeld wordt dat een platte afdekking verplicht is. Ander locaties zijn voorzien van een aanduiding die het mogelijk maakt – onder voorwaarden – een extra bouwlaag te realiseren. Voorts zijn in de regels enkele adressen opgenomen waar afwijkende bebouwingsnormen gelden. Deze afwijkende normen zijn het gevolg van uitspraken van de Raad van State. Daar waar op de verbeelding de aanduiding “onderdoorgang' is opgenomen dient een onderdoorgang behouden te blijven. Indien sprake is van een platte afdekking, dan is een dakterras toegestaan.

Wonen – 2

De bestemming “Wonen – 2” is bedoeld voor gestapelde woningen. Ook bij deze woningen is beroep of bedrijf aan huis toegestaan.

Voor het bouwen geldt dat het maximale aantal bouwlagen van de woningen op de verbeelding met een bouwaanduiding is aangegeven. Voor het bouwen gelden voorts de regels zoals genoemd bij de bestemming “Wonen – 1”.

Wonen - 3

De woningen in de linten hebben een aparte bestemming. Binnen de bestemming is wonen met beroep of bedrijf aan huis toegestaan. Per bouwperceel is één vrijstaande woning of één aan het aangrenzende perceel gebouwde woning toegestaan.

Anders dan in de andere bestemmingen is het gehele perceel bestemd voor wonen, en niet slechts de gronden waarop het hoofdgebouw zich bevindt. Gelet daarop, kent deze bestemming een eigen systematiek voor het bouwen. De systematiek is gelijk aan die voor de gemengde bestemmingen in de linten. Voor de gronden gelden bouwregels die reeds in het voorheen geldende bestemmingsplan waren opgenomen. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 4.2.1.

Wonen – 4

Ook deze bestemming betreft woningen in de Linten. Deze bestemming is verschillend ten opzichte van de bestemming “Wonen – 3”, omdat binnen de bestemming “Wonen – 4” zowel eengezinswoningen als woningen in gestapelde vorm zijn toegestaan. Ook hier is de systematiek voor het bouwen zoals genoemd in de toelichting onder paragraaf 4.2.1.

Voor de in zich in het plangebied bevindende losse bergingen is een aparte bestemming “Wonen – Berging”. Deze bergingen mogen niet bewoond worden.

4.2.15 Woonschepen

In de Ringvaart liggen ter hoogte van nummer 123 en 125 twee woonschepen. De locatie is in het Besluit aanwijzing ligplaatsen woonschepen 2013, dat gebaseerd is op de Verordening woonschepen 2013, als locatie voor de ligplaats van drie woonschepen aangewezen.

Enige tijd geleden heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een uitspraak gedaan over woonschepen. Uit die uitspraak blijkt dat woonschepen aangemerkt moeten worden als bouwwerken. Dat betekent onder meer dat voor het bouwen of verbouwen van een woonschip een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd.

Als gevolg van de uitspraak zullen op korte termijn de Woningwet, Wabo en Wro worden aangepast, in die zin dat woonschepen bouwwerken zijn. Gelet op deze nieuwe inzichten is het wenselijk om in het bestemmingsplan een regeling voor woonschepen op te nemen. De regeling maakt het gebruik ter plaatse van de ligplaats van de bestaande woonschepen mogelijk en geeft regels voor het bouwen. De bouwregels zijn gebaseerd op de bestaande situatie. Omdat er op dit moment drie woonschepen zijn toegestaan ter plaatse, is geregeld dat er maximaal drie woonschepen ter hoogte van de Ringvaartweg 123 en 125 mogen liggen.

4.2.16 Woonwagencentrum

De gronden van het woonwagenterrein aan de Riet Hof-Brouwer hebben de bestemming "Wonen - woonwagenstandplaats" gekregen. In deze bestemming is een maximum aantal woonwagens van negen twaalf aangegeven. Het betreft het bestaande aantal woonwagens. Dit aantal mag niet meer uitbreiden. Voor de woonwagens is een maximum oppervlakte opgenomen, afgestemd op de omvang van de grootste woonwagen. Voorts is een regeling opgenomen voor het plaatsen van bergingen bij de woonwagens.

Gekozen is voor een regeling waarbij het op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan aanwezige bebouwd oppervlak per bouwvlak (standplaats) niet mag toenemen. Dit houdt verband met de brandveiligheidssituatie op het terrein. Bekend is dat enige woonwagens te dicht bij elkaar staan, terwijl van andere woonwagens niet bekend is of de gevels ervan voldoende brandwerend vermogen hebben. Ten einde de situatie niet verder te laten verslechteren, is gekozen voor een bevriezing van de huidige situatie.

Om de brandveiligheid te borgen is gekozen voor een regeling waarbij het opstelvlak voor de woonwagens altijd aan één zijde van de standplaats ligt. Dit is in overeenstemming met de indeling op basis waarvan het centrum Riet-Hof Brouwerstraat in het verleden is gerealiseerd. Met de gekozen indeling ontstaat naar verwachting voldoende afstand tussen twee woonwagens om branddoorslag en brandoverslag te vertragen. Om bij brand de vluchtmogelijkheden van het centrum te borgen en tevens de openheid richting de omgeving blijvend te garanderen hebben de groenstrook in het hart van het centrum de bestemmingen "Groen" en "Verkeer - Verblijfsgebied" gekregen. Hierop mogen geen woonwagens worden geplaatst.

In bijlage 4 bij de regels is de oppervlakte per bouwvlak (standplaats) ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan opgenomen.

4.2.17 Werken aan huis

In de planregels is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt met een maximum van 70 m2 en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten. Ten aanzien van de detailhandelsactiviteiten is detailhandel die aansluit op de aard van de activiteiten die als werken/beroep aan huis plaatsvinden wel toegestaan.

4.2.18 Waterstaat - Waterkering

De waterkeringen hebben de bestemming "Waterstaat - Waterkering" gekregen. Op deze gronden mag niet worden gebouwd. Dit bouwverbod geldt niet voor het bouwen ten behoeve van de desbetreffende dubbelbestemming of als sprake is van bebouwing die al aanwezig is op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

4.2.19 Waarde - Cultuurhistorie

Cultuurhistorisch beeldbepalende panden krijgen naast hun hoofdbestemming (bijvoorbeeld de bestemming "Wonen"), de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie".

Deze dubbelbestemming werpt een drempel op tegen sloop. Mogelijke toekomstige sloopplannen voor de cultuurhistorische waardevolle bebouwing zijn dan in principe niet mogelijk. Het gemeentebestuur kan echter wel een sloopvergunning verlenen indien maatschappelijke, technische dan wel economische overwegingen zwaarwegend genoeg zijn om een uitzondering te maken. Daarbij moet een nieuw bouwplan voldoende rekening houden met de cultuurhistorische waarden van de omgeving.

4.2.20 Uitbreiding/bebouwing op het achtererfgebied

Op 1 november 2014 is Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht gewijzigd. In dit besluit is onder meer het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied geregeld. De wijziging van 1 november 2014 heeft ertoe geleid dat het bouwen van bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied is verruimd ten opzichte van de oude regeling. Dat betekent dat er bij een woning of ander hoofdgebouw meer aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen vergunningvrij mogen worden gebouwd dan voorheen het geval was. De verruiming is mede het gevolg van een andere benadering voor het berekenen van de oppervlakte van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken.

Het vergunningvrije bouwen moet in samenhang gezien worden met de regels in het bestemmingsplan. Dat leidt ertoe dat het bestemmingsplan in beginsel geen invloed heeft op het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken. Het bestemmingsplan kan alleen maar regelen wat er méér is toegestaan dan wat de regeling toelaat.

Hoeveel er op grond van de nieuwe regeling aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken mag worden opgericht, is afhankelijk van de oppervlakte van het bebouwingsgebied. Het bebouwingsgebied maakt onderdeel uit van het achtererfgebied. Hoe groter het bebouwingsgebied, hoe groter de oppervlakte aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken. Het komt erop neer dat maximaal 150 m2 aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken kan worden gebouwd. Dat is het geval bij grote percelen. Bij een doorsnee perceel zal deze oppervlakte veel beperkter zijn.

In het bestemmingsplan is ervoor gekozen om een regeling voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen op te nemen die in ieder geval in lijn is met de rechten voor dergelijke bebouwing uit het voorheen geldende bestemmingsplan. Aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen die op grond van die regeling mogelijk waren, zijn op grond van het voorliggende plan derhalve ook mogelijk. Voor zover deze mogelijkheden minder toestaan werkt de regeling uit Bijlage II van het Bor met betrekking tot het vergunningvrije bouwen aanvullend op de bestemmingsplanregeling.

4.2.21 Parkeerregeling

Algemeen

Aanleiding voor het opnemen van deze parkeerregeling is gelegen in het feit dat de stedenbouwkundige bepalingen (waaronder de parkeernormen) uit de Bouwverordening Rotterdam 2010 met de nieuwe Wro (1 juli 2008) en de daarop gebaseerde overgangswet (29 november 2014) hun werkingskracht hebben verloren. Dit betekent dat de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening geen aanvullende werking meer hebben op bestemmingsplannen die vanaf 29 november 2014 worden vastgesteld. Het betreft met name de bepalingen over het parkeren (en laden en lossen). Immers, bij elke bouwaanvraag kwam via de toetsing aan de Bouwverordening de vraag aan de orde of bij het bouwplan wel voldoende parkeergelegenheid wordt of kan worden gerealiseerd. Nu de grondslag aan deze bepalingen is komen te vervallen, kan hier ook niet meer aan worden getoetst.

Het overgangsrecht zorgt ervoor dat de parkeernormen uit de Bouwverordening wel van toepassing blijven, voor vijf jaar, voor alle plannen vastgesteld vóór 29 november 2014.Het opleggen van de parkeernormen moet geregeld worden door het opnemen van een zogenoemde voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan. Als grondslag hiervoor geldt het tweede lid van artikel 3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waarin is opgenomen dat een bestemmingsplan regels kan bevatten waarvan de uitleg bij het gebruik van een bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Hierdoor is het mogelijk om in de bestemmingsplanregel te verwijzen naar gemeentelijke beleidsregels over parkeernormen. Omdat nu nog geen beleid is vastgesteld, is er voor gekozen de normen uit de Bouwverordening Rotterdam 2010 op te nemen in het bestemmingsplan. Tevens is in de regels een bepaling opgenomen waarmee geregeld is dat nieuw beleid ten aanzien van parkeernormen de nu vastgelegde parkeernormen kan vervangen.

Regeling

In de regels van het bestemmingsplan is nu de regel 'Voorwaardelijke verplichting over parkeren' opgenomen. In deze regeling wordt voor de parkeernormen verwezen naar de bijlage Parkeernormen. Deze normen zijn gelijk aan de normen zoals opgenomen in de Bouwverordening Rotterdam 2010. Er is geen materiele wijziging van de toetsingsnormen beoogd. Slechts de wettelijke grondslag is gewijzigd.

Uitvoering

Bij het bouwen van woningen en voorzieningen worden in het bestemmingsplan eisen gesteld aan de aanwezige parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden. In het centrum geldt dat er alleen maximumnormen zijn, in de andere gebieden zijn er ook minimumnormen. Wat betreft de parkeergelegenheid wordt er een parkeereis gesteld. Deze parkeereis wordt berekend aan de hand van de parkeernormen die zijn opgenomen in Bijlage 2 van de regels van dit bestemmingsplan. De minimumparkeernormen zijn er om te zorgen dat de behoefte aan parkeerruimte bij nieuwe ontwikkelingen geaccommodeerd wordt. De maximumnormen zijn bedoeld om de bereikbaarheid en leefbaarheid van de binnenstad te verbeteren. Om overlast in het openbaar gebied tegen te gaan moet de parkeereis door de ontwikkelaar op eigen terrein gerealiseerd worden.

Afwijkingsbepaling

In situaties waarin dit tot onoverkomelijke problemen leidt kan een beroep worden gedaan op de afwijkingsbepaling.

Onder a, wordt met dubbelgebruik bedoeld dat bij het ontwikkelen van meerdere functies, zoals wonen, bedrijfsfuncties, winkelfuncties e.a. die op verschillende tijdstippen gebruik maken van parkeerplaatsen, een deel van de parkeerplaatsen dubbel gebruikt kan worden. De totale parkeereis voor het geheel wordt hierdoor lager dan de parkeereisen per functie afzonderlijk.

Onder b, wordt met parkeereisovereenkomst bedoeld een overeenkomst, tussen de ontwikkelaar en de gemeente, waarbij de gemeente de verplichting op zich neemt om (een deel van) de parkeerplaatsen in de omgeving beschikbaar te stellen of te realiseren. De ontwikkelaar betaalt hiervoor een compensatiesom. De hoogte van de afkoopsom is afhankelijk van het aantal te compenseren parkeerplaatsen en het gebied waarin de ontwikkeling wordt geïnitieerd.

Onder b en c, wordt gesproken over een gemeentelijk belang. Dit houdt in dat de ontwikkeling zodanig gewenst is vanuit de gemeente dat de gemeente toestaat dat een deel van de parkeereis wordt opgelost in het openbare gebied. De ontwikkelaar moet hierbij kunnen aangeven met gegronde redenen dat het niet mogelijk is om de parkeereis op eigen terrein te realiseren.

Onder d, wordt gesproken over een bijzonder gemeentelijk belang. Het gaat hierbij om zeer uitzonderlijke situaties, waarbij met gegronde redenen aangetoond is, dat het niet mogelijk is om aan (een deel van) de parkeereis op eigen terrein te voldoen én er ook geen mogelijkheden bestaan om (een deel van) de parkeereis in de openbare ruimte op te lossen. Het verschil met het gemeentelijk belang, zoals genoemd in onderdeel b en c, zit in het feit dat de gemeente de ontwikkeling zodanig gewenst vindt, uit economisch oogpunt of uit het oogpunt van milieu, hinder of woonomgeving, dat er volledige vrijstelling van de parkeereis wordt toegestaan. Deze afwijking zal slechts worden verleend na een bestuurlijk besluit waarin de motivering van het verlenen van deze afwijking is opgenomen.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Beleidskader

5.1.1 Rijksbeleid

Het rijksbeleid op het gebied van water is vastgelegd in de Nota Ruimte (2004). De doelstellingen voor het ruimtelijk beleid die hieruit voortkomen omvatten: borging van veiligheid tegen overstromingen, voorkoming van wateroverlast en watertekorten en verbetering van water- en bodemkwaliteit. Daarnaast hecht het rijk bij de uitvoering van het ruimtelijk beleid grote betekenis aan de borging en ontwikkeling van natuurwaarden, de ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit en van bijzondere, ook internationaal erkende, landschappelijke cultuurhistorische waarden.

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) van 2 juli 2003 zijn de taken en verantwoordelijkheden van gemeenten, waterschappen, zowel qua inhoud als qua financiering, beschreven en is een werknorm voor de kans dat het oppervlaktewater het niveau van het maaiveld overschrijdt (o.a. in bebouwd gebied) vastgelegd.

Daarnaast is sinds 1 november 2003 de watertoets wettelijk verplicht voor ruimtelijke plannen. De wijziging op het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (Bro) per 1 november 2003 regelt vooral een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en een uitbreiding van het vooroverleg van artikel 10 Bro.

Sinds eind 2000 is ook de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Die richtlijn moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is.

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet is het resultaat van het samenvoegen van een achttal waterbeheerwetten, zoals de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Wet Beheer Rijkswaterstaatswerken. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een gevolg van de Waterwet is dat de vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld in één watervergunning.

5.1.2 Provinciaal beleid

Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (11 november 2009 door Provinciale Staten van Zuid-Holland vastgesteld) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor deze periode. Het plan komt in plaats van het waterbeleid zoals is vastgelegd in het beleidsplan "Groen, Water en Milieu" (2006). Het provinciaal waterplan vervangt tevens het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dus ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. De provinciale rol in het waterveld spitst zich toe op kaderstelling en toezicht.

5.1.3 Regionaal beleid

De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:

  • Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk;
  • Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig;
  • Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen.

Een onderdeel van het Waterplan 2 Rotterdam is het uitvoeringsprogramma 2007-2012. Hierin staat welke projecten in de komende 5 jaar worden uitgevoerd en welke projecten worden voorbereid voor uitvoering na 2012. Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030.

5.1.4 Gemeentelijk beleid

Deelgemeentelijk Waterplan Prins Alexander 2009 – 2013

In het Deelgemeentelijk Waterplan is voor het gebied Prins Alexander een doorvertaling gemaakt van het Waterplan 2 van Rotterdam. Hierin zijn locatiespecifieke streefbeelden vastgesteld en is voor de watergangen in het gebied de ambitie weergegeven voor de waterkwaliteit en de waterkwantiteit. Tevens zijn concrete maatregelen geformuleerd om te komen tot de gewenste streefbeelden.

Waterkwaliteit

De kwaliteit van het oppervlaktewater in Prinsenland wordt in het deelgemeentelijk waterplan omschreven als matig. Er worden een aantal maatregelen voorgesteld om de waterkwaliteit van Prinsenland te verbeteren. Het is men name van belang dat de doorspoeling van de singels verbeterd wordt. Het effect van een overstort kan met een goede doorspoeling worden geminimaliseerd. Ook het verbeteren van de waterkwaliteit van de Ringvaartplas levert een goede impuls voor de wijk.

5.2 Samenwerking met de waterbeheerder

De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf.

Conform de Watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerders.

Voor Prinsenland gaat het om de volgende beheerders:
- Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard – waterbeheerder
- Afdeling Watermanagement, Gemeentewerken Rotterdam – rioolbeheerder

Het wateradvies voor dit bestemmingsplan is aan de waterbeheerders aangeboden waarna de adviezen zijn overgenamen.

Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.

5.3 Huidige watersysteem

Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van de huidige waterhuishouding binnen het plangebied. Ingegaan wordt op de aspecten oppervlaktewater, afval- en hemelwater, grondwater, waterkeringen en waterveiligheid.

5.3.1 Oppervlaktewater

Het gebied Prins Alexander bestaat voor het grootste deel uit voormalig polderlandschap. Vanaf de jaren ’60 tot op heden is het gebied ontwikkeld tot het huidige stedelijk gebied. Waterhuishoudkundig hoort het gebied grotendeels tot de Prins Alexanderpolder, die is ontstaan door de drooglegging van een groot plassengebied welke een resultaat is van het eeuwenlang afgraven van veen. Het gebied vormt één van de diepst gelegen gebieden van Nederland.

De wijk Prinsenland heeft samen met de wijk Het Lage Land één gezamenlijk watersysteem. Er zijn twee inlaten vanuit de Ringvaart waarmee water naar Prinsenland kan worden ingelaten. Vanuit deze twee punten stroomt het water via een aantal peilgebieden uiteindelijk richting de Prinsenlaan. Verder kan water het gebied ingelaten worden vanuit drie inlaatpunten in Het Lage Land. De waterafvoer voor dit deel van het gebied wordt verzorgd door gemaal de Lage Bemaling (nabij de Prinsenlaan).

Het gebied ’s-Gravenland wordt bemalen door het gemaal Fascinatio ten oosten van de A16 en ten zuiden van de metro, dat afvoert naar de wijk Fascinatio (Capelle a/d IJssel). Het water uit het oostelijk deel van ’s-Gravenland voert onder vrijverval af naar Capelle a/d IJssel. Water kan worden ingelaten vanuit de Ringvaart.

Het bestemmingsplangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard. Het plangebied omvat een grote verscheidenheid aan peilvakken, met oppervlaktepeilen variërend van NAP -2,5 m tot NAP -7,0 m.

5.3.2 Grondwater

Prinsenland is, net als het grootste gedeelte van het gebied Prins Alexander, een diepe (grotendeels ontveende) polder met een relatief grote kweldruk. De kwelintensiteit vanuit het eerste watervoerend pakket is hierdoor relatief groot in deze diepe gebieden. Hierdoor vormt kwel, met de hierin opgeloste nutriënten een aanzienlijke bron van nutriënten in het oppervlaktewater. Door de hoge kweldruk zijn er risico’s met betrekking tot opbarsten van diepe waterpartijen en bouwputten.

Kenmerkend voor de laaggelegen delen van het gebied Prins Alexander (waaronder Prinsenland) zijn beperkte ontwateringsdieptes, waardoor de kans op wateroverlast groot is. De belangrijkste oorzaken hiervoor zijn de grote kwel, de zetting van het maaiveld en plaatselijk de grote afstand tot watergangen.

Vanwege de hogere ligging van ’s-Gravenland is er in dit deelgebied qua kwel/inzijging sprake van een neutrale situatie (geen kwel en geen inzijging) tot lichte inzijging, < 1 mm/dag. Verder treedt er (horizontale) kwel op door de Ringvaartdijk. De locaties van de klachten (water op gazon, drassige plekken) komen overeen met locaties met een geringe ontwateringsdiepte. Met name de Ringvaartweg is een aandachtsgebied voor grondwaterproblemen vanwege kwel door de Ringvaartdijk. Er is daarom een aantal peilbuizen in het plangebied aanwezig die de grondwaterstand monitoren.

5.3.3 Waterkering en waterveiligheid
5.3.3.1 Waterkeringen

Het plangebied ligt geheel binnendijks, binnen de waterkeringen van dijkring 14 (Zuid-Holland). Deze dijkring heeft een beschermingsniveau van 1/10.000 jaar. Dit houdt in dat de keringen bescherming bieden tegen het extreme hoogwaterpeil dat gemiddeld genomen eens in de 10.000 jaar voorkomt. Ten zuiden van de wijk ‘s-Gravenland en rondom Brainpark III bevindt zich een secundaire kering. In het noorden van de wijk ‘s-Gravenland bevindt zich de boezemkade om de Ringvaart. Alle waterkeringen zijn in beheer bij HHSK. De figuur geeft ligging van de keringen weer. Rondom de waterkeringen worden verschillende beschermingszones gehanteerd.

5.3.3.2 Waterveiligheid

De gevolgen van een overstroming binnendijks zijn afhankelijk van meerdere aspecten, zoals de locatie waar de overstroming plaatsvindt, de afstand tot de waterkering en de maaiveldhoogtes in het gebied. Om een indicatie van de risico’s te krijgen heeft de provincie Zuid-Holland voor de gehele provincie berekend welke delen van de provincie in de huidige situatie bij een doorbraak van de primaire kering onder water lopen en welke overstromingsdiepte er op de kwetsbarelocaties bereikt kan worden. In de figuur is dit voor het plangebied weergegeven.

Uit de figuur blijkt dat, met uitzondering van het hoger gelegen Brainpark III, het gehele plangebied onder water zal komen te staan bij een eventuele doorbraak van de primaire kering.

In ‘s-Gravenland zijn waterdieptes mogelijk tot 2 meter, in het lager gelegen Prinsenland is dit zelfs 5 meter.

5.3.4 Riolering

Het bestemmingsplangebied valt binnen rioleringsdistricten 18 (Alexanderpolder), 38 (Brainpark III) en 40 (Prinsenland). District Alexanderpolder en Prinsenland voeren direct af naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie (AWZI) Kralingse Veer. District Brainpark III voert via het rioleringssysteem van de gemeente Capelle aan den IJssel af naar AWZI Groenedijk.

In district Alexanderpolder ligt voornamelijk een gemengd stelsel, wat betekent dat het in één buis zowel hemel- als afvalwater afvoert. Binnen district Prinsenland liggen ook gescheiden en verbeterd gescheiden stelsels. Een gescheiden stelsel is een stelsel waarbij het hemelwater en afvalwater apart worden afgevoerd: hemelwater naar het oppervlaktewater en afvalwater naar de AWZI. Bij een verbeterd gescheiden stelsel wordt de zogenaamde ‘first flush’ naar het afvalwaterriool gepompt. Brainpark III bestaat volledig uit een gescheiden stelsel.

In het plangebied liggen meerdere vuilwateroverstorten die er bij hevige regen voor zorgen dat wateroverlast beperkt wordt.

5.4 De wateropgave

Dit hoofdstuk beschrijft per wateraspect de effecten die de ontwikkellocaties hebben op de waterhuishouding.

Waterbergingsopgave

In het deelgemeentelijk waterplan is aangegeven dat het watersysteem kwantitatief op orde is. Overal in het gebied is voldoende waterberging aanwezig en voldoet het watersysteem aan de bergingseisen van het NBW.

Wateropgave in relatie tot de verbeelding en de planregels

De in het plangebied aanwezige watergangen en -partijen hebben de bestemming Water gekregen. De onderhoudstroken langs de hoofdwatergangen, waarop de Keur van het Hoogheemraadschap van toepassing is, zijn met een aanduiding op de verbeelding aangegeven. De waterkering is op de verbeelding aangegeven met een dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering".

Op grond van de Keur van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (artikel 67 lid 11) is het verboden (behoudens ontheffing) bouwwerken op te richten of houtgewassen te planten binnen een strook van 5 meter (gemeten vanuit de insteek van het talud) langs hoofdwatergangen respectievelijk boezemwatergangen, ten behoeve van het onderhoud van de watergangen.

Een belanghebbende met bouwvoornemens in een keurstrook (zoals aangegeven op de verbeelding) wordt geadviseerd om contact op te nemen met genoemd hoogheemraadschap over antwoord op de vraag of voor het bouwproject in kwestie ontheffing verleend kan worden van het bouwverbod in de Keur.

Indien van toepassing: Voor de uitvoering van werken binnen de voor "Waterstaat - Waterkering" bestemde zone zoals aangegeven op de verbeelding, is onverminderd de bepalingen van het bestemmingsplan terzake, vergunning vereist van het Hoogheemraadschap.

5.4.1 Oppervlaktewater

De peilgebieden binnen het bestemmingsplangebied kennen geen waterbergingsopgave. Wel zal een toename van de verharding als gevolg van de ontwikkelingen gecompenseerd moeten worden binnen hetzelfde peilgebied, bij voorkeur in extra open water. Het hemelwater dat op de extra verharding valt kan niet meer in de bodem zakken en moet nu ook geborgen of afgevoerd worden.

Zoals in onder het beleidskader is beschreven voert HHSK gebiedsgerichte berekeningen uit bij verhardingstoenames groter dan 500 m2. Bij een toename van minder dan 500 m2 hoeft geen compenserende waterberging aangebracht te worden.

Voor ontwikkelingen geldt dat naast de vereiste waterberging voor de toename van het verharde oppervlak ook altijd het bestaande oppervlaktewater dat in het plan/ontwikkeling is gedempt elders in het plan- of peilgebied wordt teruggegraven.

5.4.2 Grondwater

De toename van verhard oppervlak heeft naar verwachting geen grote directe gevolgen op de grondwaterstand. De wijk Prinsenland is een kwelrijk gebied, daarom wordt infiltratie van hemelwater afgeraden; mogelijk moeten er zelfs aanvullende ontwateringsmiddelen (watergangen, drains) worden aangelegd om grondwateroverlast te voorkomen.

5.4.3 Waterkering en waterveiligheid

Voor het werken op en rondom een waterkering dient een watervergunning aangevraagd te worden. Ook dient er vroegtijdig contact te worden opgenomen met de beheerder van de waterkering: het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

5.4.4 Riolering

In het bestemmingsplan wordt de toevoeging van programma en de transformatie van kantoren naar woningen mogelijk (woningen genereren meer afvalwater per 100 m2 dan kantoren) gemaakt. De hoeveelheid afvalwater die in het gebied wordt geproduceerd (en via het riool moet worden afgevoerd) neemt hierdoor toe. In relatieve zin is deze toename beperkt ten opzichte van de grote hoeveelheid afvalwater die door de huidige bebouwing in het gebied wordt geproduceerd, en waar de rioolcapaciteit op is berekend. Een tekort aan rioolcapaciteit door de ontwikkelingen in het plangebied wordt daarom niet voorzien.

Ten aanzien van hemelwater ligt de voorkeur in principe bij het gescheiden afvoeren van afval- en hemelwater. Dit leidt tot vermindering van vuilwateroverstorten en zorgt ervoor dat er minder water wordt afgevoerd naar de AWZI. In ’s-Gravenland en Brainpark III gebeurt dit al, in Prinsenland nog niet. Het heeft de voorkeur het hemelwater zoveel mogelijk ter plaatse weer terug te brengen in het milieu. Wel moet per locatie bepaald worden of en hoe gescheiden afvoeren op een effectieve manier uitgevoerd kan worden, ook gezien de geohydrologische eigenschappen van het gebied.

Alle locaties zijn potentiële locaties om hemelwater gescheiden af te voeren, doordat ze zich bevinden in de buurt van oppervlaktewater waar hemelwater op afgevoerd zou kunnen worden.

Voor de materiaalkeuze van de bebouwing gelden randvoorwaarden, aangezien verontreiniging van afstromend hemelwater voorkomen moet worden. Aangezien uitloogbare materialen een belasting vormen voor de waterkwaliteit, is het wenselijk deze niet toe te passen.

Voor het bepalen van de afvoer van afval- en hemelwater dient een rioolplan te worden opgesteld. Geadviseerd wordt om hiervoor tijdig een overleg te organiseren tussen de ontwikkelende partij, de waterbeheerder en de rioolbeheerder.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Inleiding

Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren.

In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.

6.2 Milieu effectrapportage

Het instrument milieueffectrapportage wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU richtlijn m.e.r.. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden.

6.2.1 Plangebied

Om te bepalen of het bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, zijn de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt getoetst aan de Nederlandse en Europese wetgeving. In het bestemmingsplan zijn geen activiteiten opgenomen die voorkomen op de C/D-lijst. De ontwikkelingen liggen niet in of nabij een gevoelig gebied, zoals de ecologische hoofdstructuur of een Natura 2000 gebied. Bovendien hebben de ontwikkelingen vanwege de beperkte omvang geen grote negatieve effecten op het milieu. Dit blijkt uit de milieuonderzoeken waarvan de resultaten beschreven zijn in hoofdstuk 6 van dit bestemmingsplan.

Op grond van het bovenstaande is het bestemmingsplan "Prinsenland" niet m.e.r.-beoordelingsplichtig en daarmee ook niet m.e.r.-plichtig.

6.3 Milieuzonering

Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. De gemeente Rotterdam gebruikt al sinds de jaren '50 instrumenten om bedrijven in te passen in de omgeving. Dit gebeurde eerst door middel van de Hinderwetverordening. Vanaf de jaren '70 werkt de gemeente met de Rotterdamse 'Staat van Inrichtingen'. Deze is afgeleid van de inrichtingen die zijn opgenomen in het Hinderbesluit en uitgebreid met een indeling in milieucategorieën. Begin jaren '90 heeft Rotterdam beleid vastgesteld waarbij voor de milieuzonering gebruik wordt gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering").

De (huidige) VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en bestaande woningen en tussen nieuwe woningen en bestaande bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.

Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.

In de bestemmingsplannen van de gemeente Rotterdam krijgen functies, zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie een directe bstemming en geen bedrijfsbestemming. In de bij het bestemmingsplan gevoegde Lijst van bedrijfsactiviteiten zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering".

6.3.1 Plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan is volgens de Rotterdamse systematiek aangeduid als rustige woonwijk. Dit houdt in dat binnen het plangebied activiteiten in de milieucategorieën 1 en 2 zijn toegestaan.

Aan randen van het plangebied, snelweg A16 en Prins Alexanderlaan, zijn stedelijke functies (kantoren, bedrijven e.d.) gesitueerd. Het plangebied wordt in oostwestelijke richting doorsneden door drie gemengde linten. Dit houdt in voor bedrijven aan de randen van het plangebied bedrijfsactiviteiten in de milieucategorieën 1 t/m 3.2 zijn toegestaan. De bedrijfsactiviteiten die aan de linten ('s-Gravenweg en Kralingseweg) zijn gelegen hebben een maatbestemming gekregen.

De RET-remise aan de 's-Gravenweg betreft een milieucategorie 3.2-bedrijf. Ten opzichte van woningen geldt een richtafstand van 100 meter. Aangezien het een gemengd gebied betreft kan een stap terug worden gedaan en kan een richtafstand van 50 meter worden aangehouden. De ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt liggen op een afstand van meer dan 50 meter van de RET-remise. Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor dit plan.

In het bestemmingsplan zijn de functies zoals bijvoorbeeld; agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig bestemd en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Het inpassen van deze functies is maatwerk. Hiervoor is gebruik gemaakt van de indicatieve afstanden uit de VNG-uitgave.

Overige activiteiten in of nabij het plangebied

In en nabij het plangebied zijn er activiteiten die van invloed zijn op het plangebied in verband met geluid, lucht en externe veiligheid. De invloed van de activiteiten komt aan de orde bij de desbetreffende paragrafen.

De overige activiteiten in of nabij het plangebied zijn niet belemmerend voor (nieuwe ontwikkelingen binnen) dit bestemmingsplan, anders dan die reeds in het bestemmingsplan zijn genoemd, en/of waarmee reeds rekening is gehouden.

6.4 Geluid

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg- en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.

Volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht.

In de Wet geluidhinder staan de geluidsgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidsbelastingen gelden maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wet geluidshinder niet als geluidsgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn, zoals kinderdagverblijven.

Rotterdams beleid

In het bestemmingsplan wordt een opsomming van geluidsgevoelige bestemmingen en eventueel nieuwe bronnen, of aanpassingen van bestaande bronnen weergegeven. Onderzocht wordt of de maximaal toelaatbare geluidsbelasting (ook wel voorkeursgrenswaarde genoemd) overschreden wordt. Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die genomen kunnen worden om de geluidsbelasting terug te dringen. Indien het niet haalbaar blijkt de geluidsbelasting terug te dringen tot de maximaal toelaatbare waarde biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een Besluit hogere waarden. De motivering van dit besluit moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet Geluidhinder. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidsgehinderden zoveel mogelijk terug te dringen.

Plangebied

Ïn het bestemmingsplan wordt opnieuw mogelijk gemaakt dat op een aantal locaties de nu aanwezige (niet geluidsgevoelige) functies naar een woonfunctie kunnen worden omgezet. Deze locaties moeten op grond van de Wet geluidhinder bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan als nieuwe geluidsgevoelige objecten worden beschouwd. Op de onderstaande kaart is de ligging van de nieuwe geluidsgevoelige objecten aangegeven. Uit de resultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat voor de locaties 3, 10, 11 en 12 aan de 's-Gravenweg bij realisering van een woonfunctie geen goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. In de regels van dit bestemmingsplan zullen geluidsgevoelige functies op deze locaties worden uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1056Prinsenland-va03_0004.png"

figuur: onderzochte locaties op geluidsgevoelige functies.

6.4.1 Wegverkeer

Als in een zone langs een weg nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dan moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken, de ligging in stedelijk of landelijk gebied en de maximum snelheid. In het akoestisch onderzoek kunnen wegen waar een snelheid van maximaal 30 km/u geldt buiten beschouwing blijven. In de onderstaande tabel is de zonebreedte aangegeven.

Soort gebied   Stedelijk-   -gebied   Buiten-   -stedelijk-   -gebied  
Aantal rijstroken   1 of 2   3 of meer   1 of 2   3 of 4   5 of meer  
Zonebreedte   200 meter   350 meter   250 meter   400 meter   600 meter  

Tabel Breedte geluidszones langs wegen

Bij nieuwe geluidsgevoelige objecten is de voorkeurswaarde aan de gevel 48 dB. Het college van Burgemeester en Wethouders heeft volgens artikel 83 van de Wet geluidhinder de bevoegdheid om een hogere waarde vast te stellen, bij nieuwbouw tot maximaal 53 dB voor buitenstedelijke wegen (Rijksweg A16) en tot maximaal 63 dB voor binnenstedelijke wegen. Indien het vervangende nieuwbouw betreft is de maximale hogere waarde die kan worden vastgesteld 58 dB bij buitenstedelijke wegen en 68 dB bij binnenstedelijke wegen. De onderbouwing van dit voornemen, het ontwerpbesluit, wordt tegelijkertijd met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Om na te gaan in hoeverre aan de normen van de Wet geluidhinder kan worden voldaan zijn geluidsberekeningen uitgevoerd. De uitkomsten van het akoestisch onderzoek naar wegverkeer zijn opgenomen in tabel 6.1. Locaties die geen overschrijding van de voorkeurswaarde vanaf een zoneplichtige weg hebben zijn niet in de tabel opgenomen. Wegen die niet voor een overschrijding van de voorkeurswaarde op een locatie zorgen zijn niet bij de betreffende locatie opgenomen

locatie   Zoneplichtige bron   LDEN
Railverkeer

[dB]  
LDEN
Wegverkeer
(incl. aftrek art. 110g Wgh)
[dB]  
6   Abram van Rijckevorselweg
Metro  
-
61  
50
-  
7   A16   -   62 (dove gevel)  
8   A16   -   62 (dove gevel)  
9   A16   -   60 (dove gevel)  
14   Jacques Dutilhweg   -   60  
15   Jacques Dutilhweg   -   60  
16   Jacques Dutilhweg   -   59  
17   Jacques Dutilhweg   -   59  
18   Jacques Dutilhweg   -   59  
19   Jacques Dutilhweg   -   60  
20   Jacques Dutilhweg   -   59  
21   Jacques Dutilhweg   -   59  

Tabel - maximale geluidsbelasting op de nieuwe geluidsgevoelige situaties per zoneplichtige weg/spoor.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat bij de locaties 7, 8 , 9 en 13 de voorkeurswaarde (48 dB) en de maximaal toelaatbare geluidsbelasting (53 dB) vanwege de ligging binnen de geluidszone van de Rijksweg A16 worden overschreden.

Tevens blijkt uit het akoestisch onderzoek dat de geluidsbelasting als gevolg van de Abram van Rijckevorselweg op de locatie 6 de voorkeurswaarde (48 dB) wordt overschreden. De maximaal toelaatbare geluidsbelasting voor de Abram van Rijckevorselweg (53 dB) wordt daarbij echter niet overschreden.

Ten slotte blijkt uit het akoestisch onderzoek dat op de locaties 13 t/m 21 de voorkeurswaarde (48 dB) wordt overschreden vanwege één of meerdere stedelijke wegen. De maximaal toelaatbare geluidbelasting voor deze stedelijke wegen (63 dB) wordt daarbij echter niet overschreden.

30 km/uur-wegen

Voor de 30 km/u wegen geldt geen toetsingsverplichting aan de normen van de Wet geluidhinder. Dit is omdat door de lagere rijsnelheid de geluidsbelasting vanaf deze wegen al is beperkt. De geluidsbelasting vanaf 30 km/u wegen is echter wel van belang bij de afwegingen ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Bij relevante 30 km/u wegen (meer dan 900 auto's per etmaal) die direct langs de nieuwe situaties liggen dient de geluidsbelasting berekend. Er zijn drie relevante 30 km/u-wegen, namelijk (delen van) de 's-Gravenweg, Lilian Ngoyiweg en de Kralingseweg.

's-Gravenweg: Het verkeer op de 's-Gravenweg veroorzaakt op locaties 1, 4 en 8 een geluidsbelasting van 55 dB en een geluidsbelasting van 56 dB op locatie 5. Deze geluidsbelasting is acceptabel in stedelijk gebied, mits er sprake is van een geluidsluwe gevel. Op locaties 2 en 6 veroorzaakt de 's-Gravenweg een geluidsbelasting van 49 dB, die voor stedelijk gebied laag is en geen belemmering voor de woonfunctie vormt. Op locaties 7 en 9 geldt een geluidsbelasting van 54 dB, die acceptabel is in stedelijke gebied mits er sprake is van een geluidsluwe gevel.

Lilian Ngoyiweg: Het verkeer op de Lilian Ngoyiweg veroorzaakt een geluidsbelasting van 49 dB op locatie 6, die voor stedelijk gebied laag is en geen belemmering voor de woonfunctie vormt.

Kralingseweg: Het verkeer op de Kralingseweg veroorzaakt een geluidsbelasting van 47 dB op locatie 11 en een geluidsbelasting van 49 dB op locatie 12, die voor stedelijk gebied laag zijn en geen belemmering voor de woonfunctie vormen.

6.4.2 Railverkeer

In het zuiden en het oosten van het plangebied liggen de spoortrajecten 616 (metrolijnen A, B en C) en 617 (metrolijnen A en B) met een geluidszone van 100 meter. Bij railverkeer is de wettelijke voorkeurswaarde 55 dB.

Bij nieuwe geluidsgevoelige situaties geldt voor de door railverkeer veroorzaakte geluidsbelasting op de gevel een voorkeurswaarde van 55 dB voor woningen en van 53 dB voor andere geluidsgevoelige gebouwen. De locaties 2 en 6 zijn gelegen binnen de geluidszone van de metrolijnen. Uit de berekening blijkt dat als gevolg van railverkeerslawaai de voorkeurswaarden op locaties 2 en 6 worden overschreden. Voor deze locaties zal de berekende geluidsbelasting als hogere waarde worden vastgesteld.

6.4.3 Conclusie

In dit bestemmingsplan wordt op 21 locaties de mogelijkheid gemaakt om geluidsgevoelige bestemmingen te realiseren. Voor het plan zijn wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai van belang. Bepaald is wat de geluidbelasting vanwege deze bronnen op de gevels van de locaties is en of deze voldoet aan de eisen van de Wgh. Daarnaast is onderzocht of het plan voldoet aan het Ontheffingsbeleid van de gemeente Rotterdam.

Wegverkeerslawaai

Voor de locaties 4 en 5 is geen sprake van relevante zoneplichtige geluidbronnen. Deze locaties voldoen, wat de Wgh betreft, aan alle wettelijke bepalingen.

  • Rijksweg A16

De geluidsbelasting vanwege de A16 is op locaties 7, 8, 9 en 13 hoger dan de maximaal toelaatbare geluidbelasting voor woningen en andere geluidgevoelige gebouwen (53 dB). Voor alle locaties geldt dat zij aan de zuidzijde beschikken over een geluidsluwe gevel. Voor de locaties 7, 8 en 9 aan de 's-Gravenweg heeft het ten zuiden van deze gronden gelegen gebouw "De Snor" een geluidsafschermende werking. Maatregelen zijn niet noodzakelijk.

  • Abram van Rijckevorselweg

De geluidsbelasting vanwege de Abram van Rijckevorselweg is op de locatie 6 hoger dan de voorkeurswaarde (48 dB), maar overschrijdt de maximaal toelaatbare geluidbelasting (53 dB) niet. Beide locaties beschikken over een geluidsluwe gevel. Maatregelen zijn gewenst.

  • Stedelijke wegen

Op locaties 13 t/m 21 wordt de voorkeurswaarde (48 dB) overschreden vanwege één of meerdere stedelijke wegen. De maximaal toelaatbare geluidbelasting voor deze stedelijke wegen (63 dB) wordt daarbij niet overschreden. Alle locaties beschikken over een geluidsluwe gevel aan de noordzijde. Maatregelen zijn gewenst.

Cumulatie
Wanneer nieuwe geluidsgevoelige locaties in verschillende geluidszones liggen en de voorkeurswaarde vanwege meer dan één bronsoort wordt overschreden, moet de geluidsbelasting worden gecumuleerd. Dit betekent dat de geluidsbelastingen van verschillende wegen en spoorwegen bij elkaar worden opgeteld. Als er verschillende (spoor)wegen zijn die een hoge geluidsbelasting op de gevel veroorzaken, dan kan de gecumuleerde geluidsbelasting aanzienlijk hoger zijn dan de geluidsbelasting vanaf de geluidsbron met de hoogste bijdrage. De gecumuleerde geluidsbelasting moet worden betrokken bij de afwegingen om een nieuwe geluidsgevoelige bestemming toe te staan en hiervoor een hogere waarde vast te stellen.

De cumulatieve geluidsbelasting, zonder aftrek conform artikel 110g van de Wgh, vanwege alle onderzochte zoneplichtige wegen is bij locaties 7, 8, 9 en 13 t/m 21 hoger dan 55 dB. De plandrempel van 55 dB, zoals genoemd in het Rotterdams Actieplan Geluid 2013 - 2018, wordt bij deze locaties overschreden.

Maatregelen

Voordat kan worden besloten de hoogste berekende geluidsbelastingen als hogere waarden vast te stellen, moet eerst worden bekeken of er door het treffen van maatregelen aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, danwel de geluidskwaliteit kan worden verbeterd. In het akoestisch onderzoek is aangegeven welke maatregelen overwogen kunnen worden.

Wat betreft maatregelen aan de geluidsbron zijn stille wegdekken een mogelijkheid. Bij bronmaatregelen voor railverkeer kan worden gedacht aan stiller materieel en raildempers, maar omdat de gemeente hierop geen invloed heeft, blijven deze maatregelen buiten beschouwing.

Bij overdrachtsmaatregelen gaat het om geluidsschermen. Geluidsschermen langs stedelijke wegen zijn vanuit verkeerskundig en stedenbouwkundig oogpunt geen optie.

Bij maatregelen aan de ontvangstkant (van de geluidsbelasting) is bij zowel wegverkeer als railverkeer het realiseren van een vliesgevel een mogelijkheid.

Geluidluwe gevel

Een van de belangrijkste criteria in het beleid dat de gemeente Rotterdam heeft voor het vaststellen van hogere toegestane geluidsbelastingen op de gevel van een woning is dat elke nieuwe woning in principe over tenminst één geluidsluwe gevel moet beschikken. Een geluidluwe gevel is een gevel waarop de gecumuleerde geluidsbelasting niet hoger is dan 53 dB, dit geldt als een geluidsniveau waarbij men in het algemeen buiten kan zitten of het raam open kan laten staan zonder dat de geluidsbelasting als hinderlijk wordt ervaren.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat alle locaties waar nieuwe woningen mogelijk zijn over tenminste één geluidluwe gevel beschikken. Bij deze locaties kan bij realisatie van een geluidsgevoelige functie in nieuwe bebouwing een geluidsluwe gevel worden gerealiseerd door een gunstige situering op het perceel ten opzichte van de geluidsbronnen.

Gezien het belang dat de gemeente Rotterdam hecht aan het versterken van de woonfunctie, het bieden van ruimere gebruiksmogelijkheden voor bestaande gebouwen en het tegengaan van leegstand is er voor gekozen in bovengenoemde gevallen van het beleid af te wijken.

Afweging

Maatregelen om de geluidsbelasting te beperken ziet de gemeente niet als reële mogelijkheid, gezien de hoge kosten in relatie tot het relatief beperkte aantal woningen (die mogelijk worden gemaakt, maar waarvoor geen concrete plannen zijn), en vanwege de technische beperkingen van stille wegdekken (slijtage).

Het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet geluidhinder schrijft voor dat nieuwe woningen in principe over ten minste één geluidluwe gevel dienen te beschikken. Voor alle locaties geldt dat die over tenminste één geluidsluwe gevel kunnen beschikken mede door een gunstige situering van de geluidsgevoelige functie op het perceel ten opzichte van de geluidsbronnen. In artikel 47.7 van de regels is geregeld dat bij nieuwe situaties in de zin van de Wet geluidhinder de realisatie van Geluidsgevoelige objecten voorzover gelegen binnen een geluidszone, alleen mogelijk is indien wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder, dan wel aan het besluit hogere grenswaarden dat aan dit bestemmingsplan is toegevoegd.

Om de hierboven genoemde redenen zal het College van burgemeester en wethouders de berekende geluidsbelastingen, zoals die in de tabel "Maximale geluidsbelasting op de nieuwe geluidsgevoelige situaties per zoneplichtige weg" zijn aangegeven, als hogere waarden vaststellen voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Het besluit hogere waarden wordt als Bijlage 2 in de toelichting opgenomen.

Procedure Hogere Waarden

Het aanvragen van een hogere waarde bij het College van Burgemeester en Wethouders is mogelijk, aangezien het om bovengenoemde financiële redenen niet mogelijk is om maatregelen te treffen aan de bron of in het overgangsgebied om de geluidsbelasting vanwege het weg- en railverkeerslawaai tot de voorkeurswaarde te beperken.

In dat geval dienen de maximaal berekende geluidbelastingen als hogere waarden te worden aangevraagd. De daarbij vast te stellen hogere waarden zijn in onderstaande tabel weergegeven:

locatie   Zoneplichtige bron   LDEN
Railverkeer

[dB]  
LDEN
Wegverkeer
(incl. aftrek art. 110g Wgh)
[dB]  
6
 
Abram van Rijckevorselweg
Metro  
-
61  
50  
7
 
A16   -   62*  
8
 
A16   -   62*  
9
 
A16   -   60*  
14   Jacques Dutilhweg     60  
15   Jacques Dutilhweg     60  
16   Jacques Dutilhweg     59  
17   Jacques Dutilhweg     59  
18   Jacques Dutilhweg     59  
19   Jacques Dutilhweg     60  
20   Jacques Dutilhweg     59  
21   Jacques Dutilhweg     59  

* De maximaal berekende geluidbelasting op deze locatie is hoger dan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 53 dB voor woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen vanwege een buitenstedelijke weg. In het bestemmingsplan moet worden opgenomen dat op deze locatie één of meerdere gevels met een geluidbelasting hoger dan 53 dB als een dove gevel wordt uitgevoerd of moet middels een nader akoestisch onderzoek worden aangetoond dat eventueel met maatregelen de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 53 dB niet wordt overschreden.

6.5 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen.

Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden.

De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:

  • er door de (ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden;
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect;
  • het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling;
  • de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld.


Rotterdams beleid

Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering is alleen mogelijk als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.

Het Rotterdams beleid schrijft voor dat er binnen de contouren van de grenswaarden geen nieuwe woningen mogen worden gebouwd.

Rotterdam hanteert een nieuwe beleidsregel die tot doel heeft tegen te gaan dat kinderen in/bij scholen, multifunctionele accommodaties en kinderdagverblijven worden blootgesteld aan een te hoge concentratie schadelijke stoffen in de buitenlucht. De beleidsregel heeft betrekking op de gronden binnen 100 meter vanaf de rand van een snelweg en binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg (de belaste zone). De beleidsregel is bedoeld om toe te passen bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Toepassing van de beleidsregel in het plan wil zeggen dat er binnen de belaste zone in principe geen nieuwe bestemmingen worden toegekend waarbinnen scholen en kinderdagverblijven mogelijk zijn. In dit bestemmingsplan is dat geregeld in artikel 47.6 van de regels.

6.5.1 Plangebied

In het plangebied worden enkele nieuwe bestemmingen mogelijk gemaakt alsmede de transformatie van de functies kantoor, maatschappelijk, dienstverlening, detailhandel en horeca naar de functie wonen. Door de afdeling Verkeer & Vervoer is onderzocht wat het effect is van het nieuwe bestemmingsplan op het wegverkeer. Uit deze analyse blijkt dat het nieuwe bestemmingsplan leidt tot minder wegverkeer dan het huidige bestemmingsplan. Dat wil zeggen dat als de ontwikkelingen en functieveranderingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt worden uitgevoerd de in het plangebied aanwezige functies (woningen, detailhandel etc.) minder verkeer genereren dan thans het geval is. Dit komt voornamelijk omdat de functie wonen minder verkeersritten genereert dan de functies dienstverlening, detailhandel en horeca, die het grootste deel uitmaken van het programma dat ook door woningen kan worden ingenomen. Deze afname van het wegverkeer leidt tot een verbetering van de luchtkwaliteit in en nabij het plangebied.

A16

Binnen 300 meter van de rijksweg A16 maakt het bestemmingsplan nieuwe functies mogelijk binnen de bestemming "Gemengd" op de locaties 7, 8 en 13. Op deze locaties wordt voldaan aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit waardoor het Besluit gevoelige bestemmingen geen beperkingen geeft voor deze nieuwe functies. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan het Besluit gevoelige bestemmingen. De nieuwe woningen komen niet binnen de contouren van de grenswaarden. Het plan voldoet daarmee aan het Rotterdamse beleid.

Jacques Dutilhweg

De Jacques Dutilhweg is een drukke binnenstedelijke weg en nieuwe scholen en kinderdagverblijven aan deze weg in het plangebied zijn dus in strijd met het gemeentelijk beleid. Daarom hebben de huidige onderwijsfuncties een maatbestemming gekregen en zijn nieuwe scholen en kinderdagverblijven niet toegestaan binnen de gemengde bestemmingen die langs drukke wegen zijn gelegen.

In artikel 47.6 van de planregels is opgenomen dat geen nieuwe scholen en kinderdagverblijven mogelijk worden gemaakt op locaties die binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke stedelijke weg danwel binnen 100 meter vanaf de rand van een snelweg zijn gelegen. Ook wordt geen nieuwbouw mogelijk gemaakt op locaties waar de normen voor luchtkwaliteit worden overschreden. Het bestemmingsplan voldoet aan de wetgeving en het gemeentelijk beleid voor luchtkwaliteit.

Van het bepaalde kan worden afgeweken in geval van zwaarwegende belangen en nadat een advies van de GGD is ingewonnen.

6.5.2 Conclusie

In de luchtkwaliteitsanalyse is aangetoond dat het bestemmingsplan "Prinsenland" geen, dus in niet-betekenende mate (NIBM), bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Dit plan voldoet daarmee aan de Wet Luchtkwaliteit. Het plan voldoet tevens aan het Rotterdamse beleid.

6.6 Bodem

De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal.

Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.

Voor het verkrijgen van een bouwvergunning, moet worden aangetoond dat de bodemkwaliteit goed genoeg is om te bebouwen ten behoeve van de toegekende bestemming (bodemgeschiktheids-verklaring): er mag pas worden gebouwd als de bodem schoon genoeg is bevonden. In het kader van de bouwplannen zal de bodem ter plaatse nader worden onderzocht. Indien nodig zal de bodem voorafgaand of tijdens de bouw geschikt gemaakt worden op basis van de nota "Naar een gezamenlijk Bodemsaneringsbeleid in provincie en stad".

6.6.1 Plangebied

In 2000 is de Indicatieve Bodemkwaliteitkaart Rotterdam opgesteld. Dit document geeft een indicatie van de mate waarin de bodem in een bepaald gebied is verontreinigd.

In het plangebied is in de loop der jaren een aantal bebouwingslinten ('s-Gravenweg, Ringvaartweg, Kralingseweg, Kralingse Kerklaan en Turfweg) ontstaan met hierin veel boerderijen en arbeiderswoningen, en daarnaast andere bedrijvigheid. Op een aantal kavels is vanaf 1940 oorlogspuin gestort en ook chemisch afval.

In de zestiger jaren maakt Rotterdam plannen het gebied vol te bouwen met woningen.Tussen 1988 en 1995 wordt het gebied bouwrijp gemaakt. De onbebouwde gebieden tussen de linten worden integraal opgereden met 1 à 4 meter ontzilt zeezand. Een drietal puin/afvalstortplaatsen worden vooraf verwijderd. Om de zetting te versnellen wordt overhoogte aangebracht en verticale drainages. Tussen de Kralingseweg en de Ringvaartweg is een plas gegraven, evenals in het Prinsenpark. De vrijgekomen licht/matig verontreinigde grond is deels hergebruikt op een bedrijventerrein langs Rijksweg A16 en deels elders. In de linten worden boerderijen en woningen gerenoveerd of vervangen door nieuwbouw, waarbij de bodem wordt gesaneerd en slib uit de sloten, veelal klasse IV, wordt verwijderd.

Op basis van historische gegevens is bekend dat het oude maaiveld is opgehoogd met tenminste een meter schoon zand, dus kwaliteitsklasse natuur (G1). Daaronder is, als gevolg van de glastuinbouw, sprake van matige diffuse bodemverontreiniging in het oude maaiveld, zodat de bodemkwaliteit op klasse industrie (G4) wordt ingeschat.

De bodemkwaliteit is naar verwachting niet beperkend voor de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen.

6.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.

Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. De circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRnvgs) beschrijft het beleid van de overheid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.

Rotterdams beleid

De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR) (zie Bijlage 4).

6.7.1 Transport gevaarlijke stoffen over weg

Over de rijksweg A16 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.

Plaatsgebonden risico

De veiligheidszone wordt gemeten vanaf het midden van de weg.
De veiligheidszone van wegdeel Z54 (Knooppunt Terbregseplein - afrit 25 Rotterdam centrum) is volgens de circulaire basisnet 38 meter van de as van de weg. Binnen deze afstand zijn geen ontwikkeligen gepland en daarmee is het plaatsgebonden risico niet beperkend voor dit bestemmingsplan.

Groepsrisico

Voor het groepsrisico is categorie GF3 bepalend. Het invloedsgebied voor GF3 bevat volgens Tabel 4-2 uit HART een afstand van 355 meter uit de wegas, maar in de regeling Basisnet is voorgeschreven dat slechts de ontwikkelingen tot 200 meter uit de wegas in de berekening worden meegenomen. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico is overschreden en de toename als gevolg van dit bestemmingsplan bedraagt 0%. Het groepsrisico is in relatie tot de ontwikkelingen niet beperkend voor dit bestemmingsplan, maar de overschrijding moet wel verantwoord worden.

Alle ontwikkelingen die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, liggen aan of noordelijk van de 's-Gravenweg. Het groepsrisico is zowel in de huidige als in de plansituatie gelijk aan 3,95 maal de oriëntatiewaarde. De ontwikkelingen leveren dus geen bijdrage aan het groepsrisico en zijn niet verantwoordelijk voor de overschrijding.

Variant   Over- of onderschrijdingsfactor
van het groepsrisico maatgevende kilometervak ('s-Gravenweg-Abram van Rijckevorselweg).  
Huidige ruimtelijke situatie   3,95  
Plansituatie   3,95
 

Tabel: berekening groepsrisico

Plasbrandaandachtgebied

Naast het risicobeleid wordt door middel van een plasbrandaandachtgebied (PAG) ook rekening gehouden met de effecten van een ongeluk met de meest vervoerde gevaarlijke stoffen. Dat zijn de zeer brandbare vloeistoffen, zoals benzine. Deze stoffen hebben een relatief beperkte effectafstand, waarmee bij bouwplannen op een reële manier rekening gehouden kan worden.

Het plasbrandaandachtgebied van wegdeel Z54 (Knooppunt Terbregseplein - afrit 25 Rotterdam centrum) bedraagt 30 meter. De rechterrand van de rijksweg A16 (oprit) bevindt zich op een afstand van 45 meter van de dichtstbijzijnde bebouwing. Het plasbrandaandachtgebied is derhalve niet beperkend voor dit bestemmingsplan.

Effectafstand

De locaties aan de 's-Gravenweg 399-405 (locatie 10), Kralingseweg 253 (locatie 11) en Kralingseweg 256/258 (locatie 12) zijn gelegen binnen de effectafstand van 100 meter van de rijksweg A16. De VRR adviseert geen Zeer kwetsbare objecten binnen deze effectafstand te realiseren. Zeer kwetsbare objecten worden op deze locaties uitgesloten in de bestemming "Gemengd - 2".

Conclusie

Er zijn geen ontwikkelingen gepland binnen de contour voor het plaatsgebonden risico en het plasbrandaandachtgebied.

Het berekende groepsrisico bij inachtneming van de maximale gebruiksruimte en de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt is groter dan de oriëntatiewaarde. De overschrijding is het gevolg van de hoeveelheid aanwezigen ter plaatse van de kantorenlocaties Brainpark I, II en II en Rivium. De ontwikkelingen die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt hebben geen invloed op het groepsrisico (de toename t.g.v. dit bestemmingsplan bedraagt 0%).

Het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en het plasbrandaandachtgebied zijn derhalve niet beperkend voor het plan. De overschrijding van de oriëntatiewaarde dient wel verantwoord te worden.

Verder worden op advies van de VRR voor de locaties 's-Gravenweg 399-405, Kralingseweg 253 en Kralingseweg 256/258 zeer kwetsbare objecten uitgesloten.

6.7.2 LPG-tankstations

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) van kracht geworden. Tegelijk met dit besluit is een ministeriële regeling van kracht geworden waarin afstandsnormen voor onder andere LPG-tankstations zijn vastgelegd. Welke afstanden er gelden is afhankelijk van de doorzet (verkoop) van LPG in m3 per jaar en van het feit of het een bestaande of nieuwe situatie betreft. In het REVI zijn de afstanden voor het plaatsgebonden risico vastgelegd en de normen voor de berekening van het groepsrisico gegeven.

In het gebied of grenzend aan het gebied is één inrichting van belang voor de externe veiligheid:
Het LPG-tankstation Nederflex BV H/O Texaco Prinsenland aan de Jacques Dutilhweg. Het station heeft een LPG doorzet per jaar van 1.000 m3 en de inhoud van de ondergrondse tank bedraagt 40 m3. In de tabel is het aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van het vulpunt en reservoir weergegeven.

schil [m]:   130 - 150   100-130   <100   afstand tot risicobron  
invoer         risicobron  
Personen woningen   7,2   2,4   2,5   vulpunt  
Personen kantoren   33   25   25   vulpunt  
Personen woningen   10,2   2,4   2,5   reservoir  
Personen kantoren   53   25   25   reservoir  

Tabel aanwezigen binnen het invloedsgebied van de vulpunten en reservoirs

Plaatsgebonden risico

De contouren van het plaatsgebonden risico 10-6/jr zijn aangegeven in de vergunning: de PR-contour 10-6/jr van het vulpunt ligt op een afstand van 40 meter afstand en is geheel binnen de inrichting gelegen. De afstand van de PR-contour 10-6/jr van het reservoir bedraagt 25 meter; de afstand van de PR 10-6/jr-contour van het afleverpunt bedraagt 15 meter.

Groepsrisico

Met behulp van de LPG-groepsrisicomodule van het Ministerie van IenM is de berekening uitgevoerd voor het groepsrisico. Het berekende groepsrisico is weergegeven in de tabel.

Variant   Locatie   Over- of onderschrijdingsfactor van het groepsrisico  
Huidige en toekomstige ruimtelijke situatie   Jacques Dutilhweg   0,09  

Tabel groepsrisico LPG-station

Conclusie

In dit bestemmingsplan worden binnen de contouren voor het plaatsgebonden risico geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Ook binnen het verantwoordingsgebied voor het groepsrisico worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het groepsrisico is een factor 10 kleiner dan de oriëntatiewaarde. Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico zijn niet beperkend voor dit bestemmingsplan.

6.7.3 Conclusie

Binnen de contouren van het plaatsgebonden risico en het plasbrandaandachtgebied van de A16 reiken worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt en daarmee niet beperkend voor het bestemmingsplan.
Het groepsrisico van de A16 is door de invloed van het transport over de A16 op bestaande locaties waarop in dit bestemmingsplan geen verdere ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt, hoger dan 3,95 maal de oriëntatiewaarde en dient verantwoord te worden volgens het groepsrisicobeleid van de gemeente Rotterdam (zware verantwoording).

Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van het binnenstedelijk transport zijn niet beperkend voor het bestemmingsplan, omdat er geen 10-6-contour is en het groepsrisico kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde is. Binnen de contour van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van het LPG-tankstation worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De 10-6-contour ligt niet over enig (beperkt) kwetsbare bestemming en het groepsrisico is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

Geconcludeerd is dat externe veiligheid geen belemmering vormt voor dit bestemmingsplan.

6.7.4 Verantwoording groepsrisico

Het bestemmingsplan leidt niet tot toename van het groepsrisico, omdat een aantal ontwikkelingen te klein zijn van omvang en andere te ver weg liggen van de risicobronnen.

LPG-tankstation Jacques Dutilhweg:

De norm voor het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering aangezien zich geen (beperkt) kwetsbare bestemmingen binnen de PR10-6/jr contour bevinden en het groepsrisico voor de inrichting 0,09 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico bedraagt. Het groepsrisico wordt als volgt verantwoord.

Het college van B&W van Rotterdam vindt de waarde van 0,09 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico voor de bestaande situatie t.p.v. de Jacques Dutilhweg (LPG-tankstation) acceptabel vanwege de volgende redenen:

  • De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico wordt niet overschreden;
  • Er is sprake van een bestaande situatie die door het onderhavige bestemmingsplan niet wordt gewijzigd;
  • De maatregelen die zijn genomen door de LPG-branche en waardoor de veiligheidsafstanden in het Revi zijn verkleind, hebben een positieve invloed op het groepsrisico;
  • In noodgevallen is het mogelijk de kantoorvilla aan de Steupelstraat en aan de Jacques Dutilhweg aan de zijde die van het vulpunt is afgekeerd, te verlaten. De zelfredzaamheid is hier groot;
  • Aan de Turfweg 71 worden geen functies toegestaan waarbij minder zelfredzame personen permanent aanwezig kunnen zijn;
  • Alle locaties in de omgeving van het tankstation zijn door hulpverleningsinstanties goed bereikbaar.


Transportroute A16:

De norm voor het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering aangezien alle ontwikkelingen buiten het risicoplafond PR liggen.

Het college van B&W van Rotterdam vindt de waarde van 3,95 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico voor de plansituatie acceptabel vanwege de volgende redenen:

  • Het huidige groepsrisico voor dit bestemmingsplan is al een overschrijding van 3,95 maal de oriëntatiewaarde, die geheel wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van de kantorenlocaties (Brainpark III in het plangebied en Brainpark I en II en Rivium buiten het plangebied).
  • Alle ontwikkelingen die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt zijn van zodanige omvang dat zij niet verantwoordelijk zijn voor de overschrijding van de oriëntatiewaarde en geen meetbare verandering van het groepsrisico veroorzaken;
  • Er is sprake van een bestaande ruimtelijke situatie (Brainpark III) waarbij in dit bestemmingsplan geen nieuwe m2 kantooroppervlakte in nieuw te bouwen panden mogelijk wordt gemaakt;
  • De gemeente heeft een verdichtingsopgave binnen stedelijk gebied. Het past niet in het beleid om het groepsrisico te verlagen door middel van het verdunnen oftewel het slopen van de huidige bebouwing in dit gebied;
  • Maatregelen aan de vervoersstromen over de A16 kunnen niet worden genomen in dit bestemmingsplan, omdat die op nationaal niveau voor een langere periode zijn vastgelegd in het Basisnet;
  • Zeer kwetsbare objecten zijn uitgesloten op de locaties 's-Gravenweg 399-405, Kralingseweg 253 en Kralingseweg 256/258 vanwege de ligging binnen de effectafstand van de A16.

Het groepsrisico wordt vooral veroorzaakt door Brainpark III en daarvoor heeft reeds bij het toekennen van de kantoorbestemming in het vorige bestemmingsplan "Rivium-Noord (Brainpark III)" een zorgvuldige afweging met betrekking tot externe veiligheid plaatsgevonden:

  • De hoofdingangen van de kantoorgebouwen zijn gesitueerd aan de zijde die van A16 is afgekeerd, zodat het in noodgevallen mogelijk is de kantoorgebouwen aan de zijde die van A16 is afgekeerd, te verlaten;
  • De zelfredzaamheid van de personen in de kantoorgebouwen aan weerszijden van de A16 is groot;
  • Van de kantoorgebouwen in Brainpark III die het dichtst bij de A16 staan, zijn de kantoorruimtes zo ver mogelijk van de weg geplaatst. De parkeergarages zijn juist zoveel mogelijk aan de A16 gesitueerd, ingepast in een afschermende wand of wal. Met deze inrichting is ervoor gezorgd dat het veiligheidsrisico zo klein mogelijk is gelaten;
  • De locaties Brainpark zijn door hulpverleningsinstanties goed bereikbaar;
  • Mogelijke ongevalsscenario's voor de locatie Brainpark III zijn:
    • 1. Plasbrand: in bescherming tegen plasbrand is voorzien, doordat de afstand van de gevels van de kantoorgebouwen langs de A16 buiten het plasbrand aandachtgebied liggen;
    • 2. BLEVE: in bescherming tegen BLEVE is voorzien door een brandvertragende gevel en de aanwezigheid van vluchtroutes van de rijksweg af;
    • 3. Toxische wolk: in bescherming tegen een toxische wolk is voorzien door een luchtdichte gevel, de mogelijkheid om de binnen ventilatie tijdelijk uit te schakelen en de aanwezigheid van vluchtroutes van de rijksweg af.

6.8 Natuur

De Europese Unie heeft richtlijnen opgesteld om de biodiversiteit te behouden. Nederland heeft hieraan uitwerking gegeven in de Natuurbeschermingswet, die vooral gericht is op het beschermen van gebieden en de Flora- en faunawet die vooral gericht is op de bescherming van soorten.
De Natuurbeschermingswet beschermt specifieke gebieden (Natura 2000) op basis van Europese richtlijnen: Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Wetlands en Beschermde Natuurmonumenten. Voor deze juridisch beschermde gebieden gelden per gebied specifieke instandhoudingsdoelen voor de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Daarnaast kan hier ook het beschermen van soorten op basis van de Flora- en faunawet van toepassing zijn.
De Flora- en faunawet regelt de soortbescherming en geldt voor heel Nederland. Voor alle in het wild levende planten en dieren geldt een algemene zorgplicht. Tevens is een lijst van kracht met beschermde soorten. De bescherming van deze soorten is nader uitgewerkt in verbodsbepalingen.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan dient rekening te worden houden met de gevolgen van het plan voor de natuur. Gekeken dient te worden of ten gevolge van het plan, of bij de uitvoering van het plan geen blijvende schadelijke effecten zullen optreden aan gebieden en soorten. Dit moet 'op voorhand in redelijkheid' worden ingeschat via een deskundigenrapport (zgn. natuurtoets, of ecologische toets).
Als er mogelijk effecten zijn, moet aannemelijk worden gemaakt dat daarvoor een ontheffing Flora- en faunawet kan worden verkregen en/of dat met zorgvuldig handelen schade kan worden voorkomen. Op grond van de Natuurbeschermingswet geldt een vergunningplicht. Als een vergunning nodig is, dan moet, om de uitvoerbaarheid voor het bestemmingsplan aan te tonen, aannemelijk worden gemaakt dat een vergunning kan worden verleend, zo nodig met mitigerende maatregelen, of door middel van compensatie.

6.8.1 Plangebied

Voor dit plangebied is alleen de Flora- en faunawet relevant. Het plangebied behoort niet tot de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Het dichtstbijgelegen gedeelte van de PEHS is de rivier de Nieuwe Maas. Deze ligt op een afstand van circa 1,3 kilometer van het plangebied. Gezien deze afstand is het onwaarschijnlijk dat de beperkte ontwikkeling die in het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt invloed kan hebben op dit gedeelte van de PEHS.

Ondanks dat er in het grootste deel van het plangebied sprake is van een conserverende situatie betekend dit niet dat daar helemaal geen ruimtelijke activiteiten plaats zullen (gaan) vinden. De term 'conserverend' heeft betrekking op de bestemmingen in soort en oppervlak die niet wijzigen (bv. wonen blijft wonen, bedrijf blijft bedrijf etc.). De sloop van gebouwen om vervolgens nieuwbouw te realiseren of grootschalige renovatie kan echter wel degelijk leiden tot effecten op beschermde natuurwaarden. Hetzelfde geldt voor het rooien van bomen. Voorafgaand aan de daadwerkelijke uitvoering dient dan ook altijd onderzoek te worden verricht aan de mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten.

Op enkele locaties in het plangebied zijn in het verleden ecologische quickscans uitgevoerd ten behoeve van het slopen van opstallen of het rooien van bomen. De quickscans voor de locaties; 's-Gravenweg 570 (2008), 's-Gravenweg-RET (2009), Ringvaartweg 224 (2011) en Tattistraat (2011) zijn ingezien. Voor de 's-Gravenweg 582 (vigerende tuinbestemming wordt woonbestemming) is in 2011 een nader onderzoek inclusief vogel- en vleermuisinventarisatie afgerond. In dit onderzoek is geconcludeerd dat de op de locatie aanwezige begroeiing moet worden behouden of gecompenseerd. Ontwikkelingen die binnen bestaande bestemmingen plaats vinden moeten nog op projectniveau getoetst worden aan de relevante natuurwetgeving. Ten behoeve van de ontwikkelingen in het plangebied is door het Ingenieursbureau van de gemeente Rotterdam een Flora- en faunatoets uitgevoerd. Voor een verdere indicatie van natuurwaarden is gebruik gemaakt van de database Natuur.

6.8.1.1 Vleermuizen

Vliegende dieren, overvliegend of foeragerend, zijn vooral waargenomen langs de oost-west verlopende verbindingen in het plangebied en in het Prinsenpark (incl. begraafplaats Oud-Kralingen).

In het Prinsenpark zijn de volgende soorten waargenomen: Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Laatvlieger, Rosse vleermuis en de Watervleermuis.

Langs de Ringvaart zijn de volgende soorten waargenomen: Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Laatvlieger en de Rosse vleermuis.

Aan de Kralingseweg en de 's-Gravenweg is de Gewone dwergvleermuis waargenomen.

De Rosse vleermuis en de Watervleermuis hebben hun verblijfplaatsen in het aan het plangebied grenzende Kralingse Bos. Het blijkt voor deze vleermuizen dus mogelijk de barrière die wordt gevormd door de A16 te passeren. De Rosse vleermuis kan deze snelweg op grote hoogte oversteken. Andere soorten kunnen dat niet.

Afgaande op het patroon van alle waarnemingen van vliegende vleermuizen zijn de viaducten van de Prinsenlaan, Kralingseweg en de Ringvaart de meest waarschijnlijke verbindingen met het Kralingsebos (en met het Groene Hart). De Lucie Vuylstekeweg/M. Zeldenrust Noordanuslaan en de 's-Gravenweg lijken minder gebruikt te worden. Gericht onderzoek hiernaar is echter nog niet uitgevoerd.

Balts- of verblijfplaatsen van de Gewone- en Ruige dwergvleermuizen zijn bekend op de begraafplaats Oud-Kralingen en langs de volgende wegen: Den Uylstraat, Noordewier Reddingiuslaan, Kralingseweg, Ringvaartweg en A. Cankrienstraat.

6.8.1.2 Vogels

De Huismus is onder de flora- en faunawet aangemerkt als jaarrond beschermde soort, broedlocaties zijn daarmee ook buiten het broedseizoen beschermd. Huismussen zijn op een aantal plaatsen in het plangebied waargenomen, waaronder ter plaatse van de locatie 's-Gravenweg.

Gierzwaluwen zijn op twee plaatsen in het plangebied waargenomen. De waarnemingen liggen niet in de buurt van de ontwikkelingen.

Voor de eveneens jaarrond beschermde Sperwer, die net buiten het plangebied is waargenomen, zullen delen van het plangebied fungeren als foerageergebied.

Bovendien zijn de volgende vogelsoorten van de rode lijst waargenomen: Groene specht (op begraafplaats Oud Kralingen en langs de Kralingseweg en langs de Ringvaart), Boerenzwaluw en Huiszwaluw (nabij de Jan Schoutenstraat).;

6.8.1.3 Amfibiën/Vissen

Rond de oppervlaktewateren kunnen amfibieën voorkomen. Over het eventuele voorkomen van beschermde soorten amfibieën is geen informatie beschikbaar.

In het plangebied zijn waarnemingen van de beschermde soorten Kleine modderkruiper en Bittervoorn. De Kleine modderkruiper lijkt in het plangebied in alle oppervlaktewateren algemeen aanwezig. De Bittervoorn is langs de 's-Gravenweg waargenomen. Vanwege het voorkomen van de Bittervoorn is ook het voorkomen van grote soorten zoetwatermossels uit de geslachten Unio of Anodonta zeer waarschijnlijk. Verder zijn in het Prinsenpark de rode lijstsoorten Vetje en Kroeskarper aangetroffen.

6.8.1.4 Flora

In het plangebied is, langs de 's-Gravenweg, de beschermde soort Rietorchis aangetroffen. Net buiten het plangebied zijn twee waarnemingen van Wilde Marjolein bekend. Het is niet uit te sluiten dat deze plant ook in het plangebied voorkomt. Aan de 's-Gravenweg is de rode lijstsoort Bosaardbei aangetroffen.

6.8.1.5 Overig

Op begraafplaats Oud Kralingen is de rode lijstsoort Vroege glazenmaker waargenomen. Over beschermde soorten reptielen, libellen en dagvlinders is geen informatie bekend.

6.8.1.6 Zorgplicht

Naast een aantal strikt beschermde soorten zijn ook meer algemene soorten te verwachten, zoals kleine zoogdieren (egel, mol) en algemene amfibieën (Gewone pad, Bruine kikker). Hiervoor geldt de Zorgplicht conform artikel 2 van de Flora- en Faunawet.

6.8.1.7 Kansen door de ontwikkelingen

De ecologische oost-west verbindingen die door het bestemmingsplangebied lopen kunnen versterkt worden. Het gebruik door dieren van de viaducten onder de A16 moet worden vergemakkelijkt. Bij wijzigingen aan de inrichting (beplanting, verlichting) van de Prinsenlaan, Kralingseweg, Ringvaartweg en 's-Gravenweg kan rekening gehouden worden met het gebruik door vleermuizen, vogels en andere dieren.

Tegen zeer geringe kosten is nieuwbouw met pannendaken geschikt te maken voor medebewoning door dieren zoals gebouwbewonende vleermuizen, Huismussen, Spreeuwen en Gierzwaluwen. Bij gebouwen met een bouwhoogte van meer dan vijf bouwlagen, die voor de Huismus minder aantrekkelijk zijn, kunnen nog wel succesvolle voorzieningen voor Gierzwaluwen worden gerealiseerd.
Ook bij de renovatie van bestaande gebouwen zijn voorzieningen voor Huismussen en Gierzwaluwen makkelijk te treffen.

Bij nieuwbouw met platte daken kan bovendien overwogen worden groene daken toe te passen.
Bij voorkeur wordt gekozen voor een soortenrijke beplanting. Groene daken dragen zo bij aan een gezonde stedelijke bijenstand en vergroten de soortenrijkdom in de wijk.
Bij werkzaamheden aan waterlopen kan gekozen worden voor het plaatselijk toepassen van natuurvriendelijke oevers. Behalve gunstig voor de waterkwaliteit en voor de kindveiligheid leveren natuurvriendelijke oevers een positieve bijdrage aan de biologische diversiteit.

Bij werkzaamheden aan waterlopen kan gekozen worden voor het plaatselijk toepassen van natuurvriendelijke oevers. Behalve gunstig voor de waterkwaliteit en voor de kindveiligheid leveren natuurvriendelijke oevers een positieve bijdrage aan de biologische diversiteit.

6.8.2 Conclusie
  • Voor de in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling 's-Gravenweg 582 is reeds onderzoek uitgevoerd. In dit onderzoek is geconstateerd dat er geen conflict optreed met de Flora- en Faunawet mits de op de locatie aanwezige begroeiing wordt behouden of gecompenseerd.
  • Ontwikkelingen die binnen de bestaande bestemmingen plaats vinden moeten ook op projectniveau worden getoetst aan de relevante natuurwetgeving.
  • Het bestemmingsplan is 'aanvaardbaar' vanuit het oogpunt van de Flora- en Faunawet omdat een ontheffing van die wet naar verwachting mogelijk is. Ontheffingsprocedures worden doorlopen in het kader van de uitvoering van de door het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen.

6.9 Duurzaamheid en energie

Rotterdam ambieert een duurzame ruimtelijke ontwikkeling van de stad, de regio en de haven.

Binnen de stad speelt het streven naar duurzaamheid op alle schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad als geheel, als op het niveau van de verschillende stadsdelen: de binnenstad, wijken en buurten en op het niveau van een gebouw. Deze duurzaamheidsambitie is uitgewerkt in een aantal beleidsplannen, zoals het Programma Duurzaamheid, Rotterdamse Woningkwaliteit (RWK), het Waterplan Rotterdam, Gezond in de stad, de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit (RAL) en het Rotterdam Climate Initiative (RCI).

In de gebiedsvisie Prins Alexander is opgenomen dat de stedelijke ambities bijvoorbeeld het realiseren van goede loop- en fietsverbindingen naar het openbaar vervoer; op gebouwniveau het realiseren van groene daken en zonnepanelen op gebiedsniveau kunnen worden gerealiseerd. De mogelijkheden van een gebied zijn op dit vlak weliswaar beperkt, maar Prins Alexander wil bestaande en nieuwe kansen op dit vlak optimaal benutten:

  • stimulering van starters. Startende bedrijven, kleinschalige bedrijvigheid en zelfstandigen zonder personeel worden gefaciliteerd. De realisering van woon-werkwoningen voor zelfstandigen zonder personeel en bedrijfsverzamelgebouwen wordt gestimuleerd. Vooral voor de aan duurzaamheid gerelateerde dienstverlenende bedrijvigheid en aan zelfstandigen zonder personeel biedt Prins Alexander kansen;
  • de wijk wordt woonservicegebied, een wijk waar voorzieningen voor ouderen en mensen met een beperking op een optimaal niveau zijn gebracht;
  • afschermende werking van niet-geluidsgevoelige functies langs de snelweg A16;
  • LED-verlichting in de openbare ruimte: Een proefproject met LED-verlichting in de wijk Prinsenland.

6.9.1 Duurzaam bouwen

Bij duurzaam bouwen is de insteek om ervoor zorg te dragen dat tijdens de hele kringloop van bouwen, renoveren en beheren van bouwwerken, het milieu en de menselijke gezondheid zo min mogelijk negatieve effecten ondervinden. Het Bouwbesluit geeft aan welk kwaliteitsniveau ten minste is vereist. In Rotterdam geldt daarnaast 'De Rotterdamse Woningkwaliteit' (RWK). Het RWK is een eenvoudig systeem van aanvullende kwaliteiten op het Bouwbesluit en bestaat uit zes thema's: oppervlakte, veiligheid, toegankelijkheid, duurzaamheid, flexibiliteit en comfort. Een aantal van de duurzaam bouwen maatregelen kan worden toegepast bij nieuwe ontwikkelingen door:

  • de afkoppeling van hemelwater, zodat regen en afvalwater niet in hetzelfde riool terecht komen. Het schone regenwater kan in het gebied zelf worden vastgehouden;
  • geen zink te gebruiken voor bijvoorbeeld dakgoten. Zink heeft de eigenschap uit te logen waarbij neerslag zink oplost in het regenwater. Een alternatief is stalen dakgoten;
  • het gebruik van hout met een milieukeur, bijvoorbeeld FSC. Het keurmerk FSC geeft aan dat het hout uit een goed beheerd bos afkomstig is;
  • de toepassing van waterbesparende maatregelen, bijvoorbeeld een waterbesparende douchekop of een waterbesparend toilet;
  • de toepassing van zonne-energie, zoals een zonneboiler of zonnepanelen;
  • de uitvoering van nieuwe gebouwen met een groeid dak.

6.9.2 Duurzame energie

Eén van de meest ambitieuze doelstellingen is om de CO2-uitstoot in 2025 met 50% te verminderen ten opzichte van het niveau van 1990. Ook wordt in 2025 gestreefd naar een energieneutrale gebouwde omgeving.

Om een substantiële bijdrage aan deze doelstelling te leveren en energie te besparen, is het beleid van de gemeente Rotterdam er op gericht zoveel mogelijk woningen, bedrijven en voorzieningen aan te sluiten op een collectief warmtenet. Dit warmtenet omvat een stelsel van leidingen waardoor warm water wordt gepompt voor verwarming en warm tapwater. Daarbij wordt als warmtebron gebruik gemaakt van industriële restwarmte. Bij grootschalige toepassing, op gemeentelijk niveau, wordt een grote milieuwinst behaald op het gebied van het broeikaseffect (CO2) en de lokale luchtkwaliteit (NOx).

Dankzij de in 2007 doorgevoerde aanpassing van de bouwverordening geldt een aansluitplicht op het warmtedistributienet. Indien ter plaatse een warmtedistributienet aanwezig is, dan dient een te bouwen bouwwerk te worden aangesloten op dat warmtenet. Dit is aan de orde als het bouwwerk minder dan 40 meter van de dichtstbijzijnde leiding ligt, of als de kosten van de aansluiting niet hoger zijn dan bij een afstand van 40 meter. In de woonwijk Prinsenland en de kantorenlocatie Brainpark III ligt een warmtenet, dus voor nieuwbouwprojecten geldt de aansluitplicht.

De gemeente bevordert het opwekken van duurzame energie in de gebouwde omgeving. Kleine windmolens ('urban wind') en photovoltaïsche zonnepanelen (PV) zijn nu nog niet concurrerend met netstroom, maar dat wordt in de nabije toekomst wel verwacht. Naast bovengenoemde maatregelen moeten nieuw op te richten gebouwen of gebouwen die gerenoveerd worden daarom wat betreft daklast ook geschikt zijn voor het (na)plaatsen van zonnepanelen, zonneboiler of een groen dak. Om een bijdrage te kunnen leveren aan het klimaatprogramma van Rotterdam dient bij het ontwerp van gebouwen rekening te worden gehouden met duurzaam bouwen principes en de energieprestatie eisen. Zo is het reeds langer verplicht om een EPC-berekening (EnergiePrestatieCoëfficiënt) in de dienen bij de aanvraag van een omgevingsvergunning en zal vaker worden getoetst op de bouwplaats of de Energieprestatienorm wordt nageleefd. Ook zal de ontwikkeling van nieuwe energiezuinige bedrijfspanden worden beïnvloed door het opnemen van afspraken over energieprestaties bij de gronduitgifte.

6.9.3 Begroeide daken

De gemeente Rotterdam stimuleert de aanleg van groene daken in Rotterdam. Zo is er een aantrekkelijke subsidie voor huiseigenaren en heeft de stad inmiddels een aantal gemeentelijke gebouwen voorzien van een begroeid dak.

Wanneer groeide daken op grote schaal worden toegepast dragen ze bij aan een duurzame en gezonde stad. Begroeirde daken vangen regenwater op en voeren het vertraagd af. Hierdoor wordt het riool minder belast als het hard regent. Begroeide daken nemen stofdeeltjes op uit de atmosfeer en vormen zo een buffer tegen luchtvervuiling. Daarmee leveren begroeide daken een bijdrage aan de vermindering van CO2-uitstoot. Een beplant dak isoleert het pand eronder. Daardoor blijft het vooral in de zomer koeler in huis. Bovendien stralen begroeide daken bij hogere temperaturen minder warmte uit waardoor het ook een gunstige invloed heeft op de omgevingstemperatuur. En de stad zal groener worden, waardoor meer kansen voor flora en fauna zullen ontstaan en de leefbaarheid zal verbeteren.

Hoofdstuk 7 Handhaving

In veel gevallen zijn illegale bebouwing en gebruik voor de gemeente niet direct kenbaar. Veelal komt de gemeente daar achter nadat door belanghebbenden is geklaagd over overlast. Inspectie ter plaatse en raadpleging van het ter plaatse geldende bestemmingsplan leert pas dan of er sprake is van strijd met de gegeven bestemming en of daartegen kan worden opgetreden.

Op grond van gemeentebeleid, neergelegd in het “Handhavingsbeleidsplan Toezicht Gebouwen” uit 2009 wordt bij de huidige aanpak eerst gekeken of het gebruik/bouwwerk kan worden gelegaliseerd. Als legalisatie niet mogelijk of wenselijk is, zal de overtreder doorgaans met een dwangsom worden gesommeerd om binnen een bepaalde periode een einde te maken aan de overtreding.

Hoofdstuk 8 Financiële uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan legt overwegend de huidige planologische mogelijkheden vast. Daarmee biedt het bestemmingsplan ruimte voor nieuwe ontwikkelingen. Het betreft vooral bestemmingsverruimingen, waardoor er geen bouwplannen/ontwikkelingen op financiële haalbaarheid getoetst kunnen worden. Het bestemmingsplan is daarmee financieel uitvoerbaar.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

9.1 Participatie

Op 8 februari 2017 is een informatiebijeenkomst georganiseerd waarop het ontwerpbestemmingsplan is toegelicht.

Via het huis-aan-huisblad en via de gemeentelijk site is geregeld aandacht geschonken aan de ontwikkelingen in het plangebied.

9.2 Vooroverleg

In het kader van het overleg ex. art. 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening is het concept-ontwerpbestemmingsplan "Prinsenland" toegezonden aan:

  • 1. Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam;
  • 2. Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid;
  • 3. Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond;
  • 4. Gasunie;
  • 5. Gedeputeerde Staten van provincie Zuid-Holland;
  • 6. Hoogheemraadschap Schieland en Krimpenerwaard;
  • 7. Kamer van Koophandel;
  • 8. KPN Telecom;
  • 9. Luchtverkeersleiding Nederland;
  • 10. Ministerie van Defensie;
  • 11. Ministerie van Infrastructuur en Milieu;
  • 12. Ministerie van Landbouw;
  • 13. NV Rotterdam Rijn Pijpleiding Maatschappij;
  • 14. Pro Rail;
  • 15. Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed;
  • 16. Rijksluchtvaartdienst;
  • 17. Rotterdam-Antwerpen Pijpleiding;
  • 18. Metropoolregio Rotterdam-Den Haag;
  • 19. Stedin;
  • 20. Tennet;
  • 21. VWS Pipeline Control;
  • 22. Gemeente Capelle aan den IJssel.

Door de partijen vermeld onder de nummers 1, 2, 3 en 4 (vetgedrukt) is schriftelijk gereageerd. Daarvan had de partij vermeld onder nummer 4 geen inhoudelijke opmerkingen. Van de overige partijen is geen reactie ontvangen.

1. Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam

BOOR maakt enkele opmerkingen t.a.v. de archeologieregeling in de planregels.

Commentaar:

De opmerkingen zijn verwerkt.

2. Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid

2.1 Effectiviteit van de geluidwal

Op grond van de Wet geluidhinder (art. 74) dient een zone breedte van 600 m te worden aangehouden vanwege de A16. Op alle locaties binnen deze geluidzone van 600 meter vanaf de buitenste rijstrook, de locaties 7 t/m 13, worden de woningen vanwege de A16 voorzien van dove gevels. Uit de geluidparagraaf blijkt niet dat op grond van de informatie in deze paragraaf alle gevels doof moeten worden uitgevoerd vanwege de A16. Aangezien er bestaande geluidschermen staan langs de A16 is het aannemelijk dat voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden buiten de zone van 600 meter.

Commentaar:

Voor het onderzoek naar het wegverkeerslawaai is met behulp van het Standaard Rekenmethode II (SRMII) en conform het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 (Rmg2012) een rekenmodel gemaakt. In het rekenmodel zijn onder andere grasvelden (als akoestisch absorberende bodemgebieden) en hoogtelijnen (afkomstig van Digitaal Topografisch Bestand) ingevoerd. Op deze manier is onder andere de aanwezige geluidwal langs de westzijde van de A16 ter hoogte van het plangebied Prinsenland nagebootst. Uit een nadere controle van het geluidmodel blijkt dat de onderhavige geluidwal correct is ingevoerd. Het is landelijk bekend dat de voorkeurswaarde en soms ook de maximaal toelaatbare geluidbelasting voor nieuwe woningen van 53 dB vanwege rijkswegen op de zonegrens (600 meter tot de buitenste rijstrook) wordt overschreden. In Rotterdam is dat niet anders. Vooral langs de Ruit is een overschrijding van de voorkeurswaarde, maar soms ook de maximaal toelaatbare geluidbelasting van 53 dB, zelfs op de plaatsen waar een geluidscherm langs de weg staat, overal aan de orde.


2.2 Geluidcontour van 48 dB

In het onderzoek is de 48 dB geluidcontour niet opgenomen. Gaarne in het onderzoek aangeven dat op locaties 7 t/m 13 wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB vanwege de A16.

Commentaar:

Het geluidonderzoek is verricht conform de bepalingen van de Wet geluidhinder. Een contourberekening van 48 dB vanwege een rijksweg en het voldoen aan deze waarde is derhalve in het kader van het geluidonderzoek voor het bestemmingsplan niet aan de orde.


2.3 Dove gevels

Uit de geluidparagraaf blijkt niet dat alle gevels doof moeten worden uitgevoerd vanwege de A16. Het is echter niet duidelijk welke gevels doof moeten worden uitgevoerd en voor welke gevels een hogere waarde wordt aangevraagd. In de geluidparagraaf zijn namelijk alleen de maatgevende geluidbelastingen vanwege de A16 vermeld. Het is niet duidelijk of op alle locaties en op alle bouwhoogten en alle gevels van de betreffende locaties 7 tot en met 13 de 48 dB wordt overschreden en de 53 dB wordt overschreden. Het verzoek is om in het plan aan te geven welke gevels doof moeten worden uitgevoerd en wat de hoger waarde is voor de gevels die niet doof worden uitgevoerd.

Commentaar:

De aan te vragen hogere waarden en de gevels met geluidbelasting hoger dan 53 dB(A), die als doof moeten worden uitgevoerd, zijn in het geluidrapport weergegeven. Een uitgebreid overzicht van de rekenresultaten per gevel en per bouwlaag is tevens opgenomen als bijlage van het geluidrapport.

3. Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond

1.1 Verbouwing/herontwikkeling binnen plasbrandaandachtsgebied

Verbouwing/herontwikkeling van (beperkt) kwetsbare objecten (zoals bedoeld in artikel 1 van het Bevi) binnen het plasbrandaandachtsgebied van de rijksweg A16 (30 meter vanaf de rechterrijbaan), dient te voldoen aan artikelen 2.5 tot en met 2.9 van de regeling Bouwbesluit 2012 als er van rechtens verkregen bouweisen m.b.t. plasbrandaandachtsgebieden op het pand rusten.

Commentaar:

In dit bestemmingsplan worden binnen een afstand van 30 meter vanaf de rechterrijbaan van de rijksweg A16 geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk gemaakt. Tevens worden zeer kwetsbare objectenop de locaties 's-Gravenweg 399-405, Kralingseweg 253 en Kralingseweg 256/258 uitgesloten vanwege de ligging binnen de effectafstand van de snelweg A16.

1.2 Verbouwing/herontwikkeling binnen 1%-letaliteitscontour

Verbouwing/herontwikkeling van beperkt kwetsbare objecten (zoals bedoeld in artikel 1 van het Bevi) binnen de 1% letaliteitcontour (60 meter vanuit het hart van de N210 en 120 meter vanuit het hart van de A16) zodanig te construeren dat bij een toxische wolk de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van aanwezigen verbeterd worden. Als deuren, ramen en ventilatieopeningen afsluitbaar zijn en het luchtverversingssysteem uitgeschakeld kan worden is een object geschikt om enkele uren in te schuilen.

Commentaar:

De te nemen maatregelen zijn niet ruimtelijk relevant en kunnen niet in het bestemmingsplan worden geregeld. Het VRR-advies wordt wel als bijlage in het bestemmingsplan opgenomen.

1.3 Voorlichting

Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne “Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand”.

Commentaar:

Zoals door de Veiligheidsregio wordt gesteld valt dit advies niet binnen de context van de Wet ruimtelijke ordening en kan dit niet in het bestemmingsplan worden geregeld.