direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Omgevingsplan Bedrijventerrein Donkersloot
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0597.OPDonkersloot-COON

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Het nu geldende bestemmingsplan voor bedrijventerrein Donkersloot is tien jaar oud. Daarom is het nodig het bestemmingsplan te vernieuwen. Dit staat ook in de Wet ruimtelijke ordening. De gemeente wil in het nieuwe bestemmingsplan milieuregels opnemen. Bijvoorbeeld regels over het geluid dat bedrijven mogen maken. Daarmee zorgt de gemeente er voor dat de milieuregels en de ruimtelijke ordeningsregels nog beter op elkaar aansluiten. Ook is het de bedoeling dat de regels makkelijker zijn.

Het is belangrijk dat het bestemmingsplan in de toekomst ook nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt. Het bestemmingsplan regelt daarom alleen wat echt nodig is. Initiatiefnemers moeten zelf verantwoordelijkheid nemen voor de rest. De regels zijn algemener en minder gedetailleerd.

De gemeente moedigt bedrijven aan om innovatief, duurzaam en energieneutraal te zijn. Om zichzelf te blijven vernieuwen en verbeteren. Dit kunnen bijvoorbeeld ideeën over nieuwe producten zijn. Maar ook over de manier waarop producten gemaakt worden of de hoeveelheid energie en de energiebron waarvan gebruik gemaakt wordt. Een duurzaam bedrijf zoekt steeds naar het evenwicht tussen mens, milieu en economie. Dit betekent dat het bedrijf zich niet alleen richt op het verdienen van geld. Maar dat het ook goed voor de mensen en het milieu wil zorgen.

Deze doelen sluiten inhoudelijk goed aan bij de Omgevingswet. Deze wet gaat veel andere wetten vervangen. De Omgevingswet heeft twee doelen. Het eerste doel is een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit bereiken en in stand houden. Het tweede doel ziet op het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving om er maatschappelijke behoeften mee te vervullen.

De Omgevingswet geldt waarschijnlijk pas vanaf 2021. Toch is het de bedoeling dit nieuwe bestemmingsplan al te maken volgens de regels van de Omgevingswet. Het plan is daarom aangemeld als pilot bij de Rijksoverheid. De Rijksoverheid heeft daarmee ingestemd. Dat besluit staat in artikel 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. De naam van het plan is 'Omgevingsplan Donkersloot'. Omgevingsplan is in de Omgevingswet de nieuwe naam voor een bestemmingsplan.

1.2 Ligging en grenzen van het gebied

Het gebied waar het omgevingsplan op ziet ligt in het oosten van Ridderkerk, net ten zuiden van de Nieuwe Maas. Het gebied ligt ingeklemd tussen De Noord, industrieterrein Slikkerveer Rivieroevers (De Schans) en de wijk Het Zand en De Gorzen. De Rotterdamsweg, de Donkerslootweg en het Havenkanaal vormen de zuidgrens van het gebied.

Het geldende bestemmingsplan 'Donkersloot' geldt niet voor het bedrijventerrein ten westen van de Gildeweg (Wolweverstraat e.o.). Hier geldt de beheersverordening 'Woude'. Het omgevingsplan zal voor beide gebieden gaan gelden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.OPDonkersloot-COON_0001.png"

Luchtfoto van het gebied (rood omlijnd)

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.OPDonkersloot-COON_0002.png"

Ligging van het gebied in Ridderkerk

1.3 Geldende regels

Voor het gebied gelden momenteel een bestemmingsplan en een beheersverordening. Het grootste gedeelte van het gebied valt onder bestemmingsplan 'Donkersloot'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 1 februari 2007 en is goedgekeurd op 14 mei 2007. Het gedeelte ten westen van de Gildeweg (Wolweverstraat e.o.) valt onder de beheersverordening 'Woude'. De beheersverordening is vastgesteld door de gemeenteraad op 24 maart 2014.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.OPDonkersloot-COON_0003.png"

Overzicht van het geldende bestemmingsplan en de geldende beheersverordening

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.OPDonkersloot-COON_0004.png"

Gedeelte van de plankaart van bestemmingsplan 'Donkersloot'

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.OPDonkersloot-COON_0005.png"

Gebied beheersverordening 'Woude'

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.OPDonkersloot-COON_0006.png"

Gedeelte plankaart: 'Bedrijventerrein Woude'

In het gebied zijn de volgende bestemmingen van kracht:

  • Bedrijfsdoeleinden
  • Bedrijfsdoeleinden en kantoordoeleinden
  • Maatschappelijke doeleinden
  • Havendoeleinden
  • Verkeersdoeleinden
  • Verblijfsgebied
  • Parkgebied
  • Groenvoorzieningen
  • Water
  • Leidingen
  • Primair waterkeringsdoeleinden
  • Primair waterstaatdoeleinden
  • Archeologisch waardevol gebied
  • Waarde - Archeologie 3

Op het gebied zijn de volgende aanduidingen van kracht:

  • Maximum bouwhoogte
  • Maximum bebouwingspercentage
  • Parkeren
  • Bouw- en gebruiksregels (beheersverordening)

In de gemeente Ridderkerk, en daarmee dus ook voor het gebied Donkersloot, gelden meerdere verordeningen. Een verordening is een wettelijke regeling op gemeentelijk niveau. In verordeningen worden uiteenlopende onderwerpen (zoals parkeernormen en geurnomen) geregeld. Om dit omgevingsplan aan te laten sluiten bij de Omgevingswet zijn delen van twee van deze verordeningen in dit omgevingsplan opgenomen. Het gaat om delen van de APV en de delen van de bouwverordening. De (delen van) de APV en de bouwverordening die in dit omgevingsplan zijn opgenomen vervallen voor dit gebied. Voor de rest van de gemeente blijven deze verordeningen nog gewoon gelden.

1.4 Het omgevingsplan

Het omgevingsplan is, vanwege de aanmelding als pilot bij de Rijksoverheid, een 'bestemmingsplan met verbrede reikwijdte'. Hierdoor kan gebruik gemaakt worden van de mogelijkheden die de artikelen 7g en 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet biedt. Dit maakt dat afgeweken kan worden van bestaande regels om een plan te maken dat aansluit bij de Omgevingswet.

Een van de mogelijkheden is dat het omgevingsplan niet beperkt is tot 'een goede ruimtelijke ordening'. Het omgevingsplan kan zien op de gehele 'fysieke leefomgeving'. Dit bredere begrip maakt het mogelijk dat in het omgevingsplan ook andere regelingen (zoals (delen van) de APV, het welstandsbeleid en de bouwverordening) opgenomen kunnen worden. Ook regels met een ander motief dan 'een goede ruimtelijke ordening' kunnen in het omgevingsplan opgenomen worden. Het opnemen van dit soort regels in het omgevingsplan sluit aan bij het omgevingsplan van de Omgevingswet.

Om toestemming te krijgen van de Rijksoverheid moet aangetoond worden dat het omgevingsplan 'bijdraagt aan innovatieve ontwikkelingen en voldoende aannemelijk is dat uitvoering ervan bijdraagt aan het bestrijden van de economische crisis en aan de duurzaamheid' (artikel 2.4 lid 2 Chw). De gemeente heeft dit onderbouwd en de Rijksoverheid is hiermee akkoord gegaan.

Omdat het omgevingsplan onder de pilot van de Rijksoverheid valt kan van bestaande regels worden afgeweken. Hieronder is aangegeven van welke bestaande regels afgeweken kan worden. Ook is aangegeven of van deze mogelijkheid in dit omgevingsplan gebruik is gemaakt.

Artikel 7c lid   Mogelijkheid   Hoe gebruik  
1   Verbreding reikwijdte plan   Regels uit verordeningen en welstandsbeleid opgenomen in omgevingsplan + voorwaarden vanuit milieu, veiligheid en gezondheid opgenomen.  
2   Geldigheidsduur 20 jaar   Het omgevingsplan heeft een looptijd van 20 jaar.  
3   Een voorlopige bestemming voor een periode van ten hoogste tien jaar, in plaats van de in artikel 3.2 Wro genoemde termijn van maximaal vijf jaar   Hiervan is geen gebruik gemaakt.  
4   Opname algemeen verordenende regels   Regels uit verordeningen zijn opgenomen in het omgevingsplan.  
5   Opnemen meldingsplicht   Een meldingsplicht is opgenomen voor het starten van bepaalde nieuwe functies die gevolgen kunnen hebben voor 'milieuwaarden'.  
6   Uitleg regels afhankelijk van beleid   In het omgevingsplan (o.a. 10.1 en 13.1) zijn normen opgenomen die in beleid verduidelijkt worden.  
7   Uitleg regels over uiterlijk bouwwerken via welstandscriteria   De eisen ten aanzien van welstand worden opgenomen in dit omgevingsplan (artikel 16).  
8   Wegbestemmen onbenutte bouwmogelijkheden leidt onder voorwaarden niet tot planschade   Hiervan is geen gebruik gemaakt.  
9a.1 en b   Afwijking van RO-standaarden   Er wordt afgeweken van de standaard bepalingen voor het opstellen van een bestemmingsplan (de SVBP2012). Dit is gedaan om zoveel mogelijk te kunnen aansluiten bij het omgevingsplan. Het plan kan wel via www.ruimtelijkeplannen.nl gevonden worden, maar vanuit hier zal doorverwezen worden naar een andere site.  
9a.2   Uitvoerbaarheid hoeft niet te worden verantwoord in de toelichting   Het omgevingsplan biedt ruime bouw- en gebruiksmogelijkheden. Hiervan is slechts beoordeeld of deze niet op voorhand onuitvoerbaar zijn.  
9c en d   Afwijking van Wet en Besluit geluidhinder   Hiervan wordt niet specifiek gebruik gemaakt. Wel is ten aanzien van geluid een andere methodiek gebruikt in dit omgevingsplan (zie artikel 17.2.1).  
10 / 11   Uitstel kostenverhaal   Er wordt geen exploitatieplan vastgesteld. Een exploitatieplan zal door burgemeester en wethouders worden vastgesteld bij de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit. Bij voorkeur wordt dan een exploitatieovereenkomst gesloten.
In dit kader wordt een exploitatiegebied aangewezen.  
12   Vaststellen afwijkende geluidsnormen   Hiervan wordt niet specifiek gebruik gemaakt. Wel is ten aanzien van geluid een andere methodiek gebruikt in dit omgevingsplan (zie artikel 17.2.1).  
13   Delegatie wijzigen onderdelen bestemmingsplan   Hiervan wordt nog niet concreet gebruik gemaakt. Een eventueel delegatiebesluit wordt separaat en zelfstandig vastgesteld.  
14   Ruimere gegevensverstrekking (fysieke leefomgeving ipv goede ruimtelijke ordening) bij omgevingsvergunning voor afwijken van bestemmingsplan   Hiervan is geen gebruik gemaakt. Voor het verstrekken van een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan hoeven geen extra gegevens verstrekt te worden.  
15   Ruimer toetsingskader omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan   Hiervan is geen gebruik gemaakt. Voor het beoordelen van een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan hoeven geen extra gegevens verstrekt te worden.  

1.5 Omgevingsvisie Ridderkerk 2035

1.5.1 Inleiding

Op 14 september 2017 heeft de gemeente de Omgevingsvisie Ridderkerk 2035 vastgesteld. Deze visie geeft richting aan toekomstige ontwikkelingen en laat ruimte voor ideeën vanuit de Ridderkerkse samenleving. De visie volgt de in 2009 vastgestelde structuurvisie op. Een aantal trends en ontwikkelingen zijn aanleiding geweest om een nieuwe omgevingsvisie voor Ridderkerk op te stellen.

De omgevingsvisie is in vier fasen opgesteld (1. inventarisatie, 2. kernwaarden / visie, 3. strategie en 4. uitvoeringsprogramma). Gedurende fase 2 en 4 is er sprake geweest van participatie met de inwoners en andere belanghebbenden binnen de gemeente Ridderkerk. Tot slot heeft de visie van 24 april 2017 tot en met 4 juni 2017 ter inzage gelegen. Bedrijventerrein Donkersloot wordt in de visie in een apart hoofdstuk behandelt omdat het in het hart van Ridderkerk ligt en tevens het oudste bedrijventerrein betreft dat om die reden speciale aandacht verdient.

Conclusie

Dit omgevingsplan maakt geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk. Dit neemt niet weg dat er wel rekening is gehouden met de verschillende uitgangspunten uit de Omgevingsvisie met betrekking tot Donkersloot en duurzaamheid en energietransitie. Dit omgevingsplan sluit dus goed aan op de visie. Als er in de toekomst nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt zal wederom moeten worden getoetst aan de uitgangspunten uit de visie. Voor de volledigheid volgt in de volgende paragrafen het voor dit omgevingsplan relevante beleid uit de Omgevingsvisie.

1.5.2 Kloppend hart: Donkersloot

Wat is er aan de hand?

Voor een goed functioneren van een omvangrijk bedrijventerrein als Donkersloot is een goede werkomgevingskwaliteit van economisch belang. Daarbij is in de gebieden nabij het centrum sprake van verschillende transformaties en worden ook andere functies aangetroffen dan alleen bedrijven. Door de Rotterdamseweg (1985), aangelegd voor de afwikkeling van Donkersloot, is het gebied in tweeën opgedeeld. Voor Donkersloot geldt dat het gebied nu als apart gebied wordt beschouwd, terwijl het een belangrijk deel is van Ridderkerk, zowel economisch als in verbinding met de rivier.

Wat is het doel?

Donkersloot is onderdeel van het kloppend hart van Ridderkerk. Doel is om het gebied aantrekkelijker in te richten en beter te verbinden met omliggende wijken. Zo kan Donkersloot een bedrijvig gebied worden dat dichtbij het centrum, wanneer de kansen en mogelijkheden zich voordoen, een meer gemengd gebied kan worden met wonen. De overige gebieden van Donkersloot zijn omgeven door een stevige groene zone, goed verbonden met de groene structuur die heel Ridderkerk dooradert. Deze groen-blauwe structuur biedt een goede omgevingskwaliteit voor werknemers maar ook voor bewoners en dient waar mogelijk te worden versterkt. Een drietal groen-blauw ingerichte straten verzorgt de verdere geleding. Niet- watergebonden bedrijvigheid langs de rivieroever kan, indien kansen zich voordoen als bedrijven verhuizen, plaats maken voor recreatie, groen en woningbouw.

Wat wordt de aanpak?

  • 1. Versterken groen-blauwe zones op het gehele bedrijventerrein
  • 2. Clustering en diversiteit in grootte van de kavels Zorgen voor afwisseling van grote en kleinere kavels. Waar mogelijk gelijksoortige bedrijven bij elkaar plaatsen.
  • 3. Transformatie nabij het centrum naar meer gemengd gebied Het mogelijk maken en realiseren van andere, centrum gelieerde bestemmingen in de gebieden nabij het centrum (geel gemarkeerd).
  • 4. Indien kansen zich voordoen, niet-watergebonden bedrijven verplaatsen naar kavels met een betere aansluiting op de weginfrastructuur

Wat betekent dit concreet?

  • 1. Onderzoek kansen versterken groen-blauwe zones.
  • 2. Doorzetten clustering bedrijven en afwisseling grotere en kleinere kavels.
  • 3. Loskoppelen Industrieweg en Ringdijk, zodat bedrijfsverkeer afgewikkeld wordt via de Rotterdamseweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.OPDonkersloot-COON_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.OPDonkersloot-COON_0008.png"

Impressie van het plangebied van de omgevingsvisie met roodomlijnd het plangebied van dit omgevingsplan

De hoofdontsluitingswegen en de secundaire verkeersstraten

De hoofdontsluitingswegen op het bedrijventerrein Donkersloot hebben zeer brede en groene profielen. Ze delen het gebied op in min of meer afzonderlijke eilanden en bieden een robuuste, landschappelijke groenstructuur. Het versterken en verstevigen van die structuur en het toevoegen van water versterkt de ruimtelijke kwaliteit en is van belang voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat. De secundaire verkeersstraten op het terrein zijn alle voorzien van een groene structuur bestaande uit boombeplantingen en groene zones. Die opzet moet worden versterkt en behouden. Tezamen met de hoofdontsluitingswegen bepalen deze bedrijfsstraten de groene hoofdopzet van het terrein.

Watergebonden bedrijvigheid

Watergebonden bedrijvigheid hoort bij de geschiedenis van Ridderkerk en geeft een dynamiek op en langs het water. De niet-watergebonden bedrijven zijn voor hun bedrijfsvoering niet direct afhankelijk van een locatie langs het water. Het zijn vaak grote, logistiek georiënteerde bedrijven die een sterke relatie hebben met transport, opslag en overslag. Als kansen zich voordoen, bij bedrijfsbeëindiging of verhuizing, zijn deze bedrijven beter te plaatsen op locaties die een zeer goede ligging hebben ten opzichte van de nationale weginfrastructuur, zoals Cornelisland. Door kansen te benutten, kan de oever bereikbaar gemaakt worden (zie ook parels aan de rivier).

Parels aan de rivier

Als kansen zich voordoen om locaties langs het water te transformeren naar recreatieve gebieden, groen en / of woningbouw in een groene omgeving, wil de gemeente deze mogelijkheden benutten. Daarbij geldt continu de afweging tussen de veiligheid op het water (met name het drierivierenpunt) en de ontwikkelingen langs de oever, in het oog. Ook binnen Donkersloot liggen hier mogelijkheden voor zoals ook te zien is op voorgaande afbeelding.

In paragraaf 1.6 is uiteengezet hoe een aantal van de voorgaande uitgangspunten worden vertaald in het omgevingsplan.

1.5.3 Naar een duurzame gemeente

Wat is er aan de hand?

Het einde van fossiele brandstoffen is in zicht. Er komt een transitie naar een CO2-arme energievoorziening: woningen zullen op een andere manier verwarmd worden, we zullen ons met behulp van andere energiebronnen verplaatsen en het landschap zal veranderen door bijvoorbeeld het gebruik van zonne-energie en windmolenparken. Hoe ziet Ridderkerk er tegen die tijd dan uit? En hoeveel hernieuwbare energiebronnen hebben we eigenlijk nodig om in 2050 aan de totale energievraag van Ridderkerk te kunnen voldoen? Daarnaast is ook de inrichting van de openbare ruimte, met het oog op de klimaatadaptatie, een aandachtspunt voor de weg naar een duurzame gemeente.

Wat is het doel?

Ridderkerk zorgt dat ontwikkelingen aansluiten bij de behoefte van het heden, zonder dat voor toekomstige generaties de mensen, het milieu of de economie in gevaar komen. Om in 2050 CO2 neutraal te zijn is de opgave om in 2030 40% minder CO2 uit te stoten dan in 1990 (Klimaatakkoord Parijs). Anders gezegd: we gaan met elkaar minder energie gebruiken. Dit kan bereikt worden door energieprestatie-verbeteringen, efficiënter en zuiniger energiegebruik en door betere isolatie van woningen en bedrijfsgebouwen. Daarnaast ligt de opgave om voldoende hernieuwbare, niet-fossiele energiebronnen aan te bieden. Voor Ridderkerk wordt een zogenaamd “Routeplan Energie” opgesteld waarin vraag en aanbod van de benodigde hernieuwbare energie in kaart is gebracht. Volgens dat routeplan stijgt de vraag naar elektriciteit in de toekomst, waardoor het grootste deel van de energievraag zal bestaan uit elektriciteit (48%).

Wat wordt de aanpak?

Er wordt gestreefd naar circulaire ontwikkelingen, waarbij producten en grondstoffen maximaal hergebruikt worden om de milieubelasting en waardevernietiging te minimaliseren. De stijgende elektriciteitsvraag kan binnen de gemeente hernieuwbaar worden opgewekt met behulp van onder andere zonne-energie en windenergie. De mogelijkheden voor windenergie zijn beperkt tot het bedrijventerrein Nieuw-Reijerwaard, waar ook wordt ingezet op energie-neutrale ontwikkeling. De mogelijkheden voor het benutten van zonne-energie zijn aanzienlijk: bebouwing in Ridderkerk heeft veel platte daken, en die lenen zich goed voor plaatsing van zonnepanelen. Het zijn oppervlakten die bij elkaar opgeteld omvangrijk zijn en ruim voldoende om aan de vraag naar elektriciteit te kunnen voldoen, mits alles wordt benut. Ook de weilanden ten zuiden van Bolnes kunnen worden benut om zonne-energie te oogsten.

Wat betekent dat concreet?

  • 1. Opstellen agenda verduurzaming Ridderkerk.
  • 2. Verder onderzoeken alternatieve energiebronnen, bijvoorbeeld uitbreiding warmtenet.
  • 3. Inventariseren stimuleringsmaatregelen voor plaatsing zonnepanelen.
  • 4. Benutten mogelijkheden gemeentelijke promotie voor energieprestatie-verbeteringen via de woonwijzerwinkel.
  • 5. Stimuleren energieprestatie-verbeteringen woningbouw (i.s.m. Woonvisie).
  • 6. Aandacht vragen voor hergebruik van producten en grondstoffen in aanbestedingen.

Om doelstellingen uit de omgevingsvisie te concretiseren zijn er in dit omgevingsplan regels opgenomen die inspelen op de energietransitie, zie artikel 18.

1.5.4 Gezondheid en leefbaarheid

Wat is er aan de hand?

In het verleden zijn de thema’s gezondheid en leefbaarheid vooral ingestoken vanuit fijn stof, geluid en luchtkwaliteit. Tegenwoordig is er een accentverschuiving te zien van gezondheidsbescherming naar maatregelen die mensen aanzetten tot gezond gedrag om de gezondheid en leefbaarheid te bevorderen. Het gaat dan bijvoorbeeld om de positieve invloed van een groene leefomgeving op de fysieke en geestelijke gezondheid. Ridderkerk is omringd door snelwegen en op regionale schaal door de Europoort enerzijds en de industrie in Dordrecht en Moerdijk anderzijds. Hierdoor is aandacht nodig voor de luchtkwaliteit, de overlast van geluid en aanwezigheid van fijn stof.

Wat is het doel?

Het doel is een verdere verbetering van de luchtkwaliteit, veilige speelomgeving voor kinderen en voldoende, veilige en gemakkelijke mogelijkheden om te voet en per fiets te verplaatsen. Er ligt een belangrijke opgave in het verder terugdringen van het aantal geluidgehinderden. Daarbij wordt ingezet op een duurzame en zo veilig mogelijke ontwikkeling van Ridderkerk.

Wat wordt de aanpak?

De openbare ruimte wordt beweegvriendelijker ingericht, met aantrekkelijke en veilige routes voor wandelaars en fietsers en avontuurlijke en veilige speellocaties voor kinderen. Indien mogelijk worden die ook klimaatadaptief ingericht.

Wat betekent dat concreet?

  • 1. Beweegvriendelijk inrichten openbare ruimte (zie ook: ontmoeting en groen-blauwe netwerk).
  • 2. Actieplan luchtkwaliteit. Voor luchtkwaliteit wordt een actieplan opgesteld. Concrete maatregelen worden daarin opgenomen.
  • 3. Terugbrengen geluidsbelasting. Er wordt voor het terugdringen van de geluidsbelasting ingezet op het aanbrengen van geluidsstil asfalt op de wegen die verantwoordelijk zijn voor het grootste aantal geluidgehinderden in Ridderkerk.
  • 4. Weren nieuwe risicobronnen. Nieuwe risicobronnen worden in principe geweerd uit de gemeente, met uitzondering van bedrijventerreinen. Er wordt gestreefd naar het uitplaatsen van risicobronnen zoals tankstations uit de woonomgeving.
  • 5. Uitwerken omgevingswaarden, conform omgevingswet.

Het aspect gezondheid is als zodanig niet juridisch verankert in dit omgevingsplan. Wel zijn de regels die opgenomen zijn inzake energietransitie van positieve invloed op de gezondheid, hier wordt kort op ingegaan in Hoofdstuk 7 van de bijlagen van de toelichting.

1.6 Van bestemmingsplan naar omgevingsplan

In onderstaande subparagrafen wordt per bestemming uitgelegd wat is toegestaan in het huidige bestemmingsplan. Daarbij wordt aangegeven wat het wensbeeld is van de gemeente Ridderkerk. Zie voor wat betreft het wensbeeld voor beeldkwaliteit/welstand ook Hoofdstuk 9 van de Bijlage Omgevingsaspecten.

1.6.1 Bedrijventerrein

Bedrijven

Het grootste deel van het plangebied is in het vigerende bestemmingsplan 'Donkersloot' bestemd als Bedrijfsdoeleinden. Binnen deze bestemming worden bedrijfsmatige activiteiten toegestaan binnen de categorieën 2 tot en met 4.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten. Daarnaast zijn bedrijven specifiek aangeduid die niet binnen de bovengenoemde categorieën passen.

Kantoor

Een gedeelte van het plangebied (langs de Rotterdamseweg) is in het vigerende bestemmingsplan 'Donkersloot' bestemd als Bedrijfsdoeleinden en Kantoordoeleinden. Deze gronden zijn bedoeld voor (zelfstandige) kantoren en bedrijfsmatige activiteiten toegestaan binnen de categorieën 2 tot en met 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten. Daarnaast zijn bedrijven specifiek aangeduid die niet binnen de bovengenoemde categorieën passen.

Havengebied

Het noordelijke deel van het havengebied is bestemd als 'Bedrijfsdoeleinden', het zuidelijke deel heeft de bestemming 'Havendoeleinden' in het vigerende bestemmingsplan 'Donkersloot'. Het noordelijke gedeelte is bestemd voor bedrijfsmatige activiteiten toegestaan binnen de categorieën 1 tot en met 4.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten. Het zuidelijke gedeelte van de haven is bestemd voor opslag, (zand)overslag en de overslag en het transport van containers, grondstoffen, halffabrikaten en goederen. Op dit gebied is de havenverordening van toepassing. In de huidige situatie meren er regelmatig schepen aan waardoor er zand van de bodem opwoelt. Het gevolg hiervan is dat de naastgelegen jachthaven hier hinder van ondervindt. De diept van de wateren bij de jachthaven is namelijk slechts 2 meter en de diepte bij de betreffende bedrijvigheid is 4,5 meter.

Overige functies

Tevens zijn langs de Rotterdamseweg, op basis van de beheersverordening 'Woude', het bestaande tankstation en de McDonald's bestemd als respectievelijk 'Verkooppunt motorbrandstoffen' en 'Horeca'. De gronden zijn enerzijds bedoeld voor het verkopen van motorbrandstoffen en anderzijds voor wegrestaurant.

Wensbeeld

De wens van de gemeente is om meer flexibiliteit (ruimtelijk, maar met name qua milieuzonering) te bieden voor nieuwe ontwikkelingen op het bedrijventerrein. De verantwoordelijkheid wordt bij de initiatiefnemer neergelegd om aan te tonen dat deze ontwikkeling past binnen de gestelde kaders. Belangrijkste doelstelling van deze kaders is het waarborgen van het woon- en leefklimaat van de directe omgeving. Deze kaders dienen zodanig te zijn dat er aan de ene kant voldoende rechtszekerheid wordt geboden, maar aan de andere kant ook voldoende flexibiliteit dat er geen extra procedures noodzakelijk zijn. De segmentering die nu al is opgenomen in het plangebied wordt behouden. Dit betekent het volgende:

  • binnen de geldende bestemmingen 'Bedrijfsdoeleinden' en 'Bedrijfsdoeleinden en Kantoordoeleinden' zijn bedrijven toegestaan. Hiervoor wordt de functie 'Bedrijventerrein' opgenomen. Hier worden functies toegestaan die passend zijn op een bedrijventerrein.
  • langs de Rotterdamseweg zijn kantoren uitsluitend toegestaan binnen de geldende bestemming 'Bedrijfsdoeleinden en Kantoordoeleinden'. Het tankstation en de Mac Donalds zijn specifiek bestemd. Voor onder andere deze locaties wordt de functie 'Bedrijventerrein in combinatie met overige functies' opgenomen. Ook hier worden functies toegestaan die passend zijn op een bedrijventerrein waaronder kantoren, een tankstation en de Mac Donalds.
  • De kantoren langs de Rotterdamseweg dienen een representatieve uitstraling te hebben.
  • Het havengebied wordt bestemd als werkhaven ten behoeve van de overslag van grondstoffen.
  • Een specifieke milieuzonering middels een hieraan toegevoegde bedrijvenlijst (Staat van bedrijfsactiviteiten) wordt niet meer aan de regels toegevoegd.
  • Per deelgebied worden specifieke waarden gekoppeld waarmee een bepaalde sturing kan worden geboden. Hier kan worden gedacht aan voorwaarden ten aanzien van segmentering (qua functie, maar ook qua schaal/bouwmassa/volume welstand, duurzaamheid en milieu.)
  • Innovatie, duurzaamheid en energieneutraliteit worden gestimuleerd.

Indien sprake is van wijziging van een bedrijf heeft de gemeente Ridderkerk de volgende wensen:

  • Indien sprake is van een ingrijpende wijziging van een bedrijf, worden in dit omgevingsplan kaders bepaald door het bevoegd gezag waaraan voldaan moet worden. Het uitgangspunt bij het bepalen van deze kaders is een veilige en gezonde leefomgeving in combinatie met het waarborgen van een goed woon- en leefklimaat voor de omliggende gebieden.
  • Het bedrijf is zelf verantwoordelijk en dient van tevoren na te denken op welke wijze deze milieubelasting gaat voldoen aan de omgevingswaarden en doelstellingen (onder andere op het gebied van enregieneutraliteit) van het plan.
  • Het bedrijf informeert de gemeente actief door de significante wijziging te melden. Hierbij geeft het bedrijf een beschrijving op welke wijze het bedrijf aan de van toepassing zijnde omgevingswaarden gaat voldoen en hoe het bedrijf de eventuele van toepassing zijnde maatregelen zal implementeren. In het plan wordt geborgd dat direct ook sprake is van een melding Activiteitenbesluit. Op deze manier is geen sprake van een verhoogde lastendruk doordat het bedrijf maar één handeling hoeft te verrichten. Extra procedures omdat een bedrijf niet voldeed aan de milieuzonering wordt hiermee voorkomen.
  • Parkeren geschiedt op de volgende manieren als ook in de nu volgende volgorde:
  • 1. Dient in principe op eigen terrein te worden gerealiseerd, ook voor bezoekers.
  • 2. Een uitzondering hierop is het gecombineerd gebruik met derden
  • 3. Tot slot is het ook toegestaan in het openbaar gebied, mits voldaan wordt aan een aantal voorwaarden, zoals:
  • a. de groenstructuur die in tact blijft;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de groenstructuur;
  • c. er compenserende maatregelen worden getroffen.
  • d. er draagvlak gecreëerd is in de omgeving (initiatiefnemer dient dit aan te tonen).
  • Aandacht voor welstand langs de Rotterdamseweg en de Donkerslootweg en de Ridderhaven/Veerweg (langs de rivier De Noord) in de vorm van representatieve bebouwing.
  • Voor de overige percelen zijn geen bijzondere eisen van welstand van toepassing (behoudens regels voor vrijstaande reclamezuilen) wel is er sprake van rooilijnen waarmee rekening gehouden dient te worden, dit is geborgd middels bouwvlakken.
  • In het kader van klimaatadaptatie bestaat de wens om hemelwater volledig af te koppelen en ter plaatse, voor zover mogelijk, te laten infiltreren in de bodem. Ook het toepassen van groene daken kan hier een positieve bijdrage aan leveren. Hiervoor is het van belang dat er voldoende infiltratievoorzieningen in het plangebied aanwezig zijn. In de waterparagraaf (Hoofdstuk 4) wordt hierop nader ingegaan.
1.6.2 Openbare ruimte

De openbare ruimte is bestemd als 'Verkeersdoeleinden', 'Verblijfsgebied', 'Parkgebied' en 'Groenvoorzieningen'. Door middel van deze bestemmingen zijn de mogelijkheden voor de openbare ruimte geregeld. De bestaande wegenstructuur van het bedrijventerrein blijft gehandhaafd.

Wensbeeld:

De gemeente heeft in de omgevingsvisie het groene netwerk wat aan de hoofdstructuur gekoppeld is, benoemd als een van de kwaliteiten van Donkersloot. Het wensbeeld is dan ook dat deze groene uitstraling behouden blijft en versterkt wordt. Verder is ervoor gekozen om qua functies geen differentiatie binnen de openbare ruimte aan te brengen. Hierdoor is het mogelijk om de openbare ruimte vrij te kunnen inrichten. Verkeer (parkeren), groen en water zijn daar bij flexibel en mogelijk uit te wisselen binnen de functie 'Openbare ruimte', met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'groen' beperkingen gelden voor deze uitwisseling. De bestaande wegenstructuur blijft gehandhaafd.

1.6.3 Groen

De bestaande groenstructuur aan de rand van het bedrijventerrein hebben de functie 'Groen' gekregen. Hierdoor kunnen ter plaatse alleen functies uitgeoefend worden passend binnen 'Groen'. Binnen het plangebied is echter nog meer groen gelegen. Omwille van een bepaalde mate van flexibiliteit is deze groenstructuur ondergebracht binnen de functie 'Openbare Ruimte' en heeft daar de specifieke aanduiding 'groen' gekregen. De groenstructuur binnen de functie 'Openbare Ruimte' met de aanduiding 'groen', kan ook anders ingericht worden (i.e. niet als groen), maar hiervoor is een omgevingsvergunning benodigd. Via deze weg wordt gewaarborgd dat onder meer de totale groenstructuur binnen het bedrijventerrein niet onevenredig aangetast wordt.

Wensbeeld:

Het versnipperde groen langs de rivier, van 't zand naar Slikkerveer, wordt versterkt en met elkaar worden verbonden. Daarnaast wordt het geheel toegankelijker gemaakt. Hierdoor ontstaat er een groene recreatieve zone tussen de twee woonwijken langs de rivieroever welke uitnodigt tot wandelen en fietsen in een parkachtige omgeving. Dit draagt bij aan de beleving van de dynamiek van de rivier en de aangrenzende haven. Daarmee fungeert deze groenzone als uitloopmogelijkheid voor het bedrijventerrein en de werknemers aldaar. Zij kunnen hierdoor bijvoorbeeld in de pauze gebruik maken van deze 'groene voorzieningen'.

1.6.4 Water

De huidige waterpartijen (rivier De Noord en haven) worden bestemd als 'Water'. De wens bestaat voor een bebouwingsvrijze zone langs deze waterpartijen vanuit vaarveiligheidsoogpunt. Daarnaast zijn bestaande waterpartijen op en rond Donkersloot ook belangrijk voor de klimaatadaptie en fungeren, vooral langs de dijk, als buffer naar de woonwijken.

1.7 Belangrijke kenmerken en onderwerpen

Een van de belangrijkste redenen van de gemeente Ridderkerk voor het opstellen van een omgevingsplan ziet op het opnemen van een aantal onderwerpen in het omgevingsplan die in het bestemmingsplan 'Donkersloot' minder aandacht hebben gekregen. Hierbij kan gedacht worden aan duurzaamheid, energietransitie en specifieke voorwaarden voor milieu, veiligheid en gezondheid. Om het omgevingsplanplan te laten aansluiten op de Omgevingswet heeft het bepaalde kenmerken en behandelt het onderwerpen welke normaal gesproken niet of minder nadrukkelijk aanwezig waren binnen 'standaard' bestemmingsplannen.

Kenmerken

  • Nieuwe invulling geven aan milieuregels met name op het gebied van externe veiligheid en geluid;
  • Duurzaam en zo energieneutraal mogelijk gebruik van het gebied;
  • Beter samenbrengen en afstemmen van ruimtelijke- en milieuregels in de fysieke leefomgeving;
  • Bij het tot stand komen van het omgevingsplan speelt participatie met de ondernemers in het gebied een belangrijke rol;
  • Mogelijkheden voor de gemeente om bij het nemen van besluiten meer rekening te houden met de lokale omstandigheden;
  • Vereenvoudigen, versnellen en verbeteren van het nemen van besluiten;
  • Het moet voor bedrijven eenvoudiger en duidelijker worden;
  • Bedrijven aanmoedigen om innovatief, duurzaam en energieneutraal te ondernemen;
  • Meer verantwoordelijkheden bij degene die iets wil ontwikkelen.

Onderwerpen

  • Samenbrengen milieuregels (met name geluid, licht en geur)
  • Verordeningen
  • Energietransitie
  • Duurzaamheid en innovatie
  • Welstand en beeldkwaliteit
  • Inrichting openbaar gebied en versterken groen
  • Functies (soort bedrijven)
  • Verdeling bestaande en nieuwe bedrijven
  • Indirect komt ook het aspect gezondheid aan bod

1.8 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in Hoofdstuk 2 de opbouw van het omgevingsplan uitgelegd. Ook zal in Hoofdstuk 2 besproken worden waaraan getoetst zal worden als iemand iets wil ondernemen. In Hoofdstuk 3 worden de regels uit het omgevingsplan uitgelegd. In Hoofdstuk 4 wordt kort ingegaan op de participatie en communicatie rondom het omgevingsplan. Hier staat op welke momenten welke partijen gevraagd zijn om een reactie te geven op het omgevingsplan. In de bijlagen van de toelichting wordt in Bijlage 1 Gebiedsbeschrijving wordt een omschrijving van het gebied gegeven en in Bijlage 2 Omgevingsaspecten wordt ingegaan op de sectorale- en milieuaspecten. Tot slot wordt er in Bijlage 3 Samenvatting en reacties vooroverleg een samenvatting gegeven van de vooroverleg reacties en in Bijlage 4 Vooroverlegreacties per instantie zijn de volledige vooroverlegreacties per instantie opgenomen.

Hoofdstuk 2 Opzet en wijze van toetsen

2.1 Opbouw omgevingsplan en wijze van toetsen

2.1.1 Algemeen

Het omgevingsplan bestaat uit een verbeelding (een kaart), regels en deze toelichting. Alleen de verbeelding en regels zijn juridisch bindend. De toelichting heeft geen juridisch bindende status, maar wordt wel gebruikt om duidelijk te maken hoe de regels uitgelegd moeten worden. Als iets niet in de regels is geregeld, maar wel in de toelichting staat, dient het omgevingsplan te worden uitgelegd zoals het in de toelichting staat. Anders dan een 'standaard' bestemmingsplan bestaat de toelichting vooral uit een uitleg van de regels. Dit is ook bij gemeentelijke verordeningen (en wetten) gebruikelijk. De reden daarvoor is dat het omgevingsplan onder de Omgevingswet meer op een gemeentelijke verordening zal lijken.

2.1.2 Toelichting

De uitleg bij de regels vormt het belangrijkste onderdeel van deze toelichting. Voor het overige is de toelichting redelijk beperkt. Ook dit is weer zoals gebruikelijk is bij gemeentelijke verordeningen. Hierbij wordt aangesloten bij het omgevingsplan dat onder de Omgevingswet meer het karakter van een verordening krijgt.

Voor dit omgevingsplan geldt niet de eis dat in deze toelichting (uitvoerig) onderbouwd moet worden dat het omgevingsplan uitvoerbaar is. Met 'uitvoerbaar zijn' wordt bedoelt dat alle ontwikkelingen die op basis van het omgevingsplan mogelijk zijn ook daadwerkelijk gerealiseerd kunnen worden. Het (uitvoerige) onderzoek naar de uitvoerbaarheid mag worden uitgesteld naar het moment dat van een mogelijkheid daadwerkelijk gebruikt gemaakt wordt. Pas op dat moment moet (uitvoerig) onderzocht worden dat de ontwikkeling uitvoerbaar is.

In deze toelichting zijn de omgevingsaspecten (eerder werden dit de 'sectorale aspecten' genoemd) daarom slechts in grote lijn onderbouwd. Dit is een momentopname van het moment van vaststelling van het omgevingsplanplan. In de verdere looptijd van twintig jaar van dit omgevingsplan zal deze informatie steeds verder achterhaald zijn. De functie hiervan zal dan ook minder worden. Voor de volledigheid is er wel een uitgebreidde omschrijving van het gebied en de omgevingsaspecten opgenomen in: Bijlage 1 Gebiedsbeschrijving, en Bijlage 2 Omgevingsaspecten. Aangezien dit omgevingsplan een belangrijke connextie heeft met de omgevingsvisie wordt deze wel in deze toelichting behandeld, zie hiervoor 1.5.

2.1.3 Verbeelding

De verbeelding (de kaart) geeft aan welke functies aan welke locaties zijn toegekend. Dit is vergelijkbaar met het geven van bestemmingen aan gronden. Daarbij is onderscheid gemaakt in de volgende vijf functies:

  • Bedrijventerrein;
  • Bedrijventerrein i.c.m. overige functies, geldt alleen voor bestaande situaties. Er worden nadrukkelijk geen nieuwe functies in combinatie met bedrijven mogelijk gemaakt;
  • Openbare ruimte;
  • Groen;
  • Water.

Daarnaast zijn overige aanduidingen opgenomen op de verbeelding. Deze aanduidingen zijn opgenomen om sectorale aspecten te regelen. De aanduiding 'archeologische (verwachtings)waarden' ter bescherming van eventuele archeologische vondsten. De aanduiding 'leidingen' ten behoeve van het beheren en beschermen van leidingen en kabels. De aanduiding 'waterstaat' voor de bescherming van waterkeringen. Tot slot zijn twee veiligheidszone's opgenomen. Waar nodig zijn binnen de aanduidingen bouwvlakken met bijbehorende bouwregels opgenomen.

De verbeelding heeft geen zelfstandige juridische werking. In de regels is opgenomen wat de verschillende functies en aanduidingen op de verbeelding juridisch betekenen. Door de verbeelding te lezen samen met de regels ontstaat een totaal beeld van de mogelijkheden op een locatie.

2.1.4 Regels

De regels bestaan uit zes hoofdstukken die hier kort worden toegelicht.

Hoofdstuk 1 Algemene regels

In dit hoofdstuk wordt de onderlinge samenhang van de volgende hoofdstukken omschreven. Ook staan hierin algemene uitgangspunten. Het betreft zorgplichten, gedoogplichten (bijvoorbeeld uit de Verordening), gebodsbepalingen en maatwerkvoorschriften. De zorgplichten zijn een soort vangnetbepaling om te waarborgen dat de kwaliteit van het gebied gewaarborgd blijft.

Hoofdstuk 2 Begrippen en wijze van meten

In dit hoofdstuk zijn de begrippen en wijze van meten opgenomen. Hierin is een definitie opgenomen van de begrippen die in de regels voorkomen en is aangegeven op welke manier afstanden en maten gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 3 Toedeling van functies aan locaties

In dit hoofdstuk worden de op de verbeelding aan locaties toegekende functies genoemd en uitgelegd alsmede de regels voor bouwactiviteiten. Anders dan in een 'standaard' bestemmingsplan worden deze regels dus niet gekoppeld aan bestemmingen (bijvoorbeeld een bestemming 'Bedrijventerrein' met een bestemmingsomschrijving, gebruiksregels en bouwregels) maar worden de bouwregels gekoppeld aan locaties.

Uit de combinatie van de verbeelding en de regels blijkt welke functies waar zijn toegestaan en onder welke voorwaarden de functies zijn toegestaan. Ook wordt aangegeven welke functies in ieder geval niet zijn toegestaan. Deze artikelen vervangen de bestemmingsomschrijving van de verschillende bestemmingen en de specifieke gebruiksregels per bestemming of de algemene gebruiksregels uit een 'standaard' bestemmingsplan.

Voor de vraag welke bouwactiviteiten zijn toegestaan en onder welke voorwaarden of beperkingen, moet worden gekeken in de bouwregels per functie. Daarbij is een verschil gemaakt in de toegestane bouwwerken geen gebouw zijnde, hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken. Vervolgens zijn overige algemene bouwregels gegeven, waaronder regels over parkeerplaatsen bij gebouwen en over het voorkomen van bodemverontreiniging. Ook zijn de bouwregels voor specifieke bouwwerken en algemene bouwregels (voor alle locaties) opgenomen. Ten slotte zijn de geldende eisen van welstand in dit hoofdstuk opgenomen. Voor overige activiteiten dan bouwen, moet gekeken worden in 'Hoofdstuk 4'.

Let op: een activiteit kan zowel een functiewijziging, als een bouwactiviteit als een overige activiteit zijn. In dat geval moet in al deze artikelen worden gekeken om de vraag te kunnen beantwoorden wat wel en niet is toegestaan. Wanneer het omgevingsplan digitaal bekeken wordt, worden de van toepassing zijnde regels op een bepaalde locatie overigens direct weergegeven.

De artikelen moeten in onderlinge samenhang worden gelezen. Als een functie niet is toegestaan op basis van de toegedeelde functie dan mag ook niet gebouwd worden voor die functie, ook al is de bouwactiviteit op zichzelf wel toegestaan. Dit volgt uit de opbouw van het plan, maar is ook uitdrukkelijk geregeld in artikel 1.2.

Hoofdstuk 4 Regels voor overige activiteiten

In dit hoofdstuk staan regels voor overige activiteiten welke gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving. Dit zijn onder meer het kappen van bomen, het veranderen van de weg en hinderlijke of gevaarlijke reclame. Het zijn activiteiten die niet, of niet alleen, zien op bouwactiviteiten. De bouwactiviteiten zijn geregeld in Hoofdstuk 3. In de artikelsgewijze toelichting wordt dit verder uitgelegd.

Hoofdstuk 5 Regels voor sectorale aspecten

In dit hoofdstuk staan meerdere 'dubbelbestemmingen'. De regels die in een 'standaard' bestemmingsplan in één dubbelbestemming zijn opgenomen, zijn in dit omgevingsplan gesplitst. Dit heeft geleidt tot de volgende 'dubbelbestemmingen':

  • Milieuzone - boringsvrijezone
  • Archeologische (verwachtings)waarden
  • Leidingen
  • Waterstaat
  • Zoneringen

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotregels

Dit hoofdstuk bevat het overgangsrecht en de citeertitel. De citeertitel is de naam van het omgevingsplan en maakt duidelijk hoe naar het omgevingsplan verwezen moet worden.

2.2 Wijze van toetsen

Als iemand een activiteit wil ondernemen, moet eerst naar de landelijke wetgeving worden gekeken. Dit is met name de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Mogelijk zijn voor die activiteit landelijke regels gesteld en/of geldt een vergunning- of meldingsplicht. Dit moet eerst onderzocht worden door de initiatiefnemer.

Vervolgens is het van belang in dit omgevingsplan te kijken. Het omgevingsplan laat bepaalde activiteiten rechtstreeks toe. Hiervoor is verdere toestemming van de gemeente dan niet nodig. Bepaalde activiteiten zijn pas toegestaan nadat hiervoor een melding is ingediend bij de gemeente. Tenslotte zijn er activiteiten die alleen na verlening van een omgevingsvergunning toegestaan zijn. In de regels van dit omgevingsplan is duidelijk terug te vinden welke optie van toepassing is op een activiteit.

De Wabo kent een omgevingsvergunningplicht voor bepaalde activiteiten. Daarnaast wordt in dit omgevingsplan een omgevingsvergunningplicht opgenomen. Deze laatste omgevingsvergunning wordt een 'omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit' genoemd. Juridisch is dit een vergunning op basis van artikel 2.2 Wabo, waarbij voor artikel 2.2 lid 2 Wabo geldt dat het omgevingsplan aangemerkt wordt als een gemeentelijke verordening, of een vergunning op basis van artikel 2.1 lid 1 c Wabo voor het 'binnenplans afwijken'. Deze vergunningplicht wordt gecreëerd door het opnemen van een verbod, waarvan alleen via een vergunning voor een omgevingsplanactiviteit kan worden afgeweken. De term omgevingsplanactiviteit is gebaseerd op de toekomstige Omgevingswet.

Hoofdstuk 3 Artikelsgewijze toelichting

3.1 Hoofdstuk 1 Algemene regels

3.1.1 Artikel 1 Uitleg omgevingsplan

In dit Artikel wordt een uitleg gegeven van de manier waarop de regels in het plan zijn opgesteld. Als in de tabellen regels zijn opgenomen, is uitsluitend hetgene wat in de tabel is vermeld op de desbetreffende locatie toegestaan. Dat kan dan bepaalde toegekende functies betreffen, maar ook regels over maatvoering. Ook wordt aangegeven hoe het onderlinge verband is tussen de regels. Zo vullen de regels over de toegestane functies en gebruik en de regels voor bouwactiviteiten en overige activiteiten elkaar aan en begrenzen ze elkaar ook. Als bijvoorbeeld bouwen in strijd is met de toegestane functie dan zijn bouwactiviteiten op die locatie niet geoorloofd. Hetzelfde geldt ook voor het gebruik van die locatie. De regels van hoofdstuk 4 zijn specifieker dan de regels uit de hoofdstukken 1 t/m 3. Dat betekent dat bij strijd tussen die regels de regels uit hoofdstuk 4 voor gaan.

In dit artikel wordt ook aangegeven dat, indien dat in de kolom is bepaald, bij omgevingsvergunning van de bijbehorende regeling kan worden afgeweken. Daarbij zijn ook de beoordelingsregels voor die afwijking opgenomen. De beoordelingsregels hebben vaak een open karakter waardoor flexibiliteit mogelijk is.

De omgevingsplanactiviteit wordt in dit artikel juridisch geborgd. Hiermee wordt vooruit gelopen op de Omgevingswet, die het mogelijk maakt in het omgevingsplan een (verbod en) vergunningplicht te creëren. De omgevingsplanactiviteit wordt overigens niet alleen in tabellen gebruikt, maar ook in artikelen die niet door middel van een tabel zijn vormgegeven. In die gevallen geldt hetzelfde als in artikel 8.41is weergegeven over de omgevingsplanactiviteit.

3.1.2 Artikel 2 Zorgplichten

In dit Artikel wordt voorzien in een tweetal zorgplichtbepalingen. Deze vormen een soort vangnet voor het bereiken van de doelstellingen van dit plan. Dit vangnet is pas van belang als specifiekere regels ontbreken of onvoldoende duidelijk maken wat van de burgers en bedrijven wordt verwacht. In artikel 19.1 is aangesloten bij de algemene zorgplicht van artikel 1.6 van de Omgevingswet. In artikel 19.2 is de algemene voorzorgplicht uit de wet overgenomen (“bij twijfel niet doen”). Artikel 19.3 begrenst de werking van die (voor)zorgplichten in door te bepalen dat, als de specifieke wettelijke voorschriften, uitvoeringsregels of de toepasselijke bepalingen van het omgevingsplan worden nageleefd, voldaan wordt aan de (voor-)zorgplichten.

De zorgplichten zijn opgenomen ten behoeve van de overgangstermijn tot vergelijkbare bepalingen uit de Omgevingswet in werking treden. Het zal duidelijk zijn dat deze regeling dan moet worden aangepast. In dat geval zullen waarschijnlijk ook de specifieke zorgplichten uit het Besluit activiteiten leefomgeving en het Besluit bouwwerken leefomgeving in werking treden. Vanaf dat moment is er minder aanleiding om dergelijke bepalingen in het omgevingsplan op te nemen.

3.1.3 Artikel 3 Gedoogplichten

Artikel 3 is gereserveerd voor gedoogbepalingen, bijvoorbeeld uit de Verordening naamgeving en nummering (gedoogplicht naamborden).

3.1.4 Artikel 4 Maatwerkvoorschriften

Maatwerkvoorschriften kunnen voor een concreet geval door het college van burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning of afzonderlijke beschikking worden gesteld. Via maatwerkvoorschriften kunnen in aanvulling op of in afwijking van de in het omgevingsplan opgenomen regels nadere voorschriften gegeven worden. Hiermee kan individueel maatwerk worden geleverd. Met dit instrument kan al gebruik gemaakt worden van de mogelijkheden die de Omgevingswet gaat bieden. Zolang de Omgevingswet niet in werking is getreden, staan maatwerkvoorschriften gelijk aan nadere eisen in de huidige Wet ruimtelijke ordening. Deze voorschriften dienen tot ten minste eenzelfde niveau van veiligheid, gezondheid en kwaliteit van de fysieke leefomgeving te leiden als de geldende voorschriften, en zo mogelijk tot een hoger niveau.

3.1.5 Artikel 5 Gelijkwaardige maatregelen

Gelijkwaardigheidsbepalingen komen op dit moment ook voor in de Wet milieubeheer, het Activiteitenbesluit en het Bouwbesluit 2012. Hier worden ze toegepast op de regels van het omgevingsplan. In de Omgevingswet is een algemene wettelijke mogelijkheid opgenomen voor het treffen van gelijkwaardige maatregelen (art. 4.7 Omgevingswet). Daarop wordt hier dus vooruitgelopen.

Als regels betreffende bouwactiviteiten, milieubelastende of andere activiteiten voorschrijven dat een maatregel moet worden getroffen, kan toestemming worden verleend om, in plaats van de voorgeschreven maatregel, een gelijkwaardige maatregel te treffen. Deze bevoegdheid wordt hier in die zin begrenst dat ze niet geldt als de wettelijke regels dat uitsluiten of een bepaalde maatregel voorschrijven. De bepaling in het omgevingsplan gaat een stapje verder dan de bepaling in de Omgevingswet. Dit komt omdat de gelijkwaardige maatregel zoals bedoelt in het omgevingsplan ten minste, maar bij voorkeur een beter, resultaat stimuleert. Ingevolge het derde lid van artikel 4.7 Omgevingswet kunnen nadere regels worden gesteld over de toepassing van dit artikel en dat is hier dus gebeurd. Als de wettelijke gelijkwaardigheidsbepaling in werking treedt, zal deze bepaling moeten worden aangepast als aanvulling op de wettelijke regeling.

3.1.6 Artikel 6 Kostenverhaal

Artikel 6 maakt het mogelijk het kostenverhaal door te schuiven naar het moment waarop een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit wordt aangevraagd. Hierdoor is het vaststellen van een exploitatieplan gelijktijdig met het vaststellen van dit omgevingsplan niet nodig. Om het doorschuiven van het kostenverhaal mogelijk te maken moeten één of meer exploitatiegebieden aangewezen worden. Binnen hetzelfde exploitatiegebied is verevening mogelijk. Het gehele plangebied wordt aangewezen als één exploitatiegebied. Het deel van de rivier Noord wordt uitgezonderd van het exploitatiegbied, omdat hier geen mogelijkheid voor ontwikkelingen bestaat. Gelet op de ruimtelijke en functionel samenhang binnen het plangebied is het aanwijzen van één exploitatiegebied passend.

3.1.7 Artikel 7 Onderzoeksplicht bij omgevingsvergunning

Ten behoeve van dit omgevingsplan is (globaal) bureauonderzoek verricht waaruit blijkt dat invulling van dit plan mogelijk is. Indien een invulling plaatsvindt die nog onvoldoende is onderzocht op project- of bouwplanniveau, zal bij de betreffende melding of vergunningaanvraag inzicht moeten worden gegeven in de aanvaardbaarheid van dit project of bouwplan.

3.2 Hoofdstuk 2 Begrippen en wijze van meten

3.2.1 Artikel 8 Begrippen

In Artikel 8 worden de in het omgevingsplan gebruikte begrippen verklaard en gedefinieerd. Het gaat met name om begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn of waarvan de betekenis onduidelijk zou kunnen zijn. Voor begrippen die niet zijn opgenomen in de begrippenlijst geldt dat bepalend is de uitleg die daaraan wordt gegeven in het juridische spraakgebruik, zoals dat blijkt uit in de wet opgenomen of gehanteerde begrippen of uit de jurisprudentie, of anders in het dagelijkse spraakgebruik, zoals dat bijvoorbeeld blijkt uit het Van Dale-woordenboek.

Specifieke aandacht wordt gevraagd voor artikel 8.41, het begrip omgevingsplanactiviteit. Mocht een initiatiefnemer een vergunning voor een omgevingsplanactiviteit via www.omgevingsloket.nl aan willen vragen dient hierbij de keuze te worden gemaakt voor de activiteit 'handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening'. De mogelijkheid om een vergunning aan te vragen voor een omgevingsplanactiviteit is (op dit moment) niet mogelijk, waardoor de keuze voor de activiteit 'handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening' gekozen moet worden.

3.2.2 Artikel 9 Wijze van meten

In dit Artikel wordt aangegeven hoe voorgeschreven maatvoeringen e.d. die in de regels zijn opgenomen, moeten worden gemeten.

3.3 Hoofdstuk 3 Toedeling van functies aan locaties

3.3.1 Algemeen

In de Omgevingswet wordt, anders dan bij de Wet ruimtelijke ordening (Wro) het geval was, niet meer gesproken van “het toekennen van bestemmingen aan gronden”, maar over “de toedeling van functies aan locaties”. Daarmee heeft de wetgever bewust gekozen voor het gebruik van een nieuwe benaming. Deze keuze vloeit voort uit de verbrede reikwijdte van de Omgevingswet en uit de noodzaak om een eenduidig begrip te gebruiken voor inhoudelijk gelijksoortige besluiten. De begripsvernieuwing is mede bedoeld om los te komen van het strakke planologische begrippenkader van artikel 3.1 Wro, zoals “goede ruimtelijke ordening”, “bestemming” en “gebruik van gronden en bouwwerken”.

Voor een goede werking en toepassing van de Omgevingswet had dat planologische begrippenkader volgens de wetgever een te beperkt toepassingsbereik om de fysieke leefomgeving integraal te beschermen en ontwikkelen. Naast de toekenning van functies aan locaties vanuit een ruimtelijke ordeningsperspectief werd de toedeling van functies ook vanuit andere motieven binnen de zorg van de fysieke leefomgeving wenselijk geacht zoals aan het toedelen van de functie van monument aan cultuurhistorisch waardevolle gebouwen op locaties en daaraan regels te verbinden die er voor zorgen dat deze monumenten niet zonder omgevingsvergunning mogen worden gesloopt, verplaatst of gewijzigd. Het begrip “goede ruimtelijke ordening” uit de Wro is daarom vervangen door “een evenwichtige toedeling van functies aan locaties”.

Het is dit evenwicht bij de toedeling van functies aan locaties dat in de nieuwe wet het centrale toetsingscriterium is. Dat criterium is opgenomen in artikel 4.2 van de Omgevingswet waarin bepaald is dat “het omgevingsplan (…) een evenwichtige toedeling van functies aan locaties bevat en andere regels die met het oog daarop nodig zijn”. Het zal duidelijk zijn dat dit criterium vooral een rol speelt op die locaties waar sprake is van functiewijzigingen. Bij de bestaande traditionele bestemmingen wordt geacht aan dat criterium te voldoen. Dit neemt niet weg dat er een discussie kan ontstaan over de vraag of deze toekenning in het actuele tijdsperk nog het resultaat van zo'n evenwichtige toedeling is. Deze vraag kan aan de orde zijn bij omgevingsvergunningen voor planactiviteiten en kan dan ook belangrijk zijn voor dit plan.

Zie Artikel 19 voor een functiewijziging met gevolgen voor de parkeerbehoefte.

3.3.2 Artikel 10 Bedrijventerrein

In dit Artikel staan verschillende hoofdfuncties die op de verbeelding als 'Bedrijventerrein' zijn aangewezen. Het artikel begint met een open norm ('functies die passend zijn'). Vervolgens worden voorbeelden gegeven van functies die passend zijn. Dit zijn voorbeelden; ook andere functies kunnen passend zijn. Deze open norm moet gezien worden in het licht van het Crisis- en herstelwetexperiment 'bestemmingsplan met verbrede reikwijdte'. In de praktijk zal duidelijk worden welke functies allemaal passend zijn. Het kan zijn dat hieruit discussies en onduidelijkheid voortkomen. In dat geval zal via verduidelijkende beleidsregels of via nadere regels in het omgevingsplan (bijvoorbeeld een uitputtende opsomming, of via het verbieden van functies) concreter omschreven worden wat wel en niet passend is.

De toegestane functies betreffen met name bedrijfsactiviteiten met daaraan verband houdende (en ondergeschikte) activiteiten. De functie 'wonen' is toegestaan ter plaatse van bestaande bedrijfswoningen. Bij de aanduiding 'haven' worden in het bijzonder genoemd op- en overslagactiviteiten.

Ook is er een ruime aanduiding opgenomen van bij de hoofdfunctie behorende voorzieningen zoals ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, groen- en nutsvoorzieningen etc. Deze ruime aanduiding wordt afgebakend door de bepaling van verboden functies zoals sexinrichtingen, coffeeshops, smartshops en growshops, verkooppunten van vuurwerk (wel opslag), maar ook tankstations (met uitzondering van de tankstations aan de Rotterdamseweg).

Dit op basis van het omgevingsplan bij recht uiteenlopende hoofdfuncties en bij de hoofdfunctie behorende voorzieningen zijn toegestaan wil niet zeggen dat geen omgevingsvergunning voor andere activiteiten vereist kan zijn op basis van art 2.1 en 2.2 Wabo.

Verder zijn in artikel 10.3 bouwregels opgenomen die alleen gelden voor de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken en overige regels. In de tweede kolom zijn de bouwregels opgenomen. In de derde kolom staan de beoordelingsregels voor het verlenen van de omgevingsvergunning voor de 'omgevingsplanactiviteit'. Dit is de zogenoemde 'binnenplanse' omgevingsvergunning. Hiernee kan afgeweken worden van de regels uit de tweede kolom. Er is een open beoordelingscriterium opgenomen. Dit open beoordelingscriterium bepaald dat een vergunning tot afwijking van de regels (uit de tweede kolom) verleend kan worden als die afwijking niet leidt tot onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van het bedrijventerrein. De gemeenteraad kan in beleidsregels de criteria vastleggen die door burgemeester en wethouders worden gehanteerd bij het toepassen van deze open norm. Op deze manier kan de bevoegdheid om vergunning te verlenen gestuurd worden. Daarnaast is dan in een richtlijn voorzien die burgemeester en wethouders moet hanteren bij de beoordeling van de aanvraag tot afwijking van de bouwregels.

Daarnaast bestaat op basis van artikel 5.1, eerste lid van de Omgevingswet de mogelijkheid om 'buitenplans' af te wijken van de bouwregels. Op basis van artikel 5.21, tweede lid, onder b van de Omgevingswet kan de 'buitenplanse' omgevingsvergunning ook worden verleend als het verlenen van de 'binnenplanse' vergunning niet mogelijk zou zijn. In dat geval moet getoetst worden aan het criterium van 'de evenwichtige toedeling van functies aan locaties'. Dat zou er in bijzondere gevallen dus toe kunnen leiden dat dit criterium er voor zorgt dat de stedenbouwkundige kwaliteit moet wijken. In uitzonderlijke gevallen kan goed onderbouwd worden afgeweken van de beleidsregels die de stedenbouwkundige kwaliteit omschrijven. Maar het zal duidelijk zijn dat dit slechts uitzonderingen zijn.  

3.3.3 Artikel 11 Bedrijventerrein in combinatie met overige functies

Deze functie geldt voor de representatieve zone aan de Rotterdamse weg. Hier zijn naast functies die vallen onder 'Bedrijventerrein' ook andere functies aanwezig. Voor de representatieve zone geldt een ander beleid. Dit beleid staat in de Omgevingsvisie Ridderkerk 2035. Verder geldt hier, ook ten aanzien van de bouwregels, hetzelfde als bij artikel 10.

3.3.4 Artikel 12 Groen

In dit Artikel zijn de groene zones rondom het bedrijventerrein geregeld.

3.3.5 Artikel 13 Openbare ruimte

In dit Artikel worden de locaties aangewezen waaraan openbare functies worden toegekend. Aan het vervullen van deze functies worden overigens geen eisen gesteld of voorwaarden verbonden. De functie is toegekend op basis van de feitelijke omstandigheden en in de praktijk ontstane situaties. In de bestaande situaties is geen sprake van druk op de openbare functie. Daarom wordt er van uit gegaan dat aan de eis van een evenwichtige toedeling van de openbare functie in relatie tot de overige functies van het bedrijverterrein voldaan is. De openbare functies zijn ondersteunend aan de overige functies. Ook moeten de openbare functies het gebruik van de overige functies bevorderen.

Er wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdfuncties en bijbehorende functies. De hoofdfunctie van openbare ruimte is toegekend aan voorzieningen waarvoor die functie passend is in de openbare ruimte. Dit zijn onder andere ontsluitingswegen en –paden, openbare parkeer- en groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen. Ook wordt openbaar water en de hierbij behorende voorzieningen aangewezen als openbare ruimte. Verder worden de bij deze openbare hoofdfuncties behorende voorzieningen aangewezen. Het betreft hier weer een lijst met voorbeelden. Ook andere voorzieningen zijn dus mogelijk. Als voorbeelden worden genoemd bruggen, viaducten, tunnels, leidingen etc. Hiervan is het duidelijk dat ze behoren tot de voorzieningen op de locaties waaraan de functie openbare ruimte is toegekend. Binnen de openbare ruimte is de aanduiding 'groen' opgenomen voor het structureel groen. Wegen en parkeervoorzieningen mogen hier niet worden aangelegd.

Omdat er functies zijn bepaald die passend zijn voor de openbare ruimte zijn er ook regels nodig voor het bouwen binnen de openbare ruimte. Deze bouwregels staan voor de openbare ruimte in artikel 13.3 en 13.4 . Voor water staan ze in het volgende artikel. Er wordt in dit artikel over bouwen in de openbare ruimte verschil gemaakt tussen regels die gelden voor de maximale bouwhoogte en oppervlakte per gebouw en overige regels die gelden voor de situering van gebouwen en bijbehorende bouwwerken binnen de openbare ruimte en voor de bouwhoogte van bouwwerken voor verlichting, wegaanduiding e.d.

3.3.6 Artikel 14 Water

De functie Water is toegekend aan de Noord en aangrenzende haven. Daarnaast is de functie toegekend aan de belangrijke (hoofd)watergangen.

Er wordt ook hier onderscheid gemaakt tussen hoofdfuncties en bijbehorende functies. De hoofdfunctie van (openbaar) water is toegekend aan situaties en voorzieningen waarvoor die functie passend is gelet op de feitelijke situatie. Het gaat dan onder meer om vaarwegen, de haven en waterhuishoudkundige voorzieningen. Tevens worden bij deze openbare hoofdfuncties behorende voorzieningen aangewezen. Het betreft ook hier geen uitputtende lijst. Er worden alleen voorbeelden genoemd zoals bruggen, viaducten, tunnels, keermuren, duikers en leidingen. Hiervan is duidelijk dat ze behoren tot de voorzieningen op de locaties waaraan de functie openbaar water is toegekend.

Dit artikel bevat daarnaast een regeling voor wat er gebouwd mag worden binnen de functie water. De opbouw van de bouwregels is hetzelfde als bij de functie Openbare ruimte.

 

3.3.7 Artikel 15 Algemene bouwregels (voor alle locaties)

Deze regels gelden algemeen voor het hele plangebied.

3.3.7.1 Anti-dubbeltelregeling

Deze regel is voor bestemmingsplannen verplicht voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, Staatsblad 2008, 145). Het doel daarvan is te voorkomen dat, bijvoorbeeld wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

3.3.7.2 Ondergronds bouwen

Ondergronds bouwen is in dit gebied toegestaan op een afstand van ten minste 1 meter van de perceelgrens. Er mag tot een maximale diepte van 4 meter onder peil gebouwd worden. Het ondergrondse bouwwerk moet direct aansluiten aan een bovengronds bouwwerk. De toegang moet direct aansluiten aan het bovengronds bouwwerk. Hiervan kan bij omgevingsvergunning onder voorwaarden worden afgeweken bij ondergrondse parkeergarages. Ook van de maximale diepte kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken tot maximaal 10 meter onder peil en onder de voorwaarde dat er geen verstoring plaatsvindt van de waterhuishouding. Het niet verstoren van de waterhuishouding moet gezien worden in de context van het grondwaterbeheer c.q. de ondergrondse afwatering. Het droogpompen van een ondergrondse kelder, tunnel o.i.d. door middel van het zogenaamde polderprincipie is niet toegestaan.

Voor de omgevingsvergunning voor ondergronds bouwen met een toegang anders dan direct aansluitend aan een bovengronds bouwwerk geldt dat als hiervoor een ontheffing vereist is op basis van de Provinciale Milieuverordening Zuid-Holland, deze ontheffing er natuurlijk ook moet zijn. Is dat niet het geval, dan kan de in- en uitrit niet worden aangelegd.

3.3.7.3 Parkeergelegenheid bij gebouwen

Artikel 15.3 bevat regels voor het aantal parkeerplaatsen bij een gebouw (en op eigen terrein) bij uitbreiding van het gebouw. Ook worden de minimale afmetingen van een parkeerplaats gegeven. Om te weten te komen hoeveel parkeerplaatsen er moeten komen moet in de ASVV 2012 van het CROW gekeken worden. De normen die in de ASVV 2012 staan worden aangemerkt als beleidsregels van de gemeente. Met de ASVV 2012 wordt de open norm "in voldoende mate ruimte" geconcretiseerd. De ASVV 2012 kunnen los van het omgevingsplan worden gewijzigd. Als dit gebeurd wordt bij de toetsing aan het omgevingsplan gekeken naar die gewijzigde beleidsregels. De reden van het opnemen van de open norm 'in voldoende mate ruimte' (oftwel: voldoende parkeerplaatsen) is dat het heel moeilijk is om aan te geven wat in algemene zin het minimumaantal parkeerplaatsen moet zijn.

Afwijken van de eis van het aanbrengen van voldoende parkeerruimte kan bij omgevingsvergunning worden toegestaan. Er moet dan wel op een andere manier worden voorzien in de parkeerbehoefte of parkeeroverlast moet op een andere manier worden voorkomen. Om deze andere manieren vast te leggen kunnen maatwerkvoorschriften gegeven worden.

3.3.7.4 Tussenruimte tussen gebouwen

De bepaling over Ruimte tussen bouwwerken komt uit de bouwverordening. Het artikel is bedoeld om het ontstaan van smalle niet toegankelijke open ruimten tussen gebouwen op aangrenzende terreinen te voorkomen. Zo'n smalle open ruimte kan hinder door vervuiling veroorzaken en dat is ongewenst. Aan de regel kan op twee manieren voldaan worden. De eerste manier is door gebouwen tegen elkaar aan te bouwen. De tweede manier is door gebouwen meer dan één meter uit elkaar te bouwen. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen waardoor gebouwen toch op minder dan één meter uit elkaar, maar niet tegen elkaar, gebouwd worden. Voorwaarde is dan wel dat de open ruimte tussen de gebouwen voor onderhoud bereikbaar is. Dit kan bijvoorbeeld door een opening in de zijgevel van het gebouw.

3.3.7.5 Bodemverontreiniging

Uitgangspunt van de regeling is het voorkomen van gezondheidsrisico's voor mensen en in tweede instantie het voorkomen van schade voor het milieu. Een doelstelling van de wet is dat bouwen op verontreinigde bodem wordt tegengegaan. In de wetgeving is aangegeven dat alleen bodemonderzoek nodig is bij '”bouwwerken waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven” of "bouwwerken waarin dagelijks gedurende enige tijd dezelfde mensen verblijven". Bij “enige tijd” moet gedacht worden aan een verblijfsduur van twee of meer uren per (werk)dag. Het gaat dus niet om een enkele keer twee of meer uren, maar om een meer structureel (over een langere periode dan één dag) twee of meer uren verblijven van dezelfde mensen in het gebouw.

 

Gebouwen voor het opslaan van materialen of goederen, voor het telen of kweken van land- en tuinbouw producten evenals gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, zoals elektriciteitshuisjes en gebouwen voor de waterhuishouding of -zuivering, zijn voorbeelden van bouwwerken waarin niet voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen verblijven. Dat in deze bouwwerken wel eens mensen aanwezig zijn, bijvoorbeeld voor het verrichten van kort durende werkzaamheden, maakt die gebouwen nog niet tot gebouwen die feitelijk zijn bestemd voor het verblijven van mensen. Aan een omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen voorschriften worden verbonden die de bodem alsnog geschikt maken voor de beoogde functie.

3.3.8 Artikel 16 Welstand

Dit artikel geeft de hoofdregel dat voor het gebied geen bijzondere redelijke eisen van welstand gelden: het gebied is welstandsvrij. Hierop gelden de volgende uitzonderingen:

  • 1. Voor extreme situaties geldt wel een toetsing. Deze toetsing vindt achteraf plaats.
  • 2. Voor vrijstaande reclamezuilen gelden redelijke eisen van welstand.
  • 3. Voor de representatieve zones gelden wel bijzondere redelijke eisen van welstand. De representatieve zones zijn het gebied rond de Rotterdamseweg en de Donkerslootweg (als entrees naar het bedrijventerrein en het centrum van Ridderkerk) en het gebied langs de rivier de Noord. De geldende bijzondere redelijke eisen van welstand zijn in het omgevingsplan opgenomen.

Voor de positieve beoordeling of aan de bijzondere redelijke eisen van welstand is voldaan wordt het accent gelegd op het proces waar de initiatiefnemers zich aan dienen te houden. Dit proces ziet er in principe als volgt uit:

  • 1. Initiatiefnemers dienen bij belanghebbenden en betrokkenen zorg te dragen voor draagvlak voor het uiterlijk van hun initiatief;
  • 2. Daartoe dienen zij hun plannen zowel qua stedenbouwkundige inpassing als architectonische vormgeving tijdig en volledig kenbaar te maken aan belanghebbenden en betrokkenen;
  • 3. Initiatiefnemers vragen de mening van de belanghebbenden en betrokkenen met betrekking tot de stedenbouwkundige inpassing en de architectonische vormgeving;
  • 4. De gemeente betrekt bij haar beoordeling van het initiatief de uitkomst van de draagvlakmeting door de initiatiefnemer;
  • 5. Er is een onafhankelijke toetsingscommissie waarin zowel vertegenwoordigers van de gemeente als van betrokken organisaties zitten (bijvoorbeeld de bedrijvenvereniging Donkersloot);
  • 6. De onafhankelijke commissie wordt ingeschakeld indien er duidelijk verschillen van inzicht zijn tussen de initiatiefnemer en de belanghebbenden en betrokkenen over het uiterlijk van het initiatief;
  • 7. Het advies van de onafhankelijke commissie is niet bindend maar wel zwaarwegend.

3.4 Hoofdstuk 4 Regels voor overige activiteiten

3.4.1 Artikel 17 Activiteiten met gevolgen voor milieuwaarden

In artikel 17.1.1 is geregeld dat het starten van een nieuwe functie, het veranderen van een bestaande functie dan wel een ingrijpende wijziging van de bedrijfsvoering niet zomaar is toegestaan. Als hierbij mogelijk negatieve gevolg voor 'milieuwaarden' optreden dan moet een melding worden gedaan.

Wat milieuwaarden zijn, is gedefinieerd in de begrippenlijst. Milieuwaarden zijn milieuaspecten of hinderaspecten waarvoor in het omgevingsplan normen worden gesteld. Deze normen zien op geluid, geur en licht. Ook is in de begrippenlijst terug te vinden wat verstaan moet worden onder 'een ingrijpende verandering voor de bedrijfsvoering'. Het starten van een nieuwe functie en het veranderen van een bestaande functie zijn niet opgenomen in de begrippenlijst. De reden hiervoor is dat deze functiewijzigingen breder toegepast worden (denk bijvoorbeeld aan artikel 20 van dit omgevingsplan). Wel wordt opgemerkt dat bij de vraag of sprake is van het aanvangen of veranderen van een functie
gekeken moet worden naar ruimtelijke context en de ruimtelijke aspecten.

Daarnaast mag geen toename van de CO2-uitstoot optreden en moet een inspanning geleverd worden om tot het zoveel mogelijk energieneutraal inrichten van de bedrijfsvoering. De melding moet worden gedaan volgens de voorwaarden in artikel 17.1.2. Een niet volledige of niet correcte melding wordt aangemerkt als een niet-ingediende melding. Onder 'verandering van een functie' wordt hier verstaan elke verandering van de aan de locatie toegekende functie met negatieve gevolgen voor milieuwaarden. Er hoeft dus niet per se sprake te zijn van de verandering van de ene functie in de andere. Ook moet, als dit nodig is, tegelijk de melding op basis van het Activiteitenbesluit gedaan worden. De reden hiervoor is dat dan voorkomen wordt dat sprake is van verschillende langs elkaar lopende beoordelingsprocedures. De melding kan gelijktijdig worden gedaan door deze als bijlage bij de melding Activiteitenbesluit te voegen.

Uitgangspunten bij de meldingen zijn:

  • a. de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijf;
  • b. de indiener moet vooraf uitzoeken wat de milieubelasting van het bedrijf is of kan zijn;
  • c. de indiener moet vooraf vast stellen of onderzoeken op welke manier deze milieubelasting, naast het voldoen aan de overige wettelijke eisen, gaat voldoen aan de omgevingswaarden en doelstellingen van het plan;
  • d. het stimuleren van innovaties;
  • e. goede en actieve communicatie naar derden (omgevingsdialoog);
  • f. maatregelen kunnen ook gevonden worden in de fysieke leefomgeving.

Artikel 17.1.3 geeft de mogelijkheid af te wijken van de in dit omgevingsplan gestelde normen voor milieuwaarden. Als afgeweken wordt van de milieuwaarden kan geen melding worden gedaan. In dat geval moet een omgevingsvergunning (voor een omgevingsplanactiviteit) worden aangevraagd. De inhoudelijke normen voor milieuwaarden zijn gegeven in artikel 17.2. Dit betreft normen voor geluid, geur en lichthinder.

Voor het aspect geluid zijn immissienormen (reguleren welke mate van uitstoot of lozing bij een ontvanger of op een vastgelegd punt nog rechtmatig zijn) opgenomen voor het geluid dat veroorzaakt mag worden. Met behulp van een kaart is inzichtelijk gemaakt in welke richting hoeveel geluid mag gaan. Hierbij is gekeken naar het aangrenzende gebied. De aangrenzende gebieden bestaan uit woongebieden, recreatiegebieden en natuurgebieden. Ieder gebied heeft zijn eigen geluidsniveau gekregen.

De gegeven geluidsniveau's zien niet op het gecumuleerde geluid van wegverkeer en industrie. Het gaat alleen maar om industriegeluid. Dus geluid afkomstig van bedrijfsactiviteiten binnen de inrichting. Er is gekozen voor immissienormen omdat het gewenst is met het omgevingsplan een goed woon- en leefklimaat te creëren. Hiermee wordt de maximaal toelaatbare geluidhinder, en daarmee dus bescherming van het goede woon- en leefklimaat voor de (woon)omgeving gewaarborgd. Onder een goed woon- en leefklimaat valt ook voldoende rust in recreatiegebieden. De geluidsnormen zijn gebaseerd op de heersende achtergrondwaarde. Bij een individuele waarde 3 dB lager dan de achtergrondwaarde ontstaat geen relevante bijdrage aan verhoging van de achtergrondwaarde.

De kans op geurhinder wordt beoordeeld aan de hand van geurcontouren. Een geurcontour geeft een geurimmissieconcentratie in combinatie met een bepaalde overschrijdingsfrequentie (uitgedrukt als percentielwaarde) weer. De contour van 1 ouE/m3 als 98-percentielwaarde vormt de begrenzing van het gebied waarbinnen een geurconcentratie van 1 ouE/m3 méér dan 2% van de tijd wordt overschreden. Bij het bepalen van de geurnormen is ervan uitgegaan dat bedrijven zodanig van elkaar verschillen dat er geen cumulatie van geurhinder kan optreden.

De normen voor lichthinder zijn gebaseerd op de Richtlijn Lichthinder van de NSVV (Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde). Ook hier is gekozen voor immissienormen ter plaatse van woonpercelen.

In artikel 17.3 wordt de mogelijkheid gegeven van maatwerkvoorschriften. Dit zijn voorschriften die het bevoegd gezag in een beschikking voor één bedrijf, zoals een omgevingsvergunning, kan opleggen. De maatwerkvoorschriften gelden in aanvulling op of in afwijking van de algemene regels van het omgevingsplan. Dit is alleen mogelijk als hiervoor in het omgevingsplan de bevoegdheid is gegeven. Dit instrument is vergelijkbaar met de nadere eisen uit de Wet ruimtelijke ordening. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet moeten de hier genoemde maatwerkvoorschriften ook als zodanig worden beschouwd.

Maatwerkvoorschriften op basis van de omgevingsplan kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op: dat koelingen van vrachtwagens en containers elektrisch moeten worden aangedreven, heftrucks volledig elektrisch moeten zijn en mogen een bronniveau van maximaal X dB(A) hebben, reparatiewerkzaamheden dienen uitsluitend inpandig verricht te worden, de uitrit van transportbedrijven moet afgeschermd liggen ten opzichte van gevoelige functies.. etc. etc.

3.4.2 Artikel 18 Energietransitie

In dit Artikel zijn bepalingen opgenomen om te zorgen voor een zoveel mogelijk energieneutrale bedrijfsvoering. Onder energietransitie wordt verstaan: de transitie van fossiele energie naar duurzame energie (schoon en veilig) zoals zon, wind, water, warmte (geothermie/warmtenet), biomassa etc. Bij de toepassing van deze bepalingen wordt het Activiteitenbesluit in acht genomen. De bepalingen van Artikel 18 treden dan ook niet in de plaats van de bepalingen uit het Activiteitenbesluit. In het Activiteitenbesluit zijn specifieke regels opgenomen over het nemen van energiebesparende maatregelen door bedrijven. In artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit is een energiebesparingsverplichting uitputtend geregeld.

3.4.2.1 Zorgplicht

Artikel 18.1 betreft een specifieke zorgplicht ten behoeve van het stimuleren van een duurzame, CO2-neutrale energievoorziening op bedrijventerrein Donkersloot. De zorgplicht, die een concretisering betekent van de in artikel 2 geformuleerde zorgplicht, richt zich in het bijzonder op dit bedrijventerrein reeds gevestigde bedrijven en nieuwvestiging van bedrijven. Tegen de achtergrond van de gemeentelijke beleidsdoelstellingen op het terrein van duurzame energie, zoals opgenomen in de gemeentelijke omgevingsvisie, hebben deze bedrijven ook een eigen verantwoordelijkheid om hun energievoorziening duurzaam, CO2-arm in te richten.

Om een duurzame, CO2-arme energievoorziening te realiseren kan de volgende duurzame energieladder voor bedrijven als mogelijk handvat fungeren.

  • 1. het gebruik is energieneutraal;
  • 2. indien energieneutraal gebruik niet mogelijk is, wordt gebruik gemaakt van het surplus aan energie van omliggende bedrijven;
  • 3. indien het surplus niet toereikend is wordt alleen duurzaam opgewekte energie toegepast;
  • 4. indien onvoldoende duurzame energie beschikbaar is en niet -eventueel in samenwerking met andere partijen- tegen redelijke kosten in voldoende mate beschikbaar kan worden gemaakt, kan gebruik worden gemaakt van energie afkomstig van andere energieleverende bedrijven.
3.4.2.2 Aanvangen of veranderen functie dan wel ingrijpende wijziging van de bedrijfsvoering

In geval van het aanvangen of veranderen van een functie dan wel een ingrijpende wijziging van de bedrijfsvoering geldt volgens dit voorschrift een inspanningsverplichting om de bedrijfsvoering zoveel mogelijk energieneutraal in te richten. Door deze inspanningsverplichting te koppelen aan de meldingsplicht van artikel 17.1.1, kan vanuit de gemeente sturing worden gegeven aan de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven als het gaat om een duurzame, CO2-arme energievoorziening. Een inspanningsverplichting past bij een door een bedrijf beoogde relatief lichte verandering in de bedrijfsvoering. Het college kan in verband met de omgevingskwaliteit – als zgn. stok achter de deur – maatwerkvoorschriften opleggen ten aanzien van de door een bedrijf gemelde activiteit.

Artikel 18.2 is als open norm geformuleerd. Met het oog op de rechtszekerheid van het begrip 'zoveel mogelijk energieneutraal' heeft het college de bevoegdheid om een specifieke beleidsregel op te stellen. Voor een toelichting op wanneer sprake is van het aanvangen of veranderen van een functie dan wel een ingrijpende wijziging van de bedrijfsvoering, wordt verwezen naar de derde alinea van paragraaf 3.4.1.

3.4.2.3 Uitvoeringsprogramma

Met het oog op de beleidsdoelstelling om in 2050 zoveel mogelijk energieneutraal te zijn, d.w.z. 97% CO2-reductie, is in dit artikel de verplichting voor het college opgenomen om op jaarlijkse basis voor het plangebied Donkersloot een uitvoeringsprogramma vast te stellen. Dit uitvoeringsprogramma is bedoeld om in elk geval voor opwekking duurzame energie, energiebesparing en de afbouw van de aardgasvoorziening in het plangebied Donkersloot jaarlijks concrete maatregelen uit te werken en/of eerder door het college vastgestelde maatregelen te herijken. De gemeente heeft in verband met haar beleidsdoelstelling op het gebied van duurzame energie een Routeplan Energie opgesteld. De inhoud van dit routeplan wordt betrokken bij het jaarlijks opstellen van het uitvoeringsprogramma voor het plangebied Donkersloot.

Het uitvoeringsprogramma is ook bedoeld om – vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet – te experimenteren met omgevings(kwaliteits)waarden voor ten minste opwekking duurzame energie, energiebesparing en de afbouw van de aardgasvoorziening. Met omgevingswaarden wordt in het kader van het jaarlijks vast te stellen uitvoeringsprogramma in het bijzonder bedoeld het hanteren van (objectiveerbare) grens-, richt- en/of streefwaarden. In geval van een grenswaarde gaat het om een parameterniveau of een kwaliteitseenheid die – bijvoorbeeld gekoppeld aan een periode – aanvaardbaar wordt geacht en niet mag worden overschreden. Een richtwaarde betreft een parameterniveau of kwaliteitseenheid die op een bepaald tijdstip bereikt moet worden. Het verschil met een grenswaarde is dat een richtwaarde wel mag worden overschreden. Ten slotte, een streefwaarde is een parameterniveau of kwaliteitseenheid die men op een bepaald tijdstip tracht te bereiken.

Met het hanteren van de hiervoor bedoelde omgevings(kwaliteits) waarden kan het college enerzijds op gefaseerde wijze toewerken naar de gemeentelijke beleidsdoelstelling, namelijk een CO2-arme energievoorziening in 2050. Anderzijds is de bedoeling dat het experimenteren met deze omgevings(kwaliteits)waarden er toe moet leiden dat vanaf de in 2021 verwachte inwerkingtreding van de Omgevingswet in 2021 concrete omgevings(kwaliteits)waarden op expliciete wijze worden verankerd in het omgevingsplan om als juridisch bindende norm voor het college te fungeren.

3.4.2.4 Experimenteerbepaling

Artikel 18.4 betreft een experimenteerbepaling, die de mogelijkheid biedt om onder bepaalde voorwaarden ten behoeve van een duurzame, CO2-arme energievoorziening af te wijken van de bepalingen in dit omgevingsplan. Deze experimenteermogelijkheid moet bijdragen aan het gemeentelijk uitvoeringsprogramma voor bedrijventerrein Donkersloot en past in de geest van de Omgevingswet. In de praktijk zal moeten blijken of de experimenteerbepaling een toegevoegde waarde heeft. Dit zal in algemene zin ook afhangen van toekomstige innovatieve ontwikkelingen als het gaat om het bereiken van een duurzame, CO2-neutrale energievoorziening.

3.4.3 Artikel 19 Functiewijziging met gevolgen voor parkeerbehoefte

In dit Artikel is het veranderen van het gebruik (de functie) van een perceel met substantiële toename van de parkeerbehoefte tot gevolg verboden. Dit zou wel mogen als hiervoor een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactviteit wordt verleend waarbij is aangetoond dat voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd.

3.4.4 Artikel 20 Kappen of rooien van houtopstanden

In dit Artikel zijn de regels gegeven voor het kappen of rooien van bomen en struiken. Deze regels zijn afkomstig uit de Algemene Plaatselijke Verordening.

3.4.5 Artikel 21 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg

Dit Artikel geeft het college de mogelijkheid greep te houden op situaties die hinder of gevaar kunnen opleveren of ontsierend kunnen zijn. Voor de toepassing kan worden gedacht aan het plaatsen van reclameborden of containers.

3.4.6 Artikel 22 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

In dit Artikel zijn regels gegeven over het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg. Dit is onder voorwaarden toegestaan indien daarvoor een omgevingsvergunning wordt verleend.

3.4.7 Artikel 23 Opslag voertuigen, vaartuigen, afvalstoffen

Dit Artikel geeft de basis voor het nemen van maatregelen tegen een uit oogpunt van welstand en bescherming van de openbare gezondheid ontoelaatbare opslag van bromfietsen en caravans e.d. Het college is bevoegd bepaalde plaatsen aan te wijzen waar deze opslag verboden is c.q. aan bepaalde regels gebonden is.

Dit artikel ziet niet op handelingen die plaatsvinden op de “weg” in de zin van de wegenverkeerswetgeving. Deze afbakening is aangebracht omdat voor zover de in deze bepaling genoemde activiteiten plaatsvinden op de “weg” daartegen kan worden opgetreden op basis van andere voorschriften. Door in het eerste lid de zinsnede “buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer” op te nemen wordt het onderscheid met de Wet milieubeheer direct vastgelegd.

3.4.8 Artikel 24 Hinderlijke of gevaarlijke reclame

Vanwege de vereenvoudiging van vergunningen en de vermindering van administratieve lasten is in 2007 de reclamevergunning in de APV verdwenen en vervangen door een algemene regel die verbiedt om door middel van reclame het verkeer in gevaar te brengen of hinder dan wel overlast te veroorzaken voor omwonenden.

De gedachte daarachter is dat voor een reclame van enige omvang of betekenis doorgaans een bouwvergunning (omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen) nodig is. Hierdoor kan al aan de welstand worden getoetst. Reclame waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of overlast wordt veroorzaakt voor omwonenden komt zo weinig voor dat het moeilijk valt te rechtvaardigen om voor die gevallen een vergunningplicht voor alle reclame in stand te houden.

3.4.9 Artikel 25 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

In dit Artikel is het verboden om kampeermiddelen te plaatsen buiten terreinen waarin in het omgevingsplan de functie 'kampeerterrein' is toegekend. Omdat op het bedrijventerrein Donkersloot geen kampeerterreinen zijn aangewezen, betekent dit dat het in het plangebied niet is toegestaan kampeermiddelen te plaatsen. Een uitzondering geldt voor het plaatsen van kampeermiddelen op eigen terrein ten behoeve van eigen gebruik (een tent in de eigen achtertuin bijvoorbeeld, voor eigen gebruik).

3.4.10 Artikel 26 (Slaap)verblijf op de weg, in voertuigen en in kampeermiddelen

Op basis van dit Artikel is het verboden te slapen in een voertuig of daarme vergelijkbaar object op of aan een opebare weg.

3.4.11 Arikel 27 Parkeerexcessen

Bij Parkeerexcessen “in eigenlijke zin” gaat het om handelingen op de weg in de zin van de WVW 1994. Onder 'weg' verstaat de model-APV ingevolge artikel 1:1 hetzelfde als de WVW 1994 daaronder verstaat. In artikel 1, eerste lid onder b, van de WVW 1994 wordt het begrip 'wegen' als volgt omschreven “alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten”.

In het artikel 'Parkeerexcessen' zijn niet uitsluitend onderwerpen geregeld die als parkeerexcessen “in eigenlijke zin” kunnen worden aangeduid. Zo hebben enkele artikelen ook betrekking op gedragingen buiten de weg. Beperking van de hierin neergelegde verbodsbepalingen tot “op de weg” ligt niet voor de hand, wanneer men let op het motief dat aan deze bepalingen ten grondslag ligt. Deze bepalingen strekken niet (mede) ter bescherming van verkeersbelangen.

Om een zo overzichtelijk mogelijke regeling te krijgen zijn de bepalingen betreffende parkeerexcessen - zowel de “eigenlijke” als de “oneigenlijke” - zoveel mogelijk samengevoegd. Alle gedragingen die hierin zijn opgenomen zullen door andere als parkeerexces worden ervaren.

3.4.12 Artikel 28 Innemen standplaats

De standplaatsvergunning is geregeld in de APV. De reden hiervoor is om verstoring van de openbare orde te voorkomen en overlast tegen te gaan. Het ruimtelijk-fysieke element van deze vergunning wordt in het omgevingsplan geregeld. Daarnaast zal bekeken worden of daarnaast een APV-vergunning nog wenselijk en noodzakelijk is. Voor een toelichting op deze vergunning wordt verwezen naar de toelichting op de APV Ridderkerk 2018.

3.4.13 Artikel 29 Crossterreinen

Op het houden van auto- en motorsportevenementen, het crossen met auto's, motoren, bromfietsen e.d. al dan niet met een wedstrijdkarakter zijn verschillende wettelijke regelingen van toepassing. Hierbij speelt mede een rol in hoeverre deze activiteiten al dan niet op een weg in de zin van de wegenverkeerswetgeving plaatsvinden.

3.5 Hoofdstuk 5 Regels voor sectorale aspecten

3.5.1 Artikel 30 Milieuzone - boringsvrijezone

Grenzend aan het plangebied ligt een waterwinlocatie. Ter bescherming van de waterwinlocatie geldt een Milieuzone - boringsvrijezone. Binnen deze zone mag niet in de grond geboord worden. De zone is terug te vinden op de verbeelding. Wel kan een ontheffing verkregen worden om toch in de grond te mogen boren. De boringsvrijezone is letterlijk overgenomen uit de Provinciale milieuverordening van december 2014.

3.5.2 Artikel 31 Archeologische (verwachtings)waarden

Op de verbeelding is aangegeven waar sprake is van Archeologische (verwachtings)waarden en welke waarde dit dan betreft: waarde 1, 2 3, of 4. Voor deze locaties gelden beperkingen ten aanzien van activiteiten die het (eventueel aanwezige) bodemarchief kunnen verstoren: bouwactiviteiten en andere werkzaamheden waardoor de grond geroerd wordt. Als aan de in de tabel opgenomen waarden wordt voldaan, gelden geen beperkingen. Worden deze waarden overschreden, dan is voor het bouwen en/of het uitvoeren van andere werkzaamheden een omgevingsvergunning nodig.

3.5.3 Artikel 32 Leidingen

Dit Artikel bevat beperkingen in de zone langs leidingen. Van het verbod om te bouwen anders dan ten behoeve van de leiding kan worden afgeweken, mits - onder meer - dit niet nadelig is voor het goed en veilig functioneren van de leiding. Omdat de beoordeling hiervan afhankelijk is van de locatie, het tracé van de leiding, de uitvoeringsperiode (wel of niet in het stormseizoen), het type leiding (wat is de kwaliteit van de leiding), wat er in de leiding vervoerd wordt en hoe (hoge druk, lage druk) dient dit per situatie beoordeeld te worden.

3.5.4 Artikel 33 Waterstaat

Dit Artikel bevat beperkingen in de zone van de waterkering en de zone van de vaarweg De Noord. Deze beperkingen bij de vaarweg De Noord zouden in een regulier bestemmingsplan worden geregeld via een dubbelbestemming. In dit omgevingsplan is gekozen voor een aanduiding die geregeld wordt bij de sectorale aspecten. In dit artikel worden beperkingen geregeld voor het realiseren van functies en/of het uitvoeren van activiteiten overeenkomstig het bepaalde in Hoofdstuk 3 van de regels.

3.5.5 Artikel 34 Zoneringen

Dit Artikel bevat beperkingen als gevolg van zoneringen. Dit betreffen zoneringen vanwege industrielawaai, externe veiligheid en de Rijksvaarweg. Binnen de veiligheidszones mogen bepaalde gevoelige functies niet worden uitgeoefend. Voor wat betreft de zonering bij LPG-tankstations is de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations d.d. 14 juni 2016 vertaald. Binnen de vrijwaringszone zijn extra voorwaarden opgenomen die er voor moeten zorgen dat een goede een veilige doorvaart van de scheepvaart op de rijksvaarweg gewaarborgd is.

 

3.6 Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotregels

3.6.1 Artikel 35 Overgangsrecht

Voor bestemmingsplannen is in het Besluit ruimtelijke ordening exact opgenomen hoe het overgangsrecht moet luiden. Voor wat betreft de bepalingen uit de verordeningen is van belang dat de betreffende onderdelen van de verordeningen niet meer gelden voor dit plangebied. Voor de rest van de gemeente zullen de betreffende onderdelen nog wel blijven gelden (zolang deze niet komen te vervallen door integratie in het grondgebied dekkende omgevingsplan). Bij raadsbesluit wordt de gedeeltelijke intrekking van de verordeningen, met het eventueel daarbij behorende overgangsrecht, geregeld.

3.6.2 Artikel 36 Slotregel

Deze regel bevat de citeertitel van het plan.

Hoofdstuk 4 Participatie en communicatie

In dit hoofdstuk wordt omschreven hoe burgers en bedrijven kunnen participeren in de diverse stappen die het omgevingsplan doorloopt. Dit omgevingsplan is als volgt tot stand gekomen:

4.1 Kennisgeving

Eind 2016 zijn de ondernemers van Donkersloot uitgenodigd voor een thema-avond. Tijdens deze avond zijn de aanwezige ondernemers geïnformeerd over de start van de pilot omgevingsplan.

4.2 Vooroverleg en conceptvorming

Ter voorbereiding  van  dit  omgevingsplan is overleg gevoerd met  de daarvoor  in aanmerking  komende instanties. Ook de raadscommissie is in deze fase, op 14 maart 2017, middels een presentatie geïnformeerd over de keuzemogelijkheden binnen het omgevingsplan. Na afloop van deze presentatie heeft de raadscommissie richtinggevende uitspraken gedaan op een aantal thema's, zoals welstand, milieu, duurzaamheid en gezondheid. 

4.3 Participatie tijdens voorontwerp fase

Het voorontwerp is voor overleg aan relevante instanties toegezonden. In het kader van deze overlegronde hadden instanties van 1 tot en met 15 september 2017 de tijd om een reactie in te dienen. Door in totaal 9 instanties is hiervan gebruik gemaakt. De meeste reacties / wensen van de instanties zijn hierbij overgenomen en als zodanig verwerkt in het omgevingsplan. In Bijlage 3 is een samenvatting van de reacties opgenomen met daarbij een reactie van de gemeente. Voor de volledigheid zijn daarnaast in Bijlage 4 alle volledige reacties opgenomen.

 

Daarnaast is er op 23 oktober 2017 een constructief gesprek geweest met mensen van het ministerie van I & M. Hieruit zijn verschillende verbeterpunten voortgekomen welke eveneens zijn verwerkt in het plan. Een korte samenvatting van de uitkomsten van dit gesprek is tevens opgenomen in Bijlage 3. Ook is in deze fase, op 10 november 2017, het Ondernemersplatform bijgepraat.

4.4 Participatie tijdens de concept ontwerp fase

In deze fase wordt het concept ontwerpomgevingsplan zes weken ter inzage gelegd. Iedereen kan tijdens deze fase vragen stellen en opmerkingen geven. Ook wordt in deze fase het Ondernemersplatform opnieuw bijgepraat.

4.5 Participatie tijdens ontwerp fase

Het ontwerpomgevingsplan wordt zes weken ter inzage gelegd zodat iedereen zijn of haar zienswijzen kan indienen. Ook wordt er in deze fase een inloopavond georganiseerd.

4.6 Vaststelling

Het omgevingsplan wordt uiteindelijk ter vaststelling voorgelegd aan de gemeenteraad.