direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Politiebureau Papendrecht
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0590.BPPolitie-2001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De Eenheid Rotterdam van de politie heeft in het huisvestingsplan aangegeven de huisvesting van het basisteam Drechtsteden Buiten te willen optimaliseren. Dit betekent concreet: het voorzien in een nieuw teambureau voor het basisteam Drechtsteden Buiten. Met het realiseren van een nieuw, centraal in het teamgebied gelegen, teambureau wordt het primaire proces van het Basisteam beter ondersteund, wordt de kwaliteit van de huisvesting verbeterd en worden de exploitatiekosten per jaar verlaagd. Er is daarom gezocht naar een nieuwe locatie in het teamgebied, waar het gehele basisteam gehuisvest kan worden.

Door middel van een locatieverkenning is de geschiktheid van een aantal locaties in de gemeente Papendrecht onderzocht. Op basis van een aantal locatie-eisen zijn deze locaties geanalyseerd. Het plangebied aan de Burgemeester Keijzerweg is na een selectie overgebleven als voorkeurslocatie. Een eerste verkenning van de locatiespecifieke kenmerken heeft geleid tot een grof programma van eisen (PvE) en de constatering dat de kavel fysiek voldoet aan dit PvE. Vervolgens zijn stedenbouwkundige randvoorwaarden opgesteld voor het nieuwe politiebureau. Dit heeft gediend als input voor dit voorliggende bestemmingsplan. Het nieuwe bestemmingsplan is nodig omdat het huidige, op de plek vigerende bestemmingsplan de realisatie van een politiebureau niet mogelijk maakt.

1.2 Plangebied: ligging en omgeving

De locatie voor het nieuwe politiebureau ligt aan de Burgemeester Keijzerweg op een prominente plek in Papendrecht: direct langs de hoofdontsluiting die het dorp met de A15 verbindt én op de plek waar die weg de dijkstructuur snijdt. De locatie ligt op dijkhoogte, in de oksel van de oude dijk. Dit biedt een unieke kans om een gebouw op dijkhoogte te realiseren. De plek markeert tevens de overgang van het bedrijventerrein aan de noord- en westzijde en de woonbuurten van het dorp aan de zuidzijde. Hiertussen vormt het Noordhoekse Wiel een bijzonder groengebied dat is ontstaan door een oude dijkdoorbraak in de 16e eeuw. De dijk vormt een landschappelijk lint in een verstedelijkt gebied. Ter plaatse van het plangebied is de dijk niet meer herkenbaar als dijklint maar vormt hij alleen een waterkering. De ligging aan het park versterkt het groene karakter van de locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0590.BPPolitie-2001_0001.png"

Afbeelding 1.1: ligging van het plangebied op grote schaal.

Het plangebied wordt globaal begrensd door:

  • bedrijvigheid ten noorden en ten westen van het plangebied;
  • het park 'Noordhoekse Wiel' in het zuiden en oosten;
  • de Burgemeester Keijzerweg in het westen.

In afbeeldingen 1.1 t/m 1.3 is de ligging van het plangebied in Papendrecht en de directe omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0590.BPPolitie-2001_0002.png"

Afbeelding 1.2: ligging van het plangebied in de directe omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0590.BPPolitie-2001_0003.png"

Afbeelding 1.3: huidige functionele structuur rondom het plangebied.

1.3 Geldende bestemmingsplannen/beheersverordeningen

Ter plaatse van het plangebied vigeert, tot op het moment dat het voorliggende bestemmingsplan in werking treedt, de beheersverordening 'Reparatie Beheersverordening Papendrecht' die op 28 maart 2019 door de gemeenteraad van Papendrecht is vastgesteld. In deze beheersverordening kent het plangebied de enkelbestemming 'Maatschappelijk'. Daarnaast kent het de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' en de aanduiding 'geluidzone - industrie'. Het gehele plangebied kent een bouwvlak en mag volgens het aangeduide percentage voor 10% worden bebouwd. Voorgenomen ontwikkeling is functioneel passend binnen de huidige bestemming. In functioneel opzicht is dan ook geen sprake van strijd. Het nieuwe politiebureau zal echter zorgen voor een overschrijding van het maximale bebouwingspercentage. In ruimtelijk opzicht is dus wel sprake van strijd met de vigerende beheersverordening.

In afbeelding 1.4 is een uitsnede van de verbeelding van de vigerende beheersverordening weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0590.BPPolitie-2001_0004.png"

Afbeelding 1.4: Uitsnede uit de vigerende beheersverordening 'Reparatie Beheersverordening Papendrecht'

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Op de locatie aan de Burgemeester Keijzerweg in Papendrecht is in de huidige situatie het dijkmagazijn gelegen. Het plangebied is te herkennen aan de half ovale vorm en ligt aan de binnenzijde van de dijk. Het plangebied ligt verhoogd ten opzichte van het omliggende park. Het hoogteverschil is circa 5 meter.

Het plangebied doet momenteel dienst als opslag voor diverse materialen. In het westelijk deel van het gebied is een loods aanwezig. Dit is de enige bebouwing in het plangebied. De overige gronden zijn ingericht ten behoeve van buitenopslag. De gronden worden afgeschermd door middel van een hek en zijn niet openbaar toegankelijk.

Het gebied wordt groen omrand. Aan de westelijke zijde is een bosschage gesitueerd. Het hoogteverschil wordt overbrugd door een groene glooiing die vanuit het noorden van het plangebied, via de oostelijke zijde tot in het zuiden van het plangebied loopt.

In het noorden van het plangebied ligt de ontsluiting van het plangebied. Het gebied wordt direct ontsloten op de Burgemeester Keijzerweg.

In de afbeelding 2.1 is de huidige situatie in het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0590.BPPolitie-2001_0005.png"

Afbeelding 2.1: Huidige situatie.

2.2 Randvoorwaarden

Omdat de locatie een markant punt vormt in het stedelijk weefsel van Papendrecht is het belangrijk om recht te doen aan de locatie vanuit stedenbouwkundig en landschappelijk oogpunt. Daarnaast zijn er vanuit de politie bepaalde wensen aan de toekomstige bebouwing op en inrichting van het terrein. Om uiteindelijk tot een bouwplan te komen, dat enerzijds voorziet in de wensen van politie maar anderzijds ook recht doet aan de ligging en kenmerken van de locatie, zijn randvoorwaarden voor de stedenbouwkundige situering en beeldkwaliteit opgesteld. Hieronder worden deze randvoorwaarden uiteengezet.

Algemeen

De locatie vormt een belangrijk en markant punt aan de dijk: een 'Dijkmoment' met zicht op het Noordhoekse Wiel en de ecologische zone in polder Nieuwland.

Doordat de locatie (en het toekomstige gebouw) vrij staat in de ruimte en vanuit alle hoeken (duidelijk) zichtbaar zal zijn, is het streven te zoeken naar een zo compact mogelijk volume dat dienend is aan de landschappelijke omgeving. Zo kan een ronde vorm bijvoorbeeld zorgen dat het landschap letterlijk om het gebouw heen 'spoelt'. Ook met andere vormen of massa's kan een dergelijk effect worden bereikt.

Het hoogteverschil tussen dijklichaam en het park is aanzienlijk; daarnaast is er ook een hoogteverschil tussen de Burgemeester Keijzerweg en de locatie. Los van eventuele dijkverzwaring en ophoging is sprake van een hoogteverschil van 5 meter. Vanuit de omgeving (met name het park) zal het gebouw dus al snel fors ogen. In de zoektocht naar een compact gebouw, de beperkte ruimte op de locatie en het zicht vanuit de omgeving is het aan te bevelen te kijken naar een optimaal gebruik van het hoogteverschil, bijvoorbeeld door parkeren onder dijkniveau of onder het niveau van de Burgemeester Keijzerweg te onderzoeken.

Zichtlijnen en accenten 

Het politiekantoor heeft een belangrijke, bovenlokale maatschappelijke functie en mag (en moet) daarom opvallen. Door de ligging op de plek waar de Burgemeester Keijzerweg het dijkprofiel kruist, ligt de plek hoger dan de omgeving. Hierdoor is het mogelijk om in te spelen op de zichtbaarheid van het gebouw. Een hoogteaccent (met politielogo) kan de zichtbaarheid vergroten. Voorkomen moet worden dat het gebouw aan het zicht wordt onttrokken.

Ook vanuit het park Noordhoekse Wiel zal het gebouw goed zichtbaar zijn. Hoewel aan deze zijde zichtbaarheid niet noodzakelijk is, is het niet noodzakelijk het gebouw te verstoppen. Een goede overgang tussen gebouw en terrein enerzijds en het park anderzijds is - mede door het hoogteverschil - noodzakelijk.

Oriëntatie

Het dijklichaam en dijkplateau worden gekenmerkt door een open karakter, de architectuur van het gebouw eist daarom een alzijdige uitstraling te krijgen. Bij de oriëntatie dient onderscheid te worden gemaakt tussen een open, publieke oriëntatie bij de entree en de oriëntatie naar de Burgemeester Keijzerweg en richting het park.

Entree en ontsluiting

De entree van de locatie bevindt zich aan de noordwestzijde. Los van de organisatie van het parkeren dient de entree van het gebouw en het perceel herkenbaar te zijn en zich op een logische plek te bevinden, zodat het voor bezoekers duidelijk is waar zij het gebouw in moeten. Bezoekersparkeren moet zo dicht mogelijk bij de entree worden gesitueerd.

Rooilijnen

Een strakke rooilijn is niet noodzakelijk. De (publieks-) entree en het eventuele hoogteaccent mogen de rooilijn doorbreken om extra aandacht te krijgen.

Massa

Een basis van twee lagen bouwlagen met mogelijk een gedeeltelijke derde laag als (hoogte)accent wordt als passend beoordeeld. Voorkomen moet worden dat de massa in basis te veel lijkt op de bedrijfsgebouwen die langs de Burgemeester Keijzerweg staan. Het politiekantoor moet duidelijk als zodanig herkenbaar zijn. Een hoogteaccent kan daartoe bijdragen.

Aan de zijde van het park moet voorkomen worden dat het gebouw te massief oogt. Door te spelen met verspringingen in de gevel of afwijkende vormen kan worden voorkomen dat het gebouw te massief oogt.

Materialisering en kleur

Materiaalgebruik en kleurstelling dienen eenvoudig en ingetogen te zijn. Uit het gebouw spreekt nuchterheid maar ook toont het een allure die past bij deze bijzondere plek. Toepassing van duurzaam materiaalgebruik passend in en refererend aan de landschappelijke omgeving draagt bij aan een zorgvuldige inpassing in de omgeving.

Ingespeeld dient te worden op de verschillende functies van het pand (publieksentree, kantoren, beveiligde gedeelte) en aansluiten op het karakter van de gevel (formeel of informeel). Vanaf de Burgemeester Keijzerweg moet het gebouw duidelijk herkenbaar zijn als politiekantoor.

Overgang openbaar - privé

Aan de zijde van de Burgemeester Keijzerweg dient sprake te zijn van een formele overgang, waardoor de prominente uitstraling van het gebouw wordt versterkt. Het is niet wenselijk om hoog opgaande en afschermende beplanting te realiseren die het zicht ontneemt.

Aan de zijde van het park dient sprake te zijn van een informele overgang, waarbij de rand van de locatie voornamelijk groen wordt ingericht. Aan de overgang van het park naar de locatie dient aandacht besteeds te worden; specifiek ten aanzien van het hoogte verschil en talud.

Parkeren

Op het gebied van parkeren is, omdat het een polititebureau betreft, sprake van openbare en afgeschermde parkeervoorzieningen.

  • Bij voorkeur inpandig (of zelfs onder het pand, gebruikmakend van het hoogteverschil tussen de locatie en het park en de weg, en rekening houdend met het PVVR) of met een mee-ontworpen afscherming binnen de contour van het gebouw.
  • Zo min mogelijk parkeren in het zicht; indien parkeren op het buitenterrein plaatsvindt, bij voorkeur achter of naast het gebouw, waarbij een groene inpassing zorg draagt voor het onttrekken van auto's aan het zicht en een groene overgang naar het Noordhoekse Wiel creëert.
  • De combinatie van een stevige groene rand en het hoogteverschil kan zorgen dat geparkeerde auto's vanuit het park niet of nauwelijks waarneembaar zijn.
  • Terughoudend omgaan met terreinverlichting en hekwerken; zeker richting het park.

Naast aandacht voor het parkeren van auto's dient aandacht te worden besteed aan fietsparkeren voor zowel personeel als bezoekers. Voor deze laatste doelgroep is een goede bereikbaarheid van een fietsenstalling nabij de bezoekersentree wenselijk, waarbij rekening gehouden dient te worden met de bereikbaarheid vanaf de omliggende fietspaden en zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat autoverkeer en fietsverkeer elkaar in de weg zitten.

Buitenopslag

Buitenopslag (afvalcontainers, en overige vormen van opslag) moet binnen de contouren van het gebouw of afgeschermd door een muur worden opgelost en mag niet zichtbaar in de openbare ruimte plaatsvinden

2.3 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie is voorzien in de realisatie van nieuw politiebureau dat voldoet aan de eisen van deze tijd. Voor het nieuw te realiseren politiebureau bestaat momenteel een technisch ontwerp. In afbeelding 2.2 is de situatie van het technisch ontwerp weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0590.BPPolitie-2001_0006.png"

Afbeelding 2.1: Situatie technisch ontwerp van de toekomstige situatie.

Het gebouw van het nieuwe politieubureau is voorzien in het zuidoostelijk deel van het perceel. Het nieuwe bureau wordt gerealiseerd over twee bouwlagen die plat worden afgedekt. Ten westen van het nieuwe bureau is voorzien in een afgesloten binnenterrein. Op dit binnenterrein zijn deels gebouwde parkeerplaatsen voorzien voor dienstwagens. Ook is voorzien in opslag en stalling van fietsen en motoren. Dit deel van het perceel wordt afgebakend door middel van tuinmuren.

In het noordwesten is de ingang van het perceel voorzien. Vanaf hier heeft men toegang tot de openbaar toegankelijke parkeerplaats. Hier is voorzien in de realisatie van (mindervalide) parkeerplaatsen voor bezoekers, een fietsenstalling en een voorplein. Aan deze zijde wordt ook de entree voor het publiek gerealiseerd. Aan de oostzijde kan het park betreden worden. Deze entree wordt vorm gegeven in de vorm van een natuurtrap.

Er bestaan een aantal uitgangspunten c.q. randvoorwaarden voor het nieuwe politiebureau die hierboven uiteen zijn gezet. Deze worden vastgesteld als onderdeel van de gemeentelijke welstandsnota zodat hier ook formeel aan getoetst wordt ten tijde van de vergunningverlening. Waar mogelijk zijn deze zaken vertaald in de regels. Zo kent het nieuwe bureau een maximale bouwhoogte van 11 meter (met een dakopbouw) en krijgt het een maximaal bedrijfsvloeroppervlak van 1.480 m2. Deze bebouwing mag gerealiseerd worden binnen het bouwvlak. Bij het bureau is ook een aantal bijgebouwen en bijbehorende bouwwerken (zoals overkappingen) voorzien. Deze bouwwerken kennen een maximale hoogte van 3 meter. Daarnaast is voorzien in de realisatie van tuinmuren. Deze muren kennen een maximale hoogte van 3 meter. Om de herkenbaarheid van het politiebureau te vergroten, is men voornemens om vlaggenmasten, een vrijstaand logo en een poort te realiseren. Deze objecten kennen een maximale hoogte van respectievelijk 10; 2,5 en 6 meter. De totale bebouwde oppervlakte bedraagt 1.116 m2.

In het westelijk deel van het plangebied ligt de kernzone en beschermingszone van een primaire waterkering. Binnen deze dubbelbestemming mogen alleen bouwerken geplaatst worden die ten dienste staan van de waterkering. De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' en de aanduidingen 'Vrijwaringszone - dijk - 1' en 'Vrijwaringszone - dijk - 2' borgen dit juridisch.

Verkeer en parkeren

Om inzicht te bieden in de mate van verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling die met dit plan wordt gefaciliteerd, is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie wordt uitgegaan van een gemiddelde weekdag. De kencijfers die gegeven zijn in de CROW-publicatie geven een minimaal en een maximaal kencijfer weer. Bij onderstaande berekeningen wordt uitgegaan van het maximale kencijfer om zo het 'worst-case' scenario te beschouwen. Dit wil zeggen dat op de drukste dag er zoveel bewegingen worden gegenereerd.

In de CROW-publicatie wordt een politiebureau niet expliciet genoemd. Om deze reden is gekeken welke categorie het meest representatief is voor de verkeersaantrekkende werking van het politiebureau. Het politiebureau is het beste te vergelijken met de functie commerciële dienstverlening (kantoren met een baliefunctie) omdat het politiebureau ook veel bezoekers zal kennen. Daarnaast is de verkeersgeneratie van commerciële dienstverlening relatief hoog ten opzichte van andere, vergelijkbare categorieën uit de CROW-publicatie. Om een 'worst-case' scenario te beschouwen is gebruik gemaakt van de kencijfers voor commerciële dienstverlening.

Op basis van de omgevingsadressendichtheid van de gemeente Papendrecht kan geconcludeerd worden dat het gebied aan te merken is als sterk stedelijk gebied. In de gemeentelijke parkeernormennota is een gebiedstypering opgenomen. Hieruit blijkt dat het plangebied is gelegen in de 'rest bebouwde kom'.

Uit de CROW-publicatie blijkt dat hierbij een maximaal kencijfer van 11,8 verkeersbewegingen per 100 m2 bvo hoort. Het nieuwe politiebureau kent een maximaal bvo van 1.480 m2. Voorgenomen ontwikkeling leidt daarmee tot 175 verkeersbewegingen.

Uit het Verkeersmodel Drechtsteden, waarvan in afbeelding 2.2 een uitsnede is weergegeven, blijkt dat de gemiddelde etmaalintensteit van de Burgemeester Keijzerweg ter hoogte van het plangebied 20.206 verkeersbewegingen bedraagt. De 175 verkeersbewegingen die als gevolg van het politiebureau worden toegevoegd, zorgen slechts voor een toename van 0,86% en worden hiermee als niet significant beschouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0590.BPPolitie-2001_0007.png"

Afbeelding 2.2: Uitsnede Verkeersmodel Drechtsteden. Gemiddelde etmaalintensiteit ter hoogte van het plangebied.

Via de Burgemeester Keijzerweg kan de weg in noordelijke richting snel vervolgd worden naar de A15 en de N3. In zuidelijke richting voert de Burgemeester Keijzerweg naar het centrum van Papendrecht. Het politiebureau ligt daarmee vanuit verkeerstechnisch oogpunt op een strategisch gunstige locatie. Het politiebureau wordt in de toekomstige situatie ook via de huidige in- en uitrit ontsloten. Het parkeren wordt op eigen terrein opgelost.

Om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor het bureau is voorzien in 21 parkeerplaatsen op een beveiligd binnenterrein. Op dit beveiligde binnenterrein is daarnaast voorzien in de stalling van in beslag genomen scooters, dienstmotoren en privémotoren en fietsen.

Op het openbare terrein is voorzien in de realisatie van 27 bezoekersparkeerplaatsen, fietsparkeerplaatsen voor bezoekers en één mindervalideparkeerplaats.

In de regels is, conform de standaard in de gemeente Papendrecht, een algemene bepaling opgenomen die voorschrijft dat moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij wordt verwezen naar de gemeentelijke parkeernota. Echter, daarin - en ook in de onderliggende CROW-publicatie - staan, zoals hierboven uiteen is gezet, geen concrete normen voor een dergelijke functie. In overleg met de politie is tot het bovenstaande aantal parkeerplaatsen gekomen; dit wordt voor deze situatie als toereikend beoordeeld. In de betreffende regeling is dit dan ook expliciet verwoord.

Op het gebied van verkeer en parkeren leidt voorgenomen ontwikkeling niet tot belemmeringen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028.

De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste Rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van Rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.

Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Ook wil het Rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking. (Samenwerkende) gemeenten zorgen voor (boven)lokale afstemming van woningbouwprogrammering die past binnen de provinciale kaders. Ook zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningbouwprogramma's.

Ter versterking van het vestigingsklimaat in de stedelijke regio's rondom de main-, brain- en greenports geldt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak. In krimpregio's wordt het interbestuurlijke programma bevolkingsdaling doorgezet.

In het SVIR worden geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Enerzijds betreft het de belangen die reeds in de (ontwerp-) AMvB Ruimte uit 2009 waren opgenomen en anderzijds is het Barro aangevuld met onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Ter bescherming van deze belangen zijn reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones opgenomen. In het besluit is aangegeven op welke wijze bestemmingsplannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht. Indien geldende bestemmingsplannen/beheersverordeningen niet voldoen aan het Barro dan moeten deze binnen drie jaar na inwerkingtreding van het besluit zijn aangepast.

Bij besluit van 28 augustus 2012 (inwerking getreden op 1 oktober 2012) is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen hoofdinfrastructuur (reserveringen voor hoofdwegen en landelijke spoorwegen en vrijwaring rond Rijksvaarwegen), de elektriciteitsvoorziening, het regime van de herijkte ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied).

In de Barro worden geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)

Op 1 juli 2017 is de Nieuwe Ladder voor Duurzame Verstedelijking in werking getreden (artikel 3.1.6 lid twee en drie Bro). De nieuwe Ladder is ten opzichte van de voorgaande Ladder vereenvoudigd. De drie treden zijn komen te vervallen en er is een nieuwe bepaling toegevoegd. De Laddertoets geldt alleen voor plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Toetsing aan de nieuwe Ladder houdt in dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Aanleiding voor de verhuizing van het politiebureau is de wens om de huisvesting van het basisteam Drechtsteden Buiten te willen optimaliseren. Het huidige politiebureau is momenteel niet meer toereikend. Met het realiseren van een nieuw, centraal in het teamgebied gelegen teambureau wordt het primaire proces van het Basisteam beter ondersteund, wordt de kwaliteit van de huisvesting verbeterd en worden de exploitatiekosten per jaar verlaagd. Vanuit het basisteam Drechtsteden bestaat concrete behoefte aan de ontwikkeling van een nieuw politiebureau.

Gezien het maatschappelijk belang van een voor iedereen veilig Papendrecht én de regionale functie van de basisteam Drechtsteden Buiten dient er een goed functionerend teambureau in Papendrecht te worden gerealiseerd. Voorliggende locatie is naar voren gekomen uit een uitgebreide locatiestudie. Andere locaties zijn afgewogen en voorliggende locatie is als meest geschikt naar voren gekomen. Bovendien ligt voorliggend plangebied binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Daarmee is voldaan een beide vereisten van de ladder.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsbeleid Zuid-Holland

Op 1 april 2019 is het provinciale Omgevingsbeleid inwerking getreden. Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening.

Daarnaast zijn in het Omgevingsbeleid operationele doelstellingen opgenomen, zodat zichtbaar is hoe de provincie zelf invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen maken onderdeel uit van verschillende uitvoeringsprogramma's en -plannen, zoals het programma Ruimte en het programma Mobiliteit.

Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Uit de provinciale opgaven worden samenhangende beleidskeuzes gemaakt, die doorwerken naar uitvoeringsprogramma's en naar regels in de verordening. De ruimtelijke hoofdstructuur maakt met een integraal kaartbeeld inzichtelijk hoe de strategische beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie ruimtelijk samenkomen.

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Zuid-Holland

Door het samenvoegen van verschillende beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving sorteert de provincie voor op de Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht het Rijk, de provincies en gemeenten een omgevingsvisie te maken. De provinciale Omgevingsvisie bestaat uit de volgende onderdelen:

  • Een beschrijving en kaartbeelden van de ruimtelijke hoofdstructuur;
  • De ontwikkelrichting van het omgevingsbeleid: ambities en sturing;
  • Een beschrijving van de omgevingskwaliteit van Zuid-Holland, waaronder de provinciale inzet voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • De samenhangende beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving.

Ad. 1 Ruimtelijke hoofdstructuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0590.BPPolitie-2001_0008.jpg"

In de ruimtelijke hoofdstructuur is het plangebied gelegen in de stedelijke agglomeratie waar Papendrecht deel vanuit maakt. Voor dit gebied streeft de provincie naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied. Voorgenomen ontwikkeling voorziet in een binnenstedelijke herontwikkeling van een maatschappelijk belangrijke functie en sluit hierbij aan.

Ad. 2 Omgevingsbeleid: ambities en sturing

De ambitie van de provincie is een slim, schoon en sterk Zuid-Holland. De Provincie gaat uit van zes richtinggevende ambities, waarbinnen een aantal opgaven is geformuleerd:

  • Naar een klimaatbestendige delta
  • Naar een nieuwe economie: the next level
  • Naar een levendige meerkernige metropool
  • Energievernieuwing
  • Best bereikbare provincie
  • Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

Ad. 3 Omgevingskwaliteit

Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. Oftewel een samenvoeging van ruimtelijke kwaliteit (belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde) en milieukwaliteit (gezondheid en veiligheid).

De Omgevingskwaliteit bestaat uit de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland, het toepassen van de leefomgevingstoets (beleidscyclus en monitoring) en een nadere uitwerking van het provinciale beleid. Dit laatste gebeurt door middel van een 'kwaliteitskaart' en bijbehorende 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.

Kwaliteitskaart, richtpunten en gebiedsprofielen

De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en omgevingskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten (de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschappen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving), samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. Ontwikkelingen moeten rekening houden met deze richtpunten. De kwaliteiten zijn uitgewerkt in de gebiedsprofielen.

Het plangebied is opgenomen in alle vier de kwaliteitskaarten.

Laag van de ondergrond

In de laag van de ondergrond is het gebied aangeduid als 'Rivierdeltacomplex - rivierklei en veen'. Hierbij geldt als richtpunt dat in het rivierengebied het verschil tussen komgronden en oeverwallen herkenbaar moet blijven. Voorgenomen ontwikkeling doet niet af aan deze verschillen en versterkt deze verschillen door het ontwerp juist.

Laag van de cultuur- en natuurlandschappen

In de laag van de ondergrond is de Burgemeester Keijzerweg aangeduid als 'Rivierdijk'. Hierbij dient aandacht te worden besteed aan behoud van maat en weidsheid van de poldereenheden en de doorzichten vanaf de dijk op het achterliggende landschap. Daarnaast dienen ontwikkelingen bij te dragen aan het behoud of herstel van de openbaarheid van de oevers.

Momenteel kent het plangebied een gesloten karakter en bestaat geen interactie met het aangrenzende park. In de toekomstige situatie wordt (een deel van) het plangebied openbaar en is vanuit het plangebied het park te betreden. Daarnaast sluit de bebouwingsvorm en massa aan bij de locatie en doet het recht aan de omliggende landschappelijke waarden.

Laag van de stedelijke occupatie

In de laag van de stedelijke occupatie is een deel van het plangebied aangeduid als 'Steden en dorpen' en een deel als 'Stedelijke groen- en waterstructuur'. Ontwikkelingen dienen bij te dragen aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van de stad. Daarnaast dienen ontwikkelingen bij te dragen aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur. Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd. Ten slotte dienen ontwikkelingen bij te dragen aan het behouden en versterken van de stedelijke groen- en waterstructuur. Daarbij gaat het om de recreatieve kwaliteit, de bijdrage aan klimaatbestendigheid en de verbinding tussen stad en land.

Voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de versterking van de identiteit in en rondom het plangebied. De stedelijke groenstructuur wordt aangezet door een groene inpassing van het gebouw en het contact met het park.

Laag van de beleving

In de laag van de beleving is de Burgemeester Keijzerweg aangeduid als 'Fiets- en wandelroutes'. Voor dergelijk routes is het van belang dat (nieuwe) obstakels en omwegen in het recreatief netwerk voorkomen worden. Recreatieve voorzieningen dienen daarnaast zoveel mogelijk te worden gekoppeld aan recreatieknooppunten in het recreatieve netwerk. Waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van het cultuurhistorisch erfgoed of andere recreatief interessante locaties.

In de huidige situatie is het plangebied afgesloten van de omliggende groenstructuren. Hierdoor is het park vanaf de Burgemeester Keijzerweg slechts beperkt 'beleefbaar'. In de toekomstige situatie wordt het contact gezocht met het park en is het mogelijk om dit vanaf de Burgemeester Keijzerweg via het plangebied te bereiken. Hierdoor wordt de recreatieve waarde van het plangebied en de omgeving vergroot.

Ad. 4 Beleidskeuzes

De provincie heeft 12 provinciale opgaven gedefinieerd, die elk bestaan uit samenhangende beleidskeuzes. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma's en regels in de verordening. De relevante beleidskeuzes worden hieronder beknopt toegelicht.

Landschap en cultuurhistorie

Beschermen, versterken en beleefbaar maken van de kwaliteit van het landschap, cultuurhistorische waarden en natuurlijke karakteristieken van de leefomgeving

Gezondheid en veiligheid

Zorgen voor een gezonde en veilige leefomgeving en het beperken van hinder

Natuur en recreatie

Behouden en versterken van natuurwaarden en het ontwikkelen van voldoende, aantrekkelijk en beleefbaar groen en water, waar mensen met plezier recreeren

Ruimte en verstedelijking

Zorgen voor een zorgvuldig ruimtegebruik en een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied

Met voorgenomen ontwikkeling wordt voorzien in de realisatie van een nieuw politiebureau. Het huidige bureau voldoet niet aan de eisen van de huidige tijd. Om de veiligheid van de regio te kunnen garanderen is het van groot belang om een goed werkende, efficiënte politie tot de beschikking te hebben. Een goede huisvesting, waar dit plan in verziet, is hierbij belangrijk.

Na ontwikkeling blijft de huidige locatie van de het politiebureau over voor ontwikkeling.

Hiermee draagt voorgenomen ontwikkeling bij aan een gezonde, veilige leefomgeving waar zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Met de ontwikkeling wordt het verloop van de oude dijk beleefbaar gemaakt.

Programma ruimte
Het Programma ruimte is parallel aan de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening opgesteld. Het Programma ruimte bevat een nadere invulling en operationalisering van ruimtelijk relevante onderdelen van de Omgevingsvisie. Het is enerzijds een beleidsdocument, namelijk uitwerking van de beleidsbeslissingen, en anderzijds gericht op uitvoering. Het document is toegespitst op de thema's Bebouwde ruimte en mobiliteit, Landschap, groen en erfgoed en Water, bodem en energie.

Ten aanzien van het voorliggende plangebied worden geen specifieke uitspraken gedaan in het programma ruimte.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Papendrecht 2020

Op 2 juli 2009 is de 'Structuurvisie Papendrecht 2020 - een venster naar de toekomst' vastgesteld. De structuurvisie bepaalt de richting van de ontwikkelingen en processen die van belang zijn voor de toekomst van Papendrecht. In de structuurvisie wordt ingezet op een gemeente waarin het voor iedereen goed wonen, leven en werken is. Ontwikkelingen die afbreuk doen aan de toekomst van Papendrecht, wil de gemeente waar mogelijk voorkomen.

De kerndoelstelling van de structuurvisie van Papendrecht is: 'de kwaliteit van leven behouden en versterken'.

De fysieke ruimte om dit in Papendrecht vorm te geven is beperkt. Om goed te kunnen wonen, leven, werken en recreëren in Papendrecht is daarom een 'optimaal en efficiënt ruimtegebruik' van alle gebieden en onderdelen van de gemeente noodzakelijk. Behoud en versterking van de eigenheid van de gemeente is daarbij het vertrekpunt.

Papendrecht wil ook haar identiteit versterken met ontwikkelingen die aansluiten bij de historisch gegroeide, ruimtelijke en functionele diversiteit. Daarnaast is de versterking van de verbinding tussen stad en land een belangrijk onderwerp voor deze structuurvisie.

Om de doelstelling zowel tastbaarder als toetsbaar te maken, zijn deze doorvertaald en uitgesplitst in een aantal prioritaire thema's:

  • Voldoende woningen, van voldoende kwaliteit, voor alle doelgroepen (thema Wonen en woonomgeving);
  • Een toereikend voorzieningenaanbod, toegesneden op de huidige en toekomstige Papendrechtse bevolkingsopbouw (thema Welzijn en voorzieningen);
  • Gevestigd bedrijfsleven behouden en mogelijk maken groei (thema Economie en werkgelegenheid).
  • Voldoende recreatieve mogelijkheden van voldoende kwaliteit voor diverse doelgroepen (thema Omgevingskwaliteit - groen, water, natuur en recreatie);
  • Buitenruimte met gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde (thema Mobiliteit en bereikbaarheid).

afbeelding "i_NL.IMRO.0590.BPPolitie-2001_0009.png"

Afbeelding 3.2: Uitsnede uit de structuurvisie (plangebied is rood omcirkeld).

In de structuurvisie is het plangebied aangeduid als 'stedelijk groen' (zie afbeelding 3.2). In de structuurvisie wordt geen concrete richting voor deze gebieden uiteengezet. Wel is, gezien de ambitie van een Papendrecht waar het goed wonen, leven, werken en recreëren is, het belangrijk om de functies goed op elkaar af te stemmen zodat een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd wordt. In de verdere hoofdstukken van deze toelichting wordt aangegeven op welke manier rekening gehouden wordt met de omliggende functies.

Daarnaast dient de ontwikkeling van het politiebureau ook een groot maatschappelijk belang en draagt het op hoger niveau bij aan de genoemde ambitie. Door de ontwikkeling van een nieuw politiebureau wordt een fysiek veilige leefomgeving bewerkstelligd.

Visie op het groenblauwe netwerk

Op 12 december 2013 heeft de gemeenteraad van Papendrecht de visie op het groenblauwe netwerk vastgesteld. In deze ruimtelijke visie wordt een ambitie neergezet voor het verder versterken van de groene leefomgeving in Papendrecht.

Met deze visie op het groenblauwe netwerk presenteert het college een schets, een mogelijk toekomstbeeld voor de Papendrechtse groen- en waterstructuur. De visie laat zien waar kansen liggen, waar winst te behalen is en welke keuzemogelijkheden er zijn.

Met het vaststellen van de visie wordt geen uitvoeringsprogramma vastgesteld. De visie zal gebruikt worden als inspiratiekader bij initiatieven en ontwikkelingen.

Het plangebied ligt in de hoofdgroenstructuur en grenst aan een ecologische zone. Het park 'Noordhoekse Wiel' is een bijzonder groengebied. Momenteel bestaat er geen contact met het park en is het plangebied afgebakend door middel van een hekwerk. In de toekomstige situatie krijgt het plangebied een publieke functie en wordt de verbinding met het park aangegaan. Door de ontwikkeling wordt de beleefbaarheid van het park vanaf de Burgemeester Keijzerweg vergroot.

Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP) Papendrecht 2010 - 2020

De mobiliteitsbehoefte van mensen blijft groeien. Daarnaast heeft de gemeente Papendrecht de ambitie om nieuwe economische en sociale ontwikkelingen te realiseren, die extra verkeer zullen genereren. Om te voorkomen dat deze ontwikkelingen ten koste gaan van de leefbaarheid, is integraal afgewogen beleid nodig.

In de structuurvisie van Papendrecht wordt onderkend dat bereikbaarheid en mobiliteit essentiële componenten zijn voor het goed functioneren van de gemeente Papendrecht.

De doelstelling voor het GVVP is als volgt geformuleerd:

"Het behouden, en waar mogelijk versterken, van de leefkwaliteit door het creëren van een duurzaam verkeers- en vervoersysteem met voldoende gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde."

Uit het GVVP blijkt de Burgemeester Keijzerweg wordt gebruikt als 'sluiproute' bij file op de N3. De afgelopen tijd is geïnvesteerd in vrijliggende busbanen en wordt ingezet op een HOV-D netwerk waarin de Burgemeester Keijzerweg een belangrijke ader vormt. De locatie vormt hierdoor een schakel aan dit netwerk.

Voorgenomen ontwikkeling heeft geen direct verband met de huidige knelpunten op de Burgemeester Keijzerweg. De ontwikkeling leidt daarmee niet tot belemmeringen en is niet in strijd met het GVVP.

Parkeernormennota Papendrecht 2018

Vanaf 1 juli 2018 kan er bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waarbij een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen benodigd is, niet langer gebruik gemaakt worden van het toetsingskader parkeernormen uit de Bouwverordening. Wanneer er in een bestemmingsplan niets is opgenomen over parkeernormen, kan niet worden afgedwongen dat er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Om deze reden is de Parkeernormennota Papendrecht 2018 in het leven geroepen.

De gemeente Papendrecht wil de vraag naar parkeergelegenheid op zodanige wijze faciliteren dat de kwaliteit van de openbare ruimte blijft behouden. In de kern is de veroorzaker van de parkeervraag verantwoordelijk voor het realiseren van de benodigde parkeerplaatsen bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. Het streven zal altijd zijn om de initiatiefnemer parkeren op eigen terrein te laten realiseren. Indien dit niet mogelijk is wordt gekeken naar andere parkeermogelijkheden.

In paragraaf 2.3 is reeds inzicht gegeven hoe omgegaan wordt met het aspect parkeren.

Welstandsnota Papendrecht

Op 25 oktober 2012 heeft de gemeenteraad van de gemeente Papendrecht de 'Welstandsnota Papendrecht 2012' vastgesteld. Het plangebied is in de welstandsnota aangewezen als een 'bedrijven en industrie' met een gewoon welstandsaanzien. Voor de gebieden met een gewoon welstandsniveau heeft de gemeente gekozen voor het handhaven van een goede basiskwaliteit met daarbij voldoende vrijheid voor de burger of ondernemer om invulling te geven aan eigen initiatieven.

Voor het gebied 'rechte wijk' zijn criteria opgesteld met betrekking tot de ligging, massa, architectonische, materiaal en kleur.

Het bouwplan voor het nieuwe politiebureau wordt bij de aanvraag van de omgevingsvergunning ter advisering aan de welstandscommissie voorgelegd. De aanvraag omgevingsvergunning wordt getoetst aan de welstandsnota. De ruimtelijke kaders, zoals in paragraaf 2.2 uieengezet zijn, worden vastgesteld als onderdeel van de welstandsnota. Hier zal het bouwplan aan getoetst worden.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden de ruimtelijke (on)mogelijkheden inzichtelijk gemaakt. Waar nodig dient een vertaling plaats te vinden naar de juridische regeling. Het uitgangspunt hierbij is dat de juridische regeling zowel de ruimtelijke kwaliteit als de milieukwaliteit voldoende dient te borgen.

4.2 Archeologie en cultuur

4.2.1 Kader

Erfgoedwet

De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt de voorgaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien is aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals deze in de oude wetten en regelingen gold, blijft gehandhaafd. Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was geregeld in zes verschillende wetten en een regeling, waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden.

In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die in 2021 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2021. Het gaat daarbij om de volgende zaken:

  • Vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten
  • Verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie
  • Bescherming van stads- en dorpsgezichten

Cultuurhistorie in Omgevingsvisie Zuid-Holland

In de omgevingsvisie Zuid-Holland vormen landschap en cultuurhistorie één van de twaalf provinciale 'Opgaven Omgevingskwaliteit'. De opgave is om de cultuurhistorische waarden en natuurlijke karakteristieken van de leefomgeving te beschermen, te versterken en beleefbaar te maken.

Daarnaast is één van de beleidskeuzes in de omgevingsvisie Zuid-Holland het behouden en verbeteren van de waarden van de kroonjuwelen cultureel erfgoed in Zuid-Holland. Dit provincie doet dit om te zorgen voor een beter beschermd, benut en beleefbaar cultureel erfgoed. Dit wordt geregeld door het stellen van kaders via de omgevingsverordening ten behoeve van (historisch landschappelijke kroonjuwelen erfgoed, als specifieke beschermingscategorie voor ruimtelijke kwaliteit.

4.2.2 Onderzoek
4.2.2.1 Archeologische waarden

Uit de archeologische beleidskaart van de gemeente Papendrecht blijkt dat het plangebied ligt in een gebied dat een middelhoge archeologische verwachtingswaarde kent. Bij een dergelijke verwachtingswaarde geldt dat bij bodemingrepen dieper dan 0,3 meter beneden het maaiveld en een plangebied met een oppervlakte groter dan 500 m2 archeologisch onderzoek benodigd is.

Gezien de footprint van de bebouwing van met een omvang van circa 775 m2 kan vastgesteld worden dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Door Vestigia is in februari 2019 archeologisch bureauonderzoek verricht. De definitieve rapportage d.d. juni 2020 is te raadplegen in bijlage 1.

Uit het bureauonderzoek is gebleken dat eventuele archeologische waarden van voor de Nieuwe Tijd A zullen zijn verstoord door erosie tijdens de dijkdoorbraak, tot een diepte van minimaal 2 m -mv. Omdat er verder geen aanwijzingen zijn van (bouw)activiteiten binnen het plangebied vanaf de Nieuwe Tijd A, wordt geadviseerd de archeologische verwachting binnen het plangebied bij te stellen naar “laag”. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling worden vervolgstappen in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) dan ook niet noodzakelijk geacht.

4.2.2.2 Cultuurhistorische waarden

In of nabij het plangebied zijn geen monumenten gelegen. In afbeeldingen 4.1 en 4.2 zijn uitsnedes uit de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Zuid-Holland weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0590.BPPolitie-2001_0010.png"

Afbeelding 4.1: Uitsnede cultuurhistorische waarden cultuurhistorische waardenkaart Zuid-Holland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0590.BPPolitie-2001_0011.png"

Afbeelding 4.2: Uitsnede cultuurhistorische kenmerken cultuurhistorische waardenkaart Zuid-Holland.

Uit bovenstaande afbeeldingen blijkt dat het plangebied zelf geen cultuurhistorische waarden herbergt. Wel is een deel van de Burgemeester Keijzerweg aangeduid als historische landschappelijke lijn met een redelijke hoge waarde. Deze lijn volgt de oude rivierdijk en is ook als zodanig aangeduid. Daarnaast vormt de poldergrens een belangrijke landschappelijk kenmerk evenals de Noordhoekse Wiel.

In paragraaf 2.2 is reeds aandacht besteed aan deze cultuurhistorische waarden en zijn randvoorwaarden gesteld om te komen tot een goed ontwerp dat geen afbreuk doet aan deze cultuurhistorische elementen. Voorgenomen ontwikkeling doet dan ook geen afbreuk aan deze waarden en kenmerken.

4.2.3 Conclusie

Met voorgenomen ontwikkeling worden geen archeologische en cultuurhistorische waarden geschaad. De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.3 Flora en fauna

4.3.1 Kader

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden, met wetgeving ten aanzien van soorten en Natura 2000-gebieden. Daarnaast hebben provincies eigen beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN; de voormalige Ecologische Hoofdstructuur of EHS) en overige natuurwaarden buiten het NNN.

Wnb: soorten

Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen.

Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.

Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.

Wnb: Natura 2000

De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Door middel van een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.

Natuurnetwerk Nederland en natuurwaarden buiten het Natuurnetwerk Nederland

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid).

Natuurwaarden buiten het Natuurnetwerk Nederland

Ook buiten het NNN zijn grote natuurwaarden aanwezig in Zuid-Holland. Behoud, herstel en verdere ontwikkeling van deze natuurwaarden dragen substantieel bij aan de biodiversiteit in de provincie. Aanvullend wordt door de provincie in het Omgevingsbeleid ingezet op de volgende opgaven:

  • het realiseren van een natuurmantel in de vorm van een groenblauwe dooradering rondom de natuurkernen in het NNN;
  • het in stand houden van de belangrijke leefgebieden voor weidevogels in blijvend agrarisch gebied door agrarisch natuurbeheer;
  • het vergroten van de biodiversiteit in recreatiegebieden;
  • het benutten van de mogelijkheden voor tijdelijke natuur op braakliggende terreinen.
4.3.2 Onderzoek

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt buiten beschermde Natura 2000-gebieden. De directe effecten op deze beschermde gebieden in het kader van voorgenomen ontwikkeling zijn dan ook op voorhand uit te sluiten. Om de externe effecten van de ontwikkeling op de omliggende Natura 2000-gebieden inzichtelijk te maken is door KuiperCompagnons een stikstofdepositie-onderzoek verricht. Dit onderzoek is te raadplegen in bijlage 2.

In deze notitie is de aanleg- en gebruiksfase van het politiebureau beoordeeld. Beoordeeld is of sprake is van een waarneembare stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige habitats gelegen binnen Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plan. Bij deze berekening is uitgegaan van kencijfers omdat nog niet bekend is welke aannemer met welk materieel gaat bouwen.

Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van stikstofgevoelige habitats in de beschouwde Natura 2000-gebieden tijdens de maatgevende aanlegfase maar ook in de gebruiksfase, geen sprake is van een significante toename van de stikstofdepositie. De externe werking van het plan veroorzaakt daarom geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van de beschermde natuurgebieden.

In het kader van de omgevingsverguningaanvraag dient te zijner tijd nog een meer gedetailleerde berekening te worden uitgevoerd, waaruit moet blijken dat het concrete bouwplan geen negatieve gevolgen met zich meebrengt voor de instandhoudingsdoelstellingen van de beschermde natuurgebieden.

Natuurnetwerk Nederland

De voorgenomen ingreep heeft geen effect op beschermde gebieden in het kader van het NNN en 'gebieden buiten de NNN'. Het plangebied ligt buiten de begrenzing van aangewezen gebieden. In provincie Zuid-Holland is de externe werking van het NNN niet van toepassing. Nader onderzoek in de vorm van een 'nee, tenzij, procedure' is derhalve niet noodzakelijk.

Gemeentelijk natuurbeleid

Er is gemeentelijk beleid van toepassing. Het betreft het groenbeleid, zoals omschreven in de Groenbeleidsplan 2015-2024. Hoewel de ontwikkeling plaatsvindt buiten de aangewezen gebieden uit het Groenblauwe netwerk, ligt één van de ecologische structuren tegen de zuidwestzijde van het plangebied aan. Voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot effecten op deze structuren.

Soortenbescherming

Quickscan

Door het Natuur-Wetenschappelijk Centrum (NWC) is in januari 2019 een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De volledige rapportage is te raadplegen in bijlage 3. Hieronder worden de belangrijkste resultaten weergegeven.

Uit de quickscan is gebleken dat:

  • Het plangebied matig geschikt is als foerageergebied en/of vliegroute voor vleermuizen. Voor de eventuele kap van bomen dient onderzocht te worden wat de functie van de aanwezige bomenrij is. Het gebouw dat opgericht is in het plangebied, is geschikt als verblijfplaatsen voor vleermuizen. Omdat voorzien is in de sloop van dit gebouw dient nader onderzocht worden of het daadwerkelijk gebruikt wordt door vleermuizen. Nader onderzoek naar vleermuizen is noodzakelijk.
  • Het plangebied vormt geen geschikt habitat als nestlocatie of functionele leefomgeving van vogels met een vaste verblijfplaats. Vanuit de Wet natuurbescherming bestaan er daarom geen verdere verplichtingen ten aanzien van deze soortgroep. Wel moet er de algemene zorgplicht in acht genomen worden.
  • Aangeraden wordt om buiten het broedseizoen te werken. Het broedseizoen is doorgaans van half maart tot half augustus. Indien dit niet mogelijk is en werkzaamheden tijdens het broedseizoen plaats dienen te vinden, moeten voorafgaand de struiken en bomen worden verwijderd of moet gebruikt gemaakt worden van ecologische begeleiding.
  • Het plangebied vormt geen geschikt terrein voor een verblijfplaats en/of een functionele leefomgeving van de Steenmarter. Vanuit de Wet natuurbescherming bestaan er daarom geen verdere verplichtingen ten aanzien van deze soortgroep. Wel moet de algemene zorgplicht in acht worden genomen.
  • Het plangebied vormt geen geschikt habitat voor strikt beschermde amfibieën. Vanuit de Wet natuurbescherming bestaan er daarom geen verdere verplichtingen ten aanzien van deze soortgroep. Wel moet er de algemene zorgplicht in acht genomen worden.
  • Binnen het plangebied komen geen beschermde vaatplanten voor. Vanuit de Wet natuurbescherming bestaan er daarom geen verdere verplichtingen ten aanzien van deze soortgroep.
  • Voor de aanleg geldt altijd en voor alle soorten de zorgplicht.

Nader onderzoek

Uit de quickscan is gebleken dat nader onderzoek naar vleermuizen noodzakelijk is. Dit onderzoek is eveneens door het NWC uitgevoerd en te raadplegen in bijlage 4. Hieronder worden de belangrijkste resultaten van dit nadere onderzoek weergegeven.

Bij de inventarisaties zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen. De aanwezigheid van vaste kraam-, zomer-, paar- en/of winterverblijfplaatsen van vleermuizen in het plangebied kan met voldoende zekerheid worden uitgesloten. Er zijn bij de inventarisaties steeds slechts enkele individuen van de Gewone dwergvleermuis waargenomen.

De aanwezige bomenrij aan de westzijde van het plangebied wordt sporadisch gebruikt als vliegroute. Echter kan worden uitgesloten dat het een essentiële vliegroute betreft, vanwege het zeer lage aantal waargenomen vleermuizen, en de aanwezigheid van voldoende alternatieve foerageergebieden en/of vliegroutes in de directe omgeving (met name het Noordhoekse Wiel). Het weghalen van de aanwezige bomen en begroeiing zal geen significant negatieve effecten hebben op de vliegroute van vleermuizen.

Om deze redenen zullen de geplande werkzaamheden ten aanzien van vleermuizen niet tot overtreding van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming leiden. Bij uitvoering van de voorgenomen plannen zijn geen ontheffing en/of maatregelen nodig.

4.3.3 Conclusie

Uit het uitgevoerde ecologisch onderzoek blijkt dat geen verbodsbepalingen voor wat betreft de gebiedsbescherming worden overtreden. Het aspect natuur vormt geen belemmering voor voorgenomen ontwikkeling.

In het kader van de omgevingsverguningaanvraag dient te zijner tijd nog een meer gedetailleerde stikstofdepostie berekening te worden uitgevoerd.

4.4 Waterparagraaf

4.4.1 Kader

Er is een groot aantal beleidsstukken dat betrekking heeft op de waterhuishouding. Hieronder wordt één en ander uiteengezet.

Europees en rijksbeleid

Nationaal Waterplan

Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening. Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is op 10 december 2015 door de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken vastgesteld.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.

Nationaal Bestuursakkoord Water

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.

In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en het waterschap samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen (bijvoorbeeld wateroverlast of verdroging) in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in de wetgeving en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.

Kaderrichtlijn water

De Kaderrichtlijn Water is opgesteld om de waterkwaliteit is Europa te verbeteren. De richtlijn is sinds 2000 van kracht. In de richtlijn staan afspraken die ervoor moeten zorgen dat uiterlijk in 2027 het water in alle Europese landen voldoende schoon en gezond is.

Waterbeheer 21e eeuw (WB21)

In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en instandhouder van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.

Provinciaal beleid

Provinciaal Waterplan 2016 - 2021

Op 29 juni 2016 is het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016-2021 in werking getreden. Het Hoofdlijnenakkoord 2015 - 2019 van het college van Gedeputeerde Staten schetst de ambitie om beleid zo veel mogelijk integraal vorm te geven en te anticiperen op de visie die ten grondslag ligt aan de Omgevingswet. Specifiek voor het regionale waterbeleid is hieraan voldaan met de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) en de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water. Dit maakt een volledig nieuw regionaal waterplan overbodig. Dit provinciale waterplan is sinds 1 april 2019 opgegaan in het proviniciale omgevingsbeleid.

Beleid waterbeheerder

De waterbeheerder ter plaatse van het plangebied is het Waterschap Rivierenland. Daarnaast is de Beneden Merwede inclusief de buitendijks gelegen gronden in beheer bij Rijkswaterstaat. Het Algemeen Bestuur van het Waterschap Rivierenland heeft in november 2015 het Waterbeheerplan 2016-2021 vastgesteld. De doelen in de planperiode zijn onderverdeeld in drie thema's: waterveiligheid, watersysteem en waterketen. Waterveiligheid gaat over maatregelen aan dijken en het beheer hiervan. Tevens is het waterschap verantwoordelijk voor voldoende en schoon water in het gehele watersysteem. Er wordt gezorgd voor de aan- en afvoer van water, een goed waterpeil en goede grondwatercondities. Het derde thema hangt hier nauw mee samen, het zuiveren van het water in de waterketen.

Daarnaast is het doel dat in 2027 de KRW-doelstellingen voor de waterkwaliteit worden gehaald. Hiervoor is het nodig in de periode 2016 tot en met 2021 een groot aantal maatregelen te treffen om vooral de ecologische waterkwaliteit te verbeteren. Ook het stedelijk gebied zal klimaatbestendig moeten worden gemaakt. Samen met de gemeenten wordt in de planperiode verder ingegaan op de ingeslagen weg om het waterbergend vermogen van stedelijk water te vergroten en de waterkwaliteit te verbeteren. Daarnaast geeft het Waterschap met de gemeenten verder vorm aan de samenwerking in de afvalwaterketen.

4.4.2 Onderzoek

Planlocatie

De herontwikkelingslocatie is gelegen aan de Burgemeester Keijzerweg in het noordwesten van Papendrecht. Het plangebied bestaat in de huidige situatie voor een groot deel uit verharding. Op het perceel is een loods gerealiseerd. Daarnaast blijkt uit afbeelding 2.1 dat het overgrote deel van het plangebied verhard is. De zijde aan de Burgemeester Keijzerweg is deels onverhard. Hier bevindt zich een bosschage bestaande uit diverse bomen.

Ontwikkeling

De ontwikkeling omvat de realisatie van een nieuw politiebureau en de daarbij behorende voorzieningen als (fiets)parkeerplaatsen.

Oppervlaktewatersysteem

Het plangebied is gelegen binnen het peilgebied 'NDW031'. Binnen dit peilgebied liggen het zomer- als het winterpeil op respectievelijk -2,15 m en -2,25 m NAP. In het plangebied zelf is geen water gelegen. In het plangebied zijn geen oppervlaktewateren gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0590.BPPolitie-2001_0012.png"

Afbeelding 4.3: uitsnede van de legger waterschap Rivierenland.

Waterkwantiteit

Voor plannen met een toename van verhard oppervlak zijn compenserende maatregelen nodig. Bij toename van verharding tot 5.000 m2 in stedelijk en landelijk gebied geldt de vuistregel: 436 m3 waterberging per hectare verharding. Bij een toename van meer dan 5.000 m2 verharding in stedelijk of landelijk gebied is maatwerkberekening nodig. Dit moet in overleg met het waterschap worden afgestemd.

Waterbalans

Het plangebied is in de huidige situatie voor een aanzienlijk deel verhard, zie afbeelding 4.3. Alleen de bosschage aan de westzijde van het plangebied is onverhard. Deze bosschage bljift in de toekomstige situatie ook behouden. In afbeelding 4.4 is de huidige situatie op het gebied van de verharding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0590.BPPolitie-2001_0013.png"

Afbeelding 4.4: Verharding huidige situatie

In afbeelding 4.5 is de verharding in het meest 'negatieve' scenario weergegeven. Hierbij zijn de grastegels meegerekend als halfverharding. De balansen in afbeelding 4.4 en 4.5 zijn afgestemd met het waterschap en akkoord bevonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0590.BPPolitie-2001_0014.png"

Afbeelding 4.5: Verharding toekomstige situatie

Uit bovenstaande berekeningen blijkt dat in de huidige situatie 2.715 m2 verhard is. In de toekomstige situatie is 2.644 m2 verhard. Het verhard oppervlak neemt daarmee af. Watercompensatie is dan ook niet noodzakelijk.

Waterkwaliteit

Voor de nieuwbouw van woningen en andere bebouwing gaan het waterschap en de gemeente uit van een gescheiden rioleringsstelsel. Schoon hemelwater van daken wordt via een hemelwaterafvoerleiding rechtstreeks op het oppervlaktewater geloosd. Afstemming over aansluiting op het rioolstelsel is nog nodig. De locatie ligt in een gebied waar geen riolering ligt en daarom dient mogelijk een rioleringsplan te worden opgesteld. Dit plan dient inzicht te geven in op welke manier, en welke hoeveelheden hemel- en afvalwater worden afgevoerd. Kabels en leidingen dienen te voldoen aan de NEN 3650, omdat het terrein binnen een kern- en beschermingszone van een dijk ligt. Dit rioleringsplan zal worden opgesteld in het kader van de omgevingsvergunning. In het plangebied is geen persleiding van het waterschap gelegen.

Het afvalwater en het regenwater dienen binnen het plangebied gescheiden ingezameld en afgevoerd te worden. Het afvalwater stroomt naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie en het regenwater komt uiteindelijk op het oppervlaktewater terecht. Door het afkoppelen van hemelwater worden vuilwateroverstorten (in de omgeving) tegengegaan. De risico's van watergerelateerde ziekten en plagen worden hierdoor geminimaliseerd. Om dergelijke risico's verder te verkleinen, dienen de waterlopen goed door spoelen; ze mogen dus niet doodlopend zijn.

Voor een goede waterkwaliteit is het van belang dat er bij de bouw geen uitlogende materialen gebruikt worden, om te voorkomen dat het hemelwater, dat wordt afgekoppeld, wordt vervuild. In verband hiermee worden eisen gesteld aan de bij de daken, goten en leidingen te gebruiken materialen. Het gebruik van (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink, teerhoudende dakbedekking of geïmpregneerde beschoeiingen is niet toegestaan op delen die met hemelwater in contact komen, zoals de dakbedekking, goten en pijpen of er moet voorkomen worden dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben). Als dergelijke materialen toch gebruikt worden, dient het regenwater te worden gezuiverd alvorens het wordt afgevoerd; daarbij valt te denken aan bodempassages, lamellenfilters en bermpassages (van belang is een voldoende zuiveringsrendement). Hemelwater moet in ieder geval op deze wijze gezuiverd worden voordat het wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater.

Veiligheid

Het plangebied is gelegen in de kernzone en beschermingszone van een primaire waterkering. Uit de keur van het waterschap blijkt dat het verboden is om zonder watervergunning in deze zone te bouwen. Binnen de kernzone mogen alleen bouwwerken geplaatst worden die ten dienste staan van de waterkering. In het kader van voorgenomen ontwikkeling dient dus een watervergunning te worden aangevraagd. Het gebouw moet buiten het profiel van vrije ruimte gebouwd worden. Dit geldt ook voor een eventuele kelder voor parkeren onder het gebouw. Om deze waterkering te beschermen is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' voor de kernzone overgenomen. Voor het binnenste gedeelte van de beschermingszone is de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk - 1' opgenomen. Voor het buitenste deel van de beschermingszone is de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk - 2' opgenomen.

De politie is voornemens om een semipermanent bouwwerk binnen de kernzone van de primaire waterkering te bouwen. Bij de watervergunning wordt het ontwerp getoets aan de Keur van het waterschap.

Kwel en hydrologisch neutraal bouwen

Hydrologisch neutraal bouwen is een belangrijk uitgangspunt van het waterschap. Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen (extra) kwel aantrekken. Hydrologisch neutraal betekent dat de grondwateroverlast en kwel niet mogen toenemen ten opzichte van de bestaande situatie. Als het aantrekken van kwel door bouwactiviteiten onvermijdelijk is, dan zijn compenserende maatregelen nodig. De extra kwel moet dan in het plangebied worden geborgen.

Met voorgenomen ontwikkeling wordt geen kwel aangetrokken en zijn compenserende maatregelen dan ook niet benodigd.

Grondwateroverlast

Indien ondergrondse constructies worden gebouwd dient waterdicht gebouwd te worden om te voorkomen dat overlast van grondwater ontstaat.

De meeste drinkwaterbedrijven stellen zich op het standpunt dat koude-warmteopslagsystemen in grondwaterbeschermingsgebieden ongewenst zijn zolang er onduidelijkheid bestaat over de effecten. Voor KWO-systemen in de waterkering en bijbehorende beschermingszones zal in het algemeen het waterschap een beslissing nemen op de aanvraag. In of in de nabijheid van het plangebied zijn echter geen grondwaterbeschermingsgebieden of andere milieubeschermingszones aanwezig.

Keur en Legger

Alle handelingen of werkzaamheden in de nabijheid van watergangen en waterschapswegen vallen onder de regels van de Keur. In deze verordening van het Waterschap zijn gebods- en verbodsbepalingen opgenomen om de waterstaatsbelangen veilig te stellen. In de meeste gevallen is een vergunning benodigd.

De Legger is een register waarin functie, afmetingen en onderhoudsplichtigen van wateren (zoals sloten en vaarten), waterbergingen en natuurvriendelijke oevers zijn vastgelegd. Ook geeft de legger de ligging van wateren, waterbergingen en natuurvriendelijke oevers aan, zodat duidelijk is waarop de Keur van toepassing is.

Beheer en onderhoud

Het plangebied grenst niet aan een watergang.

4.4.3 Conclusie

Het aspect water vormt in principe geen belemmering voor dit bestemmingsplan. Over het bouwen in de kern- en beschermingszone wordt overleg gevoerd met het waterschap. Voor de voorgenomen ontwikkelingen dient een watervergunning te worden aangevraagd. Negatieve effecten van de ontwikkeling blijven beperkt en zorgen niet voor problemen bij uitvoering van de ontwikkeling.

4.5 Bodem

4.5.1 Kader

Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming (Wbb) voorziet in maatregelen indien sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of water-) bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem.

Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.

Besluit bodemkwaliteit

Het doel van het Besluit bodemkwaliteit (2008) is de bodem beter te beschermen en meer ruimte te bieden voor nieuwe bouwprojecten. Ook geeft het besluit gemeenten en provincies meer verantwoordelijkheid om de bodem te beheren. Het Bouwstoffenbesluit (Bsb) is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit.

4.5.2 Onderzoek

Voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van een politiebureau binnen de bestemming 'Maatschappelijk'. In de vigerende beheersverordening kent het plangebied reeds een maatschappelijke bestemming. Voorgenomen ontwikkeling voorziet dan ook niet in een gevoeligere bestemming waardoor bodemonderzoek ten behoeve van de bestemmingsplanwijziging niet noodzakelijk is.

4.5.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor genomen ontwikkeling.

4.6 Geluid

4.6.1 Kader

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) is langs wegen en spoorwegen een zone waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. De Wgh verlangt inzicht in de akoestische effecten bij de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige objecten, zoals woningen. Door middel van dit bestemmingsplan worden geen geluidsgevoelige objecten mogelijk gemaakt.

4.6.2 Onderzoek

Omdat een politiebureau niet geluidsgevoelig is in de zin van Wgh, en geen wegreconstructie in de zin van de Wgh wordt uitgevoerd, is akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. In paragraaf 4.8 wordt nader ingegaan op het geluidsaspect dat in het kader van 'bedrijven en milieuzonering' (vanuit het politiebureau zelf) kan ontstaan.

4.6.3 Conclusie

Voor dit bestemmingsplan vormt het aspect geluid, in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh), geen belemmering voor voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Luchtkwaliteit

4.7.1 Kader

Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.

Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijnstof (PM2,5) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. De jaargemiddelde grenswaarde voor zeer fijnstof (PM2,5) bedraagt 25 µg/m3.

Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 aangepast. Voor PM10 is dat 11 juni 2011 en 1 januari 2015 voor NO2. De grenswaarde voor PM2,5 is vanaf 1 januari 2015 van toepassing.

Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.

Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als ten minste aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:

  • de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
  • de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-project;
  • de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
  • projectsaldering kan worden toegepast.

Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.

4.7.2 Onderzoek

Voorgenomen ontwikkeling is op basis van de NIBM-regeling niet zonder meer aan te merken als een project dat 'Niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Om te bepalen of het plan alsnog (NIBM) is aan te merken is de NIBM-tool ingevuld. Voor de input van deze tool is gebruik gemaakt van de verkeersaantrekkende werking zoals omschreven in paragraaf 2.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0590.BPPolitie-2001_0015.png"

Afbeelding 4.4: NIBM-berekening

Uit de berekening met behulp van de NIBM-tool blijkt dat het plan alsnog als 'NIBM' kan worden aangemerkt. Nader onderzoek is niet nodig.

Goede ruimtelijke ordening (NSL-monitoringstool)

Voor de volledigheid zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter plaatse van het plangebied. Met de NSL-monitoringstool zijn langs de belangrijkste wegen (de A15, de N915, de Edisonweg en de Burgemeester Keijzerweg) de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald. In afbeelding 4.5 zijn de jaargemiddelde concentraties weergegeven voor het peiljaar 2020 ter hoogte van de planlocatie. In afbeelding 4.6 is hetzelfde gedaan voor het peiljaar 2020.

afbeelding "i_NL.IMRO.0590.BPPolitie-2001_0016.png"

Afbeelding 4.5: Overzicht concentraties NO2, PM10 en PM2,5, peiljaar 2020 (NSL-monitoringstool 2019).

afbeelding "i_NL.IMRO.0590.BPPolitie-2001_0017.png"

Afbeelding 4.6: Overzicht concentraties NO2, PM10 en PM2,5, peiljaar 2030 (NSL-monitoringstool 2019).

Uit afbeelding 4.5 blijkt dat de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 ter plaatse van het plangebied voor de voorgenoemde stoffen niet meer bedragen dan respectievelijk 25,5 µg/m3, 20,0 µg/m3 en 12,1 µg/m3. De jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) wordt dan ook niet overschreden. In het jaar 2030 bedragen de concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk 17,4 µg/m3, 16,4 µg/m3 en 9,3 µg/m3. Met een bijdrage van 0,23 NO2 en 0,03 PM10 zorgt voorgenomen ontwikkeling niet tot een overschrijding van de grenswaarden. Bovendien ligt het aantal overschrijdingsdagen van de concentratie PM10 met 6 dagen ruim onder de grenswaarde.

4.7.3 Conclusie

De ontwikkelingen in dit plan zijn aan te merken als een project dat NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Daarnaast zijn ter plaatse van het plan de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald. Deze waarden zijn veel lager dan de gestelde grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit leidt niet belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

4.8.1 Kader

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.

4.8.2 Onderzoek

Voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van een nieuw politiebureau in een gebied waar veel bedrijven zijn gelegen. De dichtstbijzijnde woningen zijn echter gelegen in gebied waarin overwegend gewoond wordt. Daarom wordt gebruik gemaakt van de richtafstand behorend bij het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

In de VNG-brochure is geen richtafstand opgenomen voor een politiebureau. Een dergelijke inrichting is echter, in het strengste geval, qua aard en potentiële hinder gelijk te stellen met een brandweerkazerne. Op basis van de VNG-brochure blijkt dat een brandweerkazerne valt onder milieucategorie 3.1 met een bijbehorende richtafstand van 50 meter. Hierbij is geluid het maatgevende aspect. Deze richtafstand wordt aangehouden voor het politiebureau.

De feitelijke afstand, van de rand van de bestemming 'Maatschappelijk' tot de woning die het meest dichtbij ligt, is circa 250 meter. De richtafstand wordt daarmee ruim gerespecteerd. Nader of specialistisch onderzoek is derhalve niet nodig.

4.8.3 Conclusie

De richtafstand uit de VNG-brochure wordt ruim gerespecteerd. Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt daarmee geen belemmering voor voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Externe veiligheid

4.9.1 Kader

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet overschreden mag worden. Voor kwetsbare objecten wordt in zowel bestaande als nieuwe situaties het niveau van 10-6 per jaar als grenswaarde gehanteerd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten zijn alleen toegestaan onder een gewichtige motivering. Bestaande beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan binnen de PR 10-6 contour.

Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van een calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal 10 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Voor het bevoegd gezag geldt met betrekking tot het GR wel een verantwoordingsverplichting.

Regelgeving transport van gevaarlijke stoffen over wegen, water en spoor

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden. In het Bevt staan regels voor de ruimtelijke inrichting rond wegen, waterwegen en spoorwegen met vervoer van gevaarlijke stoffen.

Het Bevt hanteert een vaste grens van 200 meter, vanaf de buitenrand van de transportroute, waarbuiten in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Buiten de 200 meter is een verantwoording niet noodzakelijk. Wel geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen die nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maken buiten de 200 m in de toelichting aandacht moet worden gegeven aan de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid voor zover het binnen het invloedsgebied van de transportroute is gelegen.

Ten aanzien van de verantwoordingsplicht groepsrisico wordt, net als bij het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), onderscheid gemaakt tussen een volledige verantwoording en een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Een volledige verantwoording kan bovendien achterwege blijven indien kan worden aangetoond dat:

  • a. het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico, of;
  • b. het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, met niet meer dan 10% toeneemt en;
  • c. de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, niet wordt overschreden.
  • d. Indien sprake is van een volledige verantwoording dienen maatregelen ter beperking van het GR, alternatieve ruimtelijke ontwikkelingen met een lager GR en mogelijkheden en voorgenomen maatregelen ter beperking van de omvang van een calamiteit te worden overwogen. Een beperkte verantwoording houdt wel rekening met de effecten van een calamiteit en vindt alleen plaats als het plangebied binnen het invloedsgebied (effectgebied) van transportassen is gelegen.

In het Bevt zijn tevens plasbrandaandachtsgebieden (PAG) benoemd voor transportroutes. Een PAG is een zone, waarbinnen een aanvullende verantwoording noodzakelijk is met betrekking tot het al dan niet nemen maatregelen om de effecten van een plasbrand te beperken en de zelfredzaamheid van personen.

4.9.2 Onderzoek

Op basis van de risicokaart zijn er risicobronnen in de omgeving van de locatie aanwezig, te weten:

  • transportroute gevaarlijke stoffen over de Rijksweg A15
  • transportroute gevaarlijke stoffen over de lokale wegen Edisonweg en Van Wenaeweg
  • transportroute gevaarlijke stoffen over de rivier De Noord
  • transportroute gevaarlijke stoffen over de Betuweroute
  • hogedruk aardgastransportleiding A-555
  • Schenk Papendrecht B.V.
  • LPG station Total "Noordhoek"
  • Staay Export B.V.

Transport gevaarlijke stoffen
Langs vervoersassen van gevaarlijke stoffen is een verantwoordingsgebied aanwezig van 200 meter. Het plangebied ligt ruim buiten deze zones maar wel binnen de invloedsgebieden van de gevaarlijke stoffen die over deze routes worden vervoerd. Daarom moet een motivatie opgesteld worden over de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Door KuiperCompagnons is een onderzoek uitgevoerd naar het aspect externe veiligheid, zie bijlage 5. In deze rapportage is ook inzicht gegeven in de mogelijkheden tot zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.

Hogedruk aardgastransportleiding A-555
De aardgastransportleiding A-555 heeft een invloedsgebied van 490 meter. Het plangebied is hierbinnen gelegen. Om deze reden dient het groepsrisico te worden berekend. In bijlage 5 is een QRA opgesteld. Uit de berekening kan worden geconcludeerd dat het groepsrisico in de plansituatie toeneemt. In zowel de huidige situatie als de plansituatie is echter geen sprake van een overschrijding van de oriëntatiewaarde.

Schenk Papendrecht B.V.

Het plangebied bevindt zich buiten de PR 10-6 contouren van het bedrijf Schenk. Het plangebied is echter wel gelegen binnen het invloedsgebied van dit bedrijf. Een verantwoording van het groepsrisico is daarom noodzakelijk. In bijlage 7 is onderzoek gedaan naar de toename van het groepsrisico dat wordt veroorzaakt door voorgenomen ontwikkeling. Tevens is in dit rapport het groepsrisico verantwoord.

Uit dit rapport blijkt dat voorgenomen ontwikkeling geen invloed heeft op de hoogte van het risico en de mogelijkheden voor de hulpverlening. De mogelijkheden voor personen om zichzelf en elkaar in veiligheid te brengen, kunnen worden geoptimaliseerd door te zorgen voor centraal afsluitbare ventilatie in het gebouw zodat personen veilig binnen kunnen schuilen.

LPG-station Total "Noordhoek"
Het plangebied bevindt zich buiten de PR 10-6 contour en het invloedsgebied van dit bedrijf. Deze inrichting leidt niet tot belemmeringen voor voorgenomen ontwikkeling.

Staay Export B.V.

Het plangebied bevindt zich buiten de PR 10-6 contour en het invloedsgebied van dit bedrijf. Deze inrichting leidt niet tot belemmeringen voor voorgenomen ontwikkeling.

Overleg veiligheidsregio

Op 5 novemer 2019 heeft overleg plaatsgevonden tussen de veiligheidsregio, de politie en de architect. In bijlage 8 is het verslag hiervan opgenomen. De gemaakte opmerkingen en aandachtspunten met betrekking tot brandwerendheid zijn meegenomen bij de verdere uitwerking van het bouwplan.

4.9.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Niet gesprongen explosieven

4.10.1 Kader

De mogelijke aanwezigheid van explosieven in de ondergrond houdt in Nederland over het algemeen verband met de Tweede Wereldoorlog. Handelingen die leidden tot niet gesprongen conventionele explosieven in de bodem betroffen bijvoorbeeld het afwerpen van munitie, beschietingen vanuit de lucht/vanaf het water/op het land, het neerstorten van vliegtuigen, gevechten tijdens de begin-, tussen- en eindfase van de Tweede Wereldoorlog, het dumpen van munitie en het verdedigen van gebieden met mijnenvelden, e.d.

Indien er bij voorgenomen (graaf)werkzaamheden een redelijk vermoeden bestaat op het aantreffen van conventionele explosieven (CE) in de (water)bodem dient een vooronderzoek conform de WSCS-OCE uitgevoerd te worden. Dit wordt voorgeschreven door de vereniging voor Explosieven Opsporing (VEO) en is verankerd in de bouwprocesbepalingen in het Arbobesluit en de V&G voorbereidingsfase.

4.10.2 Onderzoek

Door SWECO is een quickscan naar niet gesprongen explosieven uitgevoerd. In deze scan is het risico op de aanwezigheid van niet gesprongen explosieven geanalyseerd. De volledige rapportage is opgenomen in bijlage 6.

Uit dit onderzoek is gebleken dat op basis van de geraadpleegde literatuur het beeld ontstaat dat er tijdens de Duitse inval en de navolgende bezettingsjaren lokaal diverse oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden waarbij mogelijk CE achter zijn gebleven. De oorlogshandelingen waarbij conventionele explosieven ingezet zijn concentreren zich niet op en rond de projectlocatie.

Het bovenstaande geeft aanleiding om aan te nemen dat de geplande werkzaamheden zonder aanvullend onderzoek uitgevoerd kunnen worden. Hierbij wordt opgemerkt dat niet kan worden uitgesloten dat er Niet-gesprongen explosieven (NGE) gevonden worden. Op basis van de geraadpleegde bronnen zijn er voor de onverdachte gebieden geen aanwijzingen aangetroffen in de geraadpleegde bronnen dat er rekening gehouden moet worden met een verhoogde trefkans.

4.10.3 Conclusie

Dit aspect vormt geen belemmering voor voorgenomen ontwikkeling.

4.11 Overige belemmeringen

In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen overige belemmeringen gelegen.

4.12 Duurzaamheid

4.12.1 Kader

Nationaal klimaatbeleid

In het Klimaatakkoord van Parijs (2015 United Nations Climate Change Conference, Parijs) is vastgelegd om de opwarming van de aarde te beperken tot ruim onder de twee graden Celsius, met het streven een maximale temperatuurstijging van anderhalve graad Celsius te realiseren. Nederland wil, om hierin invulling te geven, gaan naar een CO2-arme energievoorziening in 2050. Een eerste uitwerking van de route naar een CO2-arme economie is vastgelegd in de energieagenda 2016 van het kabinet "Naar een CO2-arme energievoorziening". De energieagenda geeft aan dat "deze transitie vraagt om een drastische reductie van het gebruik van fossiele energie, tot dichtbij nul in het jaar 2050.

Duurzaam bouwen

Duurzaam bouwen staat voor het ontwikkelen en beheren van de gebouwde omgeving met respect voor mens en milieu zodat kan worden voorzien in de behoefte van de huidige generatie zonder dat voor toekomstige generaties de mogelijkheid wordt ontnomen om ook in hun behoeften te kunnen voorzien. Duurzaam bouwen is daarmee onderdeel van de kwaliteit van de gebouwde omgeving.

Toekomstperspectief 'Drechtsteden Energieneutraal 2050'

Drechtsteden heeft de ambitie om energieneutraal te zijn in 2050. Dat kan door minder energie te gebruiken en alle energie die in 2050 nog nodig is duurzaam op te wekken.

Het toekomstperspectief ‘Drechtsteden Energieneutraal 2050’ is een ambitieus perspectief. Het geeft een richting waarmee de regio Drechtsteden een heel eind komt op de weg naar energieneutraal, niet als blauwdruk maar eerder als stip op de horizon. Het is bedoeld ter onderbouwing van de investeringen die gedaan moeten worden.

Het perspectief is opgebouwd uit 9 integrale bouwstenen. Dit zijn de ‘draaiknoppen’ om als regio energieneutraal te worden.

  • Drechtsteden los van het aardgas
  • Energiebesparing door stedelijke herstructurering Drechtsteden
  • Nieuwbouw Drechtsteden realiseren als energieleverende woningen
  • Transport en logistiek energiezuinig
  • Drechtse Industriegebieden met smart-grid neutraal en leverend maken
  • Het landschap van Drechtsteden als energiebron
  • Aanleg/aanpassen netwerk voor elektriciteitsopwekking, buffering en distributie
  • Stimuleren van energie-initiatieven
  • Investeren in duurzame opwekking buiten de regio
4.12.2 Onderzoek

Bij voorgenomen ontwikkeling wordt de BENG-norm toegepast. Dit wil zeggen dat het politiebureau als Bijna Energie Neutraal Gebouw wordt uitgevoerd. Bij het materiaalgebruik wordt daarnaast gekeken naar het gebruik van duurzame materialen in combinatie met het hergebruik van materialen. Op deze manier wordt aangesloten bij de duurzaamheidsambities van de gemeente Papendrecht en de Drechtsteden.

4.12.3 Conclusie

Het plan is in overeenstemming met de duurzaamheidsambities die door het Rijk, de Drechtsteden en Papendrecht worden gesteld.

4.13 M.e.r.-beoordeling

4.13.1 Kader

Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor projecten met grote milieugevolgen, een plan-m.e.r. op te stellen. Onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect.

4.13.2 Afweging en conclusie

Voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van een nieuw Politiebureau. Een dergelijke ontwikkeling is aan te merken als een stedelijk ontwikkelingsproject (D 11.2). De omvang van het project blijft ruim onder de drempelwaarde van een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2.

De beoordelingscriteria in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling zijn:

  • Kenmerken van het project;
  • Plaats van het project;
  • Kenmerken van het potentiële effect van het project.

In het kader van de voorliggende ontwikkeling zijn in deze plantoelichting de diverse (milieu)aspecten zorgvuldig afgewogen. Per aspect is bepaald of de ontwikkeling gevolgen heeft voor de (milieu)aspecten bedrijven- en milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodemgeschiktheid, flora en fauna, water, archeologie, cultuurhistorie, verkeer en parkeren. Uit deze afweging volgt dat belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten, waardoor het uitvoeren van een MER niet nodig is. Een besluit om hiervan af te zien wordt genomen vóór het besluit ten aanzien van dit bestemmingsplan wordt genomen. Hiermee heeft de benodigde m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden.

Hoofdstuk 5 Juridische opzet

5.1 Planmethodiek

Het uitgangspunt van dit bestemmingsplan is om de ontwikkeling van het politiebureau mogelijk te maken. Bij de opzet van het plan is gekozen van de eindbestemming 'Maatschappelijk' en de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Binnen deze bestemming is alleen een politiebureau toegestaan. Voor deze bestemmingen is zoveel mogelijk aangesloten op de regelingen uit de meest recente beheersverordening. Dit om het plan op een eenvoudige manier op te nemen in een toekomstige versie van de gemeentebrede beheersverordening. Hiermee wordt de uniformiteit en toetsbaarheid vergroot.

5.2 Regels

5.2.1 Algemeen

De regels bestaan uit vier hoofdstukken:

  • Inleidende regels (hoofdstuk 1)
  • Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)
  • Algemene regels (hoofdstuk 3)
  • Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4)

Hierna wordt een korte toelichting gegeven op de in het plan voorkomende artikelen.

5.2.2 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk is een aantal begrippen verklaard die gebruikt worden in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel "Wijze van meten" opgenomen waarin is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten dient te worden.

5.2.3 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. Hierna volgt een toelichting per artikel.

'Maatschappelijk'

De gronden waarop het nieuwe politiebureau is voorzien, zijn bestemd als 'Maatschappelijk' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - politiebureau'. Het gedeelte van het perceel, waar het bureau en de bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd, is voorzien van een bouwvlak. Het maximaal bebouwd oppervlak en het maximale bedrijfsvloeroppervlak is geborgd in de regels. In de regels zijn aan deze andere bouwwerken hoogtebeperkingen opgelegd, en zijn maximum aantallen voor masten e.d. opgenomen. Daarnaast is de maximale bouwhoogte van het toekomstige bureau expliciet aangeduid.

'Waterstaat - Waterkering'

Deze dubbelbestemming is in het westelijk deel van het plangebied opgenomen. Deze bestemming is opgenomen voor de beschermingszone van de in het plangebied aanwezige dijk. Bouwwerken binnen deze bestemming zijn slechts toegestaan, indien de belangen van de waterkering dat toelaten.

5.2.4 Hoofdstuk 3 Algemene regels

In hoofdstuk 3 van de regels worden enkele algemene regels gegeven, zoals de anti-dubbeltelregel. Ook worden algemene gebruiksregels gegeven. Daarnaast worden enkele algemene afwijkings- en wijzigingsregels gegeven die de flexibiliteit van het plan vergroten.

5.2.5 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Exploitatieverplichting

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze kosten te verhalen op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar.

In dit geval is bij de gronduitgifte rekening gehouden met de plankosten en de aanlegkosten in de openbare ruimte. Het kostenverhaal is verdisconteerd in de grondprijs.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van een nieuw politiebureau. De ontwikkeling wordt op een zorgvuldige wijze ingepast. Een politiebureau dat voldoet aan de eisen van deze tijd is van belang voor Papendrecht én de regio. Met deze ontwikkeling wordt een groot maatschappelijk belang gediend.

Deze ontwikkeling is passend binnen de ruimtelijk kaders van de gemeente en heeft als uitgangspunt de bestaande ruimte beter in te richten en de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren.

Daarmee wordt verondersteld dat er voldoende draagvlak is. Bovendien wordt in de bestemmingsplanprocedure de mogelijkheid geboden om inspraakreacties en zienswijzen in te dienen (zie ook hoofdstuk 7 van deze toelichting).

Gezien het bovenstaande wordt de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan voldoende gewaarborgd geacht.

6.3 Handhavingsaspecten

Inleidend

Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving ligt bij de gemeente. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Het doel van handhaving is om de duurzame bescherming van mens en omgeving te waarborgen. Binnen het kader van het bestemmingsplan heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening. Bij overtreding van deze regelgeving moet gedacht worden aan bouwen zonder omgevingsvergunning voor het bouwen, bouwen in afwijking van een verleende vergunning, het handelen zonder of in afwijking van een noodzakelijke vergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en voor werkzaamheden (de vroegere aanlegvergunning) en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan of een afwijking.

Er zijn twee vormen handhaving te onderscheiden: preventieve en repressieve handhaving.

Preventieve handhaving bestaat uit actief toezicht door of namens de gemeente door bijvoorbeeld regelmatige controles op de uitvoering van vergunningen en regelmatige gebiedscontroles. Vervolgens worden in het kader van preventieve handhaving duidelijke en maatschappelijk geaccepteerde regels opgesteld en aandacht besteed aan communicatie en voorlichting.

Repressieve handhaving bestaat uit de aanwending van publiekrechtelijke middelen bij geconstateerde overtredingen, zoals het opleggen van een dwangsom of het uitoefenen van bestuursdwang. Daarnaast is het mogelijk strafrechtelijke middelen toe te passen en privaatrechtelijk actie te ondernemen bij inbreuk op het eigendomsrecht van de gemeente. Repressieve handhaving heeft als primaire doel een einde te maken aan een specifieke overtreding van de Wro of de Woningwet.

De handhaafbaarheid van een bestemmingsplan is met name afhankelijk van het draagvlak van de regels onder de burgers en van de duidelijkheid van de regels.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Voorbereidingsfase

Vooraankondiging

Op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient voorafgaand aan een procedure van een bestemmingsplan waarin een ruimtelijke ontwikkeling wordt gefaciliteerd, een vooraankondiging te worden gepubliceerd waarin de gemeente aangeeft een bestemmingsplan voor te bereiden. Deze vooraankondiging heeft voor dit plan plaatsgevonden op 29 januari 2020.

Inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan is niet voor inspraak vrijgegeven.

Overleg

Conform artikel 3.1.1. van het Bro dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In dit kader is het voorontwerpbestemmingsplan voor advies toegezonden aan diverse instanties.

De ontvangen inspraakreacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota van inspraak en overleg, welke is opgenomen in bijlage 9. Deze reacties hebben niet geleid tot aanpassing van het plan.

7.2 Ontwerpfase

Na afronding van de inspraakprocedure en het vooroverleg wordt de formele bestemmingsplanprocedure gestart. De aanpassingen die, eventueel, volgen uit de inspraakreacties en de overlegreacties zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Ook zijn er ambtshalve aanpassingen doorgevoerd.

Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is artikel 3.8 Wro (gelezen in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) van toepassing. Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn wordt een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen.

Van de eventueel te ontvangen zienswijzen wordt te zijner tijd in deze paragraaf verslag gedaan.

7.3 Vaststellingsfase

Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.

Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.