direct naar inhoud van Bijlagen bij toelichting
Plan: Omgevingsplan Bedrijventerrein Donkersloot
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0597.OPDonkersloot-COON

Bijlagen bij toelichting

Bijlage 1 Gebiedsbeschrijving

Hoofdstuk 1 Het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.OPDonkersloot-COON_0009.png"

De ligging van het plangebied in de regio Rotterdam

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.OPDonkersloot-COON_0010.png"

Luchtfoto van het plangebied (rood omlijnd)

1.1 Ruimtelijke context

Het bedrijventerrein is aangelegd op oorspronkelijk buitendijks gelegen gronden, waarbij de Ringdijk de ruimtelijke scheiding vormde tussen de oude, buitendijks gelegen werkgebieden en het binnendijks gelegen woon- en centrumgebied van Ridderkerk. Door de aanleg van de Donkerslootsedijk is een groot deel van het plangebied binnendijks komen te liggen en heeft het bedrijventerrein Donkersloot haar huidige vorm gekregen. Het grootste gedeelte van Donkersloot bestaat uit "droge" bedrijvenlocaties en alleen tussen de Donkerslootsedijk en de rivier De Noord zijn naast "droge" ook "natte" bedrijvenlocaties ontwikkeld.

1.2 Bebouwingsstructuur

Donkersloot is een gemengd bedrijventerrein, waarbij de grootte van de bedrijven, de bedrijfsbebouwing en de bebouwingshoogte sterk uiteenlopen. Het gebied laat zich onderscheiden in drie deelgebieden met bedrijvenclusters die door een ruim gedimensioneerde groene waterstructuur van elkaar worden gescheiden. De functionele beschrijving komt in paragraaf 1.5 nader aan bod. Zie voor wat betreft het aspect beeldkwaliteit/welstand ook Hoofdstuk 9 van de Bijlage Omgevingsaspecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.OPDonkersloot-COON_0011.png"

Impressie van de deelgebieden van bedrijventerrein 'Donkersloot"

1.3 Verkeersstructuur

De hoofdontsluiting van Donkersloot wordt gevormd door de centraal binnen het plangebied gelegen Rotterdamseweg. Deze weg sluit ter hoogte van Oostendam en Ridderkerk-West/Bolnes aan op de A15 (Rotterdam-Gorinchem) en de A16 (Rotterdam-Dordrecht). De interne hoofdontsluiting vanaf de Rotterdamseweg wordt gevormd door de Donkerslootweg-Gildenweg en de Industrieweg. De bedrijven in het zuidelijke en het middelste deelgebied worden niet direct vanaf deze wegen ontsloten, maar door middel van een stelsel van parallelwegen en dwarswegen. Deze wijze van inrichting is conform de eisen van "Duurzaam Veilig".

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.OPDonkersloot-COON_0012.png"

In het plangebied is ook een duidelijke langzaamverkeersstructuur aanwezig, bestaande uit verscheidene fiets- en voetpaden. Voor het merendeel zijn deze paden opgenomen in het profiel van de ontsluitingswegen. In enkele gevallen is sprake van vrijliggende tracés, zoals bij de Donkerslootsedijk.

Het plangebied is per OV ontsloten door een busverbinding die een sneldienst onderhoudt tussen Rotterdam Zuidplein en Ridderhaven. Er zijn binnen het plangebied voldoende bushaltes aanwezig. Tot slot is er ten noorden van het plangebied een halte van de waterbus tussen Dordrecht en Rotterdam gelegen.

1.4 Groen- en waterstructuur

Het plangebied heeft een duidelijke groen- en waterstructuur die grotendeels gekoppeld is aan de hoofdontsluitingswegen en de overgangszones van het bedrijventerrein naar het centrum en de woongebieden. De structuur wordt gekenmerkt door de groene buitenranden doorsneden door watergangen en de veelal ruime en met groen en water (gangen) ingerichte profielen. Verder wordt de groenstructuur gevormd door een bijzondere overgang in parkvorm naar de rivier De Noord en de brede groenzone van de Donkerslootsedijk. De groenzone langs de noordwestrand van het plangebied is door de inrichting met grotere waterpartijen en een zandstrand van extra recreatieve betekenis voor de aangrenzende woonwijken (Slikkerveer) en voor de ruimtelijke kwaliteit van de overgangszone tussen de woon- en werkgebieden.

1.5 Werken en bedrijvigheid

In het plangebied zijn meer dan 300 bedrijven gelegen met ruim 6.000 werknemers. Het bedrijventerrein heeft een oppervlakte van bijna 100 ha bruto, waarvan circa 70 ha netto te gebruiken is. De betreffende gronden behoren tot het bedrijventerrein Donkersloot-Noord en voor een deel tot het bedrijventerrein Donkersloot-Zuid. Het zogenoemde gemengde bedrijventerrein is voornamelijk bestemd voor bedrijven in de productie, groothandel en dienstverlening.

Bijlage 2 Omgevingsaspecten

Hoofdstuk 1 Duurzaamheid

Geldend bestemmingsplan

In het verleden hebben een aantal bedrijven initiatieven ontplooid om te komen tot een meer duurzame ontwikkeling van het bedrijventerrein. Ook het project 'verduurzaming Donkersloot-Noord' heeft de afgelopen jaren geleid tot verdere verduurzaming van het bedrijventerrein. Dit project had tot doel een "win-win-situatie" te creëren door gezamenlijke taken op te pakken die onder andere leiden tot een betere benutting van de beschikbare ruimte, vermindering van de milieudruk en de verbetering van het imago van het terrein en de leefomgeving.

In het geldende bestemmingsplan zijn verschillende thema's opgenomen die duurzame oplossingen stimuleren. Deze thema's zijn energie, water, afval en parkbeheer. Binnen de bestemming, zoals deze in het geldende bestemmingsplan is opgenomen, is geen mogelijkheid voor de realisatie van traditionele windturbines. Daarnaast maakt het bestemmingsplan de realisatie van gezamenlijke milieuverzamelpunten in het openbaar gebied mogelijk. Het bestemmingsplan vormt verder in principe geen belemmering voor de uit dit project voortkomende ontwikkelingen.

Tot slot is destijds het project Monitoring Milieuprestaties Bedrijven opgezet, met als doel bedrijven actief aan te zetten tot duurzamer ondernemen. Aan het project Monitoring Milieuprestaties Bedrijven deden 20 bedrijven uit Donkersloot mee. Uitgangspunt is bedrijven te stimuleren om meer aandacht te besteden aan preventie en milieuzorg, door het aanbieden van een instrument (MKB-milieubarometer) en een kort preventie advies.

Duurzaamheid in het omgevingsplan

Op bedrijventerrein 'Donkersloot' wordt het gebruik van bijvoorbeeld groene daken, milieuverzamelpunten en zonnepanelen gestimuleerd. Daarnaast is er ook ruimte voor initiatieven vanuit bedrijven zelf. In artikel 2.3 is een zorgplichtbepaling opgenomen ten aanzien van duurzaamheid. Welke inhoudt dat er voldoende aandacht besteed is aan het aspect duurzaamheid als er sprake is van verandering van bijvoorbeeld functie en gebruik van gronden. Het eigen initiatief van ondernemers staat hierbij centraal. De nu volgende ladder geeft voorbeelden en aanknopingspunten weer waarmee men dit kan bereiken.

Duurzaamheidsladder

Aan duurzaamheid wordt voldoende aandacht besteed indien een beargumenteerde afweging heeft plaatsgevonden ten aanzien van de volgende onderwerpen en op basis daarvan een voornemen is geformuleerd voor het aanleggen, inrichten en bebouwen van het terrein en het gebruik:

  • a. Energie
    • 1. het gebruik is energieneutraal;
    • 2. indien energieneutraal gebruik niet mogelijk is, wordt gebruik gemaakt van het surplus aan energie van omliggende bedrijven;
    • 3. indien het surplus niet toereikend is wordt alleen duurzaam opgewekte energie toegepast;
    • 4. indien onvoldoende duurzame energie beschikbaar is en niet -eventueel in samenwerking met andere partijen- tegen redelijke kosten in voldoende mate beschikbaar kan worden gemaakt, kan gebruik worden gemaakt van energie afkomstig van andere energieleverende bedrijven
  • b. Materiaalstromen
    • 1. het gebruik van nieuwe grondstoffen is materiaalneutraal;
    • 2. grondstoffen zijn biobased en niet schadelijk;
    • 3. geproduceerde producten worden weer ingenomen en hergebruikt;
    • 4. indien innemen en hergebruik niet mogelijk is of niet aan de orde is, gaan onderdelen en grondstoffen terug naar de producent om te worden hergebruikt;
    • 5. indien teruglevering aan de producent en hergebruikt aldaar niet mogelijk is, worden onderdelen van de producten en grondstoffen hergebruikt door andere bedrijven;
    • 6. indien hergebruik door andere bedrijven niet mogelijk is, worden grondstoffen verwerkt tot andere producten;
    • 7. indien verwerking tot andere producten niet mogelijk is, worden grondstoffen nutriënten;
    • 8. indien omvorming van grondstoffen tot nutriënten niet mogelijk is, worden grondstoffen energie.
  • c. Mobiliteit
    • 1. voor transport van goederen en personen van en naar en binnen het bedrijf wordt geen gebruik gemaakt van fossiele brandstoffen;
    • 2. indien dit niet mogelijk is wordt voor intern transport geen gebruik gemaakt van fossiele brandstoffen;
    • 3. indien dit niet mogelijk is, wordt voor intern en extern transport gebruik gemaakt van de modaliteit (weg, spoor, scheepvaart) met de laagste impact op milieu (lucht, geluid, veiligheid (ruimer dan enkel externe veiligheid)) en bereikbaarheid;
    • 4. binnen een modaliteit wordt gebruik gemaakt van een transportmiddel met de laagste impact op het milieu;
    • 5. transportmiddelen voor het vervoer van goederen en personen worden efficiënt benut. Een transportmiddel wordt efficiënt benut bij een passende belading of bezetting en een optimale transportroute. Om een passende belading of bezetting te verkrijgen wordt samengewerkt met omliggende bedrijven, of bedrijven die gebruik maken van dezelfde modaliteiten en transportmiddelen.

Hoofdstuk 2 Archeologie en cultuurhistorie

2.1 Archeologie

De gemeente Ridderkerk heeft in 2013 erfgoedbeleid en beleidsinstrumenten vastgesteld, waaronder de Archeologische Waarden- en Beleidskaart Ridderkerk. Hiermee is een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen gewaarborgd. Dit beleid sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld en dat sinds 1 september 2007 van kracht is via de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Doel van het archeologisch beleid is (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. Nu volgend zal er direct worden ingegaan op de verschillende archeologische waarden de daaruit voortvloeiende consequenties. Vervolgens worden er in de subparagrafen dieper ingegaan op de materie.

Vereisten per vastgestelde archeologische waarde

Waarde - Archeologie 1

Voor het gebied met rivierduinafzettingen in de ondergrond, alsmede het gebied met vroege stroomgordelafzettingen (Waarde - Archeologie 1) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 50 cm beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 100 vierkante meter beslaan.

Waarde - Archeologie 2

Voor het gebied met oeverafzettingen die zijn gevormd in de binnen- en in de buitenbocht van de meander van de Merwede (Waarde - Archeologie 2) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 50 cm beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 200 vierkante meter beslaan.

Waarde - Archeologie 3

Voor het gebied met geulafzettingen die zijn afgezet in de oude meander van de Merwede (Waarde - Archeologie 3) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 80 cm beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 200 vierkante meter beslaan.

Waarde - Archeologie 4

Voor het in het plangebied gelegen water (Waarde - Archeologie 4) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan de huidige onderwaterbodem en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 200 vierkante meter beslaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.OPDonkersloot-COON_0013.png"

Plankaart archeologie uit bestemmingsplan 'Donkersloot'. Het zwarte gedeelte valt buiten dit omgevingsplan

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.OPDonkersloot-COON_0014.png"

2.1.1 Algemeen

Het vaststellen van de aanwezigheid van archeologische waarden binnen een te ontwikkelen plangebied, alsmede het waarderen en documenteren ervan, vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

2.1.2 Bewoningsgeschiedenis

Het plangebied Donkersloot neemt een geheel eigen plaats in de geschiedenis van Ridderkerk in.'' Een flink deel van het gebied wordt namelijk gevormd door het areaal van de vroegere Polder Donkersloot, die in het jaar 1814 ten koste van Alblasserdam aan Ridderkerk werd toegevoegd. Tot ver in de Middeleeuwen maakte het gebied Donkersloot deel uit van de Alblasserwaard. Oorspronkelijk was het een onbedijkt gelegen stuk land dat direct tegen het zuidwestelijke dijkvak van de Heerlijkheid Alblasserdam lag. In 1323 komt het voor als ambacht; zo'n 7 jaar later beschikt Donkersloot over een eigen pastoor. In die tijd was de Alblasserwaard door de Merwede gescheiden van de Riederwaard, een rondom bedijkt gebied dat een groot deel besloeg van het huidige IJsselmonde. Ter hoogte van het dorpje Ridderkerk vormde deze rivier een grote meander om het gebied van Donkersloot; de Noord bestond nog niet. De huidige Middenmolendijk, Westmolendijk en Ringdijk in Ridderkerk maakten deel uit van het dijkenstelsel om de Riederwaard. Deze dijken lagen op de oever van de buitenbocht van de meander.

In de periode 1373-1375 gaat de Riederwaard door overstromingen verloren. De schade was enorm: nederzettingen verdronken en de uitgestrekte ontginningen van de Riederwaard gingen verloren. Ook voor Donkersloot had de wateroverlast in het rivierengebied in die jaren ernstige gevolgen. In de jaren zeventig van de 14e eeuw zette overstromingswater, dat via het laaggelegen westelijke deel de Alblasserwaard moest verlaten, waarschijnlijk in combinatie met het veelvuldige afgraven van gronden uit het gebied ter versterking van de ringdijk om de Alblasserwaard, een proces van voortschrijdende aantasting van het gebied van Donkersloot in gang. Een gebeurtenis die verstrekkende consequenties had voor de waterstaatkundige situatie in het gebied vond plaats in 1413. Er ging in dat jaar een forse waterlozing door de sluizen van Alblasserdam, waardoor een 'grote schuring' in Donkersloot ontstond. Het uiteindelijke resultaat was dat de Merwede zijn hoofdstroombed verlegde van de meander om Donkersloot heen - met het dorpje Ridderkerk op de oever in de buitenbocht - naar een nieuwe geul dwars door de polder. Hierdoor verloor de Alblasserwaard een flink deel van zijn meest westelijke areaal. Het afgesneden stuk werd (weer) ingepolderd en kreeg de naam Polder Donkersloot. De nieuwe geul maakt deel uit van de huidige Noord tussen IJsselmonde en de Alblasserwaard; de oude meander verlandde geleidelijk aan. Na een eeuwenlange strijd om de eigendoms- en gebruiksrechten van polder Donkersloot besloot koning Willem I in 1814 om de polder ten koste van Alblasserdam aan Ridderkerk toe te voegen.

2.1.3 Archeologische verwachting

In een deel van het plangebied bestaan de bovenste bodemtrajecten uit geulafzettingen die zijn afgezet in de oude meander van de Merwede tussen de voormalige Riederwaard en Donkersloot. De geulafzettingen liggen erosief op de dieper liggende sedimenten en kunnen zijn afgedekt met oeverafzettingen (Formatie van Echteld). In deze arealen is er een kleine kans op de aanwezigheid van archeologische sporen uit de Romeinse tijd en Late Middeleeuwen in de Formatie van Echteld.

In de stroken grond aan weerszijden van de zone met geulafzettingen worden de bovenste delen van de bodem gevormd door oeverafzettingen die zijn gevormd in de binnen- en in de buitenbocht van de meander van de Merwede. Onder de oeverafzettingen bevindt zich een pakket veen (Hollandveen Laagpakket). Voor deze terreinen bestaat er een middelgrote kans op de aanwezigheid van archeologische sporen uit de Romeinse tijd en Late Middeleeuwen in de Formatie van Echteld. In een deel van het gebied van de binnenbocht bevinden zich stroomgordelafzettingen onder de oeverafzettingen en het pakket veen. In de top hiervan bestaat er een middelgrote kans op de aanwezigheid van archeologische sporen uit het Neolithicum. In het oosten van het plangebied zijn op grotere diepte rivierduinafzettingen bekend. In de top van deze zanden is er een grote kans op de aanwezigheid van sporen uit de prehistorie. Het is niet bekend tot welke NAP-hoogte het rivierduin reikt in de ondergrond. Onder de bodem van de Noord is er een kleine kans op de aanwezigheid van scheepswrakken uit de Late Middeleeuwen (na 1413) en de Nieuwe tijd.

2.2 Cultuurhistorie

Vanwege artikel 3.6.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van een ruimtelijk plan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Gemeenten zullen een inventarisatie moeten (laten) maken van alle cultuurhistorische waarden in het besluitgebied, dus niet alleen van de archeologische waarden. Daarnaast moeten ze aangeven welke conclusies ze daaraan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het kader van het planvoornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.OPDonkersloot-COON_0015.png"

Uitsnede van de 'Cultuurhistorische atlas' van Zuid-Holland

Conclusie

Het plangebied van Donkersloot is opgenomen in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van Zuid-Holland, Regio Hoeksche Waard, IJsselmonde en Eiland van Dordrecht (provincie ZuidHolland, 2003). Daarnaast is in het plangebied een gebied gelegen met een zeer grote trefkans op archeologische sporen. Het betreft een oude kreekafzetting die, zoals uit grondboring is gebleken, zich op ruim 2,5 m onder NAP bevindt. De mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden leidt tot de noodzaak om een verkennend archeologisch onderzoek uit te laten voeren door een archeologisch bedrijf in het gebied met een zeer hoge archeologische verwachtingswaarde voordat nieuwe bouwactiviteiten plaatsvinden, bij grondwerkzaamheden dieper dan NAP -2,5 m. Indien uit het onderzoek blijkt dat er resten aanwezig zijn, dan dient in overleg met een archeologisch deskundige te worden bepaald hoe met deze resten wordt omgegaan.

In het overige plangebied is sprake van een lage kans op het aantreffen van archeologische sporen. Het vorenstaande is geregeld door in de voorschriften de medebestemming "Archeologisch waardevol gebied" op te nemen, welk gebied op de plankaart nader is aangegeven.

Hoofdstuk 3 Ecologie

Conclusie

Dit omgevingsplan maakt geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk. Wel biedt het flexibiliteit als het gaat om kleinschalige uitbreidingen en/of wijzigingen. Toetsing aan beleid is vooralsnog niet aan de orde. Bij het mogelijk maken van nieuwe ontwikkelingen in de toekomst zal per situatie moeten worden bekeken of er eventueel dreiging ontstaat voor soorten of gebieden. Hierbij kan, mits voorhanden en niet ouder dan twee jaar, gebruik gemaakt worden van eerdere onderzoeken. Uit de natuurwaardenkaart van de gemeente blijkt namelijk wel dat er op verschillende plekken binnen het plangebied bedreigde soorten aanwezig zijn en in de directe omgeving van het plangebied zijn tevens natuurgebieden gelegen, waaronder het Natura 2000-gebied Boezems Kinderdijk. Nu volgend wordt er dieper ingegaan op gebieds- en soortenbescherming en het gemeentelijk beleid op het gebied van flora en fauna.

3.1 Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Uitgangspunt is dat ontwikkelingen niet mogen leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied. Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.

3.2 Soortenbescherming

Behalve de mogelijke effecten op natuurgebieden moet ook duidelijk zijn of het betreffende plan effecten heeft, en zo ja welke, op beschermde soorten. De bescherming van dier- en plantensoorten is eveneens in de Wet natuurbescherming geregeld. In deze wet zijn drie beschermingsregimes opgenomen: voor vogels in de zin van de Vogelrichtlijn, voor dier- en plantensoorten uit de Habitatrichtlijn en voor overige soorten. Kort gezegd is het verboden om beschermde diersoorten opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. Hun voortplantings- en rustplaatsen mogen niet (opzettelijk) worden beschadigd of vernield. Verder is het verboden beschermde plantensoorten te vernielen. Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk. Binnen het plangebied zijn geen beschermde natuurwaarden aanwezig.

3.3 Beleid Ridderkerk

De Natuurwaardenkaart van Ridderkerk geeft een beeld van de beschermde flora en fauna binnen de gemeentegrenzen. Het vormt het uitgangspunt voor de toepassing van de Gedragscode Flora- en faunawet van de gemeente Ridderkerk.

Hoofdstuk 4 Water

4.1 Waterbeheer en watertoets

In een vroeg stadium van de planvorming moet overleg worden gevoerd met de waterbeheerder (Rijkswaterstaat en het waterschap). Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, die verantwoordelijk is voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Daarnaast dient er in dit geval ook rekening gehouden te worden met de Waterwet en de Beleidsregel Grote rivieren.

4.2 Conclusie

Dit omgevingsplan maakt geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk. Wel biedt het flexibiliteit als het gaat om kleinschalige uitbreidingen en/of wijzigingen. Toetsing aan beleid is niet aan de orde. Bij toekomstige ontwikkelingen zal moeten worden voldaan aan de uitgangspunten gesteld in het in deze waterparagraaf omschreven beleid. Nu volgend wordt dieper ingegaan op het beleid en de huidige en de toekomstige situatie met betrekking tot water.

4.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Noord welke de oostgrens vormt van het plangebied, is in het Barro aangewezen als Rijksvaarweg met een vrijwaringszone langs de Rijksvaarweg. Volgens artikel 2.12 van het Barro moet in een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een Rijksvaarweg met een vrijwaringszone van een Rijksvaarweg, rekening worden gehouden met het voorkómen van belemmeringen van de doorvaart, zichtlijnen en contact van de scheepvaart, de toegankelijkheid van de Rijksvaarweg voor hulpdiensten en beheer en onderhoud aan de Rijksvaarweg.

In het voorliggende omgevingsplan worden geen wijzigingen aangebracht in de bestaande situatie rondom De Noord. De toegankelijkheid en overzichtelijkheid van De Noord voor het scheepvaartverkeer wordt gehandhaafd conform de huidige situatie. Het voorliggende bestemmingsplan past daarmee binnen het Barro.

Voor activiteiten van derden in de Rijksvaarweg en/of de vrijwaringszone is een vergunning vereist van Rijkswaterstaat. De vrijwaringszone is opgenomen in de planregels en aangeduid op de verbeelding. Deze is tevens vastgelegd in de Legger Rijkswaterstaatswerken. Voor de hierop van toepassing zijn regelgeving wordt verwezen naar de Waterwet (artikel 6.5) en het Waterbesluit (artikel 6.14).

4.4 Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen over de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld. Belangrijk aspect binnen dit onderwerp is de gedeelde verantwoordelijkheid die overheden samen dragen. Het is dan ook van groot belang dat er samen wordt opgetrokken zodra zich watervraagstukken aandienen.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2016-2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningsplicht gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:

  • Nieuw te graven oppervlaktewater in de directe nabijheid van de verhardingtoename;
  • Nieuw te graven oppervlaktewater binnen hetzelfde peilgebied;
  • Nieuw te graven oppervlaktewater in het benedenstrooms gelegen peilgebied of een eventueel alternatief.

Gemeentelijk beleid

Waterschap Hollandse Delta, de gemeente Ridderkerk en de Natuurvereniging Ridderkerk hebben besloten na afronding van Waterplan 2 (2008-2012), geen nieuw gemeenschappelijk waterplan op te stellen. Afspraken over maatregelen zullen op basis van de Europese, landelijke of stroomgebied normen en kaders per maatregel worden gemaakt en vastgelegd. Het waterschap Hollandse-Delta is de initiatiefnemer voor het nemen van deze maatregelen, welke globaal zijn vastgelegd in het hierboven genoemde Waterbeheerbeheerprogramma.

4.5 Huidige situatie

Bodem en afwatering

Het plangebied is gelegen op een hogere en van nature beter ontwaterde oeverwal van zandige of lichte rivierklei. Bij de aanleg van het bedrijventerrein heeft ophoging plaatsgevonden, waardoor de bovenlaag uit zand bestaat. Waterstaatkundig gezien is het gedeelte ten zuidwesten van de rivierdijk poldergebied, het gebied ten noordoosten is buitendijks gebied.

Het polderpeil van Donkersloot is afgestemd op de stedelijke belangen en bedraagt NAP -1,35 m. De kwelsloot aan de binnendijkse zijde van de dijk heeft een hoger peil om hier een doorstroming te bereiken. Overtollig water door neerslag en rivierkwel vanuit de Noord wordt via een stelsel van (hoofd)watergangen afgevoerd op de Noord via het poldergemaal dat de "polderpomp RWZI1)" heet (nabij de jachthaven). Ten behoeve van aanvulling van watertekorten en voor de doorspoeling van de watergangen wordt in de jachthaven water ingelaten via een hevel. De water aan- en -afvoer vindt plaats via de diverse watergangen langs de dijk, de Industrieweg, de Rotterdamseweg en het Havenkanaal. Voor deze watergangen geldt een beschermingszone van 3,5 meter. Binnen de beschermingszone gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergangen mogelijk te houden. Het aandeel open water in het plangebied is vergeleken met het aandeel verhardingen relatief laag. In de huidige situatie doen zich echter geen problemen voor ten aanzien van wateroverlast. Er is dus geen sprake van een wateropgave en daarmee voldoende berging. Het is echter niet uit te sluiten dat, na het uitvoeren van een nieuwe analyse, er wel een wateropgave blijkt te zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.OPDonkersloot-COON_0016.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.OPDonkersloot-COON_0017.png"

Uitsnede van de Legger

De maaiveldhoogte van het buitendijks gebied bedraagt aan de zuidzijde ongeveer NAP +2,70 m en aan de noordzijde NAP +3,50 m. De veiligheidsnorm voor overstromen is hier in het buitendijks gebied 1/4000 (dat wil zeggen een gemiddelde kans kleiner dan 1/4000).

Riolering en waterkwaliteit

Het bedrijventerrein Donkersloot is geheel voorzien van een verbeterd gescheiden rioleringsstelsel. Verspreid over het plangebied is een aantal (schone) hemelwateroverstorten aanwezig. Deze leveren geen risico op voor de waterkwaliteit omdat het schoon hemelwater betreft dat overstort. Het afvalwater en het eerste gedeelte van een regenbui (zogenaamde 'first flush', hierin zit de meeste vervuiling) worden - zowel binnen - als buitendijks - afgevoerd naar de RWZI op de Gorzen in Ridderkerk. Buitendijks wordt het schoon hemelwater afgevoerd via eenzelfde hemelwateroverstort op de rivier de Noord.

De huidige waterkwaliteit van zowel de zwemplas als de natuurplas is goed. Om de waterkwaliteit van de zwemplas en de natuurplas te waarborgen, zijn deze geïsoleerd van de aanwezige riooloverstorten aangelegd. Van de overige watergangen (langs de dijk, de Industrieweg en de Gildenweg) is de waterkwaliteit redelijk, mede dankzij de aanvoer van zuurstofrijk water via de hevel in de haven.

Veiligheid en waterkeringen

Binnen het plangebied is de Donkerslootsedijk gelegen als primaire waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op de aanwezige gemeentelijke riolering. Ook is een gedeelte van het rioolsysteem in particulier eigendom.

4.6 Toekomstige situatie

Algemeen

Dit omgevingsplan maakt geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk. Wel biedt het flexibiliteit als het gaat om kleinschalige uitbreidingen en/of wijzigingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen of het aanleggen van paden of verhardingen.

Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak. Hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers of groene daken wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Watercompensatie

Toename in verharding moet gecompenseerd worden. Bij een toename van een aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Ook moet volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan verharding gecompenseerd worden met functioneel open water.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en geldend waterschapsbeleid is het voor eventuele nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Op het moment dat er sprake is van nieuwbouw zal er door de gemeente getoetst worden of een gescheiden rioolstelsel op de betreffende locatie mogelijk is rekening houdend met bijvoorbeeld zwaar vrachtverkeer. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Bij een toename van het afvalwateraanbod moet onderzocht worden of het bestaande systeem van vrijvervalriolering, gemalen en persleidingen dit toekomstige aanbod kan verwerken.

Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Bij eventuele nieuwe ontwikkelingen dient de Aansluitregeling Riolering Ridderkerk 2006 in acht genomen te worden.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem moet bij het waterschap vergunning worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht moet worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder vergunning van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling voorkomt dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen wordt tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Grondwaterbeschermingsgebied

Het plangebied ligt in de boringsvrije zone (zie volgende afbeelding) van het milieubeschermingsgebied voor grondwater. Dit gebied is aangewezen om het grondwater dat wordt gebruikt voor de drinkwaterbereiding te beschermen. Dit betekent dat het plangebied te maken heeft met specifieke eisen bij (bouw)activiteiten (o.a. voor verhardingen en gebouwen en grond- en funderingswerken en constructies). Deze zijn vastgelegd in de Provinciale Milieuverordening Zuid-Holland. In het kader van het integrale karakter van dit omgevingsplan is deze zone eveneens opgenomen vertaald in de regels en op de verbeelding van dit omgevingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.OPDonkersloot-COON_0018.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.OPDonkersloot-COON_0019.png"

Boringsvrije zone

Hoofdstuk 5 Milieu en hinder

5.1 Milieuzonering

In het plan is er bewust voor gekozen geen concrete milieuzonering toe te passen, maar kaders/normen te geven voor diverse hinderaspecten. Indien bedrijven aan deze normen voldoen, maakt het niet uit waar deze bedrijven in het plangebied gevestigd worden. Deze kaders/normen staan in artikel 17.

5.2 Bodem

Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in ruimtelijk plan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.

Conclusie

Ridderhaven (Donkerslootsedijk) betreft een locatie waarvoor op 26 november 1999 een beschikking Wbb is afgegeven. Hierbij is gekozen voor isolatie van de verontreiniging in horizontale richting door middel van het aanbrengen van een gesloten verharding. Er is binnen de isolatie sprake van een verontreiniging die het noodzakelijk maakt dat een nazorgprogramma in stand wordt gehouden. Dit nazorgprogramma omvat het in stand houden van de isolatievoorziening (asfaltverharding en betonvloeren). Daarom is in dit omgevingsplan voor deze locatie een verplichting tot het in stand houden van deze isolatievoorziening opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.OPDonkersloot-COON_0020.png"

Nu volgend wordt kort ingegaan op algemene zaken uit de wet bodembescherming.

Algemeen

In de Wet bodembescherming is bepaald dat bij functiewijzigingen onderzocht dient te worden of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Daarom moet bij het opstellen of wijzigen van een bestemmingsplan, een projectbesluit of een ontheffing van het bestemmingsplan een bodemtoets worden uitgevoerd. De Rijksoverheid adviseert om bij deze bodemtoets gebruik te maken van de Handreiking bodemtoets bij bestemmingsplan en bouwvergunning. Volgens de Handreiking is het voor een conserverend plan zoals het Omgevingsplan Donkersloot voldoende om een inventarisatie uit te voeren van:

  • aanwezigheid verdachte locaties en eerder uitgevoerde bodemonderzoeken
  • bestaande beschikkingen Wbb-gevallen
  • lopende en uitgevoerde saneringen (volledige of gedeeltelijke sanering)
  • nazorgverplichtingen
  • verhoogde achtergrondwaarden van de bodem en het grondwater

5.3 Omgevingsveiligheid
5.3.1 Beleidskader

Het algemene rijksbeleid voor Omgevingsveiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege: het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting), het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, wateren spoorwegen, buisleidingen) en het gebruik van luchthavens. Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de vaststelling van dit omgevingsplan geen negatief effect heeft op de omgevingsveiligheid in het gebied.

Beleid: verdere verdieping

Het beleid is onder andere verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) en verder uitgewerkt / toegelicht in o.a. de Handleiding Externe Veiligheid Inrichtingen en de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het beleid opgenomen in de zogenaamde 'Wet Basisnet',. Deze bestaat uit de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Voor wat betreft buisleidingen is het beleid verankerd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In het externe veiligheidsbeleid staan twee doelen centraal: de bescherming van individuen tegen de kans op overlijden als gevolg van een ongeluk en de bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een ramp met een groter aantal slachtoffers. De toetsing aan de regelgeving voor de externe veiligheid moet worden uitgevoerd wanneer het plangebied gelegen is binnen het invloedsgebied van een risicobron. Wanneer dit het geval is moet beoordeeld worden of het plan voldoet aan de grens c.q. richtwaarde van het plaatsgebonden risico (PR) van deze risicobron. Verder zal in dat geval het groepsrisico (GR) verantwoord moeten zijn.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Ridderkerk beschikt over een beleidsvisie externe veiligheid. Deze beleidsvisie bevat het samenhangend beleid ten aanzien van externe veiligheid. Hierin is gesteld dat nieuwe risicobronnen in principe worden geweerd uit de gemeente, uitgezonderd op bedrijventerreinen mits aan concrete voorwaarden wordt voldaan. Het streven is om geen nieuwe risicobronnen toe te laten binnen de gemeentegrenzen. Dit is en wordt verder uitgewerkt in omgevingsplannen. Het omgevingsplan is het instrument waarbij een integrale afweging kan worden gemaakt. Deze ambitie is met name van belang in of dichtbij woongebieden. Op de bedrijventerreinen worden nieuwe risicobronnen geweerd, tenzij:

  • de 100% letaliteitscontour (meest geloofwaardige scenario) niet over kwetsbare bestemmingen valt;
  • het groepsrisico niet relevant is;
  • de contour van de grens en richtwaarde van het plaatsgebonden risico niet buiten de eigen inrichtingsgrens valt;
  • het een lokaal bedrijf betreft dat economische binding heeft met de gemeente en/of de regio en niet thuishoort tussen de geclusterde, grootschalige bedrijven op bijvoorbeeld Europoort.

Gewijzigd beleid onder de Omgevingswet

In het concept van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) wordt het aspect externe veiligheid op een iets andere manier benaderd dan het huidige beleid. In het verlengde van de Nota 'Bewust omgaan met veiligheid: rode draden' (IenM,10 juli 2014) betreft dit vooral een andere manier van omgaan met het groepsrisico en wordt extra bescherming aan groepen van niet of verminderd zelfredzame personen gegeven. In plaats van sec de hoogte van het groepsrisico en de toename daarvan te beoordelen, wordt in dit besluit gewerkt met aandachtsgebieden die rond een activiteit met externe veiligheidsrisico's liggen. Daarbij worden brandaandachtsgebieden, explosieaandachtsgebieden en gifwolk aandachtsgebieden onderscheiden die zijn afgeleid van relevante ongevalscenario's bij een activiteit met externe veiligheidsrisico's ('schillenbenadering').

brandaandachtsgebieden

Aandachtsgebieden laten zien waar mensen binnenshuis zonder aanvullende maatregelen onvoldoende beschermd zijn tegen de gevaren van brand, explosie en gifwolk. Voor de bepaling van deze aandachtsgebieden is uitgegaan van de bescherming die nieuwbouw en reguliere rampenbestrijding biedt. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat personen die op het moment van het ongeval buiten zijn, een veilige plek hebben gevonden of zijn gevlucht naar een veilig gebied.

In de nota van toelichting bij artikel 5.15 van het concept Bkl is de voorkeur uitgesproken dat bij de afweging voor ontwikkelingen binnen een aandachtsgebied achtereenvolgens deze opties worden overwogen:

  • geen nieuwe beperkt kwetsbare, kwetsbare of zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties binnen een aandachtsgebied toelaten;
  • als deze gebouwen of locaties toch binnen een aandachtsgebied worden toegelaten, waarborgen dat maatregelen zijn getroffen ter bescherming van personen in die gebouwen en op die locaties regels stellen die het mogelijke aantal slachtoffers binnen het aandachtsgebied beperken.

Binnen deze aandachtsgebieden moet men voor objecten maatregelen nemen, afhankelijk van het soort scenario waarbinnen een ontwikkeling plaatsvindt.

Brandaandachts/voorschriftengebied

Een brandaandachtsgebied is het gebied waar de berekende warmtestraling als gevolg van een brand met gevaarlijke stoffen dat leidt tot een plasbrand of een fakkelbrand gelijk is aan of groter is dan 10 kW/m2. Afhankelijk van het type activiteit zijn er in de Bkl vaste afstanden vastgesteld of zijn deze afstanden specifiek te berekenen. Het gevolg van de aanwijzing van een brandaandachtsgebied in een brandvoorschriftengebied is dat binnen dat gebied extra bouweisen gelden die in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) zijn opgenomen (artikelen 4.91 tot en met artikel 4.95). De regels voor een brandvoorschriftengebied zijn inhoudelijk overeenkomstig de huidige voorschriften van afdeling 2.16 (Veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied) van het Bouwbesluit 2012. Alleen gelden deze regels niet zoals in het Bouwbesluit 2012 voor alleen gebieden rondom basisnetroutes (wegen en spoorwegen die onder meer worden gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen) maar ook bij andere activiteiten met externe veiligheidsrisico's zoals bij een chemische fabriek of opslag van gevaarlijke stoffen. Wanneer in een brandvoorschriftengebied een gebouw met beperkt tot zeer kwetsbare functies) realiseren dan zal men de in het Bbl omschreven aanvullende maatregelen moeten treffen om de gevolgen van brand met gevaarlijke stoffen in dat gebied voor de personen die in dat gebouw verblijven te beperken. Een brandvoorschriftengebied moet in de verbeelding worden opgenomen.

Explosieaandachts/voorschriftengebied

Een explosieaandachtsgebied is het gebied waar de berekende overdruk als gevolg van een explosie van gevaarlijke stoffen gelijk of groter is dan 100 mbar. De grens van het aandachtsgebied is beleidsmatig gekozen, met de aanname dat een standaardgebouw bij een dergelijke overdruk wel beschadigd raakt, maar niet bezwijkt. Bij overdruk vanaf 100 mbar worden de mensen in een standaard gebouw blootgesteld aan scherfwerking (bijvoorbeeld rondvliegend glas). Bij Boiling Liquid Expanding Vapor Explosions (BLEVE's: o.m. bij LPG-tankstations is het explosieaandachtsgebied begrensd op 35 kW/m2. Het gevolg van de aanwijzing van een explosieaandachtsgebied in een explosievoorschriftengebied is dat binnen dat gebied extra bouweisen gelden die in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) zijn opgenomen (artikelen 4.96: beglazing zodanig dat scherfwerking wordt voorkomen). Een explosievoorschriftengebied moet in de verbeelding worden opgenomen.

Gifwolkaandachtsgebied

Een gifwolkaandachtsgebied is het gebied waar de berekende concentratie van gevaarlijke stoffen in de omgeving als gevolg van een wolk met giftige stoffen, binnenshuis tot de levensbedreigende waarde (LBW) reikt. Uitzondering op deze regel is de beleidsmatige afkap op de plek waar de kans dat de gifwolk het gebied bereikt kleiner is dan 1 op de 100 miljoen per jaar (PR 10-8). Voor een gifwolkaandachtsgebied kunnen geen algemeen toepasbare en effectieve extra bouwmaatregelen genomen worden, naast de mogelijkheid om mechanische ventilatie uit te zetten. In het geval van een gifwolk luidt het advies: ramen en deuren gesloten houden en mechanische ventilatie uitschakelen. Het kunnen uitschakelen van mechanische ventilatie is in Bbl opgenomen als landelijke algemene bouweis voor alle nieuwe bouwwerken (artikel 4.124 van dat besluit). Een gifwolk aandachtgebied kan daarom niet aangewezen worden in een gifwolkvoorschriften gebied.

Gewijzigde beleid in relatie tot gemeentelijk beleid

Dit gewijzigde beleid sluit aan bij de visie externe veiligheid van de gemeente Ridderkerk. Hierin is geformuleerd dat de gemeente Ridderkerk ervoor kiest om niet alleen te sturen op de hoogte van het groepsrisico. De gemeente vindt het belangrijker dat er sprake is van een situatie met een optimale zelfredzaamheid van de betrokkenen en een optimale situatie voor de rampenbeheersing dan de hoogte van het groepsrisico. De gemeente vindt daarom het advies van de VRR van groter belang dan sec de hoogte van het groepsrisico. Het kwetsbaarheidzonemodel van de VRR acht de gemeente daarbij een goed hulpmiddel. In het kwetsbaarheidzonemodel van de VRR worden aan de hand van de kwetsbaarheid van een gepland object én zijn ligging ten opzicht van risicobronnen, richtlijnen gegeven. Het betreffen richtlijnen voor de wenselijkheid van het object op de ontwikkellocatie én voor maatregelen op het gebied van zelfredzaamheid en rampenbestrijding. Wanneer een te ontwikkelen locatie binnen de effectcontouren van een risicobron ligt en naarmate deze locatie dichter bij de risicobron ligt, nemen volgens dit model de beperkingen in het gebruik van de locatie toe of zijn er maatregelen nodig om het gebruik mogelijk te maken. Ook zullen bepaalde functies binnen een bepaalde afstand van een risicobron op een gegeven moment niet meer mogelijk zijn.

De schillenbenadering van het gewijzigde externe veiligheidsbeleid komt hierdoor overeen met het kwetsbaarheidzonemodel. Het grootste verschil is dat de voorschriften die uit de schillenbenadering een rechtstreekse werking hebben terwijl het kwetsbaarheidzonemodel uitgaat van een afweging. Waar relevant prevaleert de schillenbenadering boven de scenario-analyse.

Voorkomen, beperken en bestrijden van een brand, een ramp of een crisis

Daarnaast moet volgens artikel 5.2 van het concept Bkl de gemeente in het omgevingsplan rekening houden met: het voorkomen, beperken en bestrijden van een brand, een ramp of een crisis als bedoeld in artikel 1 van de Wet veiligheidsregio's, de mogelijkheden voor personen om zich daarbij in veiligheid te brengen, en de geneeskundige hulpverlening aan personen daarbij. Voor het gebied is daarom gekeken naar incidenttypen die mogelijk gevolgen hebben voor de zelfredzaamheid en mogelijkheden voor hulpverleningsdiensten om op te kunnen treden bij een incident. Dit heeft o.a. betrekking op functies met niet of beperkt zelfredzame personen in het gebied, de bereikbaarheid of verkeersontsluiting en beschikbaar bluswater in het gebied.

5.3.2 Risico's door inrichtingen

Inventarisatie

Volgens het rapport Externe veiligheidsvisie; Milieuaspecten voor de externe veiligheidsvisie Ridderkerk, DCMR nr. 21161643, liggende de volgende Bevi-inrichtingen op Donkersloot. Inrichtingen waarvan de risicocontour volledig op eigen terrein gelegen is zijn zonder afbeelding weergegeven. Inrichtingen waarvan de risicocontour het eigen terrein overstijgt zijn weergegeven op een afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.OPDonkersloot-COON_0021.png"

Na deze inventarisatie uit 2011 zijn op Donkersloot de volgende inrichtingen bijgekomen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.OPDonkersloot-COON_0022.png"

Beoordeling

Esso tankstation “Rotterdamseweg”

De afstand plaatsgebonden risico bedraagt volgens bijlage VII van het Bkl 35 meter vanaf het vulpunt en 25 meter vanaf het ondergronds LPG-reservoir. Daarnaast moet in een omgevingsplan rekening worden gehouden met de volgende aandachtsgebieden:

  • brandaandachtsgebied: 60 meter vanaf het vulpunt, de aansluitpunten van de leidingen, het bovengrondse deel van de leidingen en de tankzuil, en
  • explosieaandachtsgebied: 160 m vanaf het vulpunt.

Deze aandachtsgebieden moeten, wanneer de Omgevingswet van kracht is, worden aangewezen als voorschriftengebieden. In de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations van 28 juni 2016 wordt geadviseerd om op dit gewijzigde externe veiligheidsbeleid te anticiperen. In deze circulaire wordt geadviseerd om in beginsel geen nieuwe zeer kwetsbare objecten binnen een afstand van 160 meter vanaf het vulpunt toe te laten en in beginsel geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een afstand van 60 meter vanaf het vulpunt, de aansluitpunten van de leidingen, het bovengrondse deel van de leidingen en de tankzuil.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.OPDonkersloot-COON_0023.png"

Om hieraan invulling te geven is in de verbeelding overeenkomstig de circulaire veiligheidszones opgenomen waarin een verbod is opgenomen om zonder omgevingsvergunning nieuwe zeer kwetsbare respectievelijk (beperkt) kwetsbare objecten te gebruiken. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning zal worden getoetst of aan de voorschriften van het ontwerp Bbl zal worden voldaan.

Ridderhaven Property II BV

De afstand plaatsgebonden risico bedraagt volgens bijlage VII van het Bkl 20 meter. Daarnaast moet in een omgevingsplan rekening worden gehouden met het volgende aandachtsgebied:

  • 140 meter voor het gifwolkaandachtsgebied vanaf de grens van de loods met gevaarlijke stoffen.

Dit op basis van de PR 10-8. De afstand LBW bedraagt volgens de inventarisatie van de VRR in het kader van de visie externe veiligheid 185 meter.

Pakor BV

De afstand plaatsgebonden risico bedraagt ca 30 meter vanaf de grens van de loods met gevaarlijke stoffen. Op de onderstaande afbeelding zijn de 10-8 (groen), 10-7 (geel) en 10-6 (rood) contour van Pakor BV ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.OPDonkersloot-COON_0024.png"

Daarnaast moet in een omgevingsplan rekening worden gehouden met het volgende aandachtsgebied:

  • 90 meter voor het gifwolkaandachtsgebied vanaf de grens van de loods met gevaarlijke stoffen.

Dit op basis van de PR 10-8. De afstand LBW bedraagt volgens de inventarisatie van de VRR in het kader van de visie externe veiligheid 185 meter.

Delifrance Nederland B.V.

De afstand plaatsgebonden risico bedraagt volgens bijlage VII van het Bkl 45 meter. Volgens bijlage VII van het Bkl hoeft in een omgevingsplan geen rekening te worden houden met het gifwolkaandachtsgebied van dit type ammoniakkoelinstallatie.

Groenenboom Containertransferium Ridderkerk

De afstand plaatsgebonden risico bedraagt ca 60 meter. Op de onderstaande afbeelding zijn de 10-8 (groen), 10-7 (geel) en 10-6 (rood) contour van Groenenboom Containertransferium Ridderkerk ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.OPDonkersloot-COON_0025.png"

Daarnaast moet in een omgevingsplan rekening worden gehouden met het volgende aandachtsgebied:

  • 245 meter voor het gifwolkaandachtsgebied vanaf de grens van de inrichting.

5.3.3 Risico's door buisleidingen

Inventarisatie

De dichtstbijzijnde buisleiding ligt op een afstand van meer dan 850 meter van het plangebied. Dit is ruim buiten de afstand voor het plaatsgebonden risico en het invloedsgebied.

Beoordeling

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is voor dit omgevingsplan niet relevant.

5.3.4 Risico's door vervoer over weg, water of spoor

Inventarisatie

Daarnaast volgt uit dit rapport dat de volgende transportroutes voor het plangebied relevant zijn:

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.OPDonkersloot-COON_0026.png"

Gemeentelijke route gevaarlijke stoffen

De gemeentelijke route gevaarlijke stoffen (de Rotterdamseweg) is geen route uit het Basisnet. Voor deze route gelden volgens het Bkl dan geen afstand plaatsgebonden risico en hoeft geen rekening te worden gehouden met aandachtgebieden.

Nieuwe Maas en Noord

Volgens bijlage VII van het Bkl vallen alleen de volgende binnenwateren onder het toepassingsbereik van activiteiten met externe veiligheidsrisico's:

  • het Amsterdam-Rijnkanaal;
  • het Lekkanaal en
  • zeevaartroutes.

De Nieuwe Maas en de Noord vallen dus niet onder dat toepassingsbereik en hier gelden geen afstand plaatsgebonden risico en hoeft geen rekening te worden gehouden met aandachtgebieden.

Beoordeling

De gemeentelijke route gevaarlijke stoffen is voor dit omgevingsplan niet relevant. Ook transport van gevaarlijke stoffen over de Nieuwe Maas en de Noord is voor dit omgevingsplan niet relevant.

5.3.5 Risico's bij een brand, ramp of crisis

Inventarisatie

De Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR) heeft een inventarisatie van mogelijke rampen of crisissen uitgevoerd. Hierbij is het Regionaal Risicoprofiel als uitgangspunt gehanteerd. Het Regionaal Risicoprofiel is opgesteld aan de hand van de landelijke Handreiking Regionaal Risicoprofiel In onderstaand schema staan de processtappen die hiervoor doorlopen zijn .

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.OPDonkersloot-COON_0027.png"

De risico-inventarisatie is gedaan volgens de landelijke handleiding en aan de hand van onderstaande maatschappelijke thema's:

  • 1. Natuurlijke omgeving.
  • 2. Gebouwde omgeving.
  • 3. Technologische omgeving.
  • 4. Vitale infrastructuur en voorzieningen.
  • 5. Verkeer en vervoer.
  • 6. Gezondheid.
  • 7. Sociaal-maatschappelijke omgeving.

Voor het plangebied Donkersloot zijn de volgende relevante risico's en scenario's relevant:

  • a. Ongeval op water (aanvaring schip)
  • b. Ongeval op land (verkeersongeval)
  • c. Ongeval met brandbare / explosieve stof / giftige stof
  • d. Brand / instorting complexe gebouwen
  • e. Uitval nutsvoorzieningen (elektra, gas, water en communicatie)
  • f. Overstroming
  • g. Extreme weersomstandigheden

Ten aanzien van de scenario's a t/m g zijn 18 adviespunten gegeven door de VRR:

Ad a. Ongeval op water (aanvaring schip)

  • 1. Afstand of maatregelen m.b.t. risicobronnen.
  • 2. De specifieke afstanden en maatregelen zijn opgenomen in de opgestelde scenarioanalyse van de VRR. (hitte: 30 meter / toxisch: afsluitbare deuren en ramen, afschakelbare ventilatiesysteem)

Ad b. Ongeval op land (verkeersongeval A-15 / Rotterdamseweg)

  • 3. Afstand of maatregelen m.b.t. risicobronnen. Daarbij gebruik maken van de opgestelde scenarioanalyse van de VRR.
  • 4. De specifieke afstanden en maatregelen zijn opgenomen in de opgestelde scenarioanalyse van de VRR. (hitte: 30 meter / toxisch: afsluitbare deuren en ramen, afschakelbaar ventilatiesysteem)
  • 5. Uitval bruggen en tunnels: door werkzaamheden, ongevallen en storingen in tunnel of brug (de Noord) kunnen verkeersstremmingen ontstaan met grote impact op het wegennet in de gemeente. De aanrijdtijden en beschikbaarheid van de brandweer en ambulance zijn in die gevallen een belangrijk aandachtspunt voor de gemeente en VRR.

Ad c. Ongeval met brandbare / explosieve stof / giftige (toxische) stof / infectueuze stoffen

  • 6. Afstand of maatregelen m.b.t. risicobronnen. Daarbij gebruik maken van de opgestelde scenarioanalyse van de VRR. (toxisch: afsluitbare deuren en ramen, afschakelbaar ventilatiesysteem).

Ad d. Brand / instorting complexe gebouwen en inrichtingen

  • 7. Gebouwen voldoen aan het Bouwbesluit.
  • 8. Toezicht en handhaving op veiligheid en kwaliteit van gebouwen (bestaand- en nieuwbouw).
  • 9. Afstand tot naastgelegen bebouwing minimaal 5 meter (conform Bouwbesluit) m.b.t. brandoverslag.
  • 10. Actuele ontwikkelingen, zoals gebruiksfuncties, transformatie van objecten en complexere gebouwen, vragen om een beter inzicht in de consequenties. Daarom is het nodig om kennis en kunde ten aanzien van bouwcomplexiteiten te intensiveren evenals preparatieve voorbereiding (bereikbaarheid en bluswater).
  • 11. Afstand of maatregelen m.b.t. risicobronnen. Bij het ontstaan van rook/brand: afsluitbare deuren en ramen, afschakelbaar ventilatiesysteem.
  • 12. Naast PGS15 loodsen veroorzaken ook andere opslagloodsen ten tijde van een brand en/of ongeval effecten op de omgeving zoals o.a. de opslag van plastics, hout en/of afval (recycling).

Ad e. Uitval / continuïteit nutsvoorzieningen (elektra, gas, water en communicatie)

  • 13. Draag zorg voor een continuïteitsplan binnen de gemeente m.b.t. de uitval van nutsvoorzieningen.

Ad f. Overstroming (water)

Het scenario overstroming van binnendijkse gebieden meenemen bij de voorbereiding op en de mogelijkheden van hulpverlening en incidentbestrijding.

  • 14. Advies om nutsvoorzieningen zoals elektra, communicatie of pompinstallaties op hoogte te plaatsen voor zover relevant en mogelijkheden voor adaptief bouwen. Dit is ook afhankelijk van het ambitieniveau dat de gemeente daarbij heeft.
  • 15. Bereikbaarheid en mogelijkheden voor hulpverlening. In het kader van bereikbaarheid wordt geadviseerd om het hoofdwegennet verhoogd aan te leggen.
  • 16. Het communiceren over voorbereiding op informatie over preparatie, risico-communicatie en voorbereiding op crisiscommunicatie, bevordering van samenredzaamheid tussen burgers, bedrijven en overheden bij (dreigende) overstroming van binnendijkse gebieden.

Ad g. Extreme weersomstandigheden (wind / temperatuur)

Klimatologische veranderingen verhogen de kans op extreme weersomstandingheden. Het gaat hierbij om storm en windhozen en extreme neerslag. Een ander aandachtspunt betreft plotselinge weersveranderingen voorafgaand aan en/of tijdens evenementen. De komende jaren is het belangrijk dat de gemeenten en de VRR onderzoeken hoe de impact (schade, slachtoffers en maatschappelijke ontwrichting) hiervan kan worden verkleind.

  • 17. Draag zorg voor een continuïteitsplan m.b.t. extreme weersomstandigheden.
  • 18. Bereikbaarheid en mogelijkheden voor hulpverlening meenemen in het gebiedsplan.

Beoordeling

Onderstaand is aangegeven hoe in dit omgevingsplan met de adviezen van de VRR is omgegaan. De nummering correspondeert met bovenstaande nummering 1 t/m 18. In de voorgaande paragrafen is ingegaan op de manier waarop de gemeente Ridderkerk de adviezen 1, 2, 3, 4, 6 en 11 in dit plan heeft verwerkt.

Advies 5 - Bij afsluiting van de oeververbindingen over de Noord is benadering van een incident via deze zijde lastig. Dit is met name aan de orde wanneer een incident opgeschaald wordt en bijstand nodig is uit andere regio's. In dat geval kan echter ook bijstand worden ingeroepen vanuit regio's aan de noordwest en zuidwest kant. In dit plan hoeven daarom geen maatregelen te worden opgenomen om de aanrijdtijden en beschikbaarheid van de brandweer en ambulance bij afsluiting van de oeververbindingen te verbeteren.

Advies 7 - De wet- en regelgeving bepaalt dat gebouwen moeten voldoen aan het Bouwbesluit. De afdeling Vergunningverlening weegt dit mee in de aanvragen voor nieuwbouw. Inspectie van de nieuwbouw en de bestaande bouw ligt bij de afdeling toezicht en handhaving. In dit plan hoeven daarom geen regels te worden opgenomen om te zorgen dat gebouwen voldoen aan het Bouwbesluit.

Advies 8 - Dit is geborgd in het Handhavingsbeleidplan 2012 van de gemeente Ridderkerk. Hierin is aangegeven wat de toezichtstrategie is bij bestaande en bij nieuwbouw. Veiligheid en kwaliteit van de gebouwen heeft een hoge prioriteit. Toezicht wordt uitgevoerd samen of in overleg met DCMR en VRR. In dit plan hoeven daarom geen maatregelen te worden opgenomen over toezicht en handhaving op veiligheid en kwaliteit van gebouwen.

Advies 9 - De weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (wbdbo) wordt in het Bouwbesluit uitgedrukt in minuten. De 5 meter wordt alleen gehanteerd bij woonwagens. De toetsing aan de benodigde wbdbo is geborgd in het proces vergunningverlening. In dit plan hoeven daarom geen regels te worden opgenomen om te zorgen voor voldoende wbdbo.

Advies 10 - Bij de periodieke herziening van de Visie Externe Veiligheid wordt hier aandacht aan besteed. Knelpunten rond bereikbaarheid en bluswatervoorziening worden in beeld gebracht. Op dit moment zijn geen knelpunten gesignaleerd. Verandering van gebruik of functie kan op het bedrijventerrein Donkersloot niet zonder de aanvraag van een omgevingsvergunning. Met de VRR zijn vergaande afspraken gemaakt om de consequenties van aanvragen van omgevingsvergunningen in beeld te krijgen. In dit plan hoeven daarom geen maatregelen te worden opgenomen om dit te verbeteren.

Advies 12 - Ook opslagloodsen met niet-gevaarlijke stoffen kunnen bij een brand externe effecten opleveren. Dit kunnen toxische effecten en warmtestralingseffecten zijn. De warmtestralingseffecten zijn geborgd in de bouwregelgeving. Op landelijk niveau worden de risico's van toxische effecten van een brand van niet-gevaarlijke stoffen zodanig laag niveau ingeschaald, dat hiervoor geen landelijke regelgeving nodig wordt geacht. Dat is met name het geval bij loodsen met een oppervlakte van 1.000 m2 of minder. Voor loodsen met een oppervlakte van 1.000 m2 of meer zijn op basis van het Bouwbesluit aanvullende brandpreventieve en/of -repressieve maatregelen nodig, Een punt van aandacht kan zijn wanneer in de loop van tijd een loods die oorspronkelijk gebouwd is voor de opslag van niet of nauwelijks brandbare goederen, gebruikt gaat worden voor goederen met een veel grotere vuurlast. Dit aspect is nog onvoldoende geborgd in de huidige instrumenten. Met de herziening van de visie Externe Veiligheid wordt onderzocht hoe hier beter invulling aan kan worden gegeven. In dit plan zijn daarom geen nadere regels opgenomen. De herziening van de visie Externe Veiligheid start na in werking treding van de Omgevingswet.

Advies 13 - Het continuïteitsplan voor de uitval van nutsvoorzieningen is regiobreed ingebed in de crisisorganisatie. In dit plan hoeven hiertoe daarom geen maatregelen te worden opgenomen.

Advies 14 - Binnen Donkersloot zijn geen bedrijven gevestigd met vitale bedrijfsprocessen die bij uitval het functioneren van de maatschappij ontwrichten. Er is ook geen aanleiding om te verwachten dat dit soort bedrijven zich in de toekomst op het bedrijventerrein gaan vestigen. De inrichting van de buitendijks gelegen bedrijven is de verantwoordelijkheid van de bedrijven zelf. Gemeente Ridderkerk voelt zich wel verantwoordelijk voor de communicatie bij dreigend hoogwater. Dit scenario is vooraf goed in te schatten omdat hoogwaterstanden niet acuut optreden. Bij dreigende crisis wordt de communicatie opgestart vanuit de crisisorganisatie. In dit plan hoeven daarom geen maatregelen te worden opgenomen om te zorgen dat vitale bedrijfsprocessen, die bij uitval het functioneren van de maatschappij zullen ontwrichten, kunnen blijven functioneren.

Advies 15 - Het verhogen van het wegennet bevordert bij onverhoopte overstromingen de bereikbaarheid en mogelijkheden voor hulpverlening. Maar gezien de kans op overstroming en de hoge kosten om op een bestaand bedrijventerrein de wegen zodanig te verhogen dat deze ook nog bij overstromingen te gebruiken zijn, zijn disproportioneel. Aan dit advies wordt daarom geen invulling gegeven.

Advies 16 - Communicatie is een deelproces in de crisisorganisatie. In dit plan hoeven hiertoe daarom geen maatregelen te worden opgenomen.

Advies 17 - Bij naderend extreem weer krijgt de crisisorganisatie signalen van de VRR en het KNMI. Op basis van deze signalen wordt afgewogen of en welke actie moeten worden ondernomen. De acties zijn beschreven in het crisisplan. In dit plan hoeven hiertoe daarom geen maatregelen te worden opgenomen.

Advies 18 - Bedrijventerrein Donkersloot kent momenteel geen knelpunten ten aanzien van bereikbaarheid voor hulpverleners. Bij de periodieke herziening van de Visie Externe Veiligheid wordt dit opnieuw geïnventariseerd. In dit plan hoeven hiertoe daarom geen maatregelen te worden opgenomen.

5.3.6 Verantwoording groepsrisico

Personendichtheid en omvang risico

Het groepsrisico geeft richtwaarden voor de bescherming van groepen burgers. Op dit moment ligt het groepsrisico ruim onder de oriënterende waarde. Omdat het omgevingsplan conserverend van aard is, verandert de dichtheid van personen in de invloedsgebieden niet. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Ook het toepassen van de nieuwe uitgangspunten uit de Omgevingswet zorgen niet voor een overschrijding van de oriënterende waarde. Daarnaast sluit het plan de vestiging van nieuwe risicovolle bedrijven uit. Daarom kan volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico, waarin aandacht wordt besteed aan: maatregelen bij de bron, ruimtelijke maatregelen, voorbereiden, bestrijden en beperken van de omvang en zelfredzaamheid.

Maatregelen bij de bron

Maatregelen aan de bron (bij de risicovolle inrichtingen zelf) zijn niet direct te treffen. Indirect is dit wel mogelijk door het wijzigingen van de vergunning. Dit is in het verleden al bij een aantal bedrijven gebeurd (Esso, Pakor). Wanneer hier aanleiding toe is (innovatie, beleid of wet) zal verzocht worden om een ambtshalve wijziging van de vergunning om dit aan te passen.

Ruimtelijke maatregelen

Ruimtelijke maatregelen worden genomen door het opnemen van de risicocontouren op de plankaart. Hiermee wordt een verbod opgenomen om zonder omgevingsvergunning nieuwe zeer kwetsbare respectievelijk (beperkt) kwetsbare objecten te gebruiken. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning zal worden getoetst of aan de voorschriften van het ontwerp Bbl zal worden voldaan.

Voorbereiden, bestrijden en beperken van de omvang

Het bedrijventerrein Donkersloot kent een heldere verkeersstructuur met parallelle wegen langs de hoofdwegen. Het verkeer in het plangebied wordt snel naar deze hoofdwegen geleid. Door nabijheid van parallelle wegen en hoofdwegen en de heldere verkeersstructuur zijn de verschillende delen van de Rotterdamseweg en omgeving goed te bereiken in geval van een ongeluk of ramp. Dit is zowel van belang voor de bereikbaarheid voor hulpdiensten als voor de afvoer van mensen in calamiteitensituaties.

Zelfredzaamheid

De huidige risicobronnen kennen restrisico's ten aanzien van brand (hitte), explosie en het ontsnappen van een gifwolk. Dit omgevingsplan is primair als conserverend bedoeld. De gemeente Ridderkerk ziet geen aanleiding om nog verdergaande maatregelen in dit plan op te nemen. Voor de VRR is het van belang om zorg te dragen voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit. Het plan is in hoofdzaak bestemd voor zelfredzame personen. Bij een evacuatie zullen zij zelf in staat zijn zich in veiligheid te brengen. Het plangebied kent een goede dekking door de aanwezige WAS-palen (waarschuwings en alarmeringssysteem) in de wijken rondom het bedrijventerrein. Bij nieuwe ontwikkelingen binnen de beschreven risicocontouren is het van belang om te voldoen aan de maatregelen die de VRR hiervoor stelt.

5.4 Geluid

Het huidige wettelijk kader bij ruimtelijke procedures is de Wet geluidhinder (Wgh). Deze wet biedt geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, bescherming tegen geluidhinder van geluidsbronnen: wegverkeer, spoorwegen, industrie en luchtvaart. De bescherming vindt primair plaats door middel van zonering.

Conclusie

Dit omgevingsplan maakt geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk. Wel biedt het flexibiliteit als het gaat om kleinschalige uitbreidingen en/of wijzigingen. Toetsing aan beleid is niet aan de orde. Bij toekomstige ontwikkelingen zal er ten alle tijden moeten worden bepaald of er sprake is van geluidgevoellige objecten danwel de realisatie van hinderlijke geluidbronnen.

Verdere uitleg zonering

De zonering betreft een afstand, uitgaande van een geluidsbron, waarbinnen het normenstelsel uit de Wgh van toepassing is. Deze normen mogen niet verward worden met de normen die gelden in geval van een milieuvergunning. Hiervoor gelden andere normen en procedures, die niet vergelijkbaar zijn met het normenstelsel uit de Wgh. Op grond van de Wgh gelden grenswaarden op basis waarvan de bouw van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszone wordt beperkt of wordt verboden. Wegverkeerslawaai, spoorweglawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai kennen ieder afzonderlijke normen.

In de Wgh is bepaald dat elke weg een geluidszone heeft, met uitzondering van woonerven en wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/u voor geldt. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidsgevoelige objecten binnen een geluidszone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op deze gebouwen of terreinen.

5.5 Luchtkwaliteit

In de huidige Wet luchtkwaliteit zijn de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen als onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) beschreven. Artikel 5.16 Wm geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Conclusie

Dit omgevingsplan maakt geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk. Wel biedt het flexibiliteit als het gaat om kleinschalige uitbreidingen en/of wijzigingen. Toetsing aan beleid is niet aan de orde. Bij toekomstige ontwikkelingen zal er ten alle tijden moeten worden bepaald of er sprake is van eventuele overschrijding van de grenswaarden.

In betekenende of niet in betekenende mate

Hoofdstuk 5 van de Wm maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie PM10 en PM2,5 of NO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL.

Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;

Hoofdstuk 6 Verkeer, parkeren en mobiliteit

De gemeente Ridderkerk heeft verschillende beleidsplannen welke van toepassing zijn op verkeer, parkeren en mobiliteit. De belangrijkste betreft de 'Mobiliteitsagenda Ridderkerk 2016 - 2018' dat hieronder kort wordt toegelicht. De algemene uitgangspunten uit deze agenda gelden ook voor dit Omgevingsplan. Overigens worden er in de agenda geen specifieke doelen gesteld die betrekking hebben op bedrijventerrein Donkersloot. In de omgevingsvisie worden wel doelen gesteld (o.a. nieuwe groene fietsbeleving).

Conclusie

In dit omgevingsplan is rekening gehouden met het beleid, dit heeft zich doorvertaald in de regels van dit plan. Hierin is o.a. opgenomen dat parkeren zoveel mogelijk op eigen terrein van een betreffend bedrijf moet worden voorzien. Daarnaast zijn er voorwaarden gesteld mocht het niet mogelijk zijn om parkeren te realiseren op eigen terrein.

Algemeen

De mobiliteitsagenda voorziet in een overzicht van ambities voor de middellange en lange termijn, geplaatst in de context van lopende ontwikkelingen en opgaven, waarvoor wij in de toekomst aan oplossingen willen gaan werken. De agenda sluit aan op bestaande en meer operationele beleidsdocumenten op het gebied van openbaar vervoer en bereikbaarheid en is bedoeld als een kader op basis waarvan wij strategische keuzes en afwegingen kunnen maken.

Infrastructuur en wegen

Ridderkerk is aangesloten op een hoogwaardig hoofdwegennet. De A15, A16 en de A38 staan daar garant voor. De verkeersintensiteit op deze wegen is echter zo groot dat de doorstroming op die wegen regelmatig wordt gefrustreerd. De aansluitingen vanuit de gemeente op dit hoofdwegennet staan onder druk, de grens van de capaciteit wordt bereikt. Dit doet zich voor rondom de Ridderster, de IJsselmondse knoop en de aansluiting A38-Rotterdamseweg. De zeer hoge verkeersdruk veroorzaakt ook overlast door geluid en fijnstof.

In het kader van het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) bepleit men bovengenoemde inzet, alsmede de aanleg van de A4-zuid. De realisatie van deze weg zou, door ontlasting van met name de Brienenoordcorridor, verlichting kunnen brengen in de gevolgen van de grote verkeerstroom langs Ridderkerk.

Parkeren

Overlast van foutief parkerende en wachtende vrachtwagens veroorzaakt onder meer doorstromingsproblemen, geluid- en stankoverlast. Diverse regiogemeenten hebben met deze problematiek te maken. De MRDH heeft het initiatief genomen om die vorm van overlast terug te dringen. Er is een regionale werkgroep aan de slag gegaan om het probleem te inventariseren en een gezamenlijke aanpak te vinden. Het accent hierbij ligt bij handhaving en het realiseren van faciliteiten.

Hoofdstuk 7 Gezondheid

Het aspect 'Gezondheid' is als zodanig niet geregeld in de regels. Wel geldt in het algemeen dat het plan een veilige en gezonde fysieke leefomgeving waarborgt, met een goed woon-, leef- en ondernemersklimaat. Een positieve ervaring van de omgeving draagt bij aan de gezondheid. Het omgevingsplan faciliteert een groene omgeving, waarin recreatie en bewegen in de buitenlucht mogelijk zijn, en waarborgt dat sprake is van beperkte milieuhinder. Ook voor 'Sociale veiligheid' geldt dat het omgevingsplan dit niet als zodanig regelt, maar wel een veilige leefomgeving faciliteert.

Het opnemen van regels op het gebied van energietransitie en duurzaamheid zijn van directe positieve invloed op de gezondheid. Het reduceren van de uitstoot van schadelijke stoffen die vrijkomen bij bijvoorbeeld het opwekken van energie of productieprocessen is namelijk gezond voor mens, dier en natuur. Daarnaast heeft het reduceren van CO2 uitstoot onder andere invloed op het tegengaan van klimaatverandering, een verschijnsel waaraan negatieve risico's gekoppeld zijn voor mens, dier en natuur. Ook de stimulerende duurzaamheidsladder welke is opgenomen in de toelichting kan bij toepassing van positieve invloed zijn op de gezondheid van mens dier en natuur.

Hoewel het aspect gezondheid zelf dus niet direct is geregeld kent dit omgevingsplan wel een juridische regeling en stimulerende regeling die van positieve invloed kunnen zijn op het aspect gezondheid.

Hoofdstuk 8 Kabels, leidingen en straalpaden

Door het plangebied loopt parallel aan de Donkerslootsedijk een ondergrondse hoogspanningsleiding (50 kV-hoogspanningsleiding Zwijndrecht-Ridderkerk). Deze wordt als leiding bestemd. Hiervoor dient een zakelijk rechtsrook van 10 m aan weerszijden van de leiding te worden aangehouden. Verder bevindt zich langs de Rotterdamseweg een 500 mm watertransportleiding. Dit is de koppeling tussen Ridderkerk en Zwijndrecht, die een regionale functie heeft. Ook deze leiding is op de plankaart aangegeven en door middel van regels beschermd.

Hoofdstuk 9 Beeldkwaliteit en welstand

Gebiedsbeschrijving

Donkersloot is een traditioneel, monofunctioneel bedrijventerrein. Het terrein kent een duidelijke opzet door de ruime, groene ontsluitingswegen die het gebied opdelen in verschillende deelgebieden. Deze groene lijnen sluiten aan op de groene hoofdstructuur die heel Ridderkerk dooradert. De Rotterdamseweg en de Donkerslootweg zijn de entrees naar het bedrijventerrein en het centrum van Ridderkerk en verdienen daarom meer aandacht. De bebouwing langs de rivier de Noord heeft ook een representatieve uitstraling waar deze gericht is op het water. Soms wordt er op het bedrijventerrein ook gewoond. De bedrijfswoningen zijn vaak vrijstaand, maar soms ook inpandig.

De panden zijn vrijstaand of tegen elkaar aangebouwd. Gebouwen zijn georiënteerd op de weg. De rooilijn verspringt. Opslag vindt deels in het zicht plaats. De bedrijfshallen, kantoren en de bedrijfswoningen zijn in het algemeen individueel en afwisselend. Gebouwen zijn eenvoudig van opzet. De opbouw is veelal twee tot drie lagen hoog met een plat dak of flauw hellend zadeldak. Woningen hebben veelal een opbouw van één tot twee lagen met hellende kap of plat dak. Hallen een loodsen hebben een eenvoudige opbouw. Gevels van de bedrijfsgebouwen zijn veelal gesloten. Entreepartijen, woon- en kantoorgedeeltes zijn soms vormgegeven als accenten. De detaillering is in het algemeen sober. Het materiaal- en kleurgebruik is overwegend traditioneel. De gevels zijn van baksteen een enkele keer gepleisterd of van plaatmateriaal. Het kleurgebruik varieert van terughoudende tot felle kleuren.

De hoofdontsluitingswegen op het bedrijventerrein Donkersloot hebben een zeer breed en groen profiel. Ze delen het gebied op in min of meer afzonderlijke eilanden en bieden een robuuste, landschappelijke groenstructuur. De secundaire verkeersstraten op het terrein zijn allen voorzien van een groene structuur bestaande uit boombeplantingen en groene zones. Tezamen met de hoofdontsluitingswegen bepalen deze bedrijfsstraten de groene hoofdopzet van het terrein.

Waardebepaling, ontwikkelingen en beleid

Traditionele bedrijventerreinen hebben een heldere opzet en eenvoudige bebouwing. Het zijn monofunctionele terreinen waarbij de bebouwing hun functie weergeeft. Afhankelijk van de ouderdom van de bestaande bebouwing en de behoefte van de daarin gevestigde bedrijven zullen er veranderingen gewenst zijn. Daarbij zal het voornamelijk gaan om uitbreiding van bestaande gebouwen en de vervanging van oudere hallen door gebouwen die aan de huidige eisen voldoen.

Regulier welstandsregime

Langs de groen-blauwe hoofdstructuur geldt een welstandsregime (Rotterdamseweg, Donkerslootweg en langs de rivier de Noord). Op overige gebieden binnen Donkersloot geldt een welstandsarm-beleid.