|
Aan de rand van de Rijnsburgse woonwijk Frederiksoord (gemeente Katwijk) en de Kamphuizerpolder (gemeente Oegstgeest) bevindt zich een gebied met grasland en kassen. Het voornemen is hier een gevarieerde woonwijk met een dorpse schaal te realiseren. Deze woonwijk staat bekend onder de naam 'Nieuw Rijnvaert' en ligt in twee gemeenten: Katwijk en Oegstgeest.
De ontwikkelende partijen zijn in samenwerking met de gemeenten Katwijk en Oegstgeest gekomen tot een gezamenlijk gedragen stedenbouwkundig plan voor het gebied. Het stedenbouwkundig plan 'Nieuw Rijnvaert' van 26 maart 2021 vormt het uitgangspunt voor het voorliggende bestemmingsplan, dat het Oegstgeestse deel van Nieuw Rijnvaert mogelijk maakt. De beoogde sfeer van de woningen en de openbare ruimte is vastgelegd in het beeldkwaliteitsplan 'Nieuw Rijnvaert' van 26 maart 2021.
Het deel van Nieuw Rijnvaert dat in de gemeente Oegstgeest ligt past niet binnen de mogelijkheden van de Oegstgeestse bestemmingsplannen die hier gelden. Om die reden moeten de geldende bestemmingsplannen herzien worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is gelegen in het noorden van de gemeente Oegstgeest. Het plangebied bestaat uit het beoogde woongebied Nieuw Rijnvaert, een deel van de bestaande woningen aan de Valkenburgerweg (oost- en westzijde), de nieuwe brug ter hoogte van de Valkenburgerweg (westzijde) en de gronden waar groen en ontsluiting voorzien zijn (zuid(oost)zijde). De oppervlakte van het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan bedraagt circa 3 ha. De gehele ontwikkeling Nieuw Rijnvaert beslaat een oppervlakte van circa 9 ha.
Het plangebied van voorliggende bestemmingsplan is als volgt begrensd:
De navolgende afbeeldingen tonen achtereenvolgens de globale ligging en begrenzing van het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan.
Globale ligging van het plangebied (rode druppel, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Begrenzing van het plangebied van voorliggend bestemmingsplan (rode omkadering). Het plangebied van het uitwerkingsplan van de gemeente Katwijk is wit omkaderd.
Voor de gronden die onderdeel zijn van het voorliggende bestemmingsplan gelden de volgende bestemmingsplannen:
Frederiksoord Zuid
In het bestemmingsplan ‘Frederiksoord Zuid’ hebben de gronden in het plangebied de bestemming ‘Uit te werken woondoeleinden’ (zie navolgende afbeelding). Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming uitwerken, met inachtneming van de uitwerkingsregels van artikel 3 lid 2. Aan sub b, h en k van dit lid wordt niet voldaan, die betrekking hebben op het maximum aantal woningen en eisen aan waterlopen. Om die reden kan het beoogde plan niet met een uitwerkingsplan juridisch-planologisch gemaakt worden en dient een herziening van het bestemmingsplan opgesteld te worden. Daarnaast geldt voor de zuidelijke strook van het plangebied het bestemmingsplan 'Kamphuizerpolder - Buitenlust' en beschikken deze gronden niet over een uit te werken woonbestemming (zie 'Kamphuizerpolder - Buitenlust').
Uitsnede bestemmingsplan 'Frederiksoord Zuid'
Rijnvaert
Voor een kleine strook in het westen van het plangebied geldt het bestemmingsplan ‘Rijnvaert’. Deze gronden hebben de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. In verband met de realisatie van een brug over de watergang, die Nieuw Rijnvaert en Rijnvaert zal verbinden en een minimale doorvaarthoogte van 1,4 m zal hebben, worden deze gronden meegenomen in het voorliggende bestemmingsplan.
Uitsnede bestemmingsplan 'Rijnvaert'
Kamphuizerpolder - Buitenlust
In het bestemmingsplan ‘Kamphuizerpolder - Buitenlust’ hebben de gronden in het plangebied de bestemmingen ‘Agrarisch - 2’ en ‘Verkeer’. Verder hebben deze gronden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3'. Tevens hebben de gronden de aanduiding 'wetgevingszone – wijzigingsgebied 2', op basis waarvan in het wijzigingsgebied 'Tuin van Oegstgeest 2' ten hoogste twee woningen zijn toegestaan.
Uitsnede bestemmingsplan 'Kamphuizerpolder - Buitenlust'
Parapluplan Parkeren
Met het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' is geregeld dat een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, niet kan worden gebouwd wanneer op eigen terrein niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden. Hierbij moet voldaan worden aan de Parkeernotitie Oegstgeest of de rechtsopvolger daarvan.
Na dit inleidende hoofdstuk worden in hoofdstuk 2 achtereenvolgens de huidige situatie en de toekomstige situatie beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale, en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van de omgevingsaspecten en (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Hoofdstuk 6 bevat de economische uitvoerbaarheid van het plan en hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid, waarbij de uitkomsten van de inspraak- en overlegmomenten zijn opgenomen.
De voorliggende toelichting vormt de toelichting bij het bestemmingsplan 'Nieuw Rijnvaert' van de gemeente Oegstgeest. Vanwege de samenhang met het deel van de ontwikkeling Nieuw Rijnvaert in de gemeente Katwijk wordt in de voorliggende toelichting in diverse hoofdstukken en paragrafen gerefereerd naar de gehele ontwikkeling. Dit betreft met name de paragrafen 2.1, 2.2, 3.1 t/m 3.3 en 4.1 t/m 4.8. |
Functionele structuur
In de huidige situatie is het plangebied van de ontwikkeling Nieuw Rijnvaert grotendeels onbebouwd en ingevuld met grasland en kassen. Voorheen bestond het gebied grotendeels uit kassen, waarvan inmiddels een deel gesloopt is. Op dit moment bevinden zich met name in de zuidoostelijke hoek van het plangebied nog kassen. Direct ten zuiden hiervan is een caravanstalling aanwezig.
De planlocatie ligt direct ten zuiden van de Rijnsburgse woonwijk Frederiksoord, met een diversiteit aan grondgebonden woningen. Verder wordt de planlocatie geflankeerd door de Rijnsburgerweg aan de oostzijde en de Valkenburgerweg aan de westzijde. Ten oosten van de planlocatie bevindt zich een strook met bestaande bebouwing aan de Rijnsburgerweg, die voornamelijk uit vrijstaande woningen bestaat. Achter deze strook is, direct ten zuiden van het plangebied, een transportbedrijf gevestigd.
Het gebied ten zuiden van het plangebied is van oorsprong een tuindersgebied, waarbij het voornemen bestaat tot transformatie naar een landschappelijk, recreatief gebied met enkele woningen (de 'Tuin van Oegstgeest').
In het gebied ten westen van de locatie, aan de overzijde van de Valkenburgerweg, is recent de Oegstgeestse wijk Rijnvaert gerealiseerd. Dit is een nieuwe woonwijk met twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen. De ontsluiting van deze wijk vindt plaats via de Langenakker, een weg die door het plangebied van Nieuw Rijnvaert voert en aan de oostzijde aansluit op de Rijnsburgerweg.
Ligging ten opzichte van omgeving (plangebied is wit omkaderd)
Impressie huidige situatie
Ruimtelijke structuur
De ruimtelijke structuur van de locatie zelf wordt bepaald door een rechtlijnig oost-westgerichte landschapsverkaveling. Daarnaast bepalen de verschillende randen rondom het plangebied het ruimtelijke karakter van de locatie.
De noordelijke rand bevat grotendeels woonpercelen die met de achterzijde naar de planlocatie zijn gericht. Slechts incidenteel zijn er woningen met de voorzijde naar het plangebied gericht. Een smalle sloot op de grens met de planlocatie begeleidt deze woonpercelen. De woningen zijn vrijwel allemaal één tot twee bouwlagen met kap en er is veelal sprake van aaneengesloten bebouwing.
Ook aan de oostelijke rand keren de woonpercelen zich met de achterzijde naar de planlocatie. Het beeld is hier echter meer open dan aan de noordzijde. De bouwhoogte is vrijwel overal één bouwlaag met kap.
De zuidzijde kent een tweeledig karakter. Enerzijds is er sprake van een relatief groen en open tuindersgebied. Anderzijds is het bedrijfsperceel met bijbehorende bedrijfshal van het transportbedrijf dominant.
Aan de westzijde is de Valkenburgerweg de bepalende structuur. Ter hoogte van de planlocatie en verder naar het zuiden is dit een incidenteel bebouwd lint met verspreide groen omkaderde woonpercelen. Direct tegenover de planlocatie verandert dit karakter door de realisatie van Rijnvaert. Hier ontstaat in relatie met de Oude Rijn een waterrijke woonwijk met vrijstaande woningen en twee-onder-een-kapwoningen van twee bouwlagen met kap.
Stedenbouwkundig plan
Het stedenbouwkundig plan van de ontwikkeling Nieuw Rijnvaert (Buro SRO, nr. SR190009, d.d. 26 maart 2021, zie bijlagen bij toelichting 1) vormt de basis voor het voorliggende uitwerkingsplan. De hoofdstructuur van dit stedenbouwkundig plan is het uitgangspunt voor de bestemmingssystematiek. Deze hoofdstructuur is gebaseerd op de aanwezige oost-westgerichte landschapsstructuur. Naast de woonstraten die deze structuur volgen komt dit tot uiting door een centrale singel, die van oost tot west de drager van de buurt vormt. De weg langs de singel loopt door naar het aangrenzende Rijnvaert.
Stedenbouwkundig plan
Bebouwing
Het plan is zodanig opgezet dat alle woningen een oriëntatie op de openbare ruimte krijgen. Voorzijden van woningen begeleiden dus zowel de singel, de woonstraten als de groene ruimten. Nabij de entree worden hoogteaccenten tot vijf bouwlagen mogelijk gemaakt. Naast deze hoogteaccenten komen er accenten op de bijzondere punten in de structuur. Deze beëindigen de voornaamste zichtlijnen en benadrukken zo de hoofdstructuur.
Het beoogde woonmilieu is een gevarieerde wijk met een dorpse schaal, afgestemd op korrel van de Rijnsburgse Vliet. Een afwisseling in traditionele en eigentijdse Hollandse architectuur is daarbij passend. Bewust gekozen accenten vormen unieke gebouwen die het plan verder verbijzonderen. Er zijn vier deelgebieden te onderscheiden: Singel, Nieuwe Vliet, Woonstraten en Valkenburgerweg. Voor de eerste drie deelgebieden wordt dezelfde sfeer beoogd, maar is het ambitieniveau bij de Singel en Nieuwe Vliet wat hoger dan bij Woonstraten. Het deelgebied Valkenburgerweg maakt minder onderdeel uit van de wijk, maar juist meer van de bestaande structuur. Voor dit deelgebied gelden daarom andere criteria. In het beeldkwaliteitsplan (Buro SRO, nr. SR190009, d.d. 26 maart 2021, zie bijlagen bij toelichting 2), dat als aanvulling op de welstandsnota wordt vastgesteld, zijn per deelgebied richtlijnen opgesteld.
Woningbouwprogramma
Voor een gevarieerd beeld is het zaak verschillende woningtypen (vrijstaand, twee-onder-een-kapwoningen, rij- en hoekwoningen en appartementen) te mengen over de wijk als geheel. Delen met een herhaling van steeds hetzelfde woningtype zijn nadrukkelijk niet de bedoeling. Wel is het streven om aan de westzijde het accent op vrijstaande woningen en tweekappers te leggen. Zo wordt aangesloten op het aangrenzende Rijnvaert. Aan de oostzijde is juist een compacter beeld met meer aaneengesloten bebouwing passend. Het woningbouwprogramma, dat vanwege de gewenste flexibiliteit enkele extra woningen mogelijk maakt ten opzichte van het stedenbouwkundig plan, bestaat indicatief uit de volgende woningaantallen:
Woningtype |
Aantal |
vrijstaande woningen |
17 |
twee-onder-een-kapwoningen |
46 |
rij- en hoekwoningen |
104 |
grondgebonden starterswoningen (XS-woningen) |
18 |
appartementen |
48 |
sociale huurwoningen (grondgebonden of gestapeld) |
71 |
totaal |
304 + 7 extra = 311 |
waarvan in de gemeente Oegstgeest (voorliggend bestemmingsplan) |
140 + 2 extra = 142 |
Het voorliggende bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om binnen de stedenbouwkundige hoofdstructuur verschillende woningtypen te realiseren en hierin, afhankelijk van de marktomstandigheden en de behoefte naar bepaalde type woningen, te variëren. Door het vastleggen van de stedenbouwkundige hoofdstructuur, die bestaat uit de water-, groen- en verkeersstructuur (zie navolgend), in combinatie met (bouw)regels van het voorliggende bestemmingsplan en de sturing via het beeldkwaliteitsplan, is de ruimtelijke kwaliteit van beoogde woonmilieu verzekerd.
Groen
Bij de centrale entree tot de wijk is er sprake van een losse bebouwingsstructuur met bouwvolumes in het groen. Dit zorgt ervoor dat het aangrenzende groengebied de 'Tuin van Oegstgeest’ de nieuwe wijk inkomt tot aan de centrale singel. In het centrum van de wijk is daardoor de groene, landschappelijke sfeer voelbaar.
De oevers en het straatprofiel langs de singel vormen het belangrijkste structuur- en beeldbepalende groen in de wijk. Daarnaast zijn er op meerdere locaties grotere groene ruimtes aanwezig:
Groenstructuur
Water
De centrale singel is de dragende structuur voor Nieuw Rijnvaert. De singel bestaat aan de westzijde uit een 10 m brede watergang met groene oevers en sluit aan op de waterstructuur van Rijnvaert. Daarmee ontstaat ook een vaarverbinding naar de Oude Rijn. In het westelijke deel komen aan de zuidelijke oever overtuinen en aanlegmogelijkheden voor boten.
De tweede oost-westgerichte watergang ligt tussen Frederiksoord en Nieuw Rijnvaert. Dit betreft een opwaardering van de bestaande sloot tot een 6 tot 8 m brede watergang. De woningen komen er met de achtertuin aan te liggen en krijgen aanlegmogelijkheden voor boten.
Beide watergangen worden op twee punten met elkaar verbonden; centraal in het gebied en aan de oostzijde. Vanuit alle woningen die met de (over)tuin aan het water grenzen is er een vaarverbinding met de Oude Rijn. Op de daarvoor noodzakelijke delen komen bruggen of vaarduikers. Overige kruisingen bestaan uit duikers. Met deze waterstructuur ontstaat er meer watercompensatie dan nodig, wat een bewuste keuze voor een waterrijk woonmilieu is.
Waterstructuur
Ontsluiting en parkeren
Voor auto’s is Nieuw Rijnvaert uitsluitend te bereiken vanaf de Rijnsburgerweg. Na het transportbedrijf buigt de weg af en vormt deze een centrale entree tot de wijk. Vanaf daar leidt de route ten noorden van de singel verder naar de aangrenzende wijk Rijnvaert. Op meerdere punten takken woonstraten aan op de ontsluitingsweg. Aan de singel worden dit, de ontsluitingsweg uitgezonderd, eenrichtingsstraten. Alle straten worden 30 km/uurstraten.
Centraal in het gebied komt een fietsverbinding met Frederiksoord. Deze takt aan op de straat Paedsenakker en doet tevens dienst als calamiteitenroute. Met deze verbinding ontstaan zowel in oost-west- als in noord-zuidrichting soepele fietsverbindingen over de 30 km/uurstraten naar de Valkenburgerweg. De routes kunnen aansluiten op de fietspaden in de ‘Tuin van Oegstgeest’, indien dat gebied zich ontwikkelt.
Het parkeren vindt zoveel mogelijk plaats uit het zicht van de straten. Dit gebeurt door parkeerhoven en parkeerkoffers achter en tussen de blokken en indien mogelijk achter of onder de appartementen of groen ingepast. Slechts aan één zijde van de rijbaan komen langsparkeerplaatsen en een enkele keer haakse parkeerplaatsen.
Verkeersstructuur auto (boven) en fiets (onder)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Planspecifiek
De NOVI is niet specifiek van toepassing op de beoogde ontwikkeling. De ontwikkeling moet echter wel in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking verantwoord worden. Deze verantwoording is opgenomen in toelichting paragraaf 3.1.3.
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen op het gebied van een goede ruimtelijke ordening in het geding komen, kunnen krachtens de provinciale verordening of de algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling valt binnen de indicatieve zone van de Romeinse Limes, die een erfgoed van uitzonderlijke universele waarde zijn. Bij provinciale verordening worden de kernkwaliteiten van dit erfgoed van uitzonderlijke universele waarde uitgewerkt en geobjectiveerd. In toelichting paragraaf 3.2.3 en toelichting paragraaf 4.6 wordt dit nader toegelicht. De voorgenomen ontwikkeling raakt verder niet aan één van de nationale belangen zoals benoemd in het Barro.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om bij de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Per 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
Planspecifiek
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen, afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt.
Het voorgenomen plan bestaat uit ten hoogste 311 woningen, waarvan ten hoogste 142 woningen binnen het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan. Het bestemmingsplan 'Frederiksoord Zuid' van de gemeente Oegstgeest maakt in het noorden van het plangebied met een uitwerkingsbevoegdheid ten hoogste 80 woningen mogelijk. Het voorgenomen plan wordt aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling.
Behoefte
De behoefte aan de betreffende stedelijke ontwikkeling dient beschreven te worden. Uit het Programma ruimte van de provincie Zuid-Holland (zie toelichting paragraaf 3.2.2) volgt dat er in de Duin- en Bollenstreek tot 2030 een regionale woningbouwbehoefte van 11.000 woningen en een bovenregionale woningbouwbehoefte van 4.600 woningen is. In de Regionale Woon Agenda Holland Rijnland (zie toelichting paragraaf 3.3.2) wordt de woningbouwbehoefte nader uitgewerkt en gefaseerd. Hieruit blijkt dat het voorgenomen plan in zowel kwantitatieve als kwalitatieve zin tegemoet komt aan de woningbouwbehoefte.
Bestaand stedelijk gebied
De gronden waarop de woningen zijn voorzien zijn in het verleden grotendeels gebruikt voor agrarische doeleinden, waaronder glastuinbouw. In de thans geldende bestemmingsplannen hebben deze gronden een uit te werken woonbestemming of een agrarische bestemming. Volgens artikel 1.1,1, eerste lid, onder h van het Bro is bestaand stedelijk gebied 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Uitgaande van deze definitie kunnen de gronden in het plangebied niet aangemerkt worden als bestaand stedelijk gebied.
De inbreidingscapaciteit in de gemeenten Oegstgeest en Katwijk is onvoldoende om te voorzien in de actuele gemeentelijke en regionale woningbehoefte. Voor een woningbouwontwikkeling met een omvang als het voorgenomen plan wordt daarom gekozen voor uitbreiding van de bestaande kernen. Deze uitbreiding maakt onderdeel uit van de Knoop Leiden West, een integrale ontwikkeling van (woningbouw)projecten in de as Leiden-Katwijk (zie ook toelichting paragraaf 3.2.2).
Er dient geconcludeerd te worden dat het plan voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
De meeste recente versie van de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 1 augustus 2020. De Omgevingsvisie bestaat uit vier onderdelen:
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.
De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes (zie Omgevingsvisie Zuid Holland).
Planspecifiek
De ruimtelijke hoofdstructuur is voor het beoogde initiatief niet direct van belang gezien de aard en omvang van het initiatief. Wel sluit het voorgenomen plan aan op de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht.
De ambities van de provincie zijn niet specifiek van toepassing voor het beoogde initiatief, maar vormen tevens geen belemmering voor de herontwikkeling.
Voor de beoogde ontwikkeling is de omgevingskwaliteit van belang. Ruimtelijke ontwikkelingen die maatschappelijk en economisch gewenst zijn, moeten bijdragen aan de balans tussen de instandhouding, benutting en versterking van de bestaande gebiedskwaliteiten. Deze vinden hun grondslag in de drie onderscheiden deltalandschappen. Het plangebied is gelegen in het Zuid-Hollandse kustlandschap. De kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten geven richting aan de wijze waarop ontwikkelingen kunnen inspelen op ruimtelijke gebiedskwaliteiten. Navolgend wordt ingegaan op de relevante kaartlagen hiervan.
Laag van de ondergrond
Op de laag van de ondergrond is de planlocatie aangewezen als 'bijzonder relief - oude stroomgordels en geulafzettingen' en 'rivierdeltacomplex - jonge zeeklei'. In dit gebied kunnen natuurlijke hoogteverschillen voorkomen. Dit betreft strandwallen in de kustzone, oude stroomruggen, kreken en geulafzettingen, rivierduinen met donken en oude bovenlanden met restveen. Vanwege de hogere ligging waren deze plekken aantrekkelijk voor (pre)historische bewoning. Het zijn vaak plekken van grote archeologische en aardkundige waarde. Behoud van dit reliëf houdt de leesbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het gebied in stand. Richtpunten hierbij zijn:
In het plangebied zijn geen onregelmatige patronen aanwezig en is geen reliëf in het landschap herkenbaar. Uit toelichting paragraaf 4.6 volgt of er archeologische waarden aanwezig zijn.
De gronden in het rivierdeltacomplex bestaan overwegend uit kleigronden. Ontwikkelingen in dit gebied moeten bijdragen aan het behoud van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden. Met het beoogde plan wordt de waterstructuur zoals die aanwezig is ten (zuid)westen van de Valkenburgerweg doorgezet in het plangebied. Hiermee ontstaan er mogelijkheden voor natuurlijke processen.
Laag van de beleving
De Valkenburgerweg is aangewezen als fiets- en wandelroute. De ontsluiting van de woningen van Rijnvaert en de beoogde woningen van Nieuw Rijnvaert is voorzien via de as Hartjespan-Langenakker-Rijnsburgerweg. De Valkenburgerweg wordt niet gebruikt voor de ontsluiting en is/wordt ingericht als fietsstraat, wat past bij de status van fiets- en wandelroute.
Laag van de stedelijke occupatie
Op de laag van de stedelijke occupatie is het plangebied aangeduid als 'steden en dorpen'. Ontwikkelingen dienen hier bij te dragen aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van het dorp en versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur. De groen- en waterstructuur die in de omgeving aanwezig is wordt met het plan doorgetrokken in het plangebied. De stedenbouwkundige hoofdstructuur en uitgangspunten zijn afgeleid van de omgeving (Frederiksoord, Rijnvaert en de 'Tuin van Oegstgeest'). Hiermee wordt voortgebouwd op het bestaande stads- en dorpsgebied en wordt de overgangskwaliteit met een nieuwe dorpsrand versterkt.
De gronden ten zuiden van het plangebied zijn indicatief aangewezen als stedelijke groen- en waterstructuur. Deze groen- en waterstructuur is op hoofdlijnen vastgelegd in het bestemmingsplan 'Kamphuizerpolder - Buitenlust'. Op deze gronden ligt reeds een ontsluitingsweg. De ontsluiting van de beoogde woningen zal plaatsvinden via deze weg. De gronden rondom deze weg zullen ingericht worden als groenvoorziening. De entree van het plangebied, rondom het appartementengebouw, zal een groen karakter krijgen, waarmee aansluiting wordt gezocht bij de (toekomstige) groen- en waterstructuur ten zuiden van het plangebied. Binnen het plangebied wordt deze structuur verder doorgezet in de vorm van de centrale singel met groen en water.
De ontwikkeling sluit aan bij de beleidskeuze 'behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit', 'stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stads- en dorpsgebied' en 'verstedelijking en wonen'.
Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid bestaat uit de voornoemde lagen van de kwaliteitskaart. Uit de toetsing van het voorgenomen plan aan de kwaliteitskaart volgt dat het plan grotendeels voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart.
Met het voorgenomen plan wordt een deel van de vraag naar woningen opgevangen. De vraag naar woningen kan in kwantitatieve zin niet volledig binnen het bestaand stads- en dorpsgebied opgelost worden. Met het plan wordt een kwalitatief hoogwaardige woonomgeving gerealiseerd, waar ruimte is voor groen en water. Het woningbouwprogramma bestaat uit passende woningen voor verschillende doelgroepen.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is in overeenstemming met de Omgevingsvisie en past binnen de provinciale ambities ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit en wonen. Daarmee vormt de Omgevingsvisie geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
In het Programma ruimte is het strategische beleid uit de Visie ruimte en mobiliteit doorvertaald naar operationeel beleid en is aangegeven welke mix aan instrumenten de provincie voornemens is om in te zetten en aan wil bieden om deze doelen te realiseren. De Actualisering 2018 is vastgesteld op 30 mei 2018. Op 15 februari 2019 is de meest recente geconsolideerde versie gepubliceerd.
Beter benutten bestaand stads- en dorpsgebied
In lijn met de maatschappelijke behoefte zet de provincie in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De provincie wil bevorderen dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. De gemeenten stemmen de geplande opgave met behulp van actuele regionale visies voor in ieder geval wonen en kantoren af met andere gemeenten in de regio. Het is aan gemeenten zelf om te bepalen of zij ook behoefte hebben aan regionale visies ter afstemming van het beleid met betrekking tot bedrijventerreinen en detailhandel, of aan regionale ruimtelijke visies. Gedeputeerde Staten kunnen echter voor een bepaalde regio aangeven dat het nodig is om een regionale visie voor bedrijventerreinen te maken.
De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de Omgevingsverordening Zuid-Holland. De ladder voor duurzame verstedelijking vormt een belangrijk handvat in de fase van regionale visievorming. Als het plan qua regionale behoefteraming past in een actuele regionale visie die de instemming heeft van Gedeputeerde Staten, kan daarnaar worden verwezen bij de beschrijving van de behoefte als bedoeld in de ladder voor duurzame verstedelijking. Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de Ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau volgens de provincie geheel of gedeeltelijk is doorlopen (zie toelichting paragraaf 3.3.1).
Stedelijke ontwikkelingen buiten BSD groter dan 3 ha
Volgens de Verordening ruimte 2014 moeten nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen buiten BSD van meer dan 3 ha in het door Provinciale Staten (PS) vastgestelde Programma ruimte staan. Daarmee ligt het eindoordeel over omvangrijke verstedelijking buiten BSD bij PS. Indien in regionale visies of bestemmingsplannen locaties worden opgenomen buiten bestaand stads- en dorpsgebied die groter zijn dan 3 ha, dienen die dus door PS in het Programma ruimte te worden opgenomen, voor zover zij daar al niet in opgenomen zijn. Bij een verschil tussen het Programma ruimte en de regionale visie, is het programma leidend.
Planspecifiek
Op kaarten bij het Programma ruimte is de planlocatie aangemerkt als 'bebouwde ruimte' en 'steden en dorpen'. De ambitie van de provincie is dat het bestaand stads- en dorpsgebied beter benut wordt. Het voorgenomen plan geeft invulling aan deze ambitie.
De planlocatie wordt in het Programma ruimte genoemd als onderdeel van de Knoop Leiden West. De Knoop Leiden West is één van de vier locaties uit het Programma ruimte die is aangewezen voor het realiseren van een bovenregionale woningbouwopgave. In de Overeenkomst Knoop Leiden West is een stelsel van bestuurlijke afspraken gemaakt voor een integrale ontwikkeling van de 'Knoop' in samenhang met andere projecten in de as Leiden-Katwijk. De planlocatie is één van de woningbouwlocaties in de Knoop Leiden West. De ontwikkeling van de Knoop Leiden West is verwerkt en uitgewerkt in de Regionale Woon Agenda Holland Rijnland (zie toelichting paragraaf 3.3.2).
Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening op 1 augustus 2020 in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Omgevingsverordening draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de Omgevingsvisie. De verordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 lid 1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit is sprake van een vorm van transformatie (sub c). Het gebied verandert dusdanig van aard en omvang dat er een nieuw stedelijk gebied ontstaat met een nieuwe gebiedsidentiteit. Gelet op de wezenlijke verandering van het gebied kan grotendeels aan de richtpunten van de kwaliteitskaart worden voldaan, wat blijkt uit toelichting paragraaf 3.2.1. Met het nieuwe integrale ontwerp (zie toelichting paragraaf 2.2) ontstaat er een nieuwe ruimtelijke kwaliteit. Hierbij is aansluiting gezicht bij structuren en patronen in de omgeving, zoals het doorzetten van de groen- en waterstructuur. Als onderdeel van het voorgenomen plan zijn/worden kassen gesaneerd, wat een aanvullende ruimtelijke maatregel als bedoeld in lid 3 is.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat 'een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
Bij het voorgenomen plan is in toelichting paragraaf 3.1.3 ingegaan op de ladder voor duurzame verstelijking (sub a). De ontwikkeling kan niet worden voorzien binnen het bestaand stads- en dorpsgebied en is groter dan 3 ha, namelijk circa 9 ha in totaal en circa 3 ha in het voorliggende bestemmingsplan. De locatie wordt in het Programma ruimte genoemd als onderdeel van de Knoop Leiden West. Op kaarten bij het Programma ruimte is de locatie aangemerkt als 'bebouwde ruimte' en 'steden en dorpen'. Daarmee wordt er voldaan aan artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening.
Archeologie en Romeinse Limes
Artikel 6.27 van de Omgevingsverordening heeft betrekking op gronden met een hoge of zeer hoge bekende archeologische waarde. De gronden in het plangebied zijn op de kaart bij de Omgevingsverordening niet aangewezen als Romeinse Limes of gebied met (zeer) hoge archeologische waarde. Desondanks is onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden in de bodem. De resultaten hiervan zijn opgenomen in toelichting paragraaf 4.6.
Conclusie
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening Zuid-Holland.
Regio Holland Rijnland is gelegen in de Randstad en bestaat uit de gemeenten Hillegom, Kaag en Braasem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude. Gezamenlijk geven zij hun ruimtelijke visie op de regio. In deze visie wordt gestreefd naar een regio waar het prettig wonen, werken en recreëren is en die kansen benut en bedreigingen tegengaat. De vijftien aangesloten gemeenten werken samen aan hun ambities en opgaven. Met als doel: een goede balans realiseren tussen gebiedsontwikkeling en behoud van het oorspronkelijke karakter.
In de structuurvisie zijn zeven kernbeslissingen opgenomen waarin de gemeenten hun belangrijkste keuzes weergeven. De zeven kernbeslissingen zijn:
Het voorgenomen plan draagt bij aan kernbeslissing 1 van de Regionale Structuurvisie door het toevoegen van woningen aan de woningvoorraad. Het woonmilieu dat hierbij beoogd wordt is een gevarieerde wijk met een dorpse schaal. Daarmee worden woningen in een aantrekkelijke omgeving gerealiseerd, waar sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Met het voorgenomen plan is onderdeel van de ontwikkeling Knoop Leiden West, die is aangewezen als een locatie voor het realiseren van een bovenregionale woningbouwopgave (zie ook toelichting paragraaf 3.2.2). De afspraken uit de Overeenkomst Knoop Leiden West hebben tot gevolg dat stedelijke ontwikkeling geconcentreerd wordt (kernbeslissing 3). Door de ligging van de beoogde woningbouwontwikkeling nabij Leiden wordt de centrumfunctie van Leiden indirect versterkt (kernbeslissing 2).
In de Regionale Woon Agenda 2017 'Kwaliteit voor kwantiteit' voor de regio Holland Rijnland (vastgesteld op 14 maart 2018) is de kwalitatieve koers voor woningmarkt op regionaal, subregionaal en lokaal niveau geschetst. De regionale woonagenda helpt gemeenten bij de afstemming van woningbouw op de ruimtelijke ontwikkeling van de regio en vormt een onderbouwing voor plannen in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.
In de regio Holland Rijnland is snel vraag naar meer woningen die kwalitatief aansluiten bij de veranderende bevolkingssamenstelling. Om aan deze ambitie te kunnen voldoen en tegelijkertijd de woonaantrekkelijkheid van de regio te behouden, in te kunnen blijven spelen op de behoefte en verdringing van kwetsbare groepen op de woningmarkt te voorkomen heeft de regio Holland Rijnland de volgende keuzes gemaakt:
Planspecifiek
Het voorgenomen plan heeft hoofdzakelijk een positieve invloed op de keuzes 1, 3 en 9. Het plan komt tegemoet aan de regionale en bovenregionale vraag naar woningen. Het woningbouwprogramma bestaat uit verschillende woningtypen, waarvan circa 25% sociale huurwoningen.
In de gemeente Oegstgeest is in de periode 2017-2022 vraag naar 220 extra woningen. In de periode 2022-2030 bedraagt de behoefte 280 extra woningen. De totale behoefte van 500 extra woningen in de periode 2017-2030 is indicatief voorzien in een woonmilieu dat te typeren is als 'rustig stedelijk, woonwijk laagbouw'.
De woningbehoefte in de gemeente Katwijk in de periode 2017-2022 bedraagt 1.290 extra woningen. In de periode 2022-2030 is de behoefte 1.500 extra woningen. De totale behoefte tot 2030 bedraagt daarmee 2.790 woningen. Van dit woningaantal zijn 1.760 woningen indicatief voorzien in het woonmilieu 'rustig stedelijk', woonwijk laagbouw'. De overige 1.030 woningen zouden in het woonmilieu 'luxe woonwijk, dorps, landelijk' gerealiseerd moeten worden.
Er wordt een gevarieerde wijk met een dorpse schaal nagestreefd. De beoogde woningen bestaan uit verschillende typen grondgebonden woningen en gestapelde woningen (tot vijf bouwlagen). Het woonmilieu dat hiermee ontstaat is vergelijk met 'rustig stedelijk', woonwijk laagbouw' en 'luxe woonwijk, dorps, landelijk'.
De Structuurvisie Oegstgeest 2005-2020 vormt tot 2020 de integrale leidraad voor de beoordeling van ruimtelijke ontwikkelingen binnen Oegstgeest en geeft richting aan nieuwe bestemmingsplannen. De structuurvisie is op 30 juni 2005 vastgesteld door de gemeenteraad. De structuurvisie biedt een kader voor de toekomstige ontwikkelingen van Oegstgeest. De visie is geen volledig uitgewerkt plan, het vormt een sturingskader op hoofdlijnen. Het moet dan ook gevolgd worden door uitwerkingsplannen (bestemmingsplannen, bouwplannen) en eventueel aangevuld worden met aangepast sectoraal beleid. De structuurvisie geeft de grenzen van de planvorming aan: waar en hoe kunnen zich ruimtelijke ontwikkelingen voordoen in de komende 15 tot 20 jaar.
De structuurvisie geeft op hoofdlijnen richting aan de dynamiek binnen de gemeente, waarbij het evenwicht tussen natuur, wonen en economie behouden dient te blijven. Voor de toekomst wil Oegstgeest in de eerste plaats haar bestaande kwaliteiten als woongemeente behouden en versterken. Daarbinnen wil de gemeente bijdragen aan regionale vraagstukken als het leveren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat en ruimte voor bedrijven, de ontwikkeling van natuur- en recreatiegebieden en het op peil houden van het voorzieningenaanbod. Uitbreiding van het woningaanbod is alleen mogelijk als het past binnen het dorpse karakter. Binnen de uitbreiding van het woningaanbod heeft het huisvesten van de groeiende groep ouderen en starters (jongeren) prioriteit.
Planspecifiek
Het plangebied betreft het noordelijk deel van het deelgebied Rijnfront, dat is aangewezen voor ‘Wonen’ en ‘Parkzone Rijnfront’. De ontwikkeling van het Rijnfront, waarin de locatie Nieuw Rijnvaert ligt, is opgenomen in de Structuurvisie Oegstgeest 2005-2020 en heeft hierin de status ‘recente en toekomstige uitbreidingswijken’.
Voor de beoogde ontwikkeling in het Rijnfront is met name het thema ‘Wonen’ van toepassing. Ten aanzien van dit thema is in de structuurvisie opgenomen dat wordt gestreefd naar de ontwikkeling van een ‘gemengd woonmilieu, van laag tot hoog, grondgebonden en gestapeld’. Het uitgangspunt voor woningbouw in de gemeente Oegstgeest is behoud en waar mogelijk versterking van het leefklimaat, de cultuurhistorisch gegroeide karakteristieke structuur en de bereikbaarheid van (groen)voorzieningen. Het voorgenomen plan bevat grondgebonden en gestapelde woningen die geschikt zijn voor verschillende doelgroepen. De stedenbouwkundige hoofdstructuur is gebaseerd op de structuur van de omgeving (o.a. Rijnvaert en Frederiksoord) en maakt het mogelijk groenvoorzieningen gemakkelijk te bereiken.
Ten aanzien van het thema groen en water is in het Rijnfront een ecologische zone langs de Oude Rijn (buiten het plangebied) beoogd. Met het groen en water in het plangebied, die voor een belangrijk deel de stedenbouwkundige hoofdstructuur van Nieuw Rijnvaert vormen, wordt hierop aangesloten. Verder is ten zuiden het plangebied een parkzone (de 'Tuin van Oegstgeest') beoogd. Daarmee wordt invulling gegeven aan de wens om een deel van het Rijnfront in te richten als openbare parkzone, die een recreatieve en stadsparkfunctie heeft.
De gemeente blijft ook in de toekomst streven naar een goed en evenwichtig leefklimaat. De goede mix van wonen, werken en leven wil de gemeente ook in 2020 koesteren. Er dient een goede balans te zijn tussen rust en reuring. Om dit te bereiken zoekt Oegstgeest naar samenwerking met inwoners, buurgemeenten en lokale en regionale partners. Dienstverlening en kwaliteit van beleid staan in de gemeente hoog in het vaandel. Oegstgeest zal zich steeds nadrukkelijker profileren als een proactieve partner, die zich inspant voor een sterke regio. Om dit toekomstbeeld waar te maken, benoemt het college vier hoofdthema’s, die als een rode draad door deze visie zijn verweven.
Planspecifiek
In het visiedocument wordt expliciet aandacht besteed aan de groenstructuur. De groenstructuur en de prominente rol van het water zijn zeer bepalend voor de kwaliteit van wonen, werken en leven. De gemeente wil inwoners meer bij het beheer, het onderhoud en de inrichting van het groen betrekken. Oegstgeest dient uit te groeien tot een verbindende schakel in de regionale groen- en waterstructuur, waardoor er in de regio een doorgaande groene zone ontstaat. In het voorgenomen plan wordt hieraan invulling gegeven met de stedenbouwkundige hoofdstructuur, waarin de centrale as van het plangebied wordt gevormd door water en groen.
Voor het deel van de Kamphuizerpolder ten westen van Rijnsburgerweg, die op de grens van Rijnsburg (gemeente Katwijk) en Oegstgeest ligt, is in januari 2015 de Structuurvisie Kamphuizerpolder vastgelegd. Deze structuurvisie dient als basis, uitgangspunt en toetsingskader voor de verdere uitwerking van de ontwikkelingen in de Kamphuizerpolder.
Op de navolgende afbeeldingen zijn de structuurschets en de structuurvisiekaart voor de Kamphuizerpolder weergegeven.
Planspecifiek
De woningbouwontwikkeling in het plangebied is één van de concrete ontwikkelingen die worden genoemd in de structuurvisie. Hierbij is de volgende omschrijving opgenomen:
(…) Het plangebied zal worden getransformeerd tot een woongebied. De exacte verkaveling hiervan is nog niet bekend. Belangrijk bij de ontwikkeling van dit plan is dat er een hoge interne woonkwaliteit ontstaat, mede door het creëren van extra oppervlaktewater. Daarnaast zal het plan de randen (achterkanten) aan de noord- en oostzijde zorgvuldig moeten afhechten, een logische en heldere ontsluiting moeten krijgen die - samen met de verkaveling - zoveel mogelijk is ingepast in de bestaande landschappelijke structuur.
Het plangebied behoort tot deelgebied 3 (Frederiksoord-Zuid). Voor dit deelgebied is het de wens de geplande bebouwingsstructuur af stemmen op het zuidelijkere deel van de Kamphuizerpolder (deelgebied 5). Hierbij moet er een heldere grens tussen de bebouwing en het open gebied komen, zowel voor wat betreft de bebouwing en ontsluiting als het landschap. Omdat het plangebied zich voor een groot deel aan de achterzijde van de bestaande woningen bevindt, zal er een hoge interne woonkwaliteit moeten worden gecreëerd. De verkaveling dient te zijn afgestemd op de bestaande ruimtelijke en landschappelijke structuur De overgangen naar de bestaande wijken (randen) zijn helder en zorgvuldig ontworpen, zowel ruimtelijk als qua verbindingen. Vanwege de toename aan verharding wordt er open water in het gebied gerealiseerd. Dit open water verbindt de beoogde wijk met de omgeving.
Op 20 mei 2020 heeft de gemeenteraad van Oegstgeest de Woonvisie 2020-2030 'Samen verder bouwen aan karakter en kwaliteit' vastgesteld. In deze visie wordt richting gegeven aan de actuele woonopgaven in Oegstgeest en zijn prestatieafspraken gemaakt met de corporaties en huurdersorganisaties. De gemeente heeft de woonvisie in nauwe samenspraak met de inwoners en maatschappelijke partners opgesteld. De woonopgaven zijn vertaald naar drie ambities.
In de woonvisie zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:
Planspecifiek
Het plangebied is aangewezen als grootste locatie voor het invullen van de zachte plancapaciteit uit de woonvisie van Oegstgeest. De zachte plancapaciteit in de gemeente Oegstgeest bedraagt 120-170 woningen. De gehele locatie Nieuw Rijnvaert (gemeenten Katwijk en Oegstgeest) zorgt voor een toename van 267-311 woningen, waarvan 25% uit sociale huurwoningen bestaat. In de gemeente Oegstgeest worden 121-142 woningen gerealiseerd. Het aandeel sociale huurwoningen in de gemeente Oegstgeest bedraagt minimaal 25%. Daarmee wordt voorzien in de behoefte naar woningen in het lagere segment. In het stedenbouwkundig plan zijn op dit moment ca. 24-28 betaalbare koop-/huurwoningen opgenomen. Dit is circa 20% van het aantal woningen in de gemeente Oegstgeest. De afspraken met de ontwikkelaars dateren van vóór de tijd van vaststelling van de nieuwe woonvisie 2020-2030. Na heronderhandeling door de gemeenten Katwijk en Oegstgeest met de ontwikkelaars zijn ook middeldure woningen in het programma opgenomen.
In Nieuw Rijnvaert is een aantrekkelijk en hoogwaardig woonmilieu beoogd. Dit wordt bereikt met een ruime opzet en een groen woonmilieu, passend bij het dorpse karakter van de omgeving.
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wet milieubeheer zijn voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing. Op grond van artikel 7.19 Wet milieubeheer dient het bevoegd gezag, ondanks dat er geen noodzaak kan bestaan voor het opstellen van een m.e.r.-beoordeling of een MER, een besluit te nemen.
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarden van een oppervlakte van 100 ha of meer en 2.000 of meer woningen van een oppervlakte van 100 ha of meer. De voorgenomen ontwikkeling 'Nieuw Rijnvaert' omvat namelijk een oppervlakte van circa 9 ha en ten hoogste 311 woningen. Het voorliggende bestemmingsplan, dat betrekking heeft op Oegstgeest deel van Nieuw Rijnvaert, bevat circa 3 ha en ten hoogste 142 woningen. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.(-beoordeling) en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zullen de belangrijkste milieugevolgen, waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie, aan de hand van de relevante selectiecriteria van bijlage III bij de Europese m.e.r.-richtlijn, in beeld gebracht in een aparte aanmeldnotitie (Buro SRO, nr. SR190009, d.d. 6 december 2021, zie bijlagen bij toelichting 3). Hoewel het voorliggende bestemmingsplan uitsluitend betrekking heeft op het deel van Nieuw Rijnvaert in de gemeente Oegstgeest, is in de aanmeldnotitie aandacht voor de milieugevolgen van de gehele ontwikkeling Nieuw Rijnvaert, waarmee cumulatie-effecten meegewogen zijn.
Het bevoegd gezag kan op basis van de aanmeldnotitie besluiten of er al dan niet een m.e.r.(-beoordeling) nodig is en publiceert dit in een (vormvrij) m.e.r.-beoordelingsbesluit. Het bevoegd gezag zal het m.e.r.-beoordelingsbesluit voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan nemen. Er is geen sprake van een bezwaar- en beroepsprocedure bij het besluit over de m.e.r.-plicht zelf. Bezwaar en beroep is mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan.
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Om aan te tonen dat de kwaliteit van bodem en het grondwater geschikt is of geschikt te maken is voor het beoogde gebruik (wonen) zijn de volgende bodemonderzoeken uitgevoerd:
Uit het verkennend bodemonderzoek uit mei 2015, dat is uitgevoerd voor het zuidoostelijk deel van het plangebied (gemeente Oegstgeest), volgt dat de grondmengmonsters van de bovengrond ten hoogste licht verontreinigd zijn met drins en lood. In het grondwater is een licht verhoogd gehalte aan barium aangetoond. Voor de overige parameters zijn verhoogde waarden gemeten. In de puinmengmonsters, die bovendien zijn samengesteld uit puinbijmeningen buiten het ontwikkelingsgebied is geen asbest aangetoond. De lichte verontreinigingen gaven geen aanleiding voor vervolgonderzoek.
In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning zal er voor het zuidoostelijk deel van het plangebied een actueel bodemonderzoek uitgevoerd moeten worden. Na 2015 hebben er op de gronden waarvoor in mei 2015 een verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd geen bodemverontreinigende activiteiten plaatsgevonden, waarmee het verkennend bodemonderzoek uit mei 2015 in voldoende mate inzicht geeft in de uitvoerbaarheid van de bestemmingswijziging.
Uit het verkennend bodemonderzoek uit augustus 2017, dat is uitgevoerd voor het noordoostelijk deel van het Oegstgeestse deel van het plangebied, blijkt dat de bovengrond ten hoogste licht is verontreinigd met lood, zink, minerale olie, drins, hexachloorbenzeen en minerale olie. De ondergrond is niet verontreinigd met de onderzochte parameters. Het grondwater is licht verontreinigd met barium en xylenen en sterk verontreinigd met nikkel.
De in het grondwater aangetoonde concentraties nikkel geven formeel, ingevolge de Wet bodembescherming, aanleiding tot het verrichten van een nader bodemonderzoek naar de omvang en mate van deze verontreiniging in de bodem. Sterke verontreinigingen in het grondwater komen vaker voor in de regio zonder dat er sprake is van een aantoonbare bron van verontreiniging en zonder dat daarbij in de vaste fase van de bodem ter plaatse van het grondwater de achtergrondwaarde voor de bodem (AW2000) wordt overschreden. De verhoogde gehalten worden toegeschreven aan natuurlijke oorzaken en de fluctuaties in de gehalten aan de natuurlijke schommelingen van de grondwaterstand.
Ten aanzien van de plaatselijk sterk verhoogde gehalten met nikkel in het grondwater wordt aanbevolen om bij bemalingen ten behoeve van bouwwerkzaamheden het vrijkomende grondwater, in overleg met de waterkwaliteitsbeheerder van het gebied, op milieuhygiënisch verantwoorde wijze te verwerken. Als alternatief kan ervoor gekozen worden om het grondwater opnieuw te bemonsteren en te onderzoeken op de aanwezigheid van nikkel, waarna bepaald kan worden of, en zo ja, welke vervolgstappen genomen moeten worden. Dit wordt beoordeeld in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning.
Uit het verkennend bodemonderzoek uit maart 2020, dat is uitgevoerd voor het noordelijk en westelijk deel van het plangebied, volgt dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater geschikt is voor het beoogde gebruik, uitgezonderd de sterke verontreiniging met drins op het noordwestelijk deel en de matige verontreiniging met minerale olie ter plaatse van de ondergrondse tank op het noordoostelijke deel van de onderzoeklocatie. Beide verontreinigingen zijn aangetroffen op het grondgebied van de gemeente Katwijk, buiten het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan.
Van de kadastrale percelen gemeente Oegstgeest, sectie B, nummers 5165, 4543, 5233, 4548, 5227 en de openbare wegpercelen zijn geen kwaliteitsgegevens bekend. Voor perceel 5165 geldt dat dit het perceel bij een bestaande woning betreft, waar geen wijzigingen plaatsvinden. De overige percelen waarvan geen kwaliteitsgegevens bekend zijn, bevinden zich nabij de zuidelijke entree van het plangebied en/of behoren tot de weg Langenakker. Het toekomstige gebruik van deze percelen zal grotendeels groenvoorziening en openbare weg zijn. Hoewel personen hier niet langdurig zullen verblijven en in de omgeving hoofdzakelijk lichte verontreinigingen zijn aangetroffen, zal in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning een bodemonderzoek uitgevoerd moeten worden voor de percelen waarvan geen kwaliteitsgegevens bekend zijn.
Gezien het voorgaande is de bodem vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt (te maken) voor de toekomstige bestemming.
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3% bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3% bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'. Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijnstof PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 μg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling worden ten hoogste 311 woningen mogelijk gemaakt. De ontwikkeling kan derhalve, gezien de beperkte omvang (circa 20% van de drempelwaarde), aangemerkt worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de NSL-monitoringstool (2019) gekeken naar de luchtkwaliteit nabij het plangebied. Hieruit blijkt dat de jaargemiddelde concentraties fijnstof PM10, fijnstof PM2,5 en NO2 over 2018 in de rekenpunten 15846063, 15846068 en 15846100, die nabij de Rijnsburgerweg liggen, respectievelijk maximaal 20,4 μg/m³, 12,0 µg/m³ en 24,7 µg/m³ bedragen. De grenswaarden van 40 μg/m³ (fijnstof PM10 en NO2) en 25 µg/m³ (fijnstof PM2,5) worden hierbij ruimschoots gerespecteerd.
Verder dient opgemerkt te worden dat de woningen niet direct nabij de eerdergenoemde rekenpunten gerealiseerd worden, maar op 30-620 m afstand van deze rekenpunten en de Rijnsburgerweg. Daarmee zullen de daadwerkelijke jaargemiddelde concentraties ter hoogte van een groot deel van de woningen lager zijn.
Voorts voorziet de ontwikkeling niet in een gevoelige bestemming.
Gezien het voorgaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
De meest voorkomende vorm van geluidhinder is degene die wordt veroorzaakt door het wegverkeer. Zo stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. De voorkeursgrenswaarden is de waarde die zonder meer kan worden toegestaan. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur wegen, op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s). Indien na akoestisch onderzoek blijkt dat de grenswaarden van de gevelbelasting worden overschreden dient er een ontheffing te worden verkregen via een hogere voorkeursgrenswaarde procedure. De maximale ontheffingswaarde voor nieuw te bouwen woningen in stedelijk gebied is 63 dB. Voor een buitenstedelijke weg geldt een maximale ontheffingswaarde van 53 dB.
Planspecifiek
Vanwege de ligging binnen de onderzoekszone van de Rijnsburgerweg is er een onderzoek naar de geluidbelasting vanwege wegverkeer op de beoogde woningen (Adviesburo Van der Boom, nr. 19-072r3, d.d. 15 maart 2021, zie bijlagen bij toelichting 7) uitgevoerd. De overige wegen in de omgeving zijn 30 km/uurwegen zonder geluidzone. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met het onderzoek tevens inzichtelijk gemaakt wat de geluidbelasting vanwege werkverkeer op de ontsluitingsweg in het plangebied op de beoogde woningen is.
Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting door wegverkeer op de Rijnsburgerweg op de beoogde woningen in het noordoosten van het plangebied (gemeente Katwijk) ten hoogste 53 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh bedraagt. Daarbij is ervan uitgegaan dat er in de zone waar de geluidbelasting 48-53 dB bedraagt ten hoogste negen worden gerealiseerd; hetzij vijf vrijstaande en/of twee-onder-een-kapwoningen, hetzij negen rij- en hoekwoningen.
Het verlagen van de geluidbelasting door het treffen van maatregelen aan de bron is niet mogelijk. Afscherming van alle woonlagen met een extra geluidscherm op het eigen terrein is stedenbouwkundig ongewenst. Bij de invulling in het geluidbelaste deel van het plangebied met zowel vijf vrijstaande en/of twee-onder-een-kapwoningen als negen rij- en hoekwoningen dient voor twee woningen een hogere waarde te worden aangevraagd van respectievelijk 53 dB en 49 dB door wegverkeer op de Rijnsburgerweg. Deze woningen zijn in het deel van Nieuw Rijnvaert in de gemeente Katwijk voorzien. In het kader van het voorliggende bestemmingsplan zijn geen hogere worden benodigd.
Voor de beoogde woningen wordt bij voorkeur een afstand tot de ontsluitingsweg binnen het plangebied aangehouden zoals aangegeven is in het onderzoek. Bij een kortere afstand tot de weg is de geluidbelasting mogelijk hoger dan 53 dB. Er zijn dan maatregelen nodig om te voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit.
De hoogste geluidbelasting op de oostgevel van de hoogst geluidbelaste woning in het noordoosten van het plangebied bedraagt 58 dB zonder aftrek op de verdieping. De benodigde karakteristieke geluidwering GA;k bedraagt dan 25 dB. Voor gevels met een geluidbelasting van meer dan 53 dB zonder aftrek dient te worden bepaald of aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig zijn. Voor de geveldelen met een geluidbelasting van ten hoogste 53 dB zonder aftrek zijn geen voorzieningen noodzakelijk. De benodigde karakteristieke geluidwering GA;k bedraagt dan 20 dB. Dit is de minimale waarde conform het Bouwbesluit.
In aanvulling op het onderzoek naar de geluidbelasting vanwege wegverkeer van 15 maart 2021 is een notitie (Adviesburo Van der Boom, nr. 19-072, d.d. 24 juni 2021, zie bijlagen bij toelichting 8) opgesteld waarin berekend en toegelicht is wat het effect is van recentere verkeersgegevens en reflecties/afschermingen op de geluidbelasting.
Uit de nieuwe berekening volgt dat de geluidcontouren met de recentere verkeersgegevens op nagenoeg dezelfde afstand liggen van de Rijnsburgerweg als opgenomen in het rapport van 15 maart 2021. Er zijn in het kader van het voorliggende bestemmingsplan geen hogere waarden benodigd. De conclusies uit het rapport van 15 maart 2021 zijn nog actueel.
Gezien de beperkte hoogte van de geluidbelasting op bebouwing in de eerste lijn (zijde Rijnsburgerweg) zullen de gevels van woningen in de tweede lijn altijd geluidluw zijn als gevolg van afscherming. Een eventuele verhoging van de geluidbelasting door reflecties van woningen aan de overzijde van de weg is zeer beperkt en bedraagt in het algemeen (veel) minder dan 1 dB.
In toelichting paragraaf 4.2.4 is aandacht voor het aspect geluid in relatie tot milieubelastende activiteiten in de omgeving (o.a. bedrijven).
Gezien het voorgaande is het bestemmingsplan uitvoerbaar vanuit het aspect geluid.
Het aspect milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komt te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor de omgevingstypen 'gemengd gebied' en 'rustige woonwijk/ rustig buitengebied'. De omgeving van het plangebied wordt gezien de ligging in de nabijheid van scholen en andere maatschappelijke functies aangemerkt als een gemengd gebied. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verminderd, met uitzondering van het aspect gevaar.
Planspecifiek
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor de omgevingstypen 'gemengd gebied' en 'rustige woonwijk en rustig buitengebied'. Een gebied met een matige tot sterke functiemenging is een gemengd gebied. Direct naast woningen komen ook andere functies voor.
Aan de westzijde zijn geen bedrijven gevestigd waar rekening mee gehouden hoeft te worden. Dat houdt in dat alleen de oostzijde van het plangebied beoordeeld wordt. De oostzijde, de zone aan de Rijnsburgerweg, bestaat uit een combinatie van bedrijven en woningen. Derhalve is hier sprake van het omgevingstype 'gemengd gebied'. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verminderd, met uitzondering van het aspect gevaar.
Het voorgenomen plan betreft het toevoegen van gevoelige bestemmingen (woningen). Er dient daarom onderzocht te worden welke milieubelastende activiteiten in de omgeving van het plangebied toegestaan/aanwezig zijn, of deze milieubelastende activiteiten een belemmering vormen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woningen en of deze milieubelastende activiteiten beperkt (kunnen) worden in hun mogelijkheden. Daarom is aan de hand van de geldende bestemmingsplannen in het gebied bepaald welke milieubelastende activiteiten in de omgeving toegestaan zijn. In de navolgende tabel zijn de milieubelastende activiteiten in de omgeving weergegeven.
Bedrijf/activiteit |
Adres |
SBI-2008 |
Milieucategorie |
Richtafstand gemengd gebied in m |
Afstand tot woonbestemming in het plangebied in m |
Gemotra B.V. |
Langenakker 4 |
494 |
3.1/3.2 (1) |
30/50 |
0-12 |
Vemu Trading B.V. |
Rijnsburgerweg 88 |
451, 452, 454 |
2 |
10 |
60 |
Volvo Truck Center Rijnsburg |
Rijnsburgerweg 86c |
451 |
3.2 |
50 |
75 |
H.H. van Egmond B.V. |
Rijnsburgerweg 84b |
016, 46735 |
3.2 |
50 |
110 |
onbekend |
Klaverveldlaan onbebouwd |
onbekend |
3.1 (2) |
30 |
155 |
Theo Mulder B.V. |
Laan van Verhof 4 |
29201 |
4.1 |
100 |
180 |
diverse groothandels (o.a. in meubels, groente, fruit en aardappelen), handelsbedrijf en transportbedrijf |
Rijnsburgerweg 68 |
0163, 46217, 4631, 494, 52102, 52109, 4634, 4638, 4639, 464, 494, 46733 |
3.2 |
50 |
190 |
Flora Holland |
Laan van Verhof 3 |
82991 |
4.1 |
100 |
270 |
(1) Het bestemmingsplan 'Kamphuizerpolder - Buitenlust' staat ter plaatse bedrijven uit ten hoogste milieucategorie 3.1 van de bij de regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten toe. Volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten behoren goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks) met een bedrijfsoppervlakte groter dan 1.000 m² tot milieucategorie 3.2.
(2) Op de onbebouwde gronden ten zuiden van de Klaverveldlaan zijn geen bedrijven gevestigd. Het bestemmingsplan 'Kamphuizerpolder - Buitenlust' staat ter plaatse bedrijven uit ten hoogste milieucategorie 3.1 van de bij de regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten toe. Derhalve wordt uitgegaan van ten hoogste milieucategorie 3.1.
Bedrijven ten oosten van de Rijnsburgerweg
Uit de tabel blijkt dat wordt voldaan aan de richtafstanden van de bedrijven die ten oosten van de Rijnsburgerweg (Rijnsburgerweg even nummers, Laan van Verhof, Klaverveldlaan, etc.) gevestigd zijn. Voor deze bedrijven geldt dat de richtafstanden een indicatie geven van de zone waarbinnen hinder en gevaar van bedrijven aan de orde zou kunnen zijn. Voor het type bedrijven dat hier gevestigd is, is het aspect geluid maatgevend. Voor alle bedrijven geldt dat de afstand tot bestaande burgerwoningen kleiner is dan de afstand tot het voorgenomen plan. Daarnaast zal de geluidbelasting van de bedrijven aan de oostzijde van de Rijnsburgerweg op de beoogde woningen ondergeschikt zijn aan de geluidbelasting door wegverkeer op de Rijnsburgerweg, een weg met 2x2 rijstroken en een hoge verkeersintensiteit, en heeft de tussenliggende bebouwing een afschermende werking voor geluid. Om die redenen is de verwachting dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Gemotra B.V.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt woningen mogelijk op circa 11 m afstand van het bedrijfsperceel van Gemotra B.V. Aan de richtafstand van het goederenwegvervoerbedrijf wordt niet voldaan. Om die reden is een akoestisch onderzoek (Adviesburo van der Boom, nr. 18-220r2, d.d. 19 september 2019, zie bijlagen bij toelichting 9) uitgevoerd, met als doel om aan te tonen dat een goed woon- en leefklimaat wordt gewaarborgd en het bedrijf niet beperkt wordt ten opzichte van de huidige bedrijfsactiviteiten. Daartoe zijn de activiteiten van het bedrijf gemodelleerd en is de geluidbelasting op de omgeving berekend en getoetst aan de richtwaarde. De uitgangspunten van het onderzoek zijn gelijk aan het onderzoek dat is uitgevoerd in het kader van de omgevingsvergunning van het bedrijf uit 2015.
Uit het akoestisch onderzoek volgt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT ten gevolge van alle activiteiten bij het bedrijf in de immissiepunten op 10-20 m van de erfgrens van het bedrijf 32-37 dB(A) overdag, 39-43 dB(A) in de avond en 32-34 dB(A) in de nacht bedraagt. Daarmee worden de grenswaarden in geen enkel punt overschreden.
De maximale geluidniveaus LAmax ten gevolge van de vrachtwagens (portieren/passages) bedragen in de immissiepunten op 10-20 m van de erfgrens hooguit 61-67 dB(A) overdag, 60-64 dB(A) in de avond en 60-64 dB(A) in de nacht. Daarmee worden de grenswaarden in de punten tot 20 m van de erfgrens in de nacht overschreden. Het rijden van vrachtwagens is daarbij maatgevend.
De geluidbelasting op het plangebied ligt aan de noordzijde van de erfgrens niet hoger dan 50 dB(A) etmaalwaarde, waarmee er geen beperking is voor de bouw van woningen. De maximale geluidniveaus liggen in de nacht boven de 60 dB(A) tot 20 m vanaf de erfgrens. Op grotere afstand dan 20 m kan aan de eisen worden voldaan. Omdat er woningen op minder dan 20 m afstand van de erfgrens zijn beoogd, is een aanvullende maatregel benodigd. Deze maatregel zal bestaan uit het plaatsen van een geluidscherm. Het bedrijf zal daarmee niet beperkt worden in zijn bedrijfsvoering. Bij de woningen is dan sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Agrarische gronden
Vanwege het ontbreken van wetgeving is een in de praktijk (als gevolg van jurisprudentie) gegroeide vuistregel ontstaan die aangeeft dat een afstand van 50 m tussen agrarische gronden met open teelten en een voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige functies, zoals wonen, in acht moet worden genomen. In het voorgenomen plan komen alle open teeltvormen binnen het plangebied te vervallen. Het bestemmingsplan ‘Kamphuizerpolder - Buitenlust’ staat ten zuiden van het plangebied agrarische bedrijfsactiviteiten in de vorm van de teelt van gewassen toe, waarbij gewasbeschermingsmiddelen gebruikt zouden kunnen worden.
Bij de uitspraak van 20 december 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3524) gaat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in op de vraag of rekening gehouden moet worden met agrarische gronden, waar het geldende bestemmingsplan de teelt van gewassen waarbij bestrijdingsmiddelen mogen worden gebruikt niet uitsluit, in de nabijheid van gronden waar woningbouw mogelijk gemaakt wordt. De Afdeling nam daartoe in aanmerking dat er geen concreet voornemen kenbaar was gemaakt om het huidige agrarische gebruik te wijzigen naar een teeltvorm waar wel gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. Mede daardoor kwam de Afdeling tot de conclusie dat verandering van het bestaande agrarische gebruik binnen de planperiode zodanig onwaarschijnlijk is dat de raad in redelijkheid geen rekening had hoeven te houden met een vorm van agrarisch gebruik waarbij spuitzones dienen te worden aangehouden.
In het onderhavige geval zijn de gronden ten zuiden van het plangebied braakliggend of in gebruik als grasland. Hierbij worden geen of zeer beperkt gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Er is vooralsnog geen intentie geuit dat het huidige agrarische gebruik gewijzigd wordt. Daarnaast maakt de kleinschaligheid van de percelen met een agrarische bestemming en de ligging van de weg aan de zuidzijde (Langenakker) dat volwaardige en intensieve teeltvormen als akker- en vollegrondstuinbouw, glastuinbouw en sier-, fruit- en bollenteelt vanuit bedrijfseconomisch oogpunt uitgesloten kunnen worden. Daarmee is het aannemelijk dat het bestaande agrarische gebruik gedurende de planperiode in een vergelijkbare wijze zal worden voortgezet.
Gezien het voorgaande kan, in lijn met de uitspraak van de Afdeling, gesteld worden dat de agrarische gronden ten zuiden van het plangebied geen belemmering vormen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woningen.
Bedrijven in het plangebied
In de huidige situatie zijn in het plangebied een caravanstelling, niet voor glastuinbouw in gebruik zijnde kassen en sierteelt aanwezig. Voor deze activiteiten geldt dat deze de laatste agrarische activiteiten in het plangebied zijn of dat het tijdelijke (en al dan niet gedoogde) vervolgfuncties van voormalige agrarische bedrijven zijn. Met het voorgenomen plan komen deze bedrijfsactiviteiten volledig te vervallen en vormen deze geen belemmering voor een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Gezien het voorgaande is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woningen in het plangebied en worden milieubelastende activiteiten in de omgeving niet belemmerd in hun mogelijkheden en bedrijfsvoering.
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisiebuisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen. Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Bestuurlijk kader externe veiligheid Holland Rijnland
Het bestuurlijk kader externe veiligheid Holland Rijnland geeft invulling aan de keuzes die mogelijk zijn bij externe veiligheid. Uitgaande van de principes 'scheiden' en 'clusteren' bepaalt deze visie dat risicobedrijven moeten worden geclusterd op daarvoor aangewezen bedrijventerreinen, die goed ontsloten zijn. Daarmee blijft het verdere gebied gevrijwaard van (nieuwe) risico’s. De verantwoording van het groepsrisico is in deze visie geoperationaliseerd met het zogenaamde stoplichtmodel: een laag GR (groen) betekent in beginsel een 'ja', een relevant GR (geel) betekent een 'ja', mits er voldoende maatregelen kunnen worden getroffen om de veiligheid te bevorderen en een hoog GR (oranje) betekent een 'nee', tenzij aan een aantal strikte voorwaarden wordt voldaan. De grens tussen het gele en het oranje gebied is de door de wetgever vastgestelde oriëntatiewaarde.
Het bestuurlijk kader vereenvoudigt de verantwoording groepsrisico, omdat deze de meeste aspecten van de verantwoordingsplicht dekt. In de verantwoording kan dan naar dit bestuurlijk kader worden verwezen.
Planspecifiek
Woningen worden gezien als kwetsbare objecten. Dit houdt in dat bij de ontwikkeling rekening moet worden gehouden met risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen en buisleidingen in de omgeving. Uit raadpleging van risicokaart (zie navolgende afbeelding) volgt dat ten oosten, zuiden en westen van het plangebied een aantal risicobronnen aanwezig zijn. Deze risicobronnen zijn weergegeven in de navolgende tabel.
Uitsnede risicokaart met globale aanduiding plangebied (zwarte elips)
Risicobron |
Type |
Risicocontour (PR 10-6) in m en plasbrandaandachtsgebied |
Maatgevend invloedsgebied in m |
Afstand tot het plangebied in m |
A-560 |
buisleiding, aardgasleiding |
0 |
deels binnen plangebied |
230 |
W-535-01 |
buisleiding, aardgasleiding |
0 |
buiten plangebied |
235 |
N206 |
transportroute weg |
0 |
880 |
700 |
A44 |
transportroute weg, Basisnet weg |
0 geen plasbrandaandachtsgebied |
355 |
710 |
Buisleidingen A-560 en W-535-01
Er is een onderzoek uitgevoerd naar de externe veiligheidsrisico’s van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen (Kragten, nr. 20200901-SRO021-RAP-EXT-CAR 1.0, d.d. 1 september 2020, zie bijlagen bij toelichting 10). Het plangebied is niet gelegen binnen een plaatsgebonden risicocontour 10-6 van een buisleiding. De 1% letaliteitsafstand van buisleiding W-535-01 reikt niet tot in het plangebied. Het plangebied ligt wel gedeeltelijk binnen de 1% letaliteitsafstand voor externe veiligheid van de buisleiding A-560, zodat de invloed van het plan op de hoogte van het groepsrisico voor deze buisleidingen is bepaald.
Voor buisleiding A-560 geldt dat de oriëntatiewaarde en 0,1 x de oriëntatiewaarde van de hoogte van het groepsrisico zowel vóór als ná planrealisatie ter hoogte van het plangebied niet wordt overschreden. Uit de berekening van de hoogte van het groepsrisico blijkt dat de planrealisatie geen rekenkundige invloed heeft op de hoogte van het groepsrisico van buisleiding A-560. Het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormt derhalve geen belemmering voor de planrealisatie.
N206
Het groepsrisico ten gevolge van de provinciale weg N206 bedraagt niet meer dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Over deze weg worden brandbare gassen (GF3) en toxische vloeistoffen plaats (LT2) vervoerd. Als gevolg van een incident met een toxische stof in de klasse LT2 geldt een invloedsgebied van 880 m, waarbinnen het plangebied gedeeltelijk ligt. Vanwege de ruime afstand tussen het plangebied en de N206, heeft het plan geen invloed op de hoogte van het groepsrisico van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N206. Vanwege de gedeeltelijke ligging binnen het invloedsgebied dient wel een beknopte verantwoording van het groepsrisico te worden opgesteld waarbij wordt ingegaan op de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
A44
Het plangebied ligt buiten het maatgevende invloedsgebied van de A44 ter hoogte van het plangebied. Het invloedsgebied wordt bepaald door het vervoer van brandbare vloeistoffen met een invloedsgebied van 45 m (LF1 en LF2) en brandbare gassen met een invloedsgebied van 355 m (GF3).
Oude Rijn
De Oude Rijn wordt incidenteel gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het is geen doorgaande vaarroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, waarmee deze vaarweg niet is opgenomen in het Basisnet water. Voor deze vaarwegen kan worden gesteld dat het groepsrisico kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde is. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Er zijn hierbij beperkingen voor ontwikkelingen met betrekking tot het plaatsgebonden risico en een verantwoording van het groepsrisico is niet benodigd.
Verantwoording groepsrisico
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen en het Besluit externe veiligheid transportroutes is opgenomen wanneer het groepsrisico verantwoord moet worden. In onderhavige situatie is sprake van een beperkte verantwoordingsplicht. In dit kader heeft de Veiligheidsregio Hollands Midden het advies d.d. 22 maart 2021 uitgebracht. In dit advies richt de veiligheidsregio zich op het optimaliseren van de veiligheidssituatie. De door de veiligheidsregio voorgestelde maatregelen zijn uitvoerbaar en zullen bij de verdere uitwerking in overleg met de veiligheidsregio zoveel mogelijk geïmplementeerd worden.
Er is een beperkte verantwoording van het groepsrisico opgesteld (Kragten, nr. 202009010-SRO021-NOT-EXT-VGR 1.0, d.d. 10 september 2020, zie bijlagen bij toelichting 11). Hierin is aandacht voor de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen door buisleiding A-560 en over de provinciale weg N206.
Er dient geconcludeerd te worden dat het aspect externe veiligheid niet leidt tot belemmeringen voor het plan.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning.
Nationaal Waterplan
Bij de ontwikkeling van locaties in het stedelijk gebied wordt ernaar gestreefd dat de hoeveelheid groen en water per saldo toeneemt. Dit moet stedelijk gebied aantrekkelijk en leefbaar maken en houden. In dit kader moedigt het rijk het waterwonen aan. Waterwonen kan een bijdrage leveren aan een klimaatbestendige inrichting van Nederland, omdat deze woonvorm gecombineerd kan worden met ruimte voor water. Bij de aanpak van de stedelijke wateropgave wordt rekening gehouden met verdergaande verstedelijking en klimaatverandering en zoveel mogelijk aangesloten bij de dynamiek van de stad. De uitvoering van maatregelen wordt gecombineerd met herstructurering van bestaand bebouwd gebied en de realisatie van groen in en om de stad. De combinatie van water en groen biedt volop kansen om het stedelijk watersysteem robuuster en klimaatbestendiger te maken. Goede verbindingen tussen het stedelijk watersysteem en het ommeland dragen bij aan een goede kwaliteit van water en landschap. Water biedt kansen voor verbetering van de leefomgeving in bestaand (groot)stedelijke gebied.
Beleid hoogheemraadschap van Rijnland
Waterbeheerplan
Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan (WBP5) vastgesteld. Voor de planperiode 2016 - 2021 is dit Waterbeheerplan van het hoogheemraadschap van toepassing. In dit plan geeft het waterschap aan wat haar ambities voor deze planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn:
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het hoogheemraadschap dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. De taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert het hoogheemraadschap rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.
Keur 2020 en Uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is het hoogheemraadschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
Maar ook aan:
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningsplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. In de Uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
Hemelwater
Indien een toename van het verhard oppervlak plaatsvindt, dient de initiatiefnemer een verhard oppervlak ter grootte van minimaal 15% van het nieuw aan te leggen verhard oppervlak te reserveren voor extra open water (bij een toename aan verhard oppervlak vanaf 500 m² tot 5.000 m²). Het nieuwe open water moet aangesloten worden op het bestaande watersysteem. Uitgangspunt is dat de aanleg van verhard oppervlak geen negatieve gevolgen mag hebben op het watersysteem.
In overleg met het hoogheemraadschap is het mogelijk om de compensatie-eis voor verhard oppervlak te verminderen door alternatieve maatregelen toe te passen.
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met het hoogheemraadschap afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat het hoogheemraadschap uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de verwerking van hemelwater wijst het hoogheemraadschap op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven ‘end-of-pipe’ maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen door bijvoorbeeld:
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het hoogheemraadschap kiezen voor een generieke ‘end-of-pipe’ aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
Waterbalans
In de oorspronkelijke situatie was plangebied gedeeltelijk verhard en bebouwd. Deze verharding bestond uit kassen, overige agrarische bedrijfsbebouwing en erfverharding. In de toekomstige situatie wordt met de realisatie van woningen, tuinen en de openbare ruimte verharding toegevoegd. Hierbij wordt met de verbreding van de noordelijke watergang en de aanleg van de singel en overige watergangen oppervlaktewater toegevoegd. Onderstaande tabel geeft de waterbalans van de toekomstige situatie ten opzichte van de huidige situatie weer.
Huidige situatie |
Oppervlak (m²) |
bebouwing |
16.073 |
verharding |
3.506 |
kavels invulling onbekend |
2.464 |
groen/onverhard |
69.485 |
water |
1.358 |
subtotaal |
92.886 |
waarvan verharding |
19.579 |
Toekomstige situatie |
|
bebouwing (hoofdgebouwen) |
14.932 |
tuin verhard (50%) |
10.980 |
tuinen onverhard (50%) |
10.980 |
kavels invulling onbekend |
2.464 |
verharding openbaar |
27.880 |
groen |
15.301 |
water |
10.349 |
subtotaal |
92.886 |
waarvan verharding |
53.792 |
Benodigde watercompensatie |
|
verhardingstoename |
53.792 - 19.579 = 34.213 |
watercompensatie verharding (15%) |
15% van 34.213 = 5.132 |
watercompensatie te dempen water (100%) |
103 |
totaal benodigde watercompensatie |
5.132 + 103 = 5.235 |
toename water |
10.349 - 1.358 = 8.991 |
overschot watercompensatie | 8.991 - 5.235 = 3.756 |
Uit de tabel blijkt dat het verhard oppervlak toeneemt met 34.213 m², waarmee watercompensatie vereist is. De vereiste watercompensatie vanwege de verhardingstoename bedraagt 0,15 x 34.213 = 5.132 m². Daarnaast dient 103 m² aan te dempen watergangen 1:1 gecompenseerd te worden. De benodigde watercompensatie bedraagt daarmee 5.235 m². In het voorgenomen plan is 10.349 m² water voorzien, wat een toename van 10.349 - 1.358 = 8.991 m² is. Deze toename is ruimschoots voldoende om de verhardingstoename te compenseren. Het overschot aan watercompensatie is 8.991 - 5.235 = 3.756 m².
De watercompensatie vindt nagenoeg geheel plaats op het grondgebied van de gemeente Katwijk. De gronden waar watercompensatie is voorzien zijn als 'Water' bestemd. De gemeenten Oegstgeest en Katwijk hebben onderling afspraken gemaakt over de toerekening van de watercompensatie.
De waterbalans in de voorliggende paragraaf geeft een beeld van het stedenbouwkundig plan (zie toelichting paragraaf 2.2). Het definitieve plan kan hier binnen de kaders van het voorliggende bestemmingsplan van afwijken. De cijfers kunnen geconcretiseerd worden tijdens het vergunningentraject van de watervergunning.
Afvoer
Het afvalwater en het hemelwater worden gescheiden afgevoerd. Het hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem en verder afgevoerd via het oppervlaktewater. Het afvalwater wordt via het gemeentelijk rioolstelsel afgevoerd. Er wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende bouwmaterialen.
Waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen in of nabij een waterkering die is opgenomen in de legger van het hoogheemraadschap van Rijnland. Er hoeft dan ook geen rekening gehouden te worden met waterkeringen.
Watergangen
In het plangebied liggen watergangen die zijn opgenomen in de legger. Dit betreft de watergang aan de noordzijde (Randsloot Frederiksoord), die een primair oppervlaktewater is, en een aftakking van deze watergang in zuidelijke richting. Deze laatste watergang wordt gedempt. De Randsloot Frederiksoord wordt verbreed. Per saldo neemt de hoeveelheid oppervlaktewater, mede door de aanleg van de centrale watergang, sterk toe (zie 'waterbalans'). Met het voorgenomen plan wordt een waterstructuur aangelegd die aansluit op Rijnvaert en die geen doodlopende watergangen ('kopsloten') bevat.
Met bruggen over het westelijk deel van de centrale watergang kan met pleziervaartuigen van de steigers in Katwijkse deel van Nieuw Rijnvaert in de richting van Rijnvaert en de Oude Rijn gevaren worden. De brug ter hoogte van de Valkenburgerweg bevindt zich binnen het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan. De overige kruisingen tussen watergangen en de wegen worden met duikers uitgevoerd (zie ook toelichting paragraaf 2.2).
Conclusie
Gezien het voorgaande zijn er geen belemmeringen zijn voor het aspect water. Er dient geconcludeerd te worden dat het plan uitvoerbaar is vanuit dit aspect.
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
Voor het bepalen van de verkeersgeneratie worden de gemiddelde kencijfers uit CROW-publicatie 381 voor 'rest bebouwde kom' en 'sterk stedelijk' gevolgd. In de navolgende tabel is de verkeersgeneratie van het totale plan weergegeven, waarbij uitgegaan is van de woningaantallen zoals die zijn weergegeven in toelichting paragraaf 2.2.
Functie CROW-publicatie 381 |
Gemiddeld kencijfer (aantal voertuigbewegingen per etmaal per woning) |
Aantal woningen Nieuw Rijnvaert |
Verkeersgeneratie (aantal voertuigbewegingen per etmaal) |
koop, huis, vrijstaand |
8,2 |
17 |
139,4 |
koop, huis, twee-onder-een-kap |
7,8 |
46 |
358,8 |
koop, huis, tussen/hoek (regulier) |
7,1 |
104 |
738,4 |
koop, huis, tussen/hoek (XS-woning) |
7,1 |
18 |
127,8 |
koop, appartement, midden/goedkoop |
5,6 |
48 |
268,8 |
huur, huis, sociale huur |
4,9 |
71 |
347,9 |
totaal |
304 |
1.981,1 |
Uit de tabel blijkt dat de verkeersgeneratie als gevolg van het plan met 1.981 voertuigbewegingen per etmaal toeneemt. Daarbij dient opgemerkt te worden dat de verkeersgeneratie afhankelijk is van het woningbouwprogramma dat daadwerkelijk gebouwd zal worden. Bij een groter woningaantal zullen relatief meer kleinere en/of goedkopere woningen gerealiseerd worden, waarbij de beschikbare ruimten voor het realiseren van woningen en parkeerplaatsen beperkende factoren zijn (zie ook toelichting paragraaf 4.4.2). Wanneer er meer kleinere en/of goedkopere woningen gerealiseerd worden, zal de gemiddelde verkeersgeneratie per woning lager zijn. Om die reden wordt de verwachte toename aan verkeersgeneratie gezien als een realistische inschatting voor de daadwerkelijke situatie.
Voor de 71 woningen van Rijnvaert wordt uitgegaan van een verkeersgeneratie van 71 * 8 = 568 voertuigen per etmaal. De gezamenlijke verkeersgeneratie van Rijnvaert en Nieuw Rijnvaert bedraagt 568 + 1.981 = 2.549 voertuigenbewegingen per etmaal.
De beoogde woningen van Nieuw Rijnvaert en de bestaande woningen van Rijnvaert worden voor autoverkeer uitsluitend ontsloten via de hoofdontsluiting in het plangebied, die aan de zuidoostzijde aansluit op de Rijnsburgerweg. Fietsverkeer kan ook gebruik maken van de Valkenburgerweg en de fietsverbinding die Nieuw Rijnvaert verbindt met Frederiksoord, wat nadrukkelijk niet geldt voor autoverkeer. Een uitzondering hierop vormt de calamiteitenontsluiting nabij de Paedsenakker, die in noodsituaties gebruikt kan worden door hulpdiensten.
De ontsluitingsweg is in het kader van het bestemmingsplan 'Rijnvaert' reeds verkeerskundig onderzocht door Goudappel Coffeng. Hierbij is de woningbouwontwikkeling Oegstgeest aan den Rijn meegenomen bij de beoordeling van de capaciteit van Rijnsburgerweg en is uitgegaan van een gezamenlijk woningaantal van 414 woningen voor Rijnvaert en Nieuw Rijnvaert, terwijl thans slechts 382 woningen mogelijk worden gemaakt.
Goudappel Coffeng heeft in 2019 (en eerder) voor het kruispunt Rijnsburgerweg/Langenakker berekend of een verkeersregelinstallatie (VRI) de verkeersstromen kan verwerken. Met de huidige inrichting van de Rijnsburgerweg situatie zou een VRI voor doorstromingsproblemen kunnen gaan zorgen. Om die reden worden de Rijnsburgerweg en de Rijnzichtweg opnieuw ingericht. De kruising Rijnsburgerweg/Langenakker wordt voorzien van opstelvakken voor afslaand verkeer, een fiets- en voetgangersoversteekplaats en fiets- en voetpaden aan beide zijden van de Rijnsburgerweg (zie navolgende afbeelding). Als onderdeel van herinrichting wordt ook de kruising Rijnsburgerweg/Floresstraat opnieuw ingericht, zodat de doorstroming verbetert.
Toekomstige inrichting kruising Rijnsburgerweg/Langenakker (bron: Goudappel Coffeng)
Uit de berekeningen van Goudappel Coffeng uit 2019 die zijn uitgevoerd met het programmapakket COCON, gebaseerd op het verkeersaanbod uit het verkeersmodel Holland Rijnland 3.2 2030, volgt dat het beoogde kruispuntontwerp Rijnsburgerweg/Langenakker met een VRI het verkeersaanbod op een goede manier kan verwerken. De gemiddelde cyclustijd in de maatgevende avondspits bedraagt circa 80 seconden. Dit is minder dan de maximaal acceptabele cyclustijd van 90 seconde. De kwaliteit van de verkeersafwikkeling dient daarmee als redelijk bestempeld te worden. Ook het ontwerp voor het kruispunt Rijnsburgerweg/Floresstraat heeft voldoende capaciteit om het toekomstige verkeer goed te kunnen verwerken binnen de gestelde maximale cyclustijd.
Gelet op de ongevalgegevens voor de Rijnsburgerweg kan in objectieve zin geconcludeerd worden dat de weg niet onveilig is. Ernstige ongevallen komen niet vaak voor. Er is geen duidelijk problematische locatie. Desondanks is de beleving van gebruikers van de weg vaak anders. In subjectieve zin is er dan ook wel sprake van een 'onveilige situatie'. Door het ontwerp van kruispunt te laten voldoen aan de uitgangspunten van Duurzaam Veilig zal het kruispunt zowel object als subjectief als veilig ervaren worden.
Gezien het voorgaande is het plan uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Oegstgeest heeft haar parkeerbeleid vastgelegd in de Parkeernotitie Oegstgeest (vastgesteld op 22 april 2002, gewijzigd op 28 oktober 2004). Het beleid is om de parkeerkencijfers van het CROW voor woningbouw en andere specifieke functies te hanteren als uitgangspunt voor bestaande en nieuwe situaties. Als de normen van het CROW wijzigingen zullen deze wijzigingen worden gevolgd.
De gemeente Oegstgeest heeft nieuw parkeerbeleid in voorbereiding, te weten de Parkeernota 2021 Gemeente Oegstgeest. In dit nog niet vastgestelde document wordt voor bepaalde functies afgeweken van de gemiddelde parkeerkencijfers van het CROW. In de nog niet vastgestelde Parkeernota 2021 Gemeente Oegstgeest zijn de volgende parkeernormen voor wonen opgenomen:
Planspecifiek
Bij het voorgenomen plan zijn intergemeentelijke afspraken gemaakt over te hanteren parkeernormen, die zijn weergegeven in de navolgende tabel. Hierbij is nog niet geanticipeerd op de in voorbereiding zijnde nieuwe parkeernormen.
Volgens dezelfde systematiek die in toelichting paragraaf 4.4.1 is gehanteerd is de parkeerbehoefte van het plan in de navolgende tabel uiteengezet. Omdat sprake is van een integraal plan waarbij de totale parkeerbehoefte binnen het plangebied van Nieuw Rijnvaert opgelost moet worden, is uitgegaan van het totale plan Nieuw Rijnvaert.
Functie CROW-publicatie 381 |
Gehanteerde parkeernorm (aantal parkeerplaatsen per woning |
Aantal woningen Nieuw Rijnvaert |
Parkeerbehoefte (aantal parkeerplaatsen) |
koop, huis, vrijstaand |
2,2 |
17 |
37,4 |
koop, huis, twee-onder-een-kap |
2,1 |
46 |
96,6 |
koop, huis, tussen/hoek |
1,9 |
104 |
197,6 |
koop, huis, tussen/hoek (XS-woning) |
1,6 |
18 |
28,8 |
koop, appartement, goedkoop |
1,6 |
28 |
44,8 |
koop, appartement, midden |
1,9 |
20 |
38,0 |
huur, huis, sociale huur |
1,6 |
71 |
113,6 |
totaal |
304 |
556,8 |
De totale berekende parkeerbehoefte van het indicatieve woningbouwprogramma bedraagt 556,8 parkeerplaatsen. Daarbij dient opgemerkt te worden dat parkeerbehoefte afhankelijk is van het woningbouwprogramma dat werkelijk gebouwd gaat worden, waarbij de ruimte die het plan biedt voor parkeerplaatsen een beperkende factor is voor het woningbouwprogramma dat gerealiseerd kan worden. Woningtypen waarmee een hogere woningdichtheid gerealiseerd kan worden (rij- en hoekwoningen en appartementen) vragen om meer parkeerplaatsen in de openbare ruimte. Het gevolg zal zijn dat er een balans ontstaat tussen het woningaantal dat daadwerkelijk gerealiseerd kan worden en de beschikbare ruimte voor (openbare) parkeerplaatsen.
Bij vrijstaande woningen en twee-onder-een-kapwoningen worden twee parkeerplaatsen per woning op eigen terrein gerealiseerd, die als 1,7 parkeerplaatsen worden gerekend. Bij rij- en hoekwoningen wordt de parkeerbehoefte volledig in de openbare ruimte (binnen het plangebied) opgelost. De parkeerplaatsen bestaan uit langsparkeerplaatsen aan de wegen, die onderbroken worden door bomen, en groen omzoomde parkeerkoffers. Bij het appartementengebouw aan de westzijde van de entree worden ondergrondse parkeervoorzieningen gerealiseerd.
Om aan te tonen dat het plan uitvoerbaar is voor het aspect parkeren is er een parkeerbalans opgesteld voor een situatie met 304 woningen. De totale parkeerbehoefte hiervan is 556,8 parkeerplaatsen (zie tabel). In deze situatie is er ruimte voor 565,5 parkeerplaatsen binnen het plangebied, waarmee er een overschot van 8,7 parkeerplaatsen is.
Gelijk aan het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' (vastgesteld op 21 juni 2018) en het ontwerp bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren Oegstgeest 2021' is in de planregels een bepaling over parkeren opgenomen, waarin wordt verwezen naar het gemeentelijke parkeerbeleid. De verplichting tot het realiseren en in stand houden van voldoende parkeerplaatsen is hiermee geborgd in de planregels.
Gezien het voorgaande is het plan uitvoerbaar vanuit het aspect parkeren.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Soortenbescherming
Er is een oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna (Blom Ecologie, nr. BE/2019/177/r, d.d. 19 augustus 2020, zie bijlagen bij toelichting 12) uitgevoerd. Hieruit blijkt dat in het plangebied en de directe omgeving daarvan beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voorkomen. Het plangebied en de daarin aanwezige kassen hebben geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels.
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen deel uit van een beschermd gebied en locatie betreffende Natura 2000 of het Natuurnetwerk Nederland. Op een afstand van 1,7 km ligt het Natura 2000-gebied Meijendel & Berkheide. De planlocatie ligt op een afstand van circa 720 m ten noordwesten van het Natuurnetwerk Nederland, op 2 km van een belangrijk weidevogelgebied en op 9,3 km van een strategische reservering natuur. Er zijn geen karakteristieke landschapselementen aanwezig.
Voor effecten op Natura 2000-gebieden (trillingen, geluid, optische verstoring, etc.) geldt, met uitzondering van stikstofdepositie, dat de afstand tot de omliggende Natura 2000-gebieden voldoende is om effecten uit te kunnen sluiten.
Stikstofdepositie
Om aan te tonen wat de mogelijke effecten van het voorgenomen plan op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden zijn, is een onderzoek naar stikstofdepositie (Langelaar milieuadvies, nr. 20077.03/01, d.d. 16 maart 2021, zie bijlagen bij toelichting 13) uitgevoerd. De ontwikkeling Nieuw Rijnvaert in de gemeenten Katwijk en Oegstgeest is in het kader van het stikstofdepositieonderzoek ten behoeve van de Wet Natuurbescherming als één plan beschouwd.
Uit het uitgevoerde onderzoek naar stikstofdepositie blijkt dat zowel de inzet van machines en transportbewegingen in de aanlegfase als verkeer in de gebruiksfase niet leidt tot een stikstofdepositietoename die groter is dan 0,00 mol/ha/j op reeds (bijna) overbelaste delen van stikstofgevoelige habitats en leefgebieden in Natura 2000-gebieden.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State mag bij bestemmingsplannen (voor wat betreft het aspect stikstof) de feitelijk bestaande en planologisch legale situatie voorafgaand aan de vaststelling van het plan gehanteerd worden als referentiesituatie. Vanwege de voorgenomen ontwikkeling van Nieuw Rijnvaert is het voormalige gebruik (kassen en agrarische gronden) reeds deels beëindigd. De gronden zijn namelijk aangekocht ten behoeve van woningbouw. De gasstookinstallaties van de kassen leidden tot NOx-emissies. Daarnaast leidde het bemesten van de gronden tot een emissie van ammoniak (NH3).
Het verdwijnen van het agrarische gebruik is het rechtstreekse, onlosmakelijke (positieve) gevolg van de woningbouwontwikkeling. Middels een verschilberekening tussen de saldo gevende (aanleg-/gebruiksfase) en saldo onttrekkende emissies (gasverbruik en bemesting) is aangetoond dat het plan per saldo in zowel de aanleg- als de gebruiksfase niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op reeds (bijna) overbelaste delen van stikstofgevoelige habitats en leefgebieden in Natura 2000-gebieden.
Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering in werking is getreden. De Wet stikstofreductie en natuurverbetering introduceert in artikel 2.9a Wet natuurbescherming een gedeeltelijke vrijstelling van de natuurvergunningplicht uit artikel 2.7 van die wet. Met betrekking tot stikstofdepositie in de aanlegfase heeft de wetgever daarmee al een beoordeling uitgevoerd. Hierdoor is er een vrijstelling voor bouw-, sloop- en eenmalige aanlegactiviteiten. Desondanks zijn de effecten van de aanlegfase inzichtelijk gemaakt met het onderzoek naar stikstofdepositie.
Significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden door stikstof kunnen op voorhand worden uitgesloten. Er is geen vergunningplicht op grond van de Wet Natuurbescherming ten gevolge van stikstofemissies dan wel een passende beoordeling nodig ten gevolge van stikstof.
Houtopstanden
Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een melding- of vergunningplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling leidt niet tot overtreding van soortenbescherming, gebiedsbescherming en houtopstanden in het kader van de Wnb. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen, rugstreeppadden en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De conclusie is dan ook dat de ontwikkeling uitvoerbaar is.
Er dienen de volgende maatregelen getroffen te worden:
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Planspecifiek
Gemeentelijk beleid
Op de archeologische verwachtings(waarden)kaart en beleidskaart van de gemeenten Katwijk, Noordwijk, Noordwijkerhout, Lisse, Teylingen en Hillegom uit 2015 zijn de archeologische verwachtingswaarden van het deel van Nieuw Rijnvaert in de gemeente Katwijk weergegeven. Voor het deel van de gemeente Oegstgeest kan uitgegaan worden van de archeologische waardenkaart Oegstgeest (vastgesteld op 23 oktober 2008).
De gronden in het Katwijkse deel van het plangebied zijn aangeduid als 'categorie 2' (westelijk deel) en 'categorie 5'. Ter plaatse geldt een onderzoekplicht bij bodemingepen dieper dan 30 cm -Mv en groter dan respectievelijk 100 en 250 m².
De gronden in het Oegstgeestse deel van het plangebied hebben deels een hoge archeologische verwachting en deels een gematigde archeologische verwachting. Ter plaatse geldt een onderzoekplicht bij bodemingepen dieper dan 50 cm -Mv en groter dan respectievelijk 100 en 250 m².
Archeologisch onderzoek
Aangezien de bodemingrepen die nodig zijn om het voorgenomen plan te kunnen realiseren ruimschoots dieper en groter dan de vrijstellingsgrenzen is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het uitgevoerde archeologisch onderzoek betreft een inventariserend onderzoek in de vorm van proefsleuven (Vestigia, nr. V19-4089, d.d. 3 maart 2021, zie bijlagen bij toelichting 14).
Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat de aangelegde proefsleuven niet de vooraf gestelde (middel)hoge archeologische verwachting hebben kunnen onderbouwen. Praktisch alle aanwezige sporen kunnen enkel tot de landinrichting uit de laatste paar honderd jaar worden gerekend. Alleen in werkput 6 is een rij paalkuilen geconstateerd met op basis van enkele aanwezige scherven een mogelijk eerdere datering in de late middeleeuwen tot de beginperiode van de Nieuwe tijd. Ook hier gaat het echter alleen om een landinrichting en niet om sporen die bij een daadwerkelijke woonplek kunnen hebben behoord. Alle sporen behoren hiermee tot extensief landgebruik uit hooguit de laatste 500 tot 600 jaar met een nadruk op de laatste paar honderd jaar. In overeenstemming met het beschikbare kaartmateriaal is het plangebied gedurende deze periode altijd in gebruik gebleven als bouwland en tuingronden.
De bijzonderheid van de nabijgelegen late ijzertijdvindplaats, bestaande uit enkele greppels met grote fragmenten late ijzertijdvaatwerk, lijkt binnen dit landschap een opzichzelfstaand fenomeen te zijn en heeft in ieder geval voor dit ten noorden ervan gelegen plangebied geen archeologische relatie kunnen aangeven. Conclusie lijkt dan ook dat deze nabijgelegen late ijzertijdvindplaats nogal op zichzelf staat binnen een landschap dat verder voor deze periode binnen het plangebied niet geschikt leek voor bewoning.
Conclusie
De sporen en vondsten die met het proefsleuvenonderzoek zijn aangetroffen zijn dermate schaars te noemen, zodat de archeologisch (middelhoge tot hoge) verwachting voor het plangebied naar beneden kan worden bijgesteld. Op basis van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek wordt geadviseerd om het plangebied vrij te geven voor de beoogde ontwikkeling.
Het dient de aanbeveling om de initiatiefnemer erop te wijzen dat, op het moment dat tijdens graafwerkzaamheden een archeologische toevalsvondst wordt aangetroffen, er een wettelijke plicht geldt deze vondst te melden bij het bevoegd gezag (Erfgoedwet, artikel 5.10 lid 1).
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Planspecifiek
In het plangebied zijn geen rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten aanwezig. De rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten in de omgeving worden niet negatief beïnvloed door het plan. Er zijn geen cultuurhistorisch waardevolle (landschaps)elementen aanwezig in of nabij het plangebied. Er dient geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit het aspect cultuurhistorie.
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Maar liefst 95% van de 7,7 miljoen huishoudens in Nederland gebruikt aardgas voor verwarming, warm water en om op te koken. Stoppen met het gebruik van aardgas zorgt dus voor een flinke afname van onze CO2-uitstoot. En hoe minder CO2 in de lucht, hoe beter dat is voor het klimaat en de biodiversiteit
Door de toenemende onzekerheid over het aardgas, de effecten van aardgaswinning in Groningen, de toenemende afhankelijkheid van geïmporteerd aardgas en de klimaatdiscussie kiezen projectontwikkelaars, overheden en netbeheerders vaker voor wijken en andere ontwikkelingen zonder gasleidingen.
Gasleidingen gaan ongeveer 45 jaar mee, daarna zijn ze verouderd en minder veilig. Elk jaar zijn er dan ook grote stukken van het gasnet die aan vervanging toe zijn. Er kan in dit geval ook gekozen worden om de leidingen te verwijderen. De keuze om ze te verwijderen of te vervangen hangt vooral af van de plannen om aardgas in het gebied te behouden of niet.
Energiebesparing en duurzame energiebronnen
Vanaf 2021 moeten gebouwen en woningen aan een EPC van 0 voldoen. Dit zijn zogenaamde 'energie nul'-woningen en -gebouwen die aan de BENG-eisen (bijna energieneutraal gebouw) voldoen. Strategisch gezien is het raadzaam om energieneutraal te bouwen. Indien dit niet haalbaar is wordt aangeraden om aan de BENG-eisen te voldoen. Deze eisen zijn:
Om aan deze eisen te voldoen kan gebruik gemaakt worden van een warmtepomp, zonnecollector en PV-panelen.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Oegstgeest heeft haar beleid met betrekking tot duurzaam bouwen verwoord in het beleidsdocument 'De toekomst is nu; duurzaam Oegstgeest' (vastgesteld op 1 juni 2017) en de uitvoeringsagenda 'Impuls Duurzaam Oegstgeest' (vastgesteld op 18 december 2018). In het beleidsdocument is aandacht voor op ontwikkelingen waarmee de gemeente te maken heeft en krijgt. Dit zijn ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving, zoals klimaatverandering, energietransitie en circulaire economie, en ontwikkelingen in de relatie tussen gemeenten in de omgeving. Voor haar toekomstbestendigheid heeft de gemeente de volgende ambities:
De ambities worden uitgewerkt en geconcretiseerd in de uitvoeringsagenda.
Planspecifiek
Het voorgenomen plan heeft verschillende raakvlakken met de duurzaamheidsambities van de gemeente Oegstgeest. Navolgend is per ambitie aandacht voor deze relatie:
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk 2 geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk 3 geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk 2. Ten slotte regelt hoofdstuk 4 de overgangs- en slotbepalingen.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
Navolgend worden per artikel de belangrijkste aspecten beschreven.
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Artikel 2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Hiervoor is aangesloten bij de SVBP 2012. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - 2
De bestemming 'Agrarisch - 2' is toegekend aan de gronden die in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Verkeer' hebben. Hiermee wordt de ontsluitingsweg, die aansluit op de Rijnsburgerweg, nabij de entree van het plangebied in planologische zin verplaatst. De gronden met de bestemming 'Agrarisch - 2' zijn bestemd voor agrarische activiteiten en bij deze bestemming behorende voorzieningen. In de bouwregels is opgenomen dat er uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd.
Voorts is de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 2' overgenomen uit het geldende bestemmingsplan 'Kamphuizerpolder - Buitenlust' (d.d. 1 juni 2017). Hierbij zijn de wijzigingsregels aangepast op de onderhavige situatie.
Artikel 4 Groen
De bestemming 'Groen' is toegekend aan de openbare groenvoorzieningen die het belangrijkst zijn voor groenstructuur. Deze groenvoorzieningen bevinden zich met name rondom de centrale watergang en nabij de entree van Nieuw Rijnvaert. Binnen deze bestemming zijn groen, water, voet- en fietspaden en bij deze bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen zoals straatmeubilair, waterhuishoudkundige voorzieningen, speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen toegelaten.
In de bouwregels is opgenomen dat er geen gebouwen gebouwd mogen worden. Verder is de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, vastgelegd.
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is toegekend aan de gronden waar wegen, bruggen, fiets- en voetpaden, in- en uitritten, parkeervoorzieningen en fietsenstallingen zijn beoogd. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd.
Ter plaatse van de aanduiding 'brug', die is opgenomen voor de bruggen over de centrale watergangen, dient de doorvaarhoogte minimaal 1,60 m en de doorvaarbreedte minimaal 4 m te zijn. Hiermee is het mogelijk dat pleziervaartuigen in westelijke richting naar Rijnvaert en de Oude Rijn kunnen varen.
Artikel 6 Water
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor water, waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging, bruggen en bijbehorende voorzieningen.
Op de gronden met de bestemming 'Water' mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd. Steigers zijn niet toegestaan. Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen niet hoger zijn dan 1,5 m.
Artikel 7 Wonen
De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de woonvelden. Binnen deze woonvelden zijn woningen en bij deze bestemming behorende voorzieningen toegestaan, maar ook parkeervoorzieningen en groen. Dit biedt de mogelijkheid om enigszins flexibel om te gaan met de invulling van de woonvelden.
Het totaal aantal woningen mag niet meer bedragen dan 142. Hoofdgebouwen mogen binnen het bouwvlak gebouwd worden. De voorgevel moet in of ten hoogste 3 m achter de op de verbeelding aangegeven 'gevellijn' worden gebouwd, waarmee het gevelbeeld aan de openbare ruimte en de oriëntatie daarop is vastgelegd. De maximale diepte van hoofdgebouwen is geregeld in de bouwregels.
Met aanduidingen op de verbeelding zijn de toegestane woningtypen aangegeven. De hoofdregel is dat er diverse typen grondgebonden woningen (vrijstaande, twee-aaneen gebouwde en aaneengebouwde woningen) mogen worden gebouwd. Uitzondering hierop vormen de woningen aan de Valkenburgerweg, waar uitsluitend vrijstaande en twee-aaneen gebouwde woningen zijn toegestaan, en de locatie waar de appartementengebouwen zijn voorzien.
De hoofdregel is dat de maximale goot- en bouwhoogte van grondgebonden woningen respectievelijk 7 m en 11 m bedraagt. Voor de woonvelden die grenzen aan de Valkenburgerweg mag niet afgeweken worden van deze hoofdregel. Hiervoor is de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' opgenomen.
In het deelgebied 'Woonstraten' dat niet direct grenst aan de singel mag ten hoogste 1/3 van hoofgebouwen, gemeten naar de breedte van hoofdgebouwen in en achter de gevellijn, zonder kap en met een bouwhoogte van ten hoogste 11 m worden gebouwd. Hiervoor is de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' opgenomen.
In de deelgebieden 'Singel' en 'Nieuwe Vliet' mag ten hoogste 1/4 van hoofgebouwen, zonder kap en met een bouwhoogte van ten hoogste 14 m worden gebouwd. Hiervoor is de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' opgenomen.
De maximale bouwhoogte van de appartementengebouwen (17 m) is aangeduid op de verbeelding.
Bijbehorende bouwwerken mogen in het achtererfgebied worden gebouwd. Onder voorwaarden mogen erkers en ingangspartijen in het voorerfgebied worden gebouwd.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Artikel 8 Antidubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 9 Algemene bouwregels
In dit artikel zijn algemene bepalingen over bouwen opgenomen. Deze bepalingen hebben betrekking op bestaande afwijkende maatvoeringen en overschrijden van bouwgrenzen.
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van strijdig gebruik opgenomen.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen om af te wijken van hetgeen is bepaald in het bestemmingsplan.
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een mogelijkheid opgenomen om de ligging van grenzen van bestemmingsvlakken te wijzigen.
Artikel 13 Overige regels
In dit artikel is bepaald dat in voldoende parkeergelegenheid voorzien moet worden, waarbij wordt verwezen naar het gemeentelijk parkeerbeleid (Parkeernotitie Oegstgeest of de opvolger daarvan).
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
In deze regels wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik.
Artikel 15 Slotregel
Als laatste wordt de slotregeling opgenomen. Deze regeling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsregeling.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6, lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van een ruimtelijk plan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
Dit bestemmingsplan heeft gelet op artikel 6.2.1 van het Bro betrekking op een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan. Er worden immers woningen gebouwd.
Ten aanzien van het onderhavige plan is het verhaal van de kosten anderszins verzekerd. De gemeente Oegstgeest heeft in 2020 met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten, waarin de verantwoordelijkheid voor gemaakte kosten (waaronder tevens planschade) is vastgelegd. De ontwikkelingskosten, waaronder ook leges, worden geheel door de initiatiefnemer gedragen. Het uitwerkingsplan is hierdoor financieel uitvoerbaar.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerp bestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Participatie
Op 23 januari 2019 heeft een participatieavond plaatsgevonden voor omwonenden, waarbij circa 150 personen aanwezig waren. Tijdens de avond hebben de aanwezigen kennis kunnen nemen van de plannen. Hierbij heeft iedereen de gelegenheid gekregen om vragen te stellen, te discussiëren en zijn of haar standpunt kenbaar te maken. Daarnaast waren er formulieren aanwezig waarop men opmerkingen, vragen, wensen of ideeën kenbaar kon maken. De belangrijkste aandachtspunten die naar voren zijn gekomen zijn:
De ingediende schriftelijke reacties zijn individueel beantwoord. Een deel van deze zaken worden in het voorliggende bestemmingsplan vastgelegd en toegelicht. Een ander deel zal bij de nadere uitwerking vorm krijgen.
Het voorontwerp bestemmingsplan heeft van donderdag 25 februari 2021 tot en met woensdag 7 april 2021 ter inzage gelegen voor inspraak. In deze periode is het plan tevens voorgelegd aan de vooroverlegpartners. De ingekomen reacties zijn in de nota inspraak en overleg (gemeente Oegstgeest, d.d. 17 november 2021, zie bijlagen bij toelichting 15) samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien.
Bijlage 1: stedenbouwkundig plan
Bijlage 2: beeldkwaliteitsplan
Bijlage 3: aanmeldnotitie
Bijlage 4: verkennend bodemonderzoek mei 2015
Bijlage 5: verkennend bodemonderzoek 17 augustus 2017
Bijlage 6: verkennend bodemonderzoek 27 maart 2020
Bijlage 7: onderzoek geluidbelasting wegverkeer
Bijlage 8: aanvullende notitie geluidbelasting wegverkeer
Bijlage 9: akoestisch onderzoek goederenwegvervoerbedrijf
Bijlage 10: onderzoek externe veiligheid buisleidingen
Bijlage 11: verantwoording groepsrisico
Bijlage 12: orienterend onderzoek naar beschermde flora en fauna
Bijlage 13: onderzoek stikstofdepositie
Bijlage 14: archeologisch onderzoek
Bijlage 15: nota inspraak en overleg
het bestemmingsplan Nieuw Rijnvaert met identificatienummer NL.IMRO.0579.BPNieuwRijnvaert-ON01 van de Gemeente Oegstgeest;
het al dan niet bedrijfsmatig verlenen van diensten, met uitzondering van een groepspraktijk c.q. het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarvan de omvang en uitstraling zodanig zijn dat de activiteit in een woning en/of bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Tevens zijn hieronder begrepen:
een beroep waarvan de activiteiten niet publiekgericht zijn en dat op kleine schaal in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
een hoofdgebouw onderdeel uitmakend van een bouwmassa, die bestaat uit drie of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen;
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
een onderneming, geheel of overwegend gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:
een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties;
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt;
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied (verwachte) voorkomende overblijfselen uit oude tijden;
het bedrijfsmatig en op kleine schaal tegen betaling aanbieden van logies/overnachting in een daarvoor geschikte woning (hoofdgebouw en/of bijbehorend bouwwerk) gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf met ontbijtmogelijkheden, waarbij geldt dat dit ondergeschikt aan de woonfunctie plaatsvindt. Deze voorziening is niet bedoeld voor het laten overnachten van tijdelijke arbeiders of seizoenarbeiders dan wel voor permanente kamerverhuur;
de op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezige vorm van gebruik van gronden en opstallen die wordt uitgevoerd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, dan wel de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
bouwwerken die op het tijdstip van het in werking treden van het plan zijn of worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet dan wel de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen, verhuren, leasen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen, huren of leasen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en het plan die inrichting niet verbiedt;
een bouwwerk geplaatst om de grens met de naburige percelen aan te geven, niet zijnde beplanting zoals een haag;
een uitbouw aan de voorzijde van een gebouw en aan de zijkant bij een aan het openbaar toegankelijk gebied grenzend gebouw, niet zijnde een entree, grenzend aan een verblijfsruimte van het betreffende gebouw, waarvan de naar de openbare weg gekeerde zijde en nog minimaal één andere zijde (grotendeels) transparant is;
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat, waarbij iedere woning, al dan niet direct vanaf het voetgangersniveau, zelfstandig toegankelijk is;
gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de bestemming en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
een bedrijf gericht op één of meer van de navolgende activiteiten:
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm zoals deze luidde op het moment van inwerkingtreding van het plan;
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, apparatuur voor telecommunicatie en elektrische laadpalen;
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, aan of boven het water, bedoeld voor het aanleggen van een pleziervaartuig;
een hoofdgebouw onderdeel uitmakend van een bouwmassa, die bestaat uit twee aaneengebouwde hoofdgebouwen;
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of 'uitstraling' als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
een aangegeven lijn, waarin of waarachter de voorgevel van het hoofdgebouw dient te worden gebouwd;
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn;
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de gemeenschappelijke scheidingsmuren;
De voor 'Agrarisch - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
Het college van burgemeester en wethouders is, ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 2' bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen en de bestemming 'Agrarisch - 2' te wijzigen ten behoeve van het wonen, met dien verstande dat:
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Er mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Er mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Voor het bouwen van het hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7 lid 2.2 sub d en artikel 7 lid 2.2 sub f en een bouwhoogte van ten hoogste 6 m toestaan, mits er geen nadelige situatie ontstaat ten aanzien van de daglichttoetreding bij hoofdgebouwen in de omgeving
Ten aanzien van het gebruik gelden de volgende regels:
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7 lid 1 voor het gebruik van gronden voor aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
Het is verboden de gronden, bouwwerken en onderkomens te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan die gronden gegeven bestemming, waaronder in ieder geval wordt gerekend:
Het bevoegd gezag kan– tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds omgevingsvergunning kan worden verleend – bij omgevingsvergunning afwijken van de regels in het plan, indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden en waarden van aangrenzende gronden en bouwwerken, voor:
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein, met inachtneming van de volgende regels:
Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeervoorzieningen wordt verwacht, kan niet worden gebouwd of van functie worden gewijzigd, wanneer op eigen terrein niet in voldoende parkeervoorzieningen is voorzien en in stand wordt gehouden, zoals bedoeld in de Parkeernota Oegstgeest 2021 of de opvolger(s) daarvan.
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13 lid 1 en toestaan dat: